GROEPSRISICOVERANTWOORDING Bestemmingsplan
BotlekVondelingenplaat
2
INHOUDSOPGAVE Groepsrisicoverantwoording bestemmingsplan Botlek-Vondelingenplaat 1. Inleiding 1.1. Waarom een groepsrisicoverantwoording 1.2. Gemeente en Provincie kiezen voor veiligheidscontouren 1.3. Onderscheid groepsrisico binnen en buiten het plangebied 1.4. Wettelijk advies VRR 1.5. Borging adviezen en maatregelen 2. Bronnen en scenario’s 2.1. Transport over spoor, water en weg 2.2. Transport door buisleidingen 2.3. Stationaire inrichtingen 2.4. Relevante scenario’s 3. Verantwoording groepsrisico van het Basisnet 3.1. Vervoer over het spoor 3.2. Vervoer over water 3.3. Vervoer over de weg 3.4. Conclusies aanvaardbaarheid groepsrisico vervoer oever spoor, water en weg 4. Verantwoording groepsrisico inrichtingen en buisleidingen 4.1. De ontwikkeling van het groepsrisico 4.2. Veiligheidsverhogende maatregelen bij risicobronnen in de haven 4.3. Veiligheidsverhogende maatregelen in het bestemmingsplan 4.4. Ruimtelijke keuze en groepsrisico 4.5. Voorbereiding op rampenbestrijding, zelfredzaamheid en crisisbeheersing 4.6. Conclusie aanvaardbaarheid groepsrisico inrichtingen en buisleidingen 5. Groepsrisico buiten het plangebied 5.1. Verwachte gevolgen groepsrisico buiten het gebied 5.2. Conclusie aanvaardbaarheid groepsrisico buiten het plangebied 6. Onderzoek mogelijkheden optimalisering risicocommunicatie 7. Conclusie
3
BIJLAGEN Apart bijgevoegd: Bijlage 1: Risicoberekening Bedrijven Handelindustrieel Complex Rotterdam, DCMR, 31 mei 2013 Bijlage 2: Risicoberekeningen hogedruk aardgasleidingen, Haven industrieel complex, DCMR, 31 mei 2013 Bijlage 3: Risicoberekeningen transport van vloeibare brandstoffen K1, K2 en K3 door ondergrondse buisleidingen in het havenindustrieel complex Rotterdam, DCMR, 31 mei 2013 Bijlage 4: Maatregelen groepsrisicoverantwoording bestemmingsplannen HIC, DCMR, 15 februari 2013 Ingebonden in groepsrisicoverantwoording: Bijlage 5: Het kader: Wetgeving, gehanteerde begrippen en beleid Bijlage 6: Adviezen VRR
4
Groepsrisicoverantwoording bestemmingsplan BotlekVondelingenplaat 1.
Inleiding
In de toelichting van een bestemmingsplan dient de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan te worden verantwoord. 1 Voor de drie bestemmingsplannen Botlek-Vondelingenplaat, Europoort en Landtong en Maasvlakte 1, zijn groepsrisicoverantwoordingen opgesteld. De verantwoordingen hebben dezelfde opzet en aanpak, maar zijn toegespitst op berekeningen die uiteraard per bestemmingsplangebied verschillen. Met dit document wordt voor het bestemmingsplan Botlek-Vondelingenplaat aangegeven wat de verwachte ontwikkeling van het groepsrisico is en welke maatregelen er in het bestemmingsplan worden opgenomen om de aanwezige personen binnen het bestemmingsplan te beschermen tegen ernstige gevolgen van een ramp als gevolg van de activiteiten met gevaarlijke stoffen in het gebied. Met deze maatregelen en aanvullende communicatiemiddelen vindt de gemeenteraad het risico, dat het vaststellen van de bestemmingsplannen tot gevolg heeft, maatschappelijk verantwoord. De samenwerkende diensten van de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf, de DCMR Milieudienst Rijnmond, Provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) en Deltalinqs hebben sinds jaar en dag de ambitie om het veiligheidsniveau binnen de haven te maximaliseren. Projectmatig zijn er gelijktijdig met de procedure van totstandkoming van het bestemmingsplan initiatieven opgepakt om de veiligheidssituatie binnen het havengebied nog verder te optimaliseren. Deze extra acties zijn niet strikt noodzakelijk voor de verantwoording van het groepsrisico, maar dragen wel bij aan een verbetering van de veiligheidssituatie ter plekke. Daarom worden deze initiatieven wel beschreven in hoofdstuk 6 van dit document. Een deel van deze initiatieven zal naar verwachting zijn gerealiseerd ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan; een ander deel zal niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal het totaal aan gerealiseerde maatregelen in het bestemmingsplan en in andere instrumenten in de definitieve groepsrisicoverantwoording verwerkt zijn.
1.1.
Waarom een groepsrisicoverantwoording?
Bij de vaststelling van bestemmingsplannen binnen het Haven Industrieel Complex (HIC) speelt externe veiligheid een belangrijke rol. Binnen het gebied vinden veel activiteiten plaats met gevaarlijke stoffen. Het gaat om productie, op- en overslag binnen inrichtingen en transport via water, spoor, weg en door buisleidingen. Binnen en buiten het bestemmingsplangebied wonen en werken mensen op een afstand van de risicobronnen waarbinnen, zij de kans lopen om op de een of andere manier als groep slachtoffer te worden van een incident met gevaarlijke stoffen. Dit is het invloedsgebied2 waarvoor het groepsrisico wordt bepaald. 1
Op basis van artikel 13 van het BEVI, artikel 3.4. van de Circulaire routering normering van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en artikel 12 van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) dient er een groepsrisicoverantwoording opgenomen te worden in de toelichting van bestemmingsplannen, waarin activiteiten met gevaarlijke stoffen worden toegestaan. 2 In de regel de 1% letaliteitgrens
5
De gemeenteraad dient verantwoording af te leggen over (de mogelijke toename van) het groepsrisico als gevolg van de toegelaten risicovolle activiteiten en/ of bedrijven en kantoren binnen het bestemmingsplangebied. Hierbij dienen de maatschappelijke baten zoals de bijdrage aan de economie afgewogen te worden tegenover de maatregelen die genomen worden om te voorkomen dat er een ramp ontstaat als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. De raad baseert zich hierbij op het beleidskader Groepsrisico Rotterdam3. In dit beleidskader is het uitgangspunt dat de beoordeling van het groepsrisico verloopt volgens drie stappen. Allereerst wordt gestreefd naar een zo laag mogelijk groepsrisico, bij voorkeur onder de oriëntatiewaarde. Wanneer het groepsrisico toch hoger is dan de oriëntatiewaarde wordt er naar gestreefd dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied. In het geval dat ook dit niet lukt, vindt een bestuurlijke afweging plaats op basis van maatwerk. Samenvattend kiest Rotterdam ervoor om niet de hoogte van het groepsrisico centraal te stellen, maar de kwaliteit van de verantwoordingsprocedure om te komen tot een aanvaardbaar risico. In dit kader wordt bestuurlijk belang gehecht aan een heldere communicatie met de omgeving over de hoogte en de aard van de risico’s en de maatregelen die getroffen worden om de risico’s te beperken of te beheersen. Om te voldoen aan het gemeentelijke beleid zullen in de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico ten minste de volgende aspecten in de dienen te worden afgewogen: • De hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde; • De meest bepalende ongevalscenario’s • mogelijkheden tot risicovermindering (maatregelen); • De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van een ramp; • De mogelijkheden voor zelfredzaamheid • De mogelijkheden voor risicocommunicatie
1.2.
Gemeente en Provincie kiezen voor veiligheidscontouren
Door de colleges van B&W van Rotterdam en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is gekozen voor een concentratie van activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen het HIC. Door middel van het vaststellen van veiligheidscontouren op grond van artikel 14 van het Bevi rond de bestemmingsplangebieden wordt er een duidelijke ruimtelijke scheiding aangebracht tussen industrie en stad. Er gelden binnen de veiligheidscontour - itt tot bedrijventerreinen zonder veiligheidscontourgeen grenswaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) als gevolg van inrichtingen en buisleidingen voor (functioneel gebonden) kwetsbare- objecten in het havengebied. Dit betekent dat het mogelijk is dat bijvoorbeeld bedrijven en kantoren waarbinnen zich grote groepen mensen kunnen bevinden (zgn kwetsbare objecten) worden gesitueerd op korte afstand (ook binnen de 10-6 PR-risicocontour) van risicovolle bedrijven en buisleidingen. Het vestigen van functioneel gebonden kwetsbare objecten binnen de 10-6 PR-risicocontour en dus in het invloedsgebied van risicobronnen kan dan ook leiden tot een verhoging van het groepsrisico binnen betreffende bestemmingsplangebieden.
3
,
Beleidskader groepsrisico Rotterdam vastgesteld door het college op 19 april 2011
6
1.3. Onderscheid groepsrisico binnen en buiten het plangebied Het vaststellen van de bestemmingsplannen HIC heeft, gezien de activiteiten die hierin worden toegestaan, mogelijk gevolgen voor het groepsrisico binnen en buiten het bestemmingsplangebied. Er is een groot verschil tussen het (industriële) karakter van het plangebied en (stedelijke) karakter van de woonomgeving. Voor werknemers in het gebied, die goed op de hoogte zijn van de risico’s in de haven, wordt een andere afweging omtrent de aanvaardbaarheid van het groepsrisico gemaakt dan voor bewoners in de omgeving van de haven. Daarom wordt het groepsrisico voor binnen en buiten het gebied apart beschouwd.
1.4.
Wettelijk advies VRR
De VRR heeft een wettelijke adviestaak4 met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. De VRR heeft een advies uitgebracht. In dit veiligheidsadvies worden de gevolgen beschouwd van het bestemmingsplan in relatie met de gemeentelijke zorgplicht voor de hulpverlening, zorg en crisisbeheersing. Dit advies is verwerkt in deze groepsrisicoverantwoording. De VRR heeft hiernaast op verzoek van gemeente Rotterdam en provincie Zuid-Holland een advies uitgebracht over de relatie tussen de ligging van de veiligheidscontour en het groepsrisico in de omringende deel- en regiogemeenten.
1.5.
Borging adviezen en maatregelen
Op advies van de VRR zijn maatregelen overwogen ter beperking van de hoogte van het groepsrisico en ter beperking van de effecten op het groepsrisico. Deze maatregelen zullen op verschillende wijzen worden geborgd. Deels in de regels van het bestemmingsplan zelf, deels in de omgevingsvergunningen van risicovolle bedrijven en vergunningen die later worden verleend op basis van de Leidingverordening Rotterdam. In overleg met de samenwerkende diensten5 is hiernaast een ambitieus maatregelenpakket opgesteld dat met name betrekking heeft op verbetering van de zelfredzaamheid van de werknemers binnen de haven en risicocommunicatie. Deze additionele maatregelen worden niet geborgd in bestemmingsplan of vergunning, maar worden separaat opgepakt en uitgewerkt. Bij de vaststelling van de bestemmingsplannen zal ook daarover nadere besluitvorming plaatsvinden.
4
Op basis van artikel 13 lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, artikel 4.3 van de circulaire Risiconormering Vervoer gevaarlijke stoffen en artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen 5 De samenwerkende diensten van de gemeente Rotterdam, het Havenbedrijf, de DCMR Milieudienst Rijnmond, Provincie Zuid-Holland, Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR) en Deltalinqs.
7
2.
Bronnen en scenario’s
Een vijftal bronsoorten is voor het bepalen van het groepsrisico in beschouwing genomen. Daarbij is uitgegaan van de ruimtelijke ontwikkelingen uit het Voorkeursalternatief (VKA) van het MER voor de bestemmingsplannen. Benoemde bronnen worden in de drie bestemmingsplangebieden toegelaten. De beschouwde risicoscenario’s zijn daarom voor de drie gebieden gelijk:
2.1
Transport over spoor, water en weg
Een risicobron wordt gevormd door transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Hierbij is uitgegaan van de transportassen waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die zijn aangeduid in het (concept) Landelijk Basisnet. Voor het wegverkeer is uitgegaan van de A15 van de Maasvlakte tot aan knooppunt Ridderkerk. Voor het spoorverkeer is het spoorwegtracé van de havenspoorlijn van de Maasvlakte tot de aansluiting bij Barendrecht opgenomen in het studiegebied. Voor de vaarwegen zijn alle hoofdvaarwegen van het Rotterdamse havengebied, inclusief het Hartelkanaal, de Oude en Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg, opgenomen in het studiegebied. Bij de effectbepaling van scheepvaart zijn zowel de zeevaart als de binnenvaart meegenomen.
2.2.
Transport door buisleidingen 6
Bij de effectbepaling voor veiligheid van buisleidingen7 zijn de buisleidingstroken in beschouwing genomen die zich in de openbare ruimte bevinden. Aanleg en uitbreiding van leidingen zal in deze stroken plaatsvinden. Qua omvang (diameter) liggen hier bovendien de grootste leidingen. Omdat niet bekend is welke buisleidingen er in de toekomst zullen worden aangelegd, is uitgegaan van vijf maatgevende stoffen: ethyleen, propyleen, ammoniak, chloor en aardgas.
2.3.
Stationaire inrichtingen
8
Risicobronnen in het bestemmingsplangebied zijn vooral die bedrijven waar productie, bewerking en verwerking, en/of op- en overslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de ruimtelijke scenario’s is rekening gehouden met nieuwe bedrijvigheid, en met 1% groei per jaar van de bestaande bedrijven. In berekeningen die zijn gemaakt ten behoeve van de groepsrisicoverantwoording zijn de externe veiligheidsrisico’s van de bestaande bedrijven in beeld gebracht op basis van de huidige bekende vergunninggegevens. Voor de toekomstige bedrijvigheid zijn op het niveau van deelsegmenten op basis van kentallen de maximaal mogelijke PR 10-6-contouren en maximaal mogelijke invloedgebieden bepaald. Aan de hand van de maximale invloedgebieden en de populatie is afgeleid welke in de bestemmingsplannen voorziene ontwikkel- en veranderlocaties voor de woonkernen in de omgeving groepsrisicorelevant zijn. Hiernaast is een indicatieve berekening gemaakt van de hoogte van het groepsrisico na invulling van de ontwikkellocaties.
6
Zie bijlagen 2 en 3 Risicoberekeningen hogedrukaardgasleidingen en leidingen K1,K2 en K3-stoffen Op een uitzondering in het Botlekgebied na, liggen de buisleidingen buiten de inrichtingen in de haven ondergronds
7
8
Zie bijlage 1 Risicoberekeningen Bedrijven Havenindustrieel Complex Rotterdam, DCMR
8
2.4.
Relevante scenario’s
Voor de berekenen van de risico’s is gebruik gemaakt van ongevalscenario’s volgens de voorgeschreven methodes. Voor bedrijven en buisleidingen zijn specifieke scenario’s gebruikt, voor het transport gelden standaardscenario’s. In de berekeningen zijn giftige, brandbare en explosieve gassen en vloeistoffen beschouwd. In het kader van deze groepsrisicoverantwoording heeft de VRR geadviseerd. Conform het beleidskader groepsrisico Rotterdam heeft de VRR gekeken naar de meest geloofwaardige scenario’s voor het bepalen van de maatregelen in het advies. De VRR hanteert daartoe niet alle scenario’s die in de risicoberekeningen zijn opgenomen, maar selecteert de scenario’s die voor het advies relevant zijn. Het gaat om de volgende scenario’s: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Toxisch scenario (lekkage) compartiment schip op de vaarweg. Toxisch scenario (lekkage) spoorketelwagon op de havenspoorlijn. Toxisch scenario (lekkage) tankwagon op de weg. Hittescenario plasbrand spoorketelwagon op de havenspoorlijn. Hittescenario plasbrand tankwagen op de weg. Hittescenario plasbrand compartiment schip op de vaarweg. Hittescenario lekkage hogedruk (aardgas)transportleiding. Hittescenario plasbrand tankbrand of tankput binnen een inrichting
Voor de vijf relevante risicobronnen zijn ook worstcase scenario’s door de VRR beschouwd. Voor het bepalen van het resteffect (inschatting van het aantal doden en gewonden) zijn de volgende worstcase scenario’s beschouwd: 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19.
Toxisch scenario bij verladen van gevaarlijke stoffen in het HIC gebied. Toxisch scenario instantaan falen compartiment schip op de vaarweg. Toxisch scenario instantaan falen spoorketelwagon op de havenspoorlijn. Toxisch scenario instantaan falen tankwagen op de weg. Toxisch scenario als gevolg van een loodsbrand binnen een inrichting. Hittescenario BLEVE spoorketelwagon op de havenspoorlijn. Hittescenario BLEVE tankwagen op de weg. Hittescenario BLEVE compartiment schip op de vaarweg. Hittescenario BLEVE gasopslag binnen een inrichting. Hittescenario instantaan falen (breuk) hogedruk (aardgas)transportleiding. Overdrukscenario als gevolg van een incident bij de opslag van ontplofbare stoffen.
9
3.
Verantwoording groepsrisico van het Basisnet
Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico’s die het transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico’s worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. In het MER zijn de vervoerscijfers behorend bij de vaststelling van de bestemmingsplannen voor het HIC vergeleken met de prognosecijfers van het Basisnet. Uit de vergelijking blijkt dat de vervoerscijfers voor het HIC in de meeste gevallen binnen de marges van het basisnet blijven. De beperkte overschrijdingen die in het MER geconstateerd worden veroorzaakt door: (I) Het uitgangspunt dat er gerekend wordt met een autonome groei van 1% per jaar terwijl er in het Basisnet voor bepaalde categorieën (prognose 2006) wordt uitgegaan van een toekomstige daling van het transport. (II) Het uitgangspunt dat in het MER alle veranderen ontwikkellocaties met het maatgevende deelsegment zijn ingevuld. (III) Een tijdelijke activiteit op Maasvlakte 1 (zie nadere toelichting paragraaf 3.3). Feitelijk zijn er dus een aantal overschattingen meegenomen in het MER. Hoe de ontwikkeling van het transport van gevaarlijke stoffen daadwerkelijk gaat plaatsvinden is op dit moment onbekend. Na de inwerkingtreding van het Bevt, met daaraan gekoppeld het Basisnet, zal de rijksoverheid een monitoringsprogramma uitvoeren. Hierdoor zullen mogelijke overschrijdingen tijdig worden gesignaleerd, waardoor eventuele bijsturing mogelijk is. Het groepsrisico als gevolg van betreffende vervoersstromen blijft, zo stellen de rapportages voor het Basisnet, onder de oriëntatiewaarde. Met dit bestemmingsplan wijzigt de populatie binnen het gebied niet wezenlijk; vaststelling van het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op de invoergegevens die zijn gebruikt voor de berekeningen van het groepsrisico in verband met het Basisnet.
3.1.
Vervoer over het spoor
In het kader van de ontwikkeling van het Basisnet is onderzoek gedaan naar de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Voor de Havenspoorlijn (traject Maasvlakte – Kijfhoek) wordt geconcludeerd dat groepsrisico tussen de Rotterdamse havens en Kijfhoek maximaal 0.35 maal de oriëntatiewaarde is. Dit maximum is berekend op het (drukste) traject Waalhaven – Barendrecht/vork. In het MER voor de bestemmingsplannen HIC zijn de vervoersaantallen per spoor vergeleken met de aantallen die zijn gebruikt voor het Basisnet. Voor de stofcategorie zeer toxische gassen (chloor) voorspelt het MER meer vervoer per spoor dan in het basisnet is aangenomen, voor het traject vanaf de Maasvlakte tot aan de Botlek. Dit komt omdat voor het vervoer van dergelijke stoffen per spoor in de toekomst ontheffingen moeten worden aangevraagd. In het basisnet is daarom uitgegaan van nul vervoersbewegingen, terwijl in het MER wordt uitgegaan van enkele tank(containers) met chloor. Dit kleine aantal draagt niet bij aan het groepsrisico. Aangezien de vervoersaantallen voor de andere stoffen niet uitkomen boven de aantallen van het Basisnet , is aangetoond dat er sprake is van een groepsrisico als gevolg van het spoorvervoer die ruim onder de oriëntatiewaarde is en blijft.
10
3.2.
Vervoer over water
Uit onderzoek dat is gebruikt voor het Basisnet water blijkt dat het Basisnet water in Rotterdam geen externe veiligheidsknelpunten kent voor nu en in de toekomst met een tijdhorizon tot 2030. In het MER zijn de ontwikkelingen getoetst aan de uitgangspunten van het basisnet. Voor het vervoer over water geldt dat in het voorkeursalternatief voor BotlekVondelingenplaat er in 2023 slechts één vaarweg is (Calandkanaal) met een overschrijding van de maximale gebruiksruimte van het basisnet. Het gaat om enkele schepen met brandbare vloeistoffen. Net als in de huidige situatie geldt hier dat vanwege de grootte van de invloedsgebieden en de afstanden tot de eerstelijnsbebouwing hier geen knelpunten voor het groepsrisico worden verwacht. Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer over water blijft daarmee onder de oriëntatiewaarde.
3.3.
Vervoer over de weg
In het eindrapport Basisnet weg is per wegvak aangegeven of het groepsrisico hoger is dan 0,1 *de oriëntatiewaarde. Uit dit overzicht blijkt dat dat op geen van de wegvakken van en naar het HIC het geval is. Uit het MER blijkt dat de vervoerscijfers die voor de bestemmingsplannen HIC zijn gehanteerd niet uitkomen boven de cijfers die zijn gebruikt in de studies voor het basisnet. Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer over de weg blijft daarmee onder de oriëntatiewaarde
3.4.
Conclusie aanvaardbaar groepsrisico vervoer over spoor, water en weg
Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico als gevolg van het Basisnet, ook na het vaststellen van de bestemmingsplannen voor het HIC onder de oriënterende waarde blijft. De berekende hoogte van het groepsrisico die is gehanteerd voor de vaststelling en bijbehorende verantwoording voor het Basisnet, wijzigt niet als gevolg van de vaststelling van de havenbestemmingsplannen. De maatregelen ter beperking van groepsrisico als gevolg van het spoor worden uitgevoerd door het Rijk. Aangezien het groepsrisico voor het Basisnet als gevolg van de vaststelling van de bestemmingsplannen onder de oriënterende waarde blijft en de nodige maatregelen zijn genomen bij de vaststelling van het Basisnet wordt voldaan aan het gemeentelijke groepsrisicobeleid. Het groepsrisico als gevolg van vervoer over water, spoor en weg is aanvaardbaar.
11
4.
Verantwoording groepsrisico inrichtingen en buisleidingen
In de regelgeving9 is aangegeven aan welke onderdelen er in een groepsrisicoverantwoording aandacht besteed dient te worden. In dit hoofdstuk worden deze onderdelen voor het bestemmingsplan beschreven.
4.1.
De ontwikkeling van het groepsrisico
Het groepsrisico is afhankelijk van zowel de bron van het risico (productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen) als van de aanwezige personen rondom deze bronnen. Daarom is in het rapport “’Risicoberekening bedrijven haven industrieel complex(HIC) Rotterdam voor groepsrisicoverantwoording bestemmingsplannen BotlekVondelingenplaat,Europoort en Maasvlakte 1 Rotterdam (dd ..)”’. Het aantal personen in de haven (werknemers) en buiten de haven (omwonenden) in kaart gebracht. De persoonsdichtheid in de haven blijkt vrij laag: Dichtheid en aantallen van personen per bestemmingsplangebied(globaal) HECTARES: Oppervlakte land WERKNEMERS: Aantal werknemers Per ha kavels Per ha land
Botlek Europoort en Maasvlakte 1 Totaal /Vondelingenplaat Landtong 2370 2003 2106
11205 6,3 4,7
3716 2,6 1,9
2759 1,6 1,3
6479
17680 3,6 2,7
Om aan te kunnen geven hoe het groepsrisico in het plangebied zich in de toekomst gaat ontwikkelen, is het van belang na te gaan welke aantallen nieuwe werknemers in het gebied worden verwacht. Er zijn daarom groepsrisicoberekeningen gemaakt aan de hand van aannames van toekomstige populatie op de ontwikkellocaties. Deze gehanteerde systematiek is door de DCMR toegepast in overleg met VRR en provincie Zuid-Holland. Het invloedsgebied van de huidige en toekomstige activiteiten met gevaarlijke stoffen die worden toegestaan binnen de bestemmingsplangebieden bestrijkt niet alleen de bestemmingsplangebieden, maar ook een deel van de deel- en regiogemeenten die hier buiten zijn gelegen. Voor het bestemmingsplan Botlek-Vondelingenplaat betreft dit de gemeenten Vlaardingen, Schiedam, Spijkenisse, Bernisse, Brielle, Maassluis en de deelgemeenten Rozenburg, Pernis en Hoogvliet. Om een beeld te krijgen van de gevolgen van de invulling van de bestemmingsplangebieden zijn er berekeningen gemaakt van het huidige- en verwachte groepsrisico. Hiervoor zijn de persoonsdichtheden binnen en buiten het bestemmingsplangebied meegenomen in de groepsrisicoberekeningen.
9
artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 12 van het Besluit externe veiligheid Buisleidingen
12
Inrichtingen Het groepsrisico van de meeste bedrijven in het Botlek Vondelingeplaat-gebied ligt onder de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het bestemmingsplan maakt een verdere toename van het aantal werkzame personen mogelijk. Hoewel hierdoor een toename van de groepsrisico’s ontstaat, neemt het aantal overschrijdingen van de oriëntatiewaarde hierdoor niet toe. Voor een goed inzicht in het huidige en toekomstige groepsrisico, zijn uitkomsten berekend van het gr tgv de volledige bevolking en daarnaast tgv de bevolking buiten het industrieterrein. Hier zijn 2 redenen toe: 1) De toename ten gevolge van het plan wordt zo inzichtelijk 2) Toetsing aan provinciaal belang. Dit betreft groepen personen die geen binding hebben met het industrieterrein.
Bedrijf
Huidige situatie GR max factor 186.7500 112.0000 56.00000 50.50000 50.20000 6.60000 3.69000 2.60000 1.60000 1.44000
1 Esso Raffinaderij 2 Lyondell Botlek 3 Shell Nederland raffinaderij 4 Akzo Nobel MEB 5 Emerald 6 Emplacement Pernis 7 Huntsman 8 Exxon Chemicals (RAP) 9 CdMR 10 Vopak TTR tabel 1 Groepsrisico >1 Botlek-Vondelingenplaat
Toekomstige GR Huidige situatie situatie toename GR max factor GR max factor zonder pop HIC 186.7500 Nee Geen 252.0000 Ja 0.0800 64.00000 Ja 37.200 75.60000 Ja 0.0732 74.70000 Ja Geen 13.10000 Ja 0.0069 3.71000 Ja 3.6800 2.60000 Nee Geen 1.60000 Nee 1.6000 2.93000 Ja Geen
Van de 48 bestaande risicobedrijven binnen het Botlekgebied is er bij 10 bedrijven sprake van een groepsrisico boven de OW. In 7 van deze 10 gevallen wordt de overschrijding veroorzaakt door werkzame personen op het industrieterrein. In de overige 3 gevallen is (ook) sprake van overschrijding als gevolg van personen buiten het industrieterrein. Voor alle 3 de bedrijven is met enige moeite uitzicht op termijn op de oriëntatiewaarde. Voor CDMR geldt dat er een concept aanvraag ligt met een groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Voor Huntsman geldt dat veiligheidsmaatregelen wel aanwezig zijn, maar niet meegenomen mochten worden bij de formele berekening, zodat de uitkomst een factor 10 te hoog is, en uitkomt onder de oriëntatiewaarde. Shell Nederland Raffinaderij gebruikt een methode van lossen van waterstoffluoride die tot hoge risico’s leidt. Door aanpassing van dit proces via de vergunning kan het GR zeker met een factor 10 verlaagd worden, zodat de oriëntatiewaarde in ieder geval in zicht is.
13
Om te bevorderen dat de bronmaatregelen overwogen en genomen worden, zal de gemeente de provincie als bevoegd gezag Wabo van deze inrichtingen een brief schrijven met het verzoek het groepsrisico waar mogelijk te verminderen tot minstens onder de oriëntatiewaarde. Vooralsnog is bij 1 bedrijf geen reden om aan te nemen dat het groepsrisico via de vergunning tot onder de OW kan worden gereduceerd. Werknemers met een functionele binding met de risicobedrijven worden niet onder het provinciaal belang beschouwd. De reden is dat zij zowel noodzakelijkerwijs aanwezig moeten zijn als dat ze in hogere mate opgeleid en zelfredzaam zijn. In het kader van het bestemmingsplan wordt uitvoerig aandacht besteed aan methodes om hun veiligheid te bevorderen (zie 4.2 en 4.3). Het risico wordt daardoor tot een minimum beperkt, hoewel niet direct te kwantificeren. Voor de omgeving van het plangebied is van belang dat het scenario waarmee rekening gehouden dient te worden in verband met deze bedrijven niet wijzigt. Het scenario van een toxische wolk is voor de omgeving hetgeen waar de maatregelen momenteel en in de toekomst op gericht dienen te zijn. Maatregelen die in dit kader door de VRR worden geadviseerd, wijzigen niet. Zie verder hoofdstuk 5. Bij actualisatie van de vergunning van dit bedrijf zal in het kader van de groepsrisicoverantwoording extra aandacht worden besteed aan mogelijke (bron)maatregelen. Voor de bedrijven in de omgeving van de Bevi-inrichtingen is en wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie om de werknemers binnen die bedrijven bewust te maken van de mogelijke risico’s en wijze waarop gehandeld dient te worden bij incidenten. Hiernaast worden er in de regels van het bestemmingsplan eisen gesteld aan de bouw en verbouw van gebouwen, die bescherming bieden aan de werknemers binnen die gebouwen. (zie 4.2.) Voor de omgeving10 van het plangebied is van belang dat het scenario waarmee rekening gehouden dient te worden in verband met deze bedrijven niet wijzigt. Het scenario van een toxische wolk is voor de omgeving hetgeen waar de maatregelen momenteel en in de toekomst op gericht dienen te zijn. Maatregelen11 die in dit kader door de VRR worden geadviseerd, wijzigen niet. Buisleidingen De hogedruk aardgasleidingen in de bestemmingsplangebieden Botlek-Vondelingenplaat, Europoort en Landtong en Maasvlakte 1, hebben geen groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. De extra populatie op de ontwikkel- of veranderlocaties hebben geen significante invloed op de hoogte van het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen. De populatie van de nieuwe ontwikkel- of veranderlocaties ligt te ver van hogedruk aardgasleidingen om een significante bijdrage te kunnen leveren aan het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen. Voor het vervoer van brandbare vloeistoffen (K1, K2 en K3) door ondergrondse buisleidingen zijn op een aantal relevante locaties in het plangebied de groepsrisico’s bepaald. De locaties zijn gekozen op basis van de aanwezig populatie in de buurt van de ondergrondse leiding.
.
11
O.a. advisering “ binnen blijven en ramen en deuren sluiten’’
14
De risicoberekeningen zijn uitgevoerd volgens de handleiding risicoberekeningen Bevb. Daar waar gegevens van de leiding ontbreken is uitgegaan van de worst case benadering volgens de handleiding. De populatie binnen het invloedsgebied van deze leiding bestaat geheel uit werknemers met een hoge zelfredzaamheid. Er zijn op vier locaties in het gebied groepsrisicoberekeningen uitgevoerd als gevolg van de leidingen in de omgeving. De risico’s zijn per km berekend. Uit de risicoberekeningen blijkt, dat binnen het Botlek-Vondelingenplaatgebied, op die vier locaties als gevolg van zestien leidingen met deze stoffen een groepsrisico boven de oriëntatiewaarde bestaat. De hoogste groepsrisicofactor van SNR leiding PEU-260 is 95 op de berekende locatie Botlek Vondelingenplaat 3. Eigenaar 1 Shell Nederland Raffinaderij BV (SNR) 2 Shell Nederland Raffinaderij BV (SNR) 3 BP raffinaderij Rotterdam BV 4 BP raffinaderij Rotterdam BV 5 Shell Nederland Raffinaderij BV (SNR) 6 Shell Nederland Raffinaderij BV (SNR) 7 Vopak Shared Services BV 8 Vopak Shared Services BV 9 Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO) 10 Shell Nederland Raffinaderij BV 11 Shell Nederland Raffinaderij BV 12 Team Terminal BV 13 Team Terminal BV 14 Vopak Shared Services BV 15 Vopak Shared Services BV 16 Vopak Shared Services BV
leidingnaam
Diameter Groepsrisico Groepsrisico inch huidig toekomst
PEU-260 27.3
95.13
95.13
23.41 23.38 21.25
72.9 72.9 50.06
72.9 72.9 50.06
20
47.88
47.88
19.5 15.5 15.5
47.6 24.17 24.17
47.6 24.17 24.17
12.12 23.41 27.3 23.49 23.49 15.5 12.31 12.31
5.97 4.9 4.82 3.61 3.61 2.25 0.94 0.94
5.97 11.25 11.05 6.6 6.6 3.32 1.04 1.04
PEU-240 24", L-P675 RMR L-P232 PEU-270 PEU-230 VPL 2 VPL 3 P26 PEU-250 PEU-260 Zuidleiding 47 A Noordleiding 47 VPL 21 VPN 17 VPL 18
De buisleidingen met brandbare vloeistoffen (K1, K2) zijn beschouwd voor zover ze zich binnen het bestemmingsplan gebied bevinden. Door de relatief kleine effectafstand zijn geen effecten buiten het HIC te verwachten. In de tabel is daarom geen kolom voor de groepsrisicoberekening zonder populatie HIC opgenomen. Uit nader onderzoek is gebleken dat de pompafslagtijd veel invloed heeft op het groepsrisico. Als uitgegaan wordt van een pompafslagtijd van 300 sec in plaats van 1800 sec, wordt het groepsrisico van de Shell PEU-260 berekend op 3,8 en voor de overige leidingen treedt geen overschrijding van de oriëntatiewaarde meer op. Uit de berekeningen blijkt tevens dat personen in het invloedsgebied een aantal minuten hebben om zich in veiligheid te brengen12. 12 Bij leidingbreuk treedt de eerste plasvorming snel op, daarna groeit de plas geleidelijk zolang als de pomp niet uitgeschakeld wordt. Bij berekening voor korte tijd (waarin mensen niet kunnen ontsnappen) blijkt dat er vrijwel geen groepsrisico gevonden wordt.
15
In de wettelijk voorgeschreven rekenmethodiek wordt er van uit gegaan dat personen gedurende een half uur zich niet verplaatsen. In de berekening wordt uitgegaan dat de plas bij maximale afmeting, na een half uur, wordt ontstoken. In de risicoberekening hebben: 1. Alle personen binnen de plasbrand een 100% kans op overlijden. 2. Alle personen in een gebouw binnen de plasbrand een 100% kans op overlijden. Dit is een zeer conservatieve aanname. Binnen het invloedsgebied van de brandbare vloeistof leidingen bevinden zich alleen werknemers van de bedrijven in het Botlek Vondelingenplaat gebied. Deze werknemers hebben door de trage ontwikkeling van het scenario, een hoge zelfredzaamheid die niet tot uitdrukking komt in de groepsrisico-berekeningen. Voor de overige leidingen uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen is nog geen rekenmethodiek vastgesteld. Daarom is op een aantal locaties een indicatieve berekening uitgevoerd met fictieve leidingen met een drietal stoffen (ammoniak, ethyleen en propyleen). Hierbij is gebruik gemaakt van de bestaande rekenmethodiek en de nieuwe concept Bevb rekenmethodiek zonder reductiefactoren. In de nieuwe rekenmethodiek zullen reductiefactoren opgenomen worden voor te treffen maatregelen aan de leidingen. Deze reductiefactoren zijn nog niet vastgelegd en daarom ook niet toegepast. De berekeningen zijn uitgevoerd zonder reductiefactoren waardoor een overschatting van het risico ontstaat. Daarom zijn de berekeningen ook indicatief. Er zijn voor Botlek-Vondelingenplaat twee locaties doorgerekend. Locatie 1 Uit de risicoberekeningen blijkt dat er als gevolg van de leidingen ethyleen en propyleen op deze locatie geen groepsrisico aanwezig is. Zowel voor de huidige rekenmethodiek als voor de concept nieuwe rekenmethodiek. In het laatste geval is geen rekening gehouden met de reductiefactoren van te treffen maatregelen. De berekeningen van de ammoniakleidingen laten zien dat deze risicoberekeningen extreem beïnvloed worden door de overheersende windrichting en de ligging van de leiding ten opzichte van de windrichting ter plaatse. Door de overheersende windrichting vindt er cumulatie plaats van het risico over de leiding waardoor op sommige plaatsen een grote PR 10-6 contour ontstaat en op ander plaatsen er geen PR 10-6 berekend wordt. Analyse van de berekeningen laat zien dat maatregelen met een beperkte reductiefactor ervoor zorgen dat er geen plaatsgebonden risico contour 10-6 meer aanwezig is. Uit de risicoberekeningen van de ammoniakleiding op deze locatie blijkt het groepsrisico berekend met de huidige rekenmethodiek onder de oriëntatiewaarde te liggen. De GRmaxfactor is 0,7. Uit de risicoberekeningen van de ammoniakleiding op deze locatie blijkt het groepsrisico berekend met de concept nieuwe rekenmethodiek boven de oriëntatiewaarde te liggen. De GRmax-factor is 1,95. In deze rekenmethodiek is geen rekening gehouden met reductiefactoren van te treffen maatregelen.
16
Locatie 2 Uit alle risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van de drie soorten overige Bevbleidingen ruim onder de oriëntatiewaarde liggen. Zowel voor de huidige rekenmethodiek als voor de concept nieuwe rekenmethodiek. In het laatste geval is geen rekening gehouden met de reductiefactoren van te treffen maatregelen. De GRmax-factor ligt in meeste gevallen onder de 0,3. Alleen de propyleenleiding berekend met de nieuwe concept rekenmethodiek geeft een GRmax-factor van 0,33. De concept nieuwe rekenmethodiek houdt geen nog rekening met reductiefactoren van te treffen maatregelen. Zodra het RIVM de reductiefactoren van de te treffen maatregelen heeft vastgesteld, kan bepaald worden welke maatregelen getroffen kunnen worden om het groepsrisico te reduceren.
4.2.
Veiligheidsverhogende maatregelen bij risicobronnen in de haven
In het kader van de verantwoording van het groepsrisico wordt onderzocht of het mogelijk is om (extra) maatregelen te treffen aan of bij de risicobron. In de huidige situatie worden door bedrijven op basis van wet en regelgeving reeds diverse technische maatregelen genomen om risico’s te beperken. De bedrijven binnen het gebied hebben op grond van vergunningvoorschriften de verplichting om maatregelen te treffen die de zelfredzaamheid van de werknemers en bezoekers van het bedrijf bevorderen. Deze bronmaatregelen zijn maatwerk en worden op advies van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond als voorschriften in de vergunningen opgenomen. In het kader van de zelfredzaamheid dienen BRZO-bedrijven13 te beschikken over een noodplan en door de risicovolle bedrijven binnen het HIC wordt gebruik gemaakt van het alarmeringssysteem van Deltalinqs. Bedrijven binnen het HIC met een bepaalde omvang dienen te beschikken over een BHV en persoonlijke beschermingsmiddelen zijn verplicht binnen Bevi-inrichtingen. Hiernaast zijn de bedrijven verplicht om bezoekers op voorhand te instrueren over wat er gedaan dient te worden als de sirene gaat. De gemeente Rotterdam heeft, als enige gemeente van Nederland, een buisleidingenverordening vastgesteld. In de verordening worden extra eisen gesteld aan de kwaliteit van de buisleidingen; deze eisen beperken de risico’s. De effecten van deze maatregelen zijn niet meegenomen in de berekeningen van het groepsrisico. Deze maatregelen zijn niet te kwantificeren in de berekeningen. Feitelijk liggen de risico’s dus lager dan de berekende risico’s. Buisleidingexploitanten zijn verplicht om te voldoen aan de ’Leidingverordening Rotterdam’. Bovendien is er extra toezicht en handhaving op gebruik en aanleg van buisleidingen op grond van deze verordening. In de vergunning die wordt verleend op basis van de verordening worden voorschriften opgenomen over het informeren van de omgeving, over aanleg van buisleidingen en werkzaamheden hieraan. Met het vaststellen van de nieuwe havenbestemmingsplannen en veiligheidscontouren rond deze gebieden is het beleid om in deze gebieden activiteiten met gevaarlijke stoffen toe te staan opnieuw ruimtelijk vastgelegd. Bij vergunningverlening aan bedrijven in dit gebied zal dan ook, met de Veiligheidsregio als adviseur extra aandacht worden besteed aan de maatregelen ter beperking van het groepsrisico. Evenals in de huidige situatie zal bij vergunningverlening een maatregelenpakket op maat worden opgenomen in de vergunningvoorschriften. 13
Bedrijf dat vergunning heeft op basis van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen
17
4.3.
Veiligheidsverhogende maatregelen in het bestemmingsplan
Gezien het karakter van de havengebieden als risicoconcentratiegebied worden in het bestemmingsplan, daar waar mogelijk, maatregelen getroffen om blootstelling aan risico’s te voorkomen. In de bestemmingsplannen worden allereerst regels opgenomen om het aantal aanwezige personen binnen het gebied te beperken tot die personen die hier uit hoofde van hun functie in het gebied aanwezig moeten zijn. Uitgangspunt hierbij is dat personen die werkzaam zijn bij bedrijven die binding hebben met het havengebied en/of binding hebben met bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen, zich bewust zijn van de risico’s en te verrichten handelingen bij incidenten. Regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen ter borging van de functionele binding: 1. Functionele binding van (beperkt) kwetsbare objecten wordt als eis in de regels in het bestemmingsplan opgenomen. In de beschrijving van de segmenten wordt aangegeven welke activiteiten zijn toegestaan. Deze activiteiten voldoen aan de eisen van functionele binding. 2.
In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen die voorkomen dat een nietfunctioneel gebonden beperkt kwetsbaar object uitgroeit tot een (niet functioneel gebonden) kwetsbaar object.
3.
Binnen het plangebied wordt bestaande horeca vastgelegd. Uitbreiding hiervan of nieuwe horeca is niet toegestaan. De aanwezigheid van de gevestigde horeca wordt als functioneel gebonden beschouwd en noodzakelijk geacht voor het optimaal functioneren van het gebied en dienstbaar aan het gebied. Belangrijke reden om bestaande horeca toe te blijven staan is om vrachtwagenchauffeurs faciliteiten te bieden en hiermee te voorkomen dat vrachtwagens met gevaarlijke stoffen onnodig in de omgeving van woongebieden rijden en parkeren.
4.
Binnen het gebied wordt op een beperkt aantal bedrijfsbestemmingen, in de segmenten, de mogelijkheid geboden om functioneel gebonden solitaire kwetsbare objecten, zoals kantoren, te situeren. Alleen binnen het segment Andere Havengebonden Activiteiten (AHA) is de vestiging van solitaire kantoren toegestaan. Naast regels die de aanwezigheid van werknemers, die niet noodzakelijk aanwezig zijn te beperken, zijn er regels in de bestemmingsplannen opgenomen met als doel om de aanwezige personen te beschermen.
5. Onderhavig plangebied is in het kader van de permanente Crisis- en herstelwet aangemeld als ontwikkelingsgebied. Hierdoor kan gebruik worden gemaakt van het instrumentarium ter optimalisering van de milieugebruiksruimte. Dit betekent dat er extra eisen kunnen worden gesteld om bij het concentreren van verschillende functies voldoende (veiligheids)maatregelen te garanderen. Mede gezien het feit dat uit de berekeningen van het groepsrisico blijkt dat binnen het HIC op een aantal locaties de oriëntatiewaarde wordt overschreden, is het gerechtvaardigd dat via de planregels maatregelen worden opgenomen. Er worden extra eisen gesteld aan nieuwe gebouwen en bij ingrijpende veranderingen van gebouwen om de gebruikers te beschermen tegen het effect van toxische dampen en bescherming te bieden tegen glasscherven als gevolg van een explosie. In de bestemmingsplannen worden extra maatregelen in regels vastgelegd om gebouwen lekdicht te maken en het rondgaan van glasscherven te voorkomen.
18
6.
De aanleg van buisleidingen voor het vervoer van zeer giftige stoffen wordt in verband met mogelijke onvoorziene risico’s niet zonder meer verantwoord geacht. Alhoewel het Bevb aangeeft dat er voor buisleidingen, die zijn gelegen binnen een veiligheidscontour, geen grenswaarden gelden voor het PR, wordt (nieuw) vervoer van gevaarlijke stoffen categorie GT4 en GT5 (zeer toxische stoffen) door buisleidingen binnen het HIC binnen het bestemmingsplan niet toegelaten. De reeds aanwezige leidingen waarbinnen deze stoffen worden vervoerd (de Chloorleiding die is gelegen in het Botlekgebied) wordt positief bestemd. Van deze bestaande leidingen zijn de effecten bekend en met reeds gerealiseerde maatregelen en onder toezicht en voorschriften uit leidingverordening Rotterdam toegestaan. In het geval er een nieuwe buisleiding voor vervoer van deze stoffen noodzakelijk is, is hiervoor een aparte procedure, inclusief groepsrisicoverantwoording, nodig. Vergunningverlening op deze aanvraag wordt dan opnieuw afgewogen.
4.4.
Ruimtelijke keuzes en groepsrisico
In het HIC is voor 80% van het grondgebied sprake van reeds gevestigde/ bestaande activiteiten en bedrijven. In de bestemmingsplannen zal voornamelijk de huidige situatie worden vastgelegd. Voor een klein deel is er sprake van ontwikkel- of veranderlocaties. Voor die locaties is in het MER onderzoek gedaan naar de mogelijke invloedsgebieden bij invulling van die locaties.. Tegelijkertijd met het vaststellen van de bestemmingsplannen worden er veiligheidscontouren vastgesteld. Dit is een duidelijke keuze. Wanneer er wordt besloten om geen veiligheidscontour vast te stellen kan de 10-6PR contour reiken tot aan de eerstelijns kwetsbare bebouwing van het stedelijke gebied. De VRR heeft hierover in het advies van 21 februari 2013 aangegeven: “Geconcludeerd kan worden dat zonder veiligheidscontour bedrijven in het havengebied meer ruimte krijgen om activiteiten te ontplooien die nadelige effecten kunnen hebben voor omliggende gemeenten. Door een veiligheidscontour vast te stellen wordt deze ruimte voor bedrijven beperkt.” De analyse van het groepsrisico heeft geen aanleiding gegeven tot wijziging van de indeling van het bestemmingsplangebied In provinciaal en gemeentelijk beleid is er voor gekozen om risicovolle activiteiten te clusteren binnen het HIC. Clustering heeft tot gevolg dat het milieubeslag op de ruimte buiten het HIC beperkt blijft. Er is hierdoor minder behoefte aan de realisering van nieuwe bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven. De conclusie is dat de nadelige effecten met betrekking tot externe veiligheid op de omgeving als gevolg van ruimtelijke keuzes, zoals het concentreren van risicovolle bedrijven in het havengebied, het vaststellen van veiligheidscontouren en de toegestane activiteiten op de ontwikkel- en veranderlocaties, beperkt blijft.
4.5. Voorbereiding op rampenbestrijding, zelfredzaamheid en crisisbeheersing De taken met betrekking tot de voorbereiding op rampenbestrijding, zelfredzaamheid, risicoen crisisbeheersing worden door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond ingevuld. Multidisciplinaire samenwerking is hierbij essentieel, waarbij gezamenlijk wordt opgetrokken met o.a. gemeenten, politie (OM), DCMR en havendienst Rotterdam. Voor het havengebied is de Gezamenlijke Brandweer belast met de taak ten aanzien van de bestrijding en beperking van incidenten bij bedrijven. Brandweerkorpsen van de VRR leveren daarbij ondersteuning.
19
Tussen de verschillende diensten en disciplines worden daarnaast oefeningen gehouden en vindt afstemming plaats met betrekking tot bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Tevens vervult VRR de taak met betrekking tot de gecoördineerde geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, het adequaat reageren op spoedeisende hulpvragen van burgers, instellingen en bedrijven. Voor mogelijkheden ten aanzien van effectreducerende maatregelen als gevolg van incidenten in het havengebied worden door de afdelingen Ruimtelijke Veiligheid en Industriële Veiligheid van de VRR advies uitgebracht aan de DCMR en de gemeenten. De VRR heeft in het kader van het bestemmingsplannen geadviseerd de volgende voorzieningen te realiseren teneinde de risico’s te beperken en de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: 1.
Ten aanzien van toxische scenario’’s geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het gebied verbeterd kunnen worden door de aanwezige gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn. In gebouwen dient eveneens het centrale afzuigsysteem of luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden. Bij mogelijke herontwikkeling van bestaande gebouwen dient hier ook rekening mee gehouden te worden.
2.
Draag zorg voor de bereikbaarheid en ontsluiting van het plangebied en bluswatervoorziening binnen het plangebied zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Het criterium beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn om hun taken goed uit te voeren en daarmee verder escalatie van het incident kunnen voorkomen. Voor een adequate inzet van de hulpverleningsdiensten zijn de volgende punten van belang: bereikbaarheid; opstelmogelijkheden; inzetbaarheid van middelen (o.a. bluswatervoorziening); voor inrichtingen kunnen maatregelen (zoals bluswater) aan de Wabovergunning worden verbonden. Ook kunnen daarbij bedrijven worden aangewezen om een bedrijfsbrandweer te realiseren; in overleg met de afdeling Industriële Veiligheid van de VRR en de Gezamenlijke Brandweer zullen mogelijkheden tot optreden van de hulpverleningsdiensten worden bepaald.
3.
Het bevoegde gezag is verantwoordelijk voor een goede risicocommunicatie. Draag daarom zorg voor een goede voorlichting en instructie in de richting van de huidige en toekomstige bewoners en gebruikers van bestaande en nieuwbouwlocaties, zodat men weet welke risico’s aanwezig zijn en hoe bewoners en gebruikers moeten handelen in het geval van een optredend incident.
De adviezen van de VRR zijn op de volgende wijze overgenomen bij het opstellen van het bestemmingsplan : Ad. 1) In omgevingsvergunningen wordt het advies genoemd onder 1 overgenomen en in de bestemmingsplannen worden betreffende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. In de regels van het bestemmingsplan zijn voorschriften opgenomen die eisen stellen aan de gebouwen die er voor zorgen dat gebouwen ”lekdicht” worden uitgevoerd.
20
Hiernaast worden eisen opgenomen in de regels die bescherming bieden tegen losgeschoten scherven als gevolg van explosies. Ad. 2) De huidige structuur van het plangebied voldoet aan de eisen voor bluswatervoorzieningen en vluchtwegen. In de bestaande dagelijkse praktijk wordt bij vergunningverlening daarover in overleg met de afdeling Industriële Veiligheid van de VRR en de Gezamenlijke Brandweer mogelijkheden tot optreden van de hulpverleningsdiensten bepaald. Deze werkwijze blijft gehandhaafd en in het bestemmingsplan wordt hier niets aan gewijzigd. Vanzelfsprekend wordt in de bestemmingsplannen de ruimte geboden om de voorzieningen die genoemd worden onder het tweede punt mogelijk te maken Ad.3). In de huidige communicatiestructuur wordt de omgeving van het plangebied geïnformeerd via het Rijnmondsysteem “’als de sirene gaat”’. Sinds kort is hier via de socialmedia het NL-alert aan toegevoegd. Binnen het bestemmingsplangebied worden werknemers via voorschriften in vergunningen, waarbij het informeren van de omgeving is vereist en BHV-trainingen ingelicht over de te verrichten handelingen bij een incident. Aan de mogelijkheden van extra risicocommunicatie binnen en buiten het gebied wordt in het project “maatregelen groepsrisicoverantwoording bestemmingsplannen HIC” aandacht besteed. Om de risicocommunicatie te optimaliseren wordt er in ieder geval een tweetal folders opgesteld: -
Een informatiefolder “als in de haven de sirene gaat”, waarin nieuwe en bestaande bedrijven worden geïnformeerd over de te ondernemen acties. De folder beoogt niet om alle informatie te verstrekken, maar de bedrijven wel de weg te wijzen naar de vindplaats informatie via internet;
-
Een folder ”veilig bouwen naast de fabriek”, waarin (nieuwe) bedrijven geïnformeerd worden over de extra eisen die in het bestemmingsplan worden opgenomen voor gebouwen, die verder gaan dan gebruikelijk in Nederland. Het betreft hier maatregelen die een zorgen voor het ‘’lekdicht’’ maken van gebouwen en het voorkomen van rondvliegende glasscherven.
Hiernaast heeft de gemeente Rotterdam met de samenwerkende diensten de ambitie om, onafhankelijk van de vaststelling van het bestemmingsplan op termijn het veiligheidsniveau binnen het havengebied nog verder te verhogen. Voor uitvoering en planning van dit project wordt verwezen naar bijlage 4.
4.6.
Conclusie aanvaardbaar groepsrisico inrichtingen en buisleidingen
Uit berekeningen blijkt dat het groepsrisico voor het grootste deel van de bestaande bedrijven, na invulling van de ontwikkel- en veranderlocaties onder de oriëntatiewaarde blijft. Van het kleine aantal bestaande bedrijven waarvan het huidig groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt, wordt het groepsrisico veroorzaakt door de werknemers en is er als gevolg van de toegestane ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan geen sprake van een toename van het groepsrisico. Bij drie bestaande bedrijven ligt het toekomstige groepsrisico ook na berekening zonder werknemers boven de oriëntatiewaarde. Bij een van die bedrijven is er geen sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de toegestane ontwikkelingen in het bestemmingsplan.
21
Voor twee van deze bestaande bedrijven, (waarbij het groepsrisico mede wordt veroorzaakt door populatie buiten het gebied en er in de huidige situatie al een overschrijding is van de oriënterende waarde), is pas sprake van een toename van het groepsrisico wanneer de ontwikkel- en veranderlocaties maximaal worden ingevuld met werknemers van nieuwe bedrijven. Bij actualisatie van de vergunning van deze bedrijven zal in het kader van de groepsrisicoverantwoording extra aandacht worden besteed aan mogelijke (bron)maatregelen. Op advies van de VRR worden maatregelen opgenomen in de bestemmingsplannen die veiligheidseisen (met betrekking tot de scenario’s toxische wolk en explosie) stellen aan gebouwen. Er wordt evenals in de huidige situatie binnen het bestemmingsplangebied voldaan aan de eisen voor bluswatervoorzieningen en vluchtwegen. Daarnaast wordt het advies van de VRR om zorg te dragen voor een goede risicocommunicatie in verband met de toegestane activiteiten binnen het gebied serieus genomen. Om te voorkomen dat werknemers binnen het gebied onnodig worden blootgesteld aan de risico’s die zijn verbonden aan activiteiten met gevaarlijke stoffen, worden in het bestemmingsplan allereerst regels opgenomen om bedrijven te weren die geen functionele binding hebben met de activiteiten in het gebied. Achterliggende gedachte is dat werknemers die die binding wel hebben beter bewust zijn en zijn te maken over de wijze waarop gehandeld dient te worden bij een incident met gevaarlijke stoffen. De risicocommunicatie is hierin een belangrijk middel. Naast bestaande middelen en maatregelen ter bevordering van deze communicatie is een project optimalisering risicocommunicatie opgesteld. In dit kader worden communicatiemiddelen opgesteld in vorm van folders en extra informatie voor werknemers en bedrijven in het gebied. Voor de bedrijven in de omgeving van deze Beviinrichtingen is en wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie om de werknemers binnen die bedrijven bewust te maken van de mogelijke risico’s en wijze waarop gehandeld dient te worden bij incidenten. Met het vaststellen van de nieuwe havenbestemmingsplannen en veiligheidscontouren rond deze gebieden is het beleid om in deze gebieden activiteiten met gevaarlijke stoffen toe te staan opnieuw ruimtelijk vastgelegd. Bij vergunningverlening aan bedrijven in dit gebied zal dan ook, met de Veiligheidsregio als adviseur, extra aandacht worden besteed aan de maatregelen ter beperking van het groepsrisico. Evenals in de huidige situatie zal bij vergunningverlening een maatregelenpakket op maat worden opgenomen in de vergunningvoorschriften. De hogedruk aardgasleidingen in de bestemmingsplangebieden Botlek-Vondelingenplaat, Europoort en Landtong en Maasvlakte 1, hebben geen groepsrisico boven de oriëntatiewaarde. Voor het vervoer van brandbare vloeistoffen (K1, K2 en K3) door ondergrondse buisleidingen is uitgegaan van de worst-case benadering ten aanzien van de afsluittijd en de stroomsnelheid door de leidingen. Uit de berekeningen blijkt dat voor enkele leidingen het berekende groepsrisico boven de oriëntatiewaarde uitkomt. Binnen het invloedsgebied van de brandbare vloeistofleidingen bevinden zich alleen werknemers van de bedrijven in het gebied Botlek-Vondelingenplaat. Deze werknemers hebben door de trage ontwikkeling van het scenario een hoge zelfredzaamheid die niet tot uitdrukking komt in de groepsrisicoberekeningen. Ondanks het feit dat er hier en daar een overschrijding is van het groepsrisico, is de zelfredzaamheid zo groot dat het risico aanvaardbaar is.
22
Uit alle risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico van de drie soorten overige Bevbleidingen (ammoniak, ethyleen en propyleen )ruim onder de oriëntatiewaarde liggen. Zowel voor de huidige rekenmethodiek als voor de concept nieuwe rekenmethodiek. De aanleg van buisleidingen voor het vervoer van zeer giftige stoffen wordt in verband met mogelijke onvoorziene risico’s niet zonder meer verantwoord geacht. Het vervoer van gevaarlijke stoffen categorie GT4 en GT5 (zeer toxische stoffen) door buisleidingen wordt binnen het HIC uitgesloten. Omdat van de bestaande Chloorleiding, die is gelegen in het Botlekgebied de effecten bekend zijn en met reeds gerealiseerde maatregelen en voorschriften uit de leidingverordening Rotterdam verantwoord kan worden toegestaan, wordt deze wel positief bestemd. Gezien het feit dat er binnen het bestemmingsplangebied grotendeels geen sprake is van een overschrijding van het groepsrisico en daar waar er wel een overschrijding is, voldoende maatregelen zijn getroffen om toename van het groepsrisico te voorkomen dan wel de zelfredzaamheid van werknemers en burgers te verhogen, wordt voldaan aan de voorwaarden van het gemeentelijke groepsrisicobeleid. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico dat ontstaat als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan Botlek-Vondelingenplaat aanvaardbaar is.
23
5.
Groepsrisico buiten het plangebied
Voor (deel)gemeenten in de omgeving van het HIC is het van belang om te weten wat de gevolgen van de bestemmingsplannen zijn voor het groepsrisico buiten het HIC. Hieronder wordt een beschouwing gegeven van het verwachte groepsrisico buiten het gebied, als gevolg van de toegelaten activiteiten binnen het bestemmingsplangebied, het advies van de VRR en de gekozen maatregelen. Hierbij dient in het oog gehouden worden dat de exacte risico’s als gevolg van nieuwe bedrijven bij het vaststellen van het bestemmingsplan niet inzichtelijk kunnen zijn. Pas bij vergunningverlening aan individuele bedrijven kan het groepsrisico gedetailleerd in beeld worden gebracht. De scenario’s waar bij bouwplannen in de omgeving rekening gehouden dient te worden wijzigen niet. De adviezen die de VRR geeft in het kader van de groepsrisicoverantwoording zal dan ook niet wijzigen. Deel en regiogemeenten worden dan ook niet met extra opgaven als gevolg van de ontwikkelingen in de haven geconfronteerd.
5.1. Verwachte gevolgen groepsrisico buiten het gebied In hoofdstuk 4.1 is aangegeven hoe in het rapport van de DCMR is berekend wat het groepsrisico zal zijn als gevolg van het invullen van de verander- en ontwikkellocaties met nieuwe werknemers. Hier is de invulling van deze locaties met werknemers gebruikt om het groepsrisico vast te stellen. Hierbij is het aantal personen op deze locaties als variabele genomen voor de berekeningen. Hiernaast is het van belang om inzicht te hebben in de toekomstige risicosituatie als gevolg van de invulling van het bestemmingsplangebied met nieuwe risicobedrijven. Hier zijn de risicobedrijven als bron als variabele genomen voor de berekeningen. Hiertoe zijn in het MER groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. De hoogte van het groepsrisico is per verander- en ontwikkellocatie berekend aan de hand van aannames. Om het groepsrisico van een inrichting te kunnen berekenen is gedetailleerde informatie nodig over de inrichting. Het groepsrisico van de verander- en ontwikkellocaties kan niet met zekerheid worden berekend, omdat de details van de toekomstige bedrijven nog niet bekend zijn. Om toch een beeld te schetsen van het toekomstig groepsrisico van de ontwikkel- en veranderlocaties is een aanvullende analyse uitgevoerd. Hierbij is een aantal voorbeeldbedrijven geprojecteerd op een ontwikkel- of veranderlocatie en zijn hiervan groepsrisicoberekeningen uitgevoerd, voor de omgeving. In de analyse is rekening gehouden met de werknemers in de haven, de bevolking in de omgeving én nieuwe werknemers op ontwikkel- en veranderlocaties. Deze nadere analyse is opgenomen in de deelstudie Externe Veiligheid van het MER voor de havenbestemmingsplannen. Op een aantal van de nader geanalyseerde verander- en ontwikkellocaties ligt het groepsrisico bij maximale invulling van de omgeving boven de oriëntatiewaarde. Uit de analyse blijkt dat het groepsrisico in hoofdzaak veroorzaakt wordt door werknemers in het havengebied en niet door de bewoners in de omliggende (deel)gemeenten. Tevens is aangetoond dat het groepsrisico, gerelateerd aan de bevolking van de omliggende (deel)gemeenten zeer laag is. De voorbeeldcases uit deze analyse maken dus inzichtelijk op welke wijze het groepsrisico zich kan ontwikkelen bij de ontwikkeling van een nabijgelegen verander- en ontwikkellocatie met risicovolle activiteiten. Bij daadwerkelijke invulling van de verander- en ontwikkellocaties met risicovolle activiteiten is meer detailinformatie met betrekking tot de feitelijke bedrijfssituatie beschikbaar en zal op basis van een maatwerkrisicoanalyse het groepsrisico afgewogen en verantwoord worden. In tegenstelling tot de analyse ten behoeve van het MER kan in een gedetailleerde risicoanalyse rekening worden gehouden met maatregelen die het groepsrisico kunnen verlagen. . 24
In hoofdzaak zijn de toxische scenario’s maatgevend voor het groepsrisico buiten het plangebied . De ontwikkeltijd van toxische scenario’s is voor de omgeving tamelijk laag. Het beste advies bij toxische scenario’s is schuilen, mits ramen en deuren gesloten kunnen worden. Aansluiting vindt plaats in het kader van het alarmeringssysteem NL-Alert.
5.2. Conclusies aanvaardbaarheid groepsrisico buiten het plangebied Bij invulling van de ontwikkel- en veranderlocaties met risicobedrijven neemt in de worstcase situatie het groepsrisico toe, maar dit wordt niet veroorzaakt door de populatie buiten het plangebied. Buiten het plangebied blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke groepsrisicobeleid, waarbij uitgangspunt is dat het groepsrisico in de omgeving onder de oriëntatiewaarde blijft en niet toeneemt als gevolg van de ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied.
25
6. Onderzoek mogelijkheden optimalisering risicocommunicatie In het project“maatregelen groepsrisicoverantwoording bestemmingsplannen HIC”’ (bijlage 4) wordt onderzocht of en op welke wijze enerzijds de communicatie over noodplannen en alarmeringssystemen kan worden geoptimaliseerd en anderzijds bestaande alarmeringssystemen en alerteringssystemen van verschillende organisaties14 technisch aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Er wordt onderzocht hoe bedrijven kunnen worden gestimuleerd om onderling structureel te communiceren over risico’s en de handelswijze bij een incident. -
-
-
Een deel van de bedrijven in de haven (BRZO bedrijven) is nu al verplicht om noodplannen met de buurbedrijven af te stemmen. Onderzoek wordt gedaan naar nut en noodzaak van vergelijkbare afstemming van de minder risicovolle bedrijven (BEVI) met de omgeving. Het gaat daarbij niet alleen om de communicatie van de risicobedrijven naar de buurbedrijven, maar ook om de wijze waarop de buurbedrijven met de informatie omgaan. Hiertoe wordt nut en noodzaak onderzocht van het verder bewust maken van werknemers in het gebied van de (risico-)situatie waarin zijn werken. (met voornoemde folders wordt hier al extra ingezet op dit punt). Veel bedrijven in Rotterdam zijn aangesloten bij een alarmering en alerteringssysteem binnen de haven. Daardoor kunnen bedrijven elkaar en de hulpdiensten snel informeren in het geval van een incident. Niet alle bedrijven zijn aangesloten, met name de bedrijven die zelf geen risicobron zijn. Onderzocht wordt of de deelname aan het systeem kan worden vergroot en of vernieuwing van het systeem gewenst is.
Het is van belang vast te stellen dat het hier gaat om optimalisatiemogelijkheden die niet nodig zijn om het groepsrisico aanvaardbaar te achten. Het onderzoek naar bovengenoemde mogelijkheden wort uitgevoerd ten tijde van de opstelling van de bestemmingsplannen van het havengebied. Aangezien er binnen het gemeentelijke groepsrisicobeleid belang wordt gehecht aan risicocommunicatie zullen de uitkomsten van het onderzoek daar waar mogelijk bij het vaststellen van het bestemmingsplan worden betrokken.
14
Bedoeld worden hier o.a. het mobilifoonnet van Deltalinqs en de meldkamers van DCMR en VRR.
26
7.
Conclusie
Het Havenindustrieel Complex (HIC) van Rotterdam, bestaande uit de deelgebieden BotlekVondelingenplaat, Europoort en Landtong en Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2, leent zich bij uitstek voor de concentratie van bedrijven in een hoge milieucategorie. Hieronder worden ook de bedrijven gerekend die externe veiligheidsrisico’s veroorzaken omdat ze met gevaarlijke stoffen werken. Het gaat hierbij om productie, transport, op- en overslag van gevaarlijke stoffen. Zowel de provincie Zuid-Holland als de gemeente Rotterdam staan in hun beleid een verdere concentratie van deze risicovolle bedrijven in de eerder genoemde gebieden voor. Deze ruimtelijke keuze voor concentratie heeft als voordelen dat elders in de regio voldoende ruimte beschikbaar blijft voor de ontwikkeling van kwetsbare functies, er goed aangesloten kan worden op bestaande infrastructuur die geschikt is voor het transport van gevaarlijke stoffen (Basisnet) en dat nieuwe bedrijven gebruik kunnen maken van al bestaande faciliteiten, waaronder logistieke- en veiligheidsvoorzieningen. Om de bedrijven voldoende ontwikkelmogelijkheden te geven binnen het HIC wordt een veiligheidscontour vastgesteld, waarbinnen niet meer getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6/jr). De veiligheidscontour begrenst wel de ruimte tot waar de risicocontouren van de individuele bedrijven kunnen groeien. Hiermee wordt voorkomen dat deze risicocontouren kunnen groeien tot het eerst volgende kwetsbare object en daarmee beslag leggen op kostbare ontwikkelruimte van naastgelegen gemeenten. De veiligheidscontour schept duidelijkheid naar twee kanten; enerzijds is duidelijk tot waar bedrijven kunnen uitbreiden en anderzijds is het voor gemeenten duidelijk tot waar ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Ook door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond wordt de conclusie getrokken dat door ruimtelijke keuzes als het concentreren van risicovolle bedrijven in het havengebied, het vaststellen van veiligheidscontouren en de toegestane activiteiten op de ontwikkel- en veranderlocaties de nadelige effecten met betrekking tot externe veiligheid op de omliggende gemeenten beperkt blijven. Deze ruimtelijke keuze past dan ook in het gemeentelijke groepsrisicobeleid waarin het streven naar een zo laag mogelijk groepsrisico in de omgeving van risicovolle activiteiten, als uitgangspunt is opgenomen.. Het gevolg van de concentratie van risicovolle activiteiten is dat de daaraan verbonden externe veiligheidsrisico’s binnen het gebied kunnen toenemen, bijvoorbeeld als gevolg van domino-effecten en het feit dat kwetsbare objecten, mits functioneel gebonden, binnen risicocontouren kunnen liggen. Zowel de provincie Zuid-Holland als de gemeente Rotterdam hebben dit aspect in hun keuze om een veiligheidscontour vast te stellen meegewogen. Geconcludeerd wordt dat het groepsrisico als gevolg van het Basisnet, ook na het vaststellen van de bestemmingsplannen voor het HIC onder de oriënterende waarde blijft. De berekende hoogte van het groepsrisico die is gehanteerd voor de vaststelling en bijbehorende verantwoording voor het Basisnet, wijzigt niet als gevolg van de vaststelling van de havenbestemmingsplannen. De maatregelen ter beperking van groepsrisico als gevolg van het spoor worden uitgevoerd door het Rijk. Aangezien het groepsrisico voor het Basisnet als gevolg van de vaststelling van de bestemmingsplannen onder de oriënterende waarde blijft en de nodige maatregelen zijn genomen bij de vaststelling van het Basisnet wordt voldaan aan het gemeentelijke groepsrisicobeleid. Het groepsrisico als gevolg van vervoer over water, spoor en weg is aanvaardbaar.
27
Uit berekeningen blijkt dat er binnen het bestemmingsplangebied als gevolg van een (relatief klein) aantal bedrijven overschrijdingen van het groepsrisico blijven bestaan en het groepsrisico van een aantal zelfs toeneemt als gevolg van de verdere invulling van de ontwikkellocaties met nieuwe bedrijven. De toename van het groepsrisico wordt hier hoofdzakelijk veroorzaakt door de werknemers in het gebied zelf. Bij actualisatie van de omgevingsvergunning van deze bedrijven zal in het kader van de groepsrisicoverantwoording, in overleg met de veiligheidsregio extra aandacht worden besteed aan mogelijke (bron)maatregelen. Op advies van de VRR worden maatregelen opgenomen in de bestemmingsplannen die veiligheidseisen (met betrekking tot de scenario’s toxische wolk en explosie) stellen aan gebouwen. Er wordt evenals in de huidige situatie binnen het bestemmingsplangebied voldaan aan de eisen voor bluswatervoorzieningen en vluchtwegen. Daarnaast wordt het advies van de VRR om zorg te dragen voor een goede risicocommunicatie in verband met de toegestane activiteiten binnen het gebied serieus genomen. Om te voorkomen dat aanwezige werknemers binnen het gebied onnodig worden blootgesteld aan de risico’s die zijn verbonden aan activiteiten met gevaarlijke stoffen, worden in het bestemmingsplan allereerst regels opgenomen om bedrijven te weren die geen functionele binding hebben met de activiteiten in het gebied. Achterliggende gedachte is dat werknemers die deze binding wel hebben beter bewust zijn en zijn te maken over de wijze waarop gehandeld dient te worden bij een incident met gevaarlijke stoffen. De risicocommunicatie is hierin een belangrijk middel. Naast bestaande middelen en maatregelen ter bevordering van deze communicatie is een project optimalisering risicocommunicatie opgesteld. In dit kader worden communicatiemiddelen opgesteld in vorm van folders en extra informatie voor werknemers en bedrijven in het gebied. Voor de bedrijven in de omgeving van deze Bevi-inrichtingen is en wordt extra aandacht besteed aan risicocommunicatie om de werknemers binnen die bedrijven bewust te maken van de mogelijke risico’s en wijze waarop gehandeld dient te worden bij incidenten. Het vastleggen van functionele binding in het bestemmingsplan zorgt ervoor dat er uitsluitend kwetsbare objecten in het gebied worden toegestaan die er vanwege die binding ook moeten zijn. Vervolgens worden er in het bestemmingsplan extra maatregelen in regels vastgelegd om gebouwen lekdicht te maken en het rondgaan van glasscherven te voorkomen. Bij invulling van de ontwikkel- en veranderlocaties met risicobedrijven neemt in de worstcase situatie het groepsrisico toe, maar dit wordt niet veroorzaakt door de populatie buiten het plangebied. Buiten het plangebied blijft het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke groepsrisicobeleid, waarbij uitgangspunt is dat het groepsrisico in de omgeving onder de oriëntatiewaarde blijft en niet toeneemt als gevolg van de ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied. Dit neemt niet weg dat buiten het gebied effecten van incidenten merkbaar kunnen zijn waar gemeenten in hun ruimtelijke plannen rekening mee moeten houden. Met omliggende gemeenten vindt bij vergunningverlening overleg plaats over welke maatregelen zij kunnen toepassen om de effecten van een calamiteit tot het minimum te beperken. De veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond speelt hierin een belangrijke rol. De scenario’s waar bij bouwplannen in de omgeving rekening gehouden dient te worden wijzigen niet. De adviezen die de VRR geeft in het kader van de groepsrisicoverantwoording zal dan ook niet wijzigen. Deel er regiogemeenten worden dan ook niet met extra opgaven als gevolg van de ontwikkelingen in de haven geconfronteerd.
28
Hiernaast heeft de gemeente Rotterdam samen met provincie Zuid-Holland, Havenbedrijf Rotterdam, Veiligheidsregio en Milieudienst Rijnmond de ambitie om het veiligheidsniveau binnen de haven te optimaliseren. Hiertoe is het project “maatregelen groepsrisicoverantwoording bestemmingsplannen HIC”’ opgezet. Hierin wordt onderzocht of en op welke wijze extra maatregelen uitgevoerd kunnen worden om de communicatie over noodplannen en alarmeringssystemen te optimaliseren. Een deel van deze initiatieven zal naar verwachting zijn gerealiseerd ten tijde van de vaststelling van de bestemmingsplannen en een ander deel zal niet op korte termijn gerealiseerd kunnen worden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal daarover meer inzicht gegeven worden. Gezien het feit dat er binnen het bestemmingsplangebied grotendeels geen sprake is van een overschrijding van het groepsrisico en daar waar er wel een overschrijding is, voldoende maatregelen zijn getroffen om toename van het groepsrisico te voorkomen dan wel de zelfredzaamheid van werknemers en burgers te verhogen, wordt voldaan aan de voorwaarden van het gemeentelijke groepsrisicobeleid. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het groepsrisico dat ontstaat als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan Botlek-Vondelingenplaat aanvaardbaar is.
29
Bijlage 5: Het kader: Wetgeving, begrippen en beleidskader 1. Wetgeving Het BEVI de Circulaire routering normering van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb hebben tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen dient op grond van artikel 13 van het BEVI (gepubliceerd in de Staatscourant op 27 mei 2004) rekening te worden gehouden met de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. De regelgeving en het beleid voor externe veiligheid is gebaseerd op de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico, en maakt onderscheid in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. 2. Begrippen: Plaatsgebonden Risico Het plaatsgebonden risico is de kans dat er in een jaar op een bepaalde plaats een persoon ten gevolge van een verondersteld ongeval van zo‘n activiteit komt te overlijden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het transport van tot vloeistof verdicht autogas (Liquified Petroleum Gas, LPG) over de weg. De norm in(cRNVGS) Nederland is dat het plaatsgebonden risico ten gevolge van een installatie of transportroute in woongebieden niet groter mag zijn dan 1*10-6 per jaar. Dat betekent dat personen die op een plaats met een dergelijke kans permanent aanwezig zijn, niet vaker dan eens in het miljoen jaar zullen overlijden als gevolg van de betreffende risicobron. In artikel 1 lid 1, sub p van het Bevi1 is de norm van het plaatsgebonden risico als volgt gedefinieerd: ‘risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.’ De contour voor het plaatsgebonden risico zorgt ervoor dat bij het situeren van nieuwe, kwetsbare objecten een bepaalde minimum afstand tot de risicobron in acht genomen moet worden . Groepsrisico Bij het bepalen van het groepsrisico wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden in het gebied rond de risicobron. Hierbij is met name de hoeveelheid aanwezige personen van belang. Nadat is bepaald welke ongevallen voor de betreffende risicobron maatgevend zijn, wordt gebruikmakend van de bevolkingsgegevens een inschatting gemaakt van het aantal te verwachten doden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze gegevens worden gecombineerd met de kans dat deze ongevallen zich in een jaar voordoen. Hieruit wordt het groepsrisico afgeleid, de kans dat een groep personen dodelijk wordt getroffen als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Doel van de wetgever is geweest is om de keuze en de verantwoording van die keuze mbt de aanvaardbaarheid van
de gevolgen voor het groepsrisico neer te leggen bij het bevoegde gezag dat het besluit neemt. Voor het groepsrisico zijn dan ook geen grenswaarden vastgelegd maar wordt een oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico moet verantwoord worden. Kwetsbare objecten Conform het Besluit Externe Veiligheid wordt onder ‘kwetsbare objecten’ verstaan: • • • • • • • •
•
a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld in onderdeel b, onder a; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: 1º. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; 2º. scholen, of 3º. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren: 1º. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of 2º. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen; Beperkt kwetsbare objecten Conform het Besluit Externe Veiligheid wordt onder ‘Beperkt kwetsbare objecten’ verstaan:
•
• • • • • • • •
verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en 2°. dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen; c. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen; d. winkels, voorzover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen; e. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen; f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder onderdeel m, onder d, vallen; g. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder onderdeel m, onder c, vallen; h. objecten die met de onder a tot en met e en g genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de
•
mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
3.Beleidskader: Beleid gemeente Rotterdam : Bij de vaststelling van het gemeentelijke GR-beleid door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 19 april 2011 is aangegeven dat Rotterdam er in beginsel naar streeft dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Dit geldt voor het grondgebied dat is gelegen binnen het invloedsgebied van activiteiten en bedrijvigheid die in Rotterdam zijn toegestaan. Dit betreft het invloedsgebied binnen en buiten Rotterdam. Gezien de complexe situatie in Rotterdam zal het niet mogelijk zijn overal onder de oriëntatiewaarde te blijven. In het beleidskader is aangegeven in welke gevallen er hoge eisen worden gesteld aan het opstellen van een groepsrisicoverantwoording (de zware procedure) en wanneer een eenvoudige groepsrisicoverantwoording volstaat. Het het groepsrisico binnen het gebied vraagt bijzondere aandacht. Gezien de uitzonderlijke situatie in dit bestemmingsplangebied waarin de grote hoeveelheid risicobronnen worden gecombineerd met de vaststelling van een veiligheidscontour, wordt conform het beleidskader groepsrisico Rotterdam voor de vaststelling van de bestemmingsplannen HIC de “’zware”” procedure voor groepsrisicoverantwoording gevolgd. In dit beleidskader is het uitgangspunt dat de beoordeling van het groepsrisico verloopt volgens drie stappen. Allereerst wordt gestreefd naar een zo laag mogelijk groepsrisico, bij voorkeur onder de oriëntatiewaarde. Wanneer het groepsrisico toch hoger is dan de oriëntatiewaarde wordt er naar gestreefd dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied. In het geval dat ook dit niet lukt, vindt een bestuurlijke afweging plaats op basis van maatwerk. Samenvattend kiest Rotterdam ervoor om niet de hoogte van het groepsrisico centraal te stellen, maar de kwaliteit van de verantwoordingsprocedure om te komen tot een aanvaardbaar risico. In dit kader wordt bestuurlijk belang gehecht aan een heldere communicatie met de omgeving over de hoogte en de aard van de risico’s en de maatregelen die getroffen worden om de risico’s te beperken of te beheersen. Om te voldoen aan het gemeentelijke beleid zullen in de bestuurlijke verantwoording van het groepsrisico ten minste de volgende aspecten in de dienen te worden afgewogen: • • • • • •
De hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde; De meest bepalende ongevalscenario’s mogelijkheden tot risicovermindering (maatregelen); De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van een ramp; De mogelijkheden voor zelfredzaamheid De mogelijkheden voor risicocommunicatie
Beleid provincie : Door Provinciale Staten van Zuid-Holland is op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, afgekort de PSV, vastgesteld. Hierin zijn ondermeer doelen opgenomen voor fysieke veiligheid. Fysieke veiligheid is daarmee een provinciaal ruimtelijk belang. De fysieke veiligheid van de inwoners van Zuid-Holland wordt meegenomen in de ruimtelijke inrichting. Het gaat daarbij onder andere om het voorkomen van rampen waarbij grote groepen mensen tegelijk worden getroffen (externe veiligheid). In de PSV is daarover opgenomen dat indien door ruimtelijke ontwikkelingen het groepsrisico toeneemt, dit bestuurlijk moet worden afgewogen. Op basis van een verantwoord groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Aanvullend daarop vraagt de provincie in de verantwoording van het groepsrisico inzicht in hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid, evenals inzicht in benodigde maatregelen en motivatie. In aansluiting op de PSV hebben Provinciale Staten in november 2010 het Beleidsplan externe veiligheid vastgesteld. Met de ambities zoals verwoord in de PSV spreekt de provincie uit, dat zij streeft naar een veiliger Zuid-Holland. Deze ambitie kan worden gerealiseerd door, nog sterker dan nu, een omslag te maken naar ontwikkelingsplanologie, waarin externe veiligheid in het begin van het planproces wordt meegenomen. Daarbij zoekt de provincie, samen met partners, actief naar kansen voor het vergroten van de kwaliteit externe veiligheid. Samen met het uitvoeringsprogramma externe veiligheid 2011 - 2014 is deze ambitie uitgewerkt in een vijftal thema's: 1. Het clusteren van risicovolle activiteiten; 2. Het verantwoord combineren van risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten; 3. Het reduceren van risico's aan de bron; 4. Het nemen van maatregelen in de omgeving van een risicovolle activiteit; 5. Het verhogen van de kwaliteit van uitvoering. Rotterdam volgt in principe het provinciaal beleid, dat ook streeft naar het niet overschrijden van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. In de provinciale structuurvisie (2010) is aangegeven dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de verantwoording groepsrisico aannemelijk moet worden gemaakt dat in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde. Hiermee is groepsrisico van provinciaal belang en zal de provincie hieraan toetsen. Tevens streeft de provincie naar een verdergaande clusteren van risicobedrijven en het verantwoord combineren van risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. Dit is in het bijzonder van toepassing op gebieden waarvoor de veiligheidscontouren worden vastgesteld.
Directie Risico- en Crisisbeheersing Postadres Postbus 9154 3007 AD Rotterdam
Bezoekadres
Wilhelminakade 947 Rotterdam
Telefoon
010-4468 900
Telefax
010-4468 699
E-Mail
[email protected]
Ons kenmerk Betreft Datum Behandeld door
DCMR Milieudienst Rijnmond Afdeling Gemeenten en MKB, Bureau Ruimtelijke Ontwikkeling t.a.v. R.F. Burnett en R. ’t Zand Postbus 843 3100 AV Schiedam
Concept ontwerp Bestemmingsplan Botlek/Vondelingeplaat Veiligheidsadvies: 3807/312 11 januari 2013 P. van Veen
Geacht College, Op 29 november 2012 heeft de heer R.F. Burnett namens uw gemeente, in het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, het concept ontwerp bestemmingsplan “Botlek Vondelingenplaat” vrijgegeven en de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) verzocht hierop een advies uit te brengen. Bij de inventarisatie van aanwezige risicobronnen in het gebied vanwege de in ontwikkeling zijnde Visie Externe Veiligheid voor de gemeente Rotterdam, is geconstateerd dat onderstaande risicobronnen relevant zijn voor het bestemmingsplan Botlek Vondelingenplaat: I. II. III.
Productie, op- en overslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven in het plangebied. Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, weg en door buisleidingen. Windturbines.
Voor de relevante risicobronnen zijn worstcase en meest geloofwaardige scenario’s beschouwd. Het betreft daarbij de volgende: 1. 2. 3.
Toxisch scenario (instantaan falen) van een container/tanktainer/installatie bij de verlading of productie van gevaarlijke stoffen bij een op- en overslagbedrijf of inrichting. Toxisch scenario (instantaan falen) van een compartiment(schip), spoorketelwagon, tankwagen of buisleiding. Windturbines: mastbreuk of naar beneden vallen van grote onderdelen (rotor, blad, gondel etc.) in relatie tot andere externe veiligheidsobjecten en (vitale) infrastructuur.
Daarnaast is voor de risicobronnen gekeken naar de meest geloofwaardige scenario’s. Indien er binnen de 1% letaliteitscontour geen (voorziene) objecten aanwezig zijn, zullen hiervoor geen aanvullende maatregelen geadviseerd worden. De volgende meest geloofwaardige scenario’s worden daarbij beschouwd: 4. 5. 6.
Toxisch scenario (lekkage) van een container/tanktainer/installatie bij de verlading van of productie van gevaarlijke stoffen bij een op- en overslagbedrijf of inrichting. Toxisch scenario (lekkage) van een compartiment(schip), spoorketelwagon, tankwagen of buisleiding. Windmolens: naar beneden vallen van kleine onderdelen (bouten, beschermingskappen, ijs etc.) in relatie tot andere externe veiligheidsobjecten (vitale) infrastructuur.
Ad 1/2/4/5: Voor de beschouwde scenario’s als gevolg van een incident met een compartiment(schip), spoorketelwagon, tankwagen, buisleiding of installatie met gevaarlijke stoffen in het plangebied, geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar voor omwonenden. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en de gebouwen op een juiste manier zijn ingedeeld. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. Ad 3/6: Windturbines hebben in vergelijking tot andere externe veiligheidsrelevante objecten een relatief grote faalkans. De combinatie van windturbines en nabijheid van gevaarlijke stoffen kan, als gevolg van een incident met een windturbine (bladbreuk, mastbreuk of het vallen van onderdelen), leiden tot incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen en/of ontbranden. Het plaatsen van windturbines verhoogt daarmee de faalkans van de aanwezige externe veiligheidsobjecten. Een dergelijk incident kan grote effecten met zich meebrengen. Daarnaast kunnen, als gevolg van een incident met een windturbine, infrastructurele werken beschadigd raken, wat grote economische schade kan opleveren voor de bedrijvigheid in het gehele havengebied en daarbuiten. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert u om bij ontwikkelingen in het plangebied de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de risico’s te beperken en de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: 1.
2.
3. 4.
5.
6.
Ten aanzien van toxische scenario’s geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het gebied verbeterd kunnen worden door de gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen. Hiervoor dienen deuren, ramen en ventilatieopeningen afsluitbaar te zijn. In gebouwen dient eveneens het centrale afzuigsysteem of luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden Bij mogelijke herontwikkeling van bestaande gebouwen dient hier ook rekening mee gehouden te worden. Draag zorg voor de bereikbaarheid, ontsluiting en bluswatervoorziening binnen het plangebied zoals gesteld conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Neem hiervoor contact op met de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam-Rijnmond - Industriële Veiligheid. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezigen personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”. Draag zorg voor een goede voorlichting en communicatie met betrekking tot mogelijk optreden van incidentenscenario’s en hoe te handelen tijdens een calamiteit tussen bedrijven onderling. Ten aanzien van een goede ruimtelijke onderbouwing dient de overschrijding van de oriëntatiewaarde in zowel de huidige als toekomstige situatie verantwoord te worden. Hierbij dient gebruik gemaakt te worden van het vastgestelde groepsrisicobeleid van de gemeente Rotterdam. De VRR vroegtijdig te betrekken bij de (mogelijke) realisatie van windturbines in het havengebied.
Met betrekking tot de inhoud van paragraaf 5.5 blijkt dat het Groepsrisico en Plaatsgebonden risico worden genoemd als externe veiligheidscriteria. De effectbenadering die de VRR hanteerd met betrekking tot incidentenscenario’s en risicobronnen wordt daarbij niet genoemd. In het kader van het besluit externe veiligheid inrichtingen artikel 13 (ad 1 onder h en i) dient dit echter wel te worden meegenomen. Graag ziet de VRR daarom dat dit alsnog wordt opgenomen in het ontwerp bestemmingsplan Botlek Vondelingenplaat.
Voor vragen of nadere toelichting kunt u contact opnemen met de heer P. van Veen, beleidsmedewerker van de afdeling Risicobeheersing van de Veiligheidsregio RotterdamRijnmond. Zijn telefoonnummer is 010-4468 948, e-mail:
[email protected]. Met vriendelijke groet, het Bestuur van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, namens deze,
Mw. drs. A.C. Trijselaar mpa, Directeur Risico- en Crisisbeheersing.
Bijlage 1: Achtergrond Veiligheidsadvies Kopie: • • • •
Ambtenaar Rampenbestrijding, Directie Veiligheid, Bestuursdienst Rotterdam Dhr. A.P. Groeneweg, Bureauhoofd Ruimtelijke Ontwikkeling, DCMR Dhr. W. Kooijman, Bureauhoofd Bureau Veiligheid, DCMR Dhr. E.J. de Bruin, Hoofd Industriële Veiligheid Regionale Brandweer RotterdamRijnmond
Bijlage 1 Achtergrond veiligheidsadvies Situatiebeschrijving De nieuwe bestemmingsplannen zijn nodig omdat de bestaande bestemmingsplannen in het plangebied ouder zijn dan 10 jaar. Daarnaast zijn er delen waarvoor nog niet eerder een bestemmingsplan is vastgesteld. Risicobronnen In het plangebied en in de nabijheid ervan zijn onderstaande relevante risicobronnen aanwezig: 1. Productie, op- en overslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven in het plangebied. 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, spoor, weg en door buisleidingen. 3. Windturbines. Scenario’s Voor het bepalen van het resteffect wordt het worst case scenario beschouwd. Tevens wordt gekeken of er zeer kwetsbare bestemmingen gelegen zijn (mogelijk zijn of mogelijk worden gemaakt) binnen de 1% letaliteitcontour (LC01) van het worst case scenario. Mocht dat het geval zijn, dan worden er maatregelen geadviseerd. Voor het bepalen van gewenste bouwkundige maatregelen (voor overige bestemmingen) wordt de 1% letaliteitcontour (LC01) van het meest geloofwaardige scenario beschouwd. Worst case: Toxisch scenario (instantaan falen) van een container/compartiment(schip), spoorketelwagon, tankwagen of buisleiding. Toxisch scenario: transport/productie toxische gassen (WCS) Ammoniak* Vrijkomen toxisch gas: Door het bezwijken van een insluitsysteem met toxische stoffen, komt de inhoud ervan vrij. Mensen die worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken. 1 LC100 Alle blootgestelde mensen komen te overlijden
250 meter
2
LC50
50% van blootgestelde mensen komt te overlijden
350 meter
3
LC01
1% van blootgestelde mensen komt te overlijden
750 meter
Blootgestelde mensen kunnen overlijden
850 meter
Irreversibele gezondheidsschade is mogelijk
3900 meter
4
LBW
5
AGW
Uitgangspunten:
* = voorbeeld stof
-Falen insluitsysteem gevuld met ammoniak -Afstand vanuit het midden van de risicobronnen -Blootstellingsduur 600 seconde
Weertype D5
Meest geloofwaardig: Toxisch scenario (lekkage 15 mm) van een container/compartiment(schip), spoorketelwagon, tankwagen of buisleiding. Toxisch scenario: transport/productie toxische gassen (MGS) Ammoniak Vrijkomen toxisch gas: Door een lekkage van een insluitsysteem met toxische stoffen, komt de inhoud gedeeltelijk vrij. Mensen die worden blootgesteld aan de toxische stof kunnen hieraan overlijden of gewond raken. 1 LC100 Alle blootgestelde mensen komen te overlijden
Weertype D5 65 meter
2
LC50
50% van blootgestelde mensen komt te overlijden
80 meter
3
LC01
1% van blootgestelde mensen komt te overlijden
150 meter
4
LBW
Blootgestelde mensen kunnen overlijden
175 meter
5
AGW
Irreversibele gezondheidsschade is mogelijk
500 meter
Uitgangspunten:
-Lekkage insluitsysteem gevuld met ammoniak -Afstand vanuit het midden van de risicobronnen -Blootstellingsduur 600 seconde
Windturbines: In het plangebied vindt productie, op- en overslag van gevaarlijke stoffen en transport van gevaarlijke stoffen over de weg, water, spoor en door buisleidingen plaats. De combinatie van windturbines en nabijheid van gevaarlijke stoffen kan, als gevolg van een incident met een windturbine (bladbreuk, mastbreuk en afvallen onderdelen), leiden tot incidenten waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen of brand ontstaat. Een dergelijk incident kan grote effecten met zich meebrengen. Zelfredzaamheid De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Per scenario verschillen de mogelijkheden hiertoe. Toxisch scenario Het vrijkomen van een toxische wolk is moeilijk in te schatten voor de aanwezigen. Schuilen is mogelijk als de aanwezigen tijdig op de hoogte worden gebracht van het gevaar en gebouwen ervoor geschikt zijn (afsluitbare ramen en deuren en afschakelbare –mechanischeventilatiesystemen). Instructie over de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. Binnen het effectgebied zijn hulpverleningsdiensten niet of nauwelijks inzetbaar, evacuatie wordt daarmee bemoeilijkt.