Brandmeldcentrale BMC-V Beknopte gebruikers handleiding
Gebruiksaanwijzing voor brandmeldcentrale Handleiding / gebruik Logboek Handleiding onderhoud
Versie 0805-1
Gebruikers handleiding BMC-V
Beknopte gebruiksaanwijzing Brandmeldcentrale BMC V (Standaarduitvoering)
1.
LAMPENTEST (drukknop) Bij de bediening van de drukknop gaan alle lampen op het paneel continu branden en de lichtvelden brand en storing knipperen. AFSTEL ZOEMER (drukknop) Met behulp van deze worden afgesteld. Indien het alarm (brand of doorgemeld naar een continu bezette post zal minuten een herhalingspiepje geven, tot alle
drukknop kan de zoemer storing) niet wordt de zoemer ca. iedere 10 meldingen zijn hersteld.
HERSTEL BRAND/STORING (drukknop) Na een alarm kan de installatie in de ruststand worden teruggebracht met behulp van de hersteldrukknop. Bij het bedienen van deze drukknop klinkt een kort akoestisch signaal ten teken dat de centrale met de herstel procedure is begonnen. Alleen als de oorzaak van de melding is opgeheven zal herstel mogelijk zijn. 2.
LUSSTORING (signalering) Deze lamp brandt indien één of meerdere lussen gestoord zijn. (zie ook bij de afzonderlijke groepsaanduidingen). GROEP UIT (Signalering) Deze lamp brandt indien één of meerdere groepen buiten bedrijf zijn gesteld.(zie ook bij de afzonderlijke groepsaanduidingen). NETBEDRIJF (signalering) Met behulp van deze lamp wordt aangegeven of de netspanning aanwezig is. NOODBEDRIJF (signalering) Met behulp van deze lamp wordt aangegeven dat de installatie op de ingebouwde accu werkt. - ACCU STORING (signalering) Met behulp van deze lamp wordt aangegeven dat de ingebouwde noodstroomvoorziening is gestoord.
3.
VERTRAGING DOORMELDING (drukknop met signalering) De doormelding naar de brandweer kan voor wat betreft de automatische melders worden vertraagd.
2 (5)
Gebruikers handleiding BMC-V
In/uitschakelen: het inschakelen van de vertraging gebeurt met de hand, het uitschakelen geschiedt automatisch d.m.v. een (optionele) schakelklok. De schakelklok laat alleen gedurende een bepaalde periode (bijv. tijdens kantooruren) vertraagd doormelden toe. Het al of niet ingeschakeld zijn, wordt optisch aangegeven d.m.v. lamp vertraging doormelden . Werking: Na een automatische brandmelding begint de eerste vertragingstijd te lopen (aanwezigheidsbewaking). Bij het afstellen van de zoemer binnen de gestelde tijd, wordt een tweede tijdfunctie gestart (verkenningstijd). Direct doormelden tijdens de vertragingstijd is mogelijk door het bedienen van een handmelder. Het verhinderen van een doormelding tijdens de vertragingstijd kan alleen door de centrale te herstellen, hetgeen alleen in een veilige situatie mogelijk is. Vertragingstijd: de vertragingstijd moet voor ieder object afzonderlijk worden ingesteld. DOORMELDING VERZONDEN (signalering) Zodra de doormelding van het brandalarm naar de continu bezette meldpost heeft plaatsgevonden (al of niet na een vertragingstijd) gaat deze lamp branden. TESTEN (drukknop met signalering) Met deze drukknop kan de teststand worden ingeschakeld. In die situatie is de doormelding van brandalarmen naar de meldpost geblokkeerd. Tevens zijn alle besturingen van de brand beveiligingsinstallaties buitenbedrijf gesteld. De gebruiker kan in de teststand de maandelijkse testen uitvoeren, zonder de meldpost te alarmeren of beveiligings installaties te activeren. 4.
BRAND (Signalering) Dit grote rode lichtveld knippert bij iedere brandmelding, totdat de melding is hersteld. STORING (signalering) Dit grote gele lichtveld knippert bij iedere storingsmelding. Onder storing wordt ook verstaan: de teststand en groep buitenbedrijf. Het lichtveld knippert tot de storing is opgeheven en de centrale is hersteld. SLEUTEL (bediening) Alleen de drukknoppen lampentest en afstel zoemer zijn zonder meer te bedienen. Alle andere drukknoppen functioneren alleen in combinatie met de sleutelschakelaar.
5.
BRAND (signalering) De rode lamp geeft aan dat in die groep(zone) een brandmelding is gegeven. GROEP UIT (drukknop) Groepen automatische melders kunnen m.b.v. deze drukknop tijdelijk buiten bedrijf worden genomen (bijv. voor laswerkzaamheden in een bepaalde ruimte).
STORING /UIT. . . . (signalering) Indien de gele lamp continu brandt is er in die groep(lus) een fout in de bekabeling opgetreden of is er een melder uit zijn sockel genomen. Indien de gele lamp knippert, betekent dit dat de groep buiten bedrijf is.
3 (5)
Gebruikers handleiding BMC-V
HANDLEIDING LOGBOEK Vooraf: Deze handleiding dient als onderdeel van het logboek van de brandmeldinstalatie: Het bijhouden van een logboek is nodig ter verkrijging van een doorlopende documentatie betreffende de werkelijke staat en de beschrijftoestanden van een brandmeldinstallatie. Verantwoordelijk voor het bijhouden van het logboek zijn de opgeleide persoon / beheerder van de gebruiker en de vakkundige persoon van de onderhouder, elk binnen de grenzen van zijn eigen taak. Het logboek moet strikt chronologisch worden bijgehouden vanaf de acceptatie van de brandmeldinstallatie tot de gebruiksbeëindiging. In het logboek moeten alle gebeurtenissen die op enigerlei wijze verband houden met of van invloed zijn op de werking van brandmeldinstallaties worden ingeschreven, bijvoorbeeld: buitenbedrijfstelling van de installatie, brandalarmen, brandalarmoefeningen, loos en valsalarmmeldingen, storingsmeldingen, wijzigingen en uitbreidingen, evenals het onderhoud, d.w.z. preventief onderhoud, inspectie en reparatie. Dit alles zo mogelijk met vermelding van groeps en meldernummer.
4 (5)
Gebruikers handleiding BMC-V
HANDLEIDING ONDERHOUD Naast de periodieke controles door de leverancier, moeten door de gebruiker tussentijdse testen worden uitgevoerd. Maandelijks dient een melder te worden geactiveerd en moeten de signaleringen en interne organisatie worden gecontroleerd. De brandmeldcentrale wordt daarbij in de teststand gezet voor het blokkeren van de doormelding en de besturing van brand beveiligings installaties. WAARSCHUW EERST DE BRANDWEER ALVORENS U DE BRANDMELDINSTALLATIE GAAT TESTEN. De melders Handmelders moeten goed bereikbaar zijn en mogen geen uitwendige mechanische beschadigingen vertonen. De functie kan worden gecontroleerd door de deksel met behulp van een inbussleutel los te draaien. Rook en thermodifferentiaalmelders mogen geen uitwendige beschadigingen vertonen en moeten goed in de montagevoet zijn bevestigd. Controleer of de melders erg vervuild zijn (stof e.d.) aan de buitenzijde. Binnen een straal van 0,5 meter van de melder mogen zich geen obstakels bevinden. De centrale en eventuele nevenpanelen Met behulp van de drukknop lampentest kunnen de lampen op de brandmeldcentrale en de nevenpanelen worden getest. De accubatterij De noodvoeding is een gasdichte, onderhoudsvrije loodbatterij
5 (5)