Brussel, 8 maart 2006 Advies SERV en MiNa-Raad
Advies over de watertoets
MiNa-Raad, 7 maart 2006 SERV, 8 maart 2006
Advies SERV en MiNa-Raad
1. Krachtlijnen van het advies SERV en MiNa-Raad werden op 23 januari 2006 om advies gevraagd over een voorontwerp van besluit tot nadere regeling van de watertoets. In het advies onderschrijven MiNa-Raad en SERV de noodzaak van een werkbare watertoets en van concretere richtlijnen en regels voor de toepassing daarvan in de praktijk. Inhoudelijk bevat het voorontwerp verschillende positieve elementen. Niettemin formuleren de raden in dit advies een reeks voorstellen tot aanvulling en aanpassing van de voorgestelde regeling. Ten eerste vragen de raden dringend meer aandacht voor de watertoets voor plannen en programma’s. Op dit moment worden er een hele reeks ruimtelijke uitvoeringsplannen opgemaakt en worden de bekken- en deelbekkenbeheerplannen voorbereid. Het is dan ook nù dat de watertoets voor plannen en programma’s operationeel moet zijn. Bovendien gaan de raden ervan uit dat wanneer de watertoets voor plannen en programma’s goed functioneert, in de feiten een groot deel van het werk zal gebeuren op niveau van de plannen en programma’s en de watertoets voor vergunningen zich in de meeste gevallen zal kunnen beperken tot de actualisering of verdere detaillering van de watertoets die is gebeurd voor plannen en/of programma’s. Het voorontwerp van besluit beperkt zich echter grotendeels tot vergunningen. Volgens de raden is dat onterecht en is een concrete regeling voor de watertoets voor plannen en programma’s hoogst urgent. Ten tweede vergt het voorontwerp aanpassing en verduidelijking om de werkbaarheid van de watertoets voor vergunningen te vergroten. Zo vragen de raden om het toepassingsgebied en de inhoud van de waterparagraaf te verduidelijken. Zij wijzen tevens op de nadelen van de voorgestelde ‘toets van het gezond verstand’. Belangrijke aandachtspunten zijn verder de goede integratie van de watertoets en het wateradvies in bestaande procedures, de verhouding tussen watertoetsen op verschillende niveaus, de verduidelijking van de adviesprocedure en het vergroten van de informatie, transparantie en toegankelijkheid. Ten derde formuleren de raden enkele bemerkingen bij de inhoudelijke richtlijnen en stroomschema’s. De thema’s verdroging en ruimte voor water vergen bijkomende aandacht. De raden vragen verder om de gebruikte afvoercoëfficiënten op enkele punten na te kijken en vragen een advies van de waterbeheerder of een onderzoek ter plaatse ingeval de kaarten niet gedetailleerd genoeg zijn om de beoordeling in het kader van de watertoets volledig op te baseren. Tot slot gaan SERV en MiNa-Raad in op de gevolgen van de watertoets, waaronder de problematiek van schadevergoedingen. Zij menen tevens dat het wenselijk is dat er een alternatievenonderzoek gebeurt ingeval van een schadelijk effect van een project met groot maatschappelijk belang op de kwantitatieve grondwatertoestand, en om te expliciteren dat de in het decreet voorziene compensatiemaatregelen bij voorrang moeten worden genomen in hetzelfde deelbekken, waar mogelijk binnen het goedgekeurde deelbekkenplan.
Pagina 2 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
Inhoud 1.
Krachtlijnen van het advies ...................................................................2
2.
Inleiding ...................................................................................................4
3.
Algemene beoordeling ...........................................................................5
4.
De watertoets voor plannen en programma’s......................................6
4.1
Besteed dringend meer aandacht aan de watertoets voor plannen en programma’s .....6
4.2
Hou daarbij rekening met enkele aandachtspunten............................................................6
5.
Het toepassingsgebied en de procedures voor de watertoets, het wateradvies en de waterparagraaf voor vergunningen ......................7
5.1
Verduidelijk het toepassingsgebied van de waterparagraaf ..............................................7
5.2
Verhelder de inhoud van de waterparagraaf........................................................................7
5.3
Herbekijk de ‘toets van het gezond verstand’......................................................................7
5.4
Bewaak de goede integratie van de watertoets en het wateradvies in bestaande procedures ..............................................................................................................................8
5.5
Licht de onderlinge verhouding tussen watertoetsen op verschillende niveaus toe ......8
5.6
Geef aan aan wie advies moet gevraagd worden ................................................................9
5.7
Vergroot de informatie, transparantie en toegankelijkheid ................................................9
6.
Inhoudelijke bemerkingen bij de richtlijnen en stroomschema’s ....10
7.
Gevolgen van de watertoets ................................................................10
7.1
Zorg voor een billijke schadevergoeding...........................................................................10
7.2
Zorg ervoor dat er een alternatievenonderzoek gebeurt bij “dwingende redenen van groot maatschappelijk belang” ...........................................................................................11
7.3
Expliciteer dat compensatie bij voorrang moet gebeuren in hetzelfde deelbekken ......11
Referenties ....................................................................................12
Pagina 3 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
2. Inleiding Op 23 januari 2006 ontvingen SERV en MiNa-Raad een adviesvraag over de nadere invulling van de watertoets, voluit het “voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van nadere regels betreffende de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels betreffende de adviesprocedure bij de watertoets als bedoeld in artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid”. De watertoets in het decreet integraal waterbeleid Volgens het decreet zijn overheden die moeten beslissen over een vergunning, een plan of programma sinds 24 november 2003 verplicht om een watertoets uit te voeren. Met de watertoets wordt nagegaan of een ingreep een schadelijk effect veroorzaakt op het watersysteem. Is dat niet het geval dan is de watertoets positief. Als er wel een schadelijk effect is, geldt er een cascaderegeling. Die bepaalt dat er voorwaarden moeten worden opgelegd om schadelijke effecten ten aanzien van het watersysteem te voorkomen of te beperken. Als dat niet kan, dan moeten herstelmaatregelen worden voorzien. Bij vermindering van infiltratie van hemelwater of vermindering van ruimte voor het watersysteem moeten compensatiemaatregelen opgelegd worden. Als ook herstelof compensatiemaatregelen niet mogelijk zijn, dan moet de vergunning worden geweigerd of mag het plan of programma niet worden goedgekeurd. Voor schadelijke effecten op de kwantitatieve toestand van het grondwater voorziet het decreet een strengere regeling. Als schadelijke effecten op de grondwaterkwantiteit niet vermeden kunnen worden, dan kunnen vergunningen alleen worden toegestaan of plannen en programma’s worden goedgekeurd omwille van dwingende redenen van groot maatschappelijk belang. Overheden kunnen voor de toepassing van de watertoets advies vragen aan een nader te bepalen adviesinstantie. Dat advies moet afgeleverd worden binnen de 30 dagen. Als er binnen de vergunningsprocedure al op basis van andere regelgeving een advies moet worden gevraagd, dan geldt dezelfde termijn als voor de andere adviesverleners. Als de vergunningsplichtige activiteit, het plan of programma onderworpen is aan een milieueffectenrapportage, dan moet de watertoets in het MER worden geïntegreerd. Het decreet bepaalt tevens dat de Vlaamse regering richtlijnen of nadere regels kan vaststellen om te bepalen of handelingen of activiteiten een schadelijk effect op het watersysteem hebben. Ook inzake de voorwaarden die moeten opgelegd worden om schadelijk effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren kan de Vlaamse regering nadere richtlijnen of regels bepalen. Dat gebeurt nu in het voorliggende voorontwerp van besluit. De watertoets in het voorliggende voorontwerp van besluit Het voorontwerp van besluit bevat drie delen. Het eerste deel (art. 2) omschrijft meer in detail de hoger vermelde cascaderegeling die overheden moeten volgen bij het nemen van beslissingen over vergunningen, plannen en programma’s, de voorwaarden die kunnen worden opgelegd om schadelijke effecten ten aanzien van het watersysteem te voorkomen of te beperken en de herstelof compensatiemaatregelen die mogelijk zijn. Het tweede deel betreft de watertoets en de waterparagraaf (art. 3-4). Het gaat vooral om de vastlegging van een aantal inhoudelijke richtlijnen over de toepassing van de watertoets door de vergunningverlenende overheid. Het besluit bevat als bijlage zeven beoordelingsschema’s afhankelijk van de activiteit waarop de vergunning betrekking heeft: (1) het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een gebouw al dan niet met ondergrondse constructie, het aanleggen van een verharding, (2) de opslag of het storten van bodemvreemd materiaal, een wijziging in de vegetatie, (3) het wijzigen van het reliëf, (4) het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater, Pagina 4 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
(5) het wijzigen van puntbronnen (lozen op riolering, oppervlaktewater of grondwater), (6) het wijzigen van een grondwaterwinning, (7) het wijzigen van de bedding of de structuurkwaliteit van een waterloop. De opgelegde voorwaarden kunnen betrekking hebben op de gebruikte materialen, grond- en hulpstoffen of installaties, de wijze van bouwen of exploiteren en de omvang van de activiteit. De vergunningverlenende overheid moet in een zogenaamde waterparagraaf deze voorwaarden, herstel- of compensatiemaatregelen beschrijven. Ook beslissingen m.b.t. plannen en programma’s moeten een waterparagraaf bevatten. Het voorontwerp van besluit omschrijft de verplichte onderdelen van zo’n waterparagraaf. Het derde deel van het besluit handelt over het wateradvies (art. 5-8). Het besluit duidt de adviesinstanties aan die moeten adviseren over de watertoets. De adviesinstanties kunnen ook subadviezen vragen. Voor die advisering zijn procedurele richtlijnen vastgelegd (vormelijke aspecten, termijnen waarbinnen advies moet gevraagd/gegeven worden ed.). Advisering is verplicht voor vergunningen zolang er geen (deel)bekkenplan is vastgesteld of ingeval van een schadelijk effect op de kwantitatieve toestand van het grondwater. De adviesvraagplicht geldt niet voor plannen en programma’s.
3. Algemene beoordeling SERV en MiNa-Raad onderschrijven de noodzaak van een werkbare watertoets. Een watertoets geeft de mogelijkheid om preventief op te treden en op die manier zowel negatieve gevolgen voor het watersysteem als hoge maatschappelijke kosten door waterschade te vermijden. Zij onderschrijven tevens de noodzaak van concretere richtlijnen en regels voor de toepassing van de watertoets. De raden verwelkomen dan ook dat een uitgewerkt voorstel voorligt. Inhoudelijk bevat het voorontwerp van besluit een reeks positieve elementen. Zo wordt aan de vergunningverlener via gedetailleerde beoordelingsschema’s de nodige houvast gegeven voor de beoordeling van het al dan niet optreden van een schadelijk effect. Dat bevordert bovendien de uniforme toepassing van de watertoets. De raden verwelkomen tevens dat een soepele integratie van de watertoets en het wateradvies in bestaande procedures wordt beoogd, en dat de Vlaamse regering oog heeft voor het verzekeren van de informatieverstrekking, transparantie en toegankelijkheid van de regeling, door onder andere een helpdesk watertoets op te richten en een webapplicatie uit te werken als ruggesteun voor de vergunningverlenende overheden. Zij waarderen dan ook de inspanningen die terzake onder meer binnen de CIW (Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid) al zijn gebeurd. Niettemin formuleren SERV en MiNa-Raad in dit advies een reeks voorstellen tot aanvulling en aanpassing van de voorgestelde regeling. De belangrijkste tekortkoming is wellicht dat het voorontwerp van besluit zich grotendeels beperkt tot de watertoets voor vergunningen. Volgens de raden is dat onterecht en is een concrete regeling voor de watertoets voor plannen en programma’s hoogst urgent (zie deel 4). Verder vergt het besluit aanpassing en verduidelijking om de werkbaarheid van de watertoets voor vergunningen te vergroten. Het gaat zowel om het toepassingsgebied als de procedures voor de watertoets, het wateradvies en de waterparagraaf (zie deel 5). De raden formuleren tevens nog een aantal inhoudelijke bemerkingen bij de richtlijnen en de stroomschema’s (zie deel 6). Tot slot gaan ze in op de gevolgen van de watertoets, waaronder de problematiek van schadevergoedingen (zie deel 7). De raden dringen erop aan dat het besluit na de noodzakelijke aanvullingen en aanpassingen onmiddellijk in voege kan treden.
Pagina 5 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
4. De watertoets voor plannen en programma’s 4.1 Besteed dringend meer aandacht aan de watertoets voor plannen en programma’s Art. 8 van het DIWB verplicht een watertoets voor alle vergunningen, plannen en programma’s. Het voorontwerp van besluit bevat in art. 3 en 4 gedetailleerde richtlijnen voor de toepassing van de watertoets in het geval van vergunningen. Voor plannen en programma’s is in het besluit enkel vermeld dat beslissingen daarover een waterparagraaf moeten bevatten. Er zijn in het besluit geen nadere bepalingen opgenomen. Volgens de raden is dat onterecht. De watertoets ontleent zijn preventief karakter vooral aan het feit dat plannen en programma’s erdoor gevat zijn. Wanneer er in de planningsfase een degelijke watertoets gebeurt, kan bovendien de toepassing van de watertoets bij vergunningen en de eventueel daaraan verbonden advisering wellicht eenvoudiger worden (zie 5.5). Een concrete regeling voor de watertoets voor plannen en programma’s is hoogst urgent. Op dit moment worden er immers een hele reeks ruimtelijke uitvoeringsplannen opgemaakt, en worden de bekken- en deelbekkenbeheerplannen voorbereid. Het is dan ook nù dat de watertoets voor plannen en programma’s een goede doorwerking moet kennen. De raden vragen dat de nadere regeling van de watertoets voor plannen en programma’s nog in dít uitvoeringsbesluit wordt opgenomen, tenzij dat te veel vertraging bij de goedkeuring van het besluit zou opleveren. In dat laatste geval moet hoogdringend een vervolginitiatief worden genomen om zo snel mogelijk nadere invulling te geven aan de watertoets voor plannen en programma’s.
4.2 Hou daarbij rekening met enkele aandachtspunten Bij de nadere regeling van de watertoets voor plannen en programma’s moet er volgens de raden bijzondere aandacht gaan naar onder andere de volgende aspecten: • Het wateradvies voor plannen en programma’s. De adviesvraagplicht in het kader van de watertoets is in het besluit alleen voorzien voor vergunningen, en dit zolang de (deel)bekkenbeheerplannen niet zijn vastgesteld. Voor plannen en programma’s geldt die verplichting niet. De raden menen dat er ook een adviesvraagplicht zou moeten zijn voor plannen en programma’s. • Ruimte voor interactie. Het is volgens de raden wenselijk dat plannen en programma’s het gevolg zijn van een interactief proces tussen alle belanghebbende overheden (initiatiefnemer, beslissingnemer en adviesinstanties). Op die manier is een toetsing aan de principes en doelstellingen van het integraal waterbeheer, naar Nederlands voorbeeld, mogelijk doorheen het ganse planningstraject en niet enkel nadien, via een watertoets door een andere overheid dan de initiatiefnemer van het plan of programma. • De integratie met de bestaande goedkeuringsprocedures voor plannen en programma’s. De raden vragen dat er, net zoals voor vergunningen (zie 5.4), ook voor plannen en programma’s wordt gezocht naar manieren om een vlotte integratie van de watertoets in de bestaande goedkeuringsprocedures te verzekeren. • De onderlinge verhouding tussen watertoetsen op verschillende planniveaus. Het lijkt wenselijk om de onderlinge relatie tussen watertoetsen op verschillende planniveaus duidelijk te regelen (vergelijk met 5.5).
Pagina 6 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
5. Het toepassingsgebied en de procedures voor de watertoets, het wateradvies en de waterparagraaf voor vergunningen 5.1 Verduidelijk het toepassingsgebied van de waterparagraaf Volgens art. 4 §1 van het voorontwerp moet de motivering van een beslissing over een vergunning steeds een waterparagraaf bevatten. Een vergunningsplichtige activiteit wordt in het besluit gedefinieerd als: “een activiteit waarvoor op grond van een wet, decreet of besluit, een vergunning, toestemming of machtiging is vereist”. Dat zou betekenen dat bij de toekenning van gelijk welke vergunning, toestemming of machtiging (die zijn grond vindt in een wet, decreet of besluit) altijd een waterparagraaf nodig is. Ook wanneer bij voorbaat duidelijk is dat er geen betekenisvol nadelig effect is op het watersysteem (bv. vergunning voor het exploiteren van een taxidienst, wapenexportvergunning, enzovoort). De raden vragen of dat wel de bedoeling kan zijn. Dat schept immers enkel nodeloze formaliteiten en riskeert juridische procedures wegens procedurefouten door het eventueel ontbreken van een waterparagraaf.
5.2 Verhelder de inhoud van de waterparagraaf Art. 4. §1 omschrijft de inhoud van de waterparagraaf. Die moet onder meer een toetsing bevatten van de beoordeling van de vergunnigsplichtige activiteit en de opgelegde voorwaarden en maatregelen aan de doelstellingen en beginselen bepaald in artikel 5 en 6 van het DIWB. Volgens de raden betekent die bepaling niet dat er in een waterparagraaf in alle gevallen een uitgebreide opsomming en beoordeling moet worden neergeschreven. Zij hanteren het uitgangspunt dat elke ingreep die een schadelijk effect kan veroorzaken op het watersysteem, moet worden onderworpen aan een objectieve beoordeling. Dat heeft concreet voor gevolg dat in gevallen waar het schadelijk effect op het watersysteem betekenisvol kan zijn, er een uitgebreide motivering in de waterparagraaf wenselijk is (zie ook 5.7). In gevallen waar het schadelijk effect op het watersysteem niet betekenisvol is, zou een korte (standaard)formulering moeten kunnen volstaan.
5.3 Herbekijk de ‘toets van het gezond verstand’ Om nodeloze administratieve procedures te vermijden, is in art. 3 §1 van het besluit opgenomen dat voorafgaand aan het onderzoek via de beoordelingsschema’s, de vergunningverlener al kan besluiten dat er geen schadelijk effect is en de watertoets derhalve positief is (de zgn. ‘toets van het gezond verstand’). De ‘toets van het gezond verstand’ is volgens de raden een pragmatische oplossing, maar juridisch een zwakke constructie. Bovendien is het een tweesnijdend zwaard om dat aan de ene kant het risico bestaat dat gevallen die wel schadelijke effecten kunnen hebben op het watersysteem niet getoetst worden en het aan de andere kant kan worden betwijfeld of een vergunningverlener het risico zal nemen om voorafgaand aan het doorlopen van de beoordelingsschema’s al te besluiten dat er geen sprake is van een betekenisvol schadelijk effect. Er moet immers rekening gehouden worden met een mogelijke aansprakelijkheid voor de gevolgen daarvan. De raden vragen dat wordt nagegaan of er geen andere manieren zijn om ervoor te zorgen dat er onnodig stappen worden doorlopen. Een gebruiksvriendelijke toepassing van de beoordelings-
Pagina 7 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
schema’s via de geplande webapplicatie (zie 5.7) zou al voor een groot deel onnodige tijdrovende administratieve procedures moeten kunnen vermijden. Verder zou de geplande helpdesk (zie eveneens 5.7) volgens de raden de taak moeten krijgen om de uitvoering van de watertoets in de praktijk op te volgen en de kennis en ervaring terzake te verspreiden teneinde een zekere uniformiteit te bewaken en willekeur te vermijden.
5.4 Bewaak de goede integratie van de watertoets en het wateradvies in bestaande procedures Voor MER-plichtige projecten is de integratie van de watertoets in de bestaande procedure geregeld. Zoals vroeger gevraagd door de raden, bepaalt art. 8 §4 van het DIWB immers dat voor vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma’s die onderworpen zijn aan een milieueffectenrapportage, de analyse van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren moet gebeuren in het MER. Voor andere vergunningen is in het besluit in art. 4 §1 voorzien dat de motivering van een beslissing over een vergunning steeds een waterparagraaf moet bevatten; de termijnen voor advisering in het kader van de watertoets worden in art. 8 §3 van het DIWB en art. 5 §2 van het besluit afgestemd op de termijnen in bestaande adviesprocedures. In art. 5 §1 en art. 6 §1 geldt de regeling in kwestie “tenzij het anders bepaald is in de toepasselijke reglementering”. De raden waarderen dat hiermee een soepele integratie van de watertoets en het wateradvies in bestaande procedures wordt beoogd. Zij menen wel dat het aangewezen is om de manier waarop die integratie in de praktijk verloopt goed op te volgen. Zij suggereren om daarover een evaluatiebepaling in het besluit op te nemen, zodat de informatie die nodig is voor dergelijke periodieke evaluatie van bij de start wordt verzameld.
5.5 Licht de onderlinge verhouding tussen watertoetsen op verschillende niveaus toe Net zoals de raden een duidelijke complementariteit zien tussen de watertoetsen op de diverse planniveaus (zie deel 4), zien zij een duidelijke complementariteit tussen de watertoets voor plannen en programma’s enerzijds en de watertoets voor vergunningen anderzijds. De raden gaan ervan uit dat wanneer de watertoets voor plannen en programma’s goed functioneert, zoals gevraagd in deel 4 van dit advies, in de feiten een groot deel van het werk zal gebeuren op niveau van de plannen en programma’s, en de watertoets voor vergunningen zich in de meeste gevallen zal kunnen beperken tot de actualisering of verdere detaillering van de watertoets die is gebeurd voor plannen en/of programma’s. Een watertoets zal in de praktijk inderdaad wellicht eenvoudiger uit te voeren zijn wanneer er reeds een watertoets gebeurde op een hoger niveau. Dat is met name het geval wanneer die watertoets op een hoger niveau nog geldig en niet gedateerd is ten opzichte van de praktijk (tijdsaspect) én naarmate die watertoets meer gedetailleerd is (inhoudelijk aspect). Het is dus niet zo dat een watertoets op een “hoger” niveau (bv. ruimtelijk uitvoeringsplan, verkavelingsvergunning) een watertoets in een latere fase op “lager” niveau (bv. vergunning) per definitie overbodig maakt. Het lijkt verder ook logisch dat de watertoetsen en waterparagrafen inhoudelijk consistent zijn met eerdere nog relevante watertoetsen en relevante waterparagrafen op een hoger niveau. Het is bijgevolg wenselijk dat de vergunningverleners bekend zijn met en eenvoudig toegang hebben tot de watertoetsen, wateradviezen en waterparagrafen die in een eerdere fase op een ‘hoger‘
Pagina 8 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
niveau zijn gebeurd en die voor het vergunningsdossier in kwestie van belang zijn. SERV en MiNaRaad suggereren om de webapplicatie in die zin uit te breiden (bv. via hyperlinks, en op termijn via koppelingen naar de vergunningendatabanken).
5.6 Geef aan aan wie advies moet gevraagd worden Het ontwerpbesluit duidt niet één adviesinstantie aan maar een hele reeks. Volgens de raden gaat het om een vrij complexe regeling. Het zal voor de vergunningverleners niet altijd duidelijk zijn aan wie ze precies advies moeten vragen. De mogelijke gevolgen van die complexiteit (adviesvragen aan verkeerde adviesinstanties, ontbrekende adviesvragen, verlenging van proceduretermijnen door administratieve fouten…) worden niet voldoende opgevangen door in het besluit louter te bepalen dat ”indien de adviesinstantie van oordeel is dat hij verkeerdelijk een adviesaanvraag heeft ontvangen, stuurt hij deze onmiddellijk zelf door aan de bevoegde adviesinstantie en stelt de adviesvrager daarvan in kennis” (art. 5 §2). Dat zal waarschijnlijk eerder tot een nog grotere verwarring en meer tijdverlies leiden. De raden adviseren daarom dat er in de beslissingsschema’s waar mogelijk duidelijk wordt aangegeven aan wie advies moet gevraagd worden. Nu wordt alleen vermeld: “vraag advies aan de adviesinstantie”. Verder menen zij dat de aangekondigde helpdesk (zie 5.7) ook op dit punt een belangrijke taak moet vervullen. De raden merken verder op dat het voorontwerp van besluit geen bepaling bevat over laattijdige subadviezen (art. 5 §2). Zij menen dat het wenselijk is om naar analogie met art. 8 §3 van het DIWB te verduidelijken dat als er binnen de termijn van vijftien kalenderdagen na de subadviesvraag geen subadvies is verleend, aan de adviesvereiste mag worden voorbij gegaan. De raden vragen tot slot dat in de nota aan de Vlaamse regering zou worden gemotiveerd waarom het verplichte subadvies bedoeld in art. 5 §2 van het voorontwerp werd beperkt tot beschermingszones type I of type II, en dus beschermingszones type III daar niet onder vallen.
5.7 Vergroot de informatie, transparantie en toegankelijkheid De raden waarderen dat de Vlaamse regering inspanningen aankondigt voor het verzekeren van de informatieverstrekking, transparantie en toegankelijkheid van de regeling. Terzake doen de raden de volgende suggesties: • Helpdesk watertoets. De ambtenaren van de lokale besturen zullen vanuit het Vlaams gewest ondersteund worden via vorming en een helpdesk. MiNa-Raad en SERV onderschrijven de noodzaak daarvan. Zij pleiten evenwel, naar Nederlands voorbeeld, voor een ruimer opgezette helpdesk, waar alle partijen (ook adviesverleners en andere overheden, bedrijfsleven, belangenverenigingen en particulieren) met hun vragen terecht kunnen. • Webapplicatie. SERV en MiNa-Raad herhalen dat het wenselijk is om de webapplicatie uit te breiden met een attendering van of toegang tot eerdere watertoetsen, wateradviezen en waterparagrafen, en met de precieze adviesinstantie die kan of moet worden geconsulteerd. De raden vragen verder dat de webapplicatie toegankelijk zou zijn voor iedereen. Op die manier krijgen zij duidelijke informatie over de te volgen procedures en beoordelingscriteria, en kunnen zij daarop anticiperen en hun plannen aanpassen. Op die manier kan de watertoets ook een meer interactief proces worden tussen initiatiefnemer en overheid en kan het aantal probleemdossiers worden beperkt. • Informatie in de waterparagraaf. Een belangrijk aandachtspunt is volgens MiNa-Raad en SERV dat de waterparagrafen de noodzakelijke informatie bevatten naar de initiatiefnemer toe. Zij kunnen daarom, behalve in gevallen waar het schadelijk effect op het watersysteem niet bete-
Pagina 9 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
kenisvol is en een korte (standaard)formulering voldoende is (zie 5.2), niet volstaan met een loutere verwijzing naar vroegere waterparagrafen. De waterparagraaf zou ook de motivatie moeten bevatten voor eventuele afwijkingen van het verstrekte wateradvies. Uiteraard moet ervoor worden gezorgd dat die informatie helder, éénduidig en begrijpbaar is.
6. Inhoudelijke bemerkingen bij de richtlijnen en stroomschema’s SERV en MiNa-Raad formuleren hierna enkele inhoudelijke bemerkingen bij de richtlijnen en stroomschema’s van het voorontwerp van besluit. • Schenk bijkomende aandacht aan verdroging en ruimte voor water. SERV en MINA-Raad stellen vast dat de thema’s verdroging en ruimte voor water in een aantal, doch niet alle schema’s voldoende behandeld worden en vragen bijkomende aandacht voor verdroging en ruimte voor water. • Kijk de gebruikte afvoercoëfficiënten na. De raden merken op dat de gebruikte afvoercoëfficienten van akkers enerzijds en bebouwing anderzijds zeer weinig verschillen (zie bijlage VIII van het besluit). De gebruikte afvoercoëfficiënten zijn volgens de raden waarschijnlijk correct voor onbebouwd akkerland, maar niet noodzakelijk voor bebouwd akkerland. Er moet bovendien op gewezen worden dat op steeds meer akkerlanden na de oogst een groenbemester uitgezaaid wordt. De periode dat het akkerland er onbewerkt bij ligt, wordt hierdoor zeer kort. De raden vragen om de gebruikte afvoercoëfficiënten na te kijken voor deze aspecten. • Wees voorzichtig met het gebruik van het kaartmateriaal. In de webapplicatie worden linken gelegd met verschillende kaarten. De raden wijzen erop dat kaarten beperkingen hebben. In het geval dat de kaarten niet gedetailleerd genoeg zijn om de beoordeling in het kader van de watertoets volledig op te baseren, blijft een advies van de waterbeheerder of een onderzoek ter plaatse zeker wenselijk.
7. Gevolgen van de watertoets Het voorontwerp van besluit beschrijft meer in detail de cascaderegeling van het DIWB die overheden moeten volgen bij het nemen van beslissingen over vergunningen, plannen en programma’s. De raden formuleren daarbij de volgende opmerkingen.
7.1 Zorg voor een billijke schadevergoeding De raden wijzen op de problematiek van schade bij de weigering van vergunningen of door het opleggen van maatregelen. Zij vragen daarvoor een sluitende regeling, waarbij de onderstaande uitgangspunten worden gevolgd. De raden menen ten eerste dat, wanneer de watertoets voor gevolg heeft dat ze fundamentele wijzigingen veroorzaakt van de bestemmingsvoorschriften in ruimtelijke uitvoeringsplannen, die ruimtelijke uitvoeringsplannen moeten worden aangepast. Dat betekent dat de eventuele schade die te maken heeft met een veranderde mogelijkheid inzake het verkrijgen van stedenbouwkundige en verkavelingsvergunningen en de waardevermindering van de grond die hieraan gekoppeld is, moeten worden vergoed via een planschaderegeling1, conform de regeling die geldt via het de1
Analoog dient, indien de aanwijzing wordt ingetrokken en het goed daardoor een meerwaarde krijgt, dit te worden geregeld via een planbatenregeling.
Pagina 10 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
creet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Exploitatiewinsten of –verliezen ten gevolge door de watertoets veroorzaakte planologische wijzigingen moeten, indien nodig, geregeld worden via een sociaal-economische regeling, buiten de ruimtelijke ordening. Deze regeling moet alleszins afgestemd zijn op de reeks bestaande (sectorale) vergoedingsregelingen en kan bestaan uit een optimalisatie en/of afstemming van de reeds bestaande vergoedingsregelingen. In die zin vragen de raden dat de aankoopplicht en vergoedingsplicht van art. 17 van het DIWB voor bepaalde onroerende goederen gelegen in een oeverzone of overstromingsgebied dringend wordt geoperationaliseerd. Hiervoor moeten ook de nodige budgettaire middelen worden voorzien. Ten tweede merken de raden op dat de ecologiepremie voor “investeringen tengevolge van een gedwongen verhuizing om milieureden”, die in principe ook in de context van de watertoets zou kunnen worden aangewend, vandaag niet operationeel is. In de praktijk is immers de vereiste niet werkbaar dat de verandering van locatie om milieuredenen het gevolg moet zijn van een administratief of gerechtelijk bevel tot verhuizing. Er werd dan ook nog geen enkele steun voor herlokalisatie om milieuredenen toegekend. De raden dringen dan ook aan op een aanpassing van deze regeling. Tot slot wijzen de raden erop dat de bovenvermelde oplossingen in de huidige overgangssituatie wellicht niet alle problemen zullen kunnen aanpakken. Concreet kan worden verwezen naar het voorbeeld dat de watertoets kan leiden tot weigering van de bouwvergunning in gebieden waarvoor een geldige verkavelingsvergunning nog werd afgeleverd zónder watertoets. Voor zulke probleemgevallen in de huidige overgangssituatie is een sluitende oplossing nodig en moeten de daarvoor noodzakelijke budgettaire middelen worden voorzien.
7.2 Zorg ervoor dat er een alternatievenonderzoek gebeurt bij “dwingende redenen van groot maatschappelijk belang” Als de kwantitatieve grondwatertoestand in het gedrang komt, is de gebruikelijke cascaderegeling niet van toepassing maar geldt een aparte regeling (zie art. 2 §1 van het voorontwerp van besluit). MiNa-Raad en SERV vragen dat ingeval van een schadelijk effect op de kwantitatieve grondwatertoestand van een project met groot maatschappelijk belang, niet enkel de dwingende redenen van maatschappelijk belang moeten worden aangetoond, maar er ook een alternatievenonderzoek gebeurt. Dat zal veelal in de context van de MER plaatsvinden.
7.3 Expliciteer dat compensatie bij voorrang moet gebeuren in hetzelfde deelbekken Het besluit voorziet dat er, wanneer het schadelijke effect niet kan worden vermeden of beperkt door voorwaarden op te leggen in de vergunning of het plan of programma aan te passen, herstelmaatregelen moeten worden opgelegd of, bij vermindering van de infiltratie van hemelwater of vermindering van ruimte voor het watersysteem, compensatiemaatregelen. De raden vragen om te verduidelijken dat de compensatie zoveel mogelijk de globale toestand van het watersysteem in kwestie herstelt en dus bij voorrang gebeurt in hetzelfde deelbekken, waar mogelijk binnen het goedgekeurde deelbekkenplan.
Pagina 11 van 12
Advies SERV en MiNa-Raad
Referenties Adviezen MiNa-Raad en SERV
MiNa-Raad Advies van 14 oktober 2002 over het voorontwerp van decreet betreffende het integraal waterbeleid (2002 | 44). SERV Advies van 27 november 2002 over het decreet integraal waterbeleid.
Andere bronnen
Bouquelle F. (2005) Toetsingsmechanismen en instrumenten voor effectbeoordeling in het Vlaams gewest. Steunpunt Milieubeleidswetenschappen, onderzoekslijn ‘instrumentering’, december 2005. De Smedt P., Gonsaeles G., Heyman J. e.a. (2004) Integraal Waterbeleid in Vlaanderen. Dossier Milieuwetgeving, Kluwer, 2004 p. 132-140. Projectgroep Watertoets (2003) Handreiking watertoets 2. Samenwerken aan water in ruimtelijke plannen. Den Haag/Lelystad, december 2003.
Pagina 12 van 12