Bijlagendeel overzicht
Bijlage 1: Ecologische onderbouwing begrazing Maashorst………………2 Bijlage 2: Drie potentiële uitwengebieden…………………………………29 Bijlage 3: Kaart beoogd begrazingsgebied in 2019 ……………………….32 Bijlage 4: Onderbouwing omvang beoogd begrazingsgebied 2019 ………33 Bijlage 5: Samenvatting interviews………………………………………..36 Bijlage 6: Geïnterviewde doelgroepen…………………………………….41 Bijlage 7: Kaart Fietsrondje Maashorst en doorsteken……………………43 Bijlage 8: Kansenkaart Slabroek…………………………………………..44 Bijlage 9: Kaart dreven en driften in de natuurkern……………………….45 Bijlage 10: Rapport Grote grazers aanvaardbare risico’s………………….46 Kaartbijlagen zitten in apart document:
1
Bijlage 1: Ecologische onderbouwing begrazing Maashorst 2014
Leo Linnartz ARK Natuurontwikkeling 24 september 2014
2
Inleiding Dit document gaat over over begrazing in de Maashorst. De interactie wordt geschetst tussen landschap, grazers en hun predatoren en gehouden naast de Maashorst zoals die nu is en zoals die beoogd wordt. Daarbij komt tevens de interactie tussen de voorgenomen bosomvorming en natuurlijke begrazing aan bod. Na een introductie van de ecologie van de diverse soorten grote grazers, hun onderlinge facilitatie en hun seizoensmigratie, wordt een keuze van de meest geschikte grazers gepresenteerd. Vervolgens wordt ingegaan op de verschillen tussen wilde en gehouden dieren en worden tal van beheeraspecten behandeld. Dit deel eindigt met de conclusie die het voorgaande samenvat en een aan te raden strategie voor het vervolg presenteert.
Begraasde bossen als natuurlijk ecosysteem in Europa Co-evolutie van duizenden soorten
Foto 1: Wisenten in het halfopen zandboslandschap van het Kraansvlak.
Een groot deel van de inheemse flora en fauna is gebonden aan pioniermilieus, graslanden, ruigtes, struwelen, bosranden en vooral alle overgangen daartussen. Redenerend vanuit de recente gebruiksgeschiedenis van het land wordt deze biodiversiteit vaak gekoppeld aan vormen van menselijk landgebruik, zoals kappen, ploegen, plaggen, maaien en beweiden. Op een langere tijdschaal moet deze co-evolutie van soorten en landbouw echter gezien worden als afgeleide van natuurlijke ecosystemen waarin grote herbivoren en natuurlijke processen een dominante rol spelen. Het herstel van deze miljoenen jaren oude relatie is de basale drijfveer achter het terugbrengen van grote grazers in natuurgebieden. Om ons een beeld te vormen van de landschappen en soortenrijkdom die dit oplevert, kunnen we onder andere inspiratie opdoen bij een eeuwenoude gecultiveerde vorm van bosbegrazing: het hudewald.
3
Hudewald, de gecultiveerde vorm Bosweide oftewel hudewald was vele eeuwen lang een gebruikelijke vorm van landgebruik. Runderen, paarden, schapen en varkens werden gehoed in de uitgestrekte bosweides. Kinderen en ouderen hoedden het vee in de halfopen bosweides, terwijl de rest van de familie het land bewerkte. Bosweides boden naast brandhout, bouwhout, gras en bladeren ook voedsel in de vorm van vruchten, bessen en zaden (eikels, beukennootjes). Behalve vee, bleven ook wilde dieren gebruik maken van de voedselrijkdom van de bosweides. Edelherten, wisenten, oerossen en wilde paarden maakten ooit onderdeel uit van dit systeem, maar zijn door jacht en concurrentie zeldzaam geworden of zelfs uitgestorven. Maar tienduizenden kleinere soorten, ooit in de co-evolutie met de wilde grazers ontstaan, konden zich wel handhaven in de bosweides. Ooit waren bosweides wijdverbreid in Nederland en elders in Europa, maar door modernisering verdwenen ze in rap tempo en daarmee de bijbehorende biodiversiteit. De terugkeer van natuurlijke begrazing is Nederlandse en Europese natuurgebieden heeft dan ook primair als doel om de relatie tussen een essentieel ecologisch proces (herbivorie) en de duizenden soorten die hiervan afhankelijk zijn, te herstellen. De resultaten zijn er naar!
Foto 2: Een eeuwenoud bosweidesysteem in Bulgarije.
Wandelende bossen Door betreden, schuren, grazen, schillen, snoeien, zandbaden, woelen, bronst en andere activiteiten van grote grazers zijn tal van natuurontwikkelingsgebieden in Nederland rijk aan overgangen tussen bossen, struwelen, graslanden en pionierplekken. Bovendien zijn de graslanden bloemrijk, omdat de grazers liever gras dan bloemen eten. De bossen zijn niet schaduwrijk en soortenarm, maar halfopen en vol overgangen naar soortenrijke open plekken en randen met mantel- en zoomvegetaties. Vraat en schaduwwerking verhinderen massale bosverjonging in het bos, maar juist dankzij begrazing wel in het open landschap. Doornstruiken en giftige planten beschermen hier de jonge groeiende bomen. Struiken en bomen werken ook samen in een begraasd landschap. Elke soort heeft zijn eigen verdediging tegen vraat: doorns, stekels, gifstoffen, borstelige uitgroei, etc. Door samen te groeien, kunnen struiken en bomen hun beschermingsmaatregelen combineren. De
4
gezamenlijke verdediging is vele malen sterker en de zwakke plekken worden door andere soorten opgevuld. Doornstruiken of kluwens van doornstruiken faciliteren het opgroeien van loofbomen door ze in de kwetsbare jonge fase bescherming te bieden. Terwijl het bos verjongt op de open vlaktes, wordt het opgaande bos opener en takelt lokaal zelfs af. Hier kunnen doornstruwelen kiemen en is de cirkel weer rond, met een halfopen landschap als resultaat. Insecten, storm, meanderende beken, beverdammen en soms zelfs brand helpen mee om dit resultaat te bereiken. Omdat bos en open plekken elkaar in ruimte en tijd afwisselen, wordt ook wel gesproken van wandelende bossen. De cyclus van bosverjonging via doornstruiken in het open land, uitbreidende bossen via groeiende doornstruwelen en steeds opener wordende volwassen bossen is onder andere goed te zien op de Hellegatsplaten, in het Junner Koeland, langs de Grensmaas, het Beneden Geuldal of de Worm en in de Gelderse Poort. Wildlevende runderen en paarden spelen er een hoofdrol in.
Foto 3: Een modern wandelend bos met jaarrondbegrazing door Galloways en Koniks langs de Grensmaas.
Naar een rijk zandboslandschap Niet alleen de waterhuishouding is in de Maashorst sterk gewijzigd, ook de bossen zijn momenteel weinig natuurlijk. Aangeplant als productiebos (voor onder andere mijnhout) hebben de bossen op de Maashorst een vaksgewijze leeftijdsopbouw en een typisch pionier karakter met veel naaldbomen en berken. Door de overwegend voedselarme, droge en zure bodems is de vegetatie arm aan soorten en domineren grassen en bramen. Door stikstofdepositie en invang van stikstof door naaldbos wordt dit effect versterkt. Ook zijn de bossen jong en aangeplant op schrale heide en stuifzand. Hierdoor is de bosbodem nog volop in ontwikkeling, waarvan grassen profiteren. Door beide effecten domineren bochtige smele op de drogere gronden en pijpenstrootje op de nattere. Het streven is echter om op de Maashorst een meer natuurlijk gemengd bos te krijgen. Daar hoort niet alleen meer dood hout en openheid bij, maar ook een breder spectrum aan inheemse boomsoorten en een breed spectrum aan inheemse grazers en snoeiers. In het recente verleden zijn al diverse gemeentebossen omgevormd door open plekken te kappen en door bomen om te lieren. Dit leverde naast meer openheid en dood hout ook verjonging van naaldbomen, 5
eiken, berken, vuilboom, lijsterbes en Amerikaanse vogelkers op. Door afwezigheid van zaadbronnen kiemen andere boom- of struiksoorten niet of nauwelijks. Ook komen in de gebieden met jaarrondbegrazing nauwelijks loofbomen op met uitzondering van berk en Amerikaanse vogelkers. Dit mede omdat de aanwezige runderen, paarden en schapen ook de heide open moeten houden en de dichtheden dus navenant hoog zijn. Wel zijn hiermee al de eerste stappen gezet om qua structuur richting diversiteit van natuurlijke wandelende bossen te gaan. De huidige bomen op de Maashorst leveren vooral slecht verteerbaar strooisel op. De bladeren van eiken, beuk, dennen en sparren verteren slecht en laten een zure humus achter. Andere boom- en struiksoorten hebben wel bladeren waar veel mineralen in achterblijven. Dat blad verteert gemakkelijk en zorgt voor een veel (basen)rijkere bosbodem dan nu het geval is. De wortels van onder andere winterlinde, gewone esdoorn, veldesdoorn, hazelaar en op wat rijkere, lemige plekken ratelpopulier en abeel halen mineralen uit de diepere ondergrond en geven dat middels hun blad in de herfst weer af aan de toplaag. Op iets rijkere, vochtige grond spelen fladderiep, gewone es en zwarte els een vergelijkbare rol. Dergelijke bomen laten een veel rijker bos ontstaan dan een bezoeker nu voor mogelijk zou houden. In de Maashorst worden in de komende jaren stappen gezet om tot een dergelijk bos te komen door gerichte inbreng van gewenste boom- en struiksoorten. Overal waar leem of klei in de ondergrond zit zullen deze soorten een ander type bos laten ontstaan. Het is van belang dat een groot deel van deze nieuwe bomen en struiken niet alleen bij aanplant beschermd is tegen vraat, maar dat dit ook later nog het geval is. De beste bescherming is dan ook om aan te sluiten bij de natuurlijke bescherming die bekend is van wandelende bossen. Sommige soorten produceren antivraatstoffen in hun bast, andere, zoals lindes, maken een beschermende kooi van twijgen rondom hun centrale stam en beschermen zo hun bast. Nieuwe bomen en struiken kunnen net als in een natuurlijk wandelend bos worden voorzien van beschermende doornstruiken. Door snoeiwerk wel toe te staan, maar uittrekken of geheel wegvreten niet, wordt de vorming van antivraatmiddelen bij bomen en struiken gestimuleerd. Tijdelijke rasters of een kooi van gaas of takken kunnen hierbij helpen als hulpmiddelen. Alleen uitrasteren helpt niet: als het raster wordt verwijderd, dan krijgen de grazers toegang tot bomen en struiken zonder weerstand tegen schillen en snoeien. Bekend is dat dit dan alsnog tot sterke sterfte onder de aanplant kan leiden. Het plan voor bosontwikkeling moet rekening houden met de grazers die gaan komen en omgekeerd moet het begrazingsplan aansluiten op de plannen voor de omvorming naar een rijk bos. Uiteindelijk is het doel dat er een afwisselend landschap ontstaat met daarin bloemrijke graslanden, heidevelden, struwelen en bomengroepen en bosjes met een mix van naald- en loofbomen in alle successiestadia van pionierbos tot het hierboven beschreven rijkere bostype. Dit zandboslandschap zal afwisselender zijn dan het huidige gesloten bos met grootschalige open agrarische vlakte in het centrum. Het zal opener en kleinschaliger zijn in het nu nog aaneengesloten bos, maar tegelijkertijd ook afwisselender op de grote open cultuurvlakte. Anders dan in het huidige bos en heidegebied, komt op voormalige landbouwgrond wel spontaan een breder pallet aan struiksoorten op. Met name meidoorns en rozen kiemen hier spontaan. De reden hiervoor is dat de bovengrond nog voldoende mineralen bevat voor de jonge kiemplantjes om te overleven. Het blijkt echter een race tegen de klok. Na enkele jaren stokt de verjonging en lijkt de toplaag uitgespoeld net als in de huidige bossen en heidevelden. Omvorming van landbouwgronden naar natuur biedt dus een kortdurende, maar prachtige kans om te komen tot de ontwikkeling van een halfopen zandboslandschap van het rijkere type. Spontane kieming gecombineerd met aanplant van sleutelsoorten zoals groepjes doornstruiken en bodem verbeterende boom- en struiksoorten gecombineerd met een relatief
6
lage graasdruk kan hier in relatief korte tijd een mooie aanzet naar het gewenste rijke landschap laten ontstaan. Het eindbeeld in 2050 staat omschreven in het Natuurplan Maashorst: “In de toekomst bestaat de kern van de Maashorst en Herperduin uit een robuust en samenhangend natuurgebied met bos, heide, grazige vegetaties, vennen en stromende beekjes. Deze kern is op termijn een aaneengesloten open parkachtig boslandschap van circa 3.500 ha groot.” Dit hele bos is dan min of meer natuurlijk en er vindt geen houtoogst meer plaats. Er loopt dan een compleet spectrum inheemse grote grazers rond, waaronder edelhert en de waterhuishouding is hersteld. Doordat de beste ontwikkelkansen voor een rijk halfopen bos liggen in het nu nog open agrarisch gebied is, zal dit deel dichter begroeien dan in het natuurplan geschetst. De gewenste openheid kan wellicht ook elders in het gebied gerealiseerd worden of de vorm krijgen van zeer open bos. Duidelijk is in ieder geval dat de beschreven grootschalige openheid niet spontaan ontstaat door natuurlijke begrazing, maar een resultaat was van overbegrazing en overexploitatie in het verre verleden en alleen door aanvullend beheer in stand gehouden kan worden.
Grote herbivoren
Figuur 1: In vorige tussenijstijden leefde er een veel grotere soortenrijkdom aan grote herbivoren in Europa. Op de voorgrond damherten en wolven en op de achtergrond Europese bosolifanten en een Europese neushoornsoort. Het bos was toen veel opener dan we nu gewend zijn in Europa en had alle kenmerken een bosweidesysteem.
Ooit leefde er een breed pallet aan megaherbivoren in ons land. We moeten echter teruggaan tot de vorige tussen-ijstijd om een beeld te krijgen van de oorspronkelijke inheemse soortenrijkdom aan grote herbivoren. Zonder invloed van de mens was het landschap toen opener dan nu gebruikelijk is. Soorten als Europese bosolifant, Europese waterbuffel, reuzenhert en twee soorten neushoorns leefden hier destijds in een klimaat dat niet veel van het huidige afweek. Van de inheemse Europese grote herbivoren zijn alleen nog wisent, edelhert, damhert, eland en wild zwijn over. Het wilde paard en het oerrund leven slechts voort in gedomesticeerde vorm, evenals waterbuffel. Door dedomesticatie zijn echter inmiddels goede vervangers beschikbaar voor oeros en wild paard beschikbaar. Konik, exmoor pony, heckrund, tauros en hooglander zijn enkele van die vervangers. Hieronder wordt de ecologie van de nog beschikbare grote herbivoren geschetst als opmaat voor hun inzetbaarheid voor begrazing van de Maashorst.
7
Wild paard Het wilde paard is een echte graseter. Met hun enkelvoudige maag en lange darmen kunnen ze veel schraal voedsel verwerken. Voor een goede darmwerking hebben ze veel vezelrijk voedsel nodig. Ze hoeven niet te herkauwen, waardoor ze in staat zijn om een groot deel van de dag te grazen. Paarden eten dan ook veel dor en voedselarm gras. Hierdoor zijn paarden in staat om een verdorde en vervilte grasvlakte om te vormen tot een grazige weide. Paard is daarmee een sleutelsoort in grazige zandlandschappen, zoals vergraste heidevelden en duingraslanden. Met vezelarme, voedselrijke grassen kunnen paarden moeilijker overweg. Ze kunnen dan hoefbevangen worden, waar vooral hengsten en niet drachtige merries gevoelig voor zijn. In voedselrijke landschappen overleven paarden daarom alleen in grotere sociaal complete groepen, waarin voldoende interactie is om overgewicht en hoefbevangenheid te voorkomen. Omdat een paard geen herkauwer is, is het dier veel gevoeliger voor antivraatstoffen in tal van planten. Daarom wordt vlier en Amerikaanse vogelkers door paarden gemeden. Wilgen, populieren, beuken en fijnsparren worden echter graag geschild. In de winter wordt het meest geschild, maar ook in voorjaar en zomer wordt er soms flink aan bomen geknabbeld. Paarden nemen graag een zandbad en keren daarvoor geregeld naar dezelfde geschikte plek terug. Paarden leven van nature in harems, met een leidmerrie en een leidhengst. Geregeld zijn er ook zogenaamde secondanten, hengsten die de leidhengst helpen met het verdedigen van de harem tegen wolven en andere hengsten. Jonge dieren verlaten hun geboorteharem. Jonge hengsten sluiten zich aan bij een hengstengroep en leren hier onder andere om te vechten voor een eigen harem. Jonge merries brengen soms een tijdje door in een pubergroepje alvorens door een hengst geschaakt te worden. Hengsten markeren hun leefgebied met mesthopen. Deze zijn vaak een walhalla voor kevers en paddenstoelen. Paarden zijn vluchtdieren. Bij aanwezigheid van predatoren verblijven ze het liefst op open grazige vlaktes, waar ze roofdieren van verre zien aankomen. Door hun domesticatiegeschiedenis zijn paarden niet schuw naar mensen toe.
Wild rund Het wilde rund is een bewoner van moerassen, voedselrijke graslanden en open bossen. Hoewel het oorspronkelijke oerrund een imposant dier was, zijn de huidige runderrassen een stuk kleiner en vooral minder hoog. Oerrundstieren waren flink groter dan oerrundkoeien. De horens van oerrunderen waren dikker en langer dan bij moderne runderrassen en hadden een karakteristieke gedraaide vorm. In het Tauros programma wordt getracht om met een aantal oorspronkelijke runderrassen een dier te fokken wat zowel genetisch als qua uiterlijk het oerrund benadert. Anders dan paarden kunnen runderen moeilijk overweg met zeer voedselarme gewassen, maar juist erg goed met voedselrijke grassen. Als herkauwer kunnen ze ook overweg met veel antivraatstoffen. Voor paarden giftige soorten als vlier en Amerikaanse vogelkers worden door runderen met smaak naar binnen gewerkt. Anders dan wisenten, schillen runderen weinig, maar snoeien des te meer. Tot duimdikke takken gaan 's winters met smaak naar binnen. Daarbij worden ook doornige takken gegeten van soorten als roos, braam, meidoorn en sleedoorn. Runderen hebben een matriarchale sociale structuur, dat wil zeggen dat oma aan het hoofd staat van een relatief grote groep koeien met hun nakomelingen. Jongvolwassen stieren trekken weg, maar de dochters blijven, zodat de leden van een koeiengroep allemaal familie van elkaar zijn. Stieren leven in kleinere stierengroepen of solitair. Uitgerangeerde stieren trekken zich terug in gebieden die door andere runderen gemeden worden. Tijdens de bronst van mei tot juli maken stieren zogenaamde bronstkuilen. Kale grond en pollen gras worden met de hoeven of horens uit de kuil geschraapt en over de rug weggegooid. Ook wordt de kale grond vaak met de kop doorwoeld. Verlaten bronstkuilen zijn van groot belang voor 8
pionierplanten. Runderen zijn meer plaatstrouw dan paarden of wisenten en hebben een kleinere homerange.
Wisent De wisent is een bewoner van (half)open bossen. Koeien wegen 350 tot 600 kg, stieren rond de 900 kg. Het zijn herkauwers die gras, kruiden, knoppen, blaadjes, twijgen en bast eten. Net als paarden kunnen ze goed overweg met droog en voedselarm gras. Ze schillen meer bomen en struiken dan alle andere planteneters. Hierdoor zijn ze in staat openheid in een volwassen bos te maken. Als loofhout niet beschikbaar is worden ook jonge loten van dennen gegeten, iets waartoe rund en paard nauwelijks in staat zijn. Bomen worden gebruikt om de vacht te schuren. Deze bomen rotten op den duur weg en zo ontstaat er een open plek in het bos. Ook doornstruweel, zoals sleedoorn, meidoorn en christusdoorn wordt door wisenten gesnoeid, waardoor het compact wordt en het maar langzaam uitbreidt. Wisenten nemen ook graag een zandbad en maken dan flinke, ondiepe zandkuilen. Sommige kuilen worden langdurig gebruikt, maar andere slechts kort. Na afloop worden ze een eldorado voor pionierplanten, hagedissen, kevers en insecten. De wisent is een sociaal kuddedier, vergelijkbaar met het rund. Er zijn groepen met vrouwelijke dieren en hun nakomelingen. Bij een aantal van ongeveer twaalf, splitst een oudere koe zich af. Jonge stieren verlaten de groep en sluiten zich aan bij een stierengroep. In de voortplantingstijd, van augustus tot oktober, zoeken de stieren de koeiengroepen op. Dominante stieren dulden dan geen concurrenten in hun nabijheid. De wisent negeert mensen of vlucht er voor weg. Veel dichterbij komen dan ongeveer 25 tot 50 meter zit er niet in.
Edelhert Het edelhert leeft in een kudde of roedel en onder natuurlijke omstandigheden hoofdzakelijk in bossen en nabijgelegen open landschap. Open bosgedeelten en aangrenzend open landschap vormen een ideaal voedsel- en bronstgebied. Dichte bosgedeelten zorgen voor de nodige beschutting, waar gerust, herkauwd of gevlucht kan worden. Ook edelherten eten grassen, kruiden, knoppen, blaadjes, en twijgen. Anders dan rund, paard en wisent vormen ze ruigte niet om naar grasland, maar wordt die eerste alleen maar een beetje opener gemaakt. Ze profiteren wel van het voorwerk van de grotere grazers, omdat kort, groen grasland meer voedsel biedt voor edelhert dan ruigte. Herten schillen veel en kunnen in naaldbossen de successie naar loofhout sterk onderdrukken, zodat die bossen in het pionierstadium van naalden berkenbos blijven. Een roedel bestaat uit 6-12 vrouwtjes. Mannetjes vormen losse groepen met herten van vergelijkbare leeftijd. In de bronstijd van half juli tot half oktober valt de mannelijke roedel uit elkaar. Dominante dieren zorgen dan voor de voortplanting. Na de voortplantingstijd zijn veel dominante herten uitgeput. In de bronsttijd maken herten kleine kale bronstplekken. Voor de bronst wordt het gewei geveegd, wat tot een beschadigde bast bij jonge bomen kan leiden, een aanvullende rem op bosverjonging. Het edelhert is een schuw dier dat mensen als bedreigend ervaart. In omheinde en gebieden zonder jacht kan enige gewenning optreden. Het edelhert probeert de mens zoveel mogelijk te ontlopen en trekt zich terug in rustige gebieden, gevrijwaard van verstoring. De vluchtafstand bedraagt circa 500 meter, maar kan door gewenning in gebieden zonder jacht en met veel recreanten veel kleiner zijn.
9
Damhert Damherten leven in kleine kuddes of roedels in open tot tamelijk gesloten bossen. Dichte bosgedeeltes zorgen voor beschutting en de meer open delen voor veel voedsel. 's Nachts vindt geregeld trek van meer besloten rustgebieden naar open (landbouw)gebied plaats. Groepen hindes en hun jongen zijn daarbij meer plaatstrouw dan groepen herten, die gemakkelijker seizoenstrek ondernemen naar tijdelijk zeer geschikte gebieden. Damherten eten grassen, kruiden, knoppen, blaadjes, vruchten en twijgen. Ze snoeien jonge bomen en struiken tot compacte bonsaistruikjes. Daarnaast graven ze naar wortels en vergroten zo bestaande pionierkuilen in het landschap. Een roedel bestaat uit meerdere hindes en hun jongen van dit en vorig jaar in groepjes van vijf tot zeven dieren. Herten leven in losse groepen van vergelijkbare leeftijd. In de bronsttijd en september en oktober worden de herten territoriaal. Dominante dieren zorgen dan voor de voortplanting. In de bronsttijd maken herten kleine kale bronstplekken. Voor de bronst wordt het gewei geveegd, wat tot een beschadigde bast bij jonge bomen kan leiden, een aanvullende rem op bosverjonging. Aangezien de meeste damherten van origine uit kleine omheinde gebieden stammen, zijn ze vaak weinig schuw en vertrouwen ze op hun schutkleur. Daar waar op ze gejaagd wordt, worden ze echter snel schuwer.
Eland Elanden zijn erg op zichzelf gericht. Volwassen dieren leven solitair, waarbij de vrouwelijke dieren de jongen van vorig jaar nog bij zich hebben tot aan de geboorte van hun maximaal twee nieuwe kalfjes. Voor de geboorte worden de jaarlingen verstoten. Elanden zijn geen grazers, maar echte snoeiers, die grote hoeveelheden bladeren, knoppen en twijgen eten. Daarnaast eten ze ook waterplanten en de toppen van hoge kruiden. Laag bij de grond grazen is dodelijk voor elanden, omdat ze als snoeier geen weerstand hebben tegen de maagdarmparasieten van de echte grazers. Als herkauwer zijn ze weinig gevoelig voor antivraatstoffen. Ze bewonen niet alleen moerassen, maar ook bossen op zandgrond, waarbij ze veel berken, dennen en ratelpopulieren snoeien. Als zodanig is eland de belangrijkste tegenkracht in Europa voor grove den en berk en speelt eland dus een belangrijke rol in het Zandboslandschap. Opvallend genoeg is hun binding aan water minder dan wij geneigd zijn te denken. Ze overleven uitstekend in gebieden waar maar weinig water en moeras aanwezig is. Elanden trekken rond in een groot leefgebied en kunnen forse afstanden zwerven. Elanden zijn niet echt schuw naar mensen toe, behalve als er veel op gejaagd wordt. Vluchtafstanden en zichtbaarheid worden in Europa dan ook vooral bepaald door jacht en het jachtseizoen.
Ree Reeën leven solitair of in kleine sprongen in hun territorium. Ze komen voor in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden. In de schemering wagen ze zich in open terrein om te grazen. In de beschutting wordt geschuild en gerust. Als knabbelaar eet een ree bessen, bladeren, twijgen, knoppen, scheuten en loten van struiken en bomen, maar ook grassen, kruiden, noten en paddestoelen. Reeën zijn erg selectief en eten alleen de meest voedzame delen. Als browser onderdrukken ze bosverjonging en stimuleren daarmee de Amerikaanse vogelkers. Voor de bronst wordt het gewei geveegd, wat tot een beschadigde bast bij jonge bomen kan leiden, een aanvullende rem op bosverjonging.
Moeflon / schaap Het wilde schaap, de moeflon, is van origine een hooggebergtesoort, dat bij gevaar naar steile rotswanden vlucht. Het is een selectieve grazer, die met een karig dieet toe kan en ‘paardenweitjes’ nog korter afgraast. Ze eten grassen, bloemen, twijgen, jonge bladeren en ’s 10
winters boomschors. Moeflons en schapen versterken het ree-effect op de bosverjonging. In heidevelden kan hun graas- en schilgedrag een goede aanvulling zijn op andere grazers, maar net als alle schapen eten moeflons veel bloemen, waardoor er bij hogere aantallen en langdurige aanwezigheid weinig bloeiende bloemen overblijven. Schapen en geiten zijn gevoelig voor predatie door hond, wolf en lynx, waardoor ze in het laagland extra bescherming nodig hebben in de vorm van bijvoorbeeld kuddewaakhonden, schrikdraadrasters, -netten of ‘s nachts op stal moeten. Ook moeflons blijken in Duitsland bij gebrek aan steile rotswanden, hun natuurlijke vluchtplaatsen, niet bestand tegen predatie door wolven.
Foto 5: Ook Moeflons en Soayschapen zijn niet bestand tegen predatie door hond, wolf of lynx en hebben extra bescherming nodig.
Ooien en lammeren leven in kleine groepjes in een territorium. In de bronsttijd, van oktober tot november, worden ze vergezeld door een ram. Dan vechten de rammen fel om de gunst van de ooien.
Wild zwijn Het wild zwijn leeft in familiegroepen (rotten) van meerdere vrouwtjes en hun één- en tweejarige jongen. Volwassen mannelijke dieren leven vaak solitair, maar jonge mannetjes trekken vaker met elkaar in los-vast groepsverband op. Onder invloed van wolvenpredatie worden de groepen groter, bij menselijke jacht eerder kleiner. Zwijnen krijgen tot 12 jongen in voedselrijke omstandigheden, waardoor de populatie snel kan groeien. Van nature wordt die groei door wolven en andere predatoren sterk ingeperkt. Ook de voedselbeschikbaarheid zorgt voor een sterke rem op de populatie, waarbij in een onbejaagde populatie vaak maar 4 tot 5 jongen geboren worden. Het wild zwijn is een alleseter, die grassen, kruiden, knollen, bollen, eikels, beukennootjes, regenwormen, insecten en aas eet. Het is geen herkauwer en daardoor gevoeliger voor bepaalde antivraatstoffen. Ze wroeten in de bodem om bij hun voedsel te komen. Deze bodemwoeling is een belangrijk ecologisch effect. Het helpt bolgewassen om zich te verspreiden, breekt uitgedroogde kleilagen open en brengt in zandige gebieden losse minerale grond naar boven, waarop tal van planten kunnen kiemen. Alle akkersoorten zijn van origine
11
eigenlijk soorten die aangepast zijn aan deze natuurlijke bodemwoeler. Naast woelen, nemen zwijnen ook veel modderbaden, waardoor ondiepe poelen met een waterdichte bodem in het landschap ontstaan. Amfibieën en insecten profiteren daarvan. Ten gevolge van de jacht zijn zwijnen over het algemeen zeer schuw. Ze hebben een beperkt leefgebied, maar kunnen wel overdag schuilen in natuurgebieden en 's nacht boerenland bezoeken. Hun effect op het natuurlijke landschap maakt ze zeer gewenst, maar de overlast die ze kunnen veroorzaken in akkerland en weiland maakt herintroductie echter lastig. Zwijnen herintroduceren ligt dan ook niet voor de hand. Gezien de ontwikkelingen in Brabant, Limburg en Gelderland komen ze wellicht ooit vanzelf. In de natuurkern van de Maashorst zou daar ruimte voor moeten zijn.
Foto 6: Wroetsporen van wild zwijn. In natuurgebieden van essentieel belang voor tal van pionierplanten, zoals anjers, maar een nachtmerrie in een boerenweiland of tuin.
Grazers in een zandboslandschap Facilitatie Soorten in ecosystemen faciliteren elkaar, dat wil zeggen, dat de ene soort de leefomgeving zodanig aanpast dat een andere soort er beter in kan leven. Zo maken wisenten in de duinen van het Kraansvlak gesloten kardinaalsmutsstruweel open door te schillen, breken en snoeien. De combinatie van betreding, vocht en zonlicht op de bodem zorgt voor een snelle vertering van het blad en een explosieve groei van de grassen onder het struweel. Wisenten begrazen dit gras, waardoor het korter wordt. Paarden grazen dit korte gras nog korter af, waardoor het geschikt wordt voor konijnen. Betreding van het kortgrazige gras zorgt voor goede kiemplekken, waardoor er meer en meer kruiden in de grasmat komen, waar weer veel insecten van profiteren. Dood hout van takken, afgebroken stammen en stronken zorgen ervoor dat het gras plaatselijk niet goed begraasbaar is en daar lang en ruig blijft. Hier kiemen soorten als meidoorns, die door damherten en wisenten in bonsaivorm gehouden worden. Etc. Dit soort complexe samenwerkingen zorgt er voor dat veel meer soorten een plek vinden in het geheel. Door facilitatie leven grazers van nature in een soortenrijke samenstelling.
12
Herintroductie van grote grazers dient in dat licht gezien ter aanvulling van het totale pallet aan grazers en herstelt en completeert de werking van het ecosysteem. Bovendien is de maat van de grazer van belang voor zijn effect op het ecosysteem: hoe groter de grazer, hoe sterker het effect op al uitgegroeide bomen en struiken. Herintroductie van grote grazers dient dus ook het herstel van dit effect.
Foto 7: Runderen en paarden faciliteren ganzen door grasland kort af te grazen, waarna de hergroei voor ganzen aantrekkelijk voedsel is.
13
begrazing
ree damhert edelhert eland wisent konik exmoor ijslander hooglander tauros heckrund brandrode Melkvee Limousin schaap moeflon
snoeit snoeit en graast snoeit en graast snoeit graast (en snoeit) graast (en schilt) graast (en schilt) graast (en schilt) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit) graast (en snoeit)
natuureffect meer minder meer meer loofbos naaldbos heide bloemen +/+/+ -+/+ + -+ + -++ ++ + +/++ ++ +/+ ++ ++ +/+ ++ ++ +/+ ++ ++ + ++ + ++ + ++ --+/+ --+/+ --+/+ ++ -++ --
kaal zand -+ + -++ + + + ++ ++ ++ -----
zelfredzaam ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ +/+/+/-
Predatie medicijn geschikt publieksbeeld bestendig gebruik voor zand- vriendelijk wildernis landschap natuur + niet + ++ + + niet ++ ++ +/+ niet ++ ++ ++ ++ niet ++ ++ ++ ++ niet ++ + ++ + niet ++ + + + niet ++ ++ + + ? ++ + +/++ niet + ++ +/++ niet + + + ++ niet + + + +/wel + -+/wel -+/-+ wel --wel + ++ --niet + ++ +
eind oordeel + + + + ++ ++ ++ +/+/+ + --
14
Seizoensmigratie Van nature treedt er bij veel soorten grazers seizoensmigratie op. In Zandboslandschappen is drink- en badwater een belangrijke sturende factor in het voorkomen van de verschillende soorten grote grazers. In droge zomers concentreren dieren zich rondom plekken waar nog wel water is. Van daaruit worden dagelijkse voedseltochten ondernomen, waardoor in de omgeving van drinkwater veel meer gegraasd en gesnoeid wordt dan verder weg. Dit levert een natuurlijke variatie in graasdruk op en daarmee een variatie in het landschap. Kunstmatige drinkplaatsen of –poelen verstoren dit natuurlijke proces en horen niet thuis in een zo natuurlijk mogelijk zandboslandschap. Voedselrijke landschappen zijn daarentegen vaak natte landschappen en daardoor niet altijd beschikbaar. Kwelders en uiterwaarden overstromen vaak langdurig in het winterhalfjaar. Door waterdiepte en slibafzetting wordt voedsel dan onbereikbaar. Winterse ijsvorming heeft hetzelfde effect en maakt daarnaast betreding risicovol. Hierdoor is het aantrekkelijk om ’s winters naar hogere zandgronden te verhuizen. Bovendien neemt in de winter het voedselaanbod in de voedselrijke gebieden af, waardoor extra leefgebied welkom is. Grazers die in grote dichtheden ’s zomers in voedselrijke gebieden leven, zullen in het winterhalfjaar voor een deel naar duinen of hogere zandgronden trekken. Zeker omdat er dan op de zandgronden ook vaak meer beschutting aanwezig is. Deze vorm van seizoenstrek zal mede afhangen van de kwaliteit van de verbinding tussen uiterwaard en hogere zandgrond en van de graasdruk op de uiterwaarden. Bij een relatief lage graasdruk is op de uiterwaarden ’s winters voldoende voedsel te vinden en zal er minder of geen uitwisseling plaats vinden. Bij een erg lage graasdruk trekken grazers zelfs weg uit het voedselarme gebied om zich permanent in de uiterwaard te vestigen. Voor de Maashorst betekent dit dat een koppeling met de uiterwaarden van de nabijgelegen Maas ecologisch in potentie erg interessant is. Dit maakt mogelijk dat er op natuurlijke wijze in de winter meer wilde runderen, herten en andere grazers op de Maashorst verblijven en geeft meer inzicht in migratie als natuurlijke proces. Immers, door de vele rasters in Europa zijn we migratie niet meer gewend en is er relatief weinig kennis over. Op kleinere schaal kan een dergelijke seizoensgebruik en bijbehorende migratie plaatsvinden tussen de droge delen van de Maashorst en de rijkere beekdalen en wijsgronden op de flanken. Realisatie van een dergelijke migratie hangt voor alle koppelingen af van de keuze voor de ligging van de rasters.
Soortkeuze Niet alle soorten grazers horen zo maar in het zandboslandschap thuis. De meeste grazers bereiken hun optimum in voedselrijke rivierdalen, vloedvlaktes en kwelders. Edelherten, runderen en zwijnen leven bij voorkeur op deze voedselrijke plekken, maar kunnen ook goed in zandlandschappen overleven. Runderen profiteren in een voedselarmer landschap sterk van grazers die dorre grassen weg grazen, zoals paard en wisent. Paarden hebben voedselarme en vezelrijke gewassen nodig en kunnen dus uitstekend overleven in arme zandlandschappen. Elanden snoeien graag de bomen van het zandlandschap: grove den, berk en ratelpopulier. Van wisenten en damherten is niet bekend waar hun optimum ligt, maar beide doen het uitstekend in een zandboslandschap. Uit deze korte opsomming en de soortbesprekingen komt dus naar voren dat het vanuit de ecologie van de soorten voor de hand ligt om de Maashorst als zandboslandschap vooral met paard, wisent, eland en wellicht (dam)hert te bevolken. Runderen spelen bij voorkeur een kleinere rol dan nu vaak gebruikelijk is in begraasde zandboslandschappen in Nederland. Dat kan voor een deel veranderen wanneer het Maasdal, de beekdalen en wijstgronden gekoppeld zouden worden aan de Maashorst. Deze plekken zijn
15
optimaal voor wildlevende runderen en edelherten, die na koppeling van daaruit seizoenstrek naar de drogere gebieden ondernemen.
Natuurlijke kuddes Van nature leven grote grazers in sociale groepen in het landschap. Wildlevende of wilde runderen en wisenten leven beide in koeiengroepen, stierengroepen en kennen oude solitaire stieren. Wilde paarden kennen daarentegen harems en hengstengroepen. In voor hen geschikte gebieden lopen met name oerrund en wild paard in grote, complex samengestelde groepen, met meerdere koeiengroepen of harems bijeen. Voedselbeschikbaarheid, onderlinge concurrentie en predatie bepalen de samenstelling en grootte van de groepen en hun verspreiding over het landschap. Weggeconcurreerde stieren zoeken een rustig heenkomen in onbezette en vaak minder geschikte gebieden. Wisenten leven daarentegen weer juist in kleinere groepen. Het resultaat is een ruimtelijk gevarieerd graasgedrag en daarmee een gevarieerd ecosysteem. Predatie drijft dieren uit veiligheidsoverwegingen bij elkaar, soms in kuddes van meerdere soorten bijeen. Stieren blijken bij runderen ’s nachts een belangrijke beschermende rol te spelen. Zozeer zelfs, dat in Bulgarije de wildlevende koniks en reeën ’s nachts de bescherming van wildlevende runderkuddes opzoeken tegen de wolven die daar jagen. Mannelijke en vrouwelijke dieren worden in gelijke aantallen geboren. Doordat de sterfte onder mannelijke runderen of wisenten vaak netto groter is, zijn er uiteindelijk vaak toch meer volwassen vrouwelijke dieren dan mannelijke, in ongeveer een verhouding van 2 á 3 op 1. Vooral bij runderen is de aanwezigheid van meerdere mannelijke dieren ook ecologisch van groot belang. Juist dan maken stieren om elkaar te imponeren een uitgebreid stelsel van bronstkuilen, die jaar op jaar in de zomer weer in hun pioniersstadium hersteld worden. In verlaten kuilen kan de successie weer van nul af aan beginnen. Tal van pionierplanten zijn hiervan afhankelijk en ook zandhagedissen, graafwespen en zandbijen profiteren. In natuurlijke kuddeverband opgroeiende dieren leren van hun kuddegenoten: wat eetbaar is wat niet, wanneer ergens veel te eten is of waar goed drinkwater of een doorwaadbare plek ligt. Maar bovenal worden ze ook opgevoed: ze leren hoe ze zich naar elkaar en de buitenwereld moeten gedragen. Vluchtgedrag, afstand houden, etc. wordt zo overgedragen binnen de kudde. Een goed aan het publiek aangepaste kudde is daarom goud waard.
Bronst Ieder voorjaar in mei en juni barst de runderbronst los. 2 tot 3 maanden nadat de kalfjes geboren zijn, worden de koeien tochtig. De stieren vechten om een goede positie en het recht om bij de koeiengroep te mogen lopen. Om elkaar te imponeren rukken stieren af en toe doornstruikjes of graspollen uit de grond en prikken die op hun horens. Stieren schrapen veel met hun hoeven over de grond en werpen grond met hele pollen zode over hun rug, waardoor zogenaamde stierenkuilen ontstaan. Deze kale stukken grond spelen een belangrijke rol in het bronstgedrag van runderen. Maar niet alleen dat: ze zijn ook erg belangrijk voor de biodiversiteit van het gebied. Pionierplanten en –dieren profiteren volop van deze plekken: strandduizendguldenkruid, zandbijen, graafwespen, ect. hebben de stierenkuilen nodig om te overleven. Verslagen stieren houden zich op in de marge van het gebied, waardoor deze minder voedselrijke plekken ook goed begraasd worden. Ook andere grazers hebben hun specifieke voortplantingsseizoen en –gedrag. Hengsten vechten de hele zomer om hengstige merries en vooral in de grotere kuddes is het een waar spektakel om te zien. Ook wisenten hebben in de zomer hun bronsttijd. Bij damhert en edelhert speelt de bronst in de herfst. Ook hier gaan de mannelijke dieren het gevecht met elkaar aan en worden bronstplekken gemaakt. Een gebied met meerdere soorten grazers kan
16
van het late voorjaar tot in de herfst spectaculair bronstgedrag te zien zijn, telkens van weer andere soorten en telkens met hun eigen effect op het landschap.
Nauwelijks verzorging De wilde kuddes runderen, paarden of wisenten hebben in principe geen verzorging nodig. Hun eigen afweer en de relatief lage dichtheden houdt parasieten en ziektes op afstand. Eksters blijken Europese ossenpikkers en halen veelvuldig teken uit de vacht van runderen en wisenten. De dieren gaan er zelfs zo voor staan of liggen dat eksters er beter bij kunnen. Medicijnen hebben de dieren daarom niet of slechts bij hoge uitzondering nodig, zodat hun mest schoon is en als bron voor tal van leven dient. Insecten en paddenstoelen profiteren hiervan. Zolang de kuddes in evenwicht zijn met de draagkracht van het gebied is ook geen winterse bijvoedering nodig. Zolang oornummers voor runderen verplicht zijn, kan volstaan worden met wat lokhooi om de dieren jaarlijks te vangen om ze van oornummers te voorzien.
Dood doet leven Gestorven runderen en paarden worden nu nog vaak verwijderd uit natuurgebieden, maar dat is niet de natuurlijke gang van zaken. Ongeveer de helft van de biodiversiteit is betrokken bij afbraak van dode planten en dieren. Kadavers van grote dieren die achterblijven in de natuur zijn dan ook een groot feest: enorme aantallen aaskevers en andere insecten profiteren van de aanwezigheid van al dat dode vlees, waaronder tal van zeldzame soorten. In korte tijd wordt zo’n kadaver netjes opgeruimd en rest slechts een hoopje botten. Voor veeziektes hoeven we niet te vrezen. Wild-levende kuddes zijn bij introductie gezond en doordat er weinig met dieren of voer gesleept wordt, komen er ook niet zo maar veeziektes binnen. Bovendien zal in twijfelgevallen altijd de dierenarts erbij gehaald worden en kan het kadaver onderzocht worden en indien nodig alsnog verwijderd worden. De positieve resultaten voor de natuur zijn ronduit overweldigend! Kadavers van wilde dieren, zoals ree, edelhert en wisent mogen nu al blijven liggen en ARK is bezig om dit onder voorwaarden ook mogelijk te maken voor wildlevende runderen en paarden. De Maashorst kan als proeflocatie aan dit project meedoen en gezamenlijk de monitoring en veterinaire begeleiding regelen.
Extensieve rassen Groeiende inzichten in natuurlijk functionerende ecosystemen hebben natuurbeheerders en publiek bewust gemaakt van het belang van begrazing. Er is echter sprake van spraakverwarring: zowel natuurlijke begrazing als beweiding door productievee wordt begrazing genoemd. Beide verschillen functioneel echter fors. Al vele duizenden jaren is de mensheid bezig om de productie en het gebruiksgemak van gedomesticeerde - en dus ooit wilde - runderen te verbeteren. Neveneffecten, zoals vroegrijpheid en geboorteproblemen, werden niet voorkomen door selectie, maar met menselijk handelen opgelost. In latere jaren is daar ook een verminderde weerstand tegen veeziektes bovenop gekomen, in de hand gewerkt door gemakkelijk beschikbare medicijnen, zoals antibiotica. Hoogproductieve runderen hebben bovendien hoogwaardig voedsel nodig. Dat groeit volop in een goed bemeste boerenwei, maar is in de natuur zeldzaam. Bovendien is dat in de winter sowieso niet of nauwelijks aanwezig. Dan moet er deels geleefd worden van minder verteerbare bast, twijgen en dergelijke. Het gevolg is dat veel hoogproductieve runderrassen inmiddels niet meer zelfstandig in het wild kunnen overleven. Ze kunnen niet zelfstandig afkalveren, raken hun melk niet kwijt of missen het hoogproductieve voedsel. Daar waar hoogproductieve rassen wel in natuurgebieden grazen, blijkt dat ze vooral het meest smakelijke voedsel eten en het laagwaardige onbegraasd laten staan. Dit heeft grote gevolgen voor het ecosysteem, dat nu voor een deel niet meer begraasd wordt terwijl dat van nature wel het geval was. Andersom gebeurt ook: in het groeiseizoen worden zulke grote
17
aantallen dieren ingeschaard, dat alles op wordt gegeten, ook wat van nature zou blijven staan. Bloemen komen dan niet meer tot zaadzetting en verdwijnen langzaam uit het gebied. Bovendien gaat zo de natuurlijke structuurrijkdom van graslanden verloren. Dergelijke hoge dichtheden leiden ook tot vertrapping van bodem en vegetatie, om nog maar te zwijgen van de vele medicijnen die via de mest in het weiland terecht komen. Van nature leven grazers ook in gemengde samenstellingen. Herten, runderen, paarden, ganzen, etc. faciliteren elkaar, zodat er bij elkaar opgeteld meer grazers in hetzelfde gebied kunnen leven, maar per soort de aantallen lager zijn. Dit past uiteraard slecht bij de productiedoelen van gehouden vee, dat bij voorkeur in zo hoog mogelijke aantallen van een soort in een terrein loopt. Echter, hoe meer verschillende soorten grazers bij elkaar leven, hoe diverser hun invloed op het ecosysteem en hoe groter de variatie en daarmee de biodiversiteit. Overleven in de natuur betekent dat je weet wanneer wat eetbaar is. Kalfjes die opgroeien in natuurlijke sociale kuddes leren dit van hun moeder en andere kuddegenoten. Het eten van boomblaadjes en snoepen van de jonge uitlopers van doornstruiken wordt zo aangeleerd. Ingeschaarde pinken vertonen dan ook zelden dit gedrag en krijgen ook niet de tijd om het zelf te ontdekken. Daarnaast worden productierunderen vaak in de winter uit natuurgebieden gehaald of bijgevoerd, waardoor bomen en struiken nauwelijks meer gesnoeid en geschild worden. Ingeschaard vee biedt daardoor vaak weinig tegendruk tegen verbossing. Ze helpen daarmee bomen en struiken ook niet om weerbaarder te worden voor het moment dat er wel grazers komen die bomen en struiken schillen en snoeien. Wildlevende runderrassen, zoals Heckrunderen, Taurossen en Schotse Hooglanders, zijn daarentegen zelfredzaam. Door decennialange dedomesticatie zijn ze inmiddels perfect aangepast aan overleven in de natuur. Ze eten van het volledige spectrum aanwezige eetbare planten, bomen en struiken, hebben geen hulp nodig bij de geboorte van hun kalf en komen zelfstandig de winter door. Juist in de winter worden bomen en struiken aangepakt en trappen ze een gesloten graszode open om ruimte te maken voor de vele soorten één- en tweejarige kruiden die jaarlijks uit zaad moeten zien te kiemen. In de vacht van grote grazers kleven in de nazomer en herfst tal van zaden, die zo efficiënt verspreid worden en op betreden plekken ook nog de juiste kiemomstandigheden tegenkomen. Verder zit er nooit antibioticum of andere medicijnen in de mest van deze runderen, zodat de mest als vanouds weer een walhalla is voor een veelheid aan mestkevers en andere dieren, die op hun beurt weer stapelvoedsel vormen voor dassen, kraaiachtigen en kraanvogels. Ook paddenstoelen groeien in een veel grotere soortenrijkdom op mest zonder medicijnen. Tot slot verspreiden wildlevende runderrassen in hun mest de zaden van tal van grassen, kruiden en vruchtdragende bomen en struiken. Zaden van wilde appels, kersen en peren die het maag-darmkanaal gepasseerd zijn, hebben een grotere kiemkracht en kiemen bovendien in een voedzaam hoopje rundermest.
Raskeuze De extensieve zorg die robuuste soorten als Heckrund, Tauros, Exmoor en Konik nodig hebben staat in schril contrast met de benodigde hoeveelheid zorg voor productierunderen en minder extensieve paardenrassen, zoals rijpaarden, trekpaarden of zelfs Noorse Fjorden. Waar dat toe leidt is te zien in menig natuurgebied: door het medicijngebruik is de diversiteit aan paddenstoelen en kevers op de mest van de paarden en/of runderen bijzonder laag. En dat terwijl medicijnvrije paardenmest juist bekend staat om zijn grote biodiversiteit. Schotse Hooglanders en Galloways zijn erg zelfredzaam en vallen daardoor onder 'wild rund'. Door hun dikke zomervacht hebben ze echter problemen met warm zomerweer. Ze staan daarom vaak urenlang af te koelen in het water en mesten en urineren daar ook vaak. Uiteraard is dat niet gunstig voor van nature voedselarme wateren. Horens worden door runderen gebruikt om zich te verdedigen tegen wolven en om takken van bomen en struiken naar beneden te buigen om zo bij de twijgen en blaadjes te komen. De hoornloosheid van
18
Galloways is daarom een handicap voor deze soort. Melkvee, vleesvee en zeker dikbillen zijn ongeschikt voor natuurlijke begrazing. Runderrassen als Limousin, Blonde d'Aquitaine en Charolais kunnen wel de Nederlandse winters overleven, maar zijn niet publieksvriendelijk en grazen veel selectiever dan Heckrund of Tauros. Zij zijn daarom net als ander productievee niet aan te merken als ‘wild rund’.
Herkomst Voor alle grazers geldt dat ze het beste overleven in het landschap waar ze geboren en getogen zijn. Daar zijn ze gewend aan de lokale ziektes en parasieten. Van hun moeder krijgen ze de eerste antistoffen mee, waardoor een eerste besmetting minder ernstig verloopt en het eigen afweersysteem de tijd krijgt om weerstand op te bouwen. De voedselrijkdom of armoede van een gebied bepaalt in de eerste paar levensjaren het effectieve darmoppervlak en daarmee de efficiëntie van voedselopname. Op latere leeftijd verhuizen van voedselarm naar voedselrijk of andersom, levert dan ook geregeld problemen op. Het verslepen van dieren kan ook nieuwe parasieten en ziektes in een terrein brengen. Het is daarom van belang dat nieuwe dieren zoveel als mogelijk ziekte- en parasietenvrij zijn en dat alle nieuwe dieren zoveel mogelijk aangepast zijn aan de lokale omstandigheden. Veel ziektes en parasieten zijn bovendien niet soortspecifiek, maar eerder generiek binnen een soortgroep (bijvoorbeeld evenhoevigen). Wel varieert de gevoeligheid voor ziektes en parasieten tussen de soorten enorm. Wisenten zijn bijvoorbeeld erg gevoelig voor ziektes waar runderen ongemerkt mee rond kunnen lopen. Gezond uitzien is dus niet hetzelfde als vrij zijn van ziektes en parasieten.
Grazers en publiek
Foto8: Uit proeven in het Kraansvlak blijkt dat ruiters goed samen te gaan met wildlevende wisenten en koniks.
Voor de Maashorst is niet alleen de ecologie van belang, maar ook de mate waarin grazers samen kunnen gaan met publiek en de mate waarin ze juist een attractie vormen. Wildlevende 19
grazers zijn een enorme publiekstrekker. Van eenvoudige sociale interacties tot spectaculaire bronst en dartele jonge veulens en kalfjes, er is het hele jaar door wel wat om van te genieten. De natuur vaart er wel bij en trekt tegelijkertijd meer bezoekers. Wildlevende en wilde grazers zijn over het algemeen niet gevaarlijk voor het publiek, maar moeten wel met respect behandeld en niet te dicht benaderd worden. Niet iedereen is bereid dat te doen, wat soms tot incidenten leidt. De frequentie daarvan is echter –gelukkig - bijzonder laag. Tegelijkertijd zijn sommige mensen ook ronduit bang voor grote grazers en mijden juist daarom gebieden met deze dieren. Met gerichte communicatie is aan beide problemen veel aan te doen, zoals excursies, voorlichtingsavonden, social media, websites en duidelijke informatieborden. Dit is zeker van belang als er wisenten of elanden op de Maashorst gaan leven, diersoorten die in Nederland nog niet zo bekend zijn bij het publiek. Door opgedane ervaring ARK is er echter van overtuigd dat natuurlijke begrazing met alle bovengenoemde soorten samen kan gaan met recreanten, zoals wandelaars (en hun hond), nordic walkers, trimmers, mountainbikers, fietsers en ruiters, etc. Deze laatste ook als er sprake is van begrazing met wildlevende paarden in natuurlijke sociale kuddes. Voor alle soorten recreanten en grazers geldt dat gewenning en respect sleutelfactoren zijn in een nagenoeg conflictloos samenzijn in de natuur.
Foto9: Grote grazers, zoals wisenten, edelherten en elanden oefenen een grote aantrekkingskracht op het publiek uit.
Natuurlijke sociale groepen wildlevende dieren zijn vaak publieksvriendelijker dan door mensen gehouden dieren. Stieren en hengsten vechten met soortgenoten om de dominantie in de kudde. Ze zijn vooral met elkaar bezig en negeren over het algemeen menselijke bezoekers. Dieren, die door mensen grootgebracht zijn, maken mensen onderdeel van hun eigen sociale systeem. Honden zien bijvoorbeeld het baasje en zijn gezin als onderdeel van hun roedel. Bij runderen vechten volwassen stieren om de dominantie, want alleen wie bovenaan staat mag meedoen aan de voortplanting. Als mensen bepalen waar een stier gaat of staat, zijn zij dominant en daarmee een – potentiële – concurrent. In tegenstelling tot hun wildlevende soortgenoten zijn gehouden stieren daarom veel eerder geneigd om met mensen de confrontatie aan te gaan, met alle gevolgen van dien. Ingeschaarde pinken of jonge stiertjes zijn geregeld irritant nieuwsgierig. Hun nieuwsgierigheid wordt niet in de kudde bevredigd of bijgestuurd. In plaats daarvan reageren ze dit op de bezoeker af. Heel anders dan het gedrag 20
van wilde of verwilderde runderen die mensen uit de weg gaan en zelf afstand houden. Door de keuze voor wilde runderen en paarden worden deze problemen voorkomen. Het is wettelijk verplicht om bezoekers te waarschuwen voor de aanwezige grazers in een gebied. Gebruikelijk is om dit met kleine informatieborden aan te geven, waar meteen ook de omgangsregels vermeld staan. Gebruikelijk bij begrazing met paarden en runderen is een verbod op voeren, aaien en de kudde doorkruisen en een gebod op afstand houden. Voor runderen en paarden wordt een afstand van 25m aangehouden. Uit onderzoek aan wisenten blijkt dat bij deze wilde soort beter 50m als minimale afstand aangehouden kan worden, omdat dit tot minder onrust in de kudde leidt. Een dergelijke grotere afstand is ook aan te raden voor edelhert en eland om al te grote verstoring te voorkomen. Voor damhert geldt dat deze soort erg tolerant is voor bezoekers, zolang deze op de gebruikelijke paden blijven. 25m afstand is ook hier aan te bevelen om voeren te ontmoedigen. Dat geldt ook voor de andere soorten. Soms is er ook een verbod om honden mee te nemen het terrein in of een gebod om honden aan de lijn te houden. Uitgebreide ervaring in onder andere Rotterdamse stadsparken met Schotse Hooglanders leert echter dat dit niet altijd noodzakelijk is. Honden en runderen leren na enige gewenning met elkaar omgaan. Met koniks zijn elders vergelijkbare ervaringen opgedaan. Een beperkte proef met wisenten en honden wijst dezelfde kant uit. Voorzichtigheid is echter wel geboden: niet alle individuen reageren hetzelfde en zowel rund als wisent verdedigen hun kalfjes in het kalverseizoen. Afstand houden en de dieren en hun kalfjes respecteren voldoet om veel (zo niet alle) incidenten te voorkomen. Wisenten of runderen met kalfjes hebben sowieso de neiging om zelf afstand te houden tot mensen, wat eventuele risico’s verder reduceert. Voldoende rustgebied is voor alle soorten aan te bevelen. Niet alleen voor de wilde soorten, maar ook voor wildlevende runderen, boerenvee in een weiland of een zeer rustig runderras als Schotse Hooglander.
Toegankelijkheid Gezien het bovenstaande en de afgesproken eindbeeld uit het natuurplan Maashorst, ligt het voor de hand om bezoekers welkom te heten in het hele begrazingsgebied, maar er voor te zorgen dat de meest intensieve recreatie vooral aan de randen plaats vindt en het centrale deel vooral voor de extensieve vormen van recreatie zijn. Binnen het gebied dient echter wel voldoende rustgebied voor de aanwezige grazers te zijn.
Wilde of gehouden dieren Om landbouwschade, verkeersongelukken en schade aan tuinen te voorkomen is het aan te raden om de grazers op de Maashorst binnen een raster te houden. Doordat de Maashorst en Herperduin samen minder dan 5000ha groot is, is er geen sprake van een vrije wildbaan en zijn alle de dieren die binnen de rasters gehouden worden automatisch volgens de wet ‘gehouden dieren’, dat wil zeggen: dieren met een eigenaar die er juridisch verantwoordelijk voor is. Wisenten, damherten, edelherten en elanden binnen de rasters zijn enerzijds echte wilde grazers, maar anderzijds volgens de wet ‘gehouden dieren’, waarvoor andere regels gelden als voor dieren in de vrije wildbaan. Een voordeel is dat dan ook niet voor eland of wisent een vergunning voor officiële herintroductie hoeft te worden aangevraagd. Bij gehouden wild is er eveneens sprake van een eigenaar die juridisch aansprakelijk is voor eventuele schade die de dieren veroorzaken en die ook een zorgplicht heeft. In principe heeft de terreineigenaar geen aansprakelijkheid met betrekking tot de kuddes, anders dan dat bezoekers voldoende geïnformeerd moeten worden over de aanwezigheid van grote grazers. Zeker als het nieuwe soorten zoals wisenten of elanden betreft, dan vraagt dit extra aandacht. De zorgplicht van de diereigenaar wordt in geval van een groot natuurgebied zeer beperkt uitgelegd: de dieren worden geacht om ook in de winter en in droge zomers hun eigen voedsel
21
en drinkwater bijeen te scharrelen en zelf voor beschutting te zorgen. Ook wonden mogen op natuurlijke wijze helen. Langdurig lijden, zoals bij een gebroken poot, is niet toegestaan, evenals verhongeren of van dorst omkomen. Er moet binnen het raster wel nog ergens voedsel en drinkwater te vinden zijn.
Foto 10: Hoewel wildlevend en in de kraal moeilijk hanteerbaar, zijn de Heckrunderen op de Hellegatsplaten gehouden dieren met oornummers in en bijbehorende officiële afstammingsregistratie.
Voor paarden en runderen geldt eveneens dat het gehouden dieren zijn, waarbij zelfs aan de wettelijke registratieplicht met oormerken en chips voldaan moet worden. De Maashorst kan echter ook aangemerkt worden als spoor A terrein, waarna voor de aanwezige paarden en runderen geen registratieplicht meer geldt. De dieren mogen dan niet meer geslacht worden of vervoerd naar andere terreinen. Hun kadavers mogen dan weer wel in het terrein achterblijven. Voor spoor B terreinen zijn er versoepelingen van de registratieplicht. Voor terreinen groter dan 100 ha kan het oormerken van kalfjes uitgesteld worden tot een leeftijd van 12 maanden (anders binnen 3 dagen). Voor paarden die in het terrein blijven geldt geen chipverplichting. Tot slot is er de optie dat damhert of edelhert wel in de vrije wildbaan leven, maar de andere soorten niet. In dat geval moeten de rasters goed genoeg zijn om de wisenten, runderen en paarden binnen te houden, maar wel de aanwezige herten net als reeën door te laten. De vrije wildbaan betekent in dit geval ook dat er goede afspraken moeten zijn met o.a. agrariërs in de omgeving over schadepreventie en compensatie, dat er maatregelen genomen worden om de verkeersveiligheid te waarborgen, dat schade aan particuliere tuinen voorkomen wordt, dat afspraken met jagers gemaakt worden en dat formele toestemming van de bevoegde overheid (provincie) geregeld is.
Populatiebeheer Predatie kan op de lange termijn mogelijk een rol spelen in het beheer van hertachtigen in het gebied, maar zo lang als er nog geen wolven zijn, kan jacht die rol vervullen. Dat wil niet zeggen dat er ook binnen het wildernisgebied gejaagd moet worden. Een terughoudend wildbeheer komt de zichtbaarheid van de herten voor het publiek zeer ten goede. Het is beter om het begrazingsgebied vrij te houden van beheerjacht of schadebestrijding en dit indien
22
nodig plaats te laten vinden op die dieren die zich buiten de Maashorst in agrarisch gebied begeven. Eventueel kan de schil met multifunctioneel bos dienen als bufferzone met beperkte beheerjacht of schadebestrijding aan de buitenrand. Zo zou er op termijn ook ruimte kunnen komen voor wild zwijn in de kern van de Maashorst. Voor de grotere soorten – eland, wisent, wild rund en wild paard - geldt dat er altijd menselijk beheer aan te pas zal komen. De Maashorst is eenvoudigweg te klein voor een zelfredzame populatie van deze grote diersoorten, daar voor een dergelijke populatie al gauw 150 individuen van een soort aanwezig moeten zijn. In plaats daarvan kan volstaan worden met het af en toe uitwisselen van enkele mannelijke of vrouwelijke dieren of zelfs gehele sociale groepen ineens. De werkwijze verschilt per soort en moet nauw aansluiten op het natuurlijke sociale gedrag. Bijvoorbeeld nieuwe onverwante stieren of hengsten kunnen het beste als een groepje jonge pubers van circa 2 jaar oud toegevoegd worden. Dit sluit het beste aan bij hun natuurlijke gedrag. Voor het inbrengen van een groep vrouwelijke dieren kan het beste een complete koeiengroep, complete harem of een groepje jonge merries ingebracht worden. Voor het verwijderen van dieren geldt hetzelfde. Jacht is niet mogelijk, omdat het in juridische zin ‘gehouden dieren’ betreft. Overtollige dieren kunnen wel naar andere natuurgebieden gebracht worden of geslacht. Dat laatste is alleen mogelijk met gehouden dieren die aan de identificatiewetgeving voor landbouwhuisdieren voldoen. Wisenten en elanden kunnen dus niet worden geslacht, maar kunnen wel naar andere natuurgebieden verhuisd worden, of dood in het terrein achterblijven en een bron van voedsel voor tal van andere soorten vormen (zie dood doet leven). Voor de wilde paarden en runderen in het gebied kan op termijn eenzelfde stap gezet worden door de dieren als wild aan te merken. ARK en Rewilding Europe proberen dit samen (juridisch) mogelijk te maken.
Graasdruk In een natuurlijke omgeving zijn vegetatie en grazers in evenwicht met elkaar. Hoge aantallen grazers houden de vegetatie kort, maar als de graasdruk hoog is, dan is er ook weinig te eten in de winter. De conditieopbouw van de dieren in de herfst is dan deels onvoldoende, waardoor een deel de winter niet door komt. Doordat niet alleen de sterfte, maar ook de reproductie afhankelijk is van de conditie van de dieren, komt de graasdruk van nature niet boven een grens uit, die bepaald wordt door voedselrijkdom, zomerse droogte en winterse omstandigheden. Predatie speelt hierin ook nog een rol, door de hoeveelheid grazers onder deze maximale draagkracht te houden en al eerder de dieren in een mindere conditie af te romen. Hierdoor ontstaat een sterkere variatie in vegetatiestructuur, met lokaal ruimte voor ruigte en bosontwikkeling. Niet alle natuurgebieden hebben voldoende schaal om ruimte te bieden aan bovenstaande natuurlijke processen. In kleinere gebieden moet de beheerder zelf een inschatting maken van de draagkracht aan de hand van de conditie van de dieren en het terrein. Daarbij kan bijvoorbeeld ook de gewenste hoeveelheid ruigte en struweel- of bosontwikkeling een rol spelen, maar dit kan slechts binnen een bepaalde bandbreedte. Immers, een plant die gemeden wordt door de aanwezige grazers zal pas sterk onderdrukt worden als de draagkracht ver overschreden is. Tegelijkertijd lijden andere, meer eetbare planten daaronder en kunnen zelfs verdwijnen, met een cascade aan effecten verderop in het ecosysteem doordat ook afhankelijke soorten verdwijnen. Overbegrazing leidt al snel tot vermindering van het aantal bloeiende bloemen en verlating van het bloeiseizoen, wat een negatief effect heeft op insecten die daarvan afhankelijk zijn. Gebruikelijker is een graasdruk waarbij nauwelijks tot geen winterse sterfte optreed en er tegelijkertijd op beperkte schaal zomerse ruigte ontstaat met struweel en bosvorming. Dat geeft volop ruimte aan bloeiende planten en de vele insecten en vogels die daarvan afhankelijk zijn.
23
Een gebruikelijke dichtheid aan grazers in relatief voedselarme zandgronden met veel bos is circa 3 grazers per 100 ha. Op voormalige landbouwgronden is meer voedsel aanwezig en is ruimte voor circa 30 grazers per 100 ha. Vanwege hun kleinere gewicht tellen edelherten voor de helft mee, damherten voor een kwart en ree voor een tiende. In totaal is er daarmee in 15001 ha voedselarm natuurgebied ruimte voor 45 grote grazers en in 500 ha voedselrijk natuurgebied ruimte voor nog eens 165, samen dus ongeveer 200 grote grazers. Wanneer dat wordt gespreid over het eerder besproken geschikte soortenspectrum, is er jaarrond ruimte voor circa 75 wisenten, 100 edelherten, 25 oerossen, 50 Exmoor-pony’s en 50 reeën. Hierbij kunnen de aantallen edelherten desgewenst geheel of gedeeltelijk ingeruild worden voor eland of damhert. Dit is nadrukkelijk een inschatting van de draagkracht en daarmee zijn de bovenstaande getallen geen streefaantallen. Gebruikelijk is om met lagere aantallen te starten en door natuurlijke aanwas richting draagkracht van het gebied te groeien. Door in de praktijk te kijken naar de terreinontwikkelingen en de conditie van de grazers is goed vast te stellen wanneer de juiste aantallen bereikt zijn. Om de gewenste bosontwikkeling van de grond te krijgen kan het bovendien noodzakelijk zijn om een aanmerkelijk lagere dichtheid aan te houden, bijvoorbeeld 1 dier op 10 ha voedselrijke grond. Het bovenstaand rekensommetje zou dan op 95 grote grazers uitkomen, te verdelen over de verschillende soorten. Afhankelijk van de vegetatieontwikkeling kunnen deze dichtheden in de toekomst door omvorming van de vegetatie veranderen of qua soortsamenstelling verschuiven. Landbouwgrond kan door uitspoeling armer worden, maar tegelijkertijd kan de gewenste ontwikkeling naar een rijker loofbos zorgen voor extra voedsel en dus draagkracht. Komen er op termijn meer soorten bij, dan zal dat deels ten koste gaan van de soorten die er al leven. Door facilitatie en aanvullend graasgedrag kunnen er dan meer dieren leven, maar moeten desondanks de aantallen van de oorspronkelijke grazers (iets) omlaag. Het beste is om ook dit weer in de praktijk te bepalen door jaarlijks te kijken naar de terreinontwikkelingen en de conditie van de grazers. Omdat de ontwikkeling van loofbos een belangrijk doel is, is het van belang om de verjonging en opgroei van loofbomen en struiken te monitoren en daar een streefdoel aan te koppelen. Het rapport over bosomvorming zal daar nader op in gaan. De begrazingsdruk zal hier rekening mee moeten houden en dus voldoende laag moeten zijn. Hier constateren we slechts dat het struwelen van braam, sleedoorn, roos en meidoorn in voldoende open delen verjonging van alle inheemse soorten structureel mogelijk maken, waar dit in hoog opgaand bos vooral voorbehouden is aan naaldboomsoorten en sommige schaduwtolerante soorten. Alleen al de aanwezigheid van reeën kan voldoende zijn om dit te bewerkstelligen. Takkenkooien in stormgaten kunnen in opgaand bos dezelfde functie als doornstruweel vervullen. Uiteraard kunnen dergelijke constructies ook aangelegd worden tijdens de bosomvorming. Populaties grazers zijn van nature variabel van samenstelling. De aantallen zijn niet altijd constant, maar variëren onder invloed van natuurlijke omstandigheden. In natuurlijke systemen hebben ziekte-uitbraken grote invloed op het ecosysteem. Hoefdierpopulaties kunnen hierdoor gedecimeerd worden en jaren nodig hebben om op hun oude peil terug te komen. Dit grote sterven is uiteraard dramatisch, maar maakt wel massale bosverjonging mogelijk. Een deel van de variatie in begroeiing is hier mede van afhankelijk. Een dergelijke populatiedip kan in een beheerd systeem nagebootst worden, door tijdelijk meer dieren af te voeren en de populatie daarna weer langzaam te laten groeien.
1
In het Natuurplan Maashorst staat 3500 ha vermeld, maar in het Statement Maashorst de wildernis wordt beredeneerd dat “1500 Ha .. vanwege intensieve recreatie of ontbrekende eigendom niet geschikt [is] voor begrazing”. Hoewel het uiteindelijke begrazingsgebied groter kan worden, is het voor de berekening van het aantal dieren beter om aan de lage kant te blijven. Uitbreiden van kuddes is altijd gemakkelijker dan krimpen.
24
Terreinbeheer Er is nog weinig bekend van echt natuurlijke begrazing en het zandboslandschap dat daarbij ontstaat. Duidelijk is echter wel dat een open boomloze heide een cultuurartefact is en dus niet zo maar behouden blijft bij een meer natuurlijk beheer. Wellicht dat het natuurlijke zandboslandschap een veel sterkere afwisseling heeft van open plekken en dichte bosschages. Daarbij treedt er momenteel door de huidige stikstofdepositie meer bosverjonging op dan van nature het geval zou zijn. Om de hei open te houden zijn vrijwel zeker aanvullende maatregelen nodig. Daarbij zijn aanvullende maatregelen beter dan het kunstmatig opvoeren van de graasdruk in het hele gebied. Bij dat laatste wordt meteen ook de gewenste omvorming naar loofbos door diezelfde graasdruk onmogelijk gemaakt. Als aanvullende maatregelen zijn mogelijk: • • • •
Branden Maaien Bomen kappen of trekken Extra begrazing door een rondtrekkende schaapskudde of inscharing achter flexnetten.
De voorgestelde maatregelen zullen vooral toegepast moeten worden om de nu nog sterke dominantie van naaldbomen te doorbreken en om lokaal openheid in stand te houden. De laatste maatregel heeft als negatief bijeffect dat eerst de loofbomen opgegeten worden en daarna pas de naaldbomen en daarnaast dat een eventueel aanwezige afwisselende structuur met oude heidestruiken verdwijnt, wat erg negatief is voor o.a. reptielen. Ook branden is negatief voor fauna, maar is wel een verdwenen natuurlijk proces, dat ook in Nederland en dan vooral op de zandgronden thuis hoort. Branden kan dus het best ingezet worden op plekken waar geen belangrijke populaties van een faunasoort aanwezig zijn. Hou met branden ook rekening met versterkte kieming van dennen, die ecologisch verbonden zijn met bosbrand. Dennen produceren immers voor een deel kegels die met hars brandvrij geseald zijn. Na een brand is de harslaag verdwenen en kiemen er veel jonge dennen uit dit zaad. Een tweede brand voordat nieuwe zaadzetting optreedt doet echter ook deze dennen verdwijnen. De huidige sterke dominantie van dennenzaad in de bodem wordt dan doorbroken.
Exotenbestrijding Japanse duizendknoop en reuzenberenklauw zijn voorbeelden van exoten die kwijnen als ze vroeg in het voorjaar begraasd worden door herkauwers. Dit gebeurt automatisch bij jaarrondbegrazing, omdat in het vroege voorjaar de grazers veel eten nodig hebben en het aanbod nog gering is. Eerste uitlopers worden dan efficiënt en op een kwetsbaar moment weg gegraasd. Bij seizoensbegrazing worden deze exoten meestal niet effectief onderdrukt. Een reden is dat seizoensgrazers te laat in het seizoen komen. De reuzenberenklauw is dan al te groot en laat zich niet meer weg grazen. Bovendien leren de jonge dieren van hun moeder of, hoe en wanneer zo’n soort te eten is. Ingeschaard vee brengt die kennis niet mee en als het wel die kennis opdoet, dan gaat deze met het frequent wisselen van de kudde zo weer verloren.
25
Foto 11: Deze Japanse duizendknoop langs de Worm in Zuid-Limburg wordt door Galloways weg gegraasd tot in het doornstruweel.
Een andere categorie exoten is ook voor herkauwers niet smakelijk, maar kan dan weer slecht tegen betreding. Een voorbeeld hiervan is reuzenbalsemien. Over het algemeen maken jaarrond aanwezige grazers - en zeker als het meerdere soorten betreft - een beter gebruik van het gehele terrein dan productievee. Hierdoor worden soorten als reuzenbalsemien beter onderdrukt bij natuurlijke begrazing c.q. betreding dan bij inscharing.
Rasters Voor zowel rund, paard en wisent is een eenvoudig raster van circa 1,20 m hoog - met draden op 60, 90 en 120 cm hoogte - voldoende om de dieren binnen te houden. Voor rund en paard kan dit prikkeldraad zijn. Wisenten hebben echter schrikdraad nodig, omdat ze anders met hun horens het draad stuk trekken. In theorie kunnen al deze dieren over zo’n raster heen springen, maar in de praktijk doen ze dat niet. Elanden, dam- en edelherten hebben een raster van 2,20 m hoog nodig. Om reeën vrij toegang te verlenen dienen dan wel zogenaamde reeënpoortjes in aanwezig te zijn. Wellicht dat schrikdraadrasters ook voor deze soorten effectief zijn, waarbij een hoogte van 1,50 m aangehouden kan worden om de dieren binnen te houden. Wildwallen, greppels, sloten en andere hoogteverschillen kunnen, mits goed benut, de benodigde rasterhoogte sterk verminderen. Het gebruik hiervan is sterk te prefereren op plekken waar dit kan. Voor alle rasters geldt dat zij alleen effectief zijn zolang de populatie binnen de rasters niet te hoog is voor het daar aanwezige voedsel. Ook sociale druk kan er voor zorgen dat – met name jonge – herten alsnog naar buiten trekken door over of door rasters heen te springen of reeënpoortjes te gebruiken. Bij rasters geldt altijd dat deze zo sterk zijn als de zwakste schakel. Een omgevallen boom of slecht geplaats deel kan de effectiviteit sterk verminderen.
26
Kosten hekwerk en beheer kuddes De onderstaande bedragen geven een indicatie van de benodigde kosten voor een raster. Afhankelijk van de gekozen uitvoering en levensduur kunnen de daadwerkelijke kosten hoger of lager uitpakken. Wildrooster extra breed Beheerpoort Klaphek Edelhertraster Wisentraster Schrikapparatuur
€ 10.000,€ 5.000,€ 450,€ 30,€ 10,€ 3000,-
per stuk per stuk per stuk per meter per meter per stuk
Dit betekent dat een startbegrazingsgebied van 225 ha (van 1500m bij 1500m) circa € 69.000,- aan rasters, schrikapparaat, 1 beheerpoort en 2 klaphekken kost, tegen circa € 189.000,- voor een versie die geschikt is om edelhert, damhert of eland binnen te houden. Het raster is voor hertachtigen dus bijna drie keer zo duur als voor wisent, paard en rund. De kosten voor het beheer van de kudde zijn afhankelijk van diersoort, juridische status en het oppervlak en de overzichtelijkheid van het begraasde terrein. Over het algemeen geldt dat nieuw geïntroduceerde dieren meer toezicht en begeleiding vereisen dan een kudde met jarenlange ervaring. Herten met een officiële wildstatus vergen minder beheer dan gehouden runderen met oormerkplicht. Tot slot zijn vernieuwende projecten altijd duurder dan business as usual, juist omdat vanwege het vernieuwende karakter nog volop geleerd moet worden.
Conclusie Gezien het voorgaande ligt het voor de hand om relatief veel paarden en wisenten in de Maashorst uit te zetten, gecombineerd met eland, dam- of edelhert. Eland zou een geweldige aanvulling zijn, maar daarvoor zijn naast een gedegen aanpak ook goede rasters nodig, net als bij andere hertachtigen. Damhert heeft daarbij de voorkeur, omdat hij minder schilt en meer lijkt te snoeien dan edelhert. Damhert wordt daarentegen eerder als tam gezien (hertenpark) en edelhert als wild en dus beter passend bij wildernisnatuur. Vanwege de schil- en snoeiactivieiten van beide soorten herten en de voorgenomen omvorming naar meer en rijker loofbos, ligt het voor de hand om deze soorten later toe te voegen. Bij voorkeur komen damhert en/of edelhert dan in de vrije wildbaan te lopen, waarbij de snelwegen en provinciale wegen wel uitgerasterd zijn, maar de aangrenzende landbouwgebieden en kleinere wegen niet. Dat vergt echter wel het nodige voorwerk en goede afspraken met boeren, jagers en omwonenden. Wild zwijn is te omstreden en komt bovendien in de toekomst wellicht net als de wolf zelfstandig naar het gebied. Rund is volgend op de andere soorten en zou dus van nature in lagere aantallen in de Maashorst leven. Toch meer runderen uitzetten in het gebied vertaalt zich meteen in een sterke onderdrukking van jonge loofbomen en struiken, het vervangingsvoedsel voor gras dat maar voor een klein deel van het jaar in groene vorm aanwezig is. Pijpenstrootje wordt in de andere maanden van het jaar gemeden door runderen en kan bij een hoge bezetting aan runderen gemakkelijker gaan domineren. Of wisenten en paarden daar langduriger van grazen zal blijken door in de praktijk de begrazing door wisenten, paarden en runderen met elkaar te vergelijken. Na 2019 kan bouwend op de opgedane ervaring opgeschaald worden naar het hele begraasde deel van de Maashorst. Na 10 jaar bosomvorming kan dan alsnog wildlevend rund, damhert en/of edelhert toegevoegd worden. Een meer gedetailleerde uitwerking van deze visie wordt in het onderdeel begrazing gepresenteerd, waarin de ligging van het uitwengebied wordt voorgesteld, alsmede de definitieve soortkeuze en bijbehorende rasterkeuze. Daarin zal ook het voorgestelde beheer en juridisch eigendom van de dieren nader uitgewerkt worden.
27
Foto 12: Wildlevende paarden, zoals deze Exmoor pony’s, kunnen een belangrijke rol spelen in de begrazing van de Maashorst.
28
Bijlage 2: Drie potentiële uitwengebieden Kaart zie ook kaartbijlagen pag 8
1. Drie opties Grensweg Drie Vennen Kanonsberg-Munse Heide
Figuur 2: De ligging van de drie potentiële uitwengebieden voor wisentbegrazing op de Maashorst.
Grensweg
Dit gebied is 186 ha groot. Voormalige landbouwgrond domineert, waardoor er weinig hei is en relatief weinig bos. Het gebied is iets kleiner dan op de tekening,
29
omdat het gebied buiten het raster (zwarte lijn in Figuur 2.) niet meedoet in de begrazing, waardoor er 5 a 10 ha bos minder binnen het raster valt. Nadelen: • • • •
Moet deels nog verworven worden; Functie van het verharde fietspad; Omvat plekken met natte lage heide en venoevers Er lopen nu hooglanders (koeien en stieren), heideschapen en ijslanders, waardoor er gevaar is voor parasieten in het gebied.
Voordelen: • • • •
Grotendeels definitief buitenraster voor 2019, circa 2 km tijdelijk raster; Zit koppeling andere begrazingsgebieden niet in de weg; Veel habitatvariatie: zowel nat als droog gebied, bos als gras en heide; Is actueel begraasd.
Drie Vennen
Dit uitwengebied is 189 ha groot met een goede mix van heide, bos en landbouwgrond. De heide is nu grotendeels onbegraasd en erg structuurrijk. Zie Figuur 2. Nadelen: • • • • •
Ligt als prop tussen de overige begrazingsgebieden, waardoor je nu nog niet naar koppeling overige begrazingsgebieden toe kunt; Raster ligt deels buiten de 2019 grens; Momenteel vooral droog gebied en beperkt oppervlak nat gebied; Onbegraasde heide is zeer waardevol en mag niet verloren gaan; Er lopen nu hooglanders (koeien en stieren), heideschapen, moeflons en ijslanders, waardoor er gevaar is voor parasieten in het gebied.
Voordelen: • • • •
Geen verharde fietspaden, geen gemarkeerde fietsroutes; Omvat recent verworven gronden die meteen ingezet kunnen worden; Ligt direct aan te verwerven percelen; Kan goed dienen als groeikern om de verschillende begrazingsgebieden aan elkaar te koppelen;
Kanonsberg-Munse Heide
Dit uitwengebied is 206 ha, waarin heide dominant is en kleinere stukken bos en voormalige landbouwgrond liggen. Zie Figuur 2. De heide is relatief kort door overbegrazing in een recente strenge winter. Nadelen: • • • • •
Er loopt nu 1 druk fietspad door dit gebied; Knipt een deel van het huidige begrazingsgebied af; Er lopen nu hooglanders (ossen), waardoor er gevaar is voor parasieten in het gebied. Relatief veel tijdelijk raster; Meest droge deelgebied van de drie opties.
Voordelen: • • • •
Ligt direct aan te verwerven percelen; Na aankoop sleutelperceel is het direct te koppelen met nieuw gegraven vennen en natte natuur; Verbinding tussen overige begrazingsgebieden blijft open; Nieuwe begrazing ook op bosomvormingsgebied van de gemeente Oss.
2. Keuze uitwengebied
30
De Grensweg heeft de voorkeur, op nummer 2 staat de Kanonsberg-Munse Hei en op plaats 3 staat het gebied Drie Vennen. Er liggen echter nog drie agrarische percelen in het potentiële uitwengebied Grensweg. Als die niet in 2015 aangekocht kunnen worden, dan wordt voor de Kanonsberg-Munse Hei gekozen. Daar loopt een fietspad (Nistelrooise Baan) doorheen, dat dan tijdens het eerste jaar afgesloten wordt. Mocht afsluiting en omlegging op korte termijn niet mogelijk zijn, dan komt alsnog de Drie Vennen in beeld als uitwengebied mits een acceptabele omlegging voor het fietspad mogelijk is. Bij voorkeur maakt het toekomstige rustgebied voor de wisenten en andere grazers onderdeel uit van het uitwengebied. De dieren hebben dan de hele tijd ook de beschikking over hun rustgebied.
31
Bijlage 3: Kaart beoogd begrazingsgebied 2019 Voor kaart zie ook kaartbijlage 2
32
Bijlage 4: Onderbouwing omvang beoogd begrazingsgebied 2019 Het Natuurplan d.d. 2009 en de keuze voor de omvang en inrichting van het begrazingsgebied in 2019 Het Natuurplan uit 2009 bevat voor het begrazingsgebied een visie gericht op 2050: •
• • •
•
• •
In 2050 bestaat De Maashorst uit een Natuurkern met daaromheen een Schil. In de Natuurkern bepalen natuurlijke processen de ontwikkeling. De waterkringloop en integrale begrazing zijn twee processen die De Maashorst vormgeven. Ze vormen de motor voor de ontwikkeling van een hoge biodiversiteit en een aantrekkelijke natuur. De mens is teruggetreden, maar om de Centrale open ruimte niet dicht te laten groeien, wordt er aanvullend op het werk van de grazers soms gebrand en gemaaid. In De Maashorst kunnen mensen genieten van de natuur, de rust en de vrijheid. Recreanten komen binnen bij de Recreatieve Poorten en worden langs en door de afwisselende natuur geleid. Er is alle ruimte om te genieten, terwijl er ook veel gebiedsdelen zijn met kwetsbare natuur en rustgebieden voor dieren. De Maashorst is een belangrijke schakel in het netwerk van Europese natuurgebieden geworden. De grote eigendommen worden met elkaar verbonden door middel van grondaankoop en natuurbruggen om migratie van de grote hoefdieren en de wilde flora en fauna mogelijk te maken. In een Natuurlijke Eenheid van Zandgronden worden populaties - voor zover mogelijk - bepaald door natuurlijke geboorte en sterfte. Jacht is geen doelstelling meer. De Natuurkern biedt ruimte aan natuurgerichte en extensieve vormen van recreatie. De Schil is van groot belang voor een duurzame zonering voor recreatie; ‘rust in de kern en levendigheid in de rand’. Een duidelijke zonering van Natuurkern, Schil en relatie met de woonkernen rechtvaardigt het om mensen te ontmoedigen op intensieve wijze in het rustige, natuurlijke hart te recreëren of landbouw te bedrijven. De herkenbare, gastvrije en aantrekkelijke Schil biedt een goed alternatief met een veelzijdig aanbod. De gemeente Oss heeft verregaande omvorming naar Natuurlijk bos en extensieve begrazing in de Maashorst en Herperduin hoog in het vaandel staan. De andere gemeenten bewandelen meer de weg der geleidelijkheid door het toepassen van geïntegreerd bosbeheer en door het onderbrengen van delen bij de twee begrazingseenheden die in de toekomst tot een geheel kunnen samensmelten. Uiteindelijk zal de Natuurlijke Eenheid van Zandgronden De Maashorst een feit zijn. Door de Centrale open ruimte lopen in 2050 geen belangrijke paden meer. Doorgaande wegen zijn verwijderd. Er zijn geen rechte paden en doorsnijdingen meer. Er is geen autoverkeer. Er zijn routes voor wandelaars, voor fietsers en voor ruiters. Mountainbikers en ruiters hebben hun eigen routes en veroorzaken daarbuiten geen overlast. De routes beginnen en eindigen in de Schil. De infrastructuur is landschapsvolgend. Aardkundige waarden en cultureel erfgoed zijn opgenomen in de recreatieve routestructuur. De hoofdroutes lopen door het bos en om de Centrale open ruimte. Om bij de Centrale open ruimte te komen moet je afwijken van de hoofdroute. De Centrale open ruimte is slechts te voet over te steken, waardoor de gebruiksintensiteit er relatief laag blijft. Een natuurwandelroute verbindt 33
•
•
Maashorst en Herperduin. Ook het utiliteits-fietsverkeer loopt door de zone van Natuurlijk bos. Het begrazingsgebied wordt uitgebreid tot de grens van de Natuurkern. Delen bij de hoofdentrees blijven buiten de begrazing in verband met stedelijke functies. De grootte van de gebieden die buiten de begrazing blijven hangt af van: o Voor ruiters blijven er routes buiten het door pony’s begraasde gebied. o Er zijn hondenlosloopgebieden buiten het begraasde gebied. o Er blijven mogelijkheden voor evenementen. De bestaande bossen worden tot Natuurlijk bos ontwikkeld. Een heel pakket van maatregelen is nodig om de monotonie van de rechte lijnen van de paden en het plantverband van de te doorbreken. De bosomvorming is vooral de eerste jaren intensief. De beheerder kan daarin eigen keuzes maken, van snelle natuurtechnische bosomvorming tot geïntegreerd bosbeheer. Het geïntegreerde bosbeheer zal moeten worden geïntensiveerd en zal gericht zijn op alle inheemse soortgroepen - de bomen, maar ook de struiken, kruiden, grassen en een gevarieerde fauna, waaronder de doodhout-fauna. Na uiterlijk tien jaar zal de houtoogst zijn afgebouwd.
Het IBeP richt zich op 2019. Voor het IBeP is gekeken naar de situatie in 2014 en de haalbaarheid voor 2019. Argumenten gekozen omvang en inrichting begrazingsgebied: •
De wensen / eisen van de terreineigenaren zijn grotendeels bepalend:
-
-
Voorgenomen bosomvormingsplannen, bijvoorbeeld van Landerd. Om een natuurlijker bos te realiseren worden vele maatregelen voorgesteld (zie Bosontwikkeling). Buiten de begrazing zijn minder maatregelen nodig om nieuwe aanplant / jonge opslag kans te geven om te volgroeien. Aan de oostzijde (Schaijkse Heide) moet nog een grote aaneengesloten oppervlakte bos omgevormd worden, waardoor het wenselijk is om dit gebied pas in een later stadium (wanneer de nieuwe aanplant bestand is tegen begrazing) in de begrazing op te nemen. Wensen gebruikers / belangengroeperingen. Het standpunt van de terreineigenaren in 2014 is dat zij ruimte willen bieden aan de huidige gebruikers. Het is vanuit de gedachte van het ‘Natuurplan / Maashorst Manifest’ niet wenselijk om al het gebruik te stimuleren /faciliteren binnen het begrazingsgebied. Buiten het raster moet er volgens de terreineigenaren ruimte worden geboden. Zo wordt er aan de westzijde van de Brobbelbies-noord bewust ruimte vrijgemaakt tussen natuurgrens en begrazingsgebied voor bepaalde vormen van recreatief gebruik. Ook rondom de nieuwe ‘recreatieve poort’ aan de Palmstraat wordt ruimte vrijgehouden. Uden kiest er bewust voor om een deel van de Slabroekse heide niet in het begrazingsgebied op te nemen. Ook is er op enkele plaatsen ruimte opgenomen om hondenloslaatroutes te realiseren. In de rand is nu ook voldoende ruimte voor routegebonden recreatievormen (menroutes, mountainbikeroutes,…) Financiën Voor enkele grondeigenaren dienen de kosten van beheer gedekt te worden door de opbrengsten uit het bos. Vooralsnog is houtopbrengst een belangrijke inkomstenbron.
34
-
Wenselijke natuurwaarden In het geval van de graslandjes met bijzondere plantensoorten ten oosten van Slabroek acht de terreinbeheerder het gebied erg kwetsbaar. Ook wordt het wenselijk geacht deze zich ongestoord te laten ontwikkelen en buiten het begrazingsgebied te laten.
•
De wensen / gevoelens van de diverse doelgroepen moeten serieus meegenomen worden: - De bewoners Slabroek hebben een Slabroekmanifest opgesteld, waarin ze aangeven graag een afstand van 400 m te zien tussen het gehucht en de grens van het begrazingsgebied.
•
Eigendomsverhoudingen - Een groot deel van de Maashorst is niet in eigendom van de grote terreineigenaren. De particulieren liggen met name in de randzone. Het is zeer lastig om op zo’n grote schaal op korte termijn afspraken te maken over beheer en het plaatsen van rasters. Wel is rekening gehouden met de door ARK te verwerven gronden in de natuurkern. Met particuliere eigenaren van natuur die binnen het raster vallen, worden afspraken gemaakt over beheer.
•
Kosten voor (ver)plaatsen van rasters zijn onderdeel van de afweging. - In combinatie met andere afwegingen (recreatie, bosomvorming, slechts geringe uitbreiding van het gebied) is er in enkele gevallen voor gekozen om het raster vooralsnog niet te verplaatsen.
• •
Er is rekening gehouden met toegankelijkheid en wegen. Er is gekeken naar de plannen van Landschap van Allure; Meer Maashorst.
35
Bijlage 5: Samenvatting interviews Samenvatting interviews voor IBeP. Inleiding Het Inrichtingsoverleg Maashorst heeft gewerkt aan een Inrichting- en Beheerplan voor de Maashorst. Om inzicht te krijgen hoe de Maashorst gebruikt wordt zijn er 19 interviews gehouden. Samenvatting van de interviews. 1. Gebruik De hele Maashorst wordt gebruikt door verschillende groepen en op verschillende manieren. De grootste groep is de recreanten. De afwisselende natuur van De Maashorst trekt veel bezoekers naar dit gebied. De Maashorst wordt druk gebruikt door o.a. wandelaars, fietsers, ruiters en mountainbikers. Het meeste gebruik door de recreanten vindt plaats op de daarvoor bestemde paden. Soms zitten de verschillende doelgroepen elkaar in de weg, doordat ze dezelfde paden gebruiken. Dit is met name het geval bij ruiters en mountainbikers. In de Maashorst vinden ook veel excursies en georganiseerde tochten plaats. Ook is de Maashorst is een goed gebied om te trainen voor menwedstrijden. Naast het gebruik door recreanten, wonen en werken er mensen in en om het gebied. Voor deze bewoners en bewoners uit de omliggende dorpen, is de Maashorst hun achtertuin, een plaats om hun hond uit te laten en even buiten te zijn. De verschillende ondernemingen in en rond De Maashorst maken gebruik van de beleving van De Maashorst. Voor agrariërs is de grond in de Maashorst hun bron van inkomsten. En voor recreatieondernemers zijn de bezoekers juist hun inkomstenbron. Daarnaast is De Maashorst ook een mooi gebied voor gezondheidsbevordering. Daarom worden er rond het thema gezondheid veel activiteiten georganiseerd. 2. Ontwikkelingen In de toekomst worden de volgende ontwikkelingen verwacht. - Meer toeristen naar aanleiding van de ontwikkelingen. Hiervoor zullen ook meer parkeerplaatsen en overnachtingsmogelijkheden nodig zijn. - Ontwikkelingen rondom het thema gezondheid. Fitland en Bernhoven ontwikkelen momenteel een nieuw gezondheidsprogramma in de Maashorst. Bernhoven en Landschap van Allure werken samen aan lifestyle arrangementen. - In het kader van Landschap van Allure worden de komende 3 jaar o.a. locaties Heische Tip en Villa d’Arto verder ontwikkeld. Deze projecten hebben allemaal het thema gezondheid, voeding en natuur. - Er komt een afrit voor de bus bij Bernhoven. Zo is de Maashorst vanaf hier ook te bereiken met het openbaar vervoer. Wellicht kan dit punt worden ingericht als extra recreatieve poort. Het plan witte fietsenverhuur van het ziekenhuis kan hierop een aanvulling zijn. - Er wordt gewerkt aan een uitbreiding van het mountainbikenetwerk. - Er is een hoge gronddruk in de Maashorst. Hierdoor worden de prijzen opgedreven - Door de nieuwe melkwet is er meer behoefte aan grond voor agrariërs 3. Wensen
36
Tijdens de interviews zijn de volgende wensen geuit door de verschillende doelgroepen. De wensen kunnen elkaar tegenspreken omdat verschillende groepen verschillende belangen hebben. Recreatie (algemeen) - Recreatie en natuur moeten in evenwicht blijven - Honden moeten overal los kunnen lopen als ze onder controle zijn. Ook zijn er veel hondenuitlaatservices en hondenshows in het gebied. Er is behoefte aan hondenlosloopplaatsen met waterpartijen - Extra horeca midden in het gebied (openlucht theatertje). - Extra activiteiten voor de jeugd (outdoor), maar ook klimmen en klauteren met uitzichttorens. - Uitkijktoren dreven en driften combineren met begrazingsgebied. - Markeer de ingang tot de natuurkern met een poort, zodat duidelijk is dat hier achter geen voorzieningen meer zijn. - Zet in de kern ook bankjes neer, maar dan uitgerasterd. Dan creëer je een veilige omgeving om uit te rusten. Er is behoefte aan rustplaatsen ook in het begrazingsgebied. - Mountainbikers weren uit kwetsbare gebieden - Een authentieke “Maashorstboerderij” in de schil inrichten en richten op “Ondernemende EHS” (dat is landbouw in het Nationale Natuurnetwerk, met zodanige exploitatie-voorschriften dat de landbouw past bij de natuur) - Meer paden als het Docus de daspad - Verminderen overlast crossers bij Oss Zuid richting de Maashorst. - Als de Maashorst aantrekkelijk wordt voor ruiters kan de link worden gelegd tussen Indoor Brabant in Den Bosch en de Maashorst - Gebruik de evaluatie van de gemeente Oss over het crossterrein Recreatie (bereikbaarheid) - Zorg voor voldoende parkeerplaatsen. Vooral bij de poorten en bij evenementen. Met name bij Paalgraven en Bernhoven, waar veel mensen van buitenaf komen, is er overlast. Bij de entree van het Docus de Daspad is veel overlast door (verkeerd) geparkeerde auto’s. - Duidelijke benaming en bewegwijzering naar de recreatieve poorten en informatiecentra. Ook vanaf de snelweg. - Zet hekwerken en toegangspoorten op logische plaatsen waarbij de bezoekersstromen gereguleerd kunnen worden. - Zorg voor aansluiting van de Maashorst op de omringende dorpen. - Minder auto’s op de Udense dreef - Een goede verbinding tussen Maashorst en Bernhoven. Bij voorkeur de auto’s en fietsers aan deze kant scheiden. - De stromen bezoekers moeten goed gestuurd worden. Iedere type gebruiker moet eigen paden krijgen. Vele recreatievormen kunnen goed samen gaan als men elkaar maar respecteert. - Uitgeven van GPS routes. - Geen verbod om buiten de routes te mountainbiken. - Beter onderhoud van mountainbikeroutes om te zorgen dat er geen alternatieve routes gekozen worden. - Aanleg mountainbikeroutes en menroutes in de 1e schil (natuurschil). 37
Recreatie (ruiters) - Duidelijke ruiterroutes. - Beter onderhoud van de ruiterpaden en bredere hekjes (zonder uitsteeksel) waar de paarden doorheen kunnen. - Horeca waar je met je paard terecht kunt. - Toegangen zonder veeroosters voor de ruiters. - Gevarieerde ruiterroutes. - Ruiterverbinding naar Herperduin en tussen de oost- en de westkant van de Maashorst. - Toegang over het ecoduct voor menners door weghalen van paaltje. - Geen witte paaltjes; paarden schrikken er van. Natuurinrichting - Behoud het afwisselende landschap. - Kleinschalige landschappen met passende landschapselementen bevorderen. - Houd rekening met het project dreven en driften. - Kies bij aanplant voor het Maashorst assortiment (Landschap van Allure). - Zorg dat de Maashorst een geheel blijft. (geen onderbrekingen door particuliere eigenaren) - Betrek de Maashorstboeren bij het beheer van het gebied - Ruimte voor 2 bereikbare vogeltelposten. - Bredere natuurverbinding tussen Maashorst en Herperduin - Houd het water vast in de kern. Stem grondwaterpeilverhoging af met de omliggende boeren. Zij weten als geen ander hoe de waterstand in elkaar zit. - Een rustige natuurkern trekt stropers aan. - Reserveer ook ruimte voor kleine dieren zoals schapen en geiten. Deze zijn populair bij het publiek - Leg extra vennen aan - Wees je bewust van de rijke historische ondergrond in het gebied - Laat de historische lanen zichtbaar zijn in het gebied - Respecteer bestaande structuren (ook in de ondergrond) Begrazingsgebied - Een aaneengesloten begrazingsgebied - Het begrazingsgebied moet toegankelijk voor alle gebruikers, ook voor ruiters en mountainbikers - Geen hoge hekken er omheen. - Slabroekse Bergen opnemen in begrazingsgebied, om poelen met bijzondere soorten te beschermen tegen honden. - Begrazingsgebied groter dan de natuurkern. Uitbreiding richting MOB complex en Schaijkse heide - Begrazing met paarden gaat niet samen met toegankelijkheid voor ruiters. Daarom geen wilde paarden in het gebied. Met menwagens kun je niet snel anticiperen op de wilde paarden. - Zorg voor duidelijke voorlichting over begrazing bij de toegang tot begrazingsgebied. - Gevarieerde grote grazers trekken verschillende publieksgroepen aan. - Grazers moeten wel zichtbaar zijn anders missen ze hun aantrekkingskracht.
38
-
Houd rekening met de gezondheidsrisico’s voor veehouderijen rond het begrazingsgebied. De grazers zouden ook ingeënt moeten worden en hun gezondheidsstatus zou inzichtelijk moeten zijn. Inzicht in boeren die beweiden rond de begrazing is handig om dit op elkaar af te stemmen. Om dierziekten te voorkomen moet er ook op zwijnen gejaagd worden in het hart van de Maashorst.
Bosomvorming - Zorg voor goede informatievoorzieningen bij bosomvorming. - Zorg dat het gebied aantrekkelijk blijft. - Voer de bosomvorming uit buiten het directe zicht van de recreant. - Gebruik de evaluatie van de gemeente Oss. Agrarisch gebruik - Plan functionele gewassen op “Ondernemende EHS” percelen, zoals hennep, kruiden of spelt. - Laat locale boeren voor tijdelijke begrazing zorgen. - Zorg dat er ruimte blijft om te ondernemen. Bijvoorbeeld in de “Ondernemende EHS”. - Maashorstboeren willen graag helpen bij het tijdelijk beheren van de percelen tot de inrichting. - T.b.v. de inrichting van “Ondernemende EHS” zullen ook de overheden hun grond in moeten zetten voor kavelruil. Jacht - Ga in overleg met de Maashorstboeren en Staatsbosbeheer over wildbeheer en jacht in de 1e schil (natuurschil). - Geen jacht in de natuurkern en liever daarbuiten ook niet. Werkwijze - Ga bij natuurontwikkeling gedoseerd te werk en begin tijdig met de communicatie, zodat het voor de bezoekers ook te begrijpen is. Leg bij communicatie altijd goed uit waarom de maatregelen worden uitgevoerd. Zorg voor een niet te ambtelijke schrijftaal. - Zorg voor een duidelijk aanspreekpunt. - Afstemming tussen Realisatie natuurkern Maashorst en Landschap van Allure is nodig. Een kaart met beide projecten er op zou handig zijn. - Werk samen met de Maashorstboeren, de omgeving en andere partijen in het gebied. Met name in de schillen, waar alle functies samen komen, en de kleinschalige landschappen. - Natuurverenigingen werken graag mee aan ecologische projecten en monitoringsprojecten. Natuurverenigingen willen graag inspraak hebben voor het plan naar de Stuurgroep gaat.
Opmerkingen - Aandacht voor toegankelijkheid hulpdiensten van de Maashorst bij ongevallen. - Als Slabroek gecompenseerd kan worden door aanleg van een gasleiding en kabel, kunnen zij ook meeprofiteren van alle miljoenen die in het gebied geïnvesteerd worden. - Natuur is ook voor mensen om van te genieten. 39
-
Ondernemers in de Maashorst hebben onderling goed contact. Er zijn conflicten tussen ruiters en mountainbikers. Als alle paden worden afgesloten zijn er voor bewoners geen alternatieve routes meer als er een weg afgesloten wordt, of als het enorm druk is bij Slabroek bijvoorbeeld. Op Herperduin lopen exmoorpony’s, dit gaat ook goed samen met ruiters Er zitten veel motorcrossers rond de visvijver bij Meuwel. Het functioneren van de ecoducten wordt in twijfel getrokken. Stukken die vrij zijn gemaakt door de bosomvorming en nu worden begraasd groeien weer dicht. Zorg dat dit in de toekomst niet gebeurt.
40
Bijlage 6: Geïnterviewde doelgroepen Organisatie Bernhezer Buitenwacht Buurtraad Buitengebied Uden Camping de Heische Tip Dorpsraad Berghem
Dorpsraad Herpen
Dorpsraad Vorstenbosch Equizenz (ruiters) Landschap van Allure (dreven en driften) Maashorst Betrokken Ondernemers Maashorstboeren
Menners
Mountainbikeverhuur de Mastworp Platform Toerisme Landerd Stichting Natuurverenigingen Maashorst VVV
Wielerverenigingen Maashorst Wijkraad Oss Zuid ZLTO
Personen Dhr. Van den Dungen Chiel Timmers, Anja Twaalfhoven, René van Eert Patrick van de Berg Jan van Leest Bert van Deurzen Marianne Dreese Wim van Boxtel Jan van Berkel Pieter Pelders Dhr. Van Kessel Mevr. Van Kessel Jolanda Kleiss Liselore Burgmans
datum 18-11-14 9-10-14
Catherine Megens, Villa d’Arto Conny van Dijk, Camping Herperduin + Recron Wim Jans, Wim van den Bosch, Toon van den Berg Ton en Ans van de Velden, Slabroekse paardendagen +lid menforum Hans Peters, manege Wijsthoeve Diny van de Hoeven, Menvereniging Uden Walter Pepers
13-10-14
Nicolien van de Berg Gerard Selten, voorzitter Jos van de Wijst Joep van Lieshout Jeanette Huussen, regiocoordinator VVV Oss en Uden Mari van Nistelrooij Ton Zegers Gerben Canninga Jos Timmers, ZLTO Uden Theo van Beekveld, ZLTO Bernheze Hans Mommersteeg, ZLTO Oss
10-10-14 20-11-14
20-11-14
11-11-14 13-10-14 26-9-14
2-10-14
9-10-14
9-10-14 18-11-14 3-10-14 25-9-14
18-11-14 24-11-14 7-11-14
41
Ziekenhuis Bernhoven
Han Kouwenberg, ZLTO Landerd Paul Offringa
21-10-14
42
Bijlage 7: Kaart Fietsrondje Maashorst en doorsteken Zie ook kaartbijlage 7
43
Bijlage 8: Kansenkaart Slabroek
44
Bijlage 9: Kaart dreven en driften in de natuurkern
45
46