Boren naar winst De Shell-cables Vertrouwelijke Amerikaanse ambtsberichten verhelderen veel over Royal Dutch Shell. Uit duizenden cables blijkt dat de olie- en gaswinning zich vaak afspeelt in een context vol corruptie en soms geweld. MARCEL METZE
10 OKTOBER 2003, Abuja, hoofdstad van Nigeria. Rick Roberts, tweede man van de Amerikaanse ambassade, schrijft een ambtsbericht over de onrust rond de oliestad Warri, aan de westrand van de Niger Delta. Hij kwalificeert het als 'vertrouwelijk' en deels als 'geheim'. Zijn rapporteurs zijn naar Warri gereisd en hebben daar onder meer gesproken met Tony Obuaya, het regionale hoofd beveiliging van Royal Dutch Shell. Deze heeft hun uitgebreid verteld over de militaire acties die sinds augustus 2003 in de streek gaande zijn, met het doel militante groepen (die hier heer en meester zijn) terug te dringen, orde en rust te herstellen en de stilgevallen olieproductie weer op gang te krijgen. Veel resultaat hebben die acties nog niet opgeleverd, aldus Obuaya en andere informanten. Het leger heeft honderden soldaten gestationeerd bij vier of vijf pompinstallaties van Shell, dat is alles. 'Deze inzet', noteert Roberts, 'is grotendeels door Shell betaald.' En hij voegt als eigen commentaar toe: 'We weten niet of Shells hoofdkantoor zou instemmen met Obuaya's openhartigheid maar diens voortdurende gebruik van het woord "wij", de details die hij gaf over de militaire planning, en andere observaties van onze rapporteurs laten overtuigend zien dat deze beveiligingsmanager van Shell/Nigeria in Warri in nauwe verbinding staat met hogere officieren van de Joint Task Force (het leger - mm) als het gaat om oliezaken en de inzet van militairen.'1 Het hogere Shell-management in Nigeria is vast en zeker niet blij geweest met Obuaya's loslippigheid. Het concern ziet het beveiligen van zijn installaties officieel als taak van de nationale en regionale autoriteiten. Shell-personeel mag geen wapens dragen, ingehuurde veiligheidsdiensten mogen in geval van nood hooguit een beperkte aanval van rebellen afslaan. In de praktijk is dit niet houdbaar, blijkt uit systematisch onderzoek van de Amerikaanse diplomatieke ambtsberichten die via WikiLeaks sinds november integraal op het internet zijn in te zien. Als Shell wil dat het Nigeriaanse leger zijn beveiligingstaak waarmaakt, moet het geld op tafel leggen. Niet één keer, maar volgens de diplomatieke cables regelmatig. In 2006, na een reeks ontvoeringen en snelbootaanvallen op olie-installaties in de Niger Delta en in de Golf van Guinee nemen de frustraties van de plaatselijke Shell-managers toe. Het leger doet veel te weinig, vinden ze. Met name de Bonga en de Sea Eagle, die tachtig zeemijlen uit de kust, ten zuidwesten van Warri, olie uit het diepzeeveld Bonga pompen, zijn uiterst kwetsbaar. Deze Floating Production, Storage & Offloading-schepen - tankers met installaties voor het scheiden van olie, water en gas - zijn bij een eventuele aanval van rebellen zo goed als onhoudbaar.2 In juni 2006 schrijft de Amerikaanse consul-generaal in Lagos: 'Shell-contacten laten ons weten dat het bedrijf van plan is om voor enkele miljoenen dollars aan boten en uitrusting aan het regeringsleger te verschaffen om de beveiliging van de installaties te versterken.' Vier maanden later spreekt de ambassade in Abuja een adviseur van concurrent Chevron. Shell-mensen hebben deze man toevertrouwd dat hun concern het Nigeriaanse leger ook direct geld geeft.3 Een kleine twee jaar later, in juni 2008, krijgt de bemanning van de FPSO Bonga een waarschuwing: er zijn zes snelboten met rebellen onderweg. De stalen veiligheidsdeuren gaan dicht. De aanval mislukt, de rebellen weten de laatste deur niet open te branden. Een week later doet Shells vice-president voor Afrika, Ann Pickard, verslag aan de Amerikaanse ambassadeur, Robin Renee Sanders (een zwarte vrouw). De Nigeriaanse marine had maar één boot gestuurd, vertelt ze. Die was na zeventien uur gearriveerd, lang na afloop van de aanval, en moest door het personeel van de Bonga van brandstof en voedsel worden voorzien om terug te kunnen varen. Kort daarop
ontmoet Pickard een paar Nigeriaanse parlementariërs. Shell moet zelf maar zorgen voor de beveiliging van zijn installaties, vinden zij. Andere oliemaatschappijen betalen het leger om militairen op hun platforms te stationeren. Shell heeft dit tot nu toe geweigerd, uit angst om geassocieerd te worden met eventuele mensenrechtenschendingen door die militairen (die inderdaad nog wel eens slordig willen zijn). Maar na deze aanval, laat Pickard de Amerikaanse ambassadeur weten, zal Shell deze terughoudendheid mogelijk laten varen.4 DE AMERIKAANSE diplomatieke berichten waarin Shell figureert, komen van ambassades en consulaten in Irak, Iran, Nederland, Nigeria, Rusland, Syrië, Turkije, Venezuela en vele andere landen. Ze vormen een actualisering van het historische beeld van de olie-industrie, zoals dat eerder is beschreven door de Britse historicus Anthony Sampson (1975) en de Amerikaanse auteur Daniel Yergin (1991). De winning van aardolie en -gas speelt zich nogal eens af in een conflictueuze context, vol machtsstrijd, machinaties, corruptie en soms ook wapengeweld. Royal Dutch Shell, de meest multinationale van de oliegiganten, heeft alle 122 van zijn levensjaren in dit soort contexten geopereerd. Het concern heeft de wereldoorlogen meegemaakt, de Koude Oorlog, tal van regionale conflicten, revoluties, opstanden, militaire coups, burgeroorlogen, oliecrises, noem maar op. Het heeft geleerd hoe het deze uiterst turbulente omstandigheden kan overleven en er (soms veel) geld in kan verdienen. Het heeft veel ervaring opgedaan met het manoeuvreren in het vage grensgebied tussen beschaafd en onbeschaafd zakendoen, informatie en desinformatie, constructie en destructie, politiek en geweld. Dat ging met schade en schande, Shell heeft smetten op zijn reputatie niet altijd weten te vermijden. Het gaat nog altijd met schade en schande. Het aantal landen met een redelijke rechtsstaat is in de afgelopen eeuw toegenomen, maar er blijven er ook aardig wat waar zakkenvullerij, onrecht en onderdrukking de boventoon voeren. Shell presenteert zichzelf tegenover zijn westerse klanten en aandeelhouders graag als een verlicht bedrijf met maatschappelijk verantwoorde standpunten. Deze fraaie bovenwereld rust op een keiharde ondergrond, laten ook deze cables weer zien. In sommige landen kan het concern alleen opereren onder bescherming van geweren en door het begrip 'steekpenningen' op te rekken naar de plaatselijke maat. En altijd en overal blijft olie big business, waarin men onderhandelingen op het scherp van de snede moet voeren, en gepokt en gemazeld moet zijn in het bespelen van ambtenaren en politici. In dit stuk komen rond de dertig Shell-cables in detail aan de orde. In totaal zijn er in het WikiLeaks-bestand rond de tweeduizend. Ze laten zien dat de Amerikaanse ambassades en consulaten voor Shell en andere olieconcerns (en vermoedelijk ook voor andere multinationals) fungeren als draaischijven in de uitwisseling van allerlei vertrouwelijke, soms zeer gevoelige en persoonlijke informatie. Door de aard van de contacten heeft die informatie veelal betrekking op wet- en regelgeving, concessieverlening, politieke verhoudingen, veiligheid, samenwerking met overheden, enzovoort. Shell ziet zichzelf als een apolitiek bedrijf, maar uit de cables blijkt dat de omgang met en beïnvloeding van politici en bestuurders tot het dagelijkse werk behoort. Olie is politiek. Zeker ook in Nigeria. Dit land werd in 1960 onafhankelijk en in 1963 een federale republiek. Meteen kwamen onderliggende regionale spanningen tot uitbarsting. In ruim de helft van de daaropvolgende halve eeuw heerste een militair regime. Sinds mei 1999 kent het democratisch gekozen presidenten, maar het blijft een van de meest conflictueuze en corrupte landen ter wereld. Shell exporteerde zijn eerste olie vanuit Nigeria in 1958. Zijn belangrijkste dochter Shell Petroleum Development Company (SPDC) draagt een misleidende naam, want 55 procent is in bezit van NNPC, de Nigeriaanse staatsoliemaatschappij, die door KPMG in een rapport van 2010 wordt geschetst als uiterst inefficiënt, ondoorzichtig en frauduleus.5 Shell doet de bedrijfsvoering van SPDC maar houdt slechts dertig procent (de overige vijftien zijn van Total en het Italiaanse ENI). Het diepzeeveld Bonga, sinds eind 2005 in productie, wordt geëxploiteerd door een consortium waarin Shell wel een meerderheid heeft. De staat profiteert via een production sharing contract mee. Daarnaast produceert Shell in Nigeria vloeibaar gas (LNG).
Shell Nigeria komt voor in een vijfde van de hier onderzochte cables (zie kader). Deze bestrijken de periode van 2001 tot 2010 en zijn vooral gebaseerd op gesprekken met managers van Shell en andere oliemaatschappijen, politici en vertegenwoordigers van MOSOP (Movement for the Survival of the Ogoni People) en MEND (Movement for the Emancipation of the Niger Delta), regionale bewegingen waarvan vooral de tweede ontvoeringen en gewelddadige acties niet schuwt. Wat blijkt eruit? Om te beginnen dat er wel wat reden is voor nuancering. Toen de cables eind 2010 bij de mainstream media belandden (in Nederland bij het NOS Journaal, RTL Nieuws en NRC Handelsblad) raakten die nogal opgewonden van een uitspraak van Shells Afrika-coördinator Ann Pickard. Deze had in oktober 2009 tegen VS-ambassadeur Renee Sanders gezegd dat Shell bij alle relevante Nigeriaanse ministeries eigen mensen had gedetacheerd - een term die de media gretig opbliezen tot 'geïnfiltreerd' - en dus prima wist wat daar speelde. Shell is machtiger dan de Nigeriaanse regering, suggereerden enkele krantenkoppen.6 Dat ligt toch iets complexer. De decennia oude contacten hebben ongetwijfeld tot uitwisseling geleid van Shell-medewerkers die bij de overheid zijn gaan werken en omgekeerd. Maar Shell, valt uit de cables op te maken, heeft die lijnen jarenlang onderbenut en zich sterk gericht op oudgeneraal Olegosun Obasanjo, een gematigde democraat die in mei 1999 na een lange periode van dictatuur tot president werd gekozen. Shell is bij uitstek een gouvernementele lobbyist (zo weet ik uit de geschiedenis van het concern, die ik thans onderzoek). Het concern had een directe lijn naar de president en kon via hem de olieambtenaren en de managers van staatsoliemaatschappij NNPC gemakkelijk passeren - wat trouwens een prijs had: de president wierp wel eens oliebrokken toe aan zijn getrouwen, ten koste van Shell. Toen Obasanjo in mei 2007 plaatsmaakte voor de islamiet Umaru Yar'Adua, was Shell zijn shortcut naar de top kwijt. Begin 2008 bezocht Afrika-coördinator Pickard de (toen kersverse) Amerikaanse ambassadeur Sanders. Ze klaagde dat Shell nu moest 'worstelen om invloed op de nieuwe regering te houden' en zijn weg moest zien te vinden in de 'ondoorzichtige Nigeriaanse bureaucratie'. Dus hoezo infiltratie? Tussen deze klacht van Pickard en haar stoere bewering 'onze mensen zitten overal' liggen anderhalf jaar. Moeten we geloven dat Shell in die korte tijd tot diep in de Nigeriaanse bureaucratie heeft weten door te dringen? Natuurlijk niet. Waarschijnlijk is het concern zijn slapende contacten in de ambtenarij na het vertrek van Obasanjo gewoon wat actiever gaan benaderen. In hoeverre dat is gelukt, valt niet te beoordelen. Het contrast tussen Pickards beide uitlatingen doet in ieder geval vermoeden dat zij de positie van Shell tegenover de VS-diplomaten soms wat zwakker schilderde, dan weer wat sterker, al naar gelang haar doelstellingen. De Amerikanen hadden dat wel door. In een commentaar omschreef hun consul in Lagos haar eens als 'an experienced political operator in oil and gas', een ervaren politieke speler.7 ER ZIJN MEER redenen om het beeld van de oppermachtige manipulator te nuanceren. Shell probeert politici te beïnvloeden, is uiterst opportunistisch, aarzelt niet om boven- en ondergronds inlichtingen te verzamelen (in de Nigeriaanse cables spreekt Ann Pickard over een transcript van een door de Russen afgeluisterd gesprek en contacten met Israëlische veiligheidsagenten)8. Maar het is zelf ook onderhevig aan politiek spel. Neem de kwestie-Sachalin II. Medio 2005 meldde het concern dat dit grote olie- en gaswinningproject, op het gelijknamige eiland aan de oostkust van Siberië, niet tien maar twintig miljard dollar aan initiële investeringen zou vergen. Volgens het production sharing agreement zou Shell die kosten eerst mogen terugverdienen, dan pas zou Rusland mee gaan delen in de opbrengsten. Indertijd verklaarden Shell-managers de kostenverdubbeling uit overoptimistische planningen en het gebruik van verouderde geologische gegevens (op zich een rare fout voor een concern dat zich juist in geologie specialiseert)9. In een cable van september 2006 uitte de Amerikaanse ambassadeur William J. Burns het vermoeden dat er meer aan de hand was. Zijn medewerkers hadden tijdens een bezoek aan Sachalin gehoord van veiligheidsproblemen (een achttiental dodelijke ongevallen). 'Volgens een insider', schreef Burns, 'is dit een onmiskenbaar teken van andere, dieper liggende problemen. (...) Mogelijk is het management van Sachalin II vanwege de tijdsdruk en de schaalgrootte van het project (er waren op dat moment zo'n
zeventienduizend werkers bezig - mm) niet goed in staat alle onderaannemers in de gaten te houden.' En er speelde nog een managementprobleem. Shell moest de kostenstijging zomer 2005 openbaar maken op grond van de publicatieplicht jegens de aandeelhouders. Maar een paar dagen eerder had het staatsbedrijf Gazprom een belang van 25 procent in Sachalin II genomen. Door de kostenverhoging werd dat belang ineens een stuk minder waard. Deze knullige timing blijkt een gevolg van slechte interne communicatie. De groep die de onderhandelingen voerde met Gazprom en de groep die verantwoordelijk was voor de publicatie van de kostenoverschrijding hadden elkaar niet tijdig geïnformeerd, zo gaf een hoge Shell-functionaris later tegenover Amerikaanse diplomaten toe.10 Het gevolg was een enorme, wijd gepubliceerde rel. De Russen waren woedend en al snel bemoeiden president Vladimir Poetin en vice-premier Aleksander Medvedev, die tevens vicevoorzitter van Gazprom was, zich met de zaak. Toen Poetin op 1 en 2 november 2005 op staatsbezoek in Nederland was, opperde Shell-CEO Jeroen van der Veer een herziening van het production sharing agreement. Maar de Russen waren nooit enthousiast geweest over dit type contracten, dat dateerde uit de jaren negentig, toen Rusland nog armlastig was en buitenlandse investeerders nodig had. Poetin vond ze 'koloniaal' en ging niet op het herzieningsvoorstel in. De onderhandelingen met Gazprom sleepten nog altijd voort toen Medvedev in de zomer van 2006 een bezoek aan Sachalin II bracht en zag dat de start van de LNG-productie naderde. Kort daarop greep de Russische regering een negatieve milieu-inspectie over een deel van het project aan om de algemene productievergunning in te trekken en legde een eis van tien miljard dollar wegens milieuschade op tafel - niet toevallig het bedrag van de kostenoverschrijding.11 Vermoedelijk heeft Japan - als toekomstige grootafnemer van het gas uit Sachalin - de doorslaggevende rol bij de afwikkeling van het conflict gespeeld. De Japanse minderheidspartners van Shell in het project (Mitsui en Mitsubishi, samen 45 procent) waren compleet verrast door de publicatie van de enorme kostenstijging, zo vertelde een topambtenaar van Buitenlandse Zaken later aan de Amerikaanse zaakgelastigde te Tokio. Toen Rusland de vergunning introk, liet de Japanse regering Moskou weten dat het stilleggen van Sachalin II een diplomatiek probleem zou geven. Maar de Japanners wilden geen al te hoog spel spelen. Op 15 december 2006 kwamen de CEO's van Shell, Mitsui en Mitsubishi, topman Alexei Miller van Gazprom en energieminister Viktor Khristenko in Moskou bijeen voor de slotonderhandelingen. Shell accepteerde intussen dat Gazprom een belang van vijftig procent plus één in Sachalin II zou krijgen. Twee dagen voor de topconferentie zette Gazprom ineens extra druk op de ketel door haar bod te verlagen naar 2,6 miljard dollar, een voor Shell onacceptabel niveau. De Japanners wilden dit accepteren, uit vrees de toegang tot toekomstige olie- en gasprojecten op Sachalin te verspelen. Ook Shell zou dus overstag moeten. Toch had het concern nog een kaart in de mouw. Topman Chris Finlayson van Shell Rusland vertelde VS-ambassadeur Burns dat men 'interventie door derden op hoog niveau' had gezocht. Wie dit was/waren, bleef ook voor de Amerikanen onbekend, mogelijk de Japanse premier Abe, die een direct telefoongesprek met president Poetin voerde. Het gevolg was in ieder geval een forse verhoging van het bod naar 7,5 miljard dollar, zodat Shell tegenover zijn aandeelhouders geen gezichtsverlies leed.12 SHELL SPEELT snel in op veranderende politieke omstandigheden, zo blijkt uit de cables rond Sachalin II. Toen Vladimir Poetin na zijn herverkiezing in 2004 de greep van de staat op de geprivatiseerde energiesector wilde heroveren, nam het concern zelf het initiatief om Gazprom bij het project te halen en zich zo te voorzien van politieke dekking. Maar achter deze stap lijkt vooral opportunisme schuil te zijn gegaan. Op veel inzicht in de Russische gevoeligheden kan men Shell niet betrappen. Zo noteerde de Amerikaanse ambassadeur tijdens het conflict dat het concern de steun van de regionale overheid op Sachalin aan het verliezen was, maar dat niet in de gaten had. Welbeschouwd was de oorspronkelijke financiële constructie rond Sachalin II al niet bijster handig. Concurrent Exxon had een soortgelijk production sharing agreement met de Russen voor het project Sachalin I. Dit concern hield zijn initiële kosten in de hand en liet de Russen bij de start van de
productie meteen een stukje meeprofiteren. Shell deed het tegenovergestelde: nadat het Gazprom binnenboord had gehaald, moesten de Russen meebetalen voor kostenstijgingen die deels door het zwakke projectmanagement van Shell waren veroorzaakt. Zoiets moet wel kwaad bloed zetten.13 SHELLS SOMS WAT al te grote zakelijke egocentrisme duikt ook op in de cables over Irak. Na de Amerikaans-Britse bezetting in 2003 stortte de olieproductie daar in. Pas tegen 2009 was het land stabiel genoeg voor het uitgeven van nieuwe concessies (veelal voor bekende, stilgevallen velden). Shell zat op het vinkentouw, net als veel andere oliebedrijven trouwens.14 In 2008 sloot het bedrijf met de Iraakse regering een voorlopige overeenkomst voor een project bij Basra. Een joint venture van de staat en Shell zou fakkelgas bij een olieveld aldaar gaan opvangen, de helft in Irak zelf verkopen en de helft in vloeibare vorm naar Europa transporteren. Via deze deal zou Shell zich een (tijdelijk) monopolie op gasgebied verwerven en hij leidde dan ook tot scherpe kritiek van andere oliemaatschappijen - kritiek die binnenskamers ongetwijfeld vergezeld is gegaan van het verhaal dat ook in een cable van de Amerikaanse ambassade in Damascus, Syrië, belandde, namelijk dat twee zonen van de Iraakse olieminister Hussein al-Shahristani een baan bij Shell hadden (niet door mij nader geverifieerd - mm).15 Bij de (r)entree in Irak kon Shell overigens leunen op Nederlandse politieke ruggensteun, die in dit geval ook wat voorstelde. Die steun bleek vooral uit het feit dat het concern - terwijl het wachtte op toegang tot Irak - zijn activiteiten in Iran kon voortzetten, ondanks toenemende Amerikaanse druk om zich uit dat land terug te trekken. De VS boycotten Iran zoals bekend wegens het nucleaire programma, maar de Nederlandse regering sprak zich nadrukkelijk uit tegen sancties die de activiteiten van Shell zouden beperken. Aangezien de VS belang hechtten aan de Nederlandse deelname aan de oorlogen in Irak (tot 2005) en Afghanistan wilden ze kennelijk de druk op Shell niet al te hoog opvoeren. Daartegenover stond natuurlijk dat ze invloed hadden op Shells kansen in Irak. Hoewel ik die invloed niet concreet in de cables heb aangetroffen, valt op dat de activiteiten van Shell in Iran en Irak zich verhouden als communicerende vaten. In mei 2008 zag het concern af van een (nog te ontwikkelen) gasproject in Iran. Kort daarop sloot het de al genoemde gasdeal in Irak. Pas nadat het eind 2009, begin 2010 toegang had gekregen tot twee Iraakse olievelden maakte het eind september 2010 bekend zich helemaal uit Iran terug te trekken. Het is vast geen toeval dat Nederland zijn militaire missie in Afghanistan kort tevoren had beëindigd (augustus 2010) en daardoor als politieke steunpilaar wegviel.16 TERUG NAAR NIGERIA, waar de nationale regering ondanks vele miljarden aan olie- en gasinkomsten almaar niet in staat blijkt het land tot evenwichtige welvaart te brengen. De cables laten zien dat Shell door zijn verwevenheid met dit abominabele regime in het afgelopen decennium steeds dichter naar de grensgebieden van geweld en corruptie werd getrokken. Waar slaat financiële steun voor de eigen militaire beveiliging om in steun aan onderdrukking van de bevolking? Shell lijkt dit vraagstuk vooral te zien als een reputatierisico, niet als een fundamenteel (bedrijfs)ethisch thema. Sterker, toen Shell-medewerkers in 2008 in Irak werden gewaarschuwd voor de enorme corruptie in dat land antwoordden ze dat ze 'de rijke ervaring van het bedrijf in andere corrupte culturen, zoals Nigeria' als een voordeel beschouwden.17 Na bestudering van de cables is niet in te zien waar dit zelfvertrouwen op rust, want Shell heeft in Nigeria enorme problemen. De boven beschreven ontvoeringen en snelbootaanvallen van begin 2006 richtten zich direct tegen deze oliemaatschappij en niet tegen andere. Hoogtepunt was een ontvoering van negen medewerkers (één van Shell zelf, de rest van contractors) op 18 februari 2006 en het in brand schieten, diezelfde dag, van het belangrijke Forcados laadstation aan de kust van de Niger Delta, dat vervolgens vele maanden gesloten bleef. De Amerikaanse diplomatieke cables over Shells optreden in de Niger Delta in de jaren 2003-2009 tonen dat het concern het spoor volledig bijster was. Het wilde zijn verstandhouding met de leefgemeenschappen van Ijaw en Ogoni verbeteren door allerlei maatschappelijke investeringen, door bemiddeling en door directe gesprekken. Maar intussen weigerde het een door het parlement
opgelegde en door het federale hooggerechtshof bevestigde vergoeding wegens milieuschade aan de Ijaw-gemeenschap te betalen, en handhaafde het zijn nauwe verbinding met het leger en met de nationale staat. Door deze tweeslachtigheid bleef de regionale bevolking Shell wantrouwen.Dat bleek bijvoorbeeld toen president Obasanjo in het voorjaar van 2006 met veel fanfare een plan voor maatschappelijke investeringen en nieuwe banen in de Niger Delta aankondigde. De presentatie werd bijgewoond door talrijke regeringsfunctionarissen en ook door Shell, dat het plan financieel steunde. Maar de vertegenwoordigers van de lokale gemeenschappen, van hulpverleningsorganisaties en ook van andere oliemaatschappijen bleven goeddeels weg. De meeste wegblijvers vonden het plan ongeloofwaardig, aldus een Amerikaanse cable met een uitgebreid verslag van deze gebeurtenis.18 Shells verbinding met de Nigeriaanse staat is met name in de jaren 2007-2009 alleen maar nauwer geworden. De cables melden dat het concern toen onderhandelde over een lening van liefst twee miljard dollar aan zijn partner, staatsoliemaatschappij NNPC, die door de combinatie van regionaal geweld, productie-uitval en wanbeleid in financiële problemen was gekomen. Weigeren was in de ogen van Shell geen optie, want de Chinezen zouden direct bereid zijn deze lening over te nemen, uiteraard in ruil voor olieconcessies.19 Eind 2008 circuleerden - zoals wel vaker - geruchten dat Shell Nigeria zou willen verlaten. De omstandigheden waren zo moeilijk dat er maar weinig te verdienen viel. In een gesprek te Lagos, medio december, wees een topmanager van een ander oliebedrijf de Amerikaanse consul-generaal erop dat zo'n vertrek zeer onwaarschijnlijk was. Staatsoliemaatschappij NNPC was niet in staat de Shell-activiteiten over te nemen. En welke buitenlandse oliemaatschappij wilde nu in de gevaarlijke Niger Delta werken? In oktober 2009 ging Shell-CEO Peter Voser op bezoek bij president Yar'Adua, die hem verzekerde dat hij niet uit was op nationalisatie van de olie-industrie of het binnenhalen van de Chinezen. Of het van deze ontmoeting afhing, is niet bekend, maar Shell bleef inderdaad. Kennelijk zijn de baten voor het concern in Nigeria nog altijd groter dan de lasten.20 Research: Reinier Bijman en Martijn Deibel
Voetnoten van de betreffende cables De Shell-cables Eind 2010 citeerden enkele kranten en media in Europa en de Verenigde Staten uit vertrouwelijke Amerikaanse diplomatieke ambtsberichten, waar de organisatie WikiLeaks de hand op had gelegd. Ze visten enkele 'krenten' uit de meer dan 250.000 cables. Daarna ebde hun belangstelling weg. In september 2011 belandde het hele bestand op internet. Onderzoeksjournalist Marcel Metze, die werkt aan een boek over Royal Dutch Shell, haalde hier met hulp van researchers alle tweeduizend cables uit die naar deze multinational verwijzen. In ruim vierhonderd daarvan speelt Shell een hoofdrol. Dit artikel vormt de weerslag van het onderzoek naar de inhoud. De noten verwijzen naar de betreffende cables, en zijn: [1] 03ABUJA1761. [2] 06LAGOS429 (Bonga). [3] 06LAGOS743; 06Abuja2761 (Chevron adviseur). [4] 08ABUJA1270; 'incidenten' zie bijvoorbeeld 06LAGOS1121. [5] KPMG, 7 september 2010, Interim Report on the Process and Forensic Review of NNPC, geraadpleegd 15 januari 2012 via website www.saharareporters.com.
[6] 09ABUJA1907; Daily Mail online, 9 december 2010, geraadpleegd 12 januari 2012 (krantenkoppen). [7] 08LAGOS75, 07ABUJA217 (oliebrokken). [8] 08LAGOS368 (transcriptie door Russen afgeluisterd gesprek), 09Abuja1907 (Israëlische agenten) [9] Wall Street Journal, 12 September 2005. [10] 06MOSCOW10984; 07MOSCOW2373 (interne communicatie) [11] 05THEHAGUE3055; 06MOSCOW10984. [12] 07TOKYO163; 06MOSCOW12930. [13] 06MOSCOW10984. [14] 07BAGHDAD3117. [15] 08BAGHDAD2891, 08BASRAH84, 08LONDON3186, 09DAMASCUS98 (zonen Irakese olieminister). [16] 10BAGHDAD28, 06THEHAGUE2645 (steun Nederlandse regering). Gasproject Iran: 08MADRID492 en De Volkskrant, 10 mei 2008. [17] 08BAHGDAD2891. [18] 06LAGOS249, 06LAGOS1030, 07LAGOS197 (onderhandelingen), 06LAGOS288 (schadevergoeding), 06ABUJA971 (plan Obasanjo). [19] 07ABUJA217, 08LAGOS75 (gevaar Chinezen), 08LAGOS368. [20] 08LAGOS505, 09ABUJA2104 (bezoek Voser).