UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM
Braindrain in Amsterdam? De invloed van woningnood onder hoogopgeleide starters op de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in de metropoolregio Amsterdam Maj van den Heuvel 2 februari 2012
Studentnummer: 0521833 Begeleider: Marco Bontje Tweede lezer: Sako Musterd Opleiding: Master Sociale Geografie 1
Afstudeerrichting: Urban Geographies
2
3
Inhoudsopgave Voorwoord
p. 5
1. Inleiding
p. 7
1.1 Aanleiding voor het onderzoek 1.2 Doelstelling 1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 1.4 Vraagstelling
p. 7 p. 9 p. 10 p. 10
p. 12
2.1 Conceptualisering 2.2 Theoretische achtergrond voor het onderzoek 2.3 Conceptueel model 2.4 Verwachte uitkomsten
p. 12 p. 14 p. 26 p. 27
3. Onderzoeksmethoden
2. Theoretisch kader
p. 30
p. 30 p. 31 p. 34 p. 37 p. 39
p. 41
4.1 Omvang van de woningnood onder hoogopgeleide starters 4.2 Oorzaken van de woningnood 4.3 Gevolgen van de woningnood 4.4 Conclusie
p. 41 p. 42 p. 46 p. 48
5. Vestigingsfactoren voor de Metropoolregio Amsterdam
p. 51
3.1 Onderzoeksstrategie 3.2 Selectie van onderzoekseenheden 3.3 Enquête 3.4 Kwalitatieve interviews 3.5 Documenten
4. Woningnood onder hoogopgeleide starters
5.1 Vestigingsklimaat metropoolregio Amsterdam, harde en zachte factoren 5.2 Het belang van hoogopgeleid personeel 5.3 Het belang van voldoen woon‐ en werkruimte 5.4 Conclusie
p. 51 p. 53 p. 55 p. 58
6. Gemeentelijk beleid
p. 60
6.1 Beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie 6.2 Beleid gericht op huisvesting voor starters 6.3 Conclusie
p. 60 p. 62 p. 66
7. Conclusie
p. 68
7.1 Beantwoording onderzoeksvragen 7.2 Reflectie op de literatuur 7.3 Discussie
p. 68 p. 73 p. 77
4
7.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek
p. 78
Literatuurlijst Bijlagen
p. 80
p. 84
Bijlage I ‐ Enquête Bijlage II ‐ Tabellen
p. 84 p. 89
5
Voorwoord Na een heerlijke vakantie in Thailand wachtte mij een onaangename verrassing bij thuiskomst; een brief van de makelaar, van wie ik, samen met mijn nichtje, mijn appartement in Amsterdam huur, met het verzoek om per 1 maart ons huis te verlaten. De eigenaar had een splitsingsvergunning gekregen en wilde nu ons goedkope appartementje omtoveren in één of ander penthouse om het zo voor het driedubbele bedrag te kunnen verhuren. Een situatie die valt aan te vechten maar wat, door de tussenkomst van familieleden, in ons geval niet wenselijk is. Daar zit je dan als (bijna) hoogopgeleide starter. Waar moet je heen? Niet genoeg inschrijftijd voor een sociale huurwoning en niet genoeg geld voor de meeste particuliere huurwoningen en kopen is al helemaal geen optie. Voordat ik zelf afgelopen november is deze situatie verzeild raakte, zag ik dit probleem al bij veel starters om me heen. Na hun studie willen ze graag in Amsterdam blijven. Na een aantal jaren de keuken en de douche gedeeld te moeten hebben met tien andere studenten, zijn de meeste van hen echter wel toe aan de volgende stap in hun wooncarrière. Anderen moesten gedwongen hun huis uit omdat ze in een studentenwoning zaten met een campuscontract, wat hen verplicht om binnen een half jaar na het afstuderen de woning te verlaten. Maar voor veel starters is het vrijwel onmogelijk om woonruimte te vinden in Amsterdam. Net als veel van mijn vrienden ben ik in de 5,5 jaar dat ik nu in Amsterdam woon verliefd geworden op de stad, ik wil hier helemaal niet weg. Maar met een dreigende dakloosheid ga je toch over alternatieven nadenken en zo komt Utrecht, mijn geboortestad, toch weer in beeld. Als ik daar wel een woning kan krijgen, is de kans groot dat ik vertrek. Wellicht dat veel andere hoogopgeleide starters hier ook zo over denken. Vanuit dit idee ben ik met dit onderzoek begonnen. Loopt Amsterdam het risico om grote groepen hoogopgeleide starters, zoals ik en mijn vrienden, kwijt te raken? En hoe schadelijk zou dit zijn voor de economische ontwikkeling van de stad en de regio? Dit onderzoek had ik niet kunnen uitvoeren zonder de hulp van Woningnet. Zij hebben de enquête, die een heel belangrijk onderdeel vormt van de dataverzameling voor dit onderzoek, verspreid onder alle woningzoekenden die bij hen staan ingeschreven. Hierdoor is een hele grote groep mensen bereikt en hebben ruim 3000 respondenten mee kunnen werken aan dit onderzoek. Ik wil Woningnet dan ook heel erg bedanken voor hun medewerking. Ook de mensen die hebben meegewerkt aan de interviews wil ik bedanken: Mike Schulmeister van Creative Cities Amsterdam Area, Robert Dijckmeester van de Dienst Zuidas, Chris van Groenigen van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven, Eva Olde Monnikhof van de Amsterdamse Innovatie Motor, Annelies in ’t Veld van Amsterdam InBusiness en Marike ter Linden van de Dienst Economische Zaken. Zij hebben met de interviews een belangrijke bijdrage geleverd aan dit onderzoek.
6
Daarnaast wil ik mijn scriptiebegeleider Marco Bontje bedanken voor zijn aanwijzingen en vaak ook positieve feedback. Dit gaf mij het vertrouwen om door te gaan en heeft er voor gezorgd dat ik mijn scriptie binnen vijf maanden heb kunnen afronden. Tot slot wil ik mijn moeder Irene Engelman bedanken voor het redigeren van mijn werk. Maj van den Heuvel Januari 2012
7
1. Inleiding 1. 1 Aanleiding voor het onderzoek In ‘ the rise of the creative class’ benadrukt Richard Florida dat creativiteit de motor is van de moderne globale economie. Ook Scott stelt dat cultuur‐producerende sectoren zich naar de voorgrond van kapitalistische ontwikkeling en groei begeven (2000, p. 204). De gemeente Amsterdam heeft dan ook speciaal beleid gericht op de ontwikkeling van deze creatieve industrie in Amsterdam. Vooral sinds het verschijnen van het rapport ‘Ons creatief vermogen’ van de rijksoverheid, is de verdere stimulering van de creatieve industrie in Amsterdam hoog op de agenda komen te staan. De Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Dienst Ruimtelijke Ordening, het Ontwikkelingsbedrijf Amsterdam, Economische Zaken en het programmabureau Topstad hebben in 2007 een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Het doel daarvan was om in de top 5 van Europese steden terug te komen. Na 2010 is er geen nieuw gezamenlijk programma door de samenwerkende diensten opgesteld. Het opstellen van het beleid voor de ontwikkeling van de creatieve industrie is nu ondergebracht bij Economische Zaken. Het beleid is niet specifiek gericht op de ontwikkeling van de creatieve industrie, maar meer op de ontwikkeling van de hoogwaardige kennisindustrie in het algemeen. De creatieve industrie maakt daar onderdeel van uit. De werkgelegenheid in de creatieve kennisindustrie steeg de jaren voor de recessie harder dan de totale Amsterdamse werkgelegenheid. De laatste jaren bleef de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde in de creatieve kennisindustrie iets achter (O+S; 2010). Het aantal vestigingen van creatieve kennisbedrijven is de afgelopen jaren sterk gestegen. Tien procent van alle bedrijven in de metropoolregio Amsterdam, zijn bedrijven in de creatieve kennisindustrie. Amsterdam is in Nederland de belangrijkste stad voor de ontwikkeling hiervan. Veertig procent van alle werkgelegenheid in deze industrie in Nederland is gevestigd in Amsterdam (Bontje en Musterd; 2009, p. 847). Een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie is de beschikbaarheid van voldoende geschikt personeel. Het is een arbeidsintensieve industrie waarin vooral veel vraag is naar hoogopgeleid personeel. Om dit personeel als stad aan te kunnen trekken en te behouden, is het van belang dat er betaalbare woon‐ en werkruimte beschikbaar is voor (jong) creatief talent. Dit was dan ook als één van de programmalijnen in het uitvoeringsprogramma creatieve industrie 2007‐2010 van de samenwerkende gemeentelijke diensten, benoemd. Ook in de woonvisie van de gemeente Amsterdamstaat als een van de doelstellingen dat Amsterdam een zogenaamde Topstad moet worden. “Topstad betekent een stad met economische ontwikkeling, met een aantrekkelijk internationaal investeringsklimaat” (Dienst Wonen; 2009, p. 51). Er wordt in de woonvisie daarom
8
ook veel aandacht besteed aan het aantrekken van talent. Amsterdam moet zo de stuwende kracht achter de economie van de regio en daarmee van het hele land zijn. Door te zorgen voor voldoende woningen met een hoge kwaliteit wil de gemeente talent aantrekken en behouden. De woningnood in Amsterdam wordt echter steeds nijpender. Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht op verschillende groepen mensen die zich in deze stad willen vestigen. De grote vraag naar woningen drijft de prijs enorm op. De acute kwantitatieve woningnood na de Tweede Wereldoorlog maakte daarom in de jaren ’90 plaats voor een kwalitatieve woningnood. Bij kwalitatieve woningnood sluit het type woningen dat beschikbaar is, niet goed aan op de vraag van de mensen die in Amsterdam willen wonen. Er is vooral een tekort aan betaalbare woningen. Ook jonge talenten, die van belang zijn voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie, zijn vaak op zoek naar een betaalbare woning. Hoewel er nog steeds heel veel sociale huurwoningen in Amsterdam zijn, zijn de wachttijden voor deze woningen enorm. De gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning was in 2010, 11,5 jaar (Woningnet; 2011) en dit loopt in rap tempo op. In 2007 was de gemiddelde wachttijd nog 2 jaar korter. Aan een woning in de particuliere huursector is ook moeilijk te komen omdat er strenge inkomenseisen worden gesteld. Door de economische crisis is het ook steeds moeilijker om een hypotheek te verkrijgen. Bovendien liggen de prijzen van koopwoningen hoog, waardoor deze, zelfs bij soepelere regels van hypotheekverstrekkers, onbereikbaar blijven voor huishoudens met een lager inkomen. Voor starters op de woningmarkt is het hierdoor heel moeilijk om in Amsterdam aan zelfstandige woonruimte te komen. Ze verdienen vaak nog niet veel, ze zijn veelal alleenstaand en hebben ook nog geen beginkapitaal van een eerdere woning waar ze winst op hebben gemaakt. Ook hebben ze vaak nog niet genoeg jaren opgebouwd om kans te maken op een sociale huurwoning. Ondanks dat er bij de gemeente veel aandacht is voor het belang van huisvesting, lijkt de situatie nog niet te verbeteren. Een bijkomend probleem is dat als gevolg van de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie, de huizenprijzen verder kunnen stijgen. De ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie kan daardoor de woningnood onder jonge talenten alleen maar groter maken, wat op den duur dus juist nadelig is voor de verdere ontwikkeling van deze industrie. Het is de vraag of de stad voldoende creatief talent aan kan trekken en behouden om de creatieve kennisindustrie verder te kunnen ontwikkelen als de woningnood onder hoogopgeleide starters te groot wordt. Talent kan zelfs verloren gaan als studenten die op dit moment in Amsterdam wonen na hun afstuderen geen geschikte woonruimte kunnen vinden en zich elders zullen gaan vestigen. Maar Amsterdam kan ook zo’n aantrekkingskracht hebben dat mensen, ondanks de woningnood, zich toch in Amsterdam zullen willen vestigen. Ze zullen dan wellicht op zoek gaan naar minder wenselijke alternatieven. In plaats van een zelfstandige woonruimte te betrekken, kunnen ze er bijvoorbeeld voor kiezen om ook na hun studententijd nog langere tijd met meerdere mensen in een huis te wonen. 9
Met dit onderzoek zal nagegaan worden of de woningnood in Amsterdam een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in deze stad. 1.2 Doelstelling Het is voornamelijk een praktijkgericht onderzoek. Verschuren en Doorewaard (2005) definiëren vijf verschillende typen praktijkgericht onderzoek. Dit onderzoek is een probleemsignalerend onderzoek. In probleemsignalerende onderzoeken wordt gekeken naar wat precies het probleem is. Het heeft als doel dat een probleem zichtbaar en bespreekbaar wordt. Dit is een noodzakelijke stap voor de oplossing van de problematiek. Hoewel de gemeente Amsterdam al wel de noodzaak inziet van het zorgen voor voldoende woonruimte voor creatief talent, is het goed alsnog in kaart te brengen in hoeverre de woningnood nou daadwerkelijk een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam en of er dus iets gedaan moet worden aan de huisvestingsproblematiek, wil men de creatieve kennisindustrie in Amsterdam verder laten ontwikkelen. Ook wordt in dit onderzoek meer de nadruk gelegd op het belang van betaalbare woonruimte voor starters. In de beleidsvisie van de gemeente Amsterdam wordt vooral veel gesproken over kwalitatief goede woningen en een aantrekkelijk woonklimaat. Maar een eerste behoefte van jonge talenten zou ook juist betaalbare woonruimte kunnen zijn. Het creëren van een aantrekkelijk woonklimaat kan de prijzen verder doen stijgen, waardoor de creatieve kennisindustrie de woningnood verder in de hand zou kunnen werken. Het doel van het onderzoek is in kaart te brengen wat het belang van het realiseren van voldoende betaalbare woonruimte is voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Dit zal gedaan worden door enerzijds inzicht te geven in de daadwerkelijke omvang van de woningnood onder jong talent en te analyseren hoe deze starters op de woningmarkt hier mee omgaan. Trekken ze weg uit Amsterdam of zoeken ze een alternatief? Bijvoorbeeld door minder wenselijke woningen binnen Amsterdam te betrekken of door buiten Amsterdam te gaan wonen maar binnen Amsterdam te gaan of blijven werken. Anderzijds zal vanuit de creatieve kennisindustrie ook gekeken worden hoe groot de vraag naar jong talent is en hoe belangrijk de aanwezigheid van talent is in de keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats. Uiteindelijk zullen met de resultaten van het onderzoek ook aanbevelingen gedaan worden voor het beleid van de gemeente Amsterdam op het gebied van de creatieve kennisindustrie en huisvesting. Naast het praktijkgerichte deel zal met dit onderzoek ook geprobeerd worden een bijdrage te leveren aan de theorievorming over het belang van het aantrekken en behouden van hoogopgeleid talent voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie en het belang van voldoende en geschikte woningen voor het aantrekken en behouden van deze hoogopgeleide talenten. 10
1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie De creatieve kennisindustrie wordt wel gezien als de motor voor economische ontwikkeling in het huidige tijdperk. Wil een stad economisch sterk blijven staan, nu en in de toekomst, dan is het belangrijk dat er gewerkt wordt aan de ontwikkeling van deze industrie. Een belangrijke voorwaarde voor het ontwikkelen van deze industrie is het aantrekken van creatief talent. Er zijn allerlei theorieën over welk woon‐ en leefklimaat deze ‘creatives’ prettig vinden en waarmee een stad hen kan aantrekken. Een belangrijke voorwaarde is in ieder geval dat er voldoende woonruimte beschikbaar is voor de werknemers in de creatieve kennisindustrie. Vooral in Nederland zijn mensen vaak niet bereid om heel ver te reizen voor hun werk. Ze wonen graag dichtbij hun werk en dus het liefst in de stad waar ze werken. De woningnood in Amsterdam vormt dan ook potentieel een grote bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam en daarmee voor de economische ontwikkeling van de stad. Het is daarom van belang om het probleem van de woningnood onder starters in Amsterdam en de gevolgen die dit heeft voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in kaart te brengen. Er kan dan in het woonbeleid en het beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie rekening mee gehouden worden. Wetenschappelijk gezien is dit onderzoek relevant omdat er in de literatuur vaak een verband wordt gelegd tussen de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie en het realiseren van voldoende woon‐ en werkruimten voor jong creatief talent. Er is echter nog niet eerder onderzoek gedaan naar het daadwerkelijke belang van voldoende woonruimte voor starters voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. 1.4 Vraagstelling De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: “ In hoeverre vormt woningnood onder starters een bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam?” Met behulp van de volgende deelvragen zal geprobeerd worden om deze hoofdvraag te beantwoorden: ‐
Hoe groot is de woningnood onder hoogopgeleide starters?
‐
Wat zijn de voornaamste redenen waardoor hoogopgeleide starters geen geschikte woning kunnen vinden?
‐
Wat voor woonwensen hebben hoogopgeleide starters op de woningmarkt in Amsterdam?
‐
Welke alternatieven overwegen hoogopgeleide starters indien het vinden van een zelfstandige woonruimte in de regio Amsterdam niet lukt?
11
‐
Hoe belangrijk is de aanwezigheid van goed opgeleid personeel in de vestigingslocatiekeuze van bedrijven in de creatieve kennisindustrie?
‐
In hoeverre richt de gemeente Amsterdam zich bij de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie op het oplossen van woningnood onder starters?
In dit hoofdstuk is beschreven waarom dit onderzoek naar de relatie tussen woningnood onder hoogopgeleide starters in Amsterdam en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie wordt uitgevoerd en wat de doelstellingen van dit onderzoek zijn. In hoofdstuk 2 zal verder in worden gegaan op wat er precies verstaan wordt onder de verschillende begrippen die in dit onderzoek centraal staan en welke verbanden er tussen deze begrippen al in wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp gelegd zijn en welke verwachtingen daaruit voortkomen voor dit onderzoek. In hoofdstuk 3 zal vervolgens beschreven worden welke onderzoeksmethoden er voor dit onderzoek gebruikt zijn en hoe het onderzoek is uitgevoerd. Ook zal ingegaan worden op de vraag hoe de verschillende onderzoekseenheden geselecteerd zijn en wat de motivatie voor de keuze van deze onderzoekseenheden was. Hoofdstuk 4, 5 en 6 vormen gezamenlijk de analyse van de verzamelde data. In hoofdstuk 4 zal ingegaan worden op de omvang van de woningnood onder starters, de oorzaken hiervoor en welke alternatieven hoogopgeleide starters overwegen. In hoofdstuk 5 zal beschreven worden welke factoren een rol spelen in de locatiekeuze van creatieve kennisondernemers en wat het aandeel hierin is van de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel. In hoofdstuk 6 zal het beleid van de gemeente Amsterdam op het gebied van de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie en op het gebied van huisvesting geanalyseerd worden. De conclusie volgt in hoofdstuk 7. Daarin zal antwoord gegeven worden op de hoofdvraag. Ook zal er gereflecteerd worden op de in hoofdstuk 2 behandelde theorieën. Wat betekenen de uitkomsten van het onderzoek voor deze theorieën? De maatschappelijke relevantie van de uitkomsten van het onderzoek zullen ook aan bod komen. En ten slotte zullen er enkele aanbevelingen worden gedaan voor het beleid van de gemeente Amsterdam.
12
2. Theoretisch Kader In het vorige hoofdstuk zijn de opzet en de inhoud van dit onderzoek beschreven. Voordat onderzocht kan worden of de woningnood onder hoogopgeleide starters een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam, is het eerst van belang de begrippen creatieve kennisindustrie, woningnood en hoogopgeleide starters te conceptualiseren. Op die manier wordt duidelijk wat er precies onderzocht zal worden. Vooral voor het begrip creatieve kennisindustrie bestaan veel verschillende namen en definities. Er zal daarom nu eerst nader toegelicht worden wat in dit onderzoek onder deze begrippen verstaan wordt. 2.1 Conceptualisering Creatieve‐ en hoogwaardige kennisindustrie Er zijn verschillende definities van de creatieve industrie. Scott geeft als kenmerk van de creatieve industrie dat deze producten produceert die een hoge symbolische waarde hebben. De symbolische waarde van producten wordt volgens hem in toennemende mate belangrijker dan de gebruikswaarde ervan (Scott: 2000, p. 3). Dit is een vrij beperkte definitie van de creatieve industrie. Florida ziet de creatieve industrie als een veel breder concept (Florida; 2002). Mensen die op hoog niveau op een creatieve manier bezig zijn met het oplossen van specifieke problemen en daarbij van complexe kennis gebruik maken, vallen volgens Florida onder de creatieve klasse. Hij schaart daar bijvoorbeeld artsen, advocaten en managers onder. Door de toevoeging van het belang van hoogwaardige kennis, wordt het begrip creatieve industrie veel breder. In dit onderzoek wordt er ook een breed begrip gehanteerd van de creatieve industrie. Niet alleen klassieke creatieve sectoren als kunst, cultuur, entertainment en vormgeving, maar ook de zakelijke dienstverlening en technologisch hoogwaardige industrieën worden hiertoe gerekend. Ik spreek daarom in dit onderzoek over de creatieve kennisindustrie. Ik denk namelijk dat, wanneer de creatieve industrie op de enge manier gedefinieerd wordt, deze niet de belangrijkste motor achter de economische ontwikkeling van een regio kan zijn. De puur creatieve industrie levert geen grote bijdrage aan het creeëren van banen en aan het bruto nationaal product. Maar Rutten et. al. beargumenteren wel dat de creatieve industrie een belangrijke rol speelt in het aanwakkeren van innovatie in andere sectoren (Rutten et. al.; 2011). De gemeente Amsterdam hanteert de definitie van TNO. Deze luidt als volgt: “De creatieve industrie is een specifieke vorm van bedrijvigheid die producten en diensten voortbrengt die het resultaat zijn van individuele of collectieve creatieve arbeid en ondernemerschap. Inhoud en symboliek zijn de belangrijkste elementen van deze producten en diensten. Ze worden aangeschaft door consumenten en zakelijke afnemers omdat ze een betekenis oproepen. Op basis daarvan
13
ontstaat een ervaring. Daarmee speelt de creatieve industrie een belangrijke rol in ontwikkeling en onderhoud van levensstijlen en culturele identiteiten in de samenleving.” (TNO:2010) Ze onderscheiden drie sectoren: kunsten, media en entertainment en de creatieve zakelijke dienstverlening. De gemeente Amsterdam legt hier de nadruk duidelijk op de puur creatieve industrie en zat hiermee op de lijn van Scott. In de kennis‐ en innovatieagenda uit juli 2011 wordt echter duidelijk dat de gemeente een bredere focus hanteert en zich richt op de gehele kenniseconomie. Ze onderscheidt in de kennis‐ en innovatieagenda zeven clusters: Handel en Logistiek, ICT, Flowers & Food, Toerisme en Congressen, Life Sciences, Financiële en zakelijke dienstverlening en de Creatieve industrie (Economic Development Board; 2011b, p. 13). Naast de inhoudelijke motivatie, dat een bredere definitie van de creatieve en hoogwaardige kennisindustrie meer zegt over de economische ontwikkeling van de regio Amsterdam, is er ook een praktische reden om voor een ruimere definitie te kiezen. Op deze manier is het makkelijker om voldoende respondenten te vinden voor dit onderzoek. Dit zal naar alle waarschijnlijkheid wel gevolgen hebben voor de resultaten van het onderzoek. De woonwensen en alternatieven voor een zelfstandige woning in Amsterdam zullen verder uiteenlopen dan wanneer alleen mensen met een creatief beroep ondervraagd zouden worden. Er zal dus een minder eenduidig, maar wel completer beeld geschetst worden. Woningnood Er kan onderscheid gemaakt worden tussen kwalitatieve en kwantitatieve woningnood. Bij kwantitatieve woningnood zijn er te weinig woningen voor het aantal mensen dat in Amsterdam zou willen wonen. Bij kwalitatieve woningnood sluit het aanbod van het type woningen niet aan op de vraag. Dat kan bijvoorbeeld voorkomen als er veel vraag is naar woningen in bepaalde wijken. Of als er bijvoorbeeld veel vraag is naar eengezinswoningen in het middensegment. In dit onderzoek zal nagegaan worden of er sprake is van woningnood onder starters en zo ja van welk type woningnood er voornamelijk sprake is. Hoogopgeleide starters Starters zijn huishoudens die zich niet eerder op de woningmarkt van onafhankelijke woningen hebben begeven (Priemus: 1984). Ze hebben vaak een zwakke positie doordat ze een lager inkomen hebben en een lage prioriteit hebben voor sociale huurwoningen. Vooral voor alleenstaande starters is het moeilijk om zelfstandige woonruimte te vinden. Onder hoogopgeleid wordt verstaan dat de starters een opleiding op HBO of WO niveau hebben afgerond. 14
2.2 Theoretische achtergrond voor het onderzoek De creatieve klasse en de creatieve stad In de economie worden verschillende typen industrieën onderscheiden. De primaire industrie die de landbouw en visserij betreft, de secundaire industrie waarmee het vervaardigen van goederen wordt bedoeld, de tertiaire industrie die alle diensten waarmee geld wordt verdiend omvat en de quartaire sector waarin het gaat om niet commerciële, publieke dienstverlening. In de geschiedenis zijn deze industrieën opvolgend dominant geweest. In de tweede helft van de vorige eeuw werd de dienstensector de dominante industrie ten koste van de industriële sector (secundaire industrie), die vanaf de negentiende eeuw tot voor de tweede wereldoorlog altijd de belangrijkste bron van economische ontwikkeling was geweest. In het huidige tijdperk is er binnen die dienstensector een nieuwe economische transitie gaande. De ontwikkeling van een zogenaamde creatieve industrie. Industrieën die hieronder geschaard worden zijn bijvoorbeeld: Reclame, architectuur, beeldende kunst, ambachten, design, mode, video, film, muziek, fotografie, uitgeverijen, computer(games) en software (Bontje & Musterd; 2009, p. 844). Steeds vaker wordt door onderzoekers en beleidsmakers benadrukt dat deze industrie de toekomst heeft en dat landen en steden die hun economische toppositie willen behouden wel mee moeten gaan in deze ontwikkeling. In de creatieve industrie ligt de nadruk volgens verschillende auteurs op het belang van (hoogopgeleid) menselijk kapitaal. Deze zou belangrijker zijn dan financieel kapitaal, grondstoffen en arbeidskrachten in het algemeen (Bontje en Musterd: 2009, p. 843). Florida zegt hierover: “Access to talented and creative people is to modern business what access to coal and iron ore was to steelmaking” (2002, p. 6) De creatieve klasse zijn volgens Florida mensen die economische waarde toevoegen met hun creativiteit. Hij onderscheidt binnen de creatieve klasse twee groepen. De eerste groep is de creatieve kern, die bestaat uit wetenschappers, ingenieurs, professoren, schrijvers, kunstenaars, entertainers, acteurs, ontwerpers en architecten. Ze participeren volledig in een creatief proces. Ze bedenken producten of diensten die vertaald kunnen worden naar een breder gebruik. De tweede groep binnen de creatieve klasse noemt hij de Creative professionals. Dit zijn mensen die op hoog niveau op een creatieve manier bezig zijn met het oplossen van specifieke problemen en daarbij van complexe kennis gebruik maken. Mensen die dit dagelijks doen zijn bijvoorbeeld artsen, advocaten en managers. Daarmee schaart hij niet alleen hoogopgeleide mensen in de creatieve sector maar ook hoogopgeleide werknemers in andere kennisintensieve sectoren onder de creatieve klasse (Florida;2002, p. 68‐69). Florida hanteert dus een breed begrip van de creatieve klasse die gezamenlijk de creatieve kennisindustrie vorm geven. Ook Scott benadrukt het belang van de aanwezigheid van arbeidskrachten. De creatieve industrie is volgens hem een arbeidsintensieve 15
industrie (2000, p. 11‐12). Ook de gemeente Amsterdam heeft geconstateerd dat de werkgelegenheid in de creatieve industrie sneller stijgt dan de toegevoegde waarde (O+S; 2010, p. 8), wat wijst op een arbeidsintensieve sector. Daarnaast wijst Scott op het plaatsgebonden karakter van de creatieve industrie. Door het ontstaan van netwerken en clusters die van groot belang zijn voor de creatieve industrie, kunnen ze hun productie niet zomaar outsourcen naar bijvoorbeeld lage lonen landen zoals dit bij de eenvoudige productie van goederen voorheen wel het geval was . Bedrijven zijn gebonden aan hun vestigingsplaats. In de volgende paragraaf wordt hier meer over uitgelegd. De moeilijkheid om te ‘outsourcen’ heeft ook te maken met het hoge kennisniveau dat vereist is in deze sector. De economische transitie naar een creatieve industrie vraagt van overheden dat zij hun steden in het licht van deze ontwikkeling opnieuw uitvinden. Net zoals dat eerder het geval was bij andere economische transitieperiodes. Zo moet er creatief talent aangetrokken worden omdat, zoals zojuist is beschreven, zij een belangrijke voorwaarde vormen voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Er wordt echter ook door verschillende auteurs een ander belang gehecht aan het aantrekken van dit talent. Er zijn verschillende ideeën over de manier waarop de creatieve kennisindustrie het best tot ontwikkeling kan worden gebracht in een stad. Richard Florida legt in zijn boeken vooral de nadruk op zogenaamde zachte factoren, zoals tolerantie, etnische diversiteit, een levendige culturele scene en de sfeer van een stad. Deze zaken zouden voor de creatieve klasse belangrijk zijn om zich op een bepaalde plaats te vestigen. Florida richt zich dus op het aantrekken van creatief talent. De ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie zou volgens hem gericht moeten zijn op de 3 T’s: Talent, Tolerance en Technology. Talent bestaat uit de creatieve klasse, die graag wonen op een plaats met culturele diversiteit en een waar men open staat voor nieuwe ideeën (Tolerance). De derde T is de technologie die het mogelijk maakt om creatieve ideeën om te zetten in nieuwe producten. Uit onderzoek van Musterd et. al (2007, p. 17 en 2010, p. 20‐22) blijkt echter dat de zogenaamde harde factoren van groot belang blijven voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Te denken valt daarbij aan de aanwezigheid van geschikte arbeidskrachten, de beschikbaarheid van werkruimte, huurprijzen, bereikbaarheid , infrastructuur en belastingregels. Dit zijn de meer klassieke locatiefactoren. Hoewel er dus ook belang wordt gehecht aan het aantrekken van geschikte arbeidskrachten, wordt er meer nadruk gelegd op het aantrekken van creatieve bedrijvigheid door het creëren van gunstige voorwaarden, in plaats van het aantrekken van creatieve mensen. 16
Het belang van plaatsen: Amsterdam als een centrum van creativiteit De harde factoren die volgens Musterd en andere auteurs van belang zijn, wijzen ook op het belang van de plaats Amsterdam. Deze factoren zijn immers plaatsgebonden en kunnen door historische ontwikkelingen en beleidsmaatregelen overal anders zijn. Er is sinds de jaren ’90 in de geografie veel geschreven over de veranderende rol van plaatsen. Een aantal auteurs ging er vanuit dat door de ontwikkelingen in de informatie technologie en de daarmee gepaard gaande globalisering, geografische plaatsen steeds minder belangrijk zouden worden. De noodzaak voor een fysieke handelsplaats zou niet langer bestaan dankzij de moderne communicatietechnieken (O’Brien; 1992) en doordat informatie over nieuwe productietechnieken snel overal ter wereld kan worden gedeeld, kan ook overal ter wereld op dezelfde manier worden geproduceerd. Mensen kunnen met het gebruik van computers, internet en telecommunicatie vanuit elke plek op aarde met elkaar in contact komen, informatie uitwisselen en zaken doen. Men verwachtte daardoor dat mensen steeds meer uit grote stedelijke regio’s zouden wegtrekken en zich geografisch meer zouden verspreiden of dat steden zelfs helemaal zouden verdwijnen (Graham; 1998, p. 168). Anderen beweren dat plaatsen (steden) een andere functie krijgen. Manuel Castells schrijft over de opkomst van de netwerkmaatschappij. Tijd en plaats zijn in deze maatschappij aan elkaar verbonden. Volgens Castells faciliteert een plaats sociale interacties die in een bepaalde tijd plaats vinden. Hij noemt dat de ‘space of flows’ (1996, p. 376‐428). Verschillende informatiestromen komen op plaatsen, zogenaamde ‘hubs’ bij elkaar. Swyngedouw (1997) spreekt van ‘glocalization’, waarbij er sprake is van globalisering en tegelijkertijd het lokale niveau een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Volgens Florida zijn plaatsen in het huidige tijdperk ook juist steeds belangrijker geworden. Plaatsen organiseren volgens hem de koppeling tussen mensen en banen waar voorheen bedrijven dat deden. Bedrijven vestigen zich namelijk in plaatsen waar een groot aanbod aan getalenteerde creatieve werknemers is. Zoals ook in de vorige paragraaf is beschreven, is de aanwezigheid van geschikte arbeidskrachten volgens verschillende auteurs van belang voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Volgens Scott trekken hoogopgeleide mensen naar plaatsen waarvan ze vermoeden dat ze er meer carrièremogelijkheden hebben. Dit zijn vaak grote steden of stedelijke regio’s (Scott; 2006, p. 6). Bedrijven vestigen zich op hun beurt op deze plekken omdat ze hier veel geschikte arbeidskrachten kunnen vinden. Zo ontstaat dus een clustering van personen en bedrijven die allemaal naar dezelfde plaats trekken omdat er veel aanbod van arbeid en arbeidsplaatsen is. Florida (2002, p. 6‐7) stelt juist dat creatieve mensen niet gaan wonen op plaatsen waar perse veel banen zijn, maar dat ze kiezen voor plaatsen waar volgens hen een prettig woonklimaat is. Voorheen was dit volgens Florida andersom, mensen trokken naar plaatsen waar veel werk te krijgen was. Nu trekken bedrijven volgens hem dus naar plaatsen waar veel geschikte werknemers zijn. Daarom legt 17
hij de nadruk op het aantrekken van creatief talent door het creëren van gunstige ‘zachte’ locatiefactoren. De bedrijven zouden dan vanzelf moeten volgen. De aanwezigheid van werknemers wordt ook al in de klassieke locatietheorieën genoemd als een belangrijke vestigingsvoorwaarde voor bedrijven (Kovács et al. ; 2007, p. 6 , Musterd en Murie; 2010,p.20). Ook andere auteurs benadrukken het blijvende belang van plaatsen in de moderne economie. Zo blijft geografische nabijheid belangrijk voor het delen van ‘tacit knowledge’. Deze kennis kan niet opgeschreven en gecodeerd worden. Het is opgeslagen in gebruiken. Deze kennis is niet vaststaand en soms ook onbewust aanwezig (Gertler en Wolfe; 2006, p. 219). Creativiteit en innovatie, de motoren van de creatieve industrie, zijn vormen van informatie die juist vaak ‘tacit’ zijn en kunnen niet gemakkelijk over grote afstanden worden overgebracht (Lizieri; 2009, p. 50). Veel creatieve bedrijven zijn dan ook geclusterd. Door fysieke nabijheid zijn persoonlijke face‐to‐face contacten tussen bedrijven in dezelfde industrie mogelijk. Informatie wordt ook overgebracht doordat hoogopgeleide werknemers met veel specialistische kennis van het ene naar het andere bedrijf overstappen. Voor het overbrengen van deze kennis moeten wel netwerken worden opgebouwd waarin sociale interacties plaatsvinden en waarin sprake is van onderling vertrouwen (Gertler en Wolfe; 2006, p. 220). Ook in Nederland is de creatieve kennisindustrie geclusterd, een groot deel van deze bedrijven is gevestigd in Amsterdam. Als plaats er niet meer toe zou doen, zouden deze bedrijven waarschijnlijk meer verspreid over het land gevestigd zijn. Maar door zich fysiek dicht bij elkaar te vestigen, ondervinden deze bedrijven voordelen zoals het kunnen delen van informatie maar ook, zoals eerder benoemd, doordat een clustering van bedrijven mede zorgt voor het aantrekken van meer geschikte arbeidskrachten. De arbeidspool die ontstaat in deze clusters is qua kennis en vaardigheden vaak specifiek gericht op het type cluster (Scott; 2006, p. 7). Porter (2000, p. 15) omschrijft economische clusters als volgt: “Clusters are geographic concentrations of interconnected companies, specialized suppliers, service providers, firms in related industries, and associated institutions (e.g., universities, standards agencies, trade associations) in a particular field that compete but also cooperate” Clusters zorgen er tevens voor dat deze plaatsen ook dienstverlenende bedrijven aantrekken die speciaal gericht zijn op het type bedrijven in het cluster en bedrijven die complementaire goederen produceren. En zo ontstaat er een steeds groter en meer gespecialiseerd netwerk van bedrijven op een bepaalde locatie. De voordelen die dit voor de in het cluster gevestigde bedrijven heeft trekt weer nieuwe bedrijven aan en zo blijft het cluster groeien (Gertler en Wolfe; 2006, p .221). Creatieve clusters ontstaan volgens Wu (2005) op plaatsen waar een goede universiteit is, ondernemingen met kapitaal zitten, er sprake is van ondersteunend gemeentelijk beleid, kwalitatief goede relevante diensten worden geboden en waar een goede infrastructuur is. Ook Musterd en Murie benadrukken het belang van de aanwezigheid van goede onderwijsfaciliteiten zoals 18
hogescholen en universiteiten (2010, p. 21). Door de aanwezigheid van goede opleidingsinstituten wordt de beschikbaarheid van hoogopgeleide werknemers gegarandeerd. Dit trekt volgens Musterd en Murie bedrijven aan. Waar deze clusters ontstaan heeft dus veel te maken met padafhankelijkheid (Musterd et. al. ; 2007). Zoals in de vorige paragraaf is beschreven, moet de stedelijke ontwikkeling zich aanpassen aan de economische ontwikkeling van de creatieve industrie. Maar andersom heeft de stedelijke ontwikkeling ook invloed op de economische ontwikkeling van een plaats. (2007, p. 2). De door Wu genoemde eigenschappen van een plaats waar een creatief cluster kan ontstaan, zijn niet allemaal binnen korte tijd te realiseren. Sommige eigenschappen zijn in de loop van de geschiedenis ontstaan. Door deze padafhankelijkheid zullen bepaalde plaatsen eerder in staat zijn zich te ontwikkelen tot centra van de creatieve kennisindustrie dan anderen. Mahoney omschrijft padafhankelijkheid als volgt: “Path dependence characterizes specifically those historical sequences in which contingent events set into motion institutional patterns or event chains that have deterministic properties” (Mahoney; 2000, p. 507) Door bepaalde stedelijke ontwikkelingen wordt dus al het ontwikkelingspad voor de toekomst uitgestippeld doordat bepaalde andere ontwikkelingen hierdoor niet meer mogelijk zijn. Of, zoals Pierson het stelt, het ligt steeds meer voor de hand voor een stad om zich in dezelfde richting te ontwikkelen naar mate er meer stappen zijn gedaan in die ontwikkeling (2000, p. 252). Als eenmaal een bepaalde ontwikkelingsweg is ingeslagen, ligt het voor de hand voor een stad om verder in die ontwikkeling door te gaan. Deze padafhankelijkheid heeft naast een historische ook een culturele en institutionele dimensie. Zo kan een stedelijke sfeer bepalend zijn. Het is duidelijk dat dit soort dingen moeilijk te veranderen zijn. Musterd et. al. stellen dat steden en regio’s met een lange traditie in handel, financiering en/ of creativiteit een goed startpunt hebben voor de ontwikkeling naar een creatieve kennisstad. (2007, p. 15). Hall benadrukt dat het door de padafhankelijkheid niet voor elke stad mogelijk is om zich te ontwikkelen tot een belangrijk knooppunt voor de globale creatieve kennisindustrie (Hall; 2004). Uit de theorie over padafhankelijkheid blijkt wederom dat het belang van plaatsen niet zomaar weggeschreven kan worden. Er zijn wellicht hele specifieke kenmerken en historische ontwikkelingen in een stad nodig, wil de creatieve industrie hier tot bloei kunnen komen. En als dit eenmaal gebeurd is, zullen bedrijven niet snel meer willen vertrekken uit deze clusters. De specifieke infrastructuur, aanvullende diensten en de arbeidspool met geschikte werknemers die rondom het cluster ontstaan zijn, zullen zij niet snel ergens anders vinden. Voor de ontwikkeling van de creatieve industrie in Amsterdam is het belangrijk om na te gaan welke rol de stad hierin speelt. Zijn specifieke kenmerken van de plaats van belang, of is het toevallig dat de creatieve industrie hier tot ontwikkeling komt en had het net zo goed op elke andere plaats in 19
Nederland tot stand kunnen komen? De stad Amsterdam kan zo belangrijk zijn dat, ondanks een gebrek aan geschikte woonruimte voor hoogopgeleide starters, deze mensen toch naar Amsterdam blijven trekken. Omdat ze hier veel carrièremogelijkheden zien bij de creatieve kennisintensieve ondernemingen die in de stad gevestigd zijn, of omdat het woonmilieu hen zo aanspreekt. Hierbij zijn de zogenaamde ‘zachte factoren’ van Florida wellicht van belang. De hoogopgeleide starters kunnen op zoek gaan naar alternatieve woonruimte die minder wenselijk is, om maar in Amsterdam te kunnen blijven wonen. Bijvoorbeeld door een woning met huisgenoten te delen. Of ze kunnen er voor kiezen om buiten Amsterdam te gaan wonen maar in Amsterdam te blijven werken en dus een langere woon‐werk afstand te accepteren. Een ander scenario is dat Amsterdam inderdaad als plaats niet het belangrijkste is voor hoogopgeleide starters en dat ze door een eventueel gebrek aan woningen, wegtrekken naar ander plaatsen waar wel woonruimte beschikbaar is. Maar vooral ook vanuit de creatieve kennisindustrie moet gekeken worden hoe belangrijk Amsterdam is. Waarom zijn deze bedrijven hier gevestigd? Welke eigenschappen van de plaats Amsterdam zijn daarvoor van doorslaggevend belang geweest? En hoe belangrijk is het aanbod van geschikte arbeidskrachten in de stad voor deze bedrijven? Voornamelijk op deze laatste vraag zal in dit onderzoek ingezoomd worden. De aanwezigheid van geschikte werknemers kan gezien worden als een eigenschap van de plaats Amsterdam. Maar er zijn in dit hoofdstuk ook een aantal andere belangrijke eigenschappen van een stad genoemd, die van belang zijn voor de ontwikkeling van een cluster van creatieve en kennisintensieve bedrijvigheid. Wellicht dat andere factoren dan de aanwezigheid van geschikte arbeidskrachten van doorslaggevender belang zijn in de keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats. De woningnood onder hoogopgeleide starters hoeft dan geen grote bedreiging te vormen voor de ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie in Amsterdam. Zo zijn er in de creatieve kennisindustrie veel zelfstandig ondernemers en freelancers actief (Musterd en Murie; 2010, p. 143). Voor deze ondernemers is de beschikbaarheid van een geschikte arbeidspool minder relevant omdat ze nauwelijks personeel nodig hebben. Voor hen is het echter wel juist weer van belang dat er betaalbare woon‐werkruimte beschikbaar is. Deze kleine ondernemers werken vaak vanuit huis. Als we weten waarom bedrijven en creatieve talenten zich in Amsterdam willen vestigen, kan het gemeentelijke beleid er op gericht zijn om deze eigenschappen vast te houden en uit te breiden. Zoals Wu (2005) ook heeft aangeven, is ondersteunend gemeentelijk beleid van groot belang voor de ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Woningnood: In de vorige paragraaf is beschreven dat de aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers van belang zou kunnen zijn in de keuze voor bedrijven in de creatieve en kennisintensieve sector om zich op een 20
bepaalde plaats te vestigen. Een gebrek aan woonruimte voor hoogopgeleide starters, waardoor Amsterdam minder hoogopgeleid talent zou kunnen aantrekken en behouden, zou zo mogelijk een bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam kunnen vormen. Je kunt spreken van kwantitatieve en kwalitatieve woningnood. Van kwantitatieve woningnood was sprake na de Tweede Wereldoorlog toen er simpelweg niet genoeg woningen waren voor het aantal mensen dat in Nederland leefde. De woningbouw was in de oorlog nagenoeg stil komen te liggen en door de babyboom nam de bevolking steeds verder toe. Dit werkte ook door in de jaren ’60 en ’70 toen de babyboom‐generatie het ouderlijk huis verliet en op zoek ging naar zelfstandige woonruimte. Bij kwalitatieve woningnood sluit het aanbod van de woningen niet aan op de vraag. Vermoed wordt dat er vooral een tekort aan betaalbare woningen is voor starters in Amsterdam. Een betaalbare woning is een woning niet die meer dan 30% van het inkomen van een huishouden kost (Feldman: 2002, p. 5). Maar woonvoorkeuren van starters voor bijvoorbeeld bepaalde wijken, spelen ook een rol in een eventuele kwalitatieve woningnood. Zo blijkt uit onderzoek van Bontje et. al. (2008) naar woonvoorkeuren van pas afgestudeerden en creatieve kenniswerkers in Amsterdam dat vooral pas afgestudeerde, jonge, single mensen met een lager inkomen een voorkeur hebben voor het wonen in of nabij de binnenstad. De creatieve kenniswerkers hechten meer waarde aan de indeling van de woning en of er een tuin, balkon of terras bij zit. Hoogopgeleide starters zullen dus naar verwachting een voorkeur hebben voor het wonen in de centrale gebieden van de stad. Ook volgens Pareja‐Eastaway et. al (2010, p. 192) woont de creatieve klasse graag in de binnenstad. De creatieve klasse hecht volgens hen veel waarde aan cultuur, het uitgaansleven en andere mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding in de buurt van de woon‐ en werkplaats. Woningen in deze gebieden zijn over het algemeen echter juist gewilder en duurder en daardoor minder toegankelijk voor starters op de woningmarkt. Starters hebben volgens Kruythoff (1994) een zwakke positie op de woningmarkt. Ze hebben vaak een laag inkomen en komen niet snel in aanmerking voor sociale huurwoningen. Dit laatste komt omdat ze vaak jong zijn en dus pas relatief kort staan ingeschreven. En omdat het vaak kleine huishoudens zijn( één‐ of tweepersoonshuishoudens zonder kinderen) krijgen ze ook niet veel prioriteit op de wachtlijst. Er zijn verschillende oorzaken aan te wijzen die woningnood in Amsterdam onder hoogopgeleide starters zouden kunnen veroorzaken. Zo zijn er demografische factoren. Stellen zijn over het algemeen eerder in staat zijn om een kwalitatief goede woning te vinden dan alleenstaanden. Een belangrijke reden hiervoor is de toename van het inkomen (Feijten en Mulder: 2005, p. 574). Het aantal eenpersoonshuishoudens stijgt echter hard, helemaal in Amsterdam waar op dit moment al meer dan de helft van alle huishoudens uit eenpersoonshuishoudens bestaat (Dienst Wonen; 2009, p. 35). Dit komt bijvoorbeeld door het groeiend aantal echtscheidingen en het feit dat jongeren op 21
steeds latere leeftijd gaan trouwen of samenwonen (Latten; 2004). Dit uitstelgedrag heeft mede te maken met de langere opleiding die mensen tegenwoordig volgen, vooral hoogopgeleide vrouwen gaan daardoor pas op latere leeftijd samenwonen. Ook bij mannen is een verschil zichtbaar en gaan degenen die hoger opgeleid zijn gemiddeld iets later samenwonen dan degenen met een lagere opleiding (Liefbroer en Dykstra; 2000, p. 91). Doordat Amsterdam twee universiteiten en drie hoge scholen heeft, zijn er ook veel hoogopgeleide mensen in de stad. Omdat hoogopgeleide mensen langer alleen blijven, zijn er dus veel alleenstaande starters op de woningmarkt. Door het grote aantal eenpersoonshuishoudens zijn er steeds meer woningen nodig om evenveel mensen te huisvesten. En er is veel vraag naar dezelfde soort woningen (woningen voor eenpersoonshuishoudens). Het tekort aan voldoende woningen in het middensegment is ook een veelgenoemde oorzaak voor de woningnood onder starters. Doordat de bewoners van goedkope (sociale) huurwoningen geen goed alternatief hebben om naar door te stromen, blijven ze in hun goedkope woningen zitten, zelfs als hun inkomen stijgt. Dit is het zogenoemde ‘scheefwonen’. Renes en Jókövi (2008, p. 22) geven twee oorzaken voor dit scheefwonen. Enerzijds heeft te maken met de goedkope sociale huurwoningen die qua locatie en kwaliteit niet onder hoeven te doen voor particuliere huurwoningen of koopwoningen. De drang om te verhuizen naar een andere woning is hierdoor laag. Anderzijds ligt het ook aan het aanbod betaalbare particuliere huurwoningen en koopwoningen, de mensen met een hoger inkomen in de sociale huurwoningen hebben hierdoor simpelweg geen alternatief. Door de beperkte doorstroom komen er te weinig goedkope woningen vrij voor starters. Zo is de gemiddelde wachttijd, ondanks het grote aantal sociale huurwoningen in Amsterdam, in 2009 toch opgelopen tot gemiddeld 11,5 jaar. Huishoudens met een laag inkomen zijn volgens Kruythoff in grote mate afhankelijk van opwaartse woningmobiliteit van andere huishoudens zodat goedkopere woningen vrij komen. Bouwen in de hoogste segmenten heeft voor deze groep volgens verschillende onderzoekers echter geen zin, omdat de keten van doorstroming die dit op gang zou brengen, vaak de laagste inkomens niet bereikt. Voordat de laagste inkomens hierdoor aan een nieuwe woningen kunnen komen moeten er immers heel veel doorstromingen plaats vinden. De kans is groot dat dit proces ergens stokt (Kruythoff; 1994). Bouwen in de lagere middenklasse en de middenklasse zou voor starters dus meer effect hebben omdat de doorstroom dan ook zorgt dat er woningen in het laagste segment vrij komen. Renes en Jókövi (2008, p. 18‐19) beargumenteren dat in regio’s waar er een te groot gat is tussen de goedkope sociale huurwoningen en dure particuliere huurwoningen en koopwoningen, de doorstroom het meest belemmerd wordt. Dit is in Amsterdam het geval. De huizenprijzen liggen hoog, maar de huren voor sociale huurwoningen worden nationaal bepaald en liggen dus in Amsterdam vrijwel even hoog als in de rest van Nederland. Het verschil tussen de sociale huurprijzen en de particuliere huurprijzen en de prijzen voor koopwoningen is 22
daardoor in Amsterdam erg groot, wat volgens Renes en Jókövi de doorstroomkansen verlaagt. Dit is logisch omdat mensen ineens veel meer voor een woning moeten betalen als zij besluiten hun sociale huurwoning te verlaten. Zij zullen dit daarom niet zo snel doen als wanneer die verschillen minder groot zouden zijn. Dit pleit dus ook voor het vergroten van het aanbod van woningen die qua prijsklasse net boven de sociale huur vallen. Ook het huidige economische klimaat is niet gunstig voor het oplossen van de woningnood. De voorwaarden voor het krijgen van een hypotheek worden steeds strenger. Dat zorgt er in eerste instantie voor dat het voor starters steeds moeilijker wordt om een huis te kopen. De prijzen liggen, ondanks de instorting van de woningmarkt, nog steeds hoog. Daarbij komt dat het voor de middeninkomens ook moeilijker is om aan een hypotheek te komen, waardoor de doorstroming nog verder stokt en er nog minder goedkope (huur) woningen beschikbaar komen. Gentrification Een andere mogelijke oorzaak is dat starters te hoge eisen stellen aan hun woning en woonomgeving. Er is wellicht een te grote voorkeur voor de hippere wijken die in de buurt van het centrum liggen en waar veel voorzieningen zijn. Dit zijn de wijken waar ‘gentrification’ heeft plaatsgevonden. Bij gentrification trekken mensen uit de midden en hogere inkomensgroepen in woningen die voorheen vooral door de arbeidersklasse bewoond werden. Het proces begint vaak met de komst van de ‘creatives’, zoals kunstenaars, artiesten, jonge ondernemers en studenten op het moment dat de prijzen nog laag liggen. Deze nieuwkomers zorgen voor een toename van de levendigheid in de wijk. De wijk wordt daardoor een aantrekkelijk vestigingsgebied, waardoor mensen met hogere inkomens ook naar de wijk toe trekken. Gentrification kan ook een meer vanuit de gemeente gestuurd proces zijn. Er wordt dan geprobeerd om meer mensen met een hoger inkomen naar buurten, die beschouwd worden als achterstandswijken, te laten trekken. Daarmee probeert men te bereiken dat de sociale problemen in de wijk verminderen. Een te sterke concentratie van lage inkomens zou volgens veel bestuurders sociaal onwenselijk gedrag, zoals schooluitval en criminaliteit, bevorderen (Galster & Zobel: 1998, p. 606). In de woonvisie van de gemeente Amsterdam wordt ook gesproken over het bieden van kwalitatief goede woningen en voorzieningen om mensen aan te trekken en talent te behouden (Dienst Wonen: 2009, p. 51). Het lijkt er dus op dat het beleid van de gemeente Amsterdam gentrification in de hand werkt. In hoofdstuk 6 zal meer geschreven worden over het beleid van de gemeente. De woningvoorraad, die voor de gentrification vaak in verpauperde staat verkeerde, wordt gerenoveerd om aan de hogere eisen van de nieuwe bewoners te kunnen voldoen. Dit kan door de woningcorporaties gedaan worden om gentrification op gang te brengen, of door bewoners zelf die een huis hebben gekocht. De huizenprijzen stijgen hierdoor. Ondernemers spelen in op de nieuwe 23
rijkere bewoners van de gegentrificeerde wijken en er komen meer winkels en uitgaansgelegenheden. Hierdoor stijgen de huizenprijzen nog verder (Herzer et. al.:2008, p. 2). Zelfs de huizen die niet gerenoveerd zijn, zullen in prijs stijgen doordat de algemene vraag naar woningen in het gegentrificeerde gebied toeneemt. Door dit proces zullen er steeds meer huurwoningen verkocht worden omdat hier veel geld mee valt te verdienen, waardoor de wijk steeds onbereikbaarder wordt voor mensen met een lager inkomen. Zowel de huidige als eventuele toekomstige bewoners met een laag inkomen, worden op deze manier uit de wijk verdreven (Newman & Wyly: 2006, p. 27). Om de creatieve industrie te laten ontwikkelen kan de overheid dus woonmilieus creëren waar de huizenprijzen stijgen doordat er kwalitatief betere woningen en betere en meer voorzieningen worden gerealiseerd. Dit kan ook een natuurlijk proces zijn, doordat de komst van creatieve mensen naar een bepaalde wijk later ook mensen met een hoger inkomen aantrekt die zelf deze gentrification verder op gang helpen. De ontwikkeling van de creatieve industrie kan zo juist een verergering van de woningnood onder huishoudens met een laag inkomen in bepaalde wijken in de hand werken. Kovács et. al. zien dit probleem ontstaan in meerdere steden waar de creatieve kennisindustrie tot ontwikkeling komt (2007, p. 36‐37). Starters vallen vaak ook onder de huishoudens met een laag inkomen. Zo kan het dus gebeuren dat de ontwikkeling van de creatieve industrie en de daarmee gepaard gaande woningnood, de verdere ontwikkeling van de creatieve industrie in de weg zit omdat jonge talenten zich niet meer in Amsterdam kunnen vestigen. Daarnaast zorgt sociale uitsluiting van groepen mensen met een lager inkomen ervoor dat de stad een minder diverse bevolkingssamenstelling krijgt. Hiermee komt het tolerante en diverse klimaat van de stad, dat volgens Florida van belang is voor het aantrekken van creatief talent, in gevaar. Maar in sommige wijken blijft het misschien wel mogelijk om betaalbare woonruimte te vinden. Hoogopgeleide starters zouden wellicht minder hoge eisen aan hun woonomgeving moeten stellen, als zij toch in Amsterdam willen blijven wonen en willen kunnen werken. Kruythof (1994) noemt twee mogelijke opties voor mensen die geen geschikte woonruimte kunnen vinden; vervanging en uitstel. Er zijn verschillende mogelijkheden voor ‘substitution’. Starters kunnen bijvoorbeeld een woonruimte accepteren in een minder gewilde wijk of ze kunnen een ander type woonruimte accepteren; bijvoorbeeld onzelfstandige woonruimte in plaats van een eigen appartement of eengezinswoning of een huurwoning in plaats van een koopwoning. Indien dit ook niet lukt is een alternatief om het betreden van een zelfstandige woning uit te stellen door thuis te blijven wonen of door in de studentenwoning te blijven zitten als dit volgens het contract is toegestaan. Vanwege zogenaamde ‘campuscontracten’ die een huurder verplichten om binnen een half jaar na het afstuderen de woning te verlaten, is dit niet altijd mogelijk. Een andere optie is om als starter samen met vrienden een huis te huren, omdat met twee of drie inkomens van starters vaak wel aan de 24
inkomenseisen kan worden voldaan. Hoewel er ook verhuurders zijn die specifiek geen huizen verhuren aan groepen vrienden. Of om samen met vrienden in een huis te wonen dat met hulp van één van de ouders gekocht is. Maar dan moet je als starter dus wel gefortuneerde ouders hebben, of de juiste mensen kennen. Theorie over woon‐werk afstanden Een andere mogelijke manier om met de woningnood om te gaan is buiten Amsterdam te gaan wonen en wel in Amsterdam te blijven of gaan werken. Nederlanders reizen gemiddeld 28 minuten naar hun werk (www.verkeersnet.nl: 2010). Maar de afstand die men bereid is af te leggen verschilt per persoon. Zo zijn mensen eerder geneigd om verder voor hun werk te reizen als deze baan meer geld, voldoening of perspectieven biedt. Hoogopgeleide mensen zijn daarom vaak bereid een langere afstand af te leggen naar hun werk (Mulder et.al. : 2008, p. 347). Dit moeten ze vaak ook wel omdat veel banen voor hoogopgeleide mensen geconcentreerd zijn binnen de Randstad. Dit zou betekenen dat als hoogopgeleide starters in Amsterdam geen geschikte woonruimte kunnen vinden, dit geen bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve industrie hoeft te vormen. Ze zullen ergens anders kunnen gaan wonen en toch in Amsterdam gaan werken. Mensen met een gezin hebben vaak een langere reistijd naar hun werk. Dit komt omdat men rekening moet houden met de partner, helemaal als deze ook een baan heeft, en de kinderen. De verhuismobiliteit is daardoor minder groot. Als leden van een gezin dus een baan verder van huis aannemen, zijn zij minder vaak in staat om dichter naar het werk te verhuizen dan mensen zonder partner en kinderen. Voor mensen met een gezin is de woon‐werkafstand daarom vaak langer dan voor alleenstaanden (Mulder et.al. ; 2008, p. 348). Volgens Van Ham et. al. (2001, p. 14) wordt de woonplaats van mensen echter niet meer alleen bepaald door waar ze zelf werkzaam zijn, maar eerder door het aantal beschikbare banen in de nabijheid van die woonplaats. Zo kiezen stellen er volgens hem vaak voor om op een locatie te gaan wonen die centraal ligt ten opzichte van beide werkplaatsen. Daarbij zijn niet alleen de huidige werkplaatsen van belang maar ook mogelijke toekomstige werkplaatsen omdat mensen steeds vaker van baan wisselen. Stellen met kinderen hoeven dus niet perse ver van hun werk te wonen, als ze een strategische plek kunnen vinden die voor beide partners redelijk dichtbij het werk ligt. Jonge hoogopgeleide starters zullen in de meeste gevallen nog geen kinderen hebben. Ze zijn jong en hoogopgeleide mensen krijgen gemiddeld op een latere leeftijd kinderen dan lager opgeleide mensen (Liefbroer en Dykstra; 2000, p. 103). De verwachting is daarom dat de meeste jonge hoogopgeleide starters naar Amsterdam zullen willen verhuizen als zij hier een baan kunnen vinden. Ook Pareja‐Eastaway et. al. beschrijven dat van mensen, die aan het begin van hun carrière staan, wordt verwacht dat ze een hogere verhuismobiliteit hebben omdat jonge mensen meer risico’s 25
durven nemen en veel waarde hechten aan carrièremogelijkheden. Ook hebben ze vaak minder verantwoordelijkheden voor familieleden waardoor ze minder gebonden zijn aan bepaalde plaatsen (2010, p. 196). De theorie over woon‐werkafstanden schetst zo verschillende verwachtingen voor het gedrag van hoogopgeleide starters op de woningmarkt in Amsterdam. Aan de ene kant zullen hoogopgeleide starters volgens deze theorie bereid zijn om verder naar hun werk te reizen als dat nodig is. Een woning buiten Amsterdam behoort dus tot de mogelijkheden. Aan de andere kant is hun verhuismobiliteit groter, dus zullen ze naar verwachting wel naar Amsterdam willen verhuizen als ze hier een baan kunnen vinden. Maar dit zou ook betekenen dat mensen sneller bereid zouden zijn uit Amsterdam weg te trekken als ze bijvoorbeeld geen woning kunnen vinden. In Europa zijn mensen echter in het algemeen veel minder snel bereid en geneigd te verhuizen dan in Amerika. Dit komt doordat bijvoorbeeld krapte op de woningmarkt er voor zorgt dat het moeilijker is om te verhuizen. Daarnaast zijn mensen in Europa over het algemeen meer gebonden aan speciale plaatsen waar ze bijvoorbeeld geboren zijn, gestudeerd hebben of waar ze zakelijke en persoonlijke netwerken hebben opgebouwd (Pareja‐Eastaway et. al. ; 2010, p. 196). In Europa hecht men daar meer waarde aan, waardoor werknemers minder snel naar een andere plaats worden gelokt om daar te gaan werken. Persoonlijke levenspaden Of mensen in een bepaalde stad willen wonen heeft dus ook veel te maken met de sociale binding die zij met die stad hebben en welke ervaringen ze in het verleden in die stad hebben opgedaan. Dit zijn de persoonlijke levenspaden die de keuze voor een woonplaats voor huishoudens en individuen mede bepalen. Bepalende factoren hierin zijn bijvoorbeeld de geboorteplaats, de plaats waar de familie woont, de plaats waar iemand studeert of gestudeerd heeft en de afstand tot vrienden (Musterd en Murie; 2010, p. 25). Voor dit onderzoek is het van belang welke rol deze persoonlijke levenspaden spelen in de keuze voor Amsterdam als woonplaats van hoogopgeleide starters. Zoals eerder beschreven wordt er in de literatuur over de creatieve kennisindustrie meerdere keren geschreven over het belang van de aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers. Door inzicht te krijgen in de persoonlijke levenspaden ontstaat een beeld van de motivatie van mensen om in Amsterdam te willen wonen. Hiermee kan vervolgens rekening gehouden worden in het beleid voor het aantrekken van hoogopgeleid talent voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam. 26
2.3 Conceptueel model Woningnood onder hoopopgeleide starters
Belang van de plaats Amsterdam
Vraag naar arbeid vanuit de creatieve
Ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam
kennisindustrie Het beleid van de gemeente Amsterdam In mijn onderzoek zal er dus in eerste instantie gekeken worden of er sprake is van woningnood onder starters en zo ja, hoe groot die woningnood is. Daarbij zal gekeken worden naar zowel kwantitatieve als kwalitatieve woningnood. De kwantitatieve woningnood wordt gemeten door te kijken hoe lang starters al op zoek zijn naar een woonruimte of hoe lang starters erover gedaan hebben om hun woonruimte te vinden. Om de kwalitatieve woningnood te meten zal in de enquête gevraagd worden naar specifieke woonwensen om na te gaan of deze wensen een oorzaak zijn dat hoogopgeleide starters soms geen geschikte woning kunnen vinden in Amsterdam of de stadsregio Amsterdam. Ook zal er gekeken worden naar het belang van de plaats Amsterdam voor hoogopgeleide starters en voor creatieve ondernemingen. Wellicht hoeven starters niet perse in Amsterdam te wonen maar willen ze hier wel werken. Een andere mogelijkheid is dat ze uit Amsterdam wegtrekken omdat ze elders wel geschikte woonruimte kunnen vinden en daarom ook buiten Amsterdam gaan werken. Nog een mogelijkheid is dat hoogopgeleide starters op zoek gaan naar alternatieve woonruimte/woonvormen binnen Amsterdam. De stad Amsterdam is dan blijkbaar heel belangrijk voor hen. Het belang van de plaats Amsterdam voor hoogopgeleide starters beïnvloedt zo ook de woningnood. Hoe belangrijker mensen het vinden om in Amsterdam te wonen, hoe groter de woningnood zal zijn. En de woningnood beïnvloedt het belang van de plaats Amsterdam wellicht ook doordat mensen, door een gebrek aan geschikte woonruimten, op zoek gaan naar een andere plaats om te wonen. 27
Maar er zal ook gekeken worden naar het belang van Amsterdam als vestigingsplaats voor creatieve ondernemers. En dan vooral welke rol de aanwezigheid van geschikte arbeidskrachten daarin speelt. Op die manier kan bepaald worden of een eventuele woningnood een probleem vormt voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Ten slotte zal ook gekeken worden naar het gemeentelijke beleid op het gebied van huisvestiging, de ontwikkeling van de creatieve industrie en de relatie hiertussen. Het beleid van de gemeente is van invloed op de woningnood onder hoogopgeleide starters en daarmee misschien ook op de ontwikkeling van de creatieve industrie. Omdat het een praktijkgericht onderzoek is, zullen er aanbevelingen worden gedaan om het beleid op het gebied van huisvesting en de ontwikkeling van de creatieve industrie te verbeteren. 2.4 Verwachte uitkomsten Ondanks dat dit een beschrijvend en geen verklarend onderzoek is, zijn er uit de beschreven theorieën wel een aantal verwachtingen naar voren gekomen die in dit onderzoek behandeld zullen worden. In deze paragraaf worden deze verwachtingen op een rijtje gezet. Zo kan in de conclusie op een overzichtelijke manier nagegaan worden wat de resultaten van dit onderzoek zeggen over de sociaal‐geografische theorieën die in dit hoofdstuk behandeld zijn. Naar aanleiding van de beschreven theorieën zijn de volgende verwachte uitkomsten geformuleerd: 1. De aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers is van belang voor bedrijven in de creatieve kennisindustrie. Hoogwaardige kennis is nodig voor innovatieve en creatieve productie. Daarnaast is het de creatieve kennisindustrie een arbeidsintensieve industrie. En door de ontwikkeling van clusters die mede op basis van padafhankelijkheid zijn ontstaan, zijn bedrijven grotendeels gebonden aan bepaalde vestigingsplaatsen. Het is daarom moeilijker om op andere plaatsen op zoek gaan naar geschikte arbeidskrachten en hun productieproces te verplaatsen. De aanwezigheid van geschikte arbeidskrachten zou zo een belangrijke reden voor de bedrijven kunnen zijn om zich in Amsterdam te vestigen. Maar er zijn ook andere vestigingsmotieven, zoals bijvoorbeeld een goede infrastructuur en belastingregels, uit dit onderzoek zou kunnen blijken dat andere motieven van doorslaggevender belang zijn dan de aanwezigheid van een goede arbeidspool. 2. Er bestaat een kwantitatieve en kwalitatieve woningnood onder starters in Amsterdam Er zijn in de literatuur verschillende motieven gevonden voor mensen om in een stad als Amsterdam te willen wonen. Aan de ene kant zou de grote aantrekkingskracht van Amsterdam op hoogopgeleide starters verklaard kunnen worden door de carrièremogelijkheden die deze mensen 28
hier denken te hebben. Aan de andere kant kan het ook zo zijn dat mensen naar Amsterdam trekken vanwege het prettige woonmilieu. Daarbij zouden het tolerante karakter en de diverse bevolkingssamenstelling van belang kunnen zijn, of de voorzieningen die de stad aan deze mensen biedt. Een andere verklaring waarom mensen zich in Amsterdam willen vestigen, komt voort uit de theorie over de persoonlijke levenspaden van mensen. Zo heeft Amsterdam twee universiteiten en drie Hogescholen. Veel mensen trekken in eerste instantie dus voor hun opleiding naar de stad en willen daarna wellicht wel in Amsterdam blijven wonen. De verwachting is dat er door deze grote vraag naar woningen en door de stijgende huizenprijzen (mede als gevolg van gentrification), een woningnood bestaat onder hoogopgeleide starters in Amsterdam. Vermoed wordt dat er zowel sprake is van een kwantitatieve als kwalitatieve woningnood. Deze laatste wordt dan vooral veroorzaakt doordat veel mensen hun hoop hebben gevestigd op een gering aantal zeer populaire wijken en buurten van de stad. 3. Hoogopgeleide starters zullen naar Amsterdam blijven trekken en desnoods op zoek gaan naar alternatieven om in Amsterdam te kunnen blijven/ gaan wonen. Er zijn verschillende mogelijkheden hoe hoogopgeleide starters op een eventuele woningnood in Amsterdam zullen reageren. Uit de theorie over woon‐ en werkafstanden blijkt dat jonge mensen vaak bereid zijn een langere afstand af te leggen naar hun werk. Het is dus mogelijk dat hoogopgeleide starters op zoek gaan naar een woning buiten Amsterdam. Dit kan in één van de gemeenten in de metropoolregio Amsterdam zijn1 of zelfs daarbuiten. Ze kunnen dan wel een baan hebben in Amsterdam en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie zou dus niet in gevaar hoeven te komen. Aan de andere kant zijn jonge mensen wel eerder in staat om te verhuizen omdat ze minder binding hebben met hun woonplaats dan oudere mensen en meer waarde hechten aan carrièremogelijkheden. Hoogopgeleide starters zullen dus naar verwachting in eerste instantie wel proberen geschikte woonruimte in Amsterdam of één van de omliggende gemeenten te vinden. Een andere mogelijke manier om met een eventuele woningnood om te gaan is het zoeken van alternatieve woonruimte, waarbij mensen dus wel in Amsterdam blijven of gaan wonen en er dus voldoende arbeidskrachten voor de creatieve kennisindustrie in Amsterdam aanwezig blijven. Een derde mogelijkheid is dat hoogopgeleide starters uit Amsterdam wegtrekken en ook elders een baan zullen gaan zoeken. Door de hogere verhuismobiliteit van jonge mensen, trekken deze mensen 1
De metropoolregio Amsterdam bestaat uit de volgende gemeenten: Aalsmeer, Almere, Amstelveen, Beemster, Beverwijk, Blaricum, Bloemendaal, Bussum, Diemen, Edam‐Volendam, Haarlem, Haarlemmerliede‐ Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Hilversum, Huizen, Landsmeer, Laren, Lelystad, Muiden, Naarden, Oostzaan, Ouder‐Amstel, Purmerend, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Weesp, Wijdemeren, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang
29
misschien na hun studie juist sneller weg uit Amsterdam als ze hier geen geschikte woning kunnen vinden. De verwachting is echter dat mensen niet snel uit de regio Amsterdam zullen willen vertrekken omdat mensen in Europa zich in vrij hoge mate verbonden voelen met hun woonplaats. 4. Er is in het gemeentelijke beleid te weinig aandacht voor het belang van het realiseren van voldoende woonruimte voor hoogopgeleide starters voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. In de literatuur is beschreven dat ondersteunend gemeentelijk beleid van belang is voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. De invloed die gemeentelijk beleid echter heeft op de ontwikkeling van deze industrie is beperkt doordat padafhankelijkheid een grote rol speelt in de economische ontwikkeling van steden. Maar gemeentelijk beleid heeft waarschijnlijk wel invloed op de randvoorwaarden voor de ontwikkeling van een creatieve industrie. Als blijkt dat de aanwezigheid van creatief talent een belangrijke factor is in de vestigingsplaats keuze van bedrijven in de creatieve kennissector, kan de gemeente dit wel zo veel mogelijk proberen te faciliteren door voor voldoende geschikte woonruimte te zorgen. De verwachting is dat er op dit moment te weinig aandacht is voor de beschikbaarheid van betaalbare woonruimte en het mogelijke effect van de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie op de stijging van de huizenprijzen. Er worden op dit moment bijvoorbeeld juist veel sociale huurwoningen gesloopt In dit hoofdstuk is beschreven welke theorieën ten grondslag liggen aan dit onderzoek en welke verwachtingen hiermee geschetst kunnen worden voor de uitkomsten van dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal beschreven worden op welke manier dit onderzoek is uitgevoerd.
30
3. Onderzoeksmethoden 3.1 Onderzoeksstrategie Verschuren en Doorewaard onderscheiden vijf verschillende onderzoeksstrategieën die mogelijk zijn bij een afstudeeronderzoek. De onderzoeksstrategieën worden bepaald door een keuze tussen breedte en diepgang, een keuze tussen kwalitatief versus kwantitatief onderzoek en een keuze tussen empirisch‐ versus bureauonderzoek. De verschillende onderzoeksstrategieën zijn een survey‐ onderzoek, een experiment, een casestudy, een gefundeerde theoriebenadering en een bureauonderzoek (2005, p. 149‐151). Dit onderzoek is een combinatie van een surveyonderzoek en een casestudy. Het surveyonderzoek is geschikt om een breed beeld te geven van een bepaald tijdruimtelijk fenomeen (Verschuren en Doorewaard, 2005, p. 153). Het wordt vooral gebruikt als er sprake is van een groot aantal onderzoekseenheden. Dat is in dit onderzoek het geval, omdat de onderzoekseenheden waarvoor het surveyonderzoek wordt gebruikt, de hoogopgeleide starters in Amsterdam zijn. Het gaat om een grote groep mensen. Een kwantitatieve methode ligt daarom voor de hand. Met een kwalitatieve methode zou slechts een klein deel van de populatie ondervraagd kunnen worden. Daarmee zou je een goed beeld kunnen krijgen van de persoonlijke oorzaken en gevolgen van de woningnood voor starters. Aangezien dit onderzoek echter vooral een beschrijvend en probleem signalerend onderzoek is (zie paragraaf 1.2) en in mindere mate een verklarend onderzoek is, heb er voor gekozen om een meer algemeen beeld te schetsen en dus een kwantitatieve methode te gebruiken. Hierdoor kunnen betrouwbaardere uitspraken worden gedaan over de vraag of de creatieve kennisindustrie bedreigd wordt door woningnood onder hoogopgeleide starters in Amsterdam omdat de resultaten representatief zijn voor de gehele populatie. Bij een kwantitatieve onderzoeksmethode is het belangrijk dat de respondenten aselect worden gekozen. Ieder persoon uit de populatie (in dit geval hoogopgeleide starters in Amsterdam) moet evenveel kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen. Door een aselecte steekproef te nemen zijn de resultaten van het onderzoek generaliseerbaar voor de hele populatie. In dit onderzoek is geprobeerd om de steekproef zo aselect mogelijk te maken door de enquête over zo veel mogelijk mensen te verspreiden. Zo maakt een groter deel van de populatie kans om in de steekproef opgenomen te worden want een zo groot mogelijk deel van de populatie heeft de enquête ontvangen en de kans gehad om opgenomen te worden in de steekproef. Of ze daadwerkelijk worden opgenomen hangt af van het feit of mensen die de enquête ontvangen ook besluiten om deze in te vullen. Binnen het surveyonderzoek zijn verschillende varianten. Dit onderzoek betreft een cross‐sectioneel onderzoek, waarbij op één moment bij één groep mensen data zijn verzameld.
31
De tweede strategie, de casestudy, is vaak een meer kwalitatieve methode, waarbij slechts enkele onderzoekseenheden geselecteerd worden (Verschuren en Doorewaard; 2005, p. 169). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van open interviews met beleidsmedewerkers en deskundigen van de creatieve kennisindustrie in de regio Amsterdam, waarbij sprake is van face‐to‐face contact. Daarmee kon dieper op zaken in worden gegaan, maar het aantal respondenten is veel lager dan bij de enquête. De onderzoekseenheden zijn ook gericht geselecteerd in tegenstelling tot bij het surveyonderzoek. Omdat er zo weinig cases geselecteerd worden, is het namelijk van belang dat ze een goede afspiegeling vormen en zoveel mogelijk informatie kunnen leveren. Het is bij een casestudy van belang dat er meerdere bronnen gebruikt worden om de betrouwbaarheid en de diepgang van de data te vergroten, dit wordt bronnentriangulatie genoemd (Verschuren en Doorewaard; 2005, p. 170). In de casestudy, waarin het belang van hoogopgeleid personeel voor de creatieve kennisindustrie is onderzocht, is bijvoorbeeld gebruik gemaakt van interviews, maar ook van beleidsdocumenten. Bovendien zijn er verschillende beleidsmedewerkers en deskundigen van de creatieve kennisindustrie geïnterviewd. Volgens Yin is een casestudy een geschikte onderzoeksstrategie wanneer ”[…] “how” or “why” questions are being posed, when the investigator has little control over events, and when the focus is on a contemporary phenomenon within some real‐life context.” (Yin: 1994, blz. 1). In dit beschrijvende onderzoek is sprake van een hoe vraag. Er is onderzocht of en hoe woningnood onder starters een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Als onderzoeker heb ik geen invloed op de woningnood en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. En ten slotte gaat het onderzoek over een fenomeen dat zich op dit moment in de werkelijkheid afspeelt. Hoewel de twee onderzoeksstrategieën heel verschillend zijn doordat de een kwantitatief en de ander kwalitatief van aard is en ze daarom wellicht onverenigbaar lijken, is een combinatie van deze methoden juist heel geschikt voor beleidsgerichte onderwerpen (Clarke; 1992, p. 33). Door kwantitatieve en kwalitatieve methoden te combineren kunnen verschillende aspecten van een probleem belicht worden. Zo zijn kwantitatieve methoden geschikt om brede trends en ontwikkelingen mee te signaleren. Daarnaast kan het gebruik van kwalitatieve methoden meer inzicht geven in de impact die bepaalde maatschappelijke ontwikkelingen hebben op individuele mensen of organisaties. 3.2 Selectie van onderzoekseenheden De enquête is verspreid onder hoogopgeleide starters die op zoek zijn naar een woning in Amsterdam. Er is voor deze groep gekozen omdat er in de literatuur nadruk wordt gelegd op het belang van hoogwaardige kennis in de creatieve industrie. Daarom richt dit onderzoek zich op hoogopgeleide mensen. Ik richt me op starters omdat deze mensen, zoals benoemd in hoofdstuk 2, 32
een zwakke positie op de woningmarkt hebben en de woningnood onder deze groep daarom waarschijnlijk groter zal zijn. Daarnaast zijn dit over het algemeen jonge mensen. Florida (2002) definieert creativiteit als het creëren van nuttige nieuwe manieren waarop deze kennis gebruikt wordt. Omdat ik vermoed dat jonge mensen hierin een belangrijke rol spelen omdat zij over het algemeen nog minder zijn vastgeroest en meer te bewijzen hebben, richt ik me in dit onderzoek op jonge mensen. Ook Florida benadrukt het belang van het aantrekken van vooral jong talent (Florida;2002). En ook Pareja‐Eastaway et. al. stellen dat de creatieve klasse van Florida in het algemeen gebaseerd is op hoogopgeleide mensen en specifiek op jonge hoogopgeleide mensen. De lifestyle en arbeidsethos die hij toedicht aan leden van de creatieve klasse hebben vele eigenschappen die je eerder aan jonge dan aan oudere mensen toe zou schrijven. Zo woont de creatieve klasse volgens Pareja‐Eastaway et. al. graag in de binnenstad, hecht de creatieve klasse veel waarde aan cultuur, het uitgaansleven en andere mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding in de buurt van de woon‐ en werkplaats, ze hebben een hogere verhuismobiliteit als dat carrièremogelijkheden oplevert2, ze zijn flexibeler en zullen eerder bereid zijn of zelfs een voorkeur hebben om snel van baan te wisselen, er is sprake van vervaging van grenzen tussen de werktijd en de vrije tijd en hiermee samenhangend wordt er ook op een informele manier genetwerkt (Pareja‐Eastaway et. al. :2010, p. 192). In interviews met deskundigen van de creatieve kennisindustrie is hier verder op ingegaan om te kijken of jonge talenten inderdaad van zo’n groot belang zijn. Dit wordt in hoofdstuk 5 verder behandeld. De hoogopgeleide starters zijn op verschillende manieren benaderd voor deelname aan het onderzoek. In eerste instantie is de enquête via facebook en door middel van een e‐mail onder mijn eigen kennis‐ en vriendenkring verspreid, waaronder zich veel hoogopgeleide starters bevinden. Hun is gevraagd om deze enquête verder door te sturen naar hoogopgeleide starters in hun eigen netwerk die op zoek zijn naar een woning in Amsterdam, dit is het zogenoemde ‘sneeuwbaleffect’. Ook mocht ik gebruik maken van het GPIO alumnibestand. Dit bestand bevatte alle personen die de afgelopen 6 jaar zijn afgestudeerd voor Sociale Geografie, Planologie en Ontwikkelingsstudie aan de Universiteit van Amsterdam en waarvan het emailadres bij de universiteit bekend was. Door te kiezen voor recent afgestudeerden hoopte ik voornamelijk starters te bereiken. Helaas was het niet mogelijk om gebruik te maken van het gehele alumnibestand van de Uva of van het alumnibestand van de HvA. Dit had mijn steekproef meer aselect gemaakt doordat een groter deel van de populatie bereikt zou zijn. De grootste groep respondenten heb ik bereikt doordat Woningnet een email met de enquête heeft verzonden naar alle mensen die bij hen als woningzoekende stonden ingeschreven 2
In hoofdstuk 2 is beschreven dat jonge hoopgeleide werknemers in Europa meer gebonden zijn aan specifieke plaatsen dan de creatieve klasse in bijvoorbeeld Amerika. Ze zijn hier minder mobiel.
33
en die hadden aangeven dat zij mee wilden werken aan dergelijke onderzoeken. Hierdoor is mijn steekproef heel breed geworden en heb ik een grote groep hoogopgeleide starters kunnen bereiken. Omdat op deze manier niet alleen hoogopgeleide starters benaderd werden met de enquête, zijn in de enquête vragen opgenomen om de hoogopgeleide starters er uit te kunnen filteren. Voor mensen die niet aan de eigenschappen van een hoogopgeleide starter voldeden, was het niet nodig de enquête niet verder in te vullen. Door de enquête te verspreiden via Woningnet bestond de kans dat ik voornamelijk mensen uit de lagere inkomensgroepen zou bereiken. Dit heeft wellicht de resultaten beïnvloed doordat deze mensen misschien meer moeite hebben met het vinden van een woning en doordat deze groep wellicht andere woonwensen heeft dan de populatie in het algemeen. Zo zullen ze vooral op zoek zijn naar een sociale huurwoning en bijvoorbeeld minder naar een koopwoning. Toch denk ik dat deze groep mensen een goede afspiegeling geeft van de populatie. Veel mensen schrijven zich voor de zekerheid alvast op hun achttiende in bij woningnet en blijven ingeschreven staan, ondanks dat ze inmiddels misschien al meer verdienen en terwijl ze ondertussen niet alleen op zoek zijn naar een sociale huurwoningen maar ook kijken naar andere opties. Er is gekozen voor een onderzoek in Amsterdam, omdat dit de belangrijkste stad in Nederland is voor de creatieve industrie. De creatieve industrie is hier het sterkst vertegenwoordigd. Naast de enquête zijn er ook een aantal interviews gehouden. Er is gesproken met medewerkers van de gemeente Amsterdam. Er is gesproken met een beleidsadviseur bij de Dienst Wonen Zorg en Samenleven over het woonbeleid van de gemeente. Ook is er gesproken met de adjunct‐directeur van de Dienst Zuidas. Op de Zuidas zijn veel kennisintensieve bedrijven gevestigd en de Dienst Zuidas is belast met het opstellen en implementeren van de visie Zuidas, waarmee geprobeerd wordt om een zo optimaal mogelijk vestigingsklimaat voor deze bedrijven te creëren. Daarbij is ook steeds meer aandacht voor het wonen op de Zuidas en in het interview is gevraagd naar of er ook aandacht is voor starters in de plannen van deze dienst. Ook is er gesproken met een beleidsadviseur van de dienst Economische Zaken, waar het beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie gemaakt wordt. Naast deze interviews zijn ook de beleidsstukken van de verschillende betrokken gemeentelijke diensten op het gebied van de creatieve kennisindustrie en huisvesting uitvoerig bestudeerd. Ten slotte zijn er interviews gehouden met deskundigen van creatieve kennisindustrie in de regio Amsterdam. Hiervoor is gekozen om een algemeen beeld van de creatieve kennisindustrie in de regio Amsterdam te krijgen. Er zijn interviews gehouden met mensen van Creative Cities Amsterdam Area, de Amsterdamse Innovatie Motor en Amsterdam InBusiness (onderdeel van de Dienst Economische Zaken). Daarnaast is in het interview met de adjunct‐directeur van de Dienst Zuidas ook gevraagd naar het vestigingsklimaat van de Amsterdamse regio en het belang van hoogopgeleid personeel. 34
3.3 Enquête Het gebruik van een enquête in sociaal‐wetenschappelijk onderzoek Een enquête of survey wordt in sociaal‐wetenschappelijk onderzoek vaak gebruikt om informatie van een grote groep mensen te verkrijgen. Omdat de respondenten de vragen zelf moeten invullen, is dit type dataverzameling vooral geschikt voor het stellen van eenvoudige vragen met vooraf opgegeven antwoordcategorieën. Het stellen van gesloten vragen is ook noodzakelijk voor de analyse van de data. Door de grote hoeveelheid enquêtes die is verspreid, is het niet mogelijk om open vragen, waarop iedereen een zelf gekozen antwoord in kan vullen, te stellen. Het zou te veel tijd gekost hebben om deze antwoorden te analyseren. Er zijn verschillende soorten informatie die met een survey verkregen kunnen worden: informatie over gedrag van respondenten, houdingen van respondenten, meningen van respondenten en persoonlijke en sociaal‐economische kenmerken van respondenten (Simmons; 1992,p. 87‐92). In deze enquête is voornamelijk naar het gedrag en de persoonlijk en sociaal‐economische kenmerken van respondenten gevraagd . Een probleem van enquêtes, in vergelijking met persoonlijke interviews, is dat de respons vrij laag kan zijn. De hoogte van de response hangt onder andere af van het gemak waarmee de vragenlijst kan worden ingevuld en het belang dat de doelgroep aan het onderzoek zal hechten (Simmons; 1992, p. 87). Door de vragenlijst zo kort mogelijk te houden en alvast de antwoordcategorieën op te geven, waardoor respondenten deze alleen maar hoeven aan te kruisen, hoopte ik de respons te vergroten. Ik ging er vanuit dat de doelgroep, hoogopgeleide starters, genoeg waarde aan het onderzoek zou hechten om de tijd te nemen de vragenlijst in te vullen. Woningnood is een onderwerp dat betrekking heeft op een belangrijk aspect van het persoonlijk leven van de respondenten en het is een onderwerp waarvan ik vermoed dat het veel mensen dwars zit. Hierdoor is de kans groter dat ze er iets over kwijt willen en bij willen dragen aan een oplossing voor dit probleem. Doordat Woningnet de enquête wilde verspreiden, was het bereik bovendien heel groot. Hierdoor is de respons van het onderzoek heel erg goed geworden. Bijna 8000 mensen hebben de enquête ingevuld. Ruim 3000 daarvan behoorden tot de doelgroep en hebben de gehele enquête in kunnen vullen. Alleen deze respondenten zijn uiteindelijk gebruikt voor het onderzoek. Enquête‐vragen Voor het maken en het verspreiden van de enquête is gebruik gemaakt van de website www.thesistools.com. Ten eerste is in de enquête gevraagd of de respondent gedefinieerd kan worden als een hoogopgeleide starter in Amsterdam. Indien dit namelijk niet het geval is, is het niet nodig dat deze 35
respondent de enquête verder invult. Omdat de enquête niet alleen gericht gestuurd is aan hoogopgeleide starters3, was dit noodzakelijk. Er zijn daarom vragen over het opleidingsniveau, of de respondent in de metropoolregio Amsterdam werkt of wil werken (indien dit niet het geval is, is de respondent niet direct van belang voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam) en of de respondent voor het eerst op zoek is naar zelfstandige woonruimte in de metropoolregio Amsterdam, gesteld. Mensen die aan deze drie eigenschappen voldeden, werden doorgelinkt naar het overige deel van de enquête. Mensen die aangaven dat ze niet op zoek zijn naar hun eerste zelfstandige woonruimte, kregen een vraag of hij of zij op dit moment in zijn eerste zelfstandige woonruimte woont en of deze woning in de metropoolregio Amsterdam staat. Als dit zo was, werden er nog een paar vragen gesteld over de locatie van hun huis, hoe lang ze er over gedaan hebben om deze woning te vinden, wat hun inkomen is en wat hun huishoudenssamenstelling is. Op deze manier kan meer inzicht worden verkregen in de omvang van de woningnood omdat er meer starters worden bereikt. Het is interessant om te weten welke mensen wel aan een woning zijn gekomen en hoe lang zij hierover gedaan hebben, om zo inzicht te krijgen in de omvang van de woningnood en welke persoonlijke eigenschappen de kans op het vinden van een woning vergroten. Dit soort vragen zijn uiteraard ook gesteld aan de starters die nog geen woning hebben gevonden en dus nog steeds op zoek zijn naar een woning in de metropoolregio Amsterdam. Ik wilde ook graag een beeld krijgen van de woonwensen van de starters. Hiermee kan nagegaan worden in hoeverre er sprake is van kwalitatieve woningnood. Als starters weinig eisen stellen en alsnog lang moeten zoeken naar een woning, is er waarschijnlijk meer sprake van een kwantitatieve woningnood. Het kan ook zo zijn dat starters veel eisen stellen aan hun woning en woonomgeving. De vraag naar bepaalde woningen en bepaalde wijken kan daardoor hoger dan het aanbod zijn, waardoor er sprake is van kwalitatieve woningnood. Er is in de enquête onderscheid gemaakt tussen de mensen die op zoek zijn naar een woning in de stad Amsterdam en mensen die op zoek zijn naar een woning in één van de andere gemeentes van de metropoolregio Amsterdam. De mensen die een woning in Amsterdam zoeken, is gevraagd waar in Amsterdam ze willen wonen en of ze bereid zijn om ook op een andere plek in de stad te gaan wonen of om Amsterdam te verlaten en wel in Amsterdam te blijven werken. De mensen die buiten Amsterdam in de metropoolregio willen wonen, is gevraagd welk woonmilieu hen het meest aanspreekt en of ze bereid zijn in een andere gemeente te gaan wonen (binnen of buiten de metropoolregio). Verder is alle starters gevraagd welk type 3
Via Woningnet is de enquête aan alle woningzoekende gestuurd en niet alleen maar naar starters. Via het GPIO alumni bestand is de enquête aan alle recent afgestudeerden verstuurd, waarvan niet iedereen op zoek zal zijn naar een eerste zelfstandige woonruimte in Amsterdam.
36
woning ze zoeken. Door de woonwensen van verschillende groepen starters in kaart te brengen kan nagegaan worden waar vooral vraag naar is en of specifieke woonwensen de woningnood voor starters beïnvloeden. Vervolgens zijn er een aantal vragen gesteld over alternatieven die de starters overwegen, indien zij geen woning kunnen vinden die aan hun huidige eisen voldoet. Ook is gevraagd wat de maximale reisafstand in tijd is die starters bereid zijn af te leggen naar hun werk. Deze informatie kan gebruikt worden om te bepalen of de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie gevaar loopt, doordat hoogopgeleide starters bijvoorbeeld wegtrekken uit Amsterdam en hier dan ook niet meer willen werken. De volledige vragenlijst met de gegeven antwoordmogelijkheden is te vinden in bijlage I. Analyse van de data Omdat het een voornamelijk beschrijvend onderzoek betreft, is er veel gebruikt gemaakt van frequentietabellen. Deze zijn met behulp van de programma’s SPSS gemaakt om de resultaten van de enquête overzichtelijk te maken. Daarnaast is bij enkele variabelen gekeken of er een verband bestaat. Zo is het interessant om te kijken of er een verband is tussen het inkomen van starters en de tijd die zij er over gedaan hebben om een huis te vinden. Mensen met een lager inkomen komen over het algemeen minder makkelijk aan een woning en zullen naar verwachting dan ook langer op zoek zijn. Dit zijn beide variabelen op een ordinaal meetniveau, vandaar dat gekozen is om de Kendalls Tau maat te berekenen. Om te kijken naar het verband tussen een aantal andere variabelen ,waaronder ook steeds een nominale variabele, zijn een aantal kruistabellen gemaakt. Zo is er bijvoorbeeld gekeken naar het verband tussen de huishoudenssamenstelling en de tijd dat starters op zoek zijn naar een woning. Vanuit de theorie in hoofdstuk 2 is beredeneerd dat stellen gemakkelijker aan een woning zullen komen dan alleenstaanden en de verwachting is daarom dat zij minder lang op zoek zijn naar een woning. Ook is gekeken welk verband er bestaat tussen de huishoudenssamenstelling en het inkomen, de huishoudenssamenstelling en de maximale reisafstand, de huishoudenssamenstelling en de woonvoorkeuren van starters, de huishoudenssamenstelling en de alternatieven die starters overwegen, het inkomen en de woonvoorkeuren, het inkomen en de alternatieven die starters overwegen en ten slotte naar het verband tussen de woonvoorkeuren en de tijd dat starters op zoek zijn naar een woning. Er zijn ook een aantal variabelen die niet met statistische methoden geanalyseerd kunnen worden. Zo wordt er gevraagd naar de specifieke locaties (binnen Amsterdam of binnen de metropoolregio Amsterdam) waar de starters willen wonen en welke locaties zij als alternatief zien. Dit zijn open vragen die daarom niet met een programma als SPSS verwerkt kunnen worden. De eerste woonvoorkeuren zijn voor de woningzoekende starters die in op zoek zijn naar een woning in de stad 37
Amsterdam gehercodeerd naar de categorieën binnen de ring, buiten de ring en heel Amsterdam/geen voorkeur. Voor de starters met woning aan wie gevraagd is waar zij precies wonen, zijn de antwoorden gehercodeerd naar binnen de ring, buiten de ring, buiten Amsterdam. Voor de groep woningzoekende starters is een schatting gemaakt van de percentages van de gegeven antwoorden door 1/3 deel van de antwoorden te tellen en op basis daarvan de resultaten te berekenen. Hiervoor is gekozen omdat het aantal respondenten te groot was om alles te tellen en te hercoderen. Op dit grote aantal respondenten was bij het opstellen van de enquête niet gerekend. Bij de groep starters met woning zijn wel alle resultaten geteld en in de drie categorieën geplaatst. De antwoorden op de vraag over de alternatieve woonplaatsen die mensen overwegen, zijn opgeschreven en geturfd. Zo is geteld welke woonplaatsen binnen en buiten de metropoolregio het meest genoemd worden. Het verband tussen een eventuele woningnood onder hoogopgeleide starters en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam is met het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek behandeld. In de interviews is met verschillende vragen achterhaald of woningnood een bedreiging vormt voor deze industrie. Dit wordt beschreven in hoofdstuk 5. 3.4 Kwalitatieve interviews Het gebruik van interviews in sociaalwetenschappelijk onderzoek Interviews worden vaak gebruikt voor kwalitatief onderzoek waarbij de onderzoeker diepgaande informatie over een bepaald fenomeen wil verkrijgen. Evers en de Boer definiëren een kwalitatief interview als volgt: “Een kwalitatief interview is een vorm van informatieverzameling, waarbij de interviewer een of meer respondenten bevraagt op grond van een onderzoeksvraagstelling. Daarbij geeft de interviewer aan de respondenten ruimte voor uitwijding (sic), in hun eigen woorden‐ over de door hen ervaren feiten, hun beleving, betekenisverlening en nuanceringen met betrekking tot het onderwerp van onderzoek en eventuele effecten daarvan op hun leven. De interviewer probeert daarmee de leefwereld van de respondenten te begrijpen en doorgronden“ (2007, p. 27). Er zijn verschillende type interviews die gebruikt kunnen worden in een onderzoek. Deze variëren van gestructureerd, waarbij de vragen en de volgorde van de vragen van te voren helemaal vast liggen en bij elk interview hetzelfde zijn, tot ongestructureerde interviews, waarbij van tevoren slechts een lijst met onderwerpen wordt opgesteld waarover gesproken kan worden (Fielding en Thomas; 1992, p. 124). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van semi‐gestructureerde interviews. Er zijn een aantal vragen van tevoren opgesteld en deze zijn in elk interview gesteld. Maar als het gesprek er aanleiding toe gaf, zijn er ook andere vragen gesteld en de volgorde kon ook elke keer
38
afwijken. Op die manier bleef er bij elk interview ruimte om nieuwe inzichten op te doen, waaraan ik bij het opstellen van de interview vragen wellicht nog niet had gedacht. Het waren open interviews waarbij de antwoordmogelijkheden dus niet van te voren waren vastgelegd. Deze manier van interviewen is geschikt om zo veel mogelijk informatie te verzamelen. Ik wilde inzicht krijgen in de manier waarop de woningnood onder hoogopgeleide starters mogelijk een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Maar ik heb met deze interviews geen specifieke theoretisch onderbouwde verbanden getest. Daarvoor zou een gestructureerd interview meer geschikt zijn geweest omdat de data dan goed met elkaar vergeleken kunnen worden (Leech: 2002). Met de interviews zijn wel bepaalde theorieën getoetst, maar het gaat in dit onderzoek meer om het verkrijgen van een zo’n breed mogelijk beeld. Het is een beschrijvend onderzoek en geen verklarend onderzoek. De interviews hebben een informatief karakter. De geïnterviewde beleidsmakers en de deskundigen van de creatieve kennisindustrie zijn informanten en geen respondenten. De beleidsmedewerkers hebben informatie gegeven over het beleid van de gemeente Amsterdam. De deskundigen van de creatieve kennisindustrie hebben meer inzicht verschaft in de redenen waarom bedrijven uit de creatieve kennisindustrie zich in Amsterdam vestigen en welke rol de aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers hierin speelt. Maar ze geven geen informatie over hun eigen gedrag, houdingen , meningen of persoonlijke en sociaal‐economische kenmerken. Interviewvragen In de interviews met de deskundigen van de creatieve kennisindustrie is gevraagd of de aanwezigheid van geschikte werknemers voor ondernemingen in deze industrie een belangrijke rol speelt in de keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats. Ook is gevraagd of een mogelijk gebrek aan woonruimte in Amsterdam volgens hen daadwerkelijk een probleem vormt voor het vinden van geschikte werknemers. En of bij een gebrek aan voldoende werknemers de kans bestaat dat bedrijven zich elders zullen vestigen. In de interviews met beleidsmakers is gevraagd naar de problemen op de Amsterdamse woningmarkt en mogelijke oplossingen voor de woningnood onder starters. Ook het beleid op het gebied van de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie is besproken. Er is nagegaan of er vooral nadruk gelegd wordt op het aantrekken van creatief talent door middel van het verbeteren van de ‘zachte’ locatiefactoren, of dat de focus ligt op het aantrekken van creatieve bedrijven door vooral te zorgen voor gunstige ‘harde’ locatie factoren. Het interview met de Dienst Zuidas vormt een soort combinatie van beiden, doordat zij zowel informatie over het beleid van de gemeente op het gebied van wonen en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie konden verschaffen, als wel informatie hadden over de redenen waarom bedrijven zich in Amsterdam vestigen. 39
Analyse van de data Er is aan het begin van elk interview gevraagd of de geïnterviewde akkoord ging met het opnemen van het interview. Het opnemen van het interview heeft vele voordelen. Er gaat geen informatie verloren, de gegeven informatie wordt juist opgeslagen want er is minder kans dat dingen later anders op worden geschreven, als interviewer kan je beter opletten op wat er gezegd wordt en daardoor beter doorvragen en de interviews kosten op deze manier minder tijd dan wanneer er telkens tussendoor notities gemaakt moeten worden (Fielding; 1992, p. 135). Vervolgens zijn de opgenomen interviews letterlijk uitgewerkt. Op deze manier konden er letterlijke citaten in dit verslag gebruikt worden. In de analyse van kwalitatief onderzoeksmateriaal wordt vaak gebruik gemaakt van de ‘Constant Comparative Method’ (CCM). Dit houdt in dat interviews ten eerste intern vergeleken worden. De verschillende tekstdelen van een getranscribeerd interview worden met elkaar vergeleken. Er worden verschillende coderingen geformuleerd aan de hand van deze interne vergelijking van de interviews. Hierdoor wordt de kern van elk interview inzichtelijk. Zo worden ook de moeilijkheden en inconsistenties zichtbaar. Deze coderingen zijn ook weer van belang voor de vergelijking tussen de interviews, wat een volgende stap is in de analyse van kwalitatieve interviews (Boeije; 2002). Zo kan bijvoorbeeld op de vraag of ondernemers de aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers van belang vinden in hun locatiekeuze een antwoord dat bevestigend is, gecodeerd worden als ‘aanwezigheid hoogopgeleid personeel belangrijk’. Met de verschillende scores van de verschillende interviews op de categorieën wordt gekeken of er een algemeen beeld te onttrekken valt. De categorieën op basis waarvan gecodeerd is, zijn geformuleerd nadat alle interviews eerst intern vergeleken zijn. Vervolgens zijn de interviews nog enkele malen gelezen om te kunnen noteren hoe in de verschillende interviews gescoord is op de afzonderlijke categorieën. 3.5 Documenten Naast de interviews en de enquête is er nog een databron gebruikt, namelijk de beleidsstukken van de gemeente Amsterdam met betrekking tot de creatieve kennisindustrie en huisvesting. Zo is de kennis en innovatieagenda bestudeerd. Deze is opgesteld in samenwerking met de Kennisinstellingen en het bedrijfsleven via de Economic Development Board. De Economic Development Board is het orgaan dat de overheid advies geeft over de richting van overheidsinzet. In de kennis en innovatieagenda staan richtlijnen en acties die bedoeld zijn om de kennisintensieve bedrijvigheid in de metropoolregio Amsterdam te versterken.
40
Tot 2010 was de monitor creatieve industrie het belangrijkste beleidsdocument waarin plannen ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie werden beschreven. Vooral de laatste monitor uit 2010 is bestudeerd voor dit onderzoek. Voor het huisvestigingsbeleid van de gemeente Amsterdam is de woonvisie bestudeerd. Hierin wordt het woonbeleid voor de regio Amsterdam tot 2020 uitgestippeld. Hierin worden ook ambities en knelpunten voor de woningmarkt in Amsterdam benoemd. Aan de hand van deze documenten en de interviews met beleidsmakers is gekeken wat het huidige beleid van de gemeente Amsterdam op dit moment is. En wat voor invloed dit heeft op de woningnood onder starters en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. In dit hoofdstuk is beschreven welke methoden zijn gebruikt voor de uitvoering en analyse van dit onderzoek. In de volgende drie hoofdstukken zullen de data, die met behulp van de in dit hoofdstuk beschreven methodes gevonden zijn, beschreven en geanalyseerd worden.
41
4. Woningnood onder hoogopgeleide starters De gevonden resultaten die in dit hoofdstuk besproken worden zijn voornamelijk afkomstig uit de enquête die gehouden is onder hoogopgeleide starters op de woningmarkt. Er zijn twee verschillende groepen respondenten. De eerste groep bestaat uit 2.643 starters die op zoek zijn naar hun eerste zelfstandige woning. De tweede groep bestaat uit 389 starters die op dit moment in hun eerste zelfstandige woning wonen. In totaal hebben er dus 3.032 respondenten meegewerkt aan dit onderzoek. In bijlage II staan de belangrijkste tabellen die gebruikt zijn voor dit hoofdstuk. De groep woningzoekende respondenten bestaat voor een groot deel uit alleenstaanden; 46 procent. Daarnaast zijn er veel samenwonende stellen (15 procent) en thuiswonende starters (14 procent). De getrouwde stellen, stellen met kinderen, eenoudergezinnen en starters die met vrienden wonen, komen minder vaak voor. De meeste woningzoekende starters hebben een inkomen onder de 1500 euro bruto per maand (25 procent) of tussen de 1500 en 2000 euro bruto per maand (24 procent). De groep respondenten met een woning bestaat ook voor een groot deel uit alleenstaanden (45 procent). In deze groep bevinden zich ook veel samenwonende stellen (18 procent). Maar in vergelijking tot de groep woningzoekenden bevat deze groep meer stellen met kinderen (15 procent) en getrouwde stellen (12 procent). Het inkomen ligt bij deze groep ook vaak hoger. De grootste groep heeft een inkomen van boven de 3000 euro bruto per maand (36 procent), Slechts 12 procent van deze groep respondenten verdient minder dan 1500 euro bruto per maand. 4.1 Omvang van de woningnood onder hoogopgeleide starters De metropoolregio Amsterdam heeft een grote aantrekkingskracht op zowel Nederlanders als buitenlanders. Er trekken vanuit andere delen in Nederland en vanuit het buitenland meer mensen naar de regio toe dan dat er uit de regio vertrekken (Dienst Economische Zaken; 2011, p. 25). De bevolking van de metropoolregio groeit harder dan gemiddeld in de rest van Nederland. Al die mensen moeten ergens wonen. Zoals ook al in hoofdstuk 1 is benoemd, is de wachttijd voor een sociale huurwoning de laatste jaren in hoog tempo opgelopen en bedraagt deze op dit moment gemiddeld zo’n 11,5 jaar. Hieruit is al af te leiden dat er sprake is van een woningnood in Amsterdam. Maar bestaat er ook een woningnood onder hoogopgeleide starters? Uit de enquête blijkt dat er zeker sprake is van woningnood onder hoogopgeleide starters. Van de woningzoekende starters zegt ruim 33 procent al meer dan 5 jaar op zoek te zijn naar woonruimte in Amsterdam. De groep starters die al wel een eerste eigen woning gevonden heeft, geeft een ander beeld. Daar had 29 procent binnen 6 maanden een woning gevonden. Maar ook onder die groep was ruim 27 procent meer dan 5 jaar op zoek voordat ze een woning gevonden hadden.
42
In de volgende paragraven zal verder ingegaan worden op hoe deze verschillen verklaard kunnen worden. Waarom vinden sommige starters wel binnen een redelijke termijn een woning en anderen niet? Opvallend is verder dat van de starters die een woning gevonden hebben, 53 procent niet tevreden is met zijn of haar woning. De meest genoemde reden hiervoor is dat de woning te klein is (28% van alle starters met een woning vindt zijn of haar woning te klein), ook een ongewenste locatie (14%) en een te dure woning (9%) worden vaak genoemd. Dit duidt op ook een kwalitatieve woningnood onder starters met een woning. Zij zouden wel een andere woning willen, maar kunnen deze om welke reden dan ook niet krijgen. Dat het een probleem is dat echt leeft onder de doelgroep, blijkt ook uit de vele reacties die ik van de respondenten heb gehad over het belang van dit onderzoek en de noodkreten die zij soms in de enquête uitten over de uitzichtloosheid van hun woonsituatie. 4.2 Oorzaken van de woningnood In dit onderzoek zijn een aantal verschillende mogelijke oorzaken voor woningnood onder hoogopgeleide starters in de regio Amsterdam onderzocht. In deze paragraaf worden de gevonden resultaten besproken. Persoonlijke eigenschappen Met de enquête is nagegaan of verschillende persoonlijke kenmerken de woningnood voor starters kunnen verklaren. Zo is gevraagd naar het inkomen en de huishoudensamenstelling omdat vanuit de literatuur, die beschreven is in hoofdstuk 2, is beredeneerd dat het inkomen en huishoudensamenstelling de kansen op de woningmarkt kunnen vergroten of verkleinen. Er is een kruistabel gemaakt (zie tabel 1 in de bijlage) van de starters met woning naar huishoudensamenstelling en de tijd dat zij er over gedaan hebben om een woning te vinden. In de kruistabel is af te lezen dat vooral eenoudergezinnen moeite hebben met het vinden van woonruimte; 42 procent van de eenoudergezinnen heeft er meer dan 5 jaar over gedaan om een woning te vinden. Getrouwde stellen hebben het relatief het makkelijkst; 51 procent had binnen 0 tot 6 maanden hun huidige woning gevonden. Er is ook een kruistabel (zie tabel 2 in de bijlage) gemaakt van de huishoudensamenstelling van woningzoekende starters en de tijd dat ze al op zoek zijn. Hier is het juist de groep getrouwden met kinderen en in mindere mate de groep getrouwden zonder kinderen waarvan de meeste mensen al meer dan 5 jaar op zoek zijn naar een woning (respectievelijk 53 en 46 procent). Een mogelijke verklaring voor dit verschil zou kunnen zijn dat deze groep kritischer op zoek is. De woning moet voldoen aan de eisen van beide partners en bij de stellen met kinderen ook geschikt zijn voor 43
kinderen. De groep starters met een woning heeft wellicht sneller een woning gevonden omdat ze eerder genoegen namen met een woning die niet volledig aan hun eisen voldeed. Het feit dat bijna 50 procent van deze mensen niet geheel tevreden is met hun huidige woning, onderstreept deze beredenering. Naast huishoudensamenstelling is ook gekeken naar de relatie tussen het inkomen en de tijd dat starters erover gedaan hebben om hun woning te vinden. Hiervoor is de correlatiecoëfficiënt Kendalls Tau berekend. Deze neemt een waarde aan van ‐0,1 (zie tabel 3). Dit is een zeer beperkte correlatie. De correlatie is significant op het 95 procent betrouwbaarheidsinterval. Het verband is negatief. Dat wil zeggen dat als de ene variabele stijgt, de andere variabele daalt. Dus als het inkomen stijgt, dan daalt de tijd dat starters op zoek zijn geweest naar een woning. Maar dit verband is dus maar heel minimaal. Ook bij de groep woningzoekende starters is gekeken naar de correlatie tussen inkomen en zoektijd. Kendalls Tau neemt daar een waarde aan van 0,067 (zie tabel 4). Het verband is hier dus nog kleiner maar wel positief. Dat zou betekenen dat als het inkomen stijgt, de tijd dat starters op zoek zijn naar een woning ook toeneemt. Maar ook hier is het verband te klein om hier zinnige uitspraken over te kunnen doen. Met frequentietabellen kan wel gekeken worden naar verschillen tussen de twee groepen respondenten. Het inkomen van de groep starters met woning ligt hoger dan het inkomen van de groep starters zonder woning. De groep met een inkomen onder de 1500 euro bruto per maand is bij starters met een woning het kleinst, en de groep met een inkomen boven de 3000 euro bruto per maand is hier het grootst. Bij starters die nog woningzoekend zijn is dit precies tegenovergesteld, daar heeft de grootste groep een inkomen onder de 1500 euro bruto per maand en de kleinste groep een inkomen boven de 3000 euro bruto per maand. De starters met een woning hebben er over het algemeen minder lang over gedaan om hun woning te vinden dan dat de starters zonder woning nu al op zoek zijn (zie paragraaf 4.1). Dit duidt er op dat mensen met een hoger inkomen sneller een woning vinden. Ook de verdeling van huishoudensamenstelling is verschillend tussen de twee groepen. Bij starters die nog woningzoekend zijn, is 26 procent van de huishoudens een stel4. Bij de starters die wel een woning hebben is 44,9 procent een stel. Dit hangt samen met het inkomen. Stellen hebben vaak een hoger inkomen als beide partners werken en kunnen daardoor gemakkelijker aan een woning komen. Er is ook een kruistabel gemaakt van het inkomen van de woningzoekenden en de huishoudensamenstelling (tabel 5). Daaruit wordt duidelijk zichtbaar dat stellen met kinderen het 4
De som van de samenwonenden, getrouwden en getrouwden/samenwonenden met kind(eren)
44
vaakst een inkomen boven de 3000 euro bruto per maand hebben (38%). Ook getrouwde stellen (34%) en samenwonende stellen (28%) zonder kinderen hebben vaak een inkomen boven de 3000 euro bruto per maand. De starters die nog thuis wonen bij hun ouders hebben het minst vaak een inkomen boven de 3000 euro (7%). De grootste groep van deze starters heeft een inkomen onder de 1500 euro bruto per maand (34%). Andere huishoudensamenstellingen waar een inkomen onder de 1500 euro vaak voorkomt, zijn de eenpersoonshuishoudens (29%) en de starters die met vrienden wonen (27%). Bij de starters met een woning is het beeld vergelijkbaar (tabel 6), de stellen hebben het vaakst een hoog inkomen en de starters die met vrienden wonen het vaakst een laag inkomen. Opvallend is wel dat bij de starters met een eigen woning, veel meer eenoudergezinnen een inkomen onder de 1500 euro hebben (32%) dan bij de starters die nog woningzoekend zijn (24%). Woonwensen In hoofdstuk 2 is beschreven dat er ook sprake kan zijn van een kwalitatieve woningnood. Het aanbod sluit dan niet aan op de vraag. Om dit na te gaan is in de enquête gevraagd naar verschillende woonwensen van de starters. Ten eerste is gevraagd waar in de metropoolregio de starters willen wonen. Ruim 85 procent geeft aan in de stad Amsterdam te willen wonen. Vooral starters die met vrienden wonen hebben een voorkeur voor het wonen in de stad Amsterdam (93%). Ook is er onder universitair opgeleiden een iets grotere voorkeur voor het wonen in de stad Amsterdam (91% van de WO‐ers tegenover 81% van de HBO‐ers). Het overgrote deel 5 van de mensen die een woning in Amsterdam zoekt, wil een woning in het centrum of binnen de ring. Heel veel mensen zoeken dus een woning in een zeer klein deel van de metropoolregio Amsterdam. Dit zorgt voor een enorme druk op de woningmarkt in dit deel van de regio. Wel is bijna 80 procent van deze mensen bereid om een woning te accepteren in een andere wijk of buurt als ze geen geschikte woning kunnen vinden. Van deze mensen geeft zo’n 60 procent dan alsnog een wijk binnen de ring aan, zo’n 30 procent is ook bereid om buiten de ring te gaan wonen en ongeveer 10 procent overweegt alles binnen Amsterdam als optie. Van de starters die wel een woning hebben gevonden, woont 77 procent in Amsterdam. Dit is lager dan het aantal woningzoekenden dat aangeeft in Amsterdam te willen wonen (85%). Van de starters die een woning hebben in Amsterdam, woont 28 procent buiten de ring. Nog geen 10 procent van de woningzoekenden zegt een huis te willen buiten de ring. Het lijkt er dus op dat de starters die wel een woning vinden, minder gebonden zijn aan de stad Amsterdam en de gebieden in het centrum en 5
Het precieze percentage kan niet berekend worden met SPSS omdat er in de enquête open antwoorden gegeven konden worden. Maar met een schatting is berekend dat ruim 90% van de respondenten die op zoek zijn naar een woning in de stad Amsterdam, een woning in het centrum of de binnen de ring wil.
45
binnen de ring van Amsterdam. Zij hebben misschien een minder grote voorkeur voor het wonen in de stad Amsterdam, of zij hebben op een gegeven moment besloten om een woning op een alternatieve locatie te accepteren. Dit vormt wellicht een deel van de verklaring voor het feit dat zij wel een woning hebben gevonden. De woningen dichtbij het centrum zijn vaak een stuk duurder en de wachttijden voor een sociale huurwoning zijn hier lang. Woningzoekende starter zouden misschien, als ze toch een eigen woning willen, ook de gebieden verder van het centrum van Amsterdam moeten overwegen. Er is ook een kruistabel gemaakt van de vraag of starters in de stad Amsterdam of in een andere gemeente willen wonen, en de tijd dat zij al op zoek zijn naar een woning (tabel 7). Daarin is te zien dat mensen die op zoek zijn naar een woning in Amsterdam vaker 2 tot 5 jaar of meer dan 5 jaar op zoek zijn dan mensen die op zoek zijn naar een woning in één van de andere gemeentes. De verschillen zijn echter niet heel groot. Van de woningzoekenden die aangeven buiten Amsterdam op zoek te zijn naar een woning, geeft 43 procent de voorkeur aan het wonen in een buitenwijk van een stad en 33 procent aan het wonen in een stad. Ook deze mensen zijn dus vooral gericht op het wonen in of dichtbij de stad. Dit maakt de druk op de woningmarkt in deze gebieden nog groter. 80 Procent van de respondenten is op zoek naar een sociale huurwoning. Dit hoge percentage kan worden verklaard doordat Woningnet de enquête verspreid heeft onder woningzoekenden die daar staan ingeschreven. Verder is 49 procent van de respondenten op zoek naar een particuliere huurwoning en 33 procent naar een koopwoning. Uit de resultaten van de enquête wordt duidelijk dat heel veel starters op zoek zijn naar een appartement. De grotere appartementen, van drie of meer kamers, zijn daarbij het populairst; 65 procent van de respondenten zoekt zo’n appartement. 59 Procent van de respondenten zoekt een tweekamerappartement. De studio is het minst favoriet, slechts 27 procent van de respondenten zegt hiernaar op zoek te zijn. Algemene ontwikkelingen Naast de persoonlijke omstandigheden als inkomen en huishoudensamenstelling en de specifieke woonwensen van de hoogopgeleide starters, zijn er ook nog meer algemene oorzaken van de huidige woningnood in Amsterdam aan te wijzen. Volgens Chris van Groenigen van de Dienst Wonen Zorg en Samenleven van de Gemeente Amsterdam zijn er drie belangrijke oorzaken die op dit moment voor een grote druk op de woningmarkt zorgen. De wachttijd voor een sociale huurwoning neemt toe omdat de voorraad sociale huurwoningen heel snel afneemt. Woningen worden verkocht en geliberaliseerd. Ten tweede is het puntensysteem voor huurwoningen per 1 oktober 2011 aangepast waardoor woningen gemiddeld zo’n 120 euro duurder worden voor nieuwe bewoners. Mensen zijn daardoor minder geneigd om te verhuizen omdat ze voor een nieuwe woning veel meer huur zullen 46
moeten betalen. Een derde oorzaak is dat de markt voor koopwoningen is gestagneerd. Dat heeft te maken met de strenge voorwaarden die hypotheekverstrekkers stellen. Daarnaast is kopen minder populair geworden omdat het niet zo’n zekere investering meer is nu de huizenprijzen dalen. Door stadsvernieuwingsprojecten zijn er daarnaast heel veel mensen met een urgentieverklaring. Deze mensen moeten uit hun sociale huurwoning omdat deze gesloopt wordt en krijgen daarna voorrang op de lijst. Hierdoor moeten starters nog langer wachten op een woning. Dit is een veelgenoemde klacht in de enquête. Chris van Groenigen van de Dienst Wonen Zorg en Samenleven zegt hierover: “Maar als ze er dan uit moeten, dan denken ze nou misschien toch wel eens leuk om wat te kopen. […] In principe krijg je voorrang, kan je een woning zoeken. Er wordt ook vaak gezegd wie wil er terugkomen op dit complex? Dan zie je dat het echt niet alle huishoudens zijn. Heel veel mensen gaan toch ergens anders heen.” Desalniettemin zorgen de stadsvernieuwingsprojecten wel voor extra druk op de wachtlijst van sociale huurwoningen. Sociale huurwoningen zijn vrijwel geen optie meer voor hoogopgeleide starters. De wachttijd is veel te lang en in de tussentijd is er op de particuliere huur‐ en koopmarkt ook geen oplossing voor hen. Niet alleen het aantal ter beschikking gekomen sociale huurwoningen neemt af, maar ook het aanbod ter beschikking gekomen goedkope en betaalbare particuliere huurwoningen neemt af (Dienst O+S; 2011). De goedkope en betaalbare sociale huurwoningen komen minder snel vrij door het nieuwe puntensysteem en de woningen worden daarnaast minder betaalbaar. De markt voor koopwoningen is ook gestagneerd. Tegen de tijd dat ze wel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, is hun inkomen vaak al te hoog. Per 1 januari 2011 zijn er nieuwe Europese regels vastgesteld waardoor woningcorporaties minimaal 90 procent van hun sociale huurwoningen moeten toewijzen aan mensen met een inkomen tot maximaal € 33.614. Die 33.614 euro is echter vaak niet genoeg om een particuliere woning te huren of om een woning te kopen in Amsterdam. 4.3 Gevolgen van de woningnood: welke alternatieven overwegen hoogopgeleide starters In de enquête zijn een aantal vragen gesteld over de alternatieven die hoogopgeleide starters overwegen, indien zij geen woning kunnen vinden in de regio Amsterdam die aan hun wensen voldoet. Een eerste mogelijkheid is om een ander type woning te accepteren. 75 Procent van de respondenten zegt bereid te zijn een ander type woning te accepteren als ze geen woning kunnen vinden die aan hun oorspronkelijke eisen voldoet. 53 Procent van alle respondenten is bereid een kleinere woning te accepteren, 28 procent is bereid een ander type woning (bijvoorbeeld een appartement in plaats van benedenwoning) te accepteren en 18 procent is bereid een duurdere woning te accepteren. 47
Een ander alternatief is om onzelfstandig te blijven wonen. Dat wil zeggen dat de starters geen eigen woning voor zichzelf en hun eventuele partner hebben, maar dat ze bijvoorbeeld een woning delen met huisgenoten met wie zij geen gemeenschappelijke huishouding voeren. Op de vraag of de respondenten bereid zijn om onzelfstandige woonruimte te accepteren als ze geen zelfstandige woonruimte in Amsterdam kunnen vinden, zegt 52 procent van de respondenten dan liever een woning buiten Amsterdam te gaan zoeken. 29 Procent gaat of blijft met vrienden een woning delen en 18 procent blijft bij zijn of haar ouders wonen. Het zijn vooral de stellen, met en zonder kinderen, en de eenoudergezinnen die aangeven dan liever een woning buiten Amsterdam te gaan zoeken (zie tabel 8). Dit is logisch omdat het voor stellen geen optie is om een woning te delen met vrienden of bij hun ouders te gaan wonen, al helemaal niet als ze ook kinderen hebben. Een derde alternatief om met de woningnood om te gaan is om buiten Amsterdam te gaan wonen. De respondenten die in de stad Amsterdam willen wonen, en niet in één van de andere gemeentes van de metropoolregio, is gevraagd of zij bereid zijn om buiten Amsterdam te gaan wonen en in Amsterdam te blijven werken als zij geen geschikte woonruimte kunnen vinden. Daarop antwoord ruim 53 procent dat hij/zij niet bereid is buiten Amsterdam te gaan wonen en hier te blijven werken en dat hij/zij op zoek gaat naar alternatieve woonruimte binnen Amsterdam als ze geen woning kunnen vinden die aan hun oorspronkelijke eisen voldoet. 20 Procent zegt dat hij/zij buiten Amsterdam gaat wonen, maar dan ook buiten Amsterdam een baan gaat zoeken. 19 Procent is bereid om in een andere gemeente binnen de metropoolregio een woning te zoeken en dan ook binnen de metropoolregio te blijven werken. 7 Procent zegt bereid te zijn om buiten de metropoolregio een woning te zoeken en in de metropoolregio te blijven of gaan werken. Het zijn vooral de stellen met kinderen (31%), de getrouwde stellen (30%), en de eenoudergezinnen (27%) die zeggen buiten Amsterdam te gaan wonen en ook buiten Amsterdam te gaan werken (zie tabel 9). Hiermee samenhangend zijn het ook vooral de mensen met een hoger inkomen (boven de 3000 euro) die overwegen de metropoolregio zowel als woon‐ en als werkplaats te verlaten (zie tabel 10). Er zijn geen grote verschillen tussen HBO‐ers en WO‐ers. Binnen de metropoolregio is Amstelveen veruit de meest favoriete gemeente voor mensen die bereid zijn buiten Amsterdam te gaan wonen en in Amsterdam te blijven werken, gevolgd door Haarlem, Diemen, de Zaanstreek (Zaandam specifiek) en Purmerend. Dit zijn de vijf meest genoemde gemeentes binnen de metropoolregio. De mensen die aangeven bereid te zijn buiten de metropoolregio te gaan wonen, noemen veruit het vaakst Utrecht, Rotterdam en Den Haag worden ook meerdere keren genoemd. Van de respondenten die op zoek zijn naar een woning in één van de andere gemeentes binnen de metropoolregio Amsterdam, zeggen de meeste mensen bereid te zijn om een woning te zoeken in een andere gemeente dan die van hun eerste voorkeur, 40 procent van de respondenten geeft aan 48
hier niet toe bereid te zijn. De meeste mensen gaan op zoek naar een woning in een andere gemeente binnen de metropoolregio (42%). 17 Procent zegt de metropoolregio te verlaten als ze op een redelijke termijn geen geschikte woning kunnen vinden in de gemeente van hun voorkeur. Vooral bij de stellen met kinderen geven veel mensen aan de metropoolregio te verlaten (30%, zie tabel 11). Ook bij deze groep zijn het weer vooral de mensen met een hoger inkomen die metropoolregio willen verlaten (zie tabel 12). Opvallend is hier ook dat vooral WO‐ers aangeven de metropoolregio te verlaten, namelijk 24 procent tegenover 14 procent van de HBO‐ers (zie tabel 13). Binnen de metropoolregio is Amsterdam veruit het meest genoemde alternatief voor mensen die in eerste instantie een woning zoeken in één van de andere gemeentes binnen de metropoolregio. Verder worden Uithoorn, Amstelveen, Almere, Purmerend en Hoofddorp meerdere malen genoemd. Buiten de metropoolregio wordt ook bij deze groep mensen Utrecht het vaakst genoemd. Verder worden er heel veel verschillende antwoorden gegeven. Ook de reisafstanden zeggen iets over in hoeverre mensen bereid zijn om verder van hun werk af te gaan wonen. Gevraagd is hoe lang mensen bereid zijn te reizen naar hun werk. De meeste respondenten, 51 procent, geven aan dat ze bereid zijn om 30 tot 60 minuten naar hun werk te reizen. 42 Procent wil niet meer dan 30 minuten reizen, 6 procent is bereid 1 tot 1,5 uur te reizen en minder dan 1 procent is bereid om meer dan 1,5 uur naar het werk te reizen. Het overgrote deel is dus niet bereid om meer dan een uur te reizen. Hierdoor zullen veel mensen niet bereid zijn om buiten de metropoolregio te gaan wonen en wel in de metropoolregio te gaan werken. Er zijn geen hele grote verschillen tussen verschillende huishoudensgroepen en de tijd die mensen bereid zijn om naar hun werk te reizen zichtbaar (tabel 14). Maar uit de kruistabel blijkt wel dat de eenoudergezinnen, de getrouwde stellen en de stellen met kinderen het vaakst aangeven niet meer dan een half uur te willen reizen. Bij de andere huishoudenstypes zeggen de meeste mensen bereid te zijn een half uur tot een uur te reizen. Die groep is bij de starters die nog bij hun ouders wonen het grootst, 58 procent van hen is bereid een half uur tot een uur te reizen. Binnen de groep starters die nog bij hun ouders wonen is bijna 8 procent bereid om een uur tot anderhalf uur te reizen. Bij de andere huishoudenstypes ligt dit percentage ook lager. Het lijkt er dus op dat mensen met kinderen en getrouwde stellen het minst bereid zijn om te reizen naar hun werk en dat starters die nog thuis wonen bij hun ouders bereid zijn het verst te reizen. Maar de verschillen tussen de groepen zijn niet heel groot. 4.4 Conclusie Voor alleenstaanden, met name alleenstaanden met een kind en mensen met een lager inkomen is het het moeilijkst om een woning te vinden. Veel mensen zijn al jaren op zoek naar een woning in de regio Amsterdam. 49
De woonwensen van de hoogopgeleide starters spelen een rol in de druk op de woningmarkt. Het overgrote deel van de respondenten geeft aan in de stad Amsterdam te willen wonen en daarbij is er ook nog eens een grote voorkeur voor het wonen binnen de ring A10. Van de mensen die aangeven in één van de andere gemeentes van de metropoolregio op zoek te zijn naar woonruimte, geven de meeste de voorkeur aan het wonen in de stad, of in een buitenwijk van een stad. Als hen gevraagd wordt of ze ook een andere woonplaats overwegen, als ze geen geschikte woonruimte kunnen vinden, wordt Amsterdam het vaakst genoemd. Heel veel mensen willen dus in een zeer beperkt deel van de metropoolregio Amsterdam wonen, waardoor het vooral voor alleenstaanden met een laag inkomen heel erg moeilijk is om hier aan een woning te komen. De prijzen liggen door de grote vraag heel hoog. Veel starters zijn niet bereid om op zoek te gaan naar een woning in een andere plaats. Vooral de starters die op zoek zijn naar een woning in de stad Amsterdam zijn nogal plaatsgebonden. Iets minder dan de helft overweegt een andere woonplaats. Starters die een woning zoeken in één van de andere gemeentes van de metropoolregio zijn iets flexibeler, 60 procent overweegt een andere woonplaats. Helaas is dat dus vaak Amsterdam, waar het waarschijnlijk nog veel moeilijker is om aan een woning te komen dan in de woonplaats van de eerste voorkeur. Van de starters die wel een woning hebben gevonden, wonen meer mensen buiten de stad Amsterdam of buiten de ring in Amsterdam. Daar zijn dus waarschijnlijk meer mogelijkheden voor starters om aan een woning te komen. Starters zijn eerder bereid een ander type woning te accepteren binnen Amsterdam dan Amsterdam of de regio te verlaten, waarbij een kleinere woning het vaakst tot de opties behoort. In eerste instantie zijn de meeste starters op zoek naar een drie‐ of meer kamer appartement. Hoewel de meeste starters dus ondanks de woningnood aan de stad en de metropoolregio Amsterdam gebonden blijven, loopt de regio wel het risico een grote groep hoogopgeleide starters kwijt te raken. 20 Procent van de woningzoekende starters in Amsterdam zegt de metropoolregio te willen verlaten en hier dan ook niet meer te willen werken als zij geen geschikte woonruimte kunnen vinden in de stad Amsterdam. Bij de starters die een woning zoeken in één van de andere gemeentes, geeft 17 procent aan de metropoolregio te willen verlaten. Vooral stellen met kinderen en in mindere mate getrouwde stellen en eenoudergezinnen overwegen de metropoolregio te verlaten. Het zijn ook vooral de mensen met een hoger inkomen die overwegen weg te trekken. Bij de groep woningzoekenden die een woning zoeken in één van de andere gemeentes van de metropoolregio dan de stad Amsterdam, zijn er meer WO‐ers die overwegen de metropool te verlaten dan HBO‐ers die dat overwegen. Aan deze groep is niet gevraagd of ze nog wel in de regio willen werken als ze buiten de metropoolregio zouden gaan wonen, maar gezien de maximale reisafstanden die de respondenten hebben opgegeven, is het aannemelijk dat veel van deze mensen ook buiten de metropoolregio een baan zullen zoeken. Slechts 7 procent is namelijk bereid om meer 50
dan een uur naar het werk te reizen. Vooral starters met kind(eren) en getrouwde stellen zijn niet bereid om lang naar het werk te reizen. Dit zijn ook de groepen die het vaakst overwegen de metropoolregio te verlaten. Het is dus aannemelijk dat als deze huishoudens de regio verlaten, ze hier ook niet meer willen werken. Vooral de eenoudergezinnen zitten dus in een penibele situatie, zij doen er vaak lang over om een woning te vinden in de regio Amsterdam en kunnen ook niet ergens anders gaan wonen en in Amsterdam blijven werken omdat ze niet bereid zijn om ver te reizen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat zij de zorg voor hun kind(eren) alleen dragen en daardoor geen lange dagen van huis kunnen zijn. Deze twee zaken hangen wellicht ook met elkaar samen, doordat ze niet flexibel zijn in hun woonplaats, doen ze er ook langer over om aan een woning te komen. De eenoudergezinnen doen er langer over om een woning te vinden dan de stellen met kinderen die ook niet ver van hun werk willen wonen. Dit komt omdat de eenoudergezinnen vaker een lager inkomen hebben dan de stellen. In dit hoofdstuk is het probleem van de woningnood voor hoogopgeleide starters omschreven en gekeken welke alternatieven deze starters overwegen. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op het belang van het vasthouden van deze hoogopgeleide starters voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in de metropoolregio Amsterdam.
51
5. Vestigingsfactoren voor de Metropoolregio Amsterdam Er is met een viertal mensen gesproken die, vanuit hun functie bij verschillende organisaties die zich bezighouden met de creatieve kennisindustrie in Amsterdam, veel weten van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam. Hen is gevraagd wat de regio Amsterdam aantrekkelijk maakt voor bedrijven in deze industrie en welke rol de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel hierin speelt. Er is gesproken met Mike Schulmeister van Creative Cities Amsterdam Area. CCAA is opgericht om de creatieve industrie in acht steden6 te stimuleren en te versterken. Het bureau biedt ondersteuning aan zowel startende, bestaande als groeiende ondernemers. CCAA is een programma van de Amsterdamse Innovatie Motor. Bij de AIM is gesproken met Eva Olde Monnikhof. De AIM probeert innovatie te stimuleren bij bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Ook is gesproken met Annelies in ’t Veld van Amsterdam InBusiness. Dit is een onderdeel van de Dienst Economische Zaken van de gemeente Amsterdam, waar ze verantwoordelijk zijn voor de acquisitie van buitenlandse bedrijven. Ten slotte is gesproken met Robert Dijckmeester van de Dienst Zuidas. Op de Zuidas zijn veel zijn veel kennisintensieve bedrijven gevestigd en de Dienst Zuidas is belast met het opstellen en implementeren van de visie Zuidas waarmee geprobeerd wordt om een zo optimaal mogelijk vestigingsklimaat voor deze bedrijven in dit gebied te creëren. 5.1 Vestigingsklimaat metropoolregio Amsterdam, harde en zachte factoren In de literatuur, die besproken is in hoofdstuk 2, wordt onderscheid gemaakt in zogenaamde harde en zachte vestigingsfactoren. Volgens sommige auteurs zouden de zachte locatiefactoren voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie steeds belangrijker worden. In de interviews met de deskundigen van de creatieve kennisindustrie in de metropoolregio Amsterdam is gevraagd naar wat men als de belangrijkste vestigingsfactoren van de regio Amsterdam ziet voor de bedrijven in deze industrie. Er werden voornamelijk harde vestigingsfactoren genoemd. Zo werd het Nederlandse belastingklimaat meerdere malen genoemd. Maar ook de bereikbaarheid en dan met name Schiphol blijkt ook voor de creatieve kennisindustrie nog steeds een groot pluspunt van de regio Amsterdam. Vooral omdat hier veel internationale bedrijven zijn gevestigd. “Dat beseffen heel weinig mensen, maar dat is voor ons zo’n belangrijke factor in het aantrekken van bedrijven. Noem jij maar eens een plek in Europa die businesswise interessant is, waar je, als je een kantoor hebt in het World Trade Centre, binnen 7 a 8 minuten op de luchthaven zit.[…]. Zeker bij onze grootste concurrent, wat toch wel vaak Londen is, is dat een enorm groot verschil.” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness) 6
Amsterdam, Utrecht, Almere, Haarlem, Zaanstad, Amersfoort, Hilversum, Alkmaar
52
Verder wordt als belangrijke vestigingsfactor genoemd dat in Amsterdam een cluster van deze bedrijvigheid aanwezig is. “[…]van de vijftien subsectoren van de creatieve industrie, dat daarvan tien heel erg sterk aanwezig zijn in Amsterdam. Dat is voornamelijk design, reclame, mode, gaming, media, kunst ook. Die tien zorgen voor een aantrekkingskracht. Ook omdat Amsterdam al in de historie een sterke aantrekkingskracht had voor kunst, cultuur et cetera “ (Mike Schulmeister, CCAA) Doordat Amsterdam relatief klein is, zijn afstanden gemakkelijk te overbruggen, waardoor contacten tussen bedrijven makkelijker te onderhouden zijn. Ook dit is een voordeel ten opzichte van andere grotere steden. Naast Schiphol kan ook de nabijheid van de haven Rotterdam als belangrijke hub zelfs nog een rol spelen in het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Amsterdam. Die afstand is voor buitenlandse bedrijven vaak helemaal niet zo groot. Specifiek voor de ICT‐ en gamingindustrie wordt verder de Amsterdam Internet Exchange genoemd. Dat is één van de belangrijkste knooppunten in het internet netwerk en deze bevindt zicht dus in Amsterdam. In verschillende interviews werd als zachte locatiefactor de leefbaarheid van de stad genoemd. Amsterdam is een prettige stad om in te werken. In het interview met CCAA wordt verder genoemd dat Nederland een belangrijke testcase is voor de afzet van producten in andere landen: “Dat komt omdat wij vrij kritisch zijn. We zijn vrij direct. We zijn ook wel goed in multidisciplinair denken.” (Mike Schulmeister, CCAA) De softe locatiefactoren zouden er voor zorgen dat talent naar de stad toe trekt. En de aanwezigheid van talent zou op haar beurt weer bedrijven aantrekken in plaats van de omgekeerde situatie waar talent naar plekken trekt waar veel bedrijven zitten en dus veel carrièremogelijkheden zijn. In de enquête onder hoogopgeleide starters is echter ook gevraagd naar de redenen die mensen hebben om op zoek te zijn naar een woning in de metropoolregio Amsterdam. De meeste respondenten geven aan dat ze op zoek zijn naar een woning in de metropoolregio Amsterdam omdat ze hier werken (68%), andere veel genoemde redenen zijn de aanwezigheid van vrienden in de stad (58%) en de voorzieningen die de stad biedt (51%). De studie (43%), aanwezigheid van familie (41%) en de open en tolerante sfeer (31%) worden wat minder vaak genoemd. Dit wijst er dus op dat mensen vooral naar Amsterdam komen of daar willen blijven, voor werk en veel minder vanwege bijvoorbeeld het open en tolerante klimaat in de stad. Mensen blijven dus volgens de uitkomsten van de enquête naar plekken trekken waar veel werk is. Al deze locatiefactoren zorgen ervoor dat de plaats Amsterdam belangrijk blijft voor de creatieve kennisindustrie. De metropoolregio Amsterdam speelt, door de zojuist genoemde factoren, op internationaal niveau een concurrerende positie op dit gebied. Wil de metropoolregio deze positie
53
vasthouden en versterken, wat de ambitie van de gemeente Amsterdam is, dan moeten deze vestigingsfactoren ook geconsolideerd en verder verbeterd worden. 5.2: Het belang van hoogopgeleid personeel Naast de in de vorige paragraaf genoemde factoren voor vestiging in Amsterdam, wordt de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel in de interviews ook vaak genoemd als belangrijke reden voor bedrijven om zich in de regio Amsterdam te vestigen. Talent trekt dus naar plekken toe waar werk te vinden is, maar bedrijven trekken ook naar plekken toe waar talent te vinden is. Deze twee trekken elkaar dus aan. “Okay het belangrijkste is de markt, kan ik hier mijn producten kwijt of mijn diensten. Maar het één na belangrijkste is echt: kan ik hier genoeg goed talent vinden.” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness) “Zonder mensen ben je niks. Dan ben je kansloos.” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas) “Die aanwezigheid van dat hoger opgeleide personeel is hartstikke relevant.” (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor) In de economische verkenningen metropoolregio Amsterdam staat: “De MRA heeft een hoge concentratie hoogopgeleiden en kernstad Amsterdam zelfs een zeer hoog aandeel hoger opgeleiden in de beroepsbevolking. Dit heeft bijgedragen aan de relatief gunstige economische ontwikkeling van de MRA in de afgelopen jaren” (Dienst Economische Zaken: 2011, p. 35). In de kennis‐ en innovatieagenda wordt het belang van het aantrekken en behouden van talent ook onderschreven: “Menselijk kapitaal is de belangrijkste factor geworden voor bedrijven bij het kiezen van een vestigingslocatie.Tegelijkertijd is er een wereldwijde markt voor (top‐)talent: kennis is mobiel. Grootstedelijke regio’s hebben een grote aantrekkingskracht op talent vanwege het aanbod van werk, kennis en cultuur. Op deze fronten moeten grootstedelijke regio’s het verschil maken in de internationale war for talent” (Economic Development Board; 2011a, p.13). Een groot pluspunt van de arbeidspool in de regio Amsterdam is dat het merendeel van de mensen verschillende talen kan spreken. Meer dan 60 procent van de bedrijven die zich in Amsterdam vestigen, is niet Nederlands (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). Maar de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel wordt niet door iedereen gezien als de belangrijkste factor. Het is meer een vanzelfsprekendheid dat die hoogopgeleide mensen hier aanwezig zijn of hier in ieder geval willen werken, ook als ze buiten Amsterdam wonen. Er schort echter ook nog wel wat aan het aanbod van hoogopgeleide werknemers in Amsterdam. Vooral in de ICT‐sector is een groot tekort aan goed opgeleid personeel. Ook het aanbod van technisch personeel is te klein. Dit heeft te vooral te maken met een gat in het opleidingsaanbod in de regio Amsterdam. In sommige sectoren wordt daar nu al op ingespeeld door vanuit de industrie 54
zelf opleidingen op te zetten. In de economische verkenningen metropoolregio Amsterdam wordt beschreven dat er in het algemeen steeds meer sprake is van krapte op de arbeidsmarkt. De naoorlogse generatie is of gaat de komende jaren met pensioen en de groepen jonge starters op de arbeidsmarkt worden steeds kleiner (Dienst Economische Zaken: 2011, p. 20). Ook in de kennis‐ en innnovatieagenda wordt gewaarschuwd voor het feit dat er op den duur een tekort aan talent zal zijn voor de creatieve kennisindustrie (Economic Development Board; 2011b, p. 7) Marike ter Linden plaatst hier wel een kanttekening bij: “Het is nog maar de vraag of wij datzelfde voorzieningenniveau gaan behouden en of we al die arbeidsplaatsen weer gaan invullen of dat het gewoon minder royaal wordt.” (Marike ter Linden, Dienst Economische Zaken). Wellicht dat er op den duur dus ook minder personeel nodig is. Een gebrek aan personeel binnnen de metropoolregio Amsterdam wordt niet door iedereen als een zeer grote bedreiging voor de creatieve kennisindustrie gezien. Personeel hoeft bijvoorbeeld zoals gezegd niet perse in Amsterdam te wonen maar kan ook uit andere steden vandaan gehaald worden. “Het is wel een probleem maar ik denk niet dat het een key factor is om hier weg te trekken. Omdat je uiteindelijke ook nog wel veel buitenlanders hier naar toe trekt om het werk te doen, of je kunt het outsourcen naar India.” (Mike Schulmeister, Creative Cities Amsterdam Area) “En dat mensen gewoon zo veel flexibeler worden in hun arbeid, dat hun woonplek helemaal niet zo gerelateerd is aan waar ze toevallig dit jaar werken. Dus je gaat gewoon ergens wonen […]In een uur reizen, wat heel veel lijkt maar voor een heleboel mensen doodnormaal is, ben je in Den Haag in Rotterdam Den Helder, je bent overal.” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). Niet alleen kan technisch personeel uit andere steden gehaald worden om in de regio Amsterdam te werken, ze komen ook vaak uit zichzelf al naar Amsterdam: “Maar wat er gebeurt, en Eindhoven is daar het lichtend voorbeeld van, die hebben een hele groep mensen die zij aan de technische universiteit opleiden maar die bijna allemaal richting Rotterdam en Amsterdam verdwijnen. Dus leidt ze vooral op, daarna komen ze toch wel.” (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor) Anderen zien de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel wel als de belangrijkste vestigingsfactor: “Zonder talent ben je geen kenniseconomie. Dat is het enige waar wij onze kracht in de toekomst aan kunnen verlenen. Wij hebben geen productie, geen manufacturing. Dan kunnen wij heel hard die bedrijven binnen trekken, maar als er geen talent voor is. […]Als een bedrijf uiteindelijk ziet van ik kan geen personeel vinden of het is allemaal te duur wat er is, dan gaan ze weg. Dan gaan ze ergens naar toe waar wel meer talent is.” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness). Het vasthouden van talent wordt ook door anderen wel als belangrijk gezien: “Je moet dat dus vast houden. Je moet die aantrekkelijke stad blijven. De cultuur, de horeca, dus Amsterdam als concept daar moet je verschrikkelijk zorgvuldig mee omgaan. En dat er genoeg 55
plekken moeten zijn waar die verschillende doelgroepen terecht kunnen komen. En ik denk dat we dat als regio wel benaderen. Dat hoeft niet op stadsniveau.” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). 5.3 Het belang van voldoende woon‐ en werkruimte In de vorige paragraaf werd in het citaat van Robert Dijckmeester nogmaals benadrukt dat niet iedereen in de stad Amsterdam hoeft te kunnen wonen om de stad economisch verder te laten groeien. Hij ziet het wonen meer op een regionale schaal. Dus als mensen ergens in de metropoolregio kunnen wonen, dan is dat goed. Ook anderen zijn van mening dat de woningmarkt meer regionaal bekeken zou kunnen worden: “[…] het blijft Amsterdam. Er zal hier altijd meer vraag zijn dan aanbod. Dat is gewoon de ellende. Maar je kan ook bedenken, wij werken al 5, 6 jaar heel regionaal. […]Het maakt mij geen fluit uit of een Japans bedrijf in Hoofddorp gaat zitten of in Almere of in Amsterdam of in Amstelveen. I don’t care. Dat is allemaal de Amsterdamse metropoolregio. Je kan natuurlijk ook denken hoe doen die omliggende gemeenten dat. Kijk je moet even de knop omzetten want Amsterdam is natuurlijk sexy en iedereen wil daar wonen. Maar ik denk als je gaat vragen, Amstelveen is ook al behoorlijk in trek dat is ook al best wel duur aan het worden. Dat is ook een hele leuke plek om te wonen en je zit zo in Amsterdam. Almere heeft natuurlijk een enorm imagoprobleem. […] En zeker bedrijven, die vinden dat prima. Die kennen dat hele imagoprobleem niet. Een Koreaan heeft nog nooit gehoord daar wonen alleen maar aso’s. En dat denken we allemaal, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. Er zijn natuurlijk nog veel meer plekken rondom die kern Amsterdam waar je ook heel mooi kan wonen. In Hoofddorp vind je voor die Koreaan of Chinees nog wel een woning voor 1000 euro. Als je daar een beetje in de buurt van het centraal station woont, prima. Dat is voor ons een hele mooie optie. Er zitten daar enorm veel internationale bedrijven, in Hoofddorp en Schiphol Rijk. Dus het wonen zou ook wat regionaler moeten worden. “ (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness). Maar het idee dat mensen ook buiten de regio kunnen wonen en door de goede openbaar vervoer verbindingen toch in Amsterdam kunnen werken, wordt met de resultaten van de enquête onder starters wel onderuit gehaald. Uit de enquête blijkt namelijk dat het merendeel niet bereid is om meer dan een uur naar het werk te reizen. Een grote groep is zelfs niet bereid om meer dan een half uur te reizen. Dit maakt het aantal plaatsen buiten de regio Amsterdam waar je personeel vandaan zou kunnen halen beperkt. Want ook al ben je binnen 20 minuten in Utrecht met de trein, van deur tot deur is de reistijd al gauw een uur. Reizen vanuit Den Haag of Rotterdam is al helemaal onmogelijk binnen een uur. Voor expats ligt dit wellicht weer anders. Buitenlanders zijn vaak grotere afstanden gewend, en de afstand Rotterdam‐Amsterdam stelt voor hen dan ook vaak niet zo veel voor. Maar uiteindelijk zoeken bedrijven toch ook lokaal talent:
56
“Er zijn natuurlijk ontzettend veel buitenlandse bedrijven die hier komen. Daar zullen misschien 1, 2 of 3 expats zijn, maar uiteindelijk willen zij gewoon lokaal talent aannemen. En dan willen zij natuurlijk ook die hoogopgeleide mensen vinden” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness) Het voorbeeld van andere grote steden werd in de interviews meerdere malen aangehaald om te onderstrepen dat een gebrek aan betaalbare woonruimte geen directe bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie hoeft te vormen: “In Londen kan nooit iemand in z’n eentje een huis betalen, dat is gewoon uitgesloten. Zelfs al ben je geen starter. “ (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas) “Kijk naar New York, naar Londen. Daar heb je precies dezelfde tendens. Een Hongkong, een Shanghai. De vierkante meters in een stadscentrum zijn peperduur.” (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor) Toch worden de woningnood en de hoge woonkosten door sommigen wel als problematisch gezien. Vooral voor bedrijven uit Azië die hier ook werknemers naar toe willen halen uit het land van herkomst, zijn de huizenprijzen vaak veel te hoog. “We zien met name voor die Chinezen en die Indiërs, Koreanen ook wel, die willen gewoon veel goedkoper wonen. Er komen allemaal van die soort bachelors, die werken allemaal voor zo’n ICT bedrijf. Die kunnen 900 euro betalen, misschien 1000 euro. En daar is gewoon niks voor in de private sector. Dus nu er zijn wel allerlei plannen om te kijken of er goedkope huurwoningen voor expats gebouwd kunnen worden.” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness). Weliswaar speelt dit probleem ook in steden als Londen en New York, maar er zijn andere opkomende steden waar dat probleem veel minder speelt en die wel steeds meer met Amsterdam kunnen concurreren als het gaat om het aanbod van hoogopgeleid personeel. “[…] die opkomende plekken als Oost en Centraal Europa. Wij denken eeuwig dat dat achter loopt, maar dat ontwikkelt zich ook door. Landen als Hongarije en Tsjechië. Die nog steeds heel aantrekkelijk zijn voor productiepraktijken, maar dat ontwikkelt zich ook door. Daar krijg je ook wel steeds meer concurrentie van.” (Annelies in ’t Veld, Amsterdam InBusiness) Amsterdam loopt dus volgens sommigen het risico om ingehaald te worden door andere steden waar woningen wel beter betaalbaar zijn. Ook in de ‘Economische Verkenningen’ wordt de knellende woningmarkt als probleem gezien om het steeds krapper worden arbeidsaanbod te kunnen vergroten (Dienst Economische Zaken: 2011, p. 29). Anderen zien niet direct een groot gevaar. De stad heeft zo’n aantrekkingskracht dat de mensen wel blijven komen om te werken en bedrijven zullen daardoor aan personeel kunnen blijven komen. Kleine creatieve ondernemers moeten echter voor zichzelf ook woon‐ en werkruimte kunnen vinden. Deze kleine ondernemers zorgen wellicht niet voor heel veel werkgelegenheid en economische groei maar hebben wel een belangrijke rol in de ontwikkeling van de overige sectoren binnen de creatieve kennisindustrie: 57
“In het onderzoek van Paul Rutten wordt aangetoond dat de creatieve industrie van belang is voor allerlei andere sectoren in de regio. Om daar innovaties op gang te brengen.” (Marike ter Linden,Dienst Economische Zaken) Daarnaast zijn ze van een belang om een bepaalde aantrekkelijke sfeer in de stad te creëren: “Creatieven kunnen juist zorgen voor leefbaarheid in de buurt en meer diversiteit en openheid veroorzaken. Deze groep is juist best wel een verbindende schakel. Dat kan je niet altijd even hard maken maar het is wel zo. [..] En dat doet de stad wel goed. Amsterdam is wel een beetje een vertruttende stad, anders aan het worden” (Mike Schulmeister, Creative Cities Amsterdam Area) “Dat heb je nodig voor een zekere stimulans en om je stad een beetje spannend te houden. Daarmee gaat ook gepaard de openingstijden van clubs, het terrassenbeleid in het centrum van Amsterdam waar natuurlijk enorme discussie over is. “ (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor) Hoewel de leefbaarheid en de sfeer in de stad dus niet vaak als één van de belangrijkste vestigingvoorwaarden voor bedrijven wordt genoemd, is het wel een pluspunt als de stad een levendige culturele scene heeft. Het is goed voor het imago van de stad. De gemeente moet daar ook aan bijdragen door minder regeltjes op te leggen en dingen ook los te durven laten. Het is op dit moment voor kleine creatieve ondernemers vrij moeilijk om woon‐ en werkruimte te vinden in Amsterdam, vooral voor ondernemers die echt in het centrum willen zitten. Het is sectorafhankelijk of ondernemers bereid zijn uit te wijken naar de minder centrale delen van de stad. Reclamebedrijven zijn bijvoorbeeld heel erg aan het centrum gebonden (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor). Maar volgens de deskundigen blijven creatieven altijd wel een plek vinden in de stad. “Een echte kunstenaar wil altijd wel in het hart van het centrum blijven zitten. Die zou bij wijze van spreken op een matras bij z’n vriend kunnen slapen.” (Mike Schulmeister, Creative Cities Amsterdam Area). Een vaste werkplaats wordt voor veel ondernemers in de creatieve kennisindustrie echter steeds minder belangrijk. Bedrijven gaan steeds flexibeler werken. “En flexibele werkruimte is er in Amsterdam op heel veel plekken te vinden. De creative factory bijvoorbeeld in Rotterdam, die hebben een kongsi met het Westergastterrein over het uitwisselen van werkplekken. En daar ga je zo direct een strippenkaart voor heel Nederland voor krijgen. […]Maar dat soort type oplossingen, dat is een heel erg duidelijk groeiend gebeuren. E‐factor biedt precies hetzelfde aan, Spaces doet het natuurlijk ook, Playing Circle. Een soort Greenwheels voor kantoren is er ook. “ (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor). Wel kunnen deze kleine ondernemers geholpen worden door bepaalde plekken aan te wijzen in de stad die voor hen beschikbaar blijven. Ze worden op dit moment ook al geholpen door het Bureau Broedplaatsen dat hen helpt aan (tijdelijke) woon‐werkruimten in leegstaande kantoorpanden. De gemeente, en de overheid in het algemeen, zou meer faciliterend op moeten treden. “[…] dus bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van een pand bijvoorbeeld waar bepaalde mensen wat weten te 58
maken.” (Mike Schulmeister, Creative Cities Amsterdam Area). En meer mogelijkheden moeten bieden voor tijdelijke bedrijvigheid en tijdelijke huisvestiging: “[…] tijdelijkheid is niet altijd vanzelfsprekend. Zeker als het van werkruimte naar bewoning gaat, is dat ingewikkeld. En dat kan zelfs wel eens om een wijziging van het bestemmingsplan vragen. […]dus ik denk dat de overheid in brede zin daar een rol zou kunnen spelen om die tijdelijkheid mogelijk maken. Zowel voor bewoning als voor werk.” (Eva Olde Monnikhof, Amsterdamse Innovatie Motor) 5.4 Conclusie De harde locatiefactoren blijken nog altijd een doorslaggevende rol te spelen in de keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats voor bedrijven in de creatieve kennisindustrie. De aanwezigheid van hoogopgeleid personeel speelt daarbij een belangrijke, maar geen doorslaggevende rol. Het wordt vooral gezien als belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van een kenniseconomie. Amsterdam is wel concurrerend in het aanbod van hoogopgeleid personeel, vooral omdat het personeel hier vaak meertalig is, maar het is volgens de deskundigen niet de belangrijkste motivatie voor bedrijven om naar Amsterdam te trekken. De woningnood wordt door de meeste deskundigen ook niet als grote bedreiging gezien voor het aanbod van hoogopgeleid personeel in Amsterdam. Personeel kan door middel van goede openbaar vervoerverbindingen ook uit andere delen van het land gehaald worden of uit andere landen gehaald worden. Wonen moet daarom meer op regionale schaal worden gezien, niet iedereen kan in de kernstad Amsterdam wonen. Uit de enquête blijkt wel dat er dan meer woningen gerealiseerd moeten worden op korte afstand van de stad Amsterdam, mensen zijn over het algemeen niet bereid om lang te reizen naar hun werk dus als ze te ver van de stad gaan wonen is de kans groot dat ze ook buiten Amsterdam een baan gaan zoeken. Ook is voor het idee van regionaal wonen een mentale omslag nodig bij de hoogopgeleide starters; veel van hen geven in de enquête aan alleen gericht te zijn op het wonen in de kernstad Amsterdam. Daarnaast zijn de deskundigen van mening dat Amsterdam ondanks het woonprobleem een grote aantrekkingskracht blijft hebben op talent. “Aan de ene kant is het een risico voor Amsterdam, aan de andere kant is het aanbod zo groot van mensen die hierheen willen dat het risico ook weer niet zo heel groot is.” (Marike ter Linden, Dienst Economische Zaken). Door sommigen wordt de woningnood wel als knelpunt gezien voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Andere (Oost) Europese steden zijn bezig met een inhaalslag qua kennisniveau waardoor bedrijven op den duur eerder naar die steden zouden kunnen trekken als in Amsterdam te weinig hoogopgeleid personeel te krijgen is. Ook zijn de huizenprijzen in Amsterdam met name voor veel Aziatische bedrijven vaak wel een probleem. Voor mensen, die zij uit het land van herkomst willen halen, zijn deze prijzen vaak veel te hoog, waardoor het moeilijker wordt om deze mensen 59
hierheen te krijgen. Bovendien zoeken internationale bedrijven uiteindelijk ook lokaal talent, wat door een te grote woningnood ook uit kan dunnen, doordat er simpelweg geen woonruimte voor hen is in Amsterdam. Voor kleine creatieve ondernemers is het vooral moeilijk om woon‐werkruimte te vinden in het centrum van Amsterdam. Het is belangrijk dat er voor deze ondernemers plek blijft in alle delen van de stad omdat ze een bepaalde levendigheid met zich mee brengen die nodig is om mensen en bedrijven naar je stad te blijven trekken. Er wordt op dit moment al veel gedaan om leegstaande kantoorpanden beschikbaar te maken voor deze groep. Ook komen er steeds meer initiatieven op voor flexibele werkruimten die het voor meer ondernemers mogelijk maken om (ook) activiteiten in Amsterdam te ontplooien. De gemeente heeft volgens de deskundigen vooral een faciliterende rol hierin en zal plekken beschikbaar moeten blijven houden voor deze groep en de regels zo inrichten dat er ruimte blijft voor (tijdelijke) projecten. In dit hoofdstuk is beschreven hoe vanuit de creatieve kennisindustrie wordt aangekeken tegen het belang van de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel en in hoeverre voldoende betaalbare huisvesting van belang is om deze groep aan te trekken en te behouden. In het volgende hoofdstuk zal worden ingegaan op wat de gemeente doet om de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie te stimuleren en welke rol het huisvestingsbeleid daarin speelt.
60
6. Gemeentelijk beleid 6.1 Beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie De gemeente Amsterdam is naar aanleiding van het boek van Richard Florida begonnen met het maken van specifiek beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Tot 2010 werkten verschillende gemeentelijke diensten samen aan de ontwikkeling van dit beleid. Dienst Maatschappelijke ontwikkeling, Dienst Ruimtelijke ordening, het ontwikkelingsbedrijf Amsterdam, economische zaken en het programmabureau Topstad hebben in 2007 een uitvoeringsprogramma opgesteld voor de ontwikkeling van de creatieve industrie. Maar al eerder, in 1999, is het bureau Broedplaatsen opgericht. De doelstelling van het broedplaatsenbeleid is om passende huisvesting voor werken of woon‐/werken in en rond Amsterdam realiseren en behouden voor kunstenaars en broedplaatsgroepen. Broedplaatsgroepen bestaan uit kunstenaars en creatieve, culturele of ambachtelijke bedrijfjes (Bureau Broedplaatsen; 2011) Sinds kort wordt er nauw samengewerkt tussen de overheid, kennisinstellingen en het bedrijfsleven. Een van de belangrijkste doelen is om de kennis die aanwezig is in de metropoolregio beter te benutten. In juli 2011 is de kennis‐ en innovatieagenda door de Economic Development Board opgesteld. Deze board is opgezet om de meer samenwerking tussen de drie partijen de realiseren. De kennis en innovatieagenda is dan ook gericht op clustering en samenwerking tussen verschillende sectoren. Kennis moet meer gedeeld worden zodat er nog meer vernieuwende producten kunnen ontstaan. In deze kennis en innovatieagenda wordt de hoogopgeleide beroepsbevolking van de metropoolregio Amsterdam genoemd als een sterke eigenschap voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Maar er wordt ook gezegd dat er op termijn voor de verdere ontwikkeling van deze industrie te weinig talent beschikbaar is en dat er dus actief gewerkt moet worden om dit talent aan te trekken. (Economic Development Board; 2011b, p. 7). Dit wordt geprobeerd door het aanbieden van topopleidingen (Economic Development Board; 2011b ,p. 9). Ook Marike ter Linden benadrukt het belang van deze opleidingen: “THNK7 is echt in die onderwijspiramide helemaal aan de top, dat trekt dan internationaal talent naar de stad toe. En het nationale talent naar Amsterdam.” (Marike ter Linden, Dienst Economische Zaken) Hoewel Marike ter Linden ook spreekt over het aantrekken van nationaal talent, lijkt de focus van de gemeente toch vooral te liggen op het aantrekken van buitenlands talent. In de kennis‐ en innovatieagenda wordt specifiek benoemd wat er nodig is om buitenlands talent naar de 7
Een postgraduate (management) opleiding op het snijvlak van business, creativiteit en technologie. In maart 2012 gaat de eerste lichting studenten van start. (www.thnk.org)
61
metropoolregio te trekken; een beurzenprogramma voor internationale studenten, het Amsterdam Scholarship Fund en meer studentenhuisvesting (Economic Development Board; 2011b,p. 15). De topopleidingen zijn er ook vooral op gericht buitenlandse studenten aan te trekken: “ […] realisatie van vier vooraanstaande internationale topopleidingen gericht op de sterke clusters in de metropoolregio en verdubbeling van het aandeel buitenlandse studenten in de regio” (Economic Development Board; 2011a, p. 34) Het belang van het aantrekken en behouden van talent voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie wordt door gemeente dus wel onderkend. Daarbij ligt de nadruk op het aanbieden van opleidingsmogelijkheden. Er is minder aandacht voor het belang van huisvesting. Marike ter Linden onderkent dit: “Die combinatie met wonen daar heb ik eigenlijk sinds het onderzoek van Paul Rutten pas meer aandacht voor. Het broedplaatsenbeleid hebben we natuurlijk wel in Amsterdam, maar dat is ook weer gericht op werken. Daar zitten wel natuurlijk combinaties in. Wij richten ons eigenlijk niet op hoe we nou kunnen zorgen dat we die creatieven hier kunnen laten wonen. “ (Marike ter Linden, Dienst Economische Zaken) Ondanks dat de gemeente van mening is dat Amsterdam een aantrekkingskracht blijft houden op talent, wordt de woningnood wel als problematisch gezien. Ook politiek gezien is het een belangrijk onderwerp: “Het is voor de stad helemaal niet gunstig dat een heleboel jonge mensen, die net afgestudeerd zijn en economisch krachtig zijn, de stad uit gaan. Het is eigenlijk een breed economisch probleem en ook voor verschillende politieke partijen niet wenselijk. De oplossing is wel heel complex. “ (Marike ter Linden, Dienst Economische Zaken). Huisvesting wordt ook als een bedreiging geformuleerd in de kennis‐ en innovatieagenda. Maar vooral studentenhuisvesting en ook hier weer de huisvesting voor expats worden hier als specifieke knelpunten benoemd (Economic development board; 2011a, p. 30). Voor huisvesting van lokale starters is minder aandacht. Robert Dijckmeester van de Dienst Zuidas benadrukt ook het belang van het aantrekken van talent, maar ziet geen noodzaak tot het realiseren van huisvesting voor starters. Het talent moet aangetrokken worden door het bieden van opleidingsmogelijkheden en door het gebied een bepaald imago te geven “Dus de strategie van als je talent hebt moet je hier gewoon zitten. Anders ben je gewoon een loser.” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). Huisvesting voor expats benoemt Robert Dijckmeester wel als een probleem omdat die mensen nog helemaal geen woning in Nederland hebben. Starters kunnen volgens hem ook buiten Amsterdam blijven wonen en toch in Amsterdam gaan werken. Voor expats is een aantal jaren geleden ook het expatcenter opgericht. Waar ze alles
62
voor hun vestiging in Nederland bij één loket kunnen regelen. Voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie is er dus vooral aandacht voor het aantrekken van buitenlands talent. 6.2 Beleid gericht op huisvesting voor starters In de woonvisie van de gemeente Amsterdam staat dat er veel kwalitatief goede goedkope woningen in Amsterdam zijn, die bij uitstek geschikt zijn voor starters op de woningmarkt (Dienst Wonen; 2009, p. 24) en waardoor mensen met een laag inkomen ook in de centrumgebieden van de stad kunnen wonen. Amsterdam wordt beschreven als emancipatiestad waar je met een laag inkomen binnen kan komen en in de loop der jaren wooncarrière kan maken. Dit staat in contrast met de bevindingen uit hoofdstuk 4, waarin duidelijk wordt dat starters met een lager inkomen veel moeite hebben met het vinden van een woning in Amsterdam. Toch is er ook aandacht voor de druk op de woningmarkt en het feit dat het aanbod kleiner is dan de vraag, en dat vraag en aanbod vaak ook niet op elkaar aansluiten. Jongeren en studenten worden als een van de groepen genoemd die het moeilijk hebben op de woningmarkt in Amsterdam. Als oorzaak wordt genoemd dat er te weinig woningen zijn in de hogere segmenten waardoor het te weinig doorstroom is en er te weinig goedkopere woningen beschikbaar komen. Volgens de woonvisie zijn er meer woningen in de goedkope en betaalbare segment dan dat er mensen zijn die qua inkomen in de lage inkomens en lage middeninkomens zitten (Dienst Wonen; 2009, p. 26). De gemeente wil daarom het aanbod in het (hoge) middensegment vergroten (Dienst Wonen; 2009, p. 30). Om zo de doorstroom te verbeteren. Dit staat in contrast met wat Kruythoff en Renes en Jókövi hierover gezegd hebben (zie hoofdstuk 2). Vooral bouwen in het segment dat qua prijsklasse net boven het lage segment (de sociale huur) valt, bevordert volgens hen de doorstroom in het lage segment waardoor deze goedkope woningen vrij komen voor starters. Ook zullen sommige starters al direct de mogelijkheid hebben om in een woning in het lage middensegment (net boven de sociale huur) in te stromen. De gemeente geeft in de woonvisie echter wel aan dat als op een gegeven moment toch blijkt dat er onvoldoende woningen in het lage segment zijn, deze volgens de Aanbiedingsafspraken beschikbaar gemaakt zullen moeten worden. Dit zal dan ten koste gaan van het realiseren van woningen in het midden en hoge segment (Dienst Wonen; 2009, p. 31). Er wordt niet langer uitgegaan van de voorraad goedkope woningen, maar van het aantal goedkope woningen dat vrij moet komen voor nieuwe huurders. Elke wijk moet volgens de gemeente toegankelijk blijven voor mensen met een laag inkomen (Dienst Wonen; 2009, p. 42). Er wordt binnen de gemeente wel gepraat over verschillende oplossingen die de woningnood onder starters zouden kunnen verminderen. Chris van Groenigen van de dienst Wonen Zorg en Samenleven noemt meerdere maatregelen waarover op dit moment gesproken wordt. Zo wordt er gediscussieerd 63
over de aanpak van de wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Er zou een tweedeling gemaakt kunnen worden, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen mensen die echt met spoed op zoek zijn naar een woning en de mensen die al in een sociale huurwoning zitten maar op zoek zijn naar iets beters. Deze laatste groep krijgt op dit moment eigenlijk voorrang doordat de woonjaren als inschrijfduur tellen en deze mensen daardoor vaak een langere inschrijftijd hebben dan de starters die nog helemaal geen woning hebben. Aan de wachtlijst met spoedzoekers zouden de minder mooie woningen of de woningen in een minder populaire wijk aangeboden kunnen worden. Daarnaast is de gemeente aan het experimenteren met zogenoemde jongerencontracten. Jongeren kunnen zich tot hun 23e inschrijven voor speciale jongerenwoningen. Hier mogen ze tot hun 26e in blijven wonen. De inschrijftijd bij woningnet loopt gedurende de tijd dat jongeren in zo’n woning zitten door. Als je je dan op je 18e hebt ingeschreven bij Woningnet en je moet op je 26e je jongerenwoning uit, heb je inmiddels al zo’n 8 jaar inschrijftijd. De kans op een reguliere sociale huurwoning is dan al weer een stuk groter. Op die manier probeert de gemeente jongeren eerder aan een woning te helpen. Een ander, weliswaar zeer politiek gevoelig, onderwerp waarover gesproken wordt is om de hoogte van de huur inkomensafhankelijk te maken. “Dat je zegt je mag best in die woning blijven zitten, maar een goedkope huurwoning, iemand betaalt dat verschil. Ooit is die woning met heel veel subsidie neergezet en je verdient nu zo veel geld dat het eigenlijk een beetje gek is dat dat bij jou terecht komt terwijl we een enorme wachtrij hebben.” (Chris van Groenigen, Dienst WZS). Zo moeten mensen met een hoger inkomen geprikkeld worden om de goedkope sociale huurwoningen te verlaten en te verhuizen naar een duurdere woning. Verder probeert de gemeente met de eerder genoemde aanbiedingsafspraken er voor te zorgen dat elke wijk toegankelijk blijft voor de lagere inkomens. Er mogen daarom niet te veel sociale huurwoningen verkocht of geliberaliseerd8 worden in met name de gebieden binnen de ring. Daar komt de verhouding tussen betaalbare huurwoningen en de duurdere woningen namelijk onder druk te staan. Buiten de ring is die verhouding nog heel scheef. Daar is zo’n 80 tot 90% van de woningen een sociale huurwoning. Daar mag dan ook meer van de voorraad verkocht worden omdat de gemeente het als wenselijk ziet om meer gemengde woonwijken te creëren. De oplossingen voor de woningnood waar de gemeente aan werkt, zijn vooral gericht op het verbeteren van de lange wachttijden voor sociale huurwoningen. Op de particuliere markt heeft de gemeente niet veel invloed. De gemeente kan bijvoorbeeld geen aanbiedingsafspraken maken met particuliere verhuurders. De particuliere huurmarkt is juist heel belangrijk voor hoogopgeleide 8
Geliberaliseerde woningen zijn voormalig sociale huurwoningen die in bezit blijven van de corporaties maar wel een huur boven de grens van 650 euro hebben.
64
starters. De wachtlijsten voor sociale huurwoningen lopen vooralsnog alleen maar op, pas afgestudeerden komen daar vaak niet voor in aanmerking. Tegen de tijd dat ze wel genoeg wachttijd hebben opgebouwd, zitten ze vaak qua inkomen al boven de grens voor een sociale huurwoning. Die grens ligt op 33.614 euro bruto per jaar. Maar een particuliere huurwoning is dan vaak nog steeds te duur. Doordat particuliere verhuurder 4 tot 5 maal de huur aan bruto inkomen eisen. Voor een woning van 1000 euro heb je dan een inkomen tussen de 4000 en 5000 euro per maand nodig. Starters vallen zo een beetje tussen de wal en het schip en voor hen is het dan ook belangrijk dat er betaalbare particuliere huurwoningen beschikbaar zijn. Woningen die tussen de 650 euro (de bovengrens van de sociale huurwoningen) en maximaal 900 euro liggen. Voor geliberaliseerde huurwoningen wordt met de corporaties gepraat over het stellen van minder strenge inkomenseisen zodat starters eerder in aanmerking komen voor deze woningen. Maar met particuliere verhuurder kunnen ook hierover geen afspraken gemaakt worden (Chris van Groenigen, Dienst WZS). Chris van Groenigen noemt een aantal maatregelen waarmee de gemeente wel invloed kan uitoefenen op de particuliere markt. Zo kan ze terughoudend optreden in het afgegeven van splitsingsvergunningen. De gemeente heeft hier quota voor, en met name binnen de ring zijn deze beperkt. Op die manier wordt geprobeerd om zo veel mogelijk betaalbare huurwoningen in de particuliere sector te behouden. Door splitsingsvergunningen af te geven kunnen huurwoningen namelijk verkocht worden of opgeknapt worden om als duurdere woningen te verhuren. Daarnaast ziet de gemeente kansen in de aanpassing van het puntensysteem per 1 oktober 2011. Bij een nieuwe verhuring mag er op woningen in Amsterdam 25 punten extra opgeteld worden. Hierdoor zitten woningen eerder op 140 punten waardoor de huur geliberaliseerd wordt. Aan de ene kant kan dit ongunstig uitpakken voor starters doordat verhuurders voor die woningen nu hele hoge huren mogen vragen en het aanbod van betaalbare huurwoningen nog kleiner wordt. Maar Chris van Groenigen ziet dat anders: “ Er zijn natuurlijk mensen die zeggen dan wordt het allemaal onbetaalbaar in Amsterdam. Maar op een gegeven moment zal je toch zien, dat is tenminste mijn verwachting, dat er ook wel woningen voor 800 euro aangeboden gaan worden. Omdat je niet alleen maar woningen van 1000 euro kunt verhuren. Op een gegeven moment is gewoon die markt verzadigd, dan zal die prijs gaan zakken” (Chris van Groenigen, Dienst WZS) Er zullen ook meer huurwoningen onder de 1000 euro verhuurd gaan worden omdat er meer huur gevraagd kan worden voor kleinere woningen. In het oude puntensysteem had je minimaal een woning van 70 of 80 vierkante meter nodig wilde je aan de grens van 140 punten komen. Er werd daarom vaak groot en daarmee automatisch ook duur gebouwd omdat alleen dan een marktconforme huur gevraagd kon worden. Nu kun je voor een woning van 50 vierkante meter ook al snel 800 euro vragen omdat deze met de 25 extra punten sneller boven de 140 punten uitkomen 65
en dus een vrije huurprijs hebben. De verwachting is daarom dat er meer van dat soort woningen gebouwd zullen worden, die bij uitstek geschikt zijn voor starters. Maar: ” […] heel veel ontwikkelaars zeggen nog kwaliteit dat is 80 m2, 90, 120. Dat is kwaliteit, dat bouwen we. Dat is onbetaalbaar. Dus daar is een omschakeling voor nodig” (Chris van Groenigen, Dienst WZS) Ook Robert Dijckmeester van de Dienst Zuidas van de gemeente Amsterdam benadrukt dat de enige manier om betaalbaardere woningen te realiseren in Amsterdam, het bouwen van kleinere woningen is. Daar is volgens hem ook bij expats behoefte aan. Ontwikkelaars in de Zuidas richten zich op dit moment ook vooral op het goedkopere segment. Woningen boven de 100 vierkante meter worden nauwelijks verhuurd. Mensen hebben het geld er over het algemeen niet voor over. “Maar dat is echt in de huidige marktsituatie. Want zodra de koopmarkt aantrekt, vliegen die plannen natuurlijk allemaal weer de deur uit” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). Uit de enquête is ook naar voren gekomen dat de meeste mensen op zoek zijn naar een appartement. Daarbij is echter wel een kleine voorkeur voor 3 of meer kamer appartementen zichtbaar (65 tegen 59 procent). Het kleinste woontype dat is opgenomen in de enquête, de studio, is juist het minst populair. Tegelijkertijd is echter meer dan de helft van de woningzoekenden bereid om een kleinere woning te accepteren als ze geen geschikte woning kunnen vinden. In de visie Zuidas is steeds meer aandacht voor het wonen op de Zuidas. Het gebied moet meer bij de stad betrokken worden, vindt de gemeente. Het moet een levendige plaats zijn waar ook na vijf uur ’s avonds nog wat gebeurt. Er wordt echter geen specifieke aandacht besteed aan het realiseren van woningen voor starters. Daar is volgens Robert Dijckmeester vanuit de bedrijven die op de Zuidas gevestigd zijn ook geen vraag naar. Er moet talent aangetrokken worden dat in Amsterdam wil werken, maar ze hoeven hier niet per se te wonen. Door de goede bereikbaarheid, vooral ook met het openbaar vervoer, kunnen de hoogopgeleide werknemers volgens hem ook in andere plaatsen in Nederland wonen. Het stimuleren van wonen op de Zuidas is vooral iets wat de gemeente als een positieve ontwikkeling ziet. Voor de bedrijven is dit niet zo noodzakelijk. Het enige voordeel dat zij hieruit halen is dat bewoners ook meer draagvlak voor voorzieningen creëren. “Waar hebben de mensen uit de bedrijven behoefte aan? Gewoon de Hema en de Coffee Company. En echt niet aan dure tassen en de PC, daar zitten ze echt nog niet op te wachten. En wij zoeken eigenlijk naar dat beeld van een binnenstadmilieu waar ook in gewoond wordt en ook heel veel voorzieningen zijn.” (Robert Dijckmeester, Dienst Zuidas). Er wordt dus door de gemeente wel geprobeerd om de wachtlijsten te verminderen en het aanbod betaalbare woningen in de particuliere sector te vergroten, maar de mogelijkheden zijn beperkt of liggen politiek heel gevoelig. Het aantal sociale huurwoningen neemt alleen maar af, dus het zal moeilijk worden om tegelijkertijd die wachtlijsten te beperken. En op de particuliere sector heeft de gemeente maar minimale invloed. Zo lang er vraag blijft naar duurdere woningen, zullen particuliere 66
verhuurders niet snel geneigd zijn om ook goedkope huurwoningen aan te bieden. Uit de literatuur die beschreven is in hoofdstuk 2 is gebleken dat het voor de doorstroom vooral belangrijk is dat er meer aanbod komt in de prijsklasse die net boven de sociale huur valt. Uit de opmerkingen die bij de enquête gemaakt zijn, blijkt ook dat veel mensen het tekort in het aanbod in die klasse als een groot probleem ervaren. Zij vallen tussen wal en schip omdat ze niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning, hetzij door een te geringe inschrijftijd of doordat hun inkomen net boven de grens van 33.000 euro valt, maar voor een particuliere huurwoning of koopwoning verdienen ze vaak nog te weinig. Wellicht dat de aanpassing van het puntensysteem hier een oplossing kan bieden omdat er daardoor meer betaalbare woningen gebouwd worden waar een marktconforme huur voor gevraagd kan worden. Maar vooralsnog biedt dit geen oplossing aangezien er vanwege het huidige economische klimaat überhaupt nauwelijks gebouwd wordt. 6.3 Conclusie In het beleid ter ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in de metropoolregio Amsterdam is veel aandacht voor het belang van kennis en het aantrekken en behouden van talent. Daarbij wordt echter vooral gefocust op het aanbieden van goede opleidingen en minder op het aanbieden van voldoende betaalbare woonruimte. Daarnaast richt de gemeente zich ook vooral op het aantrekken van buitenlands talent en minder op het behoud van lokaal talent. Er is vanuit de Dienst Wonen Zorg en Samenleven wel aandacht voor het verbeteren van de situatie van starters op de woningmarkt in Amsterdam. De mogelijkheden van de gemeente zijn echter beperkt omdat ze weinig invloed heeft op de particuliere markt. Een oplossing zou kunnen zijn om particuliere verhuurder zo ver te krijgen om kleiner te gaan bouwen. De meeste starters zijn volgens de enquête bereid om een kleinere woning te accepteren en dit kleinere woningen kunnen voor lagere prijzen verhuurd worden zonder dat hiervoor een mark contraire prijs gevraagd wordt. Dit is een omslag die de gemeente gemaakt heeft sinds het verschijnen van de woonvisie, waarin nog vooral gefocust wordt op het bouwen in de duurdere segmenten. Op dit moment worden echter weinig nieuwe woningen bijgebouwd en biedt dit dus nog geen effectieve oplossing voor de woningnood onder starters. Al met al wordt er door de gemeente te weinig aandacht gegeven aan het realiseren van betaalbare woonruimte voor starters om hiermee de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie te stimuleren. De situatie op de woningmarkt wordt wel als probleem gezien, maar dit wordt nog te weinig gekoppeld aan de bedreiging die dit voor de economische ontwikkeling van de metropoolregio zou kunnen vormen.
67
In dit hoofdstuk en de vorige twee hoofdstukken zijn de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd. In het volgende hoofdstuk zal met behulp van deze resultaten tot beantwoording van de onderzoeksvragen gekomen worden om zo tot de conclusie te komen in hoeverre de woningnood onder hoogopgeleide starters in de metropoolregio Amsterdam een bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie.
68
7. Conclusie 7.1 Beantwoorden onderzoeksvragen De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: “ In hoeverre vormt woningnood onder starters een bedreiging voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam?” In de vorige hoofdstukken is met behulp van verschillende deelvragen geprobeerd om een antwoord te vinden op deze vraag. Omvang, oorzaken en gevolgen van de woningnood onder hoogopgeleide starters In hoofdstuk vier stonden vier deelvragen centraal. De eerste vraag luidde: 1. Hoe groot is de woningnood onder hoogopgeleide starters? Uit het onderzoek is gebleken dat voor alleenstaanden, en dan vooral alleenstaanden met kinderen, en mensen met een lager inkomen de woningnood in de metropoolregio Amsterdam het grootst is. Een grote groep van hen is langer dan 5 jaar op zoek naar een woning. Er kan vooral voor deze groep dus gesproken worden van woningnood. De oorzaken van deze woningnood zijn zowel kwantitatief als kwalitatief van aard. Daarover wordt in de rest van deze paragraaf en in paragraaf 7.2 meer geschreven. De tweede deelvraag luidde: 2. Wat zijn de voornaamste redenen waardoor hoogopgeleide starters geen geschikte woning kunnen vinden? Inkomen en huishoudenssamenstelling zijn dus van invloed op de woningnood voor starters. De woningnood lijkt de laatste jaren in hoog tempo te verergeren. De wachttijden voor een sociale huurwoning lopen enorm op. Dit heeft vooral te maken met het verkleinende aanbod door verkoop en liberalisering van huurwoningen en door stadsvernieuwingsprojecten waarbij sociale huurwoningen worden gesloopt en er minder voor in de plaats terugkomen. Dit zorgt, naast een verminderd aanbod van sociale huurwoningen, voor vele mensen met een urgentieverklaring die voorrang hebben op de starters die nog nooit een woning hebben gehad. Zij moeten daardoor nog langer wachten. Ook de doorstroom in de koopmarkt is door de crisis gestokt. Mensen komen moeilijk aan een hypotheek en door de waardedalingen is het kopen van het huis geen zekere investering meer. Bovendien moeten mensen die door willen stromen, vaak ook eerst nog hun eigen huis zien te verkopen wat nu niet gemakkelijk is. De particuliere huurmarkt zit mede op slot door het nieuwe puntensysteem waardoor huurwoningen voor nieuwe huurders een stuk duurder zijn geworden. Doordat het op de koopmarkt moeilijker, en op de huurmarkt duurder wordt om een volgende stap in de wooncarrière te nemen, blijven mensen nog langer in hun goedkope woningen
69
zitten. Ondanks dat ze qua inkomen misschien wel een duurdere woning zouden kunnen betalen, blijven ze ‘scheefwonen’ omdat de mogelijkheden om te verhuizen naar een woning die bij hun inkomen past, beperkt zijn. Zo komen er minder goedkope woningen vrij voor starters op de woningmarkt. Maar ook de woonwensen van de hoogopgeleide starters spelen een rol in hun lange zoektocht naar een woning. De derde deelvraag luidde: 3. Wat voor woonwensen hebben hoogopgeleide starters op de woningmarkt in Amsterdam? Veruit de meeste hoogopgeleide starters willen in de kernstad Amsterdam wonen en de meesten dan ook nog binnen de ring. Dit zorgt voor een enorme druk op de woningmarkt in dit kleine deel van de metropoolregio Amsterdam. Zo dragen de woonwensen van de starters bij aan de woningnood die zij ervaren. Van alle woonwensen die starters hebben, spelen de locatievoorkeuren de belangrijkste rol in de woningnood. Starters zijn daarin ook het minst bereid om concessies te doen. De meesten overwegen alleen een woning binnen de ring van de stad Amsterdam. Het merendeel van de starters is namelijk ook niet bereid om ver te reizen naar het werk. Starters zijn het meest bereid om een kleinere woning te accepteren. Locatie gaat dus bij hoogopgeleide starters voor wooncomfort. De vierde deelvraag luidde: 4. Welke alternatieven overwegen hoogopgeleide starters indien het vinden van een zelfstandige woonruimte in de regio Amsterdam niet lukt? Het merendeel van de starters overweegt niet om Amsterdam te verlaten maar gaat liever op zoek naar minder wenselijke woonruimte. Toch is er ook een aanzienlijke groep die wel zegt de metropoolregio te zullen verlaten en hier dan ook niet meer te willen werken. Dit zijn vooral de mensen met kinderen en in mindere mate getrouwde stellen zonder kinderen en eenoudergezinnen. Het zijn ook vooral de huishoudens met een inkomen boven de 3000 euro per maand die aangeven te willen vertrekken. Als gevraagd wordt of starters ook bereid zijn onzelfstandige woonruimte te accepteren geeft echter ruim 50 procent aan dit niet te willen en dan liever buiten Amsterdam te gaan wonen. Starters die overwegen de metropoolregio te verlaten zijn voor een alternatieve woonplaats met name gericht op de andere grote steden in Nederland waarbij Utrecht veruit het meest genoemd wordt. Het belang van hoogopgeleid personeel voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie In hoofdstuk vijf stond de volgende deelvraag centraal 5. Hoe belangrijk is de aanwezigheid van goed opgeleid personeel in de vestigingslocatiekeuze van bedrijven in de creatieve kennisindustrie?
70
De aanwezigheid van hoogopgeleid personeel wordt als een belangrijke voorwaarde gezien voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie in Amsterdam. Er zijn echter ook andere, met name harde, locatiefactoren die volgens de deskundigen nog een grotere rol spelen in de aantrekkingskracht van Amsterdam op bedrijven. Te denken valt aan Schiphol en het gunstige belastingklimaat. Daarnaast denken veel deskundigen dat de woningnood geen directe bedreiging vormt omdat personeel ook uit andere steden gehaald kan worden en dan niet perse in Amsterdam hoeft te wonen, zolang Amsterdam maar goed bereikbaar blijft voor deze mensen. Een andere optie is om personeel uit het buitenland te halen. Deze expats moeten dan echter wel ergens kunnen wonen en hier gaat dan ook bij bijvoorbeeld de Dienst ZuidAs en Amsterdam InBusiness meer aandacht naar uit dan naar het behouden en aantrekken van lokaal talent. Deze twee organisaties zijn dan ook voornamelijk gericht op het aantrekken van grote internationale bedrijven. Het wonen moet volgens deze deskundigen meer op regionale schaal worden gezien, expats vinden het vaak geen probleem om niet in de stad Amsterdam maar elders in de metropoolregio Amsterdam te wonen. Sommigen zien echter ook wel problemen in de woningnood en de daarmee gepaard gaande hoge huurprijzen voor woningen in Amsterdam. Met name werknemers uit Aziatische landen, die van groot belang zijn in het opvullen van het tekort aan ICT‐ en technisch personeel, zijn veelal niet bereid de hoge prijzen die in Amsterdam gevraagd worden, te betalen. Bovendien zijn bedrijven uiteindelijk ook op zoek naar lokaal talent. Door de beperkte reisafstand die starters over het algemeen bereid zijn om af te leggen, is het maar de vraag of het daadwerkelijk realistisch dat ook personeel dat buiten de metropoolregio woont naar de regio getrokken kan worden om hier te gaan werken. Als de regio Amsterdam niet genoeg talent weet aan te trekken en te behouden, loopt de regio het risico om ingehaald te worden door bijvoorbeeld Oost‐Europese steden die enorm in ontwikkeling zijn en waar het aanbod van talent dus ook steeds beter wordt, maar waar de lonen op dit moment nog wel een stuk lager liggen. Helemaal als de komende jaren het aanbod van personeel afneemt door de vergrijzing en het grote aantal babyboomers dat met pensioen gaat. Voor kleine creatieve ondernemers is het ook belangrijk dat de regio, en met name de kernstad Amsterdam waar deze ondernemers veelal willen zitten, bereikbaar blijft. Deze groep is belangrijk voor het stimuleren van innovatie in andere sectoren en zorgt voor een bepaalde levendigheid in de stad die andere ondernemers en creatieven aantrekt. Er moet voor hen woon‐ en werkruimte beschikbaar blijven. Op dit moment wordt daar al veel aan gedaan en wordt deze groep dan ook volgens de deskundigen niet heel erg bedreigd. Alleen in het centrum van de stad blijft het moeilijk om ruimte te vinden. Maar door allerlei initiatieven met flexibele werkruimte blijven ook daar dingen mogelijk. De gemeente moet er wel voor zorgen dat er ruimte blijft voor deze ondernemers. 71
Het beleid van de gemeente Amsterdam In hoofdstuk zes is de laatste deelvraag behandeld: 6. In hoeverre richt de gemeente Amsterdam zich bij de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie op het oplossen van woningnood onder starters? De relatie tussen woningnood en de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie kreeg tot voor kort nauwelijks aandacht van de gemeente. Het beleid is wel gericht op het aantrekken van talent, de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel wordt dus wel als een belangrijke voorwaarde gezien voor de verdere ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. De focus ligt daarbij echter op het aanbieden van topopleidingen om daarmee vooral internationaal talent aan te trekken. In het woonbeleid is wel aandacht voor de situatie voor starters op de woningmarkt. Er worden verschillende dingen gedaan om de wachtlijst voor een sociale huurwoning te verkorten of deze anders in te delen zodat starters sneller aan een woning kunnen komen. Doordat het aanbod van sociale huurwoningen door sloop en liberalisering alleen maar verder afneemt, zal het lastig zijn om die wachtlijst daadwerkelijk terug te dringen. Op de particuliere markt heeft de gemeente weinig invloed. Er zou volgens zowel Chris van Groenigen van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven als Robert Dijckmeester van de Dienst ZuidAs vooral kleiner gebouwd moeten worden, om betaalbare woningen te realiseren. Starters zijn over het algemeen ook bereid kleinere woningen te accepteren zolang deze maar wel in de buurt van het centrum van Amsterdam (binnen de ring) staan. Daarvoor is echter wel een mentaliteitsomslag nodig bij zowel projectontwikkelaars, die vaak nog denken groot te moeten bouwen, als de gemeente. Dit besef dringt al wel door bij de gemeente, maar in de woonvisie ligt nog veel nadruk op het vergroten van het aanbod in de duurdere segmenten. Door de economische crisis is men hier bij de gemeente anders over gaan denken en een nieuw beleidsdocument waarin deze omslag vertaald wordt naar concreet beleid is dan ook nodig. Het vergroten van het aanbod van kleinere en betaalbare woningen zou echter ook na de crisis voortgezet moeten worden om zo voor hoogopgeleide starters blijvend een plek te garanderen in de metropoolregio Amsterdam. Beantwoording hoofdvraag Er is sprake van woningnood onder hoogopgeleide starters, met name voor alleenstaanden en starters met een laag inkomen. Deze woningnood wordt deels veroorzaakt door de specifieke woonwensen die starters hebben en zou wellicht ook deels opgelost zou kunnen worden als starters die woonwensen aan zouden passen en het wonen in Amsterdam meer op regionale schaal gaan zien. In sommige andere gemeentes binnen de metropoolregio is het aanbod van betaalbare woonruimten beter en door goede openbaar vervoerverbindingen kunnen mensen die er voor kiezen 72
daar te gaan wonen toch nog in Amsterdam werken en uitgaan. Desondanks leidt het gebrek aan betaalbare woonruimte in Amsterdam er wel toe dat een vrij grote groep starters overweegt om de metropoolregio Amsterdam te verlaten omdat hun woonsituatie uitzichtloos is en dit probleem moet dus wel degelijk serieus worden genomen. Helemaal als de woningnood in de komende jaren nog verder toeneemt. Wat gezien de huidige economische situatie en het beleid van de gemeente Amsterdam en de landelijke overheid wel te verwachten is. Er wordt weinig gebouwd en de voorraad goedkope en betaalbare woningen neemt door verkoop, liberalisering en sloop van sociale huurwoningen en het nieuwe puntensysteem voor particuliere huurwoningen alleen maar verder af. Hoe langer de starters op zoek zijn naar een geschikte woning, hoe groter de kans waarschijnlijk is dat zij buiten de regio op zoek gaan naar woonruimte. Het aanbod van hoogopgeleide werknemers zou hierdoor af kunnen nemen. Ook maakt de krapte op de woningmarkt in Amsterdam het voor buitenlandse bedrijven moeilijker om werknemers uit hun land van herkomst of andere landen te halen. Het aanbod van hoogopgeleid personeel wordt weliswaar niet gezien als de belangrijkste vestigingsfactor voor bedrijven die naar de metropoolregio Amsterdam toekomen, maar het is wel een hele belangrijke voorwaarde. Amsterdam is daarin nu nog concurrerend maar moet die positie wel zien vast te houden. Amsterdam heeft wel het voordeel dat het een enorme aantrekkingskracht heeft. Veel van de ondervraagde hoogopgeleide starters geven aan eerder op zoek te gaan naar alternatieve woonruimte dan dat ze de stad, of de regio, zullen verlaten. Starters zijn bereid om in te leveren op wooncomfort, zo lang ze maar op een mooie locatie kunnen wonen. De deskundigen zijn daarnaast van mening dat er door goede openbaar vervoerverbindingen ook hoogopgeleid personeel dat elders in Nederland woont, naar de regio gehaald kan worden om hier te komen werken. De maximale reisafstanden die hoogopgeleide starters aangeven bereid zijn af te leggen, spreken dit echter enigszins tegen. Het zijn vooral mensen die binnen de metropoolregio wonen waar bedrijven het van moeten hebben. Rotterdam en Den Haag liggen al op meer dan een uur reisafstand en voor starters uit die steden valt de metropoolregio Amsterdam voor het overgrote deel al af als potentiële plaats om te werken. Utrecht, de stad waar veel starters naar uit zouden willen wijken, is wellicht te bereizen. Maar een grote groep starters is niet bereid om meer dan een half uur te reizen naar het werk en voor hen is Utrecht dus ook al te ver weg. 20 Procent van de starters die op zoek zijn naar een woning in de stad Amsterdam, geeft dan ook aan dat als zij geen geschikte woonruimte kunnen vinden ze buiten de regio gaan wonen en dan ook buiten de regio gaan werken. De ontwikkeling van de creatieve industrie wordt op dit moment nog niet heel ernstig bedreigd. Voor kleine creatieve ondernemers wordt veel gedaan om er voor te zorgen dat ze een plek houden binnen de stad. Bovendien zijn deze ondernemers vaak creatief in het omgaan met het ruimtegebrek 73
in de stad en zijn de deskundigen van mening dat zij altijd wel een plek blijven vinden. Wel moet voor deze groep aandacht blijven in het gemeentelijk beleid. De bedreiging voor de creatieve kennisindustrie valt ook mee doordat Amsterdam zowel op bedrijven als talent een aantrekkingskracht blijft houden. Door de verschillende gunstige vestigingsfactoren is de aantrekkelijkheid van de metropoolregio Amsterdam niet alleen afhankelijk van de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel. De meeste starters geven ook aan dat ze ondanks de woningnood, in Amsterdam willen blijven. Zowel bedrijven als talent zijn dus gebonden aan de plaats Amsterdam. Echter als de ernst van de woningnood verder toeneemt, kan de groep hoogopgeleide starters die de regio verlaat ook groter worden. Bovendien neemt het aanbod van personeel de komende jaren sowieso al af doordat een grote groep babyboomers de komende jaren met pensioen gaat. Er moet ook niet te gemakkelijk gedacht worden dat personeel desnoods ook wel elders vandaan gehaald kan worden. De aanwezigheid van hoogopgeleid personeel is een belangrijke voorwaarde voor bedrijven om zich in de metropoolregio te vestigen. Ook willen bedrijven graag werknemers uit andere landen hier naartoe kunnen halen. Het is voor deze expats noodzakelijk dat er in ieder geval binnen de metropoolregio, en dus niet perse binnen de kernstad Amsterdam, voldoende betaalbare woonruimte is. Maar er moet ook aandacht zijn voor het behouden van lokaal talent dat wel graag in de stad wil wonen en overweegt ,als dit niet kan, te vertrekken naar een andere stad in Nederland (en in mindere mate het buitenland). Om deze groep te behouden is het dus van belang dat er meer betaalbare woonruimte in de stad Amsterdam gerealiseerd wordt. Het bouwen van kleinere woningen zou hierin een oplossing kunnen bieden omdat de ruimte in Amsterdam altijd duur zal blijven. Kleiner bouwen is daarom de enige manier om betaalbare woonruimte in de stad te realiseren. Hier zou meer aandacht voor moeten komen in het beleid van de gemeente Amsterdam. Het belang van het realiseren van voldoende betaalbare woonruimte voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie wordt ook nog onvoldoende onderkend. De gemeente zet te eenzijdig in op het aantrekken van buitenlands talent door het aanbieden van topopleidingen, en heeft te weinig aandacht voor het feit dat talent ook ergens wil kunnen wonen. 7.2 Reflectie op de literatuur In hoofdstuk 2 zijn verschillende relevante theorieën met betrekking tot het onderwerp van dit onderzoek besproken. Daaruit zijn ook vier verwachtingen voor de uitkomsten van dit onderzoek beschreven. Eén van de doelstellingen van dit onderzoek was om een bijdrage te leveren aan de theorievorming over dit onderwerp. In deze paragraaf wordt daarom besproken wat de uitkomsten van dit onderzoek betekenen voor de theorieën die behandeld zijn in hoofdstuk 2.
74
De eerste verwachting had betrekking op de vestigingsfactoren voor de metropoolregio Amsterdam en het belang dat hoogopgeleid personeel daarin speelt: 1. De aanwezigheid van hoogopgeleide werknemers is van belang voor bedrijven in de creatieve kennisindustrie. Deze verwachting is gedeeltelijk bevestigd. Weliswaar is de aanwezigheid van hoogopgeleid personeel van groot belang voor de creatieve kennisindustrie, maar deze is minder plaatsgebonden dan in hoofdstuk 2 van tevoren verwacht werd. Personeel kan ook uit het buitenland of uit andere plaatsen in Nederland gehaald worden. Door de beperkte reisafstanden die mensen in Nederland over het algemeen bereid zijn af te leggen, zijn hier wel grenzen aan en voor expats zal ook woonruimte gevonden moeten worden. Het idee dat bedrijven vooral naar plaatsen toetrekken waar zich veel talent bevindt, is met dit onderzoek niet bewezen. Het zijn vooral de andere, met name harde, locatiefactoren die bedrijven naar Amsterdam trekken. De aanwezigheid van hoogopgeleid personeel is meer een voorwaarde. Bovendien blijkt uit de enquête dat talent nog altijd vooral naar plaatsen trekt waar veel werk te vinden is en minder af gaat op zaken als het tolerante klimaat en diverse karakter van een stad. Talent volgt dus nog met name de bedrijven en niet voornamelijk andersom zoals wel door Florida wordt beweerd. De gevonden resultaten sluiten meer aan bij wat Scott hierover zegt; zowel bedrijven als getalenteerde mensen trekken naar dezelfde plaatsen omdat vraag naar en aanbod van arbeid hier op elkaar aansluiten. Harde locatiefactoren als de nabijheid van Schiphol en het gunstige belastingklimaat werden in de interviews meerdere malen genoemd als belangrijke redenen voor bedrijven om zich in de metropoolregio Amsterdam te vestigen. Daarnaast werd er gerefereerd aan het feit dat in Amsterdam een sterke clustering bestaat van creatieve kennisintensieve bedrijvigheid. Dit trekt andere bedrijven ook aan om hier naartoe te komen. Dat het ontstaan van dit cluster te maken heeft met padafhankelijkheid werd in het interview met Mike Schulmeister van de CCAA ook bevestigd: “Het is voornamelijk het historische perspectief dat eigenlijk doortrekt om steeds meer mensen hier naar toe te halen”. In de overige interviews werd hier echter minder nadruk op gelegd. De kleine afstanden binnen Amsterdam werd ook meerdere keren genoemd als voordeel ten opzichte van andere steden. Het is hierdoor gemakkelijker om face‐to‐face contact te hebben met andere bedrijven en personen binnen het cluster van de creatieve kennisindustrie. Dit is dus zoals in hoofdstuk twee vanuit de literatuur al beredeneerd gunstig voor de ontwikkeling van een cluster. Al met al blijken geografische plaatsen ook in de creatieve kennisindustrie nog een belangrijke rol te spelen. Het is een bepaalde combinatie van factoren die door de geschiedenis heen is ontstaan die maakt dat Amsterdam internationaal een concurrerende rol heeft in de creatieve kennisindustrie. De tweede verwachting die hoofdstuk 2 is uitsproken is: 2. Er bestaat een kwantitatieve en kwalitatieve woningnood onder starters in Amsterdam. 75
Uit dit onderzoek is gebleken dat er een kwantitatieve en kwalitatieve woningnood onder starters bestaat in Amsterdam. Veel starters zijn jaren op zoek naar een woning. De woningnood is kwalitatief omdat veel mensen een voorkeur hebben voor dezelfde wijken. Door de populariteit van de wijken binnen de ring is een proces van gentrification op gang gekomen waardoor het een stuk duurder geworden is om in deze wijken te wonen. Voor starters, met veelal nog een laag inkomen, is het daarom moeilijk om op deze locaties woonruimte te vinden. In hoofdstuk 2 is vanuit verschillende literatuur beschreven dat jonge, alleenstaande leden van de creatieve klasse vanwege hun levensstijl een voorkeur hebben voor het wonen in of nabij de binnenstad. Dat blijkt ook uit dit onderzoek. Het overgrote deel van de hoogopgeleide starters geeft aan alleen binnen de ring te willen wonen. In hoofdstuk 2 is vanuit de literatuur ook beargumenteerd dan alleenstaanden een zwakkere positie op de woningmarkt hebben dan stellen. Ook hiervoor is met dit onderzoek bewijs gevonden. Veel stellen vonden binnen 0 tot 6 maanden een woning, terwijl dit percentage bij de verschillende typen alleenstaande huishoudens veel kleiner was. De beperkte doorstroom in het middensegment van de woningmarkt is ook een oorzaak voor de woningnood onder de hoogopgeleide starters. Dat hier sprake van is in Amsterdam is eigenlijk al jaren bekend. In hoofdstuk 2 zijn Renes en Jókövi aangehaald die beargumenteren dat in plaatsen waar het gat tussen de prijs van sociale huurwoningen en de prijs van particuliere huurwoningen en koopwoningen, scheefwonen het vaakst voorkomst. Beargumenteerd werd al dat dit gat in Amsterdam heel groot is. Dit is ook uit het onderzoek naar voren gekomen. In de enquête hebben veel mensen aangegeven dat zij dit als de grootste oorzaak van hun probleem op de Amsterdamse woningmarkt zien. Ze verdienen te veel voor een sociale huurwoning of hebben te weinig inschrijftijd, maar hun inkomen is weer te laag om de hoge huurprijzen voor particuliere huurwoningen te betalen of te kunnen kopen. Er is dus sprake van een enorm gat in Amsterdam dat door het nieuwe puntensysteem voor particuliere huurwoningen, waardoor deze voor hogere prijzen verhuurd mogen worden, alleen maar groter dreigt te worden. De derde verwachting die in hoofdstuk 2 is geformuleerd, luidt: 3. Hoogopgeleide starters zullen naar Amsterdam blijven trekken en desnoods op zoek gaan naar alternatieven om in Amsterdam te kunnen blijven/ gaan wonen. Hiervoor is in dit onderzoek bewijs gevonden. Het merendeel van de starters gaat liever op zoek naar minder gewenste woonruimte binnen Amsterdam dan de stad of de regio te verlaten. In de enquête is niet gevraagd naar de leeftijd van de respondenten, maar het zijn met name de stellen en de mensen met kinderen die wel overwegen om de metropoolregio te verlaten. Dit zullen naar verwachting over het algemeen oudere mensen zijn dan de starters die nog bij hun ouders wonen, met vrienden wonen of alleenstaand zijn. In tegenstelling tot de literatuur die behandeld is in hoofdstuk 2 van Pareja‐Eastaway et. al. (2010) en Mulder et.al. (2008), lijkt de uitkomst van dit 76
onderzoek dus juist dat oudere mensen een hogere verhuismobiliteit hebben. Zij zijn vaker geneigd de stad te verlaten als ze geen geschikte woonruimte kunnen vinden. De jongere starters hechten meer waarde aan het wonen in de stad. Dit komt wel overeen met de theorie van Bontje et. al. (2008) die stellen dat het vooral de jonge, pasafgestudeerde alleenstaande creatievelingen zijn die in de stad willen wonen en dat de wat oudere kenniswerkers meer waarde hechten aan wooncomfort aan daarom eerder uit de stad wegtrekken. Het zijn ook de stellen en de mensen met kinderen die het minst bereid zijn om lang naar hun werk te reizen. Ook dit komt niet overeen met de theorie van Mulder et.al. (2008) die stelt dat deze huishoudens vaak een langere reistijd naar hun werk hebben omdat ze minder verhuismobiliteit hebben doordat ze ook rekening moeten houden met de andere leden van hun gezin. Een mogelijkheid is dat juist door de verantwoordelijkheden die zij hebben voor andere leden van hun gezin, ze minder bereid zijn om ver te reizen naar hun werk. De zorg van kinderen is bijvoorbeeld moeilijk te combineren met een werkdag waarbij je meer dan 10 uur per dag van huis bent door de lange reistijden. De vierde verwachting die in hoofdstuk 2 is uitgesproken luidt: 4. Er is in het gemeentelijke beleid te weinig aandacht voor het belang van het realiseren van voldoende woonruimte voor hoogopgeleide starters voor de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie Deze verwachting is met het onderzoek bevestigd. De gemeente zet voornamelijk in op het aantrekken van internationaal talent door het aanbieden van topopleidingen en heeft nog weinig aandacht voor het belang van wonen in de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie. Tot de crisis zette de gemeente ook vooral in op het vergroten van het woonaanbod in de duurdere segmenten en het op gang brengen van gentrification in achterstandswijken waardoor het aanbod betaalbare woningen daar ook af zou nemen. Volgens de gemeente gaat er echter nog steeds meer geld naar het realiseren van betaalbare woonruimte dan naar het vergroten van het aanbod in de duurdere segmenten. Bovendien lijkt er een omslag zichtbaar bij de gemeente. Er is meer aandacht voor het realiseren van kleinere en daarmee betaalbare woonruimte. In hoofdstuk twee is beschreven dat de invloed van gemeentelijk en nationaal beleid op de ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie beperkt is doordat padafhankelijkheid een grote rol speelt in de ontwikkeling van deze industrie. Ook op de randvoorwaarden, die ontwikkeling van deze industrie mogelijk moeten maken, heeft de gemeente door de padafhankelijkheid weinig invloed. Amsterdam heeft historisch gezien altijd al een aantrekkingskracht gehad op creatieven. Door de clustering van creatieve kennisindustrie die hierdoor ontstaan is, wordt Amsterdam steeds populairder. Hierdoor wordt de prijs van woon‐ en werkruimten ook steeds verder opgedreven. Doordat de vraag nog altijd groter is dan het aanbod van woonruimten, blijven de prijzen hoog. De 77
gemeente heeft alleen invloed op het aanbod sociale huurwoningen. Op de particuliere markt, die van groot belang is voor hoogopgeleide starters, heeft zij nauwelijks invloed. 7.3 Discussie Methoden De belangrijkste databron voor dit onderzoek, de enquête, heeft een hoop nuttige informatie opgeleverd waarmee generaliseerbare uitspraken kunnen worden gedaan over de populatie. Door het grote aantal respondenten is er een representatieve steekproef genomen van hoogopgeleide starters uit de metropoolregio Amsterdam. De groep respondenten bestaat echter niet puur uit starters met een creatief beroep of die een opleiding hebben gevolgd voor een creatief beroep zoals deze in hoofdstuk 2 zijn omschreven. Door hun hoge opleidingsniveau zijn de respondenten echter wel allen potentiële werknemers in de creatieve kennisindustrie in de regio Amsterdam en daarmee relevante respondenten voor dit onderzoek. Er is voor gekozen om een brede doelgroep aan te spreken voor dit onderzoek omdat op die manier een grote steekproef genomen kon worden waardoor de uitkomsten van dit onderzoek meer zeggen over de daadwerkelijke situatie op de woningmarkt voor starters in de regio Amsterdam dan wanneer er door een nauwere definitie van de doelgroep een veel kleinere steekproef zou zijn genomen. Bij de interviews is een duidelijke keuze gemaakt voor diepte in plaats van breedte. Er zijn in totaal 6 interviews gehouden. Het gevolg hiervan is wel dat dat de uitkomsten van dit onderzoek in sterke mate afhankelijk zijn van enkele personen waarmee ik over dit onderwerp gesproken heb. Door ook gebruik te maken van verschillende schriftelijke bronnen, is geprobeerd om toch een zo’n volledig mogelijk beeld te schetsen. Door de beperkte tijd die voor een masterscriptie beschikbaar is, heb ik gekozen om in dit onderzoek de focus vooral op de hoogopgeleide starters en hun situatie op de woningmarkt in Amsterdam te leggen. Maatschappelijke relevantie van de uitkomsten van het onderzoek Uit dit onderzoek blijkt dat de woningnood onder hoogopgeleide starters in de metropoolregio Amsterdam op dit moment een beperkte bedreiging vormt voor de verdere ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie omdat de regio ook andere belangrijke gunstige vestigingsfactoren heeft en de meeste starters op dit moment aangeven ondanks de situatie op de woningmarkt in Amsterdam te willen blijven . Op den duur loopt de regio echter het risico meer talent kwijt te raken als de situatie op de woningmarkt voor starters steeds moeilijker wordt. Een tekort aan talent dreigt dan, zeker ook omdat het aanbod door de vergrijzing sowieso al afneemt. De ontwikkeling van de creatieve kennisindustrie wordt gezien als een van de belangrijkste motoren achter de economische 78
groei van de regio en daarmee de economische groei van Nederland. Het is dus belangrijk dat er ook vooral aandacht komt voor het behouden van lokaal talent. Op dit moment lijkt de aandacht te veel te liggen op de voorzieningen voor expats en het aantrekken van talent uit het buitenland en er wordt door sommigen voorbijgegaan aan het risico van het verliezen van het lokale talent dat voor deze industrie van groot belang is. De aanwezigheid van lokaal talent wordt door sommigen te veel gezien als een vanzelfsprekendheid, wat tot op zekere hoogte misschien waar is omdat de regio nog steeds een grote aantrekkingskracht heeft op jonge hoogopgeleide mensen. Uit de resultaten van de enquête blijkt echter ook dat de starters zich kwaad maken over de huidige situatie en een aanzienlijk deel van hen nu al overweegt om de metropoolregio te verlaten. Als de situatie op de woningmarkt voor deze groep verder verslechtert, zal Amsterdam alleen maar meer talent kwijtraken. Het is van groot belang voor de Amsterdamse en de Nederlandse economie dat een braindrain in Amsterdam voorkomen wordt. Een concrete manier waarop de situatie voor starters op de woningmarkt in Amsterdam verbeterd zou kunnen worden en die in dit onderzoek naar voren gekomen is, is het bouwen van meer kleinere en daarmee betaalbare woningen binnen de ring in Amsterdam. De gemeente zou projectontwikkelaars moeten stimuleren om meer starterswoningen te realiseren. Door een aangepast puntensysteem of met behulp van subsidies zouden deze woningen betaalbaar voor starters en tegelijkertijd rendabel voor de projectontwikkelaars kunnen zijn. Een andere manier is om soepeler om te gaan met het afgeven van woonvergunningen voor werkruimten. Kleine creatieve ondernemers kunnen op dit moment door het Bureau Broedplaatsen wel geholpen worden aan werkruimten, maar ze mogen hier vaak niet wonen. Om de stad voor deze ondernemers aantrekkelijk te houden, is het echter ook van groot belang dat ze hier kunnen wonen. 7.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek Zoals in de vorige paragraaf aangegeven, is er in dit onderzoek voor gekozen om te focussen op de hoogopgeleide starters en hun situatie op de woningmarkt in Amsterdam; de aanbodkant van arbeid voor de creatieve kennisindustrie. In verder onderzoek zou uitgebreider ingegaan kunnen worden op de vraagzijde. Hoe belangrijk is dat jonge talent nu voor de verdere ontwikkeling van deze industrie. In dit onderzoek is daar een goed begin mee gemaakt met behulp van de interviews met deskundigen in het veld. Voor een vervolgonderzoek zou het aantal interviews uitgebreid kunnen worden en bijvoorbeeld ook gesproken kunnen worden met vertegenwoordigers van verschillende bedrijven uit verschillende sectoren van de creatieve kennisindustrie. Daarnaast zou er ook onderzoek gedaan kunnen worden naar de vraag of hoogopgeleide starters wegblijven uit Amsterdam als gevolg van de woningnood. In dit onderzoek is bekeken of starters die al in Amsterdam zitten, overwegen om weg te trekken. Maar wellicht dat er ook groepen starters zijn 79
buiten de regio Amsterdam die wel naar Amsterdam zouden willen komen, maar dit niet doen omdat het hier zo moeilijk is om woonruimte te vinden. Op die manier zou Amsterdam ook een grote groep potentiële werknemers voor de creatieve kennisindustrie kunnen mislopen. Een andere manier waarop de uitkomsten van dit onderzoek verder getoetst en aangescherpt zouden kunnen worden, is om een vergelijkend onderzoek tussen verschillende Europese steden uit te voeren. Daarin kan gekeken worden of Amsterdam meer gevaar loopt om talent kwijt te raken dan andere steden waar vergelijkbare of nog ergere problemen op de woningmarkt zich voordoen. Zoals bijvoorbeeld in Parijs en Londen. Ook zou er onderzoek gedaan kunnen worden naar de vraag of Amsterdam het risico loopt om ingehaald te worden door Oost‐Europese steden waar deze problemen zich minder voordoen.
80
Literatuur -
Boeije, H. (2002) ‘A Purposeful Approach to the Constant Comparative Method in the Analysis of Qualitative Interviews’, Quality & Quantity 36: 391–409
-
Bontje, M. en S. Musterd (2009), ‘Creative industries, Creative Class and Competitiveness: Expert opinions critically appraised.’ Geoforum, Volume 40, Issue 5, September 2009, p. 843‐ 852
-
Bontje, M., H. Pethe and P. Rühmann (2008). The Amsterdam region ‐ A home for creative knowledge workers and graduates? Understanding the attractiveness of the metropolitan region for creative knowledge workers. ACRE report WP5.1. Amsterdam: AMIDSt.
-
Castells, M. (1996), The rise of the network society, Cambridge Massachusetts: Blackwell Publishers Inc.
-
Clarke, A. (1992) ‘Research and the policy‐making process’, in Gilbert, N. Researching social life, London, Thousand Oaks, New Delhi: SAGE Publications, p. 28‐42
-
Evers. J en F. de Boer (2007) Kwalitatief interviewen: Kunst én kunde. Den Haag: Uitgeverij Lemma
-
Feijten, P. en C. Mulder (2005) 'Life‐course Experience and Housing Quality', Housing Studies, 20:4, p. 571 – 587
-
Feldman, R. (2002) ‘The Affordable Housing Shortage: Considering the Problem, Causes and Solutions’, Federal Reserve Bank of Minneapolis, Banking and Policy Working Paper 02‐2
-
Fielding, N. en H. Thomas (1992) ’Qualitative inteviewing’ in: N. Gilbert. Researching social life., London, Thousand Oaks, New Delhi: SAGE Publications, p. 123‐144
-
Florida, R. (2002) The Rise of the Creative Class, and How It Is Transforming Work, Leisure, Community and Everyday Life, New York: Basic Books.
-
Galster, G. & A. Zobel (1998), Will Dispersed Housing Programmes Reduce Social Problems in the US? In: Housing Studies, Vol. 13, No. 5, pp. 605‐622.
81
-
Gertler, M.S. en D. A. Wolfe (2006), Spaces of Knowledge Flows. Clusters in a Global Context. In Bjørn Asheim, Philip Cooke en Ron Martin, eds. Clusters and Regional Development. Critical Reflections and Explorations, p.218‐235. London/New York: Routledge
-
Graham, S. (1998), ‘The end of geography or the explosion of place? Conceptualizing space, place and information technology.’ Progress in Human Geography , 22,2 (1998)p. 165‐185
-
Hall, P., 2004, Creativity, culture, knowledge and the city. Built Environment, Vol. 30, p. 256– 258.
-
Van Ham M., P. Hooimeijer en C.H. Mulder (2001),’Urban form and job access: disparate realities in the Randstad’, Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie 92, 2, 231‐246.
-
Herzer, H., M. di Virgilio, M.C. Rodríguez, G. Merlinski en M. Gómez Schettini (2008) ‘Transformation and change in downtown Buenos Aires. The new urban social question’. In: Con el corazón mirando al sur: transformaciones en el sur de la ciudad de Buenos Aires. Espacio Editorial.Buenos Aires.
-
Kovács, Z., Murie, A., Musterd, S., Gritsai, O., Pethe, H. (2007) ‘Comparing Paths of Creative Knowledge Regions’. AMIDSt, University of Amsterdam, Amsterdam. ACRE Report 3.
-
Kruythoff, H. (1994) ‘Starters in the housing market in an urban region: The case of the Randstad Holland, Housing Studies, Vol. 9, Issue 2, p. 219‐244
-
Latten, J. (2004) ‘Trends in samenwonen en trouwen. De schone schijn van burgerlijke staat’, Centraal Bureau voor de Statistiek, geraadpleegd via http://cbs.nl/nr/rdonlyres/d479f5ba‐ 87b2‐4c6e‐bccd‐8306450af908/0/200%204k4b15p046art.pdf (bekeken op 19 oktober 2011).
-
Leech, B.L. (2002), ‘Asking questions: Techniques for semistructured interviews’, Political Science and Politics, Vol. 35, No. 4 (Dec., 2002), p. 665‐668
-
Liefbroer, A. en P. Dykstra (2000) Levenslopen in verandering. Een studie naar ontwikkelingen in de levenslopen van Nederlanders geboren tussen 1900 en 1970, Den Haag: Sdu Uitgevers
-
Lizieri, C. (2009), Towers of Capital. WileyBlackwell
-
Mahoney, J. (2000) ‘Path dependence in historical sociology.’ Theory and Society, 29 (4), p. 507‐548.
-
Mulder, C., L. Smit en S. Musterd (2008) ‘Woon‐werkafstanden in de levensloop’, Mens en Maatschappij, jaargang 83, nr. 4, p. 343‐359
82
-
Musterd, S., M. Bontje, C. Chapain, Z. Kovács, en A. Murie (2007) ‘Accomodating Creative Knowledge. A literature review from a European Perspective’. Amsterdam 2007
-
Musterd, S. en A. Murie (2010) Making Competitive Cities. Oxford : Wiley‐Blackwell
-
Newman, K. en E.K. Wyly (2006), ‘The Right to Stay Put, Revisited: Gentrification and Resistance to Displacement in New York City’. Urban Studies, Vol. 43, No 1, p. 23‐55.
-
O’Brien, R. (1992), Global Financial Integration: The end of Geography, New York: Council on Foreign Relations Press
-
Pareja‐Eastaway, M., M. Bontje en M. d’Ovidio (2010) ‘Attracting young and high‐skilled workers: Amsterdam, Milan and Barcelona’ in : Musterd, S. en A. Murie Making Competitive Cities. Oxford : Wiley‐Blackwell, p. 192‐207
-
Pierson, P. (2000), ‘Increasing returns, path dependence, and the study of politics’ The American Political Science Review, 94 (2): 251‐267.
-
Porter, M.E. (2000) ’Location, Competition, and Economic Development: Local Clusters in a Global Economy’ Economic development quarterly, Vol. 14 No. 1, February 2000, p. 15‐34
-
Priemus, H. (1984) ‘Verhuistheorieën en de verdeling van de woningvoorraad, Volkshuisvesting in Theorie en Praktijk ¾’. (Delft, Delftse Universitaire Pers).
-
Renes, G. en M. Jókövi (2008), Doorstroming op de woningmarkt. Van huur naar koop, Den Haag: NAi Uitgevers, Rotterdam: Planbureau voor de Leefomgeving,
-
Rutten, P., G. Marlet en F. van Oort (2011) Creatieve industrie als vliegwiel, Haarlem: Paul Rutten Onderzoek
-
Scott, A. J. (2000) The Cultural Economy of Cities, London, Thousand Oaks, New Delhi: SAGE Publications,
-
Scott, A.J. (2006) ‘Creative cities: Conceptual issues and policy questions’. Journal of Urban Affairs, 28 (1): 1‐17.
-
Simmons, R. (1992) ‘Questionnaires’, in: Gilbert, N. Researching social life, London, Thousand Oaks, New Delhi: SAGE Publications, p. 85‐104
83
-
Swyngedouw, E. (1997) ‘Neither global nor local: "glocalization" and the politics of scale’, in: Spaces of Globalization Reasserting the Power of the Local, Volume: 54, Issue: 2, Guilford Press, p. 137‐166
-
Verschuren, P. en H. Doorewaard (2005) Het ontwerpen van een onderzoek, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV
-
Wu, W. (2005) ‘Dynamic cities and creative clusters’ World bank policy research working paper 3509. Beschikbaar op SSRN: http://ssrn.com/abstract=660123
-
Yin, R.K. (1994), Case Study Research, London, Thousand Oaks, New Delhi: SAGE Publications.
Overige bronnen: -
Dienst Economische Zaken en Kamer van Koophandel Amsterdam (2011), Economische verkenningen metropoolregio Amsterdam 2011, februari 2011
-
Dienst O+S (2010), Monitor Creatieve Industrie 2010, augustus 2010
-
Dienst O+S (2011), Amsterdam in cijfers 2011, tabel 14.2.9 ‘ter beschikking gekomen huurwoningen naar eigendom en huurklassen, 2006‐2010 1)
-
Dienst Wonen (2009), Wonen in de Metropool. Woonvisie Amsterdam tot 2020, april 2009
-
Economic Development Board (2011a), Kennis en innovatieagenda, juli 2011
-
Economic Development Board (2011b), Samenvatting Kennis en innovatieagenda, juli 2011
-
TNO (2010) Notitie Creatieve industrie
-
Woningnet (2011), basismeetset 2011
-
www.bureaubroedplaatsen.amsterdam.nl (2011) ‘Doel en doelgroep, http://bureaubroedplaatsen.amsterdam.nl/Broedplaatsenbeleid/Doel‐en‐doelgroep.html, bekeken op 28 oktober 2011.
-
www.verkeersnet.nl (2010), ‘Woon‐werkverkeer kost gemiddeld uur per dag’, http://www.verkeersnet.nl/2862/woon‐werkverkeer‐kost‐gemiddeld‐uur‐per‐dag/, 13 februari 2010.
84
Bijlage I – Enquête Vragenlijst voor starters zonder woning 1. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? De antwoordmogelijkheden zijn: basisonderwijs, MAVO/VMBO, MBO, HAVO/VWO, HBO, WO 2. Werkt u in Amsterdam of zou u in Amsterdam willen werken? De antwoordmogelijkheden zijn: ja en nee. 3. Bent u voor het eerst op zoek naar zelfstandige woonruimte en bent u op zoek naar woonruimte in de stad Amsterdam of een van de andere gemeenten uit de metropoolregio Amsterdam? (De metropoolregio Amsterdam bestaat uit de volgende gemeenten: Aalsmeer, Almere, Amstelveen, Beemster, Beverwijk, Blaricum, Bloemendaal, Bussum, Diemen, Edam‐Volendam, Haarlem, Haarlemmerliede‐Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Hilversum, Huizen, Landsmeer, Laren, Lelystad, Muiden, Naarden, Oostzaan, Ouder‐Amstel, Purmerend, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Weesp, Wijdemeren, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang) 4. Hoe lang bent u al op zoek naar zelfstandige woonruimte in Amsterdam? De antwoordmogelijkheden zijn: minder dan 6 maanden, 6 maanden – 1 jaar, 1‐2 jaar, 2‐5 jaar, meer dan 5 jaar. 5. Wat is uw huishoudenssamenstelling? De antwoordmogelijkheden zijn: eenpersoonshuishouden, eenoudergezin, samenwonend, getrouwd, samenwonend/getrouwd met kind(eren), thuiswonend bij ouders, met een vriend/vrienden, overig, namelijk:…. 6. Wat is het bruto maandinkomen van uw huishouden? De antwoordmogelijkheden zijn: Minder dan 1500 euro, 1500‐2000 euro, 2000‐2500, 2500‐3000 euro, meer dan 3000 euro 7. Wat is/zijn de voornaamste reden(en) dat u op zoek bent naar een woning in de metropoolregio Amsterdam? De antwoordmogelijkheden zijn: Ik heb een baan in de metropoolregio Amsterdam, ik heb in de metropoolregio Amsterdam gestudeerd, mijn familie woont in de metropoolregio Amsterdam, mijn
85
vrienden wonen in de metropoolregio Amsterdam, De voorzieningen die de metropoolregio Amsterdam biedt, de open en tolerante sfeer die de regio uitstraalt, anders, namelijk:….. 8. Bent u op zoek naar een woning in Amsterdam of in een van de andere gemeenten van de metropoolregio Amsterdam? De antwoordmogelijkheden zijn: Amsterdam, In een andere gemeente in de metropoolregio Amsterdam namelijk: …. Degenen die hier ‘een andere gemeente in de metropoolregio Amsterdam’ invullen worden automatisch doorgelinkt naar vraag 12, vraag 9, 10 en 11 zijn alleen voor respondenten die op zoek zijn naar een woning in Amsterdam. 9. In welke wijk of buurt van Amsterdam zou u het liefst willen wonen? Omdat er vele buurten en wijken als antwoord op deze vraag gegeven kunnen worden, is dit een open vraag die de respondenten zelf kunnen invullen. 10. Bent u bereid in een andere wijk of buurt te gaan wonen, als u geen geschikte woonruimte kunt vinden in de wijk van uw voorkeur? De antwoordmogelijkheden zijn: nee, ja namelijk in:…. 11. Bent u bereid buiten Amsterdam te gaan wonen en in Amsterdam te blijven/gaan werken als u geen geschikte woonruimte in Amsterdam kunt vinden? Antwoordmogelijkheden: Ja binnen de metropoolregio Amsterdam namelijk in:….., Ja, buiten de metropoolregio Amsterdam namelijk in:…., nee ik ga op zoek naar een minder geschikte woning (kleiner, ander type etc.) maar wel in Amsterdam, nee als ik een woning buiten Amsterdam vind, ga ik ook buiten Amsterdam een baan zoeken De volgende twee vragen (12 en 13) zijn alleen voor mensen die in een andere gemeente van de metropoolregio Amsterdam willen wonen. Na vraag 11 worden de respondenten die op zoek zijn naar een woning in de stad Amsterdam automatisch doorgelinkt naar vraag 14. 12. Welk woonmilieu spreekt u het meest aan: De antwoordmogelijkheden zijn: wonen in een stad, wonen in een buitenwijk van een stad, wonen in een dorp, wonen op het platteland. 13. Overweegt u in een andere gemeente te gaan wonen als u op een redelijke termijn geen geschikte woning kunt vinden in de gemeente van uw eerste voorkeur? 86
De antwoordmogelijkheden zijn: nee, ja binnen de metropoolregio Amsterdam namelijk in:…., Ja buiten de metropoolregio Amsterdam namelijk in:…. 14. Wat is de maximale reisafstand die u bereid bent af te leggen als u een baan heeft in Amsterdam en buiten Amsterdam woont? Antwoordmogelijkheden: 0 ‐30 minuten, 30‐60 minuten, 1‐1,5 uur, meer dan 1,5 uur. 15. Bent u op zoek naar een koop of huurwoning? De antwoordmogelijkheden zijn: koop, particuliere huurwoning, sociale huurwoning 16. Naar wat voor soort woning bent u op zoek? Antwoordmogelijkheden: Studio, 2‐ kamer appartement, 3 of meer kamer appartement, benedenwoning, maisonnette, eengezinswoning. 17. Bent u bereid een ander type woning te accepteren, als u geen woning kunt vinden die aan uw wensen voldoet? De antwoordmogelijkheden zijn: Nee, Ja namelijk een… (appartement, studio etc), ja een kleinere woning, ja een duurdere woning 18. Bent u bereid onzelfstandige woonruimte te accepteren als u geen geschikte zelfstandige woonruimte kunt vinden in Amsterdam? De antwoordmogelijkheden zijn: ja, ik ga/blijf met vrienden wonen, ja ik blijf bij mijn ouders wonen, nee ik zoek buiten Amsterdam zelfstandige woonruimte. 19. Heeft u nog vragen of opmerkingen? Open vraag Vragenlijst voor starters die op dit moment in hun eerste zelfstandige woonruimte wonen 1. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? De antwoordmogelijkheden zijn: basisonderwijs, MAVO/VMBO, MBO, HAVO/VWO, HBO, WO 2. Werkt u in Amsterdam of zou u in Amsterdam willen werken? De antwoordmogelijkheden zijn: ja en nee.
87
3. Bent u voor het eerst op zoek naar zelfstandige woonruimte en bent u op zoek naar woonruimte in de stad Amsterdam of een van de andere gemeenten uit de metropoolregio Amsterdam? (De metropoolregio Amsterdam bestaat uit de volgende gemeenten: Aalsmeer, Almere, Amstelveen, Beemster, Beverwijk, Blaricum, Bloemendaal, Bussum, Diemen, Edam‐Volendam, Haarlem, Haarlemmerliede‐Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Hilversum, Huizen, Landsmeer, Laren, Lelystad, Muiden, Naarden, Oostzaan, Ouder‐Amstel, Purmerend, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Weesp, Wijdemeren, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort, Zeevang) 4. Waar in de metropoolregio woont u? Open vraag 5. Hoe lang duurde het voordat u uw huidige woning gevonden had? De antwoordmogelijkheden zijn: minder dan 6 maanden, 6 maanden – 1 jaar, 1‐2 jaar, 2‐5 jaar, meer dan 5 jaar. 6. Bent u helemaal tevreden met uw huidige woning? De antwoordmogelijkheden zijn: ja, nee mijn woning is te klein, nee ik wil in andere buurt/stad wonen, nee mijn woning is te duur, nee ik deel mijn woning maar wil eigenlijk een woning voor mezelf, nee want:… 7. Wat is het bruto maandinkomen van uw huishouden? De antwoordmogelijkheden zijn: Minder dan 1500 euro, 1500‐2000 euro, 2000‐2500, 2500‐3000 euro, meer dan 3000 euro 8. Wat is uw huishoudenssamenstelling? De antwoordmogelijkheden zijn: eenpersoonshuishouden, eenoudergezin, samenwonend, getrouwd, samenwonend/getrouwd met kind(eren), met een vriend/vrienden, overig, namelijk:…. 9. Heeft u nog vragen of opmerkingen?
88
89
Bijlage II – Tabellen Tabel 1: Huishoudenssamenstelling x zoektijd starter met woning zoektijd
eenpersoonshuishouden
1‐2 jaar
2‐5 jaar
meer dan 5 jaar
Total
43
27
19
30
45
164
26,2%
16,5%
11,6%
18,3%
27,4%
100,0%
5
3
1
2
8
19
26,3%
15,8%
5,3%
10,5%
42,1%
100,0%
23
11
9
8
14
65
35,4%
16,9%
13,8%
12,3%
21,5%
100,0%
22
6
1
2
12
43
51,2%
14,0%
2,3%
4,7%
27,9%
100,0%
samenwonend/getrouwd met kind(eren)
9
12
8
10
15
54
16,7%
22,2%
14,8%
18,5%
27,8%
100,0%
met vriend(en)
2
0
1
3
2
8
25,0%
,0%
12,5%
37,5%
25,0%
100,0%
1
0
2
0
3
6
16,7%
,0%
33,3%
,0%
50,0%
100,0%
samenwonend
getrouwd
overig
6 maanden ‐ 1 jaar
eenoudergezin
Totaal
0‐6 maanden
105
60
41
55
100
361
29,1%
16,6%
11,4%
15,2%
27,7%
100,0%
Tabel 2: Kruistabel huishoudenssamenstelling x zoektijd woningzoekende starters
0‐6 maanden eenpersoonshuishouden
meer dan 5 jaar totaal
176
192
310
395
1201
10,7%
14,7%
16,0%
25,8%
32,9%
100,0%
13
10
15
30
46
114
11,4%
8,8%
13,2%
26,3%
40,4%
100,0%
35
46
89
106
123
399
8,8%
11,5%
22,3%
26,6%
30,8%
100,0%
4
12
20
24
50
110
3,6%
10,9%
18,2%
21,8%
45,5%
100,0%
samenwonend/getrouwd met kind(eren)
10
6
19
42
86
163
6,1%
3,7%
11,7%
25,8%
52,8%
100,0%
thuiswonend bij ouders
46
60
61
91
95
354
13,0%
16,9%
17,2%
25,7%
26,8%
100,0%
26
25
32
48
37
168
15,5%
14,9%
19,0%
28,6%
22,0%
100,0%
7
8
13
16
32
76
9,2%
10,5%
17,1%
21,1%
42,1%
100,0%
269
343
443
667
864
2587
10,4%
13,3%
17,1%
25,8%
33,4%
100,0%
getrouwd
met vriend(en)
overig
2‐5 jaar
128
samenwonend
1‐2 jaar
eenoudergezin
Totaal
6 maanden‐1jaar
Tabel 3: Correlatie inkomen en zoektijd starters met woning Correlations
Kendall's tau_b
inkomenstarter
inkomenstarter
Correlation Coefficient Sig. (2‐tailed)
1,000
‐,100*
.
,019
N zoektijd
zoektijd
Correlation Coefficient
364
364
*
1,000
‐,100
Sig. (2‐tailed)
,019 .
N
364
369
*. Correlation is significant at the 0.05 level (2‐tailed).
Tabel 4: Correlatie inkomen en zoektijd woningzoekende starters Correlations zoektijdwoningzoe inkomenwoningzo kend ekend
Kendall's tau_b
zoektijdwoningzoekend
Correlation Coefficient Sig. (2‐tailed) N
inkomenwoningzoekend
Correlation Coefficient
.
,067** ,000
2602
2534
**
1,000
,067
Sig. (2‐tailed)
,000 .
N
2534
**. Correlation is significant at the 0.01 level (2‐tailed).
1,000
2534
Tabel 5: Kruistabel huishoudenssamenstellinng x inkomen woningzoekend minder dan 1500 euro
eenpersoonshuishouden
eenoudergezin
samenwonend
getrouwd
samenwonend/getrouwd met kind(eren) thuiswonend bij ouders
met vriend(en)
overig Totaal
1500‐2000 euro
2000‐2500 euro
2500‐3000 euro
meer dan 3000 euro
347
313
246
166
108
29,4%
26,5%
20,8%
14,0%
27
35
19
20
12
23,9%
31,0%
16,8%
17,7%
10,6%
50
71
82
74
107
13,0%
18,4%
21,3%
19,2%
27,8%
12
17
22
20
36
11,2%
15,9%
20,6%
18,7%
33,6%
11
25
26
36
61
6,9%
15,7%
16,4%
22,6%
38,4%
119
91
78
33
24
34,2%
26,1%
22,4%
9,5%
6,9%
45
47
34
20
18
27,4%
28,7%
20,7%
12,2%
11,0%
30
10
15
12
7
40,5%
13,5%
20,3%
16,2%
9,5%
641
610
522
381
373
25,3%
24,1%
20,6%
15,0%
14,7%
9,1%
Tabel 6: Kruistabel huishoudenssamenstelling x inkomen starter met woning minder dan 1500 euro
eenpersoonshuishouden
eenoudergezin
samenwonend
getrouwd
samenwonend/getrouwd met kind(eren) met vriend(en)
overig Totaal
1500‐2000 euro
2000‐2500 euro
meer dan 3000 euro
2500‐3000 euro
Totaal
28
32
41
30
33
164
17,1%
19,5%
25,0%
18,3%
20,1%
100,0%
6
9
2
1
1
19
31,6%
47,4%
10,5%
5,3%
5,3%
100,0%
3
5
9
14
34
65
4,6%
7,7%
13,8%
21,5%
52,3%
100,0%
1
1
7
9
24
43
2,3%
2,3%
16,3%
20,9%
55,8%
100,0%
1
2
4
11
35
54
1,9%
3,7%
7,4%
20,4%
64,8%
100,0%
3
2
3
0
0
8
37,5%
25,0%
37,5%
,0%
,0%
100,0%
0
1
1
2
2
6
,0%
16,7%
16,7%
33,3%
33,3%
100,0%
42
52
67
67
129
361
11,6%
14,4%
18,6%
18,6%
35,7%
100,0%
Tabel 7: Kruistabel voorkeur voor wonen in Amsterdam of andere gemeente x zoektijd woningzoekende starters zoektijdwoningzoekend
Amsterdam
andere gemeente Totaal
0
0‐6 maanden
6 maanden‐1jaar
1‐2 jaar
2‐5 jaar
meer dan 5 jaar
Totaal
1
215
274
355
568
742
2155
,0%
10,0%
12,7%
16,5%
26,4%
34,4%
100,0%
0
47
59
74
83
103
366
,0%
12,8%
16,1%
20,2%
22,7%
28,1%
100,0%
1
262
333
431
652
846
2525
,0%
10,4%
13,2%
17,1%
25,8%
33,5%
100,0%
Tabel 8: Kruistabel huishoudenssamenstelling x onzelfstandige woonruimte
ja, a/blijf met vrienden wonen eenpersoonshuishouden
415
165
547
1132
36,7%
14,6%
48,3%
100,0%
15
8
83
107
14,0%
7,5%
77,6%
100,0%
87
25
246
365
23,8%
6,8%
67,4%
100,0%
13
13
77
103
12,6%
12,6%
74,8%
100,0%
samenwonend/getrouwd met kind(eren)
16
8
129
154
10,4%
5,2%
83,8%
100,0%
thuiswonend bij ouders
21
204
108
335
6,3%
60,9%
32,2%
100,0%
105
8
46
161
65,2%
5,0%
28,6%
100,0%
37
6
29
72
51,4%
8,3%
40,3%
100,0%
eenoudergezin
samenwonend
getrouwd
met vriend(en)
overig Total
nee, ik zoek buiten amsterdam ja, blijf bij ouders zelfstandige wonen woonruimte Totaal
709
437
1266
2431
29,2%
18,0%
52,1%
100,0%
Tabel 9 : Kruistabel huishoudenssamenstelling x buiten Amsterdam wonen of niet ja, binnen de metropoolregio
eenpersoonshuishouden
162
58
593
203
1019
15,9%
5,7%
58,2%
19,9%
100,0%
15
10
35
22
82
18,3%
12,2%
42,7%
26,8%
100,0%
71
31
166
55
324
21,9%
9,6%
51,2%
17,0%
100,0%
18
7
36
26
87
20,7%
8,0%
41,4%
29,9%
100,0%
samenwonend/getrouwd met kind(eren)
33
10
46
40
130
25,4%
7,7%
35,4%
30,8%
100,0%
thuiswonend bij ouders
76
14
120
42
254
29,9%
5,5%
47,2%
16,5%
100,0%
22
6
98
27
153
14,4%
3,9%
64,1%
17,6%
100,0%
14
5
35
9
63
22,2%
7,9%
55,6%
14,3%
100,0%
samenwonend
getrouwd
met vriend(en)
overig
nee, op zoek naar nee, buiten alternatieve amsterdam wonen woonruimte en werken Totaal
eenoudergezin
Totaal
ja, buiten de metropoolregio
411
141
1129
425
2114
19,4%
6,7%
53,4%
20,1%
100,0%
Tabel 10: kruistabel inkomen x buiten Amsterdam wonen of niet
ja, binnen de metropoolregio minder dan 1500 euro
1500‐2000 euro
2000‐2500 euro
2500‐3000 euro
meer dan 3000 euro Totaal
ja, buiten de metropoolregio
nee, op zoek naar nee, buiten alternatieve amsterdam wonen woonruimte en werken Totaal
103
30
307
96
538
19,1%
5,6%
57,1%
17,8%
100,0%
104
33
275
95
509
20,4%
6,5%
54,0%
18,7%
100,0%
91
33
229
85
439
20,7%
7,5%
52,2%
19,4%
100,0%
57
21
172
67
318
17,9%
6,6%
54,1%
21,1%
100,0%
54
24
144
82
305
17,7%
7,9%
47,2%
26,9%
100,0%
411
141
1129
425
2114
19,4%
6,7%
53,4%
20,1%
100,0%
Tabel 11: Huishoudenssamenstelling x metropoolregio verlaten ja, binnen de metropoolregio
eenpersoonshuishouden
24
54
136
39,0%
17,6%
39,7%
100,0%
10
6
11
27
37,0%
22,2%
40,7%
100,0%
17
10
20
47
36,2%
21,3%
42,6%
100,0%
9
3
6
18
50,0%
16,7%
33,3%
100,0%
samenwonend/getrouwd met kind(eren)
11
8
8
27
40,7%
29,6%
29,6%
100,0%
thuiswonend bij ouders
40
9
38
88
45,5%
10,2%
43,2%
100,0%
6
0
4
10
60,0%
,0%
40,0%
100,0%
8
2
2
12
66,7%
16,7%
16,7%
100,0%
getrouwd
met vriend(en)
overig
Totaal
53
samenwonend
nee
eenoudergezin
Total
ja, buiten de metropoolregio
154
62
143
366
42,1%
16,9%
39,1%
100,0%
Tabel 12: kruistabel inkomen x metropoolregio verlaten ja, binnen de metropoolregio
minder dan 1500 euro
1500‐2000 euro
2000‐2500 euro
2500‐3000 euro
meer dan 3000 euro Totaal
ja, buiten de metropoolregio
opleidingsniveau
33
10
43
86
38,4%
11,6%
50,0%
100,0%
47
13
31
94
50,0%
13,8%
33,0%
100,0%
37
11
24
73
50,7%
15,1%
32,9%
100,0%
23
12
18
54
42,6%
22,2%
33,3%
100,0%
13
16
27
57
22,8%
28,1%
47,4%
100,0%
154
62
143
366
42,1%
16,9%
39,1%
100,0%
ja, binnen de metropoolregio HBO
WO Totaal
totaal
Tabel 13: Kruistabel opleidingsniveau x metropoolregio verlaten
nee
ja, buiten de metropoolregio
nee
Totaal
114
39
115
270
42,2%
14,4%
42,6%
100,0%
40
23
28
96
41,7%
24,0%
29,2%
100,0%
154
62
143
366
42,1%
16,9%
39,1%
100,0%
Tabel 14: Kruistabel huishoudenssamenstelling x reisafstand
reisafstand
0
eenpersoonshuishouden
eenoudergezin
samenwonend
getrouwd
samenwonend/getrouwd met kind(eren) thuiswonend bij ouders
met vriend(en)
overig Totaal
0‐30 minuten
30‐60 minuten
1‐1,5 uur
meer dan 1,5 uur
Totaal
7
485
586
67
4
1149
.6%
42.2%
51.0%
5.8%
.3%
100.0%
0
57
48
4
0
109
.0%
52.3%
44.0%
3.7%
.0%
100.0%
2
148
197
20
2
369
.5%
40.1%
53.4%
5.4%
.5%
100.0%
0
54
44
7
0
105
.0%
51.4%
41.9%
6.7%
.0%
100.0%
0
83
63
4
6
156
.0%
53.2%
40.4%
2.6%
3.8%
100.0%
1
113
198
26
2
340
.3%
33.2%
58.2%
7.6%
.6%
100.0%
0
74
83
5
0
162
.0%
45.7%
51.2%
3.1%
.0%
100.0%
0
34
35
4
1
74
.0%
45.9%
47.3%
5.4%
1.4%
100.0%
11
1049
1254
137
15
2466
.4%
42.5%
50.9%
5.6%
.6%
100.0%