Twitter mee: #SilberNL NUR 284/GGP111501 © MMXV Nederlandse editie: Blossom Books © MMXV Kerstin Gier © S. Fisher Verlag GmbH, Frankfurt am Main, 2015. All rights reserved Oorspronkelijke titel: Silber. Just dreaming Nederlandse vertaling: Merel Leene Omslagontwerp: Marlies Visser Opmaak binnenwerk: Studio L.E.O. Alle rechten voorbehouden, inclusief het recht van reproductie in zijn geheel of in gedeelten, in welke vorm dan ook. Blossom Books is een imprint van Uitgeverij Kluitman Alkmaar B.V. blossombooks.nl
Voor alle droomsters en dromers van deze wereld
‘All that we see or seem is but a dream within a dream.’
Edgar Allan Poe
Proloog
‘L
aten we eens over je demon praten. Heb je zijn stem afgelopen week nog gehoord?’ Hij leunde achterover, vouwde zijn handen
voor zijn buik en keek haar afwachtend aan. Ze beantwoordde zijn blik met die eigenaardige turkooizen ogen van haar, die hem al vanaf het begin fascineerden. Zoals eigenlijk alles aan haar. Er kon geen twijfel over bestaan dat Anabel Scott de aantrekkelijkste patiënt was die hij ooit had behandeld, maar toch was dat niet wat hem zo boeide. Dat was het feit dat hij haar zelfs na die vele uren therapie nog steeds niet doorgrondde. Telkens opnieuw slaagde ze erin hem te verrassen en uit de tent te lokken, en dat verafschuwde hij. Het ergerde hem elke keer weer als het haar lukte om hem het gevoel te geven dat hij de mindere van hun tweeën was, terwijl hij toch een gepromoveerd arts was en zij pas achttien jaar oud en ernstig gestoord. Vandaag ging het echter prima. Vandaag had hij alles keurig in de hand. ‘Hij is mijn demon niet,’ antwoordde ze. Ze sloeg haar ogen neer. Haar wimpers waren zo lang dat ze schaduwen op haar wangen wierpen. ‘En nee, ik heb niets gehoord. En niets gevoeld.’
7
‘Goed, dat zijn nu dus al – laat me even rekenen – zestien weken waarin je de demon niet hebt gehoord, gezien of gevoeld, klopt dat?’ Hij liet zijn stem opzettelijk een beetje arrogant klinken, omdat hij wist dat hij haar daarmee provoceerde. ‘Ja,’ antwoordde ze. Haar bedeesde toon beviel hem wel. Hij veroorloofde zich een glimlachje. ‘Waar zou het volgens jou aan kunnen liggen dat je hallucinaties gestopt zijn?’ ‘Misschien…’ Ze beet op haar onderlip. ‘Ja? Praat maar iets luider.’ Ze zuchtte en streek een glanzende gouden haarlok uit haar gezicht. ‘Misschien komt het door de pillen,’ gaf ze toe. ‘Heel goed gezien.’ Hij boog naar voren om een notitie te maken, a. k., ds. v., hr. verk., afkortingen die hij ter plekke verzon. Omdat hij wist dat ze ondersteboven meelas en zich nu afvroeg wat dat in vredesnaam allemaal betekende. Het kostte hem moeite om niet triomfantelijk te grijnzen. Ja, ze had beslist een sadistisch trekje in hem wakker geroepen, en ja, hij gedroeg zich allang niet meer professioneel. Dat kon hem echter niets schelen. Anabel was geen patiënt zoals de anderen. Het was belangrijk voor hem dat ze eindelijk zijn deskundigheid erkende. Hij was tenslotte dr. Otto Anderson, en ooit zou hij hier hoofd psychiatrie zijn. In de instelling waar zij vermoedelijk de rest van haar leven zou slijten. ‘Pillen zijn onontbeerlijk bij de behandeling van polymorfe psychotische schizofrenie, de ziekte waar jij aan lijdt,’ ging hij verder terwijl hij weer achteroverleunde en haar gezichtsuitdrukking bestudeerde. ‘We hebben echter therapeutisch nog veel meer gedaan. We hebben de trauma’s uit je kindertijd blootgelegd en de oorzaken van je waanherinneringen geanalyseerd.’
8
Dat was sterk overdreven. Van de vader van het meisje had hij gehoord dat ze de eerste drie jaar van haar leven in een dubieuze sekte had doorgebracht waar duistere magische rituelen werden uitgevoerd, maar Anabel zelf kon zich daar niets van herinneren. Ook zijn pogingen om met hypnose tot die herinneringen door te dringen – een methode waarvoor hij geen toestemming had gevraagd óf gekregen – hadden niet tot succes geleid. In werkelijkheid waren ze nog net zo ver als aan het begin van de therapie. Hij wist niet eens zeker of de oorzaken van Anabels psychotische stoornis inderdaad in haar vroege jeugd lagen; bij haar wist hij helemaal niets zeker. Maar dat gaf niets; het belangrijkste was dat ze in hem de ervaren arts zag die in haar innerlijk kon kijken en aan wie ze al haar inzichten te danken had. ‘Eindelijk ben je bereid te accepteren dat die demon alleen in je fantasie heeft bestaan.’ ‘Noemt u hem niet steeds zo.’ Ze schoof haar stoel naar achteren en stond op. ‘Anabel!’ zei hij streng. Het liep juist zo goed allemaal. ‘Onze sessie is nog niet afgelopen.’ ‘Jawel, dat is hij wel, doktertje,’ zei ze. ‘Mijn wekker gaat bijna. Ik heb een afspraak met een studieadviseur, dus ik mag me absoluut niet verslapen. U zult er wel om lachen, maar ik overweeg medicijnen te gaan studeren en me later in forensische psychiatrie te specialiseren.’ ‘Praat toch geen onzin, Anabel!’ Hij werd overvallen door een vreemd gevoel. Er klopte iets niet. Niet met haar. Niet met hem. Niet met deze kamer. En waarom hing hier plotseling de geur van lelietjes-van-dalen, het parfum van zijn moeder? Verstrooid greep hij naar zijn pen. Studieadviseur… Wat een onzin. Ze zaten hier op een gesloten afdeling van de kliniek, en Anabel kon zonder zijn toestemming helemaal
9
nergens naartoe, zelfs niet naar het park. ‘Ga onmiddellijk weer zitten. Je kent de regels. Ik beëindig deze sessies en niemand anders.’ Anabel lachte vol medelijden. ‘Arme man. Hebt u dan nog altijd niet in de gaten dat uw regels hier niet méér zijn dan – hoe noemde u het ook weer – waanherinneringen?’ Hij merkte dat hij opeens geen lucht meer kreeg. Er was iets, een gedachte, een herinnering, heel diep van binnen, informatie waarvan hij wist dat hij die hoognodig boven tafel moest zien te krijgen. Omdat het belangrijk was. Van levensbelang zelfs. Het lukte hem echter niet om zo diep te reiken. ‘Kijkt u toch niet zo geschokt.’ Anabel stond al bij de deur en lachte zachtjes. ‘Ik moet nu echt weg, maar volgende week kom ik weer bij u langs. Beloofd. Droomt u tot die tijd maar iets moois.’ Voordat hij iets kon terugzeggen had ze de deur al achter zich dichtgedaan en hoorde hij haar voetstappen door de gang verdwijnen. Dat ellendige kind wist heel goed dat hij niet van plan was om haar achterna te rennen en daarmee te laten zien dat hij zijn patiënt niet onder controle had. Dit was echter de laatste keer dat hij zo met zich liet sollen; dit was de laatste keer dat ze een sessie tegen zijn wil beëindigde. Volgende keer zou hij hulp inroepen van de verpleging, misschien zou hij haar zelfs laten fixeren; er waren wel wat mogelijkheden die hij nog niet had benut. Toen hij Anabels dossier dichtsloeg en in zijn la teruglegde, rook hij nog altijd de lichte geur van lelietjes-van-dalen, die hem aan zijn moeder deed denken. En heel even meende hij zelfs zijn moeder te horen, die snikkend zijn naam zei. Toen waren geur en geluid echter weer verdwenen en was alles zoals altijd.
10
1.
A
ls toetje was er tapiocapudding, maar eigenlijk was dat niet eens nodig geweest om mijn eetlust te bederven. Daar had de kwestie
Rasmus allang voor gezorgd. ‘Eet je die niet op, Liv?’ Grayson wees op mijn pudding, die bleek en doorschijnend in z’n glazen schaaltje stond te trillen. Zijn eigen portie klonterig slijm met ananascompote had hij al verslonden. Ik schoof het schaaltje naar hem toe. ‘Nee hoor, jij mag het wel hebben. Alweer een onderdeel van de Britse traditie waarvoor ik helaas niet warm kan lopen.’ ‘Cultuurbarbaar,’ zei Grayson met volle mond, en Henry lachte. Het was een dinsdag aan het begin van maart en de zon scheen door de tot het plafond reikende, niet erg schone ramen van de schoolkantine. Het licht toverde zachte streepjespatronen op muren en gezichten en doopte alles in een warme gloed. Ik verbeeldde me zelfs de geur van de lente te ruiken, maar misschien kwam dat ook wel door de enorme bos narcissen op de lerarentafel, waaraan mijn lerares Frans mevrouw Lawrence net was gaan zitten. Ze zag eruit alsof ze nog slechter had geslapen dan ik.
11
Het voorjaar zat dus al in de lucht, Grayson, Henry en ik hadden ons zonovergoten lievelingstafeltje in de hoek naast de deur weten te bemachtigen, en kort daarvoor had ik gehoord dat het geschiedenisproefwerk van morgen niet doorging; kortom, alles had heerlijk ontspannen kunnen zijn als die genoemde kwestie met Rasmus niet zo zwaar op mijn maag had gelegen. ‘Je hebt ook best lékkere tapiocapudding.’ Henry, die zo verstandig was geweest om geen toetje te nemen, glimlachte naar me, en een paar tellen vergat ik al onze problemen en glimlachte terug. Misschien zou alles toch nog goed komen. Wat zei Lottie ook weer altijd? ‘Er bestaan geen problemen, alleen uitdagingen.’ Precies. Zou het leven niet vreselijk saai zijn zonder uitdagingen? Al was het ook weer niet nodig geweest om nog een extra uitdaging boven op de enorme berg te stapelen waar ik toch al voor stond. Helaas was dat precies wat ik had gedaan. Eergisteravond was het gebeurd, en ik had nog altijd geen idee hoe ik me hier nu weer uit moest redden. Henry en Grayson leerden bij ons thuis samen voor een wiskundetentamen, en toen ze daarmee klaar waren, maakte Henry op weg naar de voordeur een kleine omweg langs mijn kamer om me welterusten te zeggen. Het was al laat en het hele pand verkeerde allang in diepe rust; zelfs Grayson dacht dat Henry op weg was naar huis. Ik was eerlijk gezegd verrast om Henry te zien, niet alleen vanwege het late tijdstip, maar ook omdat we er nog niet in waren geslaagd om onze relatiestatus opnieuw vast te stellen en officieel van ‘ongelukkig uit elkaar’ in ‘gelukkig herenigd’ te veranderen. Oké, de afgelopen weken waren we er stilzwijgend weer toe overgegaan om hand in hand te lopen, en een paar keer hadden we zelfs gezoend, wat de indruk kon wekken
12
dat alles als vanouds was, of in elk geval op weg daarheen, maar dat was niet zo. De gebeurtenissen van de afgelopen maanden en de dingen die Grayson me had verteld over Henry’s liefdesleven vóór mijn tijd, hadden hun sporen nagelaten, en wel in de vorm van een hardnekkig minderwaardigheidscomplex met betrekking tot mijn seksuele onervarenheid (of zoals mijn moeder zei: ‘achtergebleven seksuele ontwikkeling’). Als ik niet zo ongelooflijk blij was geweest dat we weer nader tot elkaar waren gekomen, had ik misschien de moeite genomen om de gevoelens die smeulden onder al dat geluk en die verliefdheid beter te analyseren, en als ik dat had gedaan was het hele Rasmus-gedoe me waarschijnlijk nooit overkomen. Nu werd ik echter door mezelf overrompeld. Op het moment dat Henry zijn hoofd om het hoekje van de deur stak, deed ik juist mijn nieuwe bitje in. De tandarts, alias Charles Spencer, had vastgesteld dat ik in mijn slaap kennelijk tandenknarste (wat ik direct geloofde) en het bitje moest voorkomen dat ik ’s nachts mijn eigen tandglazuur wegschuurde. Of het werkte, kon ik niet beoordelen; het bitje leek vooral de speekselvorming te stimuleren, en dat was de reden dat ik het ‘mijn stomme kwijlgeval’ noemde. Zodra ik Henry zag, liet ik het bitje onopvallend tussen mijn matras en de rand van het bed verdwijnen. Het was al erg genoeg dat mijn pyjamashirt niet bij mijn pyjamabroek paste en ook verder niet erg aantrekkelijk was, hoewel Henry beweerde dat hij flanel met ruitjes waanzinnig sexy vond. Wat ertoe leidde dat ik hem kuste, als beloning voor het aardige compliment, zeg maar, en die kus leidde tot de volgende, die al ietsje langer duurde, en uiteindelijk (ik was intussen al mijn gevoel voor tijd en plaats verloren) lagen we op mijn bed en fluisterden elkaar allerlei zinnetjes toe die als regels uit kitscherige songteksten klonken, maar die op
13
dat moment absoluut niet kitscherig op me overkwamen. Onze relatiestatus neigde dus duidelijk naar ‘gelukkig verliefd’, en ik neigde ertoe om Henry te geloven toen hij beweerde dat ik er in geruit flanel waanzinnig sexy uitzag. Toen hield hij echter opeens op, streek een haarlok uit mijn gezicht en zei dat ik niet bang hoefde te zijn. ‘Bang waarvoor?’ vroeg ik nog een beetje beduusd van al het zoenen. Ik had een paar seconden nodig om tot me door te laten dringen dat dit allemaal in het echte leven plaatsvond, en niet zoals anders in een droom, waar niemand ons kon storen. Wat waarschijnlijk ook de reden was dat het veel heftiger voelde dan anders. Henry leunde op zijn elleboog. ‘Je weet wel. Bang dat het te snel gaat. Dat ik misschien te veel aandring. Of je ergens toe overhaal waar je nog niet klaar voor bent. We hebben echt alle tijd van de wereld voor je eerste keer.’ En toen gebeurde het. Vandaag in het heldere voorjaarszonnetje in de schoolkantine kon ik het niet goed meer verklaren, hoewel… verklaren kon ik het wel, maar helaas werd het daar niet veel beter van. Een van de oorzaken was in elk geval Henry’s woordkeuze. Dat stomme ‘eerste keer’. Dat was het trefwoord dat het minderwaardigheidscomplex opriep, en het nam tegelijk ook zijn vriendje mee: de gekrenkte trots. Beide waren er stellig van overtuigd dat Henry medelijden met me had vanwege mijn onervarenheid, of in elk geval leken Henry’s blikken af en toe vreselijk meewarig. Nu bijvoorbeeld. ‘O. Dus jij denkt dat ik nog nooit, eh… met een jongen naar bed ben geweest?’ Ik ging zitten en trok het dekbed strakker om me heen. ‘Aha, ik snap het al.’ Ik lachte een beetje. ‘Je hebt al die onzin over maagdelijkheid
14
bij jullie demonenspel wel erg serieus genomen, hè?’ ‘Eh… ja.’ Ook Henry ging zitten. ‘Joh, dat zei ik toch alleen om met jullie mee te kunnen doen.’ De gekwetste trots liet me dingen zeggen waarover ik later net zo verbaasd was als Henry. Het gigantische minderwaardigheidscomplex maakte intussen met een enthousiast applaus zijn instemming duidelijk. De verwarring die zich op Henry’s gezicht aftekende en de manier waarop hij zijn wenkbrauwen optrok, bevielen me uitstekend; van medelijden was geen spoortje meer te bekennen. ‘We hebben er nooit echt over gepraat,’ ratelde ik erop los. Bijna zou ik vergeten dat ik de hele boel bij elkaar fantaseerde, zo overtuigend klonk mijn stem. ‘Ik heb natuurlijk niet zo veel vriendjes gehad als jij vriendinnen, maar, tja, er was wel, eh… nou ja, een jongen met wie ik iets heb gehad. In Pretoria.’ Omdat Henry niets zei en me alleen afwachtend aankeek, ging ik verder: ‘Het was niet de grote liefde of zo, en het heeft ook maar drie maanden geduurd, maar de seks met hem was…’ Op dat moment liet de gekrenkte trots (die rotzak) het opeens afweten en was ik weer op mezelf aangewezen. En onmiddellijk haatte ik mezelf uit de grond van mijn hart. Waarom had ik dit gedaan? In plaats van de gelegenheid aan te grijpen voor een eerlijk gesprek, maakte ik alles alleen maar erger. Ten eerste werd ik knalrood, omdat ik natuurlijk wel gedwongen was om de zin waaraan ik was begonnen ook af te maken. De seks met hem was… hallo? Pas nu viel me op hoe indringend Henry me aankeek. ‘… best oké,’ mompelde ik met mijn laatste krachten. ‘O-kééé,’ herhaalde Henry langzaam. ‘En hoe… heette… die jongen?’ Ja, hoe heette hij eigenlijk, jij stomme gekrenkte trots? Zulke dingen
15
overleg je toch even van tevoren! Hoe langer de aarzeling voor een leugen, hoe beroerder de leugenaar, dat wist ieder kind. ‘Rasmus,’ zei ik dus maar snel. Omdat het de eerste de beste naam was die me te binnen schoot toen ik aan Zuid-Afrika dacht. En omdat ik ondanks alles toch nog altijd een goede leugenaar was. Rasmus was de naam van de astmatische chowchow van onze buren waar ik af en toe op paste. Voor honderd rand per uur ging ik met hem, een mopshondje dat Sir Barks-Alot heette en ons eigen hondje, Buttercup, uit wandelen. ‘Rasmus,’ herhaalde Henry. Ik knikte opgelucht. Klonk best goed. Er bestonden veel ergere namen voor verzonnen ex-vriendjes. Sir Barks-Alot bijvoorbeeld. Verrassend genoeg veranderde Henry op dat moment van onderwerp, hoewel ik me eigenlijk al op een kruisverhoor had voorbereid. Of preciezer gezegd veranderde hij helemaal niet van onderwerp, maar begon hij me weer te zoenen. Alsof hij wilde bewijzen dat hij dat veel beter kon dan Rasmus. Wat ook zeker zo was, als Rasmus tenminste werkelijk had bestaan. Geen Rasmus op deze wereld kon beter zoenen dan Henry, dat durfde ik wel te wedden. Dat was nu twee dagen geleden en sindsdien was mijn verzonnen exvriendje niet meer ter sprake gekomen. Mijn minderwaardigheidscomplex had misschien een heel kort moment van triomf gekend, maar op de langere termijn beschouwd was de Rasmus-leugen geen goede therapie. En daarom worstelde ik op deze dinsdagmiddag zelfs zonder de tapiocapudding, en hoewel Henry naar me glimlachte, met een flinke knoop in mijn maag. Grayson had mijn portie intussen in één hap naar binnen gewerkt en keek nu hongerig de kantine rond, alsof hij een goede fee verwachtte die
16
langs onze tafel zou zweven met nog meer schaaltjes pudding. In plaats van de goede fee stormde echter alleen Emily langs ons tafeltje, natuurlijk niet zonder Grayson een blik toe te werpen waarvoor ze eigenlijk een wapenvergunning moest hebben. Bovendien liep ze bijna de arme meneer Vanhagen omver, die zich maar net met een dappere sprong in de richting van de lerarentafel in veiligheid wist te brengen. Emily liep gewoon door naar de kantinebalie, waar Graysons zus Florence op haar stond te wachten. Emily was sinds een paar weken Graysons ex-vriendin, en dat voorvoegsel ‘ex’ kon ze maar moeilijk verkroppen. Ik bewonderde Grayson om de stoïcijnse rust waarmee hij haar tegemoet trad. Ook nu grijnsde hij alleen maar. ‘Ik dacht dat ik mijn dagelijkse dosis minachtende blikken vanochtend bij Engels al had gekregen.’ ‘Volgens mij heeft ze de dosis verhoogd.’ Henry boog een stukje naar voren om Florence en Emily beter te kunnen zien. ‘Ik ben natuurlijk geen professioneel liplezer, maar volgens mij vertelt ze je zus op dit moment waarover je vannacht hebt gedroomd. Wacht even… Konijntjes? Echt waar?’ Omdat het altijd leuk was om Grayson te stangen en het me bovendien van mijn eigen problemen afleidde, deed ik meteen mee. ‘O, was het soms de pluizige-konijntjesdroom? Wat zou die droom Emily over jou vertellen, denk je?’ Grayson legde zijn lepel in het schaaltje en keek ons met een minzaam lachje aan. ‘Hoe vaak moet ik jullie nog uitleggen dat jullie je vergissen? Emily weet niets van de droomgang. En afgezien daarvan zou ze nooit stiekem in andermans dromen rondneuzen. Daarvoor is ze veel te verstandig en te realistisch.’ Fantasieloos was waarschijnlijk een beter woord, maar dat kon ik niet
17
meer aanvoeren omdat Grayson al verderging: ‘Ik snap niet waarom jullie daar steeds weer over beginnen. Er is al weken niets meer gebeurd. Dat hele gedoe is allang voorbij.’ Zoals altijd wanneer hij dat zei – en hij zei het vrij vaak, waarschijnlijk om zichzelf te overtuigen – wilde een deel van mij (het goedgelovige, harmoniezoekende deel) dat hij gelijk had. En bovendien klopte het: in de droomgangen heerste al wekenlang een vredige stilte. ‘Arthur heeft zijn lesje geleerd. Hij laat ons verder met rust,’ zei Grayson nadrukkelijk. De goedgelovige, harmoniezoekende stemmen in mijn binnenste toeterden direct mee: Precies! Je moet niet altijd van het ergste uitgaan! Mensen kunnen veranderen. Diep van binnen heeft iedereen een kern van goedheid. Zelfs Arthur. ‘Natuurlijk, Grayson.’ Henry fronste spottend zijn wenkbrauwen. ‘En hij heeft je vast ook allang vergeven dat je bij hem hebt ingebroken en hem in zijn slaap in elkaar hebt geslagen, die goeie jongen.’ Arthur zat niet ver bij ons vandaan: vlak achter de lerarentafel, waaraan meneer Vanhagen opgewonden met de directrice, mevrouw Cook, zat te praten, terwijl de onuitgeslapen mevrouw Lawrence de indruk wekte dat ze haar hoofd elk moment in haar soep kon laten zakken. Arthur lachte om iets wat Gabriel had gezegd en liet daarbij zijn perfecte tanden zien. Van de verwondingen die Grayson hem had toegebracht was geen spoor meer; zijn gezicht zag er even engelachtig mooi uit als eerst. Hij maakte een uitgesproken ontspannen, zelfverzekerde indruk. Onmiddellijk had ik spijt dat ik zijn kant op had gekeken. Zodra ik hem zag, werd ik meteen weer woedend. Vooral ook omdat de anderen geen idee hadden met wie ze daar aan tafel zaten. ‘Misschien is hij inderdaad nog boos op me,’ gaf Grayson toe, ‘maar hij
18
is slim genoeg om te weten wanneer je moet opgeven.’ Energiek stapelde hij al zijn schaaltjes en bordjes op elkaar. ‘Niemand zou er verder ook maar een seconde bij stilstaan, als jullie tenminste eindelijk eens ophielden met door droomdeuren te gaan die eigenlijk helemaal niet horen te bestaan.’ Kennelijk ergerde hij zich aan onze sceptische gezichten, want hij wendde zijn blik af, maar voegde er met koppig vooruitgestoken kin nog wel aan toe: ‘Alles is prima in orde.’ Nu stonden de harmoniezoekende, goedgelovige stemmen in mijn hoofd toch eindelijk met een mond vol tanden. ‘Ja natuurlijk, alles is in orde.’ Ik keek Grayson woedend aan. ‘Op een paar kleinigheidjes na dan. Zoals het feit dat Arthur eeuwige wraak heeft gezworen nadat het hem niet is gelukt mijn zusje te vermoorden. Of dat de bloeddorstige Anabel haar psychiater in een afschuwelijke langdurige slaap heeft weten te brengen en zelf weer vrij rondloopt. Of dat jouw vreselijk verstandige en in moreel opzicht boven elke twijfel verheven ex-vriendin ’s nachts door je dromen sluipt. Maar zoals gezegd: dat zijn maar kleinigheden. Alles is prima in orde.’ ‘Dat is echt helemaal niet waar.’ Hoewel ik maar een fractie van onze problemen had opgesomd, pikte Grayson er natuurlijk alleen het relatief onschuldige woord ‘ex-vriendin’ uit. ‘Zelfs in het onwaarschijnlijke geval dat het inderdaad Emily was die jullie in de droomgang zagen, kan het alleen maar eenmalig geweest zijn.’ Hij smeet een gebruikte lepel bij de schoteltjes op zijn dienblad. ‘En afgezien van het feit dat ze absoluut niet in mijn dromen geïnteresseerd is, komt ze nooit langs mijn nieuwe beveiliging. Jullie trouwens ook niet,’ voegde hij er op grimmige toon aan toe. ‘Oei, moet je van Verschrikkelijke Freddy tegenwoordig soms “tapiocapudding” achterstevoren spellen?’ wilde ik zeggen, maar ik kwam niet
19
verder dan ‘Freddy’, want op dat moment sprong mevrouw Lawrence overeind en klauterde op de lerarentafel. Al snel zou ons duidelijk worden dat we de hele tijd waren geweest als mensen die gezellig aan de rand van een vulkaan zitten te picknicken. Ze weten natuurlijk wel dat de vulkaan elk moment kan uitbarsten, ze praten en ruziën er zelfs over hoe vreselijk gevaarlijk het is, maar pas als de aarde onder hun voeten beeft en lava de lucht in spuit, begrijpen ze hoe ernstig hun situatie is. En dat ze het moment waarop ze zichzelf nog konden redden allang voorbij hebben laten gaan. Omdat mevrouw Lawrence bij haar actie allemaal glazen omstootte, had ze onmiddellijk de aandacht van alle aanwezigen. Leraren sprongen op omdat er sap of water over hun kleren droop, directrice Cook had de tegenwoordigheid van geest om de vaas met narcissen in veiligheid te brengen en de leerlingen om ons heen begonnen te fluisteren. Mevrouw Lawrence was een jaar of veertig en deed me met haar smalle gezicht, donkere haar en lange, sierlijke hals altijd denken aan die Franse actrice met die veel te lange pony, Sophie nogwat. Ze droeg het liefst lichtgekleurde bloesjes, Chanel-pakjes en schoenen met hoge hakken, waarop ze idioot snel kon lopen. Haar haar was heel elegant en toch nonchalant opgestoken, en ze kon ongelooflijk streng kijken als je je huiswerk niet had gemaakt. Alles bij elkaar voldeed ze aan ongeveer elk cliché dat je over een lerares Frans kunt verzinnen, en we hadden altijd de indruk dat mevrouw Cook haar niet gewoon via een sollicitatieprocedure had aangesteld, maar rechtstreeks van een filmset had geplukt. Op dit moment stond dat beeld echter ernstig onder druk. Volkomen immuun voor alle onrust om haar heen stond ze op de lerarentafel tussen gebruikte schaaltjes en omgevallen glazen, en spreidde met een dramatisch gebaar haar armen.
20
In eerste instantie dacht ik dat ze misschien een soort Dead Poets Society-speech wilde houden en een gedicht van Whitman zou voordragen – wat al vreemd genoeg geweest zou zijn, al was het maar vanwege het vak waarin ze lesgaf – maar helaas had ik het mis. ‘Zoals jullie misschien al weten omdat het in de blog van die anonieme sloerie, Secrecy, te lezen was, hadden Giles Vanhagen en ik de afgelopen twee jaar een affaire,’ zei ze met haar heldere stem, waarvoor normaal gesproken niet alleen de jongste leerlingen sidderden. Meneer Vanhagen, die juist probeerde om met een servetje de inhoud van de omgevallen glazen op te deppen, verstarde en alle kleur verdween uit zijn gezicht. Het werd doodstil in de kantine. ‘Affaire,’ herhaalde mevrouw Lawrence. Vol afkeer trok ze haar mondhoeken omlaag. ‘Ik vind dat zo’n vreselijk woord. Het maakt alles zo armzalig, klein en afschuwelijk, terwijl ik het juist zuiver, prachtig en mooi vond. Ik was vreselijk verliefd en gelukkig, en ik wist honderd procent zeker dat we voor elkaar waren gemaakt.’ Achteraf vond ik het eigenlijk heel bijzonder dat in een ruimte vol puberende en nou niet om hun fijngevoeligheid bekendstaande tieners niemand grinnikte of lachte, of zelfs maar zijn mobieltje tevoorschijn haalde om dit gedenkwaardige moment vast te leggen. Ik zag alleen maar geschokte, verbaasde gezichten. En niemand deed iets. Op dit eerbiedwaardige instituut, Frognal Academy for Boys and Girls, had ongetwijfeld nog nooit iemand een leraar op een tafel zien staan. Als hier al iemand doordraaide, gebeurde dat waarschijnlijk heel keurig achter gesloten deuren. ‘Ik geloofde hem toen hij bezwoer dat hij zijn vrouw zou verlaten,’ ging mevrouw Lawrence verder. Ze wees met een trillende vinger naar
21
meneer Vanhagen, die zich zo te zien juist afvroeg wat slimmer was: onder tafel dekking zoeken of naar de uitgang sprinten. ‘Natuurlijk had ik beter moeten weten!’ Mevrouw Lawrence draaide zich om en gooide daarbij nog een glas om. ‘Mannen zijn niet te vertrouwen, horen jullie dat, meisjes? Ze zijn er alleen maar op uit om je hart te stelen en het vervolgens te vertrappen!’ Ze keek om zich heen. ‘Zal ik het jullie bewijzen?’ riep ze. ‘Zal ik jullie laten zien wat hij met mijn hart heeft gedaan?’ Ongetwijfeld een retorische vraag, waarop ze geen antwoord verwachtte. Een beheerst nee of een goed gemikt projectiel in de richting van haar hoofd had de catastrofe die nu volgde misschien kunnen voorkomen. Daarvoor was iedereen echter veel te verbluft. Langzaam, heel langzaam knoopte mevrouw Lawrence haar Chaneljasje open, waarna ze het van haar schouders liet glijden en op de salade van meneer Daniels liet vallen. Toen begon ze een voor een de knoopjes van haar blouse open te maken. ‘Kijk maar goed,’ riep ze. ‘Dan laat ik jullie zien waar hij mijn hart uit mijn borst heeft gerukt.’ Ik merkte dat ik mijn adem inhield. Iedereen hield zijn adem in. Nog twee knoopjes en dan zouden we zien wat voor kleur mevrouw Lawrence’ bh had. Mevrouw Cook was de enige die de kracht vond om iets te doen. Nadat ze voorzichtig de bloemenvaas op de grond had neergezet, strekte ze een hand naar mevrouw Lawrence uit. ‘Christabel, lieverd! Kom alsjeblieft van die tafel af.’ Mevrouw Lawrence keek de directrice verstoord aan. ‘Mijn hart,’ mompelde ze. ‘Dat moet ik ze toch laten zien.’ ‘Ja, ik weet het!’ zei mevrouw Cook. Haar stem trilde een beetje. ‘Kom! Dan lopen we even naar mijn kantoor.’
22
‘Waar…?’ Langzaam liet mevrouw Lawrence haar hand zakken. Ze keek omlaag. De hak van haar linkerschoen stond midden in de soep van meneer Vanhagen; erwtensoep droop erlangs omlaag toen ze haar voet optilde. ‘Wat is er gebeurd? Hoe kon ik…? Waarom…?’ Pure ontzetting stond op haar gezicht te lezen en ze wankelde even. Als iemand die net uit een diepe slaap is wakker geschrokken en niet weet waar hij is. ‘Alles is in orde, Christabel,’ verzekerde de directrice haar. ‘Je moet alleen van die tafel af. Andrew, zou je haar alsjeblieft een handje willen helpen?’ ‘Waarom… Wie…?’ Mevrouw Lawrence keek paniekerig om zich heen en haar blik dwaalde verdwaasd over onze gezichten. Precies zoals Mia wanneer ze had geslaapwandeld, schoot door mijn hoofd, en tegelijk met wat maagzuur kroop een vreselijk besef omhoog. Mevrouw Lawrence was niet zomaar doorgedraaid. Er stak een bedoeling achter dit optreden. Het was speciaal voor ons in scène gezet. Iemand had mevrouw Lawrence gebruikt als marionet, puur om ons iets te bewijzen. Namelijk dat hij veruit onze meerdere was. En ons een straatlengte voor. ‘Dit is een droom, hè?’ bracht mevrouw Lawrence uit. ‘Dit moet wel een droom zijn.’ ‘Jammer genoeg niet,’ fluisterde een meisje achter me, en ik wist zeker dat iedereen in de kantine net zo veel medelijden met de stamelende, wankelende vrouw had als ik. Iedereen. Op één persoon na. Terwijl meneer Daniels en de nog altijd lijkbleke meneer Vanhagen mevrouw Lawrence van de tafel af hielpen, en mevrouw Cook vervolgens een arm om haar heen legde en haar de kantine uit leidde, draaide
23
ik langzaam mijn hoofd om en keek naar Arthur. Daar leek hij op te hebben gewacht, want anders dan anders fixeerde hij mijn blik met zijn helderblauwe ogen. Net zo lang totdat ook Henry en Grayson hem aanstaarden. Ongetwijfeld waren zij tot dezelfde conclusie gekomen als ik. Arthur glimlachte. Niet eens triomfantelijk, maar op een afschuwelijke manier tevreden. Terwijl alle leerlingen om ons heen uit hun geschokte toestand ontwaakten en de kantine uit begonnen te stromen, maakte Arthur een nauwelijks zichtbare buiging naar ons. ‘En dit was pas het begin, mensen,’ fluisterde hij toen hij een paar tellen later in het gedrang langs ons liep. ‘Probeer dit maar eens na te doen, als jullie kunnen.’
24
2.
H
enry had zich als eerste weer hersteld. ‘Nou, die gelouterde ziel van Arthur kunnen we dus wel vergeten.’
‘Shit,’ zei Grayson alleen en hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De hele kantine gonsde plotseling als een volle bijenkorf. ‘Hoe heeft hij dat voor elkaar gekregen?’ vroeg ik. De ontzetting die in
mijn stem doorklonk, maakte me haast nog banger dan ik al was. ‘Hoe kon hij mevrouw Lawrence in haar droom zo manipuleren dat ze midden op de dag op een tafel klimt en in één keer haar hele leven ruïneert?’ Ik tuurde naar de chaos rond de lerarentafel. Henry haalde zijn schouders op. ‘Een bijzonder doortrapte vorm van hypnose, vermoed ik. Hij hoefde alleen een persoonlijk voorwerp van haar te bemachtigen en haar deur zien te vinden.’ ‘Ja, klinkt heel simpel,’ zei Grayson ironisch. ‘Maar waarom die arme mevrouw Lawrence? Wat…?’ Heel even hield ik mijn mond, omdat Emily’s broer Sam zich langs ons tafeltje wrong om bij de deur te komen. Sinds die kwestie met meneer Snuggles fluisterde hij me in het
25
voorbijgaan altijd ‘schaam je’ toe, en de laatste tijd zei hij het ook tegen Grayson. Vandaag leek hij echter te zeer van zijn stuk om eraan te denken. Ik wachtte tot hij buiten gehoorsafstand was en vroeg toen nog een keer: ‘Waarom mevrouw Lawrence? Wat heeft zij Arthur misdaan?’ ‘Niets, voor zover ik weet.’ Grayson was al net zo in de war als ik. ‘Arthur heeft Frans twee jaar geleden laten vallen.’ ‘Het was niks persoonlijks, neem ik aan,’ zei Henry. Anders dan Grayson leek hij helemaal niet verslagen, maar juist op een vreemde manier energiek. ‘Waarschijnlijk heeft hij mevrouw Lawrence toevallig uitgekozen en wilde hij alleen iets demonstreren. Aan ons.’ Hij wierp een blik op zijn horloge. ‘Kom Grayson, we moeten met mevrouw Zabrinski over het kubo-futurisme van de Russische avant-garde discussiëren.’ Met een diepe zucht pakte Grayson zijn jas. ‘Shit, ik heb gewoon overal kippenvel. Ik had niet gedacht dat ik ooit nog eens zo bang voor Arthur zou zijn. Op dit moment heb ik het gevoel dat bij hem vergeleken alle andere slechteriken ter wereld nog maar op de kleuterschool zitten.’ ‘Ach, bekijk het ook eens van de positieve kant.’ Henry gaf Grayson een opmonterende klap op zijn schouder. ‘In elk geval weten we nu waarom het de afgelopen weken zo rustig was. Hij was bezig een methode te ontwikkelen om de wereldmacht te grijpen.’ Hoewel dat laatste als grap bedoeld was, konden Grayson en ik er niet om lachen. ‘Als Arthur mensen in hun slaap zo kan manipuleren dat ze in het echte leven doen wat hij wil, is wereldmacht helemaal niet zo vergezocht,’ mompelde ik. ‘En we kunnen ze niet eens waarschuwen. We zitten namelijk al in een psychiatrische inrichting voordat we “droomdeur” kunnen zeggen.’
26
‘Tja.’ Henry keek ons met een scheve grijns aan. ‘Zo lullig dat wij de enigen zijn die hem kunnen tegenhouden.’ ‘Zonder dat we enig idee hebben hoe,’ vulde ik zachtjes aan. ‘We… moeten toch íéts doen.’ Een paar tellen lang zag Grayson er vreselijk vastbesloten uit. ‘Laten we vanavond na training bij ons thuis afspreken. We moeten een plan maken.’ Terwijl hij zijn jas aantrok, leek hem echter iets te binnen te schieten. Alle vastberadenheid verdween uit zijn gezicht en maakte plaats voor vertwijfeling. ‘Die eikel! Hij heeft wel echt een klotetijd uitgezocht. Hoe moeten we in vredesnaam de wereld redden en tegelijkertijd voor ons eindexamen slagen?’ Henry grinnikte kort. ‘Tja, gelukkig zit hij zelf ook met dat probleem. Ik geloof echt niet dat Arthur vanwege de wereldmacht zijn hele eindexamen zal verpesten.’ Daar had hij hopelijk gelijk in. Al had je voor wereldmacht natuurlijk niet per se een diploma nodig. In de twee lesuren na de middagpauze ging het eigenlijk maar over één onderwerp: de zenuwinzinking van mevrouw Lawrence en haar bijna-striptease. Kennelijk was ze door de directrice meteen naar een kliniek gebracht, en waarschijnlijk zouden we haar de komende tijd niet terugzien. De les van meneer Vanhagen was ook uitgevallen. Misschien had hij net als de lerares Frans een zenuwinzinking gekregen, zoals mijn vriendin Persephone vermoedde. Of hij was naar huis gegaan, naar zijn vrouw, en zocht op dit moment een nieuwe baan. Je wist gewoon niet met wie je meer medelijden moest hebben. Toen ik na school met mijn zusje Mia naar huis liep, bleek dat de hele geschiedenis ook al tot de onderbouwleerlingen was doorgedrongen. Natuurlijk wilde Mia alle details horen. ‘Klopt het dat ze zich in de erwtensoep heeft gewenteld en daarna een groen slijmspoor door de hele
27
school heeft getrokken?’ vroeg ze terwijl we het schoolplein af liepen. Ik wilde net antwoord geven toen iemand van achteren een arm om me heen legde. Automatisch hief ik mijn vuisten. ‘Geen kungfu, alsjeblieft. Ik ben het maar!’ Henry liet zijn arm liggen en slenterde naast ons mee. Hij leek nog altijd opvallend goed gehumeurd, al interpreteerde ik het misschien gewoon verkeerd. ‘Hé, Mia! Mooi kapsel.’ ‘Lottie noemt het Sissi’s nest.’ Mia voelde aan het gevlochten kroontje op haar hoofd. ‘Liv en ik noemen het Sissi’s composthoop.’ ‘Heel handig als je niet weet wat je met het eitje bij je ontbijt moet.’ Henry haalde zijn arm van mijn schouder en pakte in plaats daarvan mijn hand. ‘Ik loop een stukje met jullie mee, oké? Waarom gaan jullie eigenlijk niet met de bus?’ ‘Omdat de zon zo lekker schijnt.’ Mia staarde met gefronste wenkbrauwen naar onze ineengestrengelde handen. Voordat ze haar mond kon opendoen en iets pijnlijks kon vragen (‘Zijn jullie nou weer bij elkaar of niet? En als dat niet zo is, waarom lopen jullie dan hand in hand?’) vulde ik snel aan: ‘En omdat in de bus ook altijd een jongen uit Mia’s klas zit, die haar prinses Zilverlokje noemt. Gil Walker. Hij schrijft haar liefdesbrieven. Met zelfgemaakte gedichten.’ ‘Wat afschuwelijk.’ Henry lachte, en ik dwong mezelf om niet naar de kuiltjes bij zijn mondhoeken te kijken en te bedenken hoe het zou voelen om die te kussen. ‘Precies.’ Gelukkig liet Mia zich meteen afleiden. ‘Eindelijk iemand die het niet schattig en lief vindt. Lottie, mam en Liv probeerden me namelijk aan te praten dat ik heel tactvol moest reageren, om die arme jongen niet te kwetsen.’ ‘En dus heeft ze hem heel tactvol meegedeeld dat hij beter een andere
28
prinses kan zoeken om op te hemelen,’ legde ik uit. ‘Met de kleine toevoeging dat ik zijn gedichten anders ergens in ram waar de zon niet schijnt.’ Snuivend schopte Mia een steentje voor zich uit over de stoep. ‘Jammer genoeg heeft hem dat totaal niet afgeschrikt. Het heeft hem zelfs tot een nieuw gedicht geïnspireerd.’ Inderdaad. Zelfs ik moest toegeven dat een busrit geen pretje is als iemand vlak achter je hardop naar goede rijmwoorden zoekt op ‘hemelsblauwe ogensterren’ en ‘glinsterende beugel’. ‘Mia en ik hebben al overwogen om een tegengedicht te schrijven, met als titel Walker, de stalker,’ zei ik. Henry’s lachkuiltjes zaten er nog steeds. ‘Ach ja, de liefde!’ verzuchtte hij dramatisch. ‘Daarvan ga je vreemde dingen doen. Hé Mia, kun jij je uit Zuid-Afrika trouwens nog een zekere Rasmus herinneren?’ Onmiddellijk was het afgelopen met de pret. ‘Rasmus?’ herhaalde Mia. O shit. Nee toch. Van pure schrik was ik stokstijf blijven staan. Zo ging dat met leugens: op een gegeven moment haalden ze je genadeloos in. Nu zou Henry niet alleen ontdekken dat ik mijn ex-vriendje uit mijn duim had gezogen, maar bovendien dat Rasmus eigenlijk een hond was. En dan zouden zijn medelijdende blikken meer dan terecht zijn. ‘Rasmus? Bedoel je Rasmus van de Wakefields?’ vroeg Mia. Ik stond nog altijd als aan de grond genageld op de stoep en probeerde mijn zusje langs telepathische weg duidelijk te maken dat ze haar mond moest houden. Helaas werkte dat niet. Mia en Henry keken me alleen lichtelijk verstoord aan. ‘Eh… ja, Rasmus van de Wakefields. Rasmus Wakefield,’ zei ik terwijl ik verwilderd naar een voortuintje wees. ‘Ach, moet je die prachtige narcissen toch zien.’
29
Mijn knullige afleidingspoging had geen enkele zin. Zonder op mij te wachten draaiden Mia en Henry zich om en liepen verder. Hulpeloos staarde ik hen na. ‘En hoe was hij eigenlijk, die Rasmus?’ hoorde ik Henry vragen. ‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg Mia op haar beurt wantrouwig. ‘Ach, zomaar. Mocht je hem graag?’ Eindelijk slaagde ik erin om weer in beweging te komen. ‘Rasmus? Ja, natuurlijk,’ antwoordde Mia. ‘Hij was heel lief. Een beetje opdringerig misschien. Nogal bezitterig. De Wakefields verwenden hem vreselijk.’ O nee! Alsjeblieft. Straks begon ze nog over zijn blauwe tong. ‘Opdringerig en bezitterig?’ Henry keek even achterom naar mij en trok een wenkbrauw op. ‘Wacht nou even!’ Ik wurmde me tussen de twee in. ‘Liv noemde hem altijd lieve kwijlebabbel, toch Livvy? Au!’ Mijn elleboogpor kwam helaas een seconde te laat. Met een zuinig namaaklachje gaf ik zowel Mia als Henry een arm. ‘Echt niet. Heeft een van jullie misschien een pepermuntje?’ Het was volkomen zinloos. Mia genoot ervan herinneringen op te halen en Henry… Nou ja, zijn gezichtsuitdrukking was zoals zo vaak lastig te interpreteren. ‘Echt wel, Livvy. Je had allemaal stomme koosnaampjes voor hem, weet je dat niet meer? Butter was vreselijk jaloers, ze beet hem zelfs toen jij over zijn buik kroelde…’ Zo was het wel genoeg! ‘Kunnen we alsjeblieft over iets anders praten?’ riep ik, misschien een ietsepietsie te heftig. Wat zachter voegde ik eraan toe: ‘Wil je dan helemaal niet meer weten hoe het met mevrouw Lawrence ging, Mia? Henry en ik waren er zelf bij.’
30
Deze keer werkte het wel. Eindelijk had ik Mia’s aandacht, en het onderwerp ex-vriend, of liever gezegd ex-hond, was voorlopig van tafel. Ook al vreesde ik dat Henry er bij de eerste de beste gelegenheid op terug zou komen. Geboeid luisterde Mia hoe mevrouw Lawrence op de tafel was geklommen en haar toespraak had gehouden. En hoe ze ons bijna de plek op haar lichaam had laten zien waar meneer Vanhagen haar hart eruit had gerukt. Henry en ik vertelden om de beurt, en Mia zuchtte vol medelijden. ‘Afschuwelijk, dat je van liefdesverdriet gek kunt worden,’ merkte ze op nadat we hadden beschreven hoe directrice Cook een volledig gebroken mevrouw Lawrence de kantine uit had geleid. ‘Een zenuwinzinking waar zo veel mensen bij zijn… Daar kom je natuurlijk nooit overheen.’ ‘Het was geen zenuwinzinking,’ zei Henry. ‘Ze is ook niet gek geworden van liefdesverdriet en ze was niet onder de invloed van drugs. Haar toestand leek op die van jou, toen je slaapwandelde en uit het raam wilde springen.’ Geschrokken keek ik hem aan. Hij was toch hopelijk niet van plan om Mia midden op straat de waarheid over Arthur en de dromen uit de doeken te doen? ‘Moet jij hier niet de andere kant op?’ vroeg ik nogal bars. Hierover waren we het al wekenlang hartgrondig oneens: Henry vond dat we Mia moesten inwijden in het geheim, al was het maar omdat ze zichzelf dan kon beschermen, maar Grayson en ik dachten daar heel anders over. Ze was pas dertien, en bovendien was alles inmiddels voorbij. Mia’s onderbewustzijn had intussen prima veiligheidsmaatregelen genomen (haar droomdeur was even goed beveiligd als Fort Knox) en Arthur had het allang op nieuwe slachtoffers gemunt. Als ze wist dat hij in haar dromen was binnengedrongen en haar zover had gekregen om al
31
slaapwandelend allerlei dingen te doen die haar bijna het leven hadden gekost, zou Mia alleen maar onnodig bang worden en in de war raken. ‘Hoe bedoel je dat?’ Mia staarde Henry aan. Die keek op zijn beurt naar mij en zuchtte toen hij mijn boze blik zag. ‘Dat kun je beter aan je zus vragen. Ik moet hier inderdaad de andere kant op. Maar het was leuk om met jullie te kletsen.’ Hij gaf me een kus op mijn wang. ‘We zien elkaar vanavond.’ ‘Bedoelde hij nou echt dat mevrouw Lawrence slaapwandelde?’ vroeg Mia terwijl ik Henry nakeek. Zoals altijd stond zijn haar alle kanten op. Vroeger dacht ik altijd dat hij het ’s ochtends voor de spiegel met al zijn tien vingers uitgebreid stylede om het er zo nonchalant uit te laten zien, maar intussen wist ik dat hij niet minder dan veertien kruintjes had die hem dat werk uit handen namen. Elk van die kruintjes had ik intussen ontdekt en gestreeld en… ‘Echt vreselijk wat de liefde met mensen doet,’ merkte Mia op. ‘Ja. Die arme mevrouw Lawrence,’ beaamde ik snel. ‘Ik heb het niet over mevrouw Lawrence.’ Mia sprong op een stenen muurtje en helde een beetje voorover om haar evenwicht te bewaren. ‘Hoe zit het nou tussen jou en Henry? Zijn jullie weer bij elkaar of niet?’ ‘Jawel. Zoiets,’ mompelde ik, opgelucht dat we op een ander onderwerp waren overgestapt. ‘Ik bedoel, we hebben het er niet echt over gehad. Er moeten nog wat dingen opgehelderd worden. En ik heb stom genoeg, eh…’ Met een zucht sprong Mia weer op de stoep. ‘Wat heb je gedaan?’ ‘… een ex-vriendje verzonnen. Met wie ik naar bed ben geweest.’ Mia staarde me van opzij verbluft aan. ‘Waarom?’ ‘Omdat Henry dan tenminste niet denkt dat hij de eerste is.’ Zo hardop klonk het nog afschuwelijker dan ik dacht.
32
‘Waarom?’ vroeg Mia opnieuw. ‘Omdat… Omdat…’ Ik kreunde. ‘Ik weet het zelf niet eens precies. Het gebeurde gewoon. Alsof ik het niet zelf was, maar een of andere achterbakse buikspreekpop die maar doorratelde. En nu denkt Henry dat ik in Zuid-Afrika een vriendje heb gehad. En seks.’ ‘Hé, ik wil heus niet steeds “waarom” vragen, maar ik móét wel.’ ‘Het was… Hij keek elke keer zo vol medelijden… En toen zei hij… Ach, dat begrijp je toch niet.’ ‘Inderdaad niet. Alstublieft, lieve Heer, laat me nooit verliefd worden en domme dingen doen waarvan ik zelf niet eens weet waarom ik ze doe.’ Mia gaf me een arm. ‘Nou ja, in elk geval is het met jou en Henry nooit saai. Ik ben reuze benieuwd hoe je je hier nu weer uit weet te redden.’ Ja. Anders ik wel. ‘Eén ding nog. Als Henry nog eens naar Rasmus vraagt, moet je niet zeggen dat hij altijd zo raar hijgde, of dat hij…’ Mia bleef staan en grijnsde opeens breed. ‘O, nu snap ik het. Daarom was Henry opeens zo vreselijk nieuwsgierig naar dat dikke mormel van de Wakefields.’ Ze kreeg de slappe lach. ‘Je hebt je ex-vriendje Rasmus gedoopt.’ ‘Het was de eerste naam die me te binnen schoot.’ Eindelijk lukte het me om ook de komische kant van de zaak te zien. ‘Jeetje Liv, zoiets kun jij alleen maar verzinnen,’ proestte Mia. ‘Rasmus Wakefield. Wat een geluk dat ik niet zei dat hij tegen elke lantaarnpaal pieste.’ ‘Of dat hij vreselijk stonk als het regende.’ ‘Dat hij altijd jankte als jij gitaar speelde.’ ‘Dat hij een keer in het kattenluikje is blijven steken.’ Toen de oprit van ons huis in zicht kwam, hadden we nog altijd de slappe lach. Daardoor botsten we bijna tegen een jongen met een
33
driedagenbaardje op, die met twee verhuisdozen, een staande lamp en een saxofoon over de stoep liep. ‘Ga je daarheen verhuizen?’ vroeg Mia. Ze wees naar ons buurhuis. De jongen knikte, wat nog niet zo eenvoudig was, want tussen de bovenste doos en zijn kin zaten twee boeken geklemd, die nu begonnen te schuiven. ‘O, mooi.’ Mia keek hem opgewekt glimlachend aan. ‘De mensen die er eerst woonden, zijn echt vreselijk. Die vrouw veegt elke dag de oprit en scheldt dan tegen de merels.’ ‘Mijn moeder heeft een merelfobie.’ De jongen zuchtte, waardoor beide boeken onder zijn kin vandaan gleden. ‘Oeps,’ zei Mia. Ik ving de boeken op voordat ze op straat konden vallen. Het ging om een dikke pil met de titel Procesrecht en een kapotgelezen pocketuitgave van John Irvings Hotel New Hampshire. Kennelijk een rechtenstudent met een goede literatuursmaak. ‘Kijk eens aan, de verloren zoon keert terug naar huis.’ Florence remde met haar fiets vlak naast ons. Zoals altijd zag ze er fantastisch uit, totaal niet verfomfaaid na een lange schooldag. Haar bruine lange haar was in een paardenstaart gebonden. Eén glanzende lok was losgeraakt en viel nu decoratief voor haar gezicht. Als je haar betoverende glimlach, haar stralende ogen en de schattige kuiltjes in haar wangen zag, geloofde je gewoon niet dat ze ooit iets onvriendelijks kon doen of zeggen. Uiterlijk kon echter misleidend zijn. De laatste tijd was ze zelfs bijzonder slecht gehumeurd. ‘Ik hoorde al dat je vriendin je het huis uit heeft gegooid,’ zei ze tegen de jongen met het stoppelbaardje. ‘Je moeder vindt haar het gemeenste kreng dat ooit op aarde heeft rondgelopen. Jij ook?’ ‘Ze staat op de tweede plek, vlak achter Poison Ivy.’ De jongen
34
glimlachte ook, waardoor zijn prachtige tanden zichtbaar werden. Dat ik hem zijn boeken toestak, merkte hij niet eens. ‘Hallo, Flo. Wat ben jij groot geworden.’ Florence streek de lok achter haar oor. ‘Tja, de tijd staat niet stil, Matti. Komende herfst ga ik studeren. Pas maar op dat ik niet eerder met mijn rechtenstudie klaar ben dan jij. Ik heb gehoord dat je een paar tentamens hebt verprutst. Volgens je moeder door puur liefdesverdriet om dat kreng.’ ‘Ex-kreng…’ Ieder ander zou waarschijnlijk gegeneerd ineen zijn gekrompen, maar Matti zag er absoluut niet gekwetst uit. Eerder als iemand die zich zelfs met een staande lamp onder zijn arm prima op zijn gemak voelt, en dat terwijl hij weer bij zijn moeder introk. ‘Wees maar blij dat je van haar af bent, Matti.’ Florence raakte overdreven meevoelend zijn arm aan, waardoor de staande lamp even vervaarlijk wiebelde. ‘Ze bazuint namelijk allerlei gemene leugens over je rond. Dat jullie uit elkaar zijn omdat je iets met haar beste vriendin had. En met de zus van die beste vriendin. Dat je liever in kroegen rondhangt dan te studeren. Dat je de afgelopen vier maanden jouw deel van de huur niet hebt betaald omdat je jezelf in de schulden hebt gestoken om een absurd dure oldtimer te kunnen kopen met een motorkap die vier keer zo lang is als de kofferbak. Ongeveer, nee, precies zo eentje.’ Ze wees naar de rode auto die langs de rand van de stoep geparkeerd stond en inderdaad een nogal lange motorkap bezat. ‘Wat een onbeschaamde leugenaar.’ ‘Dat is geen oldtimer, maar een Morgan Plus 8, bouwjaar 2012,’ deelde Matti tevreden mee. ‘De vader van een vriend van me verkocht hem voor zo’n belachelijk lage prijs dat alleen een idioot niet zou toeslaan. Voor straf moet ik nu alleen weer een paar maanden bij mijn ouders wonen en iedere dag mijn lievelingskostje voor me laten koken. Maar ach,
35
dat overleef ik ook wel. Met zulke aardige buren.’ Hij knipoogde naar Florence. ‘Mam heeft de liefdesbrieven die je me hebt geschreven vast wel bewaard. Misschien moeten we ze een keertje samen lezen.’ Nu had Florence toch enige moeite om haar meewarige lachje vol te houden. ‘Toen was ik twáálf.’ Ze duwde haar fiets verder, en haar paardenstaart wipte woedend op en neer. Matti grijnsde naar haar. ‘Het lijkt wel gisteren,’ zei hij terwijl Florence met haar fiets onze oprit op verdween. Toen richtte hij zich tot Mia en mij. ‘En jullie zijn…?’ Twee meisjes die met open mond hebben staan luisteren. ‘Florence’ toekomstige stiefzusjes,’ antwoordde Mia bereidwillig. ‘Ik ben Mia en dit is Liv. Zij had vroeger ook een beugel.’ ‘Leuk om kennis te maken, Mia en Liv. Ik ben Matt. De jongen die hier de komende maanden de oprit zal vegen en op merels zal jagen.’ ‘Goed om te weten.’ Ik legde Procesrecht op de bovenste kartonnen doos. Matt klemde het boek met zijn kin vast en liep naar het huis. ‘Dank je wel. We zien elkaar vast gauw weer,’ zei hij over zijn schouder. Echt bewonderenswaardig hoe lang hij die dozen en de staande lamp nu al vasthield, en dan had ik het nog niet over de saxofoon, die intussen vervaarlijk schuin was komen te liggen. Mia leek opeens nog iets te bedenken. ‘Heeft je moeder die liefdesbrieven van Florence echt bewaard?’ riep ze hem achterna. ‘En zo ja, wil je ze me dan verkopen?’ Matt lachte. ‘Waarom niet? Ik kan elke penny gebruiken.’ ‘Kijk niet zo afkeurend,’ zei Mia toen we eindelijk de oprit naar het huis van de familie Spencer op liepen. ‘Ik wil ze alleen voor het geval dat.’ ‘Voor je carrière als chanteur?’
36
‘Liever een chanteur dan een dief. Ik zag heus wel dat je zijn boek hebt gejat. Waarom eigenlijk?’ ‘Oeps.’ Ik haalde Matts boek onder mijn jasje vandaan en keek er gespeeld verbaasd naar. ‘Ja, je hebt gelijk. Hotel New Hampshire. Ik wilde het gewoon nog eens lezen.’ Dat was gelogen, want we hadden een eigen exemplaar in de kast staan, gesigneerd zelfs en voorzien van een persoonlijke opdracht aan mam. In werkelijkheid had ik spontaan bedacht dat het weleens nuttig kon zijn om een persoonlijk voorwerp van Matt in bezit te hebben. Je wist nooit of dat niet eens van pas kon komen. En wat kon er persoonlijker zijn dan een duidelijk kapotgelezen lievelingsboek?
37
Frognal Academy tittle-tattle-blog, met de nieuwste roddels, de beste geruchten en de smeuïgste schandalen van onze school. Over mij: mijn naam is Secrecy – ik bevind me in jullie midden en ken al jullie geheimen. 3 maart J’ai tremblé tu as tremblé il/elle a tremblé nous avons tremblé vous avez tremblé ils/elles ont tremblé Ach ja, wat hebben we allemaal zitten bibberen tijdens de les van mevrouw Lawrence als ze ons werkwoorden liet vervoegen! En o wee als iemand te laat kwam. In mijn eerste jaar dacht ik dat haar strenge ‘l’exactitude est la politesse des rois’ zoiets betekende als ‘stipt als een politieagente’ en dat het zowel op het te laat komen als op het schooluniform sloeg. (In werkelijkheid betekent het ‘punctualiteit is een deugd van koningen’; dit alleen even voor de lezers die Spaans hebben gekozen en anders weer protesteren dat mijn blog veel te pretentieus is.) Maar dat is nu voorbij. Misschien zal er nooit meer een leerling zweten tijdens de Franse les van mevrouw Lawrence. De laatste les die ze ons heeft geleerd was in dat geval: ‘Laat je nooit in met een
38
getrouwde man.’ Erg nuttig. Misschien zelfs wel nuttiger dan de vervoeging van onregelmatige werkwoorden. Hoewel ongetwijfeld niemand van ons zich kan voorstellen ooit iets met een man als meneer Vanhagen te beginnen, zelfs niet als hij óngetrouwd was. Toch? Hoe dan ook is het vreselijk wat er vandaag in de kantine is gebeurd, zo vreselijk dat ik er niet eens een foto van zou opnemen als ik er een had. Dat ben ik mevrouw Lawrence verschuldigd, ook al noemde ze me een anonieme sloerie. De anonieme sloerie zal u eens iets vertellen, mevrouw Lawrence: u was sowieso veel te goed voor meneer Vanhagen. En u krabbelt er heus wel weer bovenop; met psychofarmaca weten ze tegenwoordig wonderen te verrichten. En wie weet, misschien keert u ooit terug op Frognal. Of u komt in de kliniek de liefde van uw leven tegen en wordt elders gelukkig. Ik vind dat u het hebt verdiend. Chaque chose en son temps. (Zoek dat maar lekker zelf op, Frans-haters, ik ben geen tolk, alleen maar de anonieme schoolsloerie.) Over schoolsloerie gesproken: in het licht van het kantinedrama van vandaag verbleekt natuurlijk elk ander nieuws. Daarom hier alleen het interessantste nieuwtje: precies op dit moment bevindt Jasper Grant zich op de veerboot ergens tussen Calais en Dover. Hoewel hij eigenlijk nog tot het einde van dit trimester in zijn Franse provincieplaatsje zou blijven, moest zijn vader hem daar ophalen. Hij is namelijk wegens schokkende overtredingen
39
van de schoolregels van school getrapt, en zijn gastgezin wilde zo snel mogelijk van hem af. Op dit moment kunnen we slechts raden wat hij voor ergs heeft gedaan, maar het mooie is: vanaf morgen kunnen we het hem gewoon zelf vragen. Ik verheug me in elk geval zeer, want ik heb Jasper oprecht gemist. We zien elkaar! Jullie Secrecy
40