Nr1999/03
icatiereeks Grondstoffen
V^3$3fi^
Bouw- en sloopafval in 2015; Trendbreuk inj^uÈvan BSA? i~
B
I
D
O
/
f
C
(bibliotheek en documentatie) Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DELFT Tel. 0 1 5 - 2 5 1 8 363/364
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat
148 2e
Dienst Weg- en Waterbouwkunde
" '• c
2. Serie nr. Publicatiereeks grondstoffen 1999/03
1. Rapport nr. W-DWW-98-046
3. Ontvanger catalogus nummer
4. Titel Bouw- en sloopafval in 2015: Trendbreuk in afzet van BSA?
5. Datum rapport november 1998
7. Schrijvers R. van Selst en L.H.A.M. van Ruiten
6. Code uitvoerende organisatie Intron / Van Ruiten 8. Nr. rapport uitvoerende organisatie
9. Naam en adres opdrachtnemer Intron Postbus 5187 6130PDSittard
10. Projectnaam DROP/VERK/BSA
Van Ruiten Adviesbureau Parklaan 27 1405 GN Bussum
11. Contractnummer
12. Naam en adres opdrachtgever Rijkswaterstaat Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044 2600 GA Delft
13. Type rapport beleidsvoorbereidend onderzoek 14. Code andere opdrachtgever
15. Opmerkingen contactpersoon: J.W. Broers, tel. (015) 2518 203 16. Referaat In het kader van de Verkenningen secundaire grondstoffen voor het tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen is een studie uitgevoerd naar aanbod en afzet van bouw- en sloopafval in de periode tot 2015. Dit rapport bevat een kwalitatieve beschrijving van de ontwikkelingen op het gebied van bouw- en sloopafval. Deze is mede gebaseerd op de uitkomsten van een workshop met vertegenwoordigers uit de branche.
Op basis van deze informatie zijn enkele kwantitatieve scenario's geschetst voor het toekomstige aanbod van bouwen sloopafval. Als gevolg van een mogelijk sterke stijging van de sloopproductie zou het aanbod aan sloopafval enorm kunnen toenemen. Aangezien de huidige afzetmarkt, met name wegfunderingsmateriaal, dit vermoedelijk niet kan opnemen, kan een trendbreuk optreden waarbij bewerkt bouw- en sloopafval afgezet gaat worden op nieuwe markten: als ophoogmateriaal of als toeslagmateriaal in beton. 17. Trefwoorden 18. Distributiesysteem secundaire grondstoffen, structuurschema oppervlaktedelfstoffen, scenario's, bouwVerkrijgbaar bij DWW ((015) 2518 308) en sloopafval, puingranulaat onder vermelding titel en nummer 19. Classificatie 20. Classificatie deze pagina 21. Aant. Blz. 22. Prijs 29 f 10,= 23. Akkoord projectleider J.W. Broers
25. Akkoord Afdelingshoofd P.M.C.B.M. Cools
24. Akkoord productgroepleider' J.R.K.Smit ,23/ %
B
I
D
O
C
(bibliotheek en documentatie) Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044. 2ÖG0 GA DELFT , Tel. 015-2518 363/364 ''•
23AU61999
Bouw- en sloopafval in 2015: Trendbreuk in afzet van BSA?
R. van Selst (Intron) L.H.A.M. van Ruiten (Van Ruiten Adviesbureau)
November 1998 W-DWW-98-046
Dit rapport is opgesteld in het kader van het project 'Evaluatie en verkenningen kwantitatief gebruik secundaire grondstoffen voor SOD II' (EVAL/VERK/SG).
Dit werkdocument wordt uitgegeven om geïnteresseerden de gelegenheid te bieden om van de voortgang van het desbetreffende onderzoek, e.d. kennis te nemen. Benadrukt wordt dat de gezichtspunten in dit werkdocument niet noodzakelijk overeen behoeven te komen met de officiële gezichtspunten of het beleid van de directeur-generaal van de Rijkswaterstaat. Met de in dit werkdocument gegeven informatie dient derhalve met de nodige voorzichtigheid te worden omgegaan, aangezien de hierin vermelde conclusies in de loop van het verder onderzoek of anderszins mogelijk herzien dienen te worden. Het Rijk sluit iedere aansprakelijkheid uit voor schade die uit het gebruik van de in dit werkdocument opgenomen gegevens mocht voortvloeien.
Voorwoord
Voor u ligt het rapport 'Bouw- en sloopafval in 2015: Trendbreuk in de afzet van BSA?'. Dit rapport maakt deel uit van de serie van zes rapporten die zijn opgesteld in het kader van de verkenningen voor secundaire grondstoffen voor het tweede Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen. Bouw- en sloopafval (BSA) is de grootste stroom secundaire grondstof en is heeft daarom bijzondere aandacht gekregen in een apart rapport en een aparte workshop over BSA. Net als de andere rapporten van de verkenningen wordt gewerkt met drie scenario's: een ongunstig scenario (wat vaak neerkomt op business as usual), een neutraal scenario (lichte stijging van de hoeveelheden en verbeteringen in de afzet) en een gunstig scenario (sterke stijging van de hoeveelheden/veel hoogwaardige afzet). Het centrale thema in voorliggend rapport is de verdeling van bouw- en sloopafval over de diverse toepassingen. Dit is, samen met de totale omvang van de stroom bouw- en sloopafval, besproken in een workshop met deskundigen. Als de omvang van de stroom BSA wordt vergeleken met de ramingen door het RIVM, die op basis van economische groeivoeten van het CPB zijn opgesteld, valt op dat het onderhavige rapport uitgaat van een sterkere groei. In onderstaande tabel worden de gegevens uit dit rapport vergeleken met die van het RIVM. Totaal aanbod aan BSA volgens twee bronnen in drie scenario's; hoeveelheden in min ton (C=gunstig, N=neutraal, O=ongunstig) Jaar dit rapport RIVM 1996 2005 _groei/jaar 2015 groei/jaar
G
N 14
O
G
N 14
O
25 (7%) 30 (2%)
20 (4%) 25 (2%)
15 (1%) 18 (2%.)
16 (1,5%) 18 (1.1%)
16 (1,5%) 18 (1,1%)
14
15 (0,7%)
In de workshop is uitgegaan van het gegeven dat alle bouwwerken ooit in de sloopfase belanden. Vastgesteld is dat in het verleden de hoeveelheid gebruikte bouwmaterialen sterk is gestegen, vooral in de periode tot 1970. Als de levensduur van bouwwerken - enkele decennia - gelijk blijft (of daalt), moet op niet al te lange termijn eveneens een toename in de BSA-productie ontstaan. Dit beeld wordt versterkt door CPB-cijfers voor de hoeveelheid te slopen woningen: volgens langtermijnscenario's zal het aantal te slopen woningen stijgen van 13.000 in 1995 tot 30.000-40.000 in 2015. De ramingen van het RIVM gaan uit van de economische groeivoeten van het CPB, i.c. de Lange Termijn verkenningen uit 1997. Meer specifiek betreft het de fysieke ontwikkelingsreeksen daarin, die door het CPB zijn afgeleid uit de economische reeksen. Per saldo wordt daaruit een veel geleidelijker stijging van de totale BSAproductie geschetst. De stijging van de sloop van woningen speelt daarbinnen een beperkte rol. Immers, het sloopafval uit woningen bedraagt volgens RIVM-cijfers slechts ca. 5% van de totale hoeveelheid BSA en een verdrievoudiging ervan leidt tot
een beperkte stijging van het totaal. De grootste bronnen van BSA zijn sloop in de utiliteitsbouw en renovatie/groot onderhoud in de GWW-sector; beide markten zijn al lang volwassen en vertonen geen fysieke groei van 4-7% per jaar. Het onderhavige rapport plaatst daartegenover een ander beeld, ingegeven vanuit een meer kwalitatieve redenatie van experts. Op basis van deze ramingen, meer specifiek die voor de toepassingen van BSA onder het neutrale scenario, heeft de BRBS inmiddels een verdere marktverkenning uitgevoerd (Hoeveelheden en bewerkingskosten BSA-producten in 1996, 2000, 2005 en 2015: model ter berekening hoeveelheden in de verschillende afzetstromen en kosten slibverwerking, Intron rapport nr. G716080/R980540, december 1998). Gegeven het verschil tussen de ramingen van het RIVM enerzijds en die in het onderhavige rapport anderzijds wordt, evenals dit in het hoofdrapport 'Verkenningen secundaire grondstoffen 1996-2015' is gedaan, aanbevolen nader onderzoek te verrichten naarde productie van BSA, waarin de levensduurbenadering en de economische benadering bij elkaar worden gebracht. De legitimatie voor een dergelijk onderzoek ligt in het belang van BSA als afvalstof en als secundaire grondstof voor diverse toepassingen. Rijswijk, 20 april 1999,
Joris Broers, projectleider
Samenvatting
Volgens de Ontgrondingenwet is het rijk verplicht elke 5 jaar een Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen (SOD) op te stellen. Vanaf 1998 wordt gewerkt aan het SOD II. Ten behoeve van dit SOD zijn kwantitatieve gegevens nodig over het gebruik van secundaire grondstoffen. De Dienst Weg- en Waterbouwkunde heeft een project opgestart bestaande uit zes deelprojecten met allen als doel om kwantitatieve informatie te leveren met betrekking tot aanbod en afzet van secundaire grondstoffen die nodig is voor. het SOD II. INTRON en Van Ruiten Adviesbureau zijn gevraagd om een verkenning van het toekomstige aanbod aan bouw- en sloopafval (excl. asfalt) en de afzet van producten daaruit uit te werken. Gezien de beschikbare tijd en middelen is een grondige studie naar de afzetmogelijkheden, beleidsinstrumenten, (economische) factoren die de afzet beïnvloeden, etc. niet mogelijk gebleken. De studie is daarom beperkt tot een beschrijving van de mogelijke ontwikkelingen. Op basis van beschikbare literatuur en schattingen van deskundigen diende direct naar getallen toegewerkt te worden. Daardoor is een range ontstaan waarbinnen de afzet van producten uit BSA zich kan gaan begeven. In de periode 1980-1996 verdubbelde het aanbod bouw- en sloopafval van ca. 6 naar 12 miljoen ton per jaar. Opwerking en hergebruik verviervoudigde van 2,3 naar ca. 10 miljoen ton per jaar, waarbij meer dan 80% toepassing vond in de wegenbouw als funderingsmateriaal. Hierbij werd ophoogmateriaal uitgespaard en kon op de benodigde asfaltdikte bespaard worden. Voor de komende 15 jaar wordt maximaal een verdubbeling van het aanbod aan te verwerken bouw- en sloopafval verwacht (ca. 25 miljoen ton). Afzet van deze toekomstige stroom louter in de funderingsmarkt is dan niet waarschijnlijk. De navolgende trendbreukscenario's zijn mogelijk: •
Een pragmatisch stortbeleid hetgeen tot gevolg heeft dat een deel gestort mag worden of geëxporteerd moet worden;
•
Een afzet in de ophoogmarkt van afval dat na minimale bewerking voldoet aan de gestelde (minimale) criteria (soms zelfs onbewerkt);
•
Een portfolio afzet waarbij hoogwaardige afzet in diverse deelmarkten van opgewerkt bouw- en sloopafval gerealiseerd wordt.
Op 13 mei 1998 heeft een workshop plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de diverse geledingen van de bouwnijverheid (toeleveranciers, slopers, verwerkers, onderzoeksinstellingen) en vertegenwoordigers van de overheid. Tijdens de workshop is o.a. gepraat over het verwachte aanbod. Overeenstemming was er dat het aanbod naar verwachting zal stijgen en wel tot zo'n 20 miljoen ton in 2005 en vervolgens oplopend naar 25 miljoen ton in 2015. De vertegenwoordigers van diverse achterbannen hebben voorts geconstateerd dat er inderdaad een trendbreuk zal komen. Er was echter geen
eensgezindheid over het toekomstbeeld waar het gaat om deze afzet. Over de grote potentiële besparing van primaire grondstoffen was men het wel eens maar of de afzet in bijvoorbeeld de betonsector en/of de ophoogsector plaats zou gaan vinden bestond verschillend inzicht. Wel was het mogelijk om op basis van de workshop aangevuld met informatie verkregen van andere deskundigen een ongunstig, neutraal en een gunstig scenario voor aanbod en afzet van BSA te ontwikkelen. In het ongunstige scenario zal het aanbod in 2015 15 tot 18 miljoen ton bedragen. Ca. 40% van het aanbod zal binnen 6 jaar worden afgezet in de ophogingen. Dit zal vervolgens nog toenemen tot meer dan 50% in 2015. Een andere belangrijke afzet blijft de funderingenmarkt (20% van het aanbod in 2015). Het neutrale scenario gaat uit van een aanbod van 20 miljoen ton in 2005 en 25 miljoen ton in 2015. Ca 80% van dit productieaanbod zal naar verwachting worden afgezet in de wegenbouw in ophogingen en in funderingen. Hiermee kan dan zo'n 14 tot 17 miljoen ton primair ophoogzand worden uitgespaard. Het gunstige scenario levert het volgende beeld op: op de middellange termijn (2005) wordt verwacht dat 20% van het aanbod afgezet gaat worden in de betonmarkt als vervanger van zand en grind. Verdere stijging tot 33% afzet in de betonsector in 2015 is onder voorwaarden mogelijk. Selectieve sloop, hoogwaardige opwerking en afzet zullen de komende 15 jaar de besparing op de hoeveelheid primaire grondstoffen voor de bouw kunnen verhogen van ca. 8 naar ca. 25 miljoen ton per jaar.
1.
Inleiding
Volgens de Ontgrondingenwet is het rijk verplicht elke 5 jaar een Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen (SOD) op te stellen. Vanaf 1998 wordt gewerkt aan het SOD II. Ten behoeve van dit SOD zijn kwantitatieve gegevens nodig over het gebruik van secundaire grondstoffen. De Dienst Weg- en Waterbouwkunde heeft een project opgestart met als doel om de kwantitatieve informatie te leveren met betrekking tot secundaire grondstoffen die nodig is voor SOD II. Het is de derde keer dat een dergelijke project wordt uitgevoerd. Voorafgaand aan het eerste Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen is de 'Evaluatie en actualisatie kwantitatieve inventarisatie gebruik van secundaire grondstoffen' uitgevoerd (Van Ruiten en DHV, 1990). Voorafgaand aan de voorloper van het structuurschema - de Nota 'Gegrond ontgronden' - is de studie 'Kwantitatieve inventarisatie gebruik van secundaire grondstoffen' uitgevoerd (Broers & Partners en DHV, 1984). Deze nieuwe studie komt echter in een andere omgeving terecht dan de vorige studies. Hergebruik is fors toegenomen, er is een forse uitbreiding van onderzoeksinzet en beleidsmatige inzet, en er is een forse uitbreiding van kennis, modellen en gegevens etc. Het project is gesplitst in zes kleinere studies (projectonderdelen): 1. een evaluatie van de eerdere verkenningen; 2. een studie naar de actuele situatie in het buitenland; 3. een verkenning van de toepassingsmogelijkheden van kleinere, onbekendere secundaire grondstoffen (in het algemeen de stromen van minder dan 500.000 ton/jaar); 4. een verkenning van het toekomstige aanbod aan bouw- en sloopafval (excl. asfalt) en de afzet van producten daaruit; 5. een studie naar de huidige omzet van licht verontreinigde grond; 6. een verkenning naar toekomstig aanbod en afzet van de grotere, bekendere secundaire grondstoffen. INTRON en van Ruiten Adviesbureau zijn gevraagd om onderdeel PO4 uit te werken. Deze studie is nadrukkelijk bedoeld als voorbereiding op SOD II, waarin het gaat om een hoeveelheid grondstoffen van >100 miljoen ton. De bijdrage van veel secundaire grondstoffen aan de bouwgrondstoffenvoorziening is marginaal. Dit geldt echter niet voor het onderwerp van PO4, het bouw- en sloopafval. Daarom krijgt dit aparte aandacht in dit aparte deelproject. Gezien de beschikbare tijd en middelen is een grondige studie naar de afzetmogelijkheden, beleidsinstrumenten, (economische) factoren die de afzet beïnvloeden, etc. niet mogelijk gebleken. De studie is daarom beperkt tot een beschrijving van de mogelijke ontwikkelingen. Op basis van beschikbare literatuur en schattingen van deskundigen diende direct naar getallen
toegewerkt te worden. Daardoor dient een range te ontstaan waarbinnen de afzet van producten uit BSA zich kan gaan begeven. Deze scenario's en ramingen zijn voorgelegd aan vertegenwoordigers van betrokken partijen die, tijdens een workshop, hun kennis en inzichten hebben geventileerd. Doel van het deelproject is om een korte doorlooptijd (ca. 2 maanden) het aanbod en de afzet van bouw- en sloopafval voor de komende 15 jaar te prognosticeren. Als resultaat van de studie is dan ook aan het onderzoek meegegeven 'Een beknopt rapport waarin drie scenario's worden weergegeven voor de afzet van producten uit bouw- en sloopafval in de periode 1996-2015'.
2.
Situatie 1982 (15 jaar geleden)
In 1982 is in opdracht van de BRBS en het ministerie VROM de studie "De markt en marketing mogelijkheden van de producten van brekerijen voor bouw- en sloopafval" [12] uitgevoerd. De BRBS telde toen 23 leden die gezamenlijk, een totale afzet van circa 1,6 miljoen ton realiseerden en een capaciteit van 4 a 5 miljoen ton hadden. De prognose uit 1982 van het Economisch Instituut voor de Bouw (E.I.B.) voor het aanbod aan metselwerkpuin was circa 2,5 miljoen ton in 1985 oplopend tot 3,5 miljoen ton in 2000. Het aanbod betonpuin was geprognosticeerd op minder dan 2 miljoen ton oplopend tot ruim 3 miljoen ton in 2000. Nu blijkt dat de ramingen van de hoeveelheden bouw- en sloopafval laag waren. In die tijd werd echter veel puin ongebroken rechtstreeks toegepast als erfverharding en ophogingen en was storten goedkoop en makkelijk. Voorspeld werd dat de omzet sterk kon toenemen met name in de wegenbouw. Het technisch afzetpotentieel werd geschat op 6 miljoen in de wegenbouw, 2 miljoen betonwaren, 4 miljoen betonmortel en 0,5 miljoen ton waterbouw. Met een actieve marketing (kwaliteitsverbetering, assortimentsopbouw, actieve verkoop) werd met name een sterke groei voorspeld in de funderingsmarkt. De opbrengstprijzen zouden onder druk komen te staan. De belangrijkste kerncijfers uit 1982: •
Aanbod bouw- en sloopafval tussen de 5 en 7 miljoen ton waarvan: ca. 2,5 miljoen metselpuin en ca. 2 miljoen betonpuin
•
Aangeboden aan brekers circa 2 miljoen ton sloopafval circa 0,3 miljoen ton bouwpuin
•
Bewerkingscapaciteit 4 a 5 miljoen ton (30 a 40 bedrijven) Afzet 1,5 a 2 miljoen ton (met name wegfunderingen en 30.000 ton in beton)
•
Prijsniveau wegenbouw ƒ 20 a ƒ 25 per ton. (soms werd geld gekregen voor acceptatie, dikwijls moest men puin kopen)
•
Gebruik van materialen/producten 1980/82 (tussen haakjes historisch verloop) - klei voor baksteenindustrie 5 a 6 miljoen ton (dalend) - kalkzandsteen 3,6 miljoen ton (stijgend) - asfalt 7,7 miljoen ton (sterk gedaald, maar in 1996 weer op niveau) - beton 40 miljoen ton (constant) - cement 5 a 6 miljoen ton (constant) - funderingen 4 a 6 miljoen ton (zeer sterk stijgend) - gips 0,5 - 0,75 (sterk stijgend)
3.
Situatie 1996
3.1. Algemeen Sinds 1980 is de verwerking van bouw- en'sloopafval enorm gestegen. Een sterke brancheorganisatie (de belangenvereniging voor recycling van bouw- en sloopafval BRBS) heeft zich ingezet voor kwaliteitsverbeteringen. Samen met de overheid is middels een professionele aanpak de markt van wegfunderingen ontwikkeld. De aanvankelijke weerstand tegen wegfunderingen van BSA granulaten is omgezet in een positieve houding, met name toen aangetoond was dat met een goede steenfundering de asfaltconstructie veel dunner kon. In het volgende figuur is in een stroomschema in hoofdlijnen weergegeven hoe de kringloop voor bouw- en sloopafval qua aanbod en afzet er in 1996 uitzag. Het betreft de kringloop exclusief aanbod en verwerking van oud asfalt. Dit schema is tot stand gekomen door de gegevens uit de geraadpleegde literatuurbronnen [1, 3, 4, 11, 13] te bundelen en te interpreteren. In de volgende twee paragrafen wordt ingegaan op de huidige situatie van de granulaten en respectievelijk de zeefzanden. 3.2. Granulaten Het uit Bouw- en Sloopafval opgewerkte granulaat wordt voor het overgrote deel afgezet (ca. 90%) in de wegenbouwsector in de fractie 0/40 als funderings-materiaal. Een steenfundering moet het draagvermogen van de weg verbeteren, goed verdichtbaar zijn en bestand zijn tegen inwerking van vocht en vorst. BSA-granulaten zijn volledig geaccepteerd als kwalitatief hoogwaardig ongebonden (en lichtgebonden) steenfunderingsmateriaal. De fractie 0/4 mm maakt voor 30-60% uit van deze fractie van 0/40 mm en wordt hier integraal ingezet [8]. Te verwachten is dat deze afzet in de GWW-funderingenmarkt zal afnemen, omdat steeds vaker granulaten al zijn toegepast. Bij renovatie komt men deze dan tegen, waarna ze opnieuw worden gebruikt. Ook is in deze afzetmarkt (GWW-sector) een toenemende concurrentie van andere materialen te zien - o.a. wegfunderingen met gebonden teerhoudend asfalt en slakken. Om de afzet in kwantitatieve zin zeker te stellen, is het van belang te bezien op welke wijze andere afzetmarkten aangeboord kunnen worden. Op regelgevingsgebied is veel in ontwikkeling. Zowel aan technische als milieuhygiënische regelgeving wordt hard gewerkt. Op technisch gebied is regelgeving ontwikkeld in de vorm van een CURaanbeveling met eisen voor de toepassing van BSA-granulaat in beton. Deze aanbeveling gaat verder dan de bestaande 20% maximale vervanging van het grof toeslagmateriaal maar laat zelfs 100% vervanging van het grof toeslagmateriaal van beton voor bepaalde toepassingen toe. Eerste proefprojecten (Delft) bestaande uit woonhuizen met dit granulaatbeton zijn succesvol gerealiseerd.
Gebruik materialen 130 Mton - fundering 8,3 min ton • beton 0,2 min ton - werk met werk? - zand 0,3
materialen • 110 Mton primaire mat.
- overige 0,4 **
\
• ca. 20 Mton secundaire mat.
toepassingen • • • • • • • • • • •
werk met werk?
ophoging dijken oevers funderingen asfalt beton baksteen kalkzandsteen cement gips overige
- verdwijnt - geen zicht op
Opdrachtgever voorschriften
wensen > werk met werk
Aanbod B en S c a . 10 Mton
• • • •
herkomst 1996
samenstelling* 1995
productie afval? bouwafval 1,9 renovatie 2,4* stoop'6.1
• beton 5,3
% oud asfalt % betongranulaat bouw besluit > kosten laag productvoorschriften > sluiten kringloop • logboek > convenant • sloopbestek
• • • •
• woningbouw 3,2
. hout 0,2
>dubo
• utiliteitsbouw 5,4
• overige 0,4
• metsel 3.7 • dlv. 0.8
• GWW*1,8 • exclusief >Z5 Mton osïalt
Bewerken 1996 productie ca. 10 Mton •vast 9
capaciteit 16.3Mton"* • 12.9BRBS • 3,4 niet leden
• mobiel 1 afzet:
• 67 leden BRBS > 52 niet leden
A
• funderingen 8,6
- storten (slib) - reststromen
• beton 0,2 - zand 0,3 • diversen 0,4**
.13,9 vast »2,4 mobiel
- storten 0,6 Mton? -divers G8006
** exclusief 0,9 Mton asfalt, namelijk 0,2 Mton asfalt voor warme recycling en 0,7 Mton Agrac (asfalt granulaat cement) *** capaciteit ook geschikt voor breken asfaltschollen en grote brokken freesasfalt
Figuur 1. Kringloop bouw- en sloopafval 1996 in miljoen ton (excl. asfalt).
Op 1 januari 1999 treedt het Bouwstoffenbesluit Bodem- en Oppervlaktewaterenbescherming (BSB) in werking. Per 1 juli 1999 wordt dit besluit effectief. Als funderingsmateriaal voldoen betongranulaat en menggranulaat in het algemeen aan de kwaliteitseisen van het BSB voor categorie 1 bouwstoffen. Metselwerkgranulaat voldoet in het algemeen niet aan de eisen voor categorie 1 bouwstoffen en zou alleen geïsoleerd toegepast mogen worden. De BRBS ontwikkelt een certificeringschema voor de kwaliteitsborging van granulaat, zowel voor toepassing als funderingsmateriaal als voor toepassing in beton. De betreffende BRL (2506) stelt zowel civieltechnische eisen als milieuhygiënische eisen. Hierbij wordt een relatie verondersteld met de eisen uit het Bouwstoffenbesluit. Omdat de milieuhygiënische eisen worden afgemeten aan met name de fijne fractie van het granulaat, worden de gevolgen van opmengen met bijvoorbeeld zeefzand specifiek op milieuhygiënische gevolgen gescreend. De in ontwikkeling zijnde asbestzorgvuldigheidsmodule voor brekers wordt onderdeel van deze BRL. Een markt waar tot nu toe (nagenoeg) geen granulaten worden toegepast is de ophogingenmarkt. Toepassing van granulaten bij ophogingen is echter een laagwaardige toepassing en is om die reden in het (Herzien) Implementatieplan buiten beschouwing gebleven [5,9]. Toepassing van granulaten in de betonmarkt blijkt heel moeilijk (in 1996 ca. 2% van het aanbod). Factoren die daarbij een rol spelenzijn uiteenlopend: de kosten van granulaat zijn hoger dan van primaire grondstoffen, de toepassing vereist goede afspraken binnen de keten van producenten tot aannemers en er is tenslotte - een mentaliteitsverandering nodig.
3.3
Zeefzand Na de verschillende bewerkingen van het Bouw- en Sloopafval ontstaan naast de granulaten (0/40 mm) het brekerzeefzand (0/8 mm) en het recyclingbrekerzand (0/6 of in 0/40 mm). Het sorteerzeefzand ontstaat bij een sorteerinrichting als het aldaar aangeboden (gemengde) Bouw- en Sloopafval wordt gescheiden en gezeefd. De huidige kwaliteit van sorteerzeefzand is zodanig, dat circa 90% gewassen/ gereinigd moet worden om toepassing van het materiaal (als BSB-categorie 2 vanwege het resterende sulfaatgehalte) in ongebonden vorm mogelijk te maken [9]. Deze kwaliteitsverbetering wordt nog steeds sterk belemmerd door de hoge storttarieven voor de afzet van de vrijkomende residuen. Was- en reinigingstechnieken voor het verbeteren van de kwaliteit van sorteerzeefzand zijn momenteel overigens wel beschikbaar. Brekerzeefzand en recyclingbrekerzand is in het algemeen relatief gemakkelijk op het kwaliteitsniveau van categorie 1 (BSB) te brengen. Toepassing van deze fracties vindt plaats als funderingszand, zand voor ophogingen en afdekkingen van stortplaatsen. Er is bij sommige provincies een voorkeur om het zeefzand zo hoogwaardig mogelijk toe te passen, maar een landelijk eenduidig beleid op provinciaal niveau (bijv. op basis van het BSB) ontbreekt vooralsnog. De totale hoeveelheid zeefzand is de laatste jaren verminderd, enerzijds door een
selectieve sloop en verwijdering anderzijds door een selectief acceptatiebeleid bij de brekerijen. De hoeveelheid zeefzand die bij brekers ontstaat is dan ook relatief gering. Zo ontstaat er ca. 0,5 Mton aan brekerzeefzand. Het recyclingbrekerzand zo'n 3 Mton wordt integraal afgezet in de wegfundering als onderdeel van de 0-40 mm fractie. Bij sorteerders is ca. 15% van het inkomende materiaal fijn waardoor de totale hoeveelheid sorteerzeefzand ingeschat wordt op zo'n 0,2 Mton in Nederland [ 1 , 15]. Dit wordt vooral op stortplaatsen gebruikt. Toch vind er momenteel nog veel onderzoek plaats naar de geschiktheid van zeefzand voor bijvoorbeeld beton. Probleem is dat de betonmortel- en betonproductenbedrijven in het algemeen de fractie van 0 tot 4 mm toepassen als zandfractie, waarentegen dit zeefzand veel fijner is (een hoog percentage tussen 0 en 2 mm). Dit betekent dat technisch onderzoek naar de consequenties moet worden uitgevoerd. Zo heeft CUR-commissie B69 "Breker- en zeefzand" tot taak om door middel van karakteriserings- en betontechnologisch onderzoek meer inzicht te krijgen in de geschiktheid van dit zand als fijn toeslagmateriaal voor beton als basis voor later op te stellen voorschriften. Enerzijds resulteren onderzoeken aan deze zandfracties in een groot aantal technische en milieuhygiënische knelpunten anderzijds hebben diverse puinbrekers al succesvolle ervaringen opgedaan met het toepassen van bijvoorbeeld recyclingbrekerzand in betonmortel [15]. De provincie Zuid-Holland heeft grondig de mogelijkheden bekeken om deze zandfracties uit BSA in beton toe te passen. In de MER fase 1 schrijft ZuidHolland dat in het voorkeursscenario circa 7,5% van het beton en metselzand behoefte door zand uit Bouw- en Sloopafval ingevuld kan worden [15]. De redenen voor dit lage percentage zijn gelegen in de hoge prijs, slechte acceptatie en technische beperkingen.
B
I
D
O
C
(bibliotheek en documentatie) Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044. 2600 GA DELFT Tel. 015-2518 363/364
10
4.
Situatie 2015 (over 15 jaar)
Het succes van bouw- en sloopafval in de periode 1980-1996 is niet zonder meer te extrapoleren. In de verschillende schakels van de kringloop doen zich namelijk veranderingen voor. Sommige veranderingen vormen bedreigingen en andere vormen juist weer kansen. In deze paragraaf worden de kansen en bedreigingen kort weergegeven. In dit rapport wordt een bandbreedte gegeven ten aanzien van de mogelijke gevolgen van de gesignaleerde ontwikkelingen. Het beleid van overheid en de diverse marktpartijen zal bepalend zijn of er sprake is van een gunstige, neutrale of ongunstige ontwikkeling. In de workshop op 13 mei heeft aan de hand van een discussienota en de daarin verwoorde discussiepunten nadere afstemming plaatsgevonden over de te verwachte situatie 2005 en 2015. In de bijlage is een totaalbeeld geschetst hoe op de stellingen is gereageerd. (Hier zijn ook de resultaten opgenomen van schriftelijke reacties op de stellingen na 13 mei). Mede op basis van de workshop is een toekomstvisie verwoord. In hoofdstuk 4 en 5 wordt naast de drie scenario's een visie op de toekomst door Intron/Van Ruiten Adviesbureau uitgesproken. In het voorliggende hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht gegeven aan veranderingen in het aanbod en bewerking en vervolgens de wensen/voorschriften met betrekking tot gebruik van BSA. Per onderdeel is in het kort ingegaan op de randvoorwaarden die de overheid zal (moeten) stellen.
4.1
Aanbod BSA
Jaarlijks worden tussen 120 a 140 miljoen ton zand/steenachtige materialen gebruikt in de bouwnijverheid. Een groot deel wordt toegevoegd aan de uitbreiding van het gebouwen- en wegenbestand en de infrastructuur in waterwerken. Een deel van de materialen wordt bij reconstructie direct weer toegepast. Met name bij ophogingen, dijkenbouw en wegfundering is er dikwijls sprake van "werk met werk". Er is weinig zicht op deze stromen c.q. kwantitatieve gegevens ontbreken. Naast werk met werk komen er materialen vrij bij renovatie, reconstructie en veranderen van bestemming van gebouwen en (water) wegen. Mede door het Bouwstoffenbesluit is het waarschijnlijk dat meer materialen zullen worden aangeboden voor hergebruik/ verwerking. Bodemvreemde materialen mogen namelijk niet achter blijven bij verandering van bestemming en herbruikbare grondstoffen mogen niet meer worden gestort. Rekening houdend met het feitelijk materiaalgebruik in 1982 en de veranderingen in materiaalgebruik in de tijd (minder baksteen, iets meer beton, meer kalkzandsteen en een verdubbeling van de funderingenmarkt) kan verwacht worden dat het aanbod sterk kan toenemen. Ons inziens zijn de volgende veranderingentot 2005 en 2Q$5ii.e verwachten: .... , '**•
11
Tabel 1: Raming toekomst hoeveelheden B en S afval ten opzichte van 1996
Vrijkomende afvalstromen • • • • • • • • • •
Metselwerkpuin Dakgrind Oud asfalt Betonpuin Gips Kalkzandsteenpuin Productieafval Funderingsmaterialen Overige separaat Overige niet separaat
Totaal:
Verwachte veranderingen*
-
+ + ++ + ++ ++ ++
2005
2015
3a4 0,2 a 0,3 3a4 8a12 0,2 a 0,5 1 a3 <0,1 2a3 0,5 a 1 <0,5
2a3 0,1 a0,2 4a5 10a14 0,5 a 0,7 2a3 <0,1 3a5 1 è 1,5 <0,5
20 a 28 min ton
25 a 35 min ton
* aantal + of -geeft indicatie van de toe- en afname in de komende jaren. De verwachting is dat op lange termijn de gebruiksduur van gebouwen enerzijds korter zal worden, met name in utiliteitssector, en anderzijds dat de levensduur van de draagconstructies langer zal worden. Dit impliceert dat buitenschil en scheidingswanden tussentijds meerdere malen vervangen gaan worden. Als het huidige stortregime (hoge storttarieven gekoppeld aan stortverboden) gehandhaafd blijft, kan de hoeveelheid te verwerken materiaal oplopen tot 20 a 30 miljoen ton per jaar in 2005 en 25 a 35 miljoen ton in 2015. Echter in 2050 zal het te verwerken aanbod weer afnemen omdat renovatie, partieel slopen en demontabel bouwen toe zal nemen [8]. Bovendien zijn er meer aanpasbare constructies door design voor recycling. In de workshop is hierop nader ingegaan. Overeenstemming was er dat het aanbod zal stijgen. De verwachting was dat het aanbod eerder aan de onderkant van de prognose zal uitkomen, dat wil zeggen 20 miljoen in 2005 en 25 miljoen in 2015 (zie ook respons op de stellingen opgenomen in de bijlage; het betrof hier echter geen uitspraken gebaseerd op rekenmodellen maar eerder op kennis van de markt). Niet alle materialen gaan in de toekomst naar gespecialiseerde brekers toe. Een deel gaat rechtstreeks terug naar de producenten. Bovendien is te verwachten dat mede door de toename van industrieel bouwen (o.a. prefab) en meer retourstromen het afval bij producenten zal stijgen (productieafval, afkeuring en retour ontvangen bouwafval, post-consumer producten). We zien nu reeds dat 12
gipsproducenten bouwafval recyclen en sommige producenten van betonproducten (mobiele) brekers inhuren om hun betonafval te recyclen. De in situ recycling in met name de GWW-sector neemt eveneens sterk toe. Tevens is te verwachten dat selectief slopen zich verder zal ontwikkelen. Gebouwen worden niet alleen gestript, maar door nieuwe laser-, frees- en afzuigtechnieken kunnen daarna materialen zoals stucgips en glas apart worden verwijderd en aangeboden. Er ontstaan meer homogene deelstromen met asbest, PAK- verontreinigingen of stromen met hogere concentraties zware metalen. Voor diverse afvalstromen komen aparte containers. De verwijderingskosten zijn afhankelijk van de materiaaltechnische en milieuhygiënische kwaliteit van het afval (verdere prijsdifferentiatie). Het sorteren van materialen zal voor een deel een stap terug in de keten verschuiven van de brekers en sorteerbedrijven naar de slopers en bouwers, waardoor wassen mogelijk overbodig wordt. Opgemerkt werd dat de afgelopen jaren al veel minder gestort is. Tevens werd opgemerkt dat door toename van renovatie en meer gebruik van kunststoffen (tussen de 200 en 2000 soorten kunststoffen in de bouw) er steeds meer reststromen zullen ontstaan. Selectief slopen zal doorgaan, ook al zijn er grenzen aan. Niet alle materialen kunnen op de bouw- c.q. sloopplaats gescheiden worden. Sommige brekers kunnen met crushers, magneten en windzifters uitstekend metalen en kunststoffen terugwinnen c.q. apart houden. Een aantal deelnemers is er niet van overtuigd dat (stuc)gips apart verwijderd zal gaan worden. Wel zal door het zorgvuldig oppakken en schudden op de slooplocatie enkel het slooppuin in bewerking genomen worden en niet reeds aanwezige fijne fracties (grond). Klein chemisch afval en asbest zullen wel apart ingezameld worden. Verder is er een zeer interessante parallel te trekken met de asfaltbranche. Om de materiaal- eigenschappen van regeneraat goed te kunnen gebruiken, worden asfaltconstructies steeds selectiever verwijderd. Na een analyse van de samenstelling wordt selectief gefreesd en iedere fractie kent zijn eigen afzetmarkten. Opdrachtgevers, aannemers, asfaltbranche en overheden zijn er in geslaagd om op een professionele wijze marktconform om te gaan met oud asfalt. De betonindustrie kan veel leren van deze aanpak c.q. deze vorm van samenwerking. Niet alle deelnemers zijn ervan overtuigd dat er een groter prijsverschil komt tussen de verschillende kwaliteiten B en S afval. Ook zijn de meningen verdeeld of er grote stromen afval terug gaan naar de producent (producenten verantwoordelijkheid) en/of marktpositie van producten die moeilijk her te gebruiken zijn zal afnemen. De effecten van Dubo (duurzaam bouwen) zullen zowel voor de korte als de lange termijn (buiten de scope van dit project) effect hebben op aanbod en afzet van bouw- en sloopafvalgranulaten. Enerzijds betreft het de maatregelen betreffende het verlengen van de levensduur, sluiten van kringlopen en flexibele bouw en anderzijds de voorkeur voor bepaalde materialen en bouwwijzen.
13
4.2
Bewerken De brekerijen zullen geconfronteerd worden met een druk op het prijsniveau in de funderingsmarkt. De markt raakt verzadigd (studie Oranjewoud) o.a. door meer aanbod van reeds toegepast BSA-granulaat als funderingsmateriaal bij wegreconstructies, meer concurrentie met andere secundaire materialen en minder vraag door ondergronds bouwen. De druk op het prijsniveau zal ten dele opgevangen worden door verhogen van acceptatie tarieven. Vooral problematische en gemengde afvalstromen zullen duurder worden (afhankelijk van stortbeleid).Via een verscherpt acceptatiebeleid en controle op het voorkomen van asbest (asbest-zorgvuldigheidsmodule) zal de hoeveelheid in het granulaat tot een minimum gedaald zijn. Er zal echter nog meer het accent gelegd worden op efficiency en kwaliteitsverbetering. De logistieke kosten zullen verminderd worden door meer mobiele brekers (in situ hergebruik) en door strategische vestigingslocaties (laagste transport afstanden, dichtbij nieuwe afzetmarkten, betere bereikbaarheid). Het schone beton zal apart gehouden worden en er zal meer gebroken worden bij grote betonproductenbedrijven en enkele betonmortelcentrales. Gezocht zal worden naar verfijnde breek- en sorteertechnieken (optisch en ballistisch) wellicht extra (thermische) stappen zodat minder primair cement ingekocht hoeft te worden. Grote betonproductenbedrijven en enkele betonmortelbedrijven zullen hun productieproces verder aanpassen om het bijmengen van betonpuin zonder stofproblemen te laten verlopen. Door extra voorbewerking zal getracht worden de economische aantrekkelijkheid te vergroten, omdat beton gescheiden wordt in grind, zand en een fractie met een bindend vermogen c.q. aantrekkelijke grondstoffen voor cementproductie. De prijsdifferenties bij acceptatie zijn afhankelijk van betonkwaliteit en aanwezige verontreinigingen. De nieuwe Beoordelingsrichtlijn 2506 benoemd nu reeds de fractie 0/4 (recyclingbrekerzand) en brekerzeefzand als producten waarvoor de kwaliteitsverklaring voor toepassing in de beton en wegenbouw geldt. Door selectieve sloop en het vermijden van bijmenging van vreemde (bijv. lokaal fijn zand en grond) stoffen behoeft deze fractie in de toekomst niet meer gewassen te worden. Enkel het sorteerzeefzand (ca. 5% van het totaal) wordt dan nog voor de helft gewassen ter toepassing in dezelfde markten. Voor het hierbij verkregen wasslib zal dan een betaalbare eindverwerking beschikbaar moeten zijn (zie ook par. 4.2.2.). De totale milieubelasting van het bewerken zal hiermee dalen en op een vergelijkbaar niveau met die van de winning van primair zand uitkomen. Intron heeft in '97 [15] aangetoond dat met name de wasstap en het hierbij ontstane wasslib een negatieve invloed hebben op het milieuprofiel van het hiermee verkregen zand.
14
4.2.1.
Mobiele bewerking
Er is geen eenduidigheid gebleken over de toekomstige positie van mobiele brekers. De workshopdeelnemers zijn het maar gedeeltelijk eens met de stelling dat er meer mobiele brekers zullen komen*. De motivatie is deels ingegeven door de angst dat mobiele brekers de huidige marktpositie van vaste brekers zal ondergraven. Ook werd er nadrukkelijk opgewezen dat ze aan minder milieuvoorschriften hoeven te voldoen en een lagere kwaliteit eindproduct leveren (imago-aspect). Er zijn echter ook een aantal argumenten die pleiten voor meer mobiele brekers: •
Er is een tendens dat met name betonproductenfabrikanten hun productieafval, soms aangevuld met ander betonpuin, opsparen en op gezette tijden een mobiele breker laten komen die dit materiaal breekt en zeeft en daarmee geschikt maakt voor volledige hergebruik in de fabriek.
•
Kostenoptimalisatie is essentieel voor de toekomst van de branche van brekers. Mobiele brekers kunnen de transport- en handelingskosten minimaliseren. Dit geldt met name voor reconstructie van (gebonden) steenfundering, verwerken productieafval, slopen grootschalige betonconstructies waarvan vrijkomende materialen ter plaatse kunnen_worden gebruikt voor bijvoorbeeld vliegvelden. Mobiele brekers kunnen transportkosten verlagen door van geval tot geval steeds opnieuw te kiezen voor de meest strategische ligging voor aanvoer en afzet.
•
Kwaliteit en kwaliteitsbewaking kan een zwak punt zijn van mobiele brekers. In de toekomst komen echter meer grotere betonconstructies beschikbaar om gesloopt te worden. Selectief verwijderen van asbest, PAKhoudende materialen of anders verontreinigde gebouwonderdelen gebeurt steeds meer op de bouw- of sloopplaats zelf, waardoor het voor de hand ligt om de resterende, niet verontreinigde fracties ook ter plaatse te scheiden. Ongedefinieerd puin en puin met verontreiniging kunnen echter beter via een vaste breker gaan met een gericht acceptatiebeleid, kwaliteitsbewaking en wasstap. Mobiele brekers kunnen met een selectieve acceptatie en een mentaliteit gericht op het maken van goede hoogwaardige eindproducten ook hoogwaardige kwaliteiten leveren. Verminderen van transport heeft bovendien een gunstig effect op het milieuprofiel.
•
Provincie is bevoegd gezag om vergunningen te verlenen voor (mobiele) brekers. Provincies kunnen voorwaarden stellen om te voorkomen dat er sprake is van downgrading en kunnen stimuleren dat de vrijkomende materialen zo hoogwaardig mogelijk in de bouwketen worden ingezet.
De belangenvereniging Mobiele Recycling was niet vertegenwoordigd op de workshop maar heeft wel in een later stadium alsnog op de stelling gereageerd. In grote lijnen zijn zij het eens met de hier genoemde argumenten die pleiten voor meer mobiele brekers.
15
4.2.3. Kosten en opbrengsten bewerking
De verhouding kosten en opbrengsten is essentieel; binnen een efficiënte bedrijfsvoering en schaalgrootte, zijn de logistieke kosten dominant. Wat de opbrengsten betreft is niet te verwachten dat voor 2005 de grindprijs sterk zal stijgen. De prijs voor specifieke zandfracties als ook de relatief hoge grindprijs voor logistiek moeilijk bereikbare afnemers, kan wel aantrekkelijk zijn om BSA granulaat in te zetten. De verzadiging in de funderingenmarkt en het grote aanbod van andere secundaire grondstoffen, zal een duidelijke druk veroorzaken op de markt voor funderingsmaterialen. Aanbieders van BSA-granulaat zullen voor de mindere kwaliteiten waarschijnlijk gaan uitwijken naar de ophoogmarkt en voor de goede kwaliteiten naar de betonmarkt. Aangezien de basis primaire grondstoffen goedkoop zullen blijven, is het een voorwaarde dat nog meer gezocht moet worden naar logistieke voordelen en speciale producten. Zo loont het op dit moment niet om bijvoorbeeld recyclingbrekerzand af te scheiden en in de betonmarkt af te zetten, omdat de opbrengstprijs in de funderingenmarkt hoog is en de nu nog daarvoor noodzakelijke wasstap hoge afschrijvingskosten en hoge stortkosten voor het wasslib met zich meebrengen. Technologisch onderzoek zal dan gericht moeten zijn op het gedeeltelijk vervangen van de dure componenten in beton, namelijk cement en speciale fracties. De vergelijking kan getrokken worden met de asfaltbranche. Daarin wordt dure bitumen bespaard en zijn hoekige materialen beter dan ronde materialen. Kwaliteit van asfaltgranulaat wordt verhoogd door materialen selectief te verwijderen (frezen), apart te houden en gericht te verwerken. Naast bijmengen/wegmengen van geringe hoeveelheden zijn er ook asfaltmengsels die voor het grootste deel bestaan uit oud asfalt. Samen met een pro-actieve betonindustrie zou nog meer gekeken moeten worden naar kwaliteitsparameters van betongranulaat, optimale recepturen en voor de lange termijn (thermisch) opwerken van betonpuin. Verrekenen via verwijderingsbijdrage en opslag op primaire grondstoffen zijn reeds eerder diverse malen onderzocht maar leveren veel ongewenste bijwerkingen op. Een vergroening van het fiscale stelsel op Europees niveau kan op den duur een bijdrage leveren. Op de CUR-dag van 12 mei 1998 is de suggestie gedaan om via een sloopheffing extra gelden te krijgen die noodzakelijk zijn om een verantwoorde bestemming te vinden voor het slib dat vrijkomt bij het wassen en voor de afgescheiden, verdachte deelfracties. Een aantal brekers hebben een duidelijk pleidooi gehouden om een goede regeling te vinden voor de financiering van de afzet van deze kwalitatief slechte fracties.
4.3. Afzet en wensen afnemers
Het grotere aanbod van secundaire grondstoffen, waaronder bouw- en sloopafval, en het verzadigd raken van de funderingenmarkt zet de kringloop voor BSA-granulaten onder druk. De "trekkracht" van de funderingenmarkt valt weg. Het afzetvolume in de wegfunderingenmarkt wordt minder en het prijsniveau wordt lager. De succesvolle historische trend kan zeer waarschijnlijk niet voortgezet worden. BSA begint aan een nieuwe product life cycle. 16
De volgende trendbreuken zijn mogelijk: I.
Pragmatisch stortbeleid. Onder druk van Europese regelgeving en ontbreken van een goed afzetperspectief, wordt het Nederlandse stortbeleid versoepeld (lagere tarieven, minder verboden) en de export van bouw- en sloopafval neemt toe. Mobiel breken neemt toe en de huidige vaste bewerkingscapaciteit wordt voor minder dan de helft benut. Goede kwaliteiten betonpuin gaan in beperkte mate wel naar de betonindustrie.
II. Selectief gesloopte materialen naar ophoogmarkt. Het grote volume BSA gaat naarde ophoogmarkt. Het sloop-, breek- en sorteerproces wordt geoptimaliseerd om te voldoen aan de verschillende categorieën van het bouwstoffenbesluit. Er is sprake van een downgrading. Een deel van de bijkomende materialen wordt tijdens het slopen/frezen zodanig verkleind dat ze rechtstreeks afgezet kunnen worden om kosten te besparen. Slechte kwaliteiten en ongedefinieerde granulaten worden of gestort of onder IBC-criteria toegepast. III. Portfolio afzet. • Alle marktpartijen zetten zich in om de potenties van BSA optimaaLte benutten. • Overheid handhaaft stringent stortbeleid en draagt dit binnen Europa uit. • Overheden als opdrachtgever schrijven hergebruik in eigen bestekken voor (zowel in asfalt, als beton als voor stortsteen). • Net als de asfaltindustrie worden andere toeleverende industrieën zoals betonmortel, betonwaren, cement, gips, kalkzandsteen pro-actief. Investeringen worden gedaan in het zelf bewerken en opwerken van BSA. • Metselwerkgranulaat naar de ophoogmarkt. De medio 1998 gevoerde discussie over de eisen ten aanzien van sulfaatuitloging in het Bouwstoffenbesluit hebben geleid tot een versoepeling waardoor metselwerkgranulaat onder categorie 1 eisen valt en dus zonder de dure IBCmaatregelen in de ophogingen met een minimum aan bewerkingen kan worden toegepast. • Bij het ontwerpen van gebouwen wordt rekening gehouden met de afvalfase (logboek ten aanzien van materiaalgebruik, demontabel bouwen, voorschrijven regeneraten). • Overheid en bedrijfsleven streven naar een duurzame samenleving. • Duurzaam bouwen vindt steeds meer ingang en krijgt een formelere status. • Prestatie-eisen worden bijvoorbeeld verwoord in het bouwbesluit en hergebruik van recycling materialen worden standaard voorgeschreven. Door optimalisatie van het bouw-, sloop-, bewerkings- en productieproces zijn betonproducten- en betonmortelbedrijven in staat om hoge percentages BSA te gebruiken zonder extra cement toe te voegen. Indien de noodzakelijke bewerking van het bouw- en sloopafval op een minimum is, de toepasbare hoeveelheid geoptimaliseerd en de 17
cementbehoefte geminimaliseerd, kan de kostprijs van dit beton zelfs omlaag gaan. Binnen de workshop was geen eenduidigheid over het toekomstbeeld. Een deel van de deelnemers was het volstrekt niet eens met de stelling dat onder druk van Europese regelgevingen en het wegvallen van de funderingenmarkt, het stortbeleid versoepeld zou worden en daardoor de te verwerken hoeveelheid BSA sterk af zal nemen. Enkele deelnemers hielden hier echter wel rekening mee, met name als de overheid zich nog meer zou terugtrekken. Voorwaarde voor een maximale verwerking van het aanbod is namelijk dat de overheid een stringent stortbeleid blijft voeren zowel ten aanzien van inhoud als handhaving. Voor 2005 is het onzeker of de betonindustrie pro-actief zal zijn ten aanzien van het sluiten van kringloop. Voor 2015 zijn de meeste het er wel mee eens dat de betonindustrie haar verantwoordelijkheid zal nemen c.q. haar kansen zal benutten. De deelnemers aan de workshop waren het er gedeeltelijk mee eens dat er een portfolio in de afzet moet komen. Sommige waren bang, dat wanneer de afzetmogelijkheden in de ophoogmarkt worden verruimd, alle "hoogwaardige" toepassingen om zeep worden geholpen. De betonindustrie ziet op dit moment wel een toename van het gebruik van BSA-granulaat en met name schoon betongranulaat. Een afzet van 20% in 2005 en 40% in 2015 van BSA-granulaat in beton vindt men in het algemeen zonder technologische veranderingen zeer hoog c.q. te hoog. Een aantal vertegenwoordigers van brekers daarentegen willen echter zelfs een afzet van 60% in de betonsector. Andere brekers houden vast aan 75% afzet in de funderingsmarkt en de resterende 25% mogelijk in betonsector. Hoe de toekomstige verdeling tussen de diverse afzetmarkten eruit zal zien is nog onzeker. Wel is een tendens te signaleren van voorwaartse en achterwaartse integratie. Grote betonproducenten willen meer grip hebben op grondstoffen door zelf te gaan breken en brekers tonen steeds meer belangstelling voor zowel het sloopproces als het maken en verkopen van producten met het BSA-granulaat (zowel betonmortel als betonwaren) en aannemers willen voor hun afnemers een volledig pakket aanbieden. Daarnaast komt de aanleg van wegen, reconstructie en verwerking in toenemende mate in één hand. De overheid kan door middel van een actieve opstelling inspelen op de door de markt ingezette veranderingen. Er was grote onzekerheid c.q. verschillen van inzicht of de berekende besparingsmogelijkheden voor 2005 gerealiseerd konden worden. Over de potenties voor 2015 waren de deelnemers aan de workshop eveneens het ten dele eens, met uitzondering van de besparing aan kalksteen. In het volgende hoofdstuk worden de scenario's verder uitgewerkt. Om een portfolio afzet te kunnen realiseren, dat wil zeggen zowel BSA-producten afzetten in funderingenmarkt, ophoogmarkt, betonindustrie en overige markten (zoals stortstenen, drainage), moet aan meerdere van de volgende voorwaarden worden voldaan: 18
beleid overheid ten aanzien van storten; Europese regelgeving; (vrijwillige) hergebruikverplichting; stimuleringsmaatregelen; pro-actieve betonindustrie (asfalt als voorbeeld); nog selectiever slopen (frezen, logboek); verfijnde breek- en sorteer technieken; . (thermische) opwerking (minder cement nodig); meer kwaliteiten betonpuin; design for recycling. In de workshop kwam verder naar voren dat de opdrachtgever vanuit een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid of vanuit de visie om duurzaam te willen bouwen voorkeuren kan/moet uitspreken voor regeneraten. In het verleden is op deze wijze ook een markt gecreëerd voor asfaltgranulaat. Genoemd werd ook dat de bouwvoorschriften nu soms contra productief werken (bijvoorbeeld maximaal 20% grindvervanging door BSA-granulaat en geen zandvervanging); een extra stroomlijning kan marktverruimend werken. Verder bleek dat de betonindustrie nu nog regelmatig "gesandwiched" wordt tussen opdrachtgevers die hoge technische eisen stellen en garanties eisen aan de ene kant en overheden die meer hergebruik willen aan de andere kant. Door een goede gecoördineerde aanpak kan de betonindustrie echter een goede boterham verdienen met het benutten van de potenties van BSA.
4.4. Kostprijs granulaatbeton
Het algemene beeld is dat op dit moment en voor de korte termijn BSAgranulaat niet kan concurreren met primaire grondstoffen. Daarentegen blijken in een aantal praktijksituaties betonwaren en betonmortelbedrijven momenteel reeds op een economisch verantwoorde wijze betongranulaat in te zetten. Afhankelijk van logistieke situatie, betonreceptuur en soms wensen van opdrachtgevers, is het economisch aantrekkelijk. De meeste deelnemers zijn er wel van overtuigd dat een mentaliteitswijziging nodig is. Breken is geen afvalverwijderingsactiviteit maar een noodzaak voor de winning van grondstoffen, het selectief accepteren van betonpuin, het apart houden van betonpuin en het optimaliseren van de receptuur. Verwacht wordt dat de huidige voorschriften die gebaseerd zijn op ervaringen met primaire, in Nederland beschikbare grondstoffen en beschrijvend van aard zijn, in de komende jaren worden omgebogen in meer prestatie gerichte voorschriften. Hierdoor zullen kansen voor bijv. 100% "recyclingbeton" ontstaan. Daarnaast zullen technologische doorbraken de toekomst bepalen. Het is essentieel om hier meer zicht op te krijgen (door thermische stap bindmiddel terugwinnen). Als de betonindustrie marktconform goede kwaliteit betonpuin uit de markt trekt dan kunnen de slechte en ongedefinieerde kwaliteiten gebruikt worden voor ophoog- en funderingenmarkt. Het toenemend aandeel beton in BSA werkt in deze gunstig.
19
5.
Scenario's voor aanbod en afzet van BSA
Het aanbod te verwerken BSA exclusief asfalt is in 1996 circa 10 min. ton. Deze cijfers zijn afgeleid uit de BRBS-enquête die uitgaat van een productie van 10,9 min. ton waarvan 10% asfalt (0,2 min ton naar warme recycling en 0,7 min ton Agrac). De totale hoeveelheid oud asfalt in Nederland is ca. 3 min. ton. Ruim 2 min ton is freesasfalt dat niet gebroken wordt. De afzet ging in 1996 voor.0,2 min. ton naar de betonmortel- en betonproductensèctor, voor 8,6 min. ton naar de wegfunderingsmarkt en 0,4 min ton overige toepassingen. Aangenomen is dat de fundering met BSA voor 72% ophoogzand vervangt en 18% de asfaltonderlaag. De ophoogzandbesparing is dan 7,8 min ton. De directe grindbesparing door toepassing in beton is in 1996 circa 0,2 min. ton. De situatie in 1996 voor wat betreft aanbod en afzet van BSA is in navolgende tabel 2 opgenomen [1, 3, 11, 13]. Tabel 2. Producten uit Bouw- en sloopafval (exclusief Asfalt) 1996
Productie totaal - Beton - Metselwerk Hergebruik Export Afzet: wegfunderingen Afzet: beton Besparing ophoogzand Besparing grind
9,8 5,3 3,7 90% Naar België 8,6 0,2 6,2 0,2
Voor 2005 is het aanbod te verwerken BSA mede afhankelijk van het stortbeleid. Gelet op het feit dat de stortverboden zijn aangescherpt, er meer renovatie en vervangende bouw wordt verwacht, het grote bouwvolume (en dus sloopvolume) 1950-1980 en de toename van wegreconstructies van (gebonden) steenfunderingen, zal het aanbod naar verwachting sterk stijgen. In het ongunstige scenario wordt een deel onbewerkt toegepast als ophoging of als extra afdekmateriaal voor stortplaatsen. De bestemming voor BSA is sterk afhankelijk van de verzadiging van de funderingsmarkt, de technologische doorbraak om dure grondstoffen terug te kunnen winnen uit beton en de bereidheid om een mentaliteitsverandering door te voeren. De verzadigde funderingsmarkt verlaagt de opbrengstprijzen. Gezocht zal worden naar ketenkostenreductie (minder transport, sorteren voor/tijdens de sloop, betere sloopbestekken, minder wassen, verminderen cementbehoefte). Daarnaast zal onderzoek gedaan worden om beton (thermisch) op te werken en zullen alle betrokkenen zoeken naar een goed functionerend en acceptabel verrekeningssysteem voor afgescheiden verontreinigde deelstromen. Op termijn zal meer betonpuin teruggaan in de 21
betonkringloop en per scenario is het aandeel funderingsmarkt, ophoogmarkt, beton en overige toepassing verschillend. Uitgaande van de hiervoor beschreven trends en ontwikkelingen (hoofdstuk 3) kunnen voor de korte (2005) en middellange (2015) termijn een neutraal, gunstig en ongunstig scenario worden opgetekend (zie tabel 3). In het neutrale scenario wordt uitgegaan van een aanbod van 20 min. ton 2005 en 25 min. ton in 2015 en dit is afgeleid uit tabel 1 in hoofdstuk 3.1. De workshop ging ervan uit dat het toekomstige aanbod uit zou komen aan de onderkant van de bandbreedte 20 tot 28 min. ton in 2005 en 25 a 35 ton in 2015. In deze aanbodcijfers is nog wel inbegrepen een deel van het oude asfalt. In het gunstige scenario wordt uit betonpuin niet alleen een grindvervangend product gemaakt, maar ook een hoogwaardig betonzandvervangend product en een (licht) hydraulisch materiaal. In de tabel op de volgende pagina zijn de cijfers weergegeven. In het ongunstige scenario zal het aanbod 15 tot 18 min. ton bedragen op grond van het huidige stortbeleid. Mocht het stortbeleid versoepeld worden en meer onbewerkt BSA geschikt worden als afdeklaag dan kan de hoeveelheid BSA aangeboden voor bewerking nog verder afnemen. Bij de berekening is uitgegaan van aansluiting aan het huidige bestaande beleid waaronder bijvoorbeeld het stortbeleid (stortbesluit) en beleid ter bescherming van bodem en oppervlaktewater (BSB).
22
Tabel 3.
Scenario's voor aanbod en afzet van Bouw- en Sloopafval in miljoen ton
BSA Gunstig Productie in miljoen ton* Hergebruik Afzet funderingen Afzet ophogingen Afzet beton Afzet stortstenen, drainage etc Besparing: grind Besparing: betonzand Besparing: ophoogzand** Besparing: stortsteen*** Besparing: kalksteen
2005 Neutraal
25 95% 12 6 5 1 4 1 15,1 0,5
20 90% 9 7 2 0,5 1,8 0,2 13,7 0,2 -
0,1
BSA Productie in miljoen ton* Hergebruik Afzet funderingen Afzet ophogingen Afzet beton Afzet stortstenen, drainage etc Besparing: grind Besparing: betonzand Besparing: ophoogzand Besparing: stortsteen Besparing: kalksteen
Gunstig
2015 Neutraal
30 95% 10 6,5 10,0 2,5 7,5 2,0 15,0 1,25 0,5
25 90% 8 11 2,7 0,7 2,3 0,4 17,1 0,3 -
Ongunstig 10-15 1) 80% 5 6,5 0,25 0,25 0,25 10,2 0,1 Ongunstig 12-18 2) 80% 3,5 10 0,5 0,2 0,5 12,6 0,1 -
productie heeft hoeveelheid steenachtig aangeboden ter bewerking bij brekers (dus exclusief freesasfalt granulaat dat rechtstreeks weer wordt ;
1
:-.£
„
nn
i_
__i_ii.
1—4.
: -
6.
Conclusies/visie op de toekomst
Op basis van de workshop en de kwantitatieve gegevens van de scenario's kan de volgende visie op de toekomst worden gegeven. 1.
BSA is de grootste secundaire grondstof met de meeste potentie om primaire grondstoffen te besparen (zie werkdocument SOD II van DWW [14]). Een eenduidig toekomstbeeld over hoe groot het aanbod en hoe de afzet zal zijn ontbreekt echter.
2.
Een gezamenlijke aanpak en bundeling van kennis en ervaring zoals dat gebeurt bij oud asfalt is zinvol. Het implementatieplan bundelt reeds een groot aantal activiteiten. Gelet op de veranderingen in de afzetmarkten van BSA is te verwachten dat de huidige organisatiestructuur zal veranderen. Breken en afzet als funderingsmateriaal is slechts een onderdeel in de hele keten.
3.
De verschillen in besparing van primaire grondstoffen tussen de diverse scenario's zijn bijzonder groot. Dit komt enerzijds door het grote aantal onzekerheden en anderzijds doordat aan veel voorwaarden moet worden voldaan om het gunstige scenario te kunnen realiseren. Naast ketenkostenreductie door (logistieke) optimalisatie zijn technologische doorbraken, met name voor betonrecycling en nieuwe toepassingen van metselgranulaat nodig. Een acceptabel verrekeningssysteem moet vorm gegeven worden en de overheid moet een stringent stortbeleid blijven voeren. De overheden moeten de randvoorwaarden creëren voor een marktconforme oplossing.
Overzicht geraadpleegde literatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
14. 15. 16.
Hoeveelheden Bouw- en Sloopafval bewerkt door breekbedrijven - BRBS enquête 1996 - ERS 97.142. vervallen Stand van zaken bouw- en sloopafval - Novem NOH 1996. Monitoring prioritaire afvalstoffengegevens 1996 - RIVM - 1996. Implementatie plannen BSA - VROM. De markt en marketingmogelijkheden van (vlieg)as in bouwnijverheid in Nederland Neom bv 1981. Marktstudie BSA-afzet in de betonbouw, VROM 1992. Verslag van het Nationale Bouw- en sloopafval Congres mei 1998. Speerpunten Bouw- en Sloopafval, April 1998. Hergebruik van de steenachtige afvalstoffen (gips, cellenbeton, kalkzandsteen en porisosteen - Intron 92.023). Marktacceptatie secundaire grondstoffen: huidige succesfactoren leerpunten overheid voor de toekomst, W-DWW-97-010, DWW, 1997. Markt en marketing mogelijkheden van producten van bewerkingen voor BSA- BRBS 1982. L.H.A.M, van Ruiten en DJ. Kruijt, "Evaluatie kwantitatieve inventarisaties gebruik secundaire grondstoffen, periode 1994-1996 t.b.v. SOD II, van Ruiten Adviesbureau en PRC Bouwcentrum i.o.v. DWW, W-DWW-98043, 1998. J.W. Broers en M.J.A. Weima "Verkenningen secundaire grondstoffen 1996-2015, DWW, W-DWW-98-048, DWW 1998. MER, Beton- en metselzandvoorziening fase 1, Provincie Zuid-Holland, november 1997. L.H.A.M. van Ruiten, "Registratie productie en afzet secundaire grondstoffen, inventarisatie gegevens 1989-1996", W-DWW-97-075, DWW 1997.
27
B
I
D
O
C
(bibliotheek en documentatie) Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044. 2600 GA DELFT Tel. 015-2518 363/364
28
Bijlage A Deelnemers workshop BSA-granulaten
GENODIGDE Prof.dr. Ch. Hendriks - T U Delft Ir. J.F. van der Waal - VROM-DGM Dhr. J.J.B.M. Lommelaars - VROM-DGM. Dhr.Zoontjens- ERS Dhr. Goes + 1 sorteerder- BRBS Ir. E. Schut-BRBS DhrTBoone - VAR Dhr. Bontrup - Bowie [ Dr. A.S.H. Breure - Smeekers, v.d. Wiel & Partners Dhr. Alblas + 1 sloper- BABEX Ir. J.Th. v.d. Z w a n - D W W Ir. J.W. Broers - DWW Dhr. R. v.d. Klooster - RWS drs, S. de Jong - Provincie Zuid-Holland dhr. Schoemaker- BFBN dhr. Ch. Kamphuis-RIVM ing. P. Smit-VOBN ^ Dhr. Hogervorst - Gemeente Rotterdam ing. N.J.F. Vonk-VOBN drs. L. van Ruiten - V. Ruiten Adviesbureau ir. L.C. d e L e u r - N B M drs.ing. R. Henneveld - CROW ir. L.M. Dewever- Rijksgebouwendienst dhr. J. Put - Belangenvereniging Mobiele Recycling dhr. F. Lagerwaard -Ver. Van Sloopaannemers dr. W. van L o o - V N C 1 ir. R. van Selst- INTRON ir. J. v.d. Klooster- Oranjewoud dhr. Zwart- Ingenieursbureau Amsterdam dhr. W. Mollink-MBI ^ mevr. De Moei - KNB °, dhr. G o r t - D W W dhr. V. Oppen - SBR » dhr. H. van den Top - RWS ing. A.G.J. van den Berk - RWS
AANWEZIG
SCHRIFTELIJK BENADERD
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X
X X X X X X X X X
29
Ingevuld door: 1) 2) 3) 4) 5)
Stellingen werkgroep 2005
volstrekt niet mee eens gedeeltelijk niet mee eens weet niet/onzeker gedeeltelijk mee eens volstrekt mee eens
1) 1
2 3
4 5 6 7
8
9
Hoeveelheid B en S afval zal stijgen tot 20 a 30 miljoen ton in 2005. - minder storten; - meer renovatie/vervangende bouw; - groter bouwvolume 1950-1980; - reconstructie wegfunderïngen. Selectie gebeurt nog meer door gespecialiseerde slopers (sorteren en wassen minder nodig). Steeds meer deelstromen, zowel bij bouw-, renovatie- als sloopafval zullen separaat aangeboden worden (hoogwaardig puin en verontreinigd puin met bijvoorbeeld asbest, PAK, zware metalen, gips). Grotere prijsverschillen per deelstroom afhankelijk van milieuhygiënisch en materiaaltechnische kwaliteit Er zullen meerdere klassen betonafval ontstaan afhankelijk van zuiverheid en kwaliteit van het beton voor het slopen. Aandeel van vaste brekers zal afnemen en mobiele brekers voor GWW sector en grote sloopprojecten zal sterk toenemen, (insitu neemt toe) Naast grote brekers en sorteerders voor buikstromen zullen er meer gespecialiseerde bedrijven komen voor sorteren, wassen, reinigen, bewerken en immobiliseren van speciale deelstromen, bijvoorbeeld verwerken gipsrijke fractie, opwerken ZOAB. Brekers gaan zich richten op meerdere afzetmarkten: 50% funderingsmarkt (menggranulaat en metselgranulaat en opwerken bestaande gebonden funderingen) bij reconstructie; 15% ophoogmarkt categorie 2 materialen en ongedefinieerd puin (bijvoorbeeld gipsrijke fractie); 10% ophoogmarkt (metselpuin en gedefinieerd puin); 20% betonindustrie; 5% overige (stortstenen, drainage, zandfracties). (BSA krijgt nieuwe product lifecyde) Het gebruik van BSA is afhankelijk van het gevoerde stortbeleid. Bij versoepelen van de regels daalt gebruik tot 5 miljoen ton bij een pro-actieve opstelling van de betonindustrie stijgt het tot 20 a 25 miljoen ton in 2005.
11
12
13
Bij een selectieve acceptatie van BSA, een optimale receptuur en maximale inzet van BSA kan de kostprijs van beton c.q. betonwaren lager zijn ten opzichte van beton met alleen primaire materialen. Negatieve inzet prijzen voor BS granulaat zijn niet nodig en de presentaties van het eindproduct blijft gelijk. Om dit te realiseren is wel een mentaliteitsverandering nodig (slopen/bewerken is terugwinnen van grondstoffen). a. Kostprijs met BSA kan lager b. Mentaliteitsverandering nodig
/-7
betonzandbesparing
1 - 2 miljoen ton
-
ophoogzandbesparing
3 - 1 4 miljoen ton
- besparing stortsteen 0,2 - 0,5 miljoen ton (o.a. door meer aanbod, meer beton, mentaliteitsverandering, besparing op hoge stortkosten, prijsniveau funderingsmaterialen onder druk, pro-actieve opstelling betonindustrie, dubo). Extrastellingen
5)
f -
V / / X
V/ \\
X
X
X
X
X
1
/ X
7
X
/ /
Marktwerking blijft uitgangspunt, heffingen op primaire grondstoffen of verwijderingsbijdrage zijn niet uitvoerbaar. Door schoon beton selectief te slopen en te breken zijn kostbare wasstappen overbodig. Deze besparingen en een optimale logistiek maakt BS granulaat concurrerend. Overheid actief ten aanzien van stimuleringspremies en hergebruiksverplichtingen. Voor 2005 zijn de volgende besparingen van primaire grondstoffen mogelijk: - grindbesparing 2 - 4 miljoen ton -
4)
3)
/
a. Soepel stortbeleid daling tot 5 miljoen ton b. Pro-actieve betonindustrie tot 20 - 25 miljoen ton 10
2)
/
— X
X
X
X
Ingevuld door:
Stellingen werkgroep 2015
A. B
-
CD. EF-
GH
-
'•
1) 2) 3) 4) 5)
volstrekt niet mee eens gedeeltelijk niet mee eens weet niet/onzeker gedeeltelijk mee eens volstrekt mee eens 5) 4) 2) 3) 1)
Hoeveelheid B en S afval zal verder stijgen tot 25 a 35 miljoen ton in 2015. In 2050 weer afname Nieuwe hightech sloopmethoden (o.a. laser, verticaal freesen, optische detectie), zullen de diversiteit en de kwaliteit van het BSA verhogen. Door design voor recycling, betere sloopbestekken en logboek van gebouwen gaat selectief slopen steeds beter. Groot deel van afvalstromen gaat terug naar uiteindelijke producent. Marktpositie van producten die niet of moeilijk her te gebruiken zijn neemt af bijvoorbeeld minder gips, als gips niet her te gebruiken is. Integratie in bedrijfskolom gaat ver, aantal gespecialiseerde brekers wordt gehalveerd en de helft van de breekcapaciteit is te vinden bij betonproducenten (achterwaartse integratie) en grote aannemers (voorwaartse integratie). Door (thermische) nabewerkingen kan uit beton, zand, grind en (op te werken) bindmiddel gewonnen worden. Beton recycling wordt economisch aantrekkelijker. Brekers gaan zich richten op meerdere afzetmarkten: - 35% funderingen; - 10% ophogingen categorie 2 en ongedefinieerd puin; - 10% ophogingen gedefinieerd puin; - 40% beton; - 5% overige (stortstenen, drainage, zandfracties). Het gebruik van BSA is afhankelijk van het gevoerde Europese stortbeleid. Bij pragmatisch stortbeleid daalt gebruik tot 6 miljoen ton per jaar, bij een proactieve opstelling betonindustrie stijgt het tot 25 a 30 miljoen ton in 2015. a. soepel stortbeleid 6 miljoen ton
\ " \ \
\
7 1
j
-
X
X
X
X
X
X
b. pro-actieve betonindustrie 25 a 30 miljoen J-
K-
L.
M
-
Door technologische ontwikkelingen kunnen grind, zand en deel van het bindmiddel opnieuw worden gebruikt. De prijs van schoon betonpuin en betongranulaat gaat weer omhoog. Betonfabrikanten met eigen verwerkingsinstallaties trekken goed betonpuin uit de markt. a. nieuwe opwerkingstechnologieën (besparing op dure cement) b. aangepaste betonindustrie (trekt goed betonpuin aan) Nederlandse overheid maakt zich samen met Denemarken sterk om op Europees niveau een actief recycling- en een stringent Europees stortbeleid te voeren. Een duurzame ontwikkeling wordt op deze wijze gestimuleerd. Voor 2015 zijn de volgende besparingen op primaire grondstoffen mogelijk: - grindbesparing
3 - 7 miljoen ton
- betonzandbesparing
2 - 4 miljoen ton
- ophoogzandbesparing
2 - 8 miljoen ton
- besparing stortsteen
0,2 - 1 miljoen ton
- besparing kalksteen
0 - 1 miljoen ton
Extra stellingen
X
X
i —L-
f[
jr \-V
—s=
Bijlage B Enige relevante en gebruikte literatuurgegevens Hoeveelheid
Gegevens
Jaar
Bron
Bruikbaarheid
in Mton Aanbod betongranulaat
5,3
1994
RIVM monitoring 1995 en NOVEM: stand van zaken BSA (DHV)
Op basis BRBS-enquête gegevens schatting.
Aanbod metselwerkgranulaat
3,7
1994
RIVM monitoring 1995 en NOVEM: stand van zaken BSA (DHV)
Op basis BRBS-enquête gegevens schatting.
Aanbod oud asfalt
2,5
1994
RIVM monitoring 1995 en NOVEM: stand van zaken BSA (DHV)
Op basis BRBS-enquête gegevens schatting.
Aanbod overige BSA
1,4
1994
RIVM monitoring 1995 en
Op basis BRBS-enquête gegevens schatting.
NOVEM: stand van zaken BSA (DHV) Aanbod beton en metselpuin uit woningbouw in 1980
2,7-2,2
in 1990 in 2000
1979
Bouwcentrum in CUR 125 (1986)
Te laag, schatting.
2,4-2,8
1979
Bouwcentrum in CUR 125 (1986)
Te laag, schatting.
2,0-2,2
1979
Bouwcentrum in CUR 125 (1986)
Te laag, schatting.
in 1990
2,5-3,5
1981
EIB 1981 in CUR 125(1986)
Schatting op basis van
in 2000
3,4-4,6
1981
EIB 1981 in CUR 125 (1986)
in 2010
4,8-6,1
1981
EIB 1981 in CUR 125(1986)
geregistreerde hoeveelheid in 1981.
in 2030
8,7-10,4
1981
EIB 1981 in CUR 125(1986)
Aanbod betonpuin
Aanbod metselpuin in 1990
2,8-3,7
1981
EIB 1981 in CUR 125 (1986)
in 2000
3,0-3,9
1981
EIB 1981 in CUR 125 (1986)
in 2010
3,4-4,2
1981
EIB 1981 in CUR 125 (1986)
in 2030
4,3-4,9
1981
EIB 1981 in CUR 125(1986)
in 1980
6
1974
BABEXinCUR125 (1986)
in 1990
6,9
1974
BABEXin CUR 125 (1986)
in 2000
14,3
1974
BABEXinCUR125 (1986)
in 2010
19,1
1974
BABEXin CUR 125 (1986)
in 2020
29,7
1974
BABEXin CUR 125 (1986)
uit woningbouw
2,8
1991
Infodoc. BSA RIVM (R738902015)
uit utiliteitsbouw
5,4
1991
Infodoc. BSA RIVM (R738902015)
uit weg- en waterbouw zeefzand van BRBS-leden
4,0 0,52
1991 1991
Infodoc. BSA RIVM (R738902015) Infodoc. BSA RIVM(R738902015)
zeefzand van niet-BRBS-leden
0,13
1991
Infodoc. BSA RIVM(R738902015)
Enquête resultaten BRBS verwerkt. Berekend.
uit weg- en waterbouw
4
1991
Infodoc. BSA RIVM
Schatting op basis
uit woningbouw
2
1991
Infodoc. BSA RIVM
uit utiliteitsbouw
8
1991
Infodoc. BSA RIVM
gegevens tot en met 1991.
Schatting op basis van geregistreerde hoeveelheid in 1981.
Aanbod beton- en metselpuin Schatting op basis verwerkte hoeveelheid 1974, verbruikt cement in de bouw en schatting verwachte levensduur huizen.
Aanbod BSA in 1990 Gegevens aanbod 1989 van TNO-Bouwcentrum onderzoek en verwerkt door RWS en BRBS incl. asfalt.
Aanbod BSA in 2000
Hoeveelheid
Gegevens
Jaar
Bron
Bruikbaarheid
in Mton Aanbod BSA in 1990 hergebruik BSA in 1990 Aanbod BSA in 2000 hergebruik BSA in 2000
8,6
1992
6,8
1992
Implementatieplan BSA 1992
Schatting op basis RIVM document 1991.
Implementatieplan BSA 1992
Schatting op basis o.a. RIVM document 1991.
15,2
1992
13,7
1992
7,3
1994
Stutech rapport 16
Uit gegevens BRBS-
0,64
1994
Stutech rapport 16
enquête uit 1992
0,415
1994
Stutech rapport 16
Uit gegevens BRBSenquête uit 1992
10,9
1996
ÉRS-1997, R97141
BRBS-enquête (65%) en schatting/-
Verwerkte hoeveelheden bij BRBS-leden BSA in 1992 asfalt in 1992 Aanbod zeefzand in 1992 bij BRBS-leden Productie BSA granulaat in 1996
berekening overige bedrijven (35%) sorteerzeefzand
0,2
1996
ERS-1997, R97141
Enquête resultaten totaal geproduceerde hoeveelheid in sorteerbedrijven in
Brekerzeefzand
0,36
1996
ERS-1997, R97141
Enquête resultaten
9,0
1996
ERS 1997, R97142
1996 is 2 Mton.
Afzet granulaat (BRBS-leden)
BRBS-leden-enquête en schatting.
in 1996 Afzet granulaat (niet BRBSleden) in 1996
1,3
Stijging productie BSA per jaar
1
1996
ERS 1997, R97142
Niet BRBS-ledenenquête en schatting.
1996
ERS 1997, R97142
Vanaf 1993-1996 1 Mton toename per jaar.
Ongewassen sorteerzeefzand 1998 brekerzeefzand 1998 recyclingbrekerzand 1998 Sorteerzeefzand 1994
0,4-0,75
1998
1,2-2
1998
1,4-2,4
1998
2,2
1997
BRBS-notitie voor PIA
Schatting van BRBS uitgaande van 80% van het aanbod naar de betonindustrie.
MER beton en metselzand voorziening Zuid-Holland 1997,
Fout, op basis van aanname dat 15% van totaal (=1,4) moet het zijn 0,21.
fasei Brekerzeefzand 1994
Recyclingbrekerzand 1994
0,5
1997
MER beton en metselzand voorziening Zuid-Holland 1997, fasei
Berekening op basis van 8% van totale productie puingranulaat (=6,3).
2,9-3,6
1997
MER beton en metselzand voorziening Zuid-Holland 1997,
Schatting afgeleid van BRBS-gegevens altijd onderdeel van weg-
fase 1
funderingsmateriaa! dus potentieel. Recyclingbrekerzand 1994
0,03-0,04
1997
MER beton en metselzand voorziening Zuid-Holland 1997, fasei
Daadwerkelijke hoeveelheid berekend als 40-50% van 0,08 Mton BSA-granulaat afgezet in 1994 in beton!!
PUBLICATIEREEKS GRONDSTOFFEN (prijzen gelden niet voor RWS-ers) Nr.
Titel: subtitel (cursief)
DWW-Nummer
Prijs
1995/01
Zuinig omgaan met granulaire grondstoffen: Voorstudie
W-DWW-95-505
ƒ 20,00
1995/02
De stand van het zand II: Beton- en metselzandverbruik per provincie
W-DWW-95-512
ƒ15,00
W-DWW-95-513
ƒ10,00
W-DWW-95-514
ƒ 20,00
W-DWW-95-523
ƒ 25,00
W-DWW-95-520
ƒ 10,00
W-DWW-95-524
ƒ15,00
W-DWW-95-521
ƒ10,00
W-DWW-95-522
ƒ7,50
W-DWW-95-528
ƒ 20,00
W-DWW-95-531
ƒ15,00
W-DWW-95-539
ƒ10,00
W-DWW-95-543
ƒ10,00
W-DWW-95-538
ƒ10,00
W-DWW-95-545
ƒ10,00
W-DWW-95-546
ƒ10,00
W-DWW-95-547
ƒ 15,00
W-DWW-95-549
ƒ15,00
1991-1993 1995/03
Proefprojekt AVI-slakken in rijksweg 15: Covernota
1995/04
Proefprojekt AVI-slakken in rijksweg 15: Basisrapport
1995/05
Het Bouwstoffenbesluit en de Rijkswaterstaat
1995/06
Onderzoek naar de verkitting van AVI-bodemas: stand van zaken
1995/07
Richtlijn AVI-bodemas in ophogingen: handleiding bij ontwerp, uitvoering, beheer en onderhoud (versie 1995) Prototype Simulatiemodel Matflow:
1995/08
Opstellen berekeningsschema en gegevensmodel 1995/09
Prototype Simulatiemodel Matflow: Eindrapport
1995/10
Richtlijn voor de toepassing van licht verontreinigde grond
1995/11
Stralingsaspekten van geïmporteerde gebroken natuurgesteenten als grof toeslagmateriaal voor beton Voorlichtingsdagen Bouwstoffenbesluit:
1995/12
vragen deelnemers + antwoorden 1995/13
Toepassing van fijn(er) zand in beton
1995/14 1995/15
Gebruik van Secundaire Grondstoffen bij de Rijkswaterstaat: 1993-1994 Evaluatie Naar een methodiek voor het kwantificeren van aantasting in LCA: Vooronderzoek in het kader van de LCA methodiekontwikkeling met betrekking tot de operationalisatie van aantasting van ecosystemen en landschap
1995/16
Registratie productie en afzet secundaire grondstoffen Inventarisatie gegevens 1989-1994
1995/17
Beton- en metselzand: model en prognose
1995/18
Zuinig gebruik granulaire grondstoffen Fase 2a: Nadere inventarisatie van meest veelbelovende maatregelen
1996/01
Betontechnologische aspecten bij het gebruik van fijn zand in beton.
W-DWW-96-004
ƒ10,00
1996/02
Onderzoek toepassing recyclingbrekerzand in beton
W-DWW-96-046
ƒ10,00
1996/03
Registratie productie en afzet secundaire grondstoffen
W-DWW-96-049
ƒ10,00
W-DWW-96-053
ƒ10,00
W-DWW-96-060
ƒ 10,00
W-DWW-96-064
ƒ 10,00
Inventerisatie gegevens 1989-1995 1996/04
Proefproject metselwerkgranulaat dam Ventjagersplaat (eindconclusie)
1996/05
Prototype Kennisgebaseerd Systeem Bouwstoffenbesluit KBS-BSB Prototype Marktbehoefte van Schelpen huidige situatie en prognoses voor de komene 10-15 jaar
1996/06 1996/07
Voorbereiding gegevensbank MATFLOW Bijlage bij Voorbereiding gegevensbank MATFLOW
W-DWW-96-070
ƒ 20,00
1996/08
Energie-extensivering in de GWW-sector Vooronderzoek naar de mogelijkheden van Energie-extensivering in de GWW-sector
W-DWW-96-083
ƒ10,00
1996/09
Checklist Materialen & Milieu Materiaalkeuze voor de wegenbouw, gericht op duurzaam bouwen
W-DWW-96-094
ƒ10,00
1996/10
Checklist Materialen & Milieu Materiaalkeuze voor de wegenbouw, gericht op duurzaam bouwen
W-DWW-96-095
ƒ10,00
1996/11
Gebruik van Secundaire Grondstoffen bij de Rijkswaterstaat 1995 evaluatie
W-DWW-96-108
ƒ10,00
1996/12
Verkennend onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van grof grind
W-DWW-96-112
ƒ 10,00
1997/01
Een LCA voor AVI-vtiegas Onderzoek naar de uitvoerbaarheid
W-DWW-97-006
ƒ10,00
1997/02
Prognosemodel voor de grindprijs in Nederland Achtergrond en handleiding
W-DWW-97-007
ƒ10,00
1997/03-04
De milieuhygiënische kwaliteit van wegenbouwmaterialen semipraktijkonderzoek
W-DWW-97-009
ƒ25,00
1997/05
Marktacceptatie secundaire grondstoffen Huidige succesfactoren leerpunten overheid voor de toekomst
W-DWW-97-010
ƒ15,00
1997/06
Richtlijn voor de toepassing van categorie 2 en buitencategorie sorteerzeefzand Handleiding bij ontwerp, uitvoering, beheer en onderhoud
W-DWW-97-013
ƒ10,00
Isolerende voorzieningen voor de toepassing van secundaire grondstoffen
W-DWW-97-017
ƒ10,00
W-DWW-97-001
ƒ10,00
1997/07
in de GWW-sector, toetsingskader 1997/08
Handreiking grootschalige toepassing van AVI-bodemas in grondwerken
1997/09
Verkenning behoefte Noordzeezand 1996-2030
W-DWW-97-029
1997/10
Opnamecapaciteit van de wegenbouw voor secundaire materialen Bepaling van de maximaal mogelijk vraag naar funderingsmaterialen en naar ophoogmaterialen van categorie 2 en de bijzondere categorie
W-DWW-97-037
ƒ 25,00
1997/11
Inventarisatie voor de Nota Ophoogzand
W-DWW-97-053
ƒ 10,00
1997/12
Iventarisatie van Grondstoffenbanken in Nederland
W-DWW-97-051
ƒ10,00
1997/13
Fijn(er) zand in metselmortels Iventarisatie van de huidige situatie
W-DWW-97-052
ƒ10,00
1997/14
Economisch functioneren van de grondstoffenmarkt Eindrapport fase 1: inventarisatie
W-DWW-97-069
ƒ15,00
1997/16
Registratie productie en afzet secundaire grondstoffen Inventarisatie gegevens 1989-1996
W-DWW-97-075
ƒ10,00
1997/17
Registratie en evaluatie grondstoffengebruik bij de Rijkswaterstaat Stand van zaken 1996
W-DWW-97-088
ƒ10,00
1998/01
Verbruik van beton-en metselzand en grind Deel I, Stand van het Zand II11994-1996 Deel II, Lint aan het Grind I 1993-1996
W-DWW-98-012
ƒ15,00
1998/02
Verkenning van hergebruiksmogelijkheden van bouwstoffen die vrij komen bij de versterkingen van zeeweringen in Zeeland
W-DWW-98-036
ƒ10,00
1998/03
Synergie, koppeling tussen ontgrondingen en andere gewenste maatschappelijk doelen
W-DWW-98-039
ƒ10,00
1998/04
Aanbod en eindbestemming van licht verontreinigde grond resultaten enquête 1995-2005
W-DWW-98-047
ƒ10,00
1998/05
Evaluatie kwantitatieve inventarisaties gebruik secundaire grondstoffen, periode 19984-1996
W-DWW-98-043
ƒ10,00
1998/06
Verkenningen secundaire grondstoffen 1996-2015
W-DWW-98-048
ƒ20,00
1998/07
Biodiversity and life support indicators for land use impacts in LCA
W-DWW-98-059
ƒ 20,00
1998/08
Vervangingspotentieel vernieuwbare grondstoffen indicatief onderzoek naar het potentieel van vernieuwbare grondstoffen om oppervlaktedelfstoffen voor de bouw te vervangen
W-DWW-98-064
ƒ10,00
1998/09
Inventarisatie van kwaliteit en kwantiteit van betonzand in de markt
W-DWW-98-067
ƒ10,00
1998/10
Kwaliteitsverbetering AVI-bodemas door versneld verouderen en/of wassen: onderzoek op pilotschaal
W-DWW-98-078
ƒ 15,00
1998/11
Gebruik van secundaire grondstoffen bij de Rijkswaterstaat Evaluatie 1997
W-DWW-98-081
ƒ 10,00
1999/01
Registratie productie en afzet secundaire grondstoffen inventarisatie gegevens 1089-1997
W-DWW-99-010
ƒ10,00
1999/02
Kunststof/hout composietproducten uit secundaire materialen haalbaarheidsonderzoek
W-DWW-99-015
ƒ 10,00
1999/03
Bouw- en sloopafval in 2015: Trendbreuk in afzet van BSA?
W-DWW-98-046
ƒ10,00
1999/04
Herziening van de modellen voor de behoefte aan grind en cement
W-DWW-99-016
ƒ 20,00
B
8 B
D
U
O
\*f
C V»
(bibliotheek en documentatie) Dienst Weg- en Waterbouwkunde Postbus 5044, 2600 GA DELFT Tel. 015-2518 363/364
De Dienst Weg- en Waterbouwkunde is de adviesdienst voor techniek en milieu voor de weg- en waterbouw, die onderzoekt, adviseert en kennis overdraagt in de constructieve weg- en waterbouw, de natuur- en milieutechniek van fysieke infrastructuur, waterkeringen en watersystemen, en de grondstoffenvoorziening voor de bouw, inclusief de milieu-aspecten.
A
Voor meer informatie: Dienst Weg- en Waterbouwkunde, Rijkswaterstaat, Van der Burghweg 1, Postbus 5044, 2600 CA DELFT, 015-2518308
W-DWW-98-046