1 EN TORENVALKEN
in het Mechelse in de periode 1990 - 1999 Wim Massant, nestringer bij ringgroep Terlinden - bestuurslid Wielewaal Regio Mechelen, Locomotiefstraat 83, 2800 Mechelen; tel. 015 42 02 18; e-mail:
[email protected]
Samenvatting In het Mechelse worden reeds vele jaren een 20-tal nestkasten voor bosuil Strix aluco en een 40-tal voor torenvalk Falco tinnunculus gecontroleerd. In dit artikel werden de gegevens van 1990 tot 1999 verwerkt. Uit gegevens blijkt dat bosuilen vrij plaatstrouw zijn terwijl torenvalken grotere afstanden afleggen. De gemiddelde bezetting van de kasten was voor de bosuil 56 % en voor de torenvalk 60 %. Het broedsucces van de torenvalk stond in relatie met de hoeveelheid neerslag en de temperatuur. Bij de bosuil werd geen correlatie gevonden met deze variabelen. Gegevens over de plaatselijke muizenpopulatie waren er niet, waardoor er geen rekening werd gehouden met de waarschijnlijk belangrijkste regulerende factor (Dries, 1994; Newton, 1998). Verder zagen we dat het verkeer de belangrijkste gekende doodsoorzaak is bij zowel bosuil als torenvalk.
Bosuilen en torenvalken
BOSUILEN
11
1. INLEIDING Reeds vele jaren worden er in de grote omgeving van Mechelen door het ringstation Terlinden nestkasten voor torenvalk Falco tinnunculus en bosuil Strix aluco opgehangen en gecontroleerd. Er zijn meerdere redenen waarom men nestkasten plaatst. De belangrijkste reden is het helpen van de lokale populatie door ze meer broedplaatsen aan te bieden wat dan hopelijk resulteert in de groei van de populatie. Men kan niet overal kasten hangen want het creëren van een te grote broedgelegenheid op een verkeerde plaats kan het natuurlijk evenwicht verstoren. Dit is vooral belangrijk bij soorten die een grote rol spelen in het ecologisch systeem. Predatoren zoals de bosuil en de torenvalk zullen een grotere impact hebben op de loFoto 1: Nestkast van bosuil kale levensgemeenschap dan bijvoorbeeld een koppel mezen. Bij vogels die in nestkasten willen broeden, is het voor de onderzoekers gemakkelijker om de nesten te controleren. Men hoeft dan geen tijd te verspillen met het zoeken naar natuurlijke nesten. Het uithalen van acrobatische toeren om bij het nest te geraken, is ook niet nodig. Verder is de verstoring kleiner en wordt er minder schade aangericht aan de bomen. Door het controleren van de nestkasten en het ringen van de jonge en volwassen vogels krijgen we gegevens over de grootte van de populatie, de bezettingsgraad van de kasten, het broedsucces, de verplaatsing van zowel jonge als oude vogels en de doodsoorzaken. Verder proberen we met deze studie vragen te beantwoorden zoals: “Welke andere soorten maken gebruik van de nestkasten?”, “Is er een leeftijdsverschil tussen de jongen?” en “Welke factoren beïnvloeden het broedsucces?”. Het ligt voor de hand dat niet alle factoren die een invloed uitoefenen op de lokale vogelpopulatie, bestudeerd zijn. Het is voor ons immers onmogelijk qua middelen en tijd, om bijvoorbeeld jaar na jaar de populatiedynamiek van de kleine zoogdieren op te volgen.
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
1 Bosuilen en torenvalken 12
2. MATERIAAL EN METHODE Het gebied waar de ± 20 bosuilkasten en ± 40 torenvalkkasten ophangen, situeert zich in de wijde omgeving van Mechelen. Hiermee bedoelen we de gemeenten Kampenhout, Eppegem, Hever, Schiplaken, Hofstade, Sint-Katelijne-Waver, Koningshooikt, Onze-Lieve-Vrouw-Waver, Putte, Bonheiden, Keerbergen en Mechelen. We kunnen dit gebied omschrijven als een gefragmenteerd landschap met vrij veel bebouwing langs de verschillende grote wegen en in de stads- en gemeentekernen. Waar de bebouwing niet domineert, zijn er vooral weilanden en in mindere mate akkers. De verschillende bosfragmenten liggen vrij verspreid en zijn niet echt groot te noemen. Zo hebben we in ons gebied het Steentjesbos, het bos van Terlinden, het Domein Roosendaal, de Hondsbossen, de Peulisbossen en de Brede Zijp. Het gebied wordt verder doorsneden door een aantal grote waterlopen zoals de Dijle, de Zenne, de Rupel en de Leuvensevaart. Foto 2: Vrouwtje bosuil De nestkasten voor torenvalken zijn meestal opgehangen aan de rand van een weide of soms ook midden in een wei als er zich daar een goede nestboom bevindt. De kasten voor torenvalken zijn “at random” over het gebied verspreid. De nestkasten voor de bosuilen hangen in de verschillende bosfragmenten. Bij de jaarlijkse controle van de bosuilkasten (foto 1) in april - mei worden de jongen bij valavond uit de nestkast gehaald. Indien het vrouwtje (foto 2) op het moment van de controle op het nest zit, wordt ze eerst gevangen met een speciaal ontworpen stok waaraan een netje zit. Dit netje wordt voor de vliegopening van de kast geplaatst. Na het vangen van het vrouwtje worden de jongen geringd en gewogen. Wanneer het vrouwtje reeds een ring heeft, wordt het unieke ringnummer genoteerd, zoniet krijgt ze een officiële ring om. Verder wordt het aantal niet uitgekomen eieren geteld, de al of niet aanwezige dode jongen en de prooien. Bij torenvalken worden alleen de jongen geringd (foto 3): het is namelijk niet mogelijk de volwassen vogel op het nest te vangen. Verder worden dezelfde gegevens genoteerd als bij de bosuil. De controle van de torenvalk geFoto 3: Jongen van torenvalk beurt in de maanden mei - juni.
3. DE RESULTATEN 3.1. Bezettingsgraad Als we de bezetting van de kasten bekijken over een periode van 10 jaar (1990 - 1999) dan zien we dat ongeveer 50 tot 60 % van de bosuilkasten bezet wordt door de bosuil, de overige kasten worden meestal ingenomen door de holenduif Columba oenas. Andere mogelijke bewoners zijn de grote lijster Turdus viscivorus, kauw Corvus
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
1 jor. Al deze bewoners vormen geen concurrentie voor de bosuil. De bosuil is in Vlaanderen namelijk een toppredator en als het nodig is, zal hij de andere bewoners verjagen. Alleen de kerkuil zou misschien enige weerstand kunnen bieden maar dat werd slechts één keer vastgesteld. De eekhoorn Sciurus vulgaris komt ook sporadisch in de nestkasten voor. De eekhoorn kan de kasten beschadigen maar maakt zo weinig gebruik van de kasten (4 maal waargenomen in 10 jaar) dat dit geen groot probleem vormt. Ongeveer 10 % van de kasten blijft onbezet. Dat er een groot aantal kasten (40 %) niet door de bosuil bezet is, komt omdat er vaak te veel kasten hangen in kleine gebieden. Het teveel aan nestkasten is geen verspilling, zo kan de bosuil kiezen en de beste kast nemen en zal tijdens het broeden het mannetje in een andere kast kunnen slapen.
100%
Bosuilen en torenvalken
monedula, kerkuil Tyto alba, torenvalk Falco tinnunculus, mandarijneend Aix galericulata en koolmees Parus ma-
niet bezet
80%
Nijlgans
60%
eend
40%
bosuil eekhoorn
20%
torenvalk
1998
1996
1994
1992
1990
0%
Figuur 1: Bezetting nestkasten torenvalk (totaal = 404)
De bezetting van de torenvalkkasten is hoger, meestal meer dan 60 % (figuur 1). Andere soorten komen bijna niet voor. Sinds 1998 hebben we echter een nieuwe bewoner in deze kasten, namelijk de Nijlgans Alopochen aegyptiacus met 2 gevallen in ‘98 en 16 gevallen in ‘99. De Nijlgans is een concurrent voor de torenvalk bij het vinden van een geschikte broedplaats. Dit probleem proberen we nu op te lossen door de vliegopening van de kasten te verkleinen. Als we naar de trend kijken over de jaren heen dan zien we dat de bezetting van de bosuilkasten niet echt afneemt. Enkel in ‘97 is er een zeer lage bezetting, een verklaring hiervoor is er nog niet gevonden. Bij de torenvalken is er een dalende trend. Er zijn hiervoor twee verklaringen: ten eerste worden er steeds meer kasten opgehangen, ook in minder geschikte gebieden. Ten tweede is de Nijlgans vanaf ’98 aanwezig en deze exoot zorgt voor concurrentie. 3.2. Broedsucces Bij de bosuil zijn er onafhankelijk van een goed of slecht muizenjaar steeds ongeveer evenveel paren aanwezig, maar het aantal paren dat broedt, is wel afhankelijk van het voedselaanbod (Newton, 1998). We kunnen nu op twee manieren het broedsucces voorstellen. Enerzijds kan men het aantal jongen dat de populatie bosuilen dat jaar heeft groot gebracht, delen door het aantal gecontroleerde kasten of anderzijds deelt men door het aantal bezette kasten. Als we dit laatste doen, moeten we er rekening mee houden dat niet broedende paartjes toch in een nestkast kunnen zitten, en ook gevangen worden. Het vrouwtje zal, als het geen jongen heeft, echter niet altijd aanwezig zijn in de nestkast en zeker niet bij valavond wanneer de meeste controles worden uitgevoerd. Het is dus het best te delen door het aantal gecontroleerde kasten en niet door het aantal bezette kasten. Het broedsucces wordt dus uitgedrukt in aantal jongen per gecontroleerde kast. Dit getal fluctueert tussen 0,8 en 1,6 jongen. In 1997 was het broedsucces uitzonderlijk laag, slechts 0,5 jongen per nest. We hebben geen informatie over de muizenpopulatie in ons studiegebied, dus kunnen we met de waarschijnlijk belangrijkste factor geen correlatie berekenen (Newton, 1998). Wel hebben we klimatologische informatie, zoals temperatuur en neerslag, maar hier werd geen verband mee gevonden.
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
13
1 p = 0.0175
gemiddeld # jongen/nest
Bosuilen en torenvalken
6
93
5
97
96
98
99
4
94
90 95 92
Figuur 2: Broedsucces van de torenvalk in functie van de neerslag
91
3 80
100
120
140
160
180
200
220
240
som neerslag april - juni (mm)
3.3. Gewicht van de jongen Het is algemeen geweten dat roofvogels, zowel dagroofvogels als uilen, reeds beginnen te broeden zodra het eerste ei gelegd is (Newton, 1991; Sterry, 1995). Hierdoor ontstaat er een leeftijdsverschil tussen de jongen. Dit fenomeen is goed te zien aan het gewicht van de jongen (zie figuur 3). Het leeftijdsverschil tussen de verschillende jongen geeft een voordeel in broedsucces als er te weinig voedsel is. Bij voedselschaarste zal er in het nest concurrentie zijn voor het aangebrachte voedsel, het sterkste jong zal dus
350 gemiddeld gewicht (g)
14
Bij de torenvalk stellen we het broedsucces voor als het gemiddeld aantal jongen dat per nestkast wordt grootgebracht. We hebben gemerkt dat het broedsucces sterk varieert van jaar tot jaar. Als we deze gegevens vergelijken met klimatologische variabelen zoals neerslag en temperatuur, zien we dat er een relatie is. Bij toenemende neerslag en dalende temperatuur worden er minder jongen grootgebracht (figuur 2). Maar net zoals bij de bosuil hebben we over de belangrijkste factor, de muizenpopulatie, geen gegevens.
43
300
43
32 11
250 200 150 100 50
Figuur 3: Gewicht bosuiljongen klasse 1: gemiddelde van alle zwaarste jongen samen (leeftijd niet bepaald), klasse 4: gemiddelde van alle minst zware jongen (leeftijd niet bepaald), cijfers boven de balken zijn het aantal gebruikte gegevens
0 1
2 3 gewichtsklasse
4
het meeste voedsel krijgen terwijl het zwakste jong, dat meestal het jongste is, in vele gevallen zal sterven. Uiteindelijk zal het ouderpaar er dus toch in slagen enkele gezonde jongen groot te brengen, wat misschien niet het geval was geweest als alle jongen evenveel voedsel hadden gekregen. Figuur 3 toont de gewichtsverschillen tussen de bosuiljongen. Vermits het niet mogelijk was de leeftijd te bepalen, wordt er verondersteld dat het zwaarste jong ook het oudste is. De vier klassen op figuur 3 zijn dan ook niet als echte leeftijdsklassen te beschouwen. In de eerste klasse zitten de zwaarste jongen, in de laatste de minst zware. Om de leeftijd te bepalen van de jongen zou men een curve moeten hebben met het gewicht of een andere grootheid (bijvoorbeeld de vleugellengte) in functie van de leeftijd. Op deze curve kan men dan, als men het gewicht heeft, de leeftijd aflezen (Bijlsma, 1998). Ook de torenvalkjongen hebben een gewichtsverschil. De oudste jongen hadden een gemiddeld gewicht van 232 g met
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
1 met een standaardafwijking van 45 g. 3.4. Honkvaste vrouwtjes Als we naar de ringnummers van de vrouwtjes die op de nestkasten gevangen worden kijken, valt het op dat een aantal bosuilen vele jaren na elkaar in dezelfde kast broeden. Sommige worden zelfs na 8 jaar nog in dezelfde kast terug gevangen. Dit bevestigt dat de bosuil een echte standvogel is die dankzij de kennis van zijn jachtgebied meer kans heeft om te overleven en jongen groot te brengen (Mebs, 1987). We merken ook een aantal bosuilen op die in het gebied geboren zijn en er als adult komen broeden. H 35538 is een jong geboren in kast B001 in 1990, H 72422 is geboren in kast B024 in 1993 en H 65757 is geboren in kast B015 in 1990. De afstanden tussen de kasten waar de jongen in geboren zijn en deze waar ze in gebroed hebben zijn respectievelijk 7,6 km, 1,3 km en 0,79 km.
Bosuilen en torenvalken
een standaardafwijking (afwijkingsmarge op het gemiddelde) van 23 g, de jongste jongen wogen gemiddeld 173 g
Tabel 1: Gemiddeld aantal kilometer afgelegd door jonge en oudere torenvalken/bosuilen
vogels < 1 jaar vogels > 1 jaar
aantal 81 63
torenvalken gem. aantal km 113,66 65,6
aantal 24 40
bosuilen gem. aantal km 7,98 9,07
Als we de terugmeldingen bekijken van alle bosuilen dan zien we dat zowel de oude als jonge vogels geen grote afstand afleggen. Er is dus geen grote dispersie van de jongen. De kleine dispersieafstand kan een probleem zijn als de verschillende bosfragmenten te ver van elkaar liggen. Bij de torenvalken zien we een heel ander beeld: hierbij leggen de jongen bijna dubbel zoveel afstand af als de oudere vogels, maar ook de oudere vogels zijn niet zo honkvast als de bosuil (tabel 1). De meeste van de torenvalken blijven wel in België. Maar er zijn er toch een aantal die werden teruggevangen in onze buurlanden (tabel 2). Tabel 2: Terugmeldingen van torenvalken per land
land België Nederland Frankrijk Duitsland
aantal terugmeldingen 87 34 22 4
3.5. Doodsoorzaken De verschillende doodsoorzaken van zowel de torenvalk als de bosuil worden voorgesteld in figuur 4 en 5. De belangrijkste gekende doodsoorzaak bij de bosuil en de torenvalk is het verkeer. De bosuil komt wel meer in aanraking met auto’s en treinen dan de torenvalk. Een mogelijke verklaring hiervoor zou de manier van jagen kunnen zijn. Terwijl de bosuil laag over de grond vliegt om zijn prooi goed te lokaliseren zal de torenvalk al biddend van op een hoogte naar beneden duiken (Mooij, 1983; Newton, 1991). Hierdoor loopt de torenvalk minder kans om gegrepen te worden door een auto dan een bosuil. Misschien worden de uilen ‘s nachts ook aangetrokken door de straatverlichting. Dat bosuilen tegen prikkeldraden vliegen en torenvalken tegen hoogspanningskabels is ook een bewijs dat beide soorten op andere hoogte vliegen. De 7 % verdronken torenvalken zijn vogels die tijdens het drinken of wassen in een betonnen drinkbak terechtkwamen. In vele gevallen is de doodsoorzaak van bosuil en torenvalk niet gekend.
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
15
1 Bosuilen en torenvalken
tegen prikkeldraad 2% verdronken 2% onbekend 40% verkeer 52%
verdronken 7% tegen vergiftigd hoogspanning 3% 1% tegen venster 3% verkeer 30%
in schouw 4% Figuur 4: Doodsoorzaken bosuil
onbekend 55%
tegen schuur 1% Figuur 5: Doodsoorzaken torenvalk
4. BESLUIT
16
Het ophangen van nestkasten in een gefragmenteerd gebied zoals de wijde regio van Mechelen heeft wel degelijk zin. We kunnen duidelijk stellen dat er een vrij grote populatie bosuilen en torenvalken aanwezig is in het Mechelse. Verder is het belangrijk te weten dat deze soorten reageren op vele omgevingsfactoren zoals voedselaanbod, neerslag en temperatuur. De opkomst van de Nijlgans als broedvogel in de torenvalkkasten is iets dat we verder moeten opvolgen. Het artikel had niet tot doel nieuwe bevindingen te doen op het gebied van populatiedynamiek van de besproken soorten, het was eerder een toetsing van de gegevens beschreven in de literatuur. Ten slotte kunnen we nog concluderen dat we de impact van het verkeer op een vogelpopulatie in een verstedelijkt gebied niet mogen onderschatten.
5. DANKWOORD Met dank aan de ringers van ringgroep Terlinden, de nalezer Steven Vansteenkiste en aan Goedele Verbeylen en Luc de Bruyn voor het opmaken van de figuren en de statistische verwerking van de gegevens.
6. REFERENTIES ■
Bijlsma R.G., 1998: Handleiding veldonderzoek, Roofvogels. KNNV Uitgeverij, Utrecht.
■
Dries L., 1994: De ogen van de nacht. Panda, 57 (apr.): 18-20. Mebs T., 1987: Uilen van Europa. Thieme, Zutphen, 2de druk.
■
■
Mooij J.H., 1983: De bosuil. Kosmos, Antwerpen. Newton I., 1991: Fascinerend Dierenrijk: Roofvogels. Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij, Weert.
■
Newton I., 1998: Population limitation in birds. Academic Press limited, London.
■
Sterry P., 1995: Atrium dierenreeks: Uilen. Atrium, Alphen.
■
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000
1 ■
Callebaut E., De Weert A. e.a., 1986: Avifauna van het Mechelse. De Wielewaal afdeling Mechelen, Mechelen.
■
De Fraine R., 1993: Over het ringen van Roofvogels. Oriolus, 53 (okt.): 59-60.
■
Jonsson L., 1993: Vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Tirion, Stockholm, 3de druk.
Bosuilen en torenvalken
7. ANDERE INTERESSANTE LITERATUUR
17
ANTWERPSE KOEPEL VOOR NATUURSTUDIE • JAARBOEK 2000