Bijlageboek Stadsprofiel Maastricht 2004 Stadsvisie 2030 Maastricht mosaïek
Maastricht, mei 2004
Inhoud Inleiding
pagina
3
1. Historische ontwikkeling van de sociale zorg
3
2. Demografie
4
3. Stadsuitbreiding, gebiedsuitbreiding en samenwerking
5
4. Stadsvernieuwing
7
5. Economische structuur
8
6. Kenniseconomie
11
7. kennisinfrastructuur
12
8. Vrijetijdseconomie
13
9. Arbeidsmarkt
13
10. Concurrentiepositie
14
11. cultuur
14
12. Vitaliteit van de onderwijsinfrastructuur
16
13. De maakbaarheid van de stedelijke kwaliteit
16
14. Wonen
17
15. Leefomgeving
19
16. Maatschappelijke participatie
20
17. Gezondheid
20
18. Sport
20
19. Aandachtsgroepen
22
20. Voorzieningen
23
21. Veiligheid
24
22. Drugtoerisme
25
23. Groen, natuur en landschap
25
24. Milieu
27
25. Bereikbaarheid
30
26. Ruimteschaarste en ruimtevraag: kwantiteit en kwaliteit
32
Slot
32
Literatuurlijst
34
2
Inleiding De afgelopen decennia is de maatschappelijke complexiteit aanzienlijk toegenomen. Dit is vooral veroorzaakt doordat ontwikkelingen op sociaal-cultureel, economisch en ecologisch terrein (ook wel domeinen genoemd) in toenemende mate met elkaar zijn verstrengeld. Daarnaast grijpen kortetermijn- en langetermijnprocessen op elkaar in en spelen zich op verschillende ruimtelijke schaalniveaus af. Juist hierdoor is veelal een groot aantal actoren bij maatschappelijke vraagstukken betrokken. Kernachtig geformuleerd betekent complexiteit multidomein, multi-schaal en multi-actor. Een voorbeeld hiervan vormt stedelijke vernieuwing: we hebben te maken met een vrij inerte woningvoorraad ten opzichte van relatief snel veranderende woonvoorkeuren, hetgeen uiteindelijk leidt tot transformatie op wijkniveau. Hierbij mag echter de economische vitaliteit op stedelijke schaal niet uit het oog worden verloren, terwijl de kwaliteit van het milieu zowel op wijk- en stadsniveau gehandhaafd of verbeterd dient te worden. Wie had kunnen voorspellen dat de bouwproductie in no time tot op het huidige niveau zou dalen en wat zijn hiervan de oorzaken? Is het een samenspel van de toegenomen kwaliteitseisen, de gevolgen van het grondbeleid, tekort aan personeel en bouwmaterialen, een rol van de bouwwereld zelf (‘we bouwen niet voor leegstand’) en een aarzeling van de (koopkrachtige) vrager als gevolg van een sneller dan verwacht inzakkende economie? Inzicht in complexiteit betekent derhalve ook inzicht in en het kunnen omgaan met onzekerheden. Hoe zeker is bijvoorbeeld de rol van ICT ten aanzien van het wonen en hoe gevoelig is zij voor beleidsprikkels of voor andere maatschappelijke ontwikkelingen? Als we ons een beeld willen vormen van de toekomst Maastricht over ca. 30 jaar en de ontwikkelingen die op ons afkomen, is het noodzakelijk gevoel te krijgen voor de complexiteit en de onzekerheden die onlosmakelijk met toekomstige ontwikkelingen zijn omgeven. De toekomst van de stad mee bepalen en de richting mee beïnvloeden kan alleen als wenselijke ontwikkelingen en feitelijke mogelijkheden in kaart zijn gebracht. In deze Omgevingsanalyse 2004 geven we een beeld van Maastricht op dit moment. We blikken dertig jaar terug vanuit het besef dat de stad van nu het resultaat is van ontwikkelingen en ingrepen in het verleden. De stappen van heden naar de toekomst kun je niet los zien van de stappen van verleden naar heden. Een terugblik geeft inzicht in de lange termijn dynamiek van Maastricht. Historische trends leren wat de toekomst zou kunnen brengen. Het geeft een beeld van de snelheid waarmee veranderingen plaatsvinden en hoe processen zich voltrekken.
1. Historische ontwikkeling van de sociale zorg Reeds in de Middeleeuwen beschikte het tweeherige Maastricht over een aantal openbare instellingen van gezondheids- en sociale zorg: • de Leprozerie of Ziekenhof, gelegen tussen Wyck en Scharn, die als opvang diende voor (besmettelijk) zieken; verminkte personen mochten er blijven wonen; • de Armentafel van de Heilige Geest, gelegen in ‘De Heilige Geest’ aan de Markt, bestaande uit een aantal armenhuisjes, waar burgers die buiten hun schuld tot armoede waren vervallen (vaak weduwen of verlaten vrouwen) op kosten van de stad mochten wonen; ook Wyck kende een dergelijke ‘Heilige Geest’; • het Sint-Catharinagasthuis, gelegen aan de oude Sint-Catharinastraat ter hoogte van het huidige pand ‘Houtappel’ aan de Markt; • het Zinnelozenhuis, waar psychiatrische patiënten letterlijk werden opgeborgen. Verder was de armen- en ziekenzorg een taak voor de kloosters (bij de opheffing in 1797 zeventien in getal!). Het klooster dat Elisabeth Strouven aan de Calvariestraat stichtte en waar zieke burgers werden verpleegd, is hiervan een goed voorbeeld. Bekend is verder de verzorging van (besmettelijk) zieken en het begraven van aan besmettelijke ziekten gestorven burgers door de Lollarden- of Cellebroeders. Zij kregen daarvoor tijdenlang jaarlijks een vette os van het stadsbestuur. De Franse Revolutie, die 1794 Maastricht bereikte, maakte een einde aan al deze instellingen. De zorg voor armen, ouderen en zieken kwam in handen van ‘Burgerlijke Instellingen van Weldadigheid’, die hun activiteiten bekostigden uit de opbrengst van de door de Fransen genaaste kloostergoederen en landerijen. Medio negentiende eeuw ging men spreken van het Burgerlijk Armbestuur. Dat beheerde het ziekenhuis (tot 1821 het voormalige Sint-Servaasgasthuis aan het Vrijthof; daarna het ziekenhuis aan de Abtstraat - nu Dienst Sociale en Economische Zaken -, vervolgens het ziekenhuis Calvarienberg op de plek van de huidige Verpleegkliniek Klevarie en tenslotte, vanaf 1951 tot 1985 Ziekenhuis Sint-Annadal, het huidige Gerechtsgebouw). Pas per 1 januari 1986 ging de exploitatie over naar het Academisch Ziekenhuis Maastricht . In het complex aan de Abtstraat werd ook, nadat het Grauwzustersklooster (het huidige Natuur-Historisch Museum) was afgekeurd, in 1847 het Zinnelozen- of Gekkenhuis gevestigd, dat aan het begin van de twintigste eeuw een aantal patiënten ‘doorschoof’ naar Venray. Aan het einde van de jaren 1960 kon tenslotte PsychoMedisch Streekcentrum Vijverdal worden betrokken. Verder nam het Burgerlijk Armbestuur de zorg op zich over zowel de zogenaamde ‘thuiszittende armen’ als de in het eigen, in het Calvarienbergcomplex gevestigde ‘Godshuis’ verblijvende armen. Daaraan kwam pas een einde bij de inwerkingtreding van de Algemene Bijstandswet in 1965. De door de gemeente in 1950 ingestelde, maar door het Burgerlijk Armbestuur ‘ingevulde’
3
Dienst voor Sociale Zaken ging toen over naar de gemeente. Het Burgerlijk Armbestuur bleef tenslotte slechts verantwoordelijk voor de opvang van voornamelijk ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen.
2. Demografie Het belangrijkste kapitaal van de stad wordt gevormd door de bevolking. Sedert een aantal jaren is in Nederland een proces van ontgroening en vergrijzing op gang gekomen en Maastricht lijkt hier meer dan gemiddeld mee te maken te hebben. Dit proces weerspiegelt zich in de zogenoemde demografische druk (figuur 1): het aantal jongeren (19 jaar of jonger) en ouderen (65 jaar of ouder) per 100 inwoners in de productieve leeftijdscategorie (20-65 jaar). In Maastricht is de demografische druk sinds 1990 toegenomen. De relatieve toename van de vergrijzing is twee maal zo groot geweest als in Nederland: 10% tegenover 5%. Wat betreft de ontgroening zijn de rollen omgekeerd: een toename van 2% in Maastricht en 6% in Nederland. Het proces van ontgroening en vergrijzing heeft ertoe geleid dat de bevolking in Maastricht voor ongeveer een vijfde uit jongeren tot 19 jaar bestaat en dat iets meer dan een op de zes inwoners (16%) ouder is dan 65 jaar. De afgelopen veertig jaar is de bevolking van Maastricht met 35 % toegenomen van bijna 90.000 inwoners in 1960 naar ruim 121.000 inwoners in 2004 (figuur4). Dit komt neer op een gemiddelde van nagenoeg 1% per jaar. Deze groei is niet gelijkmatig verlopen. In 1970 is door annexatie het aantal verhoogd van 93.000 naar 112.500. Gecorrigeerd betekent dit feitelijk een afname van de bevolking in de zeventiger jaren. In de eerste helft werd dit veroorzaakt door een vertrekoverschot als gevolg van het gevoerde provinciale suburbanisatiebeleid. Vervolgens was bovendien sprake van het versterkend effect van een dalend geboortecijfer: de effecten van opvattingen rondom gezinsplanning, emancipatie en ontkerstening werden in Maastricht tastbaar.
demografische druk
Maastricht krijgt bovendien te maken met ‘tweede demografische omvorming’: uitstel van huwelijkssluiting, vervanging van het huwelijk door ongehuwd samenleven, uitstel van ‘kinderen krijgen’ en toename van het aantal echtscheidingen. Nu reeds bestaat 57% van de 69.000 Maastrichtse huishoudens uit één persoon. Dit is een toename van 7% over een periode van 5 jaar, terwijl tussen 1995 en 2000 de bevolking is toegenomen met minder dan 3%. Naast deze ontwikkelingen speelt ook de ontwikkeling van Maastricht als studentenstad een rol. Tegelijkertijd daalt het aantal huishoudens met kinderen.
90,0% 80,0% 70,0% 60,0%
Totale druk Nederland Totale druk Maastricht
50,0%
Druk van 0-19 jarigen Nederland
40,0%
Druk van 0-19 jarigen Maastricht
30,0%
Druk van 65 jarigen of ouder Maastricht
Druk van 65 jarigen of ouder Nederland
20,0% 10,0% 0,0% 1970
1980
1990
2000
Figuur 1: Demografische druk, onderverdeeld in het aantal jongeren en het aandeel ouderen per 100 inwoners in de productieve leeftijdscategorie (20-65 jaar) in Maastricht en Nederland. Bron: CBS.
Een belangrijk deel van de bevolkingsontwikkeling kan worden verklaard vanuit de ontwikkeling van de economische structuur, die vanaf de 19e eeuw gebaseerd is geweest op de traditionele industrie. Ondanks het feit dat het aandeel van de in de industrie werkzame personen de afgelopen jaren is gedaald, speelt de industrie nog altijd een niet te onderschatten rol in de Maastrichtse economie. Het belang wordt geïllustreerd doordat in tegenstelling tot het dalende aandeel in de werkgelegenheid, het aandeel van de industrie in de stedelijke loonsom zich tussen 1993 en 1998 op ongeveer 21% heeft gestabiliseerd. Dit als gevolg van het feit dat de lonen in de industrie sterker zijn gestegen dan in de andere sectoren. Bovendien zijn omzet en toegevoegde waarde gestegen. Deze opmerkelijk trend wordt met name veroorzaakt door arbeidsbesparende innovatie in de industrie die de omzet en toegevoegde waarde laat toenemen, maar de vraag naar arbeid doet afnemen. De werkgelegenheid in de industrie is in hoge mate afhankelijk van een beperkt aantal bedrijven. De helft van de werknemers in de industrie is werkzaam bij Sappi, Sphinx, Enci, Thomas Regout, Ciba, Mosa, Mora en Verenigde Glasfabrieken.
4
2000 1500 1000 500 2000
1995
1990
1985
1980
1975
1970
-500
1965
0
Geboorteoverschot
-1000
Vestigingsoverschot
-1500
Groei
-2000
Figuur 2: Geboorteoverschot, vestigingsoverschot en groei van de bevolking in Maastricht. Bron: Statline, CBS.
De oprichting van de Universiteit Maastricht (UM) midden jaren zeventig, de uitbreiding van het aantal faculteiten aan het eind van dat decennium en het begin van de jaren tachtig de vestiging van het AZM en een aantal internationale instituten kunnen beschouwd worden als een aanzet tot omvorming van de Maastrichtse economie en hebben een duidelijke aantrekkingskracht gehad. In die jaren steeg het vestigingsoverschot aanzienlijk. Het toenemende aantal studenten, waarvan een groot deel zich in Maastricht vestigde, is hier in hoge mate verantwoordelijk voor. Nog steeds neemt het aantal studenten dat in Maastricht komt wonen toe: sinds 1991 is hun aantal met zo’n 32% gestegen tot bijna 16.000, zodat op dit moment ongeveer 13% van de Maastrichtse bevolking uit studenten bestaat (figuur 3). 14000 13000 12000 11000 10000 9000 1999/'00
1998/'99
1997/'98
1996/'97
1995/'96
1994/'95
1993/'94
1992/'93
1991/'92
8000
Figuur 3: Aantal studenten WO en HBO in Maastricht. Bron: CBS.
3. Stadsuitbreiding, gebiedsuitbreiding en samenwerking Het huidige Maastricht is het uitvloeisel van autonome trends, externe dynamiek, onverwachte ontwikkelingen en gevoerd beleid. In de periode 1945 – 1970 lag de nadruk op stadsuitbreiding. Deze uitbreiding was nodig vanwege de woningnood in combinatie met de groeiende bevolking. In Maastricht is de naoorlogse periode te karakteriseren als het vormen van een nieuwe stad rond de oude vestingsgordel. De oude stad diende te worden ontlast van verkeer, dat daar geen bestemming had. Een ringweg en parkeergelegenheden rond die ring op loopafstand van het centrum zouden moeten leiden tot herstel van het domein van de voetganger in het koopcentrum en tot het behoud van de typische (middeleeuwse) structuur van het centrum. De stadsuitbreidingen kregen gestalte via het parochieconcept. Een parochie bestond ondermeer uit etagewoningen en had een verkeersstructuur die aansloot op het stedelijk hoofdwegennet. Daarnaast beschikte elke parochie over eigen basisvoorzieningen zoals winkels en speel- en recreatievoorzieningen. Zo ontstond een fijnmazige structuur van buurten met buurtvoorzieningen rondom het oude centrum, waarbinnen het Maastrichtse verenigingsleven zich kon handhaven en uitgroeien naar een brede sociale netwerkstructuur in buurt en stad.
5
totale bevolkingsomvang Maastricht
Aan de uitbreidingsfilosofie van Maastricht lagen niet zozeer inzichten in de kwalitatieve ontwikkelingen aan de vraagkant ten grondslag, maar was begin jaren vijftig vooral gebaseerd op bevolkingsprognoses. Voor Maastricht werd uitgegaan van een bevolkingsgroei onder andere vanwege de in economisch opzicht bijzonder gunstige ligging van de stad in een naar eenwording strevend Europa, de groeiende streekverzorgende functies als economisch, administratief, cultureel en sociaal-economisch centrum en de door de stad te leveren bijdrage aan de herziening van de Zuid-Limburgse infrastructuur. Dit leidde in 1962 tot een ruimtelijk ontwikkelingsplan. Hierin ging men uit van 190.000 inwoners en een samenvoeging met de gemeenten Heer en Amby. Daarnaast zou een gedeeltelijke annexatie moeten plaatsvinden van Gronsveld, Bemelen, Cadier en Keer, Itteren en Meerssen ten behoeve van respectievelijk woningbouw en verruiming van het industrieareaal. In 1970 werden uiteindelijk Heer, Amby, Borgharen, Itteren en beperkte delen van Meerssen en Bemelen bij Maastricht gevoegd. Dit betekende een uitbreiding van het gemeentelijk oppervlak van 3.550 naar 5.900 hectare en een toename van het inwonertal van 93.500 naar 112.500 (figuur 1).
140000 120000 100000 80000
Totale bevolking
60000 40000 20000 0 1960
1970
1980
1990
2000
Figuur 4: Ontwikkeling van de bevolkingsomvang in Maastricht. Bron: Statline, CBS.
Parallel aan deze ontwikkelingen werd in het kader van het stedelijk ontwikkelingsbeleid een aantal grootschalige projecten opgezet. De gemeente kocht begin jaren vijftig het totale Beatrixhavengebied, dat vervolgens omgevormd werd tot een modern industrieterrein. Om de binnenstad te ontsluiten werden in de jaren zestig aanzienlijke verkeersdoorbraken gerealiseerd: de maasboulevard werd de centrale verkeersader, terwijl de aanleg van de A2/E25 de dynamiek in het oostelijk stadsdeel bevorderde. Kortom de blauwdruk van GrootMaastricht leek realiteit te worden en er waren zelfs plannen voor een satellietstad over de Belgische grens. Waar Maastricht de gebiedsuitbreiding onvoldoende achtte en meer wilde, besloot de Provincie eind jaren zeventig de stad niet bij de herindeling van Zuid-Limburg te betrekken. Achteraf een weinig effectief besluit omdat samenwerking tussen de gemeenten feitelijk niet of nauwelijks tot stand kwam door de bestuurlijke verhoudingen met de buurgemeenten. Elk regionaal initiatief vanuit Maastricht werd met scepsis bekeken, terwijl Maastricht ook nu nog - vaak arrogantie en eigengereidheid wordt verweten. Daar staat tegenover dat de Maastrichtse bevolking minder snel groeide dan was voorspeld. Niet alleen vanwege de suburbanisatie, maar ook vanwege een sterk bij de prognoses achterblijvende natuurlijke bevolkingsgroei. De beslissing van de Provincie dwong Maastricht het uitbreidingsbeleid om te buigen naar een inbreidingsbeleid: de idee van de compacte stad. Het inbreidingsbeleid ging uit van de monumentaliteit van de stad. Dit bepaalde mede het karakter van het huidige Maastricht met haar grote cultuur-historische waarde. Dit betekende niet dat Maastricht net als een museum alles zou moeten bewaren, maar juist moest selecteren omdat de stad primair op de toekomst gericht diende te blijven. In het kader van de genoemde herindelingdiscussie heeft Maastricht zichzelf op haar eigen grondgebied grenzen opgelegd als ‘harde’ contour van landschappelijke en stedelijke ontwikkeling. De afgelopen 10 tot 15 jaar is de functionele, sociale, ruimtelijke en economische samenhang en de daaruit voortvloeiende onderlinge afhankelijkheid tussen gemeenten in de regio en in mindere mate in de Euregio1 toegenomen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij vanuit goed nabuurschap handelen en als centrumgemeente ook het regiobelang behartigen. De allianties die de stad aangaat reiken ver. Het voorbije decennium heeft de samenwerking in het gewest Maastricht en Mergelland, met de centrumgemeenten in Zuid-Limburg en de MHAL2steden - het stedelijk centrum van de euregio - in meer of mindere mate vorm gekregen. De contacten in MHAL-verband werden geïnstitutionaliseerd. De Euregionale contacten mondden in 1975 uit in de Euregio Maas-Rijn: Maastricht als balkon van Europa. In de vierde nota Ruimtelijke Ordening werd Maastricht-Heerlen als stedelijk knooppunt benoemd met een euregionale opdracht. Hiermee is weinig gebeurd. In de vijfde nota Ruimtelijke Ordening 2000-2020 worden Heerlen, Sittard-Geleen en Maastricht aangewezen als een nationale stedelijk netwerk met internationale afstemming op Aken, Luik, Hasselt en Genk. In de recent uitgebracht nota Ruimte (2004) worden Maastricht, Heerlen en Sittard/Geleen ‘als nationaal stedelijk netwerk 1 2
Gesprekspartners bij de opstelling van de omgevingsanalyse adviseren een andere naamgeving: Maasvallei Maastricht, Heerlen, Hasselt, Aken en Luik 6
aangeduid als onderdeel van het grensoverschrijdende stedelijke netwerk Maastricht/Heerlen, Hasselt/Genk, Aken, Luik (MHAL). Geen ander nationaal stedelijk netwerk heeft zozeer met ‘niet-Nederlandse’ ontwikkelingen en beleid te maken. Afstemming en overleg met Vlaamse, Waalse en Duitse partijen kan niet alleen een belangrijke meerwaarde hebben voor de ruimtelijke ontwikkelingen, maar is voor verschillende onderwerpen noodzaak. Het economisch kerngebied van het stedelijk netwerk maakt onderdeel uit van de toptechnologieregio Zuidoost Nederland, die doorloopt naar Zuidoost Brabant, Aken, Hasselt/Genk en Luik. Sterke economische pijlers zijn chemische technologie, life-sciences, automotive, metaalinstrumenten, logistiek en dienstverlening. De luchthaven Maastricht-Aachen Airport, de luchthaven van Luik (Bierset) en de HST-verbinding Keulen-Brussel zijn belangrijk voor de positionering van de regio. Ook de betekenis op het vlak van cultuur, recreatie en toerisme en de aanwezigheid van verschillende onderwijsinstellingen in de regio, waaronder die in Nederlands Limburg dragen bij aan een positieve dynamiek. Verhoudingsgewijs vinden er veel innovatieve activiteiten plaats. Maastricht heeft met het MECC een belangrijke positie op het gebied van het internationale tentoonstellings- en congreswezen. Belangrijk voor het stedelijk netwerk zijn de stedelijke herstructurering van het centrum van Heerlen en aan de A2-traverse in Maastricht. Ook de transformatie van voormalige rijksbufferzones is belangrijk voor het gebied in samenhang met het nationaal landschap Heuvelland als onderdeel van het Drielandenpark.’ (Nota Ruimte 2004, pagina 60) De samenwerking met de gemeenten in het gewest Maastricht en Mergelland is gegroeid vanuit die centrumfunctie. Pogingen om als strategisch samenhangend netwerk op te treden waren niet succesvol door het ontbreken van strategisch gemeenschappelijke vraagstukken. Gedwongen door de provincie Limburg werden Maastricht en de Heuvellandgemeenten verplicht om samen te werken via de mogelijkheden die de Wet Gemeenschappelijke Regelingen bood. Op enkele uitzonderingen na hielden de Heuvellandgemeenten zich verre van de typische stedelijke problematiek van Maastricht en was de stad op zichzelf aangewezen. De stad trekt als een magneet zwervers, verslaafden, vluchtelingen, asielzoekers, allochtonen, kansarmen, arbeidsongeschikten, werklozen aan; anderzijds vormen omliggende plattelands-gemeenten het spiegelbeeld van deze ontwikkeling; ze maken deel uit van de rijkste gemeenten van de provincie. De gemiddelde inkomens van deze gemeenten liggen fors hoger dan in de nabijgelegen stad. Veel inwoners uit deze gemeenten werken in de stad, verdienen er hun geld, gaan er winkelen en naar de bioscoop, schouwburg of ziekenhuis, sturen er hun kinderen naar school (niet alleen de middelbare school, maar in toenemende mate ook het basisonderwijs) of vervolgopleidingen, maar maken geen deel uit van de stad en betalen niet mee aan de voorzieningen. Dat wringt. De stad wijst er terecht op dat ze de economische, culturele en maatschappelijke motor is van de regio, maar dat ze die rol moet spelen met de handen geboeid op de rug. Als het er om gaat gezamenlijk de schouders te zetten onder de problemen in de regio, geven de omliggende gemeenten vaak visieloos niet thuis. Twee werelden, die elkaar nodig hebben stonden te vaak met de rug naar elkaar toe. Uitzondering vormt het Regionaal Volkshuisvestingsplan waarin geslaagde afspraken zijn gemaakt om nieuwe woningbouwlocaties voor 70% te laten landen in het stedelijk gebied. Pogingen om met de Maasdalgemeenten, Meerssen en Eijsden, te komen tot afspraken over de locatie van bedrijventerreinen, bereikbaarheid en mobiliteit (A2), natuur en landschap - Landgoederenzone, Grensmaas lopen buiten de structuur van het gewest om. De Stadsregio Zuidelijk Maasdal - Maastricht-Eijsden-Meerssen - heeft gestalte gekregen en is voor de oplossing van een aantal stedelijke problemen van cruciaal belang: samenwerking m.b.t. milieuparken, bedrijventerrein Maastricht-Eijsden, Landgoederenzone, Grensmaas, Maasdalvisie. De samenwerking met de buurgemeenten aan de andere kant van de grens met Lanaken, Riemst is nog beperkt. Recente besprekingen op het niveau van de burgemeesters bieden openingen om nader tot elkaar te komen. De steden in Zuidelijk Limburg en de euregio moeten in de toekomst worden opgevat als een stedelijk geheel, waarbij ieders verscheidenheid en identiteit herkenbaar is. Het stedelijk netwerk Zuid-Limburg is de basis voor de toekomstige strategische samenwerking. De samenwerking in het huidige Gewest Maastricht en Mergelland blijft relevant mits flexibel, effectief en efficiënt. Dat is mogelijk als tussen Maastricht en de regiogemeenten wisselende allianties ontstaan op basis van concrete vraagstukken. Deze vorm van samenwerking leidt ertoe dat maatwerk mogelijk is en de samenwerkingsafspraken zijn toegesneden op het specifieke probleem dat zich voordoet. Naar aanleiding van de uitkomsten van de bestuurskrachtmonitor is helder geworden dat met de huidige partners binnen het gewest Maastricht en Mergelland weinig zaken kunnen worden opgepakt. Binnen het Maasdal met Eijsden en Meerssen zijn er samenwerkingsmogelijkheden: bij de verstedelijkingsopgaven zijn de gemeenten Eijsden, Maastricht en Meerssen gesprekspartners. Recentelijk is een convenant met Eijsden inzake Panneslager/Poelveld gesloten en geaccordeerd door de Gemeenteraad van Maastricht; dit is uitgewerkt zonder tussenkomst van het huidige gewest. Dit geldt evenzeer voor de A2 problematiek. De stedelijke dynamiek concentreert zich in een ring rondom het landschappelijk zeer waardevolle Heuvelland. De ruimtelijke ontwikkeling in het Maasdal vereist een zorgvuldige ruimtelijke inpassing, waarvoor alle Maasdalgemeenten verantwoordelijk zijn. Maastricht biedt tegelijkertijd vanuit haar centrumpositie diensten en producten aan de buurgemeenten. Zo ontstaan wisselende allianties op basis van concrete vraagstukken. De samenwerkingsafspraken zijn toegesneden op het specifieke probleem dat zich voordoet. Op die manier ontstaat maatwerk en worden de samenwerkingsrelaties doelmatig ingericht. De Heuvellandgemeenten zullen hiervoor moeten kiezen en de stad Maastricht zal bezien of er meerwaarde bestaat voor operationele hulp. Reeds in het verleden heeft dit plaatsgevonden middels projecten als milieuparken, detachering milieu-inspecteurs en
7
leerplichtzaken. De Heuvellandgemeenten hebben dezelfde lage dynamiek, hetgeen onderling een inhoudelijk band creëert. Voor Maastricht zou het profijtelijk zijn als de Heuvellandgemeenten (niet de Maasdalgemeenten) een verregaande samenwerking met elkaar zouden aangaan en als zodanig een goede en solide buur voor de stad vormen.
4. Stadsvernieuwing. Naast het accent op stadsuitbreiding, was het beleid gericht op cityvorming, rehabilitatie en sanering van de binnenstad. Dit betekende het terugdringen van de overbevolking in het centrum, het herhuisvesten van probleemgezinnen in zogenoemde woonscholen of in andere woonwijken en het verplaatsen naar de periferie van bedrijven die vanwege hun aard niet in het centrum thuishoorden. Ook diende er een tweede verkeersring rond de stad te worden gerealiseerd. Hierin zouden twee bruggen – een zuidelijke en een noordelijke maasbrug – moeten worden opgenomen. Het duurde tien respectievelijk vijftien jaar voordat deze gerealiseerd konden worden. Lag conform de tijdgeest het accent van de stadsvernieuwing in Maastricht eerst en vooral op sanering en krotopruiming, vanaf het midden van de jaren zeventig is een tweetal kenteringen waarneembaar. In de eerste plaats komt de nadruk te liggen op rehabilitatie en een buurtgerichte aanpak in plaats van krotopruiming en sanering. Daarnaast werd de toegenomen emancipatie en mondigheid van de burger zichtbaar doordat de bewoners niet langer de plannen over zich heen lieten komen: ze wilden er over meepraten en -denken. Deze bewonersparticipatie en –emancipatie beperkte zich niet tot de stadsvernieuwingsbuurten, maar trad ook op bij de ontwikkeling van nieuwbouwplannen vanuit het zich afzetten tegen de monotonie van de op dat moment gangbare nieuwbouw en de eis om rekening te houden met de wensen van toekomstige bewoners. De behoefte van de burger om bij allerlei beleidsbeslissinghen betrokken te worden en de omvorming van de gemeentelijke overheid naar een klantgerichte organisatie zijn een vervolg op deze trend. De toenemende aandacht voor de stad, kreeg zijn vertaling in het herwaarderen en het hergebruik van de vele historische panden. Zo ontstond een multifunctioneel centrummilieu. Het proces van schaalvergroting heeft ertoe geleid dat een aantal functies niet langer kon worden ingepast in de relatief fijnmazige stadsstructuur van deze ‘wandelstad’. Daarom ontwikkelden zich nieuwe centra op de stadsring. Op basis van verschillen in landschappelijke kwaliteiten en bereikbaarheidsprofiel worden de contrasten tussen de nieuwe centra verscherpt en levert het een complementair stelsel van met elkaar samenhangende knopen van stedelijke kwaliteit. Tevens werd gestreefd naar een zo evenwichtig mogelijke ontwikkeling van beide stadshelften aan weerskanten van de Maas met een erkenning van de unieke kwaliteiten ervan. De oplevering van de Noorderbrug, de verdere uitvoering van de reeds in de jaren zestig gemaakte keuze voor de restauratie van het oude centrum (Stokstraatkwartier), de bouw van een nieuw Theater aan het Vrijthof en de afronding van het plangebied Ceramique kunnen als exponenten hiervan worden beschouwd. De Maas en haar oevers vormen een bindend element tussen beide stadshelften.
5. Economische Structuur Door de komst van de Universiteit werd Maastricht van een provinciestad een universiteits- en daarmee studentenstad, hetgeen voor het gesloten en katholieke Maastricht een versnelling van landelijke trends als emancipatie, het mondiger worden van de burger, ontzuiling en ontkerstening betekende. Aan deze omslag naar een meer ontsloten stad droeg een aantal andere ontwikkelingen bij. Dankzij de aandacht voor het culturele stedelijke erfgoed en de ligging in een fraai natuurlijk landschap is Maastricht van oudsher een toeristenstad. De Europese top van 1991 zette de stad op de wereldkaart en deed de internationale toeristenstroom mede als gevolg van algemene ontwikkelingen als toename van vrije tijd, mobiliteit en de sterk gestegen welvaart onverwacht snel in omvang toenemen. Daarnaast kreeg Maastricht met de komst van het MECC nog eens een extra-impuls als toeristen- en congresstad. Bovendien ontkwam ook het bedrijfsleven niet aan zich snel ontwikkelende trends als internationalisering en globalisering: traditionele bedrijven als De Ridder en Mosa gingen over in de handen van multinationals, terwijl internationale bedrijven als Vodafone, Ciba en Mercedes-Benz zich in Maastricht vestigden. Daarnaast zijn de afgelopen vijftien jaar rond de vijftig internationale instituten naar Maastricht gekomen. De economische structuur is in de afgelopen decennia in Maastricht sterk gewijzigd. Was er nog enige tientallen jaren geleden sprake van een echte ‘industriestad’, inmiddels mag Maastricht zich met recht ‘kennis en diensten stad’ noemen. De verschuivingen in de structuur hebben er toe geleid dat op dit moment sprake is van een brede gedifferentieerde structuur waarin zowel commerciële als niet-commerciële diensten, industrie en bedrijvigheid, diverse vormen van (detail)handel en een belangrijke toeristisch recreatieve sector hun plaats hebben ingenomen. De hierdoor veroorzaakte spreiding van werkgelegenheid over verschillende sectoren zorgt er voor dat de stad minder kwetsbaar is als het in een van deze sectoren tegenzit. Dit vertaalt zich in een minder sterk oplopende werkloosheid bij recessie en een sneller economisch herstel in de periode daarna. Deze omslag in de economische structuur is fysiek vertaald. Maastricht werd de afgelopen decennia gekenmerkt door een enorme economische dynamiek, grote bouwactiviteit en steeds meer internationaal allure. In 50 jaar is de stad qua inwonertal met de helft gegroeid van bijna 80.000 inwoners in 1950 naar meer dan 120.000 nu en 8
verdubbelde het aantal banen van 40.000 tot bijna 80.000 (figuur 6). De stad is daarmee uitgegroeid tot banenmotor voor de regio. Belangrijke ijkpunten waren de komst van de Universiteit en het Academisch Ziekenhuis in de jaren 70, de bouw van het MECC in de jaren 80 en de beide Eurotoppen begin jaren 90. De vruchten van deze ontwikkelingen werden geplukt toen vervolgens een actieve acquisitie en promotie van Maastricht als vestigingslocatie voor ‘nieuwe bedrijvigheid’ leidde tot een banenboom in de kennisdiensten sector. US 4% Belgie 2%
Overig 4%
Duitsland 7% Verenigd Koninkrijk 5% Nederland 78%
Figuur 5: Primaire markt toerisme: overnachtingen in Maastricht (hotels) naar land van herkomst in 2002. Bron: Activiteitenplan VVV Maastricht, CBS.
De groei van de stad en de aandacht van buitenaf voor Maastricht hebben er toe geleid dat ook in toeristisch opzicht de stad kon groeien. Bij gebrek aan echte stedelijke ‘highlights’ werd ingezet op de intrinsieke kwaliteit van Maastricht als geheel: een kwaliteitsstad met een ontspannen Bourgondisch karakter. Maastricht heeft de hoogste cafédichtheid van de Nederlandse steden (1 café per 350 inwoners versus 1 per 900 gemiddeld). Doelgroepen waren de zakelijke congrestoerist en de internationaal georiënteerde kooptoerist. Het heeft gewerkt. Het imago van Maastricht staat als een huis. Maastricht is op het gebied van naamsbekendheid toeristenstad nr. 2 van Nederland, congresstad nr. 3 en wordt geroemd om haar detailhandelsaanbod in de binnenstad. En weet daarmee een groot aantal bezoekers uit binnen- en buitenland naar de stad te trekken (figuur 5). Meer dan 15 miljoen bezoekers en 500.000 verblijftoeristen bezoeken per jaar de binnenstad, waarvan 66% Nederlanders. Meer dan 50% van alle Nederlanders is al eens in Maastricht geweest.
Figuur 6: Grote Stedenbeleidmonitor Gemeente Maastricht
De kwaliteit maar in veel sterkere mate nog de kwantiteit van bedrijventerreinen staat onder druk. Bedrijven stellen steeds meer eisen aan hun omgeving en verlangen dat het bedrijfsterrein ook voldoet aan hun imago, waarbij veiligheid een essentiële randvoorwaarde is. Naast nieuwe bedrijventerreinen (5 à 8 ha/jaar), blijft het vooral voor kleinere en startende ondernemers van belang over voldoende en soms zeer specifieke en (goedkope) bedrijfsruimten (bijvoorbeeld met
9
laboratoriumfaciliteiten, werkplaatsen en ateliers) te kunnen beschikken. Er zijn op dit moment onvoldoende ruimten voorhanden. Om binnen de economische structuur van Maastricht voldoende kantoorruimte te kunnen bieden is jaarlijks 2 behoefte aan ca. 18.000 m uitbreiding van kantoorruimte. Maastricht heeft op korte en middellange termijn voldoende geschikte kantoorlocaties. De ICT-infrastructuur voldoet aan de eisen die door het huidige bedrijfsleven gesteld worden. Maar lijkt niet bestand tegen de eisen die vanuit het toekomstige, veel kennisintensievere, bedrijfsleven gaan komen. Aansluiting is theoretisch mogelijk, maar praktisch vaak alleen tegen hoge kosten bereikbaar. De afgelopen jaren is een aanzet gegeven tot verandering in de economische structuur van Maastricht. Zo nam tussen 1991 en 2003 het aantal arbeidsplaatsen in de dienstensector toe onder andere door de vestiging van een aantal call-centra, die op dit moment zo’n 3300 arbeidsplaatsen genereren en die voor een deel zijn ingevuld door vestigers van buiten Maastricht. Financiële en zakelijke dienstverlening zijn in Maastricht in de genoemde periode weliswaar meer dan gemiddeld toegenomen, maar leveren nog altijd minder arbeidsplaatsen op dan in de rest van Nederland. De consumentendiensten - horeca en detailhandel - laten een meer dan gemiddelde stijging van de werkgelegenheid zien. Dit heeft een positief effect op de inkomende migratie gehad. Voor Maastricht geldt dat het belang van deze sector samenhangt met de komst van 15 miljoen bezoekers van het kernwinkelgebied per jaar met een geschatte omzet van € 200 miljoen: goed voor 14.000 arbeidsplaatsen. Samen met de 10.000 arbeidsplaatsen in de industrie betekent dit dat de helft van alle arbeidsplaatsen te vinden is in de twee sectoren: de conjunctuurgevoelige toeristensector en de industrie. De kennisintensiteit van de traditionele maakindustrie is lager dan die van de moderne industrie. Daarnaast ontbeert Maastricht de onderwijsbasis voor de toepassing van meer technische en ICT-gerelateerde kennis, die bij uitstek geschikt is voor een bijdrage aan de overgang naar de kenniseconomie. Dat de UM dergelijke opleidingen niet in huis heeft, wordt verklaard uit de ontstaansgeschiedenis van de universiteit, waarin de PNLfondsen een doorslaggevende stem hebben gehad, waardoor alleen ‘goedkope’ – niet-technische – studierichtingen haalbaar bleken. De universiteit en het daaraan verbonden academisch ziekenhuis hebben wel geleid tot de komst van meer kennisintensieve bedrijvigheid met name in de medische sector. Aan de universiteit zijn inmiddels meer dan 50 internationaal georiënteerde instellingen verbonden die samen een groot deel van de werkgelegenheid in Maastricht genereren. Tegelijkertijd worden samenwerkingsverbanden aangegaan met de Universiteit (RWTH) van Aken en recentelijk Diepenbeek (TuL). Een en ander betekent een meer dan gemiddelde toename van niet-commerciële dienstverlening. Een deel van de van de afgestudeerden en hoger opgeleiden in de leeftijd tussen 25 en 40 jaar vertrekt uit Maastricht. Maastricht wijkt hierin niet af van andere studentensteden. Deze selectieve migratie kan worden verklaard door de economische structuur van Maastricht, waarin de nadruk ligt op minder hoog geschoold werk: industrie, detailhandel en horeca. Het vinden van passend werk vormt nog altijd één van belangrijkste drijvende krachten achter migratie over grotere afstanden. De veranderingen in de economische structuur zijn nog niet van een omvang dat Maastricht de hoger opgeleiden ‘in huis’ kan houden.
% 50 40 30 20
Maastricht
10
Nederland Limburg
0 Lager onderwijs
Middelbaar onderwijs
Hoger onderwijs
Figuur 7: Opleidingsniveau bevolking 15-64 jaar, gemiddelde 2000-2002. Bron: CBS.
Daarnaast betrekt de universiteit 30% van haar studenten uit het buitenland. Zij heeft een hoog internationaal karakter. Het is logisch dat het grootste deel hiervan na studie terugkeert naar land van herkomst. Dit is mede het gevolg van het feit dat de UM er (nog) niet in slaagt een substantiële katalysatorfunctie voor het aantrekken van (startende) bedrijven met hooggeschoold werk. Voor Maastricht is het vasthouden van de hoger opgeleiden belangrijk. Met name omdat het huidige opleidingsniveau van de Maastrichtse bevolking als laag wordt omschreven (figuur 7). Er zijn voortekenen dat het opleidingsniveau van de bevolking langzaamaan aan het stijgen is. Jongeren zijn steeds hoger opgeleid (figuur8): dit wordt pas op langere termijn zichtbaar in de beroepsbevolking. Wordt aan het bovensegment van de markt een knelpunt ervaren, aan de onderkant is dit eveneens het geval. Nog altijd ligt het werkloosheidspercentage in Maastricht relatief hoog: ongeveer 8.7% van de Maastrichtse
10
beroepsbevolking is werkloos en in de loop der jaren is het aandeel laag opgeleiden onder hen toegenomen naar 80%. Basisonderwijs absoluut
10000 8000
Speciaal en voortgezet spec. onderwijs
6000 Voortgezet onderwijs 4000
1999/'00
1998/'99
1997/'98
1996/'97
1995/'96
1994/'95
Middelbaar beroepsonderwijs
1993/'94
0 1992/'93
Voorbereidend beroepsonderwijs 1991/'92
2000
Figuur 8: Aantallen leerlingen in Maastricht naar soort onderwijs. Bron: CBS.
Figuur 9: Grote Stedenbeleidmonitor Gemeente Maastricht
Het aandeel ouderen onder de werklozen is met 30% hoog. Dit betekent dat in de afgelopen jaren nauwelijks compensatie voor de verloren gegane werkgelegenheid in de traditionele sectoren is gevonden. Ondanks deze situatie is de vraag naar laagopgeleide arbeidskrachten en openstaande vacatures de afgelopen jaren toegenomen. Niet voor niets is in Limburg het aantal pendelaars vanuit Duitsland de afgelopen twee jaar verdubbeld en het aantal werknemers uit niet EU-landen verdrievoudigd. In absolute zin zijn de aantallen klein. Hierbij gaat het vooral om laag geschoolde arbeiders en vaklieden.
6. Kenniseconomie Een eenduidige definitie van wat wel en wat niet behoort tot het gebied van de kenniseconomie is niet te geven: zowel hooggespecialiseerde ambachtelijke bedrijvigheid (medische technologie) als hooggespecialiseerde diensten (call-centra) kunnen er toe gerekend worden. Om toch een beeld te krijgen van de stand van zaken ten aanzien van de kenniseconomie in Maastricht wordt hier een aantal indicatoren beschreven die als bepalend gelden voor de aanwezigheid en de kracht van kenniseconomie: innoverend vermogen van het bedrijfsleven, de aanwezigheid van bedrijven op het gebied van de life sciences en het aantal starters.
Innovatievermogen De Nederlandse prestaties op het innovatieterrein liggen onder het Europese gemiddelde. Landelijke doelstelling 11
is om de innovatiekracht van de economie op het gebied van kennis, technologie, arbeid en innovatief ondernemerschap tenminste op het Europese gemiddelde te brengen en vanaf 2010 op kopniveau. Voor Maastrichtse ondernemers ligt dat niet anders. Uit recente enquêtes van de Kamer van Koophandel blijkt dat het Maastrichtse bedrijfsleven al jaren relatief weinig investeert in innovatie.
Bedrijven op het gebied van life-sciences Life-sciences is een belangrijke stap naar een kennisintensieve economie. Mede ten gevolge van de aanwezigheid van een viertal universiteiten in deze regio de Reinisch-Westfalische Hochschule in Aken, de Université de Liège, het Limburgs Universitair Centrum in Diepenbeek (ALMA) en de Universiteit Maastricht (en het initiatief inzake de Transnationale Universiteit te Hasselt) is sinds 1993 de betekenis van life-sciences in de Euregio sterk gegroeid. In Zuid Limburg zijn twee life-sciences concentraties te onderscheiden. Een rondom DSM in Sittard-Geleen (productie) en een rondom de universiteit in Maastricht (ontwikkeling, marketing en sales). In de hele Euregio zijn meer dan 400 bedrijven gevestigd die op het gebied van life-sciences actief zijn. Ter vergelijking: in heel Nederland zijn dat er ‘slechts’ 600 à 1000. Bijna de helft van de bedrijven is gelieerd aan de Universiteit Maastricht. Specialisatie ligt vooral op het gebied van software voor medische apparatuur, hulpmiddelen, diagnostische apparatuur en implantaten.
Starters Een belangrijk onderdeel van het kennisintensieve bedrijfsleven zijn de technostarters. Deze starters geven als dragers van vernieuwing een impuls aan versterking van het innovatievermogen. Zo zetten zij de kennis meestal afkomstig uit de publieke dienstverlening om in commerciële en marktgerichte innovaties. Het aantal startende ondernemers in Maastricht ligt 5% onder het landelijke gemiddelde. Wel is gebleken dat in Maastricht relatief meer starters na 5 jaar nog steeds een onderneming heeft. De Universiteit van Maastricht is onlangs uitgeroepen tot een van de meest ondernemende universiteiten in Nederland. Het belangrijkste criterium daarvoor was het aantal starters en spin-offs. Voor een deel bevinden deze starters zich in de sector van de medische technologie en life sciences. Met de komst van de universiteit en de relatie met het academisch ziekenhuis heeft Maastricht de slag kunnen maken naar een kennisstad. Beleid ten aanzien van de stimulering van de life-sciences kon succesvol gevoerd worden. De Euregionale context is door de samenwerking van de universiteit in MHAL en TUL-verband steeds groter geworden. Internationaal gezien, zijn er weinig regio’s met een dergelijk vergelijkbare hoge kennisdichtheid. Daarnaast bevinden er zich in Maastricht meer dan 50 internationale instellingen en instituten. Instituten die door hun organisatie, product, staf of doelgroep internationaal georiënteerd zijn. In de praktijk gaat het daarbij om veelal niet-commerciële organisaties die zich richten op toegepast wetenschappelijk onderzoek, (beleids)advies en kennistransfer (organiseren van congressen, evenementen en dergelijke). In Maastricht richten de instituten zich voornamelijk op gebieden als economie, rechten, talen, media, gezondheid en medische technologie/life-sciences. Maastricht neemt daarin wereldwijd een unieke positie in.
7. Kennisinfrastructuur Kenniseconomie vereist een arbeidsmarkt die vooral vraagt om een enorme verdieping van kennis op alle fronten. Het belang van kennisnetwerken tussen onderwijsinstituten en bedrijfsleven ten behoeve van MKB, lifesciences en starters in de hogere segmenten van de markt is genoegzaam aangetoond. Maar ook de spanningen aan de onderkant van de markt worden grotendeels bepaald door kennisvraagstukken. Het niveau van de gedefinieerde startkwalificatie is de laatste jaren steeds verder verhoogd. Verschuivingen van traditionele maakindustrie naar diensten- en vrijetijdseconomie vragen om andere en hogere kwalificaties van werknemers. Daarnaast hebben opleidingen in traditionele beroepen in de techniek en zorg te kampen met slechte imago’s en leggen zij het af tegen opleidingen die ‘in’ zijn zoals in de ICT. De mismatch tussen vraag en aanbod in tijden van hoogconjunctuur of het moeten accepteren van kwalitatief passende arbeid onder de wet Werk en Bijstand tijdens recessies zullen de vraag om betere afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt alleen maar doen toenemen. Vanuit een onderwijssociologisch standpunt belicht, moeten we ook constateren dat een grote groep burgers de genoemde kennisintensivering van onze samenleving niet kan bijbenen! Al te gemakkelijk wordt vanuit economisch perspectief geopperd dat het algehele opleidingsniveau van de burgers verhoogd moet worden. Absoluut gezien is het algehele opleidingsniveau in de laatste decennia in Nederland natuurlijk ook toegenomen. Relatief gezien zijn echter de verschillen tussen de kennisniveaus toegenomen. Het percentage burgers waaruit de werkelijke hoogbegaafde talenten gerekruteerd moeten worden, blijft beperkt. Sociale mobiliteit door middel van hogere opleiding gaat zeer geleidelijk en over generaties en de reproductie van achterstand via laag opgeleide ouders is zeer hardnekkig (informeel leren). In de afgelopen jaren is met name de onderwijsachterstand van allochtone leerlingen enigszins afgenomen. Voor Maastricht is echter van groter belang dat recent onderzoek heeft aangetoond dat relatief gezien de positie van autochtone kinderen uit gezinnen van laagopgeleide ouders in de wedloop met de kinderen van hoogopgeleide ouders eerder lijkt te verslechteren. Het hoge percentage van kinderen van laag opgeleide burgers in Maastricht als traditionele industriestad, verklaart in die zin de lange traditie in onze stad van internaten, speciaal onderwijs, zorgarrangementen in en rond het onderwijs en de sinds 1978 opgebouwde expertise in de samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzalen, welzijn en zorginstellingen in de verschillende fases van het onderwijsachterstandenbeleid in met name de GSB-buurten.
12
Het vervolgens oververtegenwoordigd zijn van deze kinderen in het VMBO leidt daar weer tot imagoproblemen. Het zijn grotendeels dezelfde kinderen die na een Basisberoepsgerichte leerweg in het VMBO debet zijn aan de grote uitval in het Middelbaar Beroepsonderwijs. De toenemende spanning tussen gestelde opleidingseisen en aanwezige competenties van kinderen leidt tot steeds meer gedragsproblematiek. Gepaard met het veelal ontbreken van sociale competenties bij deze leerlingen, leidt dat tot steeds hogere eisen die gesteld worden aan het intern zorgbeleid en de leerlingbegeleidingsstructuren van scholen en tot een toenemende vraag om flankerend beleid van welzijn, jeugdhulpverlening en politie rondom de onderwijsvoorzieningen. Op dit terrein zal de regietaak van de lokale overheid toenemen.
8. Vrijetijdseconomie Kijken we naar Maastricht dan kunnen we constateren dat de stad internationaal gezien een toonaangevende en unieke positie heeft. Zeg: ‘Maastricht’ en iedereen roemt de bourgondische, de buitenlandse, de gezellige, de culturele en de historische aspecten van de stad. Een stad die bovendien als relatief veilig wordt ervaren. Deze toonaangevende positie heeft zich ook vertaald in een omvangrijke gastvrije sector in de stad met een belangrijke economische betekenis. Maastricht kende de afgelopen jaren een stabiele groei van het toerisme van ongeveer 5% per jaar. De stad is daarmee na Amsterdam uitgegroeid tot de tweede toeristenstad van Nederland. De stad is een belangrijke congresstad (3e van Nederland en 40e in de wereld). Op culinair gebied scoort Maastricht als beste van 50 de Nederlandse steden, op cultureel gebied staat Maastricht momenteel op de 11 plek van de 50 grootste steden de en met 1501 rijksmonumenten staat Maastricht na Amsterdam op de 2 plek. Qua diversiteit van het e winkelaanbod in het kernwinkelgebied staat Maastricht op 1 plek. In de toeristische sector zijn ongeveer 6600 mensen werkzaam, waarvan meer dan 4000 personen in de horeca. Detailhandel en horeca zijn samen alleen al goed voor 17,1% van de totale werkgelegenheid in de stad. De toeristische sector is daarmee uitgegroeid tot een belangrijke economische pijler. Met een jaarlijkse omzet van ruim 200 miljoen euro geeft het toerisme een stuwende impuls van ca 7% aan het Bruto Stedelijk Product van ca. 3 miljard euro/jaar. Veel voorzieningen in de stad, vooral in de sfeer van detailhandel, horeca en cultuur, worden door het toerisme in stand gehouden, waardoor de toeristische sector een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van de leefomgeving voor de eigen bewoners en de regio. Deze hoge omgevingskwaliteit is op haar beurt weer een economische vestigingsfactor geworden. Daarnaast levert de toeristische sector een bijdrage aan het zeer positieve imago van de stad op vooral de Nederlandse markt. Een imago dat haar positieve effecten kent op tal van andere terreinen van de stedelijke ontwikkeling (cultuur, kennis, wonen, werken) en bijdraagt aan het sociaalcultureel klimaat.
9. Arbeidsmarkt De aanbodzijde van de arbeidsmarkt in Maastricht en omgeving kan als volgt worden getypeerd: een vergrijzende bevolking, gemiddelde grootte van de potentiële beroepsbevolking, iets lager dan gemiddelde participatiegraad en een hoge werkloosheid. De economische structuur komt in grote mate overeen met de Nederlandse situatie en presteert bovendien iets beter dan de provincie Limburg. Maastricht vervult een regiofunctie met grote economische trekkracht. Dit blijkt onder meer uit de werkgelegenheidsgraad. In RAIL (Rayonale Arbeidsvoorzieningen in Limburg) Rayonaal 2003 is al geconstateerd dat de werkloosheid sterk aan het stijgen was en het vacaturebestand een dalende ontwikkeling liet zien. Uit cijfers van CWI ZuidoostNederland blijkt dat in juni 2003 bijna 8.400 niet-werkende werkzoekenden (NWW) staan geregistreerd bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) in het rayon Maastricht en Mergelland. Hiervan is ruim de helft van het mannelijke geslacht. Ongeveer 22% van de NWWers is tussen de 15 en 29 jaar oud. Dit is gelijk aan het landelijk gemiddelde. De jeugdwerkloosheid is daarmee het laatste jaar met ca. 30% toegenomen. De verdeling van de NWWers over de verschillende fasen komt in Maastricht en Mergelland nagenoeg overeen met die in Limburg. Het aantal openstaande vacatures wordt gekenmerkt door daling: in Maastricht en Mergelland staan in juni 2003 3 ongeveer 830 vacatures geregistreerd bij het CWI . De meeste vacatures staan open in de commerciële sector. Het aantal openstaande vacatures per 1.000 arbeidsplaatsen is gelijk aan het provinciaal gemiddelde. In Maastricht is net als in Nederland een sprong naar transitionele arbeid zichtbaar. Bij transitionele arbeid gaat het erom hoe men verschillende activiteiten combineert en in de tijd afwisselt. De basis voor een transitionele arbeidsmarkt is al gelegd in de afgelopen twintig jaar, door de demografische ontwikkeling en de participatie van vrouwen en etnische groepen op de arbeidsmarkt. Vroeger voltrok het arbeidsleven zich volgens een eenvormig drie fasenmodel: eerst een periode van leren, daarna een periode van werken, en ten slotte een periode van (vervroegd) afstand nemen van de arbeidsmarkt. Deze drie fasen - die overigens vooral voor mannen golden worden steeds meer vervangen door talloze, in de tijd wisselende combinaties van activiteiten, zoals deeltijdwerk, 3
De openstaande vacatures zijn cijfers van het CWI. Belangrijk hierbij te vermelden is dat het CWI een beperkte dekkingsgraad heeft betreffende het aantal geregistreerde vacatures. Er wordt geschat dat het dekkingspercentage ongeveer een derde van het totaal bedraagt. 13
-zorg of -studie. Dit vraagt om zorgknooppunten, werktijden op maat, openingstijden van winkels op maat, aansluiting van school- en kinderopvangtijden bij de dagindeling van de werkende ouders en verbetering van voorzieningen en vervoer. ICT toepassingen, zoals telewerken en internet, kunnen deze initiatieven verder ondersteunen. Een goede afstemming kan ongelijkheid maar ook een suboptimaal gebruik van de kwaliteiten van het arbeidsaanbod tegengaan.
10. Concurrentiepositie Maastricht heeft een uitstekend imago. Dit geldt vooral voor Maastricht als bezoek- en woonstad en internationale stad maar minder als werk- en zakenstad. Als we kijken naar de ervaringen van de ondernemers met de stad Maastricht dan constateren we dat het ondernemersklimaat gemiddeld genomen iets beter is dan in vergelijkbare steden.
Figuur 10: Grote Stedenbeleidmonitor Gemeente Maastricht
Maastricht heeft het de afgelopen jaren goed gedaan op het gebied van toerisme. De naamsbekendheid steeg, het inkomend toerisme nam toe, de bestedingen stegen en het geheel zorgde voor een behoorlijke dosis werkgelegenheid en een grote positieve bijdrage aan het imago van Maastricht. Ook zakelijk is het goed gegaan. De structuur verbreedde, de werkgelegenheid en het aantal bedrijven nam toe, hoewel de industrie terrein verloor werd dit ruimschoots goed gemaakt door de zakelijke dienstverlening. Ook niet-commerciële diensten ontwikkelden zich tot een hoog niveau en veel werkgelegenheid. Net zoals in de rest van West-Europa loopt de internationale concurrentiepositie van Maastricht terug. Factoren die daarbij een rol spelen zijn: hoge loonkosten, weinig arbeidsuren, hoge werkgeverslasten en een inflexibele arbeidswetgeving. Voordelen zijn er echter ook: arbeidsproductiviteit en arbeidsmotivatie zijn hoog en er is een stabiele politieke situatie. Ten opzichte van de ons omringende landen heeft Nederland een aantal comparatieve voordelen op het gebied van bijvoorbeeld loonkosten en belastingwetgeving voor ondernemingen. Maastricht heeft qua ligging een relatief gunstige positie en kan daardoor profiteren van het kennisklimaat in andere landen. Interessant is welke lokaal te beïnvloeden factoren een rol spelen in de relatieve concurrentiepositie van de stad ten opzichte van de ons omringende binnen- en buitenlandse steden. Negatief zijn dan: beschikbaarheid van adequaat geschoold personeel, het klimaat voor innovatie, kennis en wetenschap en ten slotte congestie en bereikbaarheid. Positief zijn kwaliteit en prijs van bedrijfshuisvesting, onderwijsinfrastructuur, (internationaal) imago en quality of life, leefbaarheid en veiligheid.
11. Cultuur Het kernwinkelgebied kan niet losgezien worden van de kunst- en cultuurhistorie van Maastricht: de aandacht daarvoor is in het verleden bij de stedelijke ontwikkeling steeds zeer groot geweest. Mede daardoor heeft Maastricht op het gebied van kunst en cultuur veel te bieden. Op de eerste plaats de stad zelf. In historisch opzicht een uniek decor en levendige basis voor culturele ontwikkeling. Maastricht is met haar 1400 monumenten na Amsterdam de tweede monumentenstad van Nederland. De identiteit van de binnenstad wordt bepaald door een aantal visuele structuurkenmerken zoals de geringe breedte van de hoofdstraten met verassende verwijdingen en vernauwingen en de verdeling in smalle percelen met een bekapping evenwijdig aan de voorgevel tot stand gekomen op basis van de organische inrichting van de stad sedert de Middeleeuwen. De binnenstad oogt tegelijkertijd niet als een statisch decor uit voorbije tijden, maar als een dynamisch centrum van een zich vernieuwende stad met een bijzonder grote toekomstwaarde. In Maastricht voegen bouwwerken van geheel verschillende jaargangen, functies en stijlen, zich naadloos in het weefsel van de stad. De samenhang tussen het bestaande en het nieuwe wordt daarmee versterkt. Maastricht heeft haar eigen ‘taal’ en volksculturele uitingen en is er in geslaagd waardevolle kunst- en kunstnijverheidsproducten uit het verleden te bewaren. Maastricht beschikt alles overziend over een bijzonder rijk
14
cultureel erfgoed, waar men met recht trots op is. Het vormt de basis van een Maastrichtse culturele gemeenschap, waaraan men graag participeert. Het gaat in wezen om de gelaagdheid van een stad en van haar identiteit: net zoals in een mensenleven wordt een stad niet voor altijd vastgelegd , maar ook de stad evolueert, verrijkt en verandert de identiteit en de bagage gaandeweg. De verschillende periodes uit de geschiedenis zijn constituerende elementen in een overall identiteit, elementen die bovendien in deze stad, niet vernield door recente oorlogen of erger nog door foute planning perfect 'leesbaar' zijn. Juist omdat het er allemaal nog is, en omdat er te weinig mee wordt gedaan tot nu toe, wordt het op korte termijn via het concept van de culturele biografie zichtbaar gemaakt. Het biedt ons als stad een belangrijke plus in vergelijking met vele andere omringende steden. Het culturele leven bevordert begrip en toleranties voor andere culturele gemeenschappen, die in de stad naast en door elkaar wonen. Op de tweede plaats kunnen de voorzieningen en organisaties op het culturele vlak genoemd worden. Het Theater aan het Vrijthof, het Bonnefantenmuseum, de basilieken met hun schatkamers, harmonieën, fanfares, toneel- en dansgezelschappen, koren, Tefaf, Opera Zuid, Theatergezelschap Het Vervolg enzovoorts bepalen tezamen in hoge mate het culturele klimaat en vormen een belangrijke voorwaarde voor de vitaliteit van de stad. In de afgelopen jaren heeft de nadruk gelegen op het optimaliseren van de culturele infrastructuur. In versneld tempo zijn accommodaties als Platte Zaol, Bonbonnière, Bordenfabriek, Filmhuis Lumière en het Centre Ceramique (Stadsbibliotheek, Gemeentearchief en Stadshal) gerealiseerd. Teneinde kunstenaars voor de stad te behouden en om doorstroming vanuit de kunstvakopleiding naar de markt te bevorderen is in de periode 19942003 een groot aantal ateliers voor de kunstenaars gerealiseerd. De sociaal-culturele voorzieningen in Maastricht hebben vooral een verbinding met de cultuurhistorie en vormen dan ook een trekpleister voor ouderen, hoewel hierop vanuit de gemeente niet bewust is of wordt gestuurd: de bestaande voorzieningen sluiten naadloos aan op het verwachtings- en bestedingspatroon van senioren. Dit zou een reden kunnen zijn voor het feit dat Maastricht, in tegenstelling tot andere steden een positief migratiesaldo kent van ouderen. Willen de cultuurhistorische voorzieningen hun vitaliteit behouden dan moet men oog blijven houden voor de veranderende samenleving en ervoor zorgen dat het aanbod afgestemd blijft op de vraag. Deze vraag is de afgelopen jaren onder invloed van processen als bijvoorbeeld vergrijzing, ontgroening en individualisering ingrijpend gewijzigd. Maastricht lijkt zich dit onvoldoende te hebben gerealiseerd. Jongeren komen in Maastricht slechts in beperkte mate aan hun trekken. Disco’s en dergelijke zijn er nauwelijks, de bussen rijden ‘s avonds laat niet meer, maar bruine cafés voor de ouderen zijn er te over: Ook voor kinderen is het aanbod aan speelmogelijkheden in Maastricht onbevredigend. Dit hangt samen met het feit dat Maastricht en haar (culturele) voorzieningen voornamelijk gericht zijn op ouderen. Cultuur betreft niet alleen cultureel erfgoed: beheer en conserveren van bekende waarden conform de ambitie met Culturele Biografie, met archeologische collectie, de zorg voor amateurverenigingen maar vooral over productie van nieuwe waarden als LSO, theaterwerkplaats, kunstvakopleidingen, de ambitie in Belvedère met de podiumkunsten, de ambitie in ENCI met beeldende kunst. Cultuur gaat niet zozeer om de aantrekkelijkheid voor toeristen en bezoekers maar zeker ook om de versterking van de economische en sociale structuur: cultuur als vestigingsfactor voor nieuwe groepen en bedrijvigheid. Bovendien gaat het bij cultuur niet alleen over participatie en cohesie maar vooral over intellectuele en esthetische competentie. Cultuurnoties vormen daarmee een instrument voor transformatie en blijven niet beperkt tot de reproductie van het reeds bekende. In het cultuurbeleid is in algemene zin een aantal fasen te onderscheiden, die ook in Maastricht doorlopen zijn vanaf 1980. De fasen worden hier weergegeven met de kanttekening dat Maastricht veelal een behoudende koers heeft gevolgd tot het moment waarop de Cultuurvisie 2010 tot stand is gebracht. Hoewel de Cultuurvisie van recente datum is, wordt deze inmiddels ingrijpend gereviseerd. Fase I (1980 - 1990): Cultuurbeleid hield zich bezig met (vooral) cultuur. Dat wilde zeggen met doelgroepen en de gekende disciplines als dans en podiumkunsten en met kwaliteit natuurlijk en met de vraag of je nou kunstbeleid of sociaal beleid moet maken. In dit denken past de opheffing van de BKR (Beeldende Kunst Regeling). De discussie over topkunst valt onder deze eerste fase van het moderne cultuurbeleid. Cultuurbeleid ging over participatie in algemene termen en over kwaliteit. Maar dan allemaal beter gestroomlijnd. Fase II (1990 - 2000): In de 90-tiger jaren emancipeerde het cultuurbeleid zich van haar smalle cultuurdefinities onder druk van het inzicht dat cultuur een onderdeel was van een veel bredere ‘markt’: de vrijetijdsindustrie. Kunst en cultuur bevond zich in een groter universum en moest zich gedachten en zorgen maken over haar concurrentiepositie ten opzichte van pretparken, volksvermaken, eventparties, internet en IKEA. Cultureel ondernemerschap, diversiteitbeleid, cultural governance en Actieplan Cultuurbereik werden de instrumenten van een cultuurbeleid dat zich moest teweer stellen op een markt met harde concurrentieverhoudingen en maatschappelijke achterstanden. Fase III (Vanaf 2000 - 2010): In deze (nog zeer jonge) fase emancipeert het cultuurbeleid zich verder. Het onttrekt zich aan de smalle instrumentalisering van achterstandspolitiek en ondernemerschap. In de huidige fase van het moderne cultuurbeleid realiseert men zich een aantal belangwekkende feiten: cultuurbeleid speelt zich overwegend af binnen een omgeving van stedelijke dynamiek;
15
-
binnen die stedelijke dynamiek grijpt een aantal majeure beleidsterreinen steeds dieper op elkaar in: cultuur, economie, stedelijke ontwikkeling; cultuur (kunst) binnen een stedelijke omgeving blijkt een belangrijke vestigingsfactor voor mensen en bedrijvigheid; creativiteit vormt een essentieel productiemiddel voor de moderne (kennis-) economie; Maastricht en met haar veel grote steden ondergaan een structureel economisch transformatieproces.
12. Vitaliteit van de onderwijsinfrastructuur Het voorafgegane verklaart waarom het huidige onderwijsaanbod in Maastricht is zoals het is: een volledig en goed gespreid aanbod van basisscholen en speciale basisscholen voor Primair Onderwijs (PO) over de buurten van de stad. Opgericht via de parochiestructuur veelal door kerkbesturen en congregaties en van oudsher vooral katholiek van denominatie. In de oude arbeidersbuurten rondom het centrum vooral scholen die deelnemen aan het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid. In de laatste 25 jaar heeft de gemeente aangezet door de hoger opgeleiden en immigranten in de nieuwe buurten bijgedragen aan het vergroten van de keuzevrijheid door het stichten van openbare scholen. Dit in tegenstelling tot andere grote steden waar juist het openbaar onderwijs het onderwijs in de volksbuurten verzorgt. Inhoudelijk werken alle schoolbesturen intensief samen in het kader van het zorgbeleid, vormgegeven in het Samenwerkingsverband Weer Samen Naar School. Vanwege toenemende autonomievergroting van schoolbesturen en deregulering bij de overheid is de afgelopen jaren sprake van enorme schaalvergroting op bestuursniveau in het PO. Gelijke tred daarmee houdt de toename van innovatiekracht. Voorspellingen geven aan, dat door vergrijzing, afname van leerlingenaantallen en ingrepen in de opbouw/samenstelling van buurten, er de komende 10 jaar sprake zal zijn van een indikking van het aantal scholen in het PO met 25%! Het Voortgezet Onderwijs (VO) heeft een nog snellere schaalvergroting achter de rug. Na de vorming van één schoolbestuur voor Maastricht als tussenstap, is dit bestuur in 2003 toegetreden tot de Provinciale Stichting Voortgezet Onderwijs Limburg (PSVOL), die provinciaal opereert. Inspelend op een betere positionering en spreiding van volwaardig VMBO over de stad en het in evenwicht brengen van het aantal scholen voor HAVO/VWO met het aanbod aan leerlingen, wordt er gewerkt aan het positioneren van drie brede scholengemeenschappen in de stad die vitaal en levenskrachtig zijn. In PO en VO is de afgelopen jaren ook hard gewerkt aan de technische infrastructuur voor ICT. De voorzieningen in scholen zijn goed en alle scholen zijn aangesloten op Kennisnet. Het MBO heeft op weg naar het huidige Regionaal Opleidingscentrum Leeuwenborgh (ROC) ook enkele schaalvergrotingsoperaties achter de rug. Nu staat nieuwbouw op een unielocatie op de rol. Het ROC verzorgt een breed onderwijsaanbod samen met de locatie in Sittard. Er is geen aanbod in de horeca (Arcus Heerlen). Zorgpunt is dat de instroom in techniek- en zorgopleidingen te laag is. Daarnaast is er een grote uitval. De inhoudelijke ontwikkelingen gaan in de richting van meer maatwerkopleidingen en competentiegericht leren in plaats van het huidige veelal standaardaanbod. De verbeteringen in de programma-afstemming tussen de VMBO-MBO-HBO zijn gericht op het versterken van de beroepskolom. Ten aanzien van eerder genoemde arbeidsmarktvraagstukken moeten zorgarrangementen gericht op de overgang naar werk beter ingebed worden in het onderwijs. De afstemming met het bedrijfsleven en met name de afstemming op het economisch profiel van de stad moet beter: van ad-hoc naar structurele allianties. De voorzieningen Hogeschool Zuyd en de UM zijn al eerder uitvoerig belicht. Het zoeken naar passende ruimte in de stad, wel of niet gespreid en het verbeteren van de studentenvoorzieningen zullen aanhoudende aandacht vergen. De aanwezigheid van de instituten en de wijze waarop zij mede vorm geven aan het kennisprofiel van de stad biedt een goede basis voor het ontwikkelen van een kenniseconomie.
13. De maakbaarheid van de stedelijke kwaliteit. Wie in Maastricht komt wonen, werken of een bezoek aflegt, valt het op dat stad en landschap een onverbrekelijke eenheid vormen. ‘Als in een notendop heeft de stad vele landschappelijke elementen in zich, geïntensiveerd en versteend, terwijl omgekeerd de aanwezigheid van de stad al op grote afstand voelbaar en zichtbaar is. Voor de Maastrichtenaar is dit een vertrouwd fenomeen dat pas opvalt bij bezoeken van andere streken. Bij bezoekers is het een van de drie punten die in het geheugen worden gegrift, de bourgondische sfeer, het hoge voorzieningenniveau en de schoonheid van de stad in haar landschap’(structuurvisie Maastricht, 1989). Voor ons ligt de uitnodiging hier opnieuw rekenschap van te geven van deze traditie. Enerzijds de kwaliteit van de samenhang tussen stad en landschap en anderzijds het blijven stimuleren van een eigentijdse visie bij de noodzakelijke herstructureringsoperaties gegeven de huidige stedelijke dynamiek en omvangrijke programma’s. Het begrip stedelijke kwaliteit draait om een variatie in stedelijke milieus en kwaliteiten. In termen van stedelijkheid vraagt dit om specialisatie en concentratie van functies en activiteiten op een beperkt aantal, bewust geselecteerde plekken binnen het stedelijk netwerk.
Structuurplan Groot Maastricht 1966. Na de uitleg van de stad in parochiewijken na de Tweede wereldoorlog ontstaat er een ruimtegebrek aan de westzijde van de stad. Delen (Borgharen, Amby enz.) worden aan de stad toegevoegd. Voor het eerst wordt een kader voor mobiliteit neergezet, waarbij de A2/E25 de dynamiek in het oostelijk stadsdeel bevordert. Het Stokstraatkwartier wordt gerestaureerd.
16
Structuurplan Maastricht 1979. Maastricht breidt buiten de singels uit. Belangrijke bruggen als Noorderbrug en Kennedybrug verbinden de westelijke aan de oostelijke helft. Grote stadsuitbreidingen vinden hun oorsprong, die later hun onmiskenbare bijdrage leveren aan de groei van de stad: Beatrixhaven, MECC en AZM. Het begrip ‘compacte stad’ gaat school maken en wordt ook in Maastricht voertuig voor discussie tot op de dag van vandaag.
Structuurplan Binnenstad 1982. De noodzaak voor creatief omgaan met de hedendaagse problemen: verloedering binnenstadsdelen, dreigend verlies centrumfuncties en afnemende betekenis van Wyck nopen tot een grondige aanpak. Nu terugkijkend zien we dat het overheidshandelen in zijn samenhang van stadsvernieuwing, monumentenzorg, aanpak openbare ruimte en inzet van volkshuisvesting krachtig neergezet heeft geleid tot een van de trekpleisters van Maastricht. In 1988 wordt Maastricht ook landelijk erkend als een stad in een internationaal verband (MHAL). Regionalisering en internationalisering van Maastricht gaan hierbij hand in hand, waarbij Maastricht op een kruispunt van culturen een voortrekkersrol krijgt.
Structuurvisie Maastricht 1990-2000. De stad wordt gepositioneerd als een stad in evenwicht met een balans in beweging. De verdeling van de gewichten over beide stadshelften, de continuïteit in de stadsvernieuwing en het buurtbeheer, de succesvolle afronding van de grote projecten Ceramique, Randwyck en Annadal en de continue inzet voor de prioritering van de ondertunneling van de A2 illustreren de keuze voor het permanent revitaliseren van de stad. Kwaliteit als opgave wordt richtsnoer voor de beleidsintenties. PPS constructies leveren in hoge mate een bijdrage aan een langjarige zekerheid (binding) en continuïteit van beleid. Grensoverschrijdend denken en handelen wordt naast de continue aandacht voor de wijken en buurten het tweede niveau van handelen, waarbij het GSB-beleid als bindende factor werkt.
Structuurplan 2000-2005 met doorkijk naar 2025 De hoekpunten voor de stedelijke vernieuwing worden verder vormgegeven. Het Belvedère project als nieuw stadsdeel, de ombouw van de Geusselt als modern gemengd gebied en de Tapijnkazerne zijn hier exponenten van. Deze ontwikkeling is gekoppeld aan de verbetering van het structurerend netwerk van A2 en Maaskruisend verkeer als onderdeel van de Euregionale bereikbaarheid van Maastricht. Ruimtelijke relaties worden interactief opgesteld met buurgemeenten (Panneslager, Terraspark). Op de MHAL agenda staan grensoverschrijdende bereikbaarheid, inrichting van het landschap tussen de steden en de mogelijkheden van stedelijke profielen. De elementen voor het maken van een intergemeentelijke stadsvisie en structuurplan liggen voor het oprapen.
14. Wonen Het bepalen van de woningbehoefte is de afgelopen jaren een nog ingewikkelder proces geworden. Hieraan liggen structurele ontwikkelingen ten grondslag. Ten eerste wordt de invloed van de binnenlandse en buitenlandse migratie op de woningbehoefte steeds groter en neemt de invloed van interne bevolkingsdynamiek op de ontwikkeling van de woningbehoefte af. Voor prognoses betekent dit werken met veel onzekerheden, zeker op lange termijn. Immers, veranderingen in het aantal geboorten en sterftes zijn natuurlijke processen en deze verlopen veel geleidelijker dan veranderingen in migratiepatronen, die sterk onderhevig zijn aan incidentele en onvoorziene economische en politieke ontwikkelingen. Voor Maastricht komt daar de Europese eenwording bij. Het wegvallen van de grenzen en de toenemende integratie van wet – en regelgeving, ook op het vlak van het bouwen en wonen, hebben invloed op migratiepatronen. Door deze ontwikkelingen neemt de voorspelbaarheid van de woningbehoefte op de lange termijn af. De jaren van grote kwantitatieve tekorten zijn voorbij. Alles staat in het teken van kwalitatieve fricties. Wonen is de afgelopen jaren meer en meer een vraagstuk van keuzevrijheid en kwaliteit geworden. Dit uit zich in een groeiende vraag naar woonkwaliteit. Deze wordt veroorzaakt doordat het inkomen per huishouden blijft stijgen, ook als de economie minder of niet groeit. De arbeidsparticipatie neemt verder toe (tweeverdieners) en de groei van het aantal huishoudens neemt in de toekomst af (groei verdelen over minder mensen). De inwoners wensen grotere woningen met meer uitrusting in een aantrekkelijke woonomgeving. Belangrijke elementen daarbij zijn met name de grootte, uitrusting, gebruiksmogelijkheden en identiteit van de woning en de kwaliteit en uitstraling van de woonomgeving. Uiteraard spelen niet alleen factoren op het terrein van de arbeidsmarkt en werkgelegenheid een rol bij de achtergronden van de verhuisstromen. Naast deze externe factoren spelen ook interne factoren een rol bij de bepaling van de juiste woningtypen. Maastricht heeft gekozen voor een beleid dat aan deze twee factoren kan beantwoorden. De stad moet hierbij eens te meer kijken naar de woningvoorraad van de omliggende gemeenten. In het jongste verleden hebben we in regionaal hierover afspraken kunnen maken. De woningvoorraad dient tot 2030 nog met 20 tot 30% toe te nemen. Het totaal zal uitkomen op 60000 in 2020 en 65000 tot 68000 woningen in het jaar 2030.
17
Figuur 11: Grote Stedenbeleidmonitor Gemeente Maastricht
Figuur 12: Grote Stedenbeleidmonitor Gemeente Maastricht
Ook de woningvoorraad en het woonmilieu zijn van belang. Wat dit betreft is in Maastricht sprake van een eenzijdige opbouw: relatief veel sociale en particuliere huurwoningen, samen 60% tot 65% en relatief veel woningen uit de periode 1945-1970 (38%). In de afgelopen periode hebben we vastgesteld dat de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zich niets aantrekt van stadsgrenzen. Maastricht vormt een onderdeel van een groot gebied waar het de woningvoorraad betreft. Alleen deze schaal kan een compleet palet aan woonmilieus aanbieden. Woningzoekenden hebben belangstelling voor een type woonmilieu, ook al ligt deze buiten de eigen gemeente. Tabel 1 Prognose woningvoorraad Maastricht Gemeente Aantal Toename 2000- Toename 2004- Aantal woningen 2000 2004 2009 woningen 2010 53.150 3.300 1.500 57.950 Maastricht
Aantal woningen 2020 60.800
Aantal woningen 2030 65.000
Naast trends als individualisering en vergrijzing speelt ook de ontwikkeling van Maastricht als studentenstad een rol. Deze specifieke bewonersgroepen vergen specifieke veiligheidsmaatregelen. 18
Al met al heeft dit geleid tot een toenemende woningvraag met als gevolg een lagere woningbezetting dan in Nederland en toename van de woningdichtheid in Maastricht van 33 naar 36 woningen per ha tussen 1989 en 1996. Dit betekent in zijn algemeenheid dat men dichter op elkaar woont. Als er dan ook nog sprake is van verschillende levensstijlen, is de kans op overlast en intolerantie groot. We zien dan ook een toename van het aantal klachten aangaande veiligheid en (buren)overlast. 12% 10% 8% 6% Nederland
4%
G4 G21
2%
Maastricht
0% 1998
1999
2000
2001
2002
Figuur 13: Ontwikkeling aandeel arbeidsongeschikten 1998-2002. Bron: GSB-jaarboek 2002; CBS
15. Leefomgeving Maastricht is de afgelopen decennia uitgegroeid tot één van de 25 grote gemeenten in Nederland. Een stad die zich bovendien heeft ontwikkeld als een cultuurhistorische toeristische trekpleister van formaat. Deze ontwikkelingen kennen echter ook een keerzijde met daarop de gebruikelijke voor een deel samenhangende (grote) stadsproblemen zoals bijvoorbeeld moeizaam verlopende integratie van allochtonen, criminaliteit, buiten de maatschappelijke boot vallende mensen, etc. Daarnaast heeft Maastricht specifiek te kampen met een beperkte fysieke ruimte, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht waardoor vraagstukken op het terrein van bereikbaarheid, milieu en mobiliteit extra aandacht vragen.
% 100 75
1997 1999
50
2001
25 Gehechtheid stad
Actief in buurt
Gehechtheid buurt
Medeverantwoordelijk buurt
0
Figuur 14. Aantal Maastrichtenaren dat aangeeft gehecht te zijn aan buurt of stad. Bron: Leefbaarheidspeiling 2001.
In een tiental buurten (GSB) in Maastricht komen meerdere problematieken in cumulatieve zin bij elkaar. Deze problematieken doen zich voor op het gebied van gezondheid, werkgelegenheid, inkomen, schoolgewicht, wonen en woonomgeving, Uit buurtprofielen blijkt dat de GSB-buurten slechter scoren dan het Maastrichts gemiddelde. De leefbaarheid in een dergelijke buurt kan ernstig onder druk komen te staan als de instroom van kansarmen toeneemt in de wijk en de kansrijken de wijk verlaten. De problematieken zijn van sociaal-economische aard en in Maastricht zijn ze niet gelabeld aan etnische groeperingen. Het probleem vind zijn oorsprong in de matige sociale migratiemogelijkheden van de autochtone Maastrichtenaar: de voormalige industriële arbeider.
19
30 25 20 15 10 5 0 Maastricht
Limburg
Nederland
Figuur 15: Percentage allochtonen 2002 in Maastricht, Limburg en Nederland. Bron: CBS.
16. Maatschappelijke participatie Maatschappelijke zorg en maatschappelijke participatie komen met de aanpassing van de AWBZ dichter bij elkaar. In de nabije toekomst zullen onderdelen van de AWBZ samen met de welzijnsfuncties worden ondergebracht in een nieuw dienstverleningsstelsel in het kader van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning. Daarmee wordt de gemeente belast met nieuwe verantwoordelijkheden naar diverse doelgroepen, maar tevens ook in staat gesteld de keten van wonen, welzijn en zorg goed te laten functioneren. De vermaatschappelijking van de zorg grijpt diep in op het gemeentelijke zorg- en welzijnsbeleid, de positie van de burgers en de positie van professionals en instellingen. Het is noodzakelijk met het maatschappelijke middenveld te komen tot en permanent te werken aan nieuwe vraaggestuurde arrangementen. Een centrale doelstelling is de maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen in de zin van o.a. sociale activering en vrijwilligerswerk en daarmee het tegengaan en bestrijden van sociale uitsluiting. De gemeente Maastricht stelt zich de taak door het faciliteren van vrijwilligerswerk en sportverenigingen, door het aanbieden van diverse vormen van sociale activering en andere mogelijkheden tot (vrije) tijdsbesteding de sociale cohesie te bevorderen, een bijdrage te leveren aan het voorkomen van eenzaamheid, de overlast te beperken en bij te dragen aan een zinvolle dagbesteding.
17. Gezondheid Het proces van vergrijzing zien we terug in het sterftecijfer van Maastricht, dat altijd hoger heeft gelegen dan het Nederlands gemiddelde. De gemiddelde gezondheid van de Maastrichtenaar is lager in vergelijking met Limburg en nog lager t.o.v. het Nederlandse gemiddeld. Samen met de Randstad scoort Maastricht het hoogst op de gezondheidsindex. Met name wat betreft overgewicht en inactiviteit. Uit onderzoek komt naar voren dat opleiding en inkomen van invloed zijn op de levensverwachting: lager opgeleiden en mensen met een laag inkomen hebben een kortere levensduur dan mensen met een hoog inkomen en dito opleiding. Vergeten mag ook niet worden dat veel van de inwoners mede vanwege hun lage opleidingsniveau werkzaam zijn of zijn geweest in risicovolle sectoren als industrie en vroeger de mijnbouw. Niet voor niets is het aandeel arbeidsongeschikten (figuur 13) onder de beroepsbevolking structureel hoger dan het Nederlands gemiddelde en dat van andere steden; al lijkt het zich in Maastricht, evenals in de vier grote steden, te stabiliseren, terwijl het in de rest van Nederland toeneemt. Verder is uiteraard ook de milieukwaliteit een factor van betekenis en Maastricht kent op dit vlak nog wel wat knelpunten.Sportbeleid eist zijn plek op als instrument om brede maatschappelijke doelen te bereiken. Dit brengt een verschuiving met zich mee in het denken over sport: van eenduidig en vooral naar binnen gekeerd naar meervoudig en naar buiten gericht, van vastliggend en behoudend naar bewegend en inspirerend, kortom ondernemend en grensverleggend. Dit begrippenpaar is leidend voor het toekomstige sportbeleid in alle aspecten: naar de rol van de (gemeentelijke) overheid, naar de rol van de verenigingen, naar de rol van de markt, naar het gebruik van accommodaties, naar budgetverdeling en begrotingsindeling, naar de inrichting van de openbare ruimte en naar de aantrekkelijkheid van de stad als economische vestigingsplaats.
18. Sport Sportbeleid is een pleidooi voor het verbeteren van de bewegingscultuur in de stad waarbij het aloude adagium “een gezonde geest in een gezond lichaam” niet alleen geldt voor de individuele inwoner van de stad maar voor heel het stedelijke weefsel. Volgens de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek(RSO) doet in Nederland 65% van de bevolking op de een of andere manier aan sport. Met deze richtlijn is het mogelijk gemeenten te vergelijken in een geobjectiveerde setting. Maastricht steekt in dit onderzoek in ongunstige zin af met een sportdeelname van 51%. In positieve zin wijkt de Maastrichtse sporter ook af: hij sport intensiever dan de rest van het land (45% t.o.v. 39%). Uit onderzoek van de gemeente Maastricht in 1988 blijkt dat 24% van de sporters, sport in verenigingsverband. Hernieuwd
20
onderzoek in 2000 laat zien dat dit percentage gedaald is naar 17%. Er zijn momenteel ongeveer 200 erkende sportverenigingen die samen 25.000 leden hebben. In 2002 vond een enquête plaats onder de sportverenigingen. 70% van de verenigingen heeft problemen op financieel gebied en heeft het moeilijk om bestuursleden en andere vrijwilligers te krijgen en te houden. Slechts 13% van de verenigingen heeft naar eigen zeggen geen knelpunten. Instellingen voor hoger onderwijs tellen momenteel 4.500 houders van studentensportkaarten. Ongeveer 1000 studenten zijn georganiseerd in één van de 18 studentensportverenigingen. 3.500 sportkaarthouders maken als individuele sporter gebruik van het sportaanbod dat in belangrijke mate geconcentreerd is in de Sporthal Randwijck Het huidige kabinet (Balkenende II) heeft gekozen voor een continuering van het gevoerde sportbeleid. Op onderdelen zijn aanpassingen voorzien. Deze aanpassingen zijn niet afgedwongen door bezuinigingsoperaties maar door de veranderende inbedding van sport in de samenleving. Samengevat zijn de volgende aspecten van belang, die kunnen leiden tot een herijking van het sportbeleid: de breedtesportimpuls van het Rijk, opkomst van een commerciële bewegingsmarkt, het opnieuw accentueren van het gezondheidsaspect van sport/bewegen, de veranderde Maastrichtse samenleving. Lokale overheden en dus ook Maastricht onderstrepen het brede maatschappelijke belang van sport en bewegen. Vele initiatieven worden in het kader van de breedtesportimpuls gestimuleerd en gehonoreerd. Nieuwe trends, maatschappelijke ontwikkelingen, de lokale situatie en het rijksbeleid dwingen de lokale overheid en de sportwereld om de bakens te verzetten naar de nieuwe tijd. Er is een aantal trends en maatschappelijke ontwikkelingen die van steeds grotere invloed zijn op de vorm en de inhoud van sport. In de loop der jaren is de vrijetijdsbesteding enorm geëvolueerd. Toenemende bestedingsruimte van burgers en een groeiend aanbod in de markt met een veelal afnemende hoeveelheid vrije tijd, zetten extra druk op de vrije tijd. Er valt meer te kiezen en er is minder tijd om keuzes in de praktijk te brengen. Tegelijkertijd is de belangstelling voor het lichamelijke duidelijk toegenomen en daarmee ook de belangstelling voor lichamelijk inspannende activiteiten en de groeiende behoefte aan spanning en avontuur. In toenemende mate lopen sport, recreatie, ontspanning en vermaak door elkaar. Voor sportief Maastricht betekent dit een verruiming van de mogelijkheden door de opkomst van instituten waar de individuele sporter gebruik van kan maken, zoals de fitness- en leisure centra. Er bestaat een afnemende belangstelling om zich te binden aan verenigingen. Voor de meer traditioneel georganiseerde sport vormt deze ontwikkeling een bedreiging, maar ook een nieuwe kans. De “individualisering” zal niet halt houden voor het hek van de sportvereniging. Integendeel. Maastricht beschikt met 200 sportverenigingen over een fijnmazig netwerk met in totaal ongeveer 25.000 leden. Sociaal kapitaal waar Maastricht trots op mag zijn. De sportverenigingen krijgen echter steeds vaker te maken met problemen op het vlak van ledenaantallen, financiën en regelgeving. Er komt meer vraag naar professioneel en ondernemend kader en daardoor verandert de verenigingsbestuurder. Het wordt wel steeds moeilijker om voldoende competente vrijwilligers te vinden. Steeds vaker zoeken verenigingen naar andere partners. Een voorbeeld hiervan zijn de Maastrichtse petanque-verenigingen. Als gevolg van de mechanisering, automatisering en gemotoriseerd transport in alle geledingen valt bewegingsarmoede te constateren. Daarnaast is de sportparticipatiegraad in Maastricht lager is dan het landelijke gemiddelde. Deze lichamelijke inactiviteit is een gezondheidsrisico van formaat, dat leidt tot hoge kosten voor gezondheidszorg en economische schade door ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Bewegen en regelmatige lichamelijke activiteit, zo blijkt uit het onderzoek van VWS “Sport, bewegen en gezondheid”, heeft een positieve invloed op de gezondheid, fitheid en kwaliteit van leven. De gezondheid van de Maastrichtenaren is slechter dan het landelijke gemiddelde. Dit werd ook al geconstateerd in de sociale visie. Maastricht is meer dan het landelijke gemiddelde vergrijsd en de arbeidsongeschiktheid is hoog. Daar komt nog eens bij dat 71% van de langdurig werklozen kampt met gezondheidsproblemen. Het percentage huishoudens met een laag inkomen is 12.5%. In een aantal GSB buurten zelfs 20%. Daaruit kan een directe relatie met gezondheid worden gelegd. Van de schooljeugd heeft ongeveer 25% een kwetsbare positie ten aanzien van gezondheid. Vooral de jeugd in de leeftijd van 14 tot 18 jaar kiest minder voor sport dan voorheen. Dit vraagt om nieuwe initiatieven en het stimuleren van bewegingsvormen (zoals skaten en fietscrossen) die bij deze leeftijdsgroep aansluiten. De bovengenoemde ontwikkelingen vragen ruimte en flexibiliteit. Maastricht is echter een compacte stad met weinig ruimte. Een stad die woekert met de verdeling en invulling van wonen, leven en de openbare ruimte. Speel- en recreatievoorzieningen zijn daardoor vaak het kind van de rekening. Maastrichtenaren zijn dan ook ontevreden over de speelvoorzieningen voor kinderen. Jongeren missen zelfs een aantal voorzieningen. Bestaande sportaccommodaties kampen met achterstallig onderhoud. Ook kan worden geconstateerd dat (top)sportevenementen vaak van economische betekenis zijn voor de stad en haar imago. De steeds verdergaande vercommercialisering van evenementen heeft zijn weerslag op de stad en komt de economische vitaliteit van de stad ten goede. Tot slot is van belang te constateren dat het grotere Europa en de rol van de (EU)regio daarin ook gevolgen hebben op het vlak van sport en recreatie. Regionaal is samenwerking en versterking mogelijk gezien bijvoorbeeld de ontwikkeling in Parkstad van grootschalige leisure activiteiten (Snowworld, Mondo Verde e.d.) of de topsportambities van Sittard-Geleen. Maastricht kan meeliften met deze nieuwe ontwikkelingen. Sport heeft een duidelijke plek in de sociale visie. Daarin wordt namelijk aangegeven dat sport op twee manieren een goede bijdrage levert aan een vitale sociale en economische structuur. Sport kan door een gerichte
21
inhoudelijke inbreng zorgen voor een vitale beroepsbevolking (b.v. bestrijding van hart- en vaatziekte) maar sport kan ook een economische factor van betekenis zijn in commerciële zin. (Fitnesscentra, leisurecentra). Sport levert door de verenigingsstructuur uiteraard een sterke bijdrage aan de sociale samenhang en participatie alsook op het gebied van dienstverlening en zorg op maat ten behoeve van gezondheid en zelfredzaamheid. In 2012 moet de sportdeelname in Maastricht dichter bij het landelijke gemiddelde komen, maar minimaal 60% zijn. Voor de komende jaren is het dan ook van belang dat er meer bekendheid wordt gegeven aan de mogelijkheden van sporten en bewegen in de stad, sport en bewegen meer worden ingezet voor andere maatschappelijke doeleinden zoals het bevorderen van de gezondheid d.m.v. een actieve leefstijl, sport en bewegen meer in het perspectief worden gezien van een bijdrage aan de economische ontwikkelingen, de mogelijkheden voor sporten en bewegen aantrekkelijk worden en in kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen danwel trends Speerpunten: Het verbeteren van de bewegingscultuur van de stad, Het stimuleren van de sociale participatie in het algemeen en van specifieke doelgroepen in het bijzonder door sport en bewegen, Sport en bewegen verbinden met economie en werkgelegenheid, Het bevorderen van sport en bewegen in de openbare ruimte en structureel inpassen van sport en bewegen in de toekomstige planontwikkelingen van de stad. Maatschappelijke effecten Om dit te bereiken wil sport een bijdrage leveren aan de volgende maatschappelijke effecten. Uit de sociale visie: verminderen gezondheidsachterstand (kwetsbare groepen) verhoging sociale zelfredzaamheid vergroten van de leefbaarheid in de buurten. Verbeteren van de omvang, de kwaliteit en de openstelling van voorzieningen, met name voor kinderen/jongeren en ouderen/gehandicapten voor wie bepaalde voorzieningen in de wijk van groot belang zijn. bevorderen van de maatschappelijke participatie middels het faciliteren van het verenigings- en vrijwilligerswerk, met name die van jongeren en actieve ouderen. Uit de economische visie: verhogen arbeidsparticipatie toename van de vitaliteit van de stad als specifiek speerpunt geldt de verdere ontwikkeling van de kenniseconomie Uit de fysieke pijler: sport- en speelvoorzieningen leveren een bijdrage aan de aantrekkelijke woonomgeving en de leefbaarheid (schoon, heel en veilig)
19. Aandachtsgroepen Juist omdat de stad een schuilplaats is waar sociale controle vaak ontbreekt en men zich anoniem kan bewegen, vormt zij vaak het decor voor mensen die om welke reden dan ook buiten de maatschappij vallen. Het aantal dak- en thuislozen in Maastricht is ongeveer gelijk aan het landelijke gemiddelde van middelgrote gemeenten. In Maastricht wordt dit aantal eind 2003 geschat op ongeveer 800 personen. Dit aantal komt overeen met de schatting van het Trimbos Instituut dat 0,7% van de bevolking niet over eigen huisvesting/onderdak beschikt. Een substantieel deel van deze groep wordt bereikt door het OGGZvoorzieningenaanbod. Door monitoring en een goede cliëntregistratie wordt verder onderzocht wat de specifieke zorgvraag van de totale doelgroep is. Er wordt conform de landelijke ontwikkelingen jaarlijks een toename van 2% van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg ( OGGZ) doelgroep geconstateerd De gemeente Maastricht heeft als centrumgemeente de regierol ten aanzien van de OGGZ. De gemeente heeft de afgelopen jaren fors in de OGGZ geïnvesteerd. De OGGZ-actoren geven op basis van een convenant uitwerking aan een vraaggericht OGGZ-beleid. Naast voorzieningen voor dak- en thuislozen en vrouwenopvang heeft Maastricht geïnvesteerd in de aanpak van de verslavingsproblematiek. Het OGGZ-beleid is gericht op het bieden van een sluitende (zorg)ketenaanbod waarbij ingezet wordt op maatschappelijk herstel van de OGGZdoelgroepen o.a. dak- en thuislozen, slachtoffers van huiselijk geweld, verslaafden, zwerfjongeren… Naast deze doelstelling levert de OGGZ een bijdrage aan het optimaliseren van de situatie op het vlak van openbare orde en veiligheid.
22
20. Voorzieningen4 De tijd dat men bij een mogelijke verhuizing alleen keek naar werk en woning ligt ver achter ons. Uiteraard blijven dit twee belangrijke vestigingsmotieven, maar inmiddels zijn aanwezigheid en kwaliteit van voorzieningen en veiligheid net zo belangrijk geworden. Maastricht is rijk aan cultuurhistorische voorzieningen en kent een gedifferentieerde infrastructuur op het gebied van zorg, kinderopvang en onderwijsvoorzieningen, rijker dan vele andere steden in Nederland (figuur 16). De cultuurhistorische uitstraling met name van de binnenstad wordt gekoesterd. Al jaren vormen de cultuurhistorische voorzieningen een trekpleister voor de toerist. Ondanks alle kenmerken van een grote stad ervaart de Maastrichtenaar, maar ook de toeristen, congresbezoekers e.d., de stad als veilig. Mogelijk werkt hier de aanwezige sociale infrastructuur positief. % 100 75
1997
50
1999 2001
25 Jongerenvoorzieini ngen
Basisonderwijs
Onderhoud wegen/fietspaden
Openbaar vervoer
Groenvoorziening
Straatverlichting
Speelvoorzieningen
Winkels
0
Figuur 16: Beoordeling buurtvoorzieningen. Bron: Leefbaarheidspeiling 2001.
Stedelijke voorzieningen. Een van de belangrijkste stedelijke voorzieningen is het kernwinkelgebied. Niet in de laatste plaats vanwege de daar samendrommende toeristen. En natuurlijk de eigen inwoners. Met de uitbreiding van Mosae Forum zal het oppervlak van 65.000 m2 toenemen tot 80.000 m2. Daarmee streeft Maastricht vergelijkbare steden in Nederland voorbij en blijft naar de kroon steken wat kwaliteit van koopstad betreft. Maastricht blijft vestigingsstad blijkend ondermeer uit het feit dat vooraanstaande bedrijven als de Bijenkorf naar de stad komen.
10% 8% 6% 4% 2% 0% Klussendienst
Personen alarmering
Activiteitenpool Trajekt
Maaltijdservice
Eetpunt bij verzorgingshuis
Dagverzorging (verzorgingshuis)
Figuur 17: Gebruik producten en diensten door zelfstandig wonende ouderen in 2002. Bron: Onderzoek welzijn ouderen in Maastricht 2002.
Studentenvoorzieningen Ook studenten niet onverdeeld positief over het voorzieningenniveau van de stad. In zijn algemeenheid beoordelen de studenten Maastricht als studentenstad met een ruime voldoende. Hierbij speelt vooral het imago van Maastricht als een middelgrote, kleinschalige stad met een historische uitstraling een belangrijke rol. Daarnaast onderkent men de aantrekkelijke kanten van de omgeving, de interessante geografische ligging en het kenmerkende onderwijssysteem. Veel minder zijn studenten te spreken over huisvesting, openbaar vervoer en sport. Maastricht is de enige studentenstad in Nederland die een studentensportvoorziening ontbeert. In een onderzoek uit 1997 neemt Maastricht op de ranglijst van 12 universiteitssteden de elfde plaats in. Op basis van
4
Cultuurvoorzieningen worden behandeld onder paragraaf 10 23
de resultaten van dit onderzoek is samen met de universiteit, hogeschool en studentenraad de beleidsvisie Student en Stad opgesteld; inmiddels zijn diverse thematieken uit die visie aangapakt. Naar verwachting zullen de voorzieningen voor studenten de komende jaren verder onder druk komen te staan: niet alleen is tussen 1993 en 2003 de studentenpopulatie toegenomen met 30%, ook voor de komende jaren moet rekening gehouden worden met een autonome groei tot 16.000 in 2005 (figuur 4), waarbij een verschuiving in de samenstelling plaatsvindt naar meer buitenlandse studenten : ca. een derde van de studentenpopulatie. Hierbij zij opgemerkt dat ontwikkelingen als verbreding van het opleidingsaanbod en de gevolgen van de samenwerking tussen UM en OU, tussen UM en LUC en de integratie van Hogeschool Maastricht en Hogeschool Limburg allesbehalve uitsluiten dat de komende jaren wederom een versnelling van de groei zal optreden. Aandacht voor brandveiligheid van studentenhuisvesting is en blijft dientengevolge een belangrijk thema.
21. Veiligheid Veiligheid wordt op dit moment als één van de belangrijkste maatschappelijke thema’s ervaren. Het is zo’n belangrijk thema omdat de bedreiging ervan mensen direct in het persoonlijke leven raakt: veiligheid is van fundamentele betekenis voor ieders welbevinden. De erkenning van dit essentiële belang loopt parallel met een toename van de onveiligheidsbeleving in Maastricht van 25% in 1999 naar 27% in 2001 (figuur 18). Wanneer de bevolking gevraagd wordt waar de overheid zich in haar beleid mee bezig zou moeten houden, wordt de bestrijding van de misdaad als belangrijkste aandachtsgebied genoemd. De gevolgen van de van de ontwikkeling van Maastricht naar een middelgrote stad en als drugstoeristische trekpleister zijn terug te vinden in de criminaliteitscijfers van Maastricht. Deze zijn gebaseerd op aangiftes bij de politie en vertaald naar slachtofferkans (aantal delicten per 100 inwoners): tussen 1995 en 1997 is de criminaliteit, met uitzondering van diefstal, in Maastricht toegenomen.
2001
19
1999
8
20
1997
5
19
6 VAAK SOMS
0
10
20
30
40
50
Figuur 18: Veiligheidsbeleving in de stad
%
Hierbij moet worden opgemerkt dat de verschillende bronnen niet consistent lijken te zijn. Wel is het in het algemeen zo dat mensen zich vaker onveilig zijn gaan voelen. Los van de gemeten criminaliteit. Dit geldt zowel voor Maastricht als landelijk. Het gevoel dat het niet veilig is bepaalt voor een groot deel het gedrag van mensen. Uit de leefbaarheidspeiling van 1999 blijkt ongeveer 29% van de Maastrichtenaren zich wel eens ergens in de stad onveilig te voelen en voelt circa 17% zich wel eens onveilig in de eigen buurt. Dit met name in de avonduren. Met andere woorden onveiligheidsbeleving is een subjectief gegeven. Daadwerkelijke inbreuken op de veiligheid in de vorm van overlast en slachtofferschap (bedreiging, drugsoverlast en geweldsdelicten) laten eveneens een stijging zien. (figuur 19)
12
200 1 199 9 199 7
5 5
15 15
b e d r e ig in g
3 12
18
d ro n k e n m e n s e n m e n s e n la s tig v a lle n
199 9 199 7
7 4
14 14
200 1 199 9 199 7
2 4
11
16 15
g e w e ld d e lic te n
12
200 1 199 9 199 7
5 3 4 16
21 22
d ru g s o v e r l a s t 10 10 10
0
12 14
17
ta sj e sr o o f
200 1
6
20 16
3 3 3
1 0
200 1 199 9 199 7 200 1 199 9 199 7
2 0
3 0
Figuur 19: Schaalscore dreiging naar categorie en jaartal
4 0
V AA K SO M S
5 0 %
24
24
fietsendiefstal
2001
29
25 30
1997
25
29
diefstal uit auto
26 35
2001
33
2001
16 38
1999
25
40
VAAK
1997
16
40
1999 1997
23
35
20
1999
33
34
0
2001
34
1997
31
woninginbraak
31
17
30
diefstal vanaf auto
1999
36
60
80
Figuur 20: Schaalscore vermogensdelicten naar categorie en jaartal
SOMS
100 %
De toename van de onveiligheid gekoppeld aan de grote waarde die er aan wordt gehecht verklaart de grote aandacht voor het thema. Dat mensen zich onveiliger zijn gaan voelen geldt overigens niet alleen voor Maastricht: het is een landelijk beeld. Verloedering en onveiligheid worden voor een deel toegeschreven aan gedrag: normen en waarden worden veelal onderschreven: ons ernaar gedragen ligt lastiger. Naast het persoonlijke gewicht dat veiligheid voor iedereen heeft, is het een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van het bestaan in onze stad en in ieders buurt. Een kwaliteitsaspect dat ook van belang is voor de talrijke bezoekers van de stad. Maastricht heeft als stad veel aantrekkelijke kanten: een gezellige binnenstad, veel cultuur, gevarieerde bezoekersstromen, levendigheid door evenementen. In die concentratie schuilt tegelijkertijd een zekere kwetsbaarheid ten gevolge van de risico’s die het met zich meebrengt. De veiligheid wordt dan op een ander, meer zakelijk niveau bedreigd: een hoger brandrisico door de compactheid, dichte bebouwing, specifieke bewoning (studenten, bejaarden) hoogbouw, oude cultuurhistorische panden; onveiligheid door grote drukte: verkeer en mensenmassa’s; grote effecten bij calamiteiten ten gevolge van aanwezige risicobronnen. Het imago van de stad kan bij inbreuken op dit niveau snel negatieve gevolgen ondervinden. Het beeld van een overheid die al dan niet verantwoord met risico’s omgaat hangt ermee samen. Tabel 2: slachtofferkans (aantal delicten per 100 inwoners) in Maastricht. Bron: Politiemonitor.
Buurtoverlast Diefstal Gewelddelicten Inbraak Vandalisme Verkeersonveiligheid Totaal
1999 1.4 6.0 0.6 2.3 0.8 2.0 13.1
2000 0.8 6.2 0.5 2.4 1.3 2.7 13.9
2001 2.0 6.6 0.6 3.4 1.3 2.8 16.7
2002 1.6 6.8 0.8 3.0 1.4 2.7 16.3
22. Drugstoerisme Met het groter worden van een stad neemt de kans op criminaliteit toe; de sociale controle neemt af en de mogelijkheden om zich anoniem door de stad te bewegen nemen toe: de stad als schuilplaats. Daarnaast heeft Nederland het imago een tolerant drugsbeleid te voeren. Bovendien ligt Maastricht nu eenmaal in het grensgebied met België en Duitsland, terwijl een oversteek uit Noord-Frankrijk geen wereldreis meer is. Drugsrunners en drugstoeristen zijn dan ook niet meer weg te denken uit Maastricht. Dit leidde tussen 1999 en 2000 niet alleen tot een verdubbeling van het aantal overlastklachten, maar ook tot het in de afgelopen jaren ontstaan van ongeveer 200 arbeidsplaatsen in coffee-, smart- en headshops enz. Maastricht voert de afgelopen 10 jaar een consistent drugsbeleid welke gebaseerd is op: preventie, opvang en zorg alsook op repressie. Maastricht kent een op maat gesneden en kwalitatief goed te noemen stelsel van opvangvoorzieningen, voornamelijk gesitueerd in het centrum.
23. Groen, natuur en landschap De identiteit en het imago van Maastricht worden mede bepaald door het fraaie cultuurlandschap direct buiten de stad met uitingen van een rijk cultuurhistorisch verleden. In haar 18 eeuwen durende ontwikkeling als vestingstad heeft Maastricht haar duidelijke contouren en markante overgangen van stad naar landschap weten te behouden. De stad is gegroeid in wisselwerking met het omringend landschap: In de ruimtelijke structuur van de stad zijn sporen van het landschap terug te vinden en in het landschap de relicten van de eeuwenoude vestingwerken. Mede door de ligging aan de rivier en het smalle Maasdal kan het omringende landschap op tal van plaatsen tot diep in de stad doordringen en is het bijna overal voelbaar aanwezig. De groenstructuur van 25
lanen, parken en vestingwerken is nauw verweven met het recreatieve netwerk van pleinen en straatjes in de oude binnenstad en vormt een wezenlijk onderdeel van de historisch gegroeide ruimtelijke en sociale structuur . Tabel 3: Ruimtegebruik in Maastricht. Bron: CBS. Ruimtegebruik in %, Recreatie Parken en 2000 Plantsoenen Maastricht 7,6% 3,0%
Natuurlijk terrein
Water
Bossen
0,1%
5,4%
4,1%
De aantrekkelijkheid van Maastricht voor bewoners, bedrijven en bezoekers hangt in sterke mate af van de ligging in een weids glooiend landschap aan de rand van het Ardennenmassief. De ecologische waarde van het landschap rond Maastricht wordt in grote mate bepaald door de aanwezigheid van verschillende landschapstypen: het rivierenlandschap van het Maasdal, het dekzandlandschap van de Kempen, het open akkerlandschap van Haspengouw en het Zuid-Limburgse Heuvelland. De aanwezige verschillen in bodemopbouw leiden tot een grote rijkdom en variatie in plant- en diersoorten, die allen voorkomen in een relatief klein leefgebied. Deze variëteit wordt nog versterkt door een aantal scherpe overgangen tussen hoog en laag, voedselarm en (kalk)rijk, droog en nat en door het bijzondere microklimaat. e harmonieus verweven cultuurhistorische elementen in het landschap, dragen verder bij aan de bijzondere natuur- en landschapswaarden. Centraal in de Euregio ligt het grensoverschrijdende Drielandenpark. Om Maastricht en de regio op langere termijn aantrekkelijk te houden is het gewenst om aan de verdere verstedelijking en toernemende druk op het drielandenpark paal en perk te stellen, opdat het zich kan ontwikkelen tot het laagdynamische groene hart van de Euregio. Aan deze opgave moeten de regiogemeenten en Provincie gezamenlijk invulling geven door voor de lange termijn ruimte te bieden aan kwalitatief hoogwaardige groen- en waternetwerken met een duidelijke begrenzing en passende functionele invulling. Maastricht heeft als hoogdynamische tegenhanger een belangrijke taak in het vrijwaren van het Drielandenpark van intensieve functies. Als voor hoogdynamische functies ruimte moet worden gezocht is Maastricht een van de mogelijke locaties. De opgave is daarbij de stad zo compact mogelijk te houden en zorgvuldig om te gaan met de nog aanwezige open groene ruimten. Maastricht ligt tegen het Drielandenpark en het waardevolle grensoverschrijdende natuurgebied Pietersberg/Jekerdal aan. Daarom richt de inzet zich op een compacte stad met selectieve omgang waar het gaat om veel ruimte opeisende functies. Deze keuze leidt tot drie uitgangspunten voor Maastricht 2030. Ten eerste wordt een passende bijdrage geleverd aan de vraag naar ruimte in de regio voor meer intensieve functies, zoals nieuwe woningen. Ten tweede vinden de stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk binnen of direct grenzend aan de bebouwde kom plaats. Het derde is meewerken aan het beperken van de toeristische druk op het Drielandenpark door de recreatieve functie van natuur- en groengebieden in en om Maastricht te versterken. Daarom wordt om de stad een zgn groene ring van natuurgebieden gepland. Door uitbreiding en onderlinge verbinding van deze waardevolle natuurgebieden wordt verdere achteruitgang voorkomen. Het regionale watersysteem wordt gedomineerd door de Maas en diverse beken. Door de benedenstroomse ligging in het Maasdal ondervindt Maastricht de nadelen van de verstoring van het natuurlijke euregionale watersysteem. Het kanaliseren van de waterlopen en het versneld afvoeren van het hemelwater, leidt tot pieken in de waterafvoer met overstromingen in het Maasdal als gevolg. Langs de Maas worden buffers aangelegd in combinatie met natuurontwikkeling. Het opnieuw laten meanderen van de Jeker en de Geul kan ook een bijdrage leveren aan het verminderen van de wateroverlast. Doordat de beken meer ruimte krijgen, kan het water langer worden vastgehouden. Rondom Maastricht liggen waardevolle natuurgebieden. Als uitloopgebied vormen zij een belangrijke aanvulling op op het drukke leven in de stad. Grote delen van dit buitengebied zijn opgenomen in de Provinciaal Ecologische Structuur (PES). De gebieden liggen echter verspreid en zijn bovendien versnipperd. Tal van ecologische verbindingszones in de PES liggen op Maastrichts grondgebied. Deze verbindingszones dragen bij aan het behoud van de natuur en maken uitwisseling van soorten tussen de gebieden mogelijk. Om de ring om de stad te completeren zijn verbindingszones langs het Albertkanaal, ten zuiden van het bedrijventerrein Maastricht-Eijsden en in de Landgoederenzone toegevoegd. Naast de eerder genoemde visueel/landschappelijke en recreatieve betekenis, moet deze ring dus ook een belangrijke ecologische functie vervullen. Binnen de bebouwde kom van Maastricht liggen waardevolle groengebieden als de Hoge en Lage Fronten en de Landgoederenzone. Voor het bewaren van de hoge ecologische kwaliteiten is verankering en verweving met het omringende buitengebied gewenst. Het streven is er op gericht om de groene wiggen die de stad insteken te behouden en te versterken. Het leefbaar houden van de stad bij verdere intensivering van het stedelijk gebied vraagt om voldoende stedelijk groen bij de te verdichten locaties. Daarom is verhoging van de kwaliteit en uitbreiding van stedelijk groen geboden bij locaties die verder verstedelijkt worden.. Recentelijk onderzoek dat werd verricht door het Wagenings onderzoeksbureau Alterra onder de dertig grote steden in Nederland (de G30) toont aan dat Maastricht onvoldoende scoort op het gebied van openbaar groen: Het aantal vierkante meters groen per woning bedraagt 59, 2 ten opzichte van de norm die gesteld is op 75 m2 Alleen steden als Hengelo, Haarlem en Leiden duiken daar nog onder. Ook op het gebied van open groene ruimten op 500 meter buiten de bebouwde komt Maastricht niet boven het gemiddelde. De historische binnenstad 26
van Maastricht stelt hier voldoende kwaliteiten tegenover, maar met name de woonwijken aan de Oostzijde van de stad hebben weinig tot geen groen binnen een afstand van 500 meter. Dit benadrukt nog een het belang van een gedifferentieerd aanbod van groen- en natuurgebieden direct om de stad die goed ontsloten en aantrekkelijk ingericht zijn: Met name voor wat betreft zijn omvang kent de compacte stad zijn grenzen. Het natuurlijk watersysteem van Maastricht is verstoord door vervuiling, grondwateronttrekkingen en verstedelijking. Dit leidt tot knelpunten in het stedelijke ecologische netwerk. De Beatrixhaven ligt in een gebied waar vroeger kwel voorkwam. Deze situatie kan door de bodemvervuiling en het tekort aan bedrijventerreinen niet worden hersteld. Maar met name de loop van de Kanjel en Gelei die van oudsher de grachten en waterpartijen in de landgoederenzone van water voorzien, wachten op sanering Verder worden hier het stedelijk gedeelte van de Jeker en de ingesnoerde Maas in de binnenstad genoemd. Deze waterlopen dragen in belangrijke mate bij aan de verweving van Maastricht in het omliggende landschap en hebben een belangrijke ecologische verbindingsfunctie in de euregio. Om de verweving van de stad en het land verder te versterken is het gewenst om de stedelijke gebieden langs de Jeker en Kanjel een meer landgoedachtig karakter te geven. Dit betekent enerzijds meer ruimte voor de natuurlijke functies in deze gebieden en anderzijds een passende nieuwe economische impuls voor deze gebieden. Voor de stedelijke oevers van de Maas wordt een parkachtige ontwikkeling voorgestaan. 600
Bebouwde kom 525
Bebouwde kom + 500m Bebouwde kom + 1000m
450
375
300
225
150
75
Al
km
a A ar Am lm e e lo Am rsfo st ort er da Ar m nh em Br D eda ev D ente or d r Ei rec nd h ho t v Em en m E s- ns en G ch ra ve ede n G ha ro ge ni n H gen aa rl H em ee H rlen el m son H H d er e to n g ge e l Le nbo o eu sc w h ar de Le n id Le e n ly M sta aa d st N rich ijm t R eg ot e n te Sc rda hi m ed a Ti m lb u U rg tre ch Ve t Za nl an o st a Zw d ol le
0
24. Milieu Gebiedsgericht In Maastricht werken we sinds de vaststelling van het Natuur- en milieuplan Maastricht 2030 in 2001 volgens het principe van gebiedsgedifferentieerde milieukwaliteiten. Het motto van dit plan is: ‘Niet overal een beetje’. Wij streven niet langer naar een uniforme milieukwaliteit voor de hele stad. De beoogde milieukwaliteit is afhankelijk van de functies en het gebruik van een bepaald gebied. Zo hoeft een industriegebied niet even rustig te zijn als een woonwijk. Met dit gebiedsgerichte milieubeleid loopt Maastricht vooruit op de door het Rijk gewenste beleidsvernieuwing "Milieukwaliteit in de leefomgeving" (MILO).
27
Geluid De gemeente heeft ervoor gekozen om het autoverkeer op hoofdwegen te concentreren en een verschuiving te bewerkstelligen naar milieuvriendelijker vervoerswijzen (openbaar vervoer, langzaam verkeer). Door verbetering van de hoofdwegenstructuur, parkeerbeleid en uitbreiding van het aantal 30 km - zones is het aantal geluidsbelaste woningen langs wettelijk gezôneerde wegen in de afgelopen jaren afgenomen (zie bijgaande tabel). Tabel: aantallen woningen met een geluidsbelasting boven de 50 dB(A) 1997 2003 2015 Aantal woningen 10.000 9.200 9.100 De verwachting is dat deze afname in de komende jaren zal stagneren en dat zelfs het aantal woningen met een hogere geluidsbelasting (> 65 dB(A)) zal toenemen door de stijging van het aantal voertuigbewegingen op de hoofdwegenstructuur. Veel woningen langs de hoofdwegenstructuur zijn reeds voorzien van geluidswerende voorzieningen aan de gevel in het kader van het Meerjarenprogramma Sanering Geluidhinder (VROM) of het ISV1. Van een groot aantal woningen langs de hoofdwegenstructuur (bijvoorbeeld Hertogsingel, Tongerseweg, Akersteenweg of Brusselseweg) is het binnenklimaat echter nog niet beschermd tegen de toenemende verkeersdruk. Om dit probleem aan te pakken is verdere geluidsisolatie noodzakelijk..
Lucht Zoals reeds lange tijd bekend is, is de luchtkwaliteit in Maastricht niet optimaal. Dit geldt echter niet alleen voor Maastricht, maar ook voor andere vergelijkbare steden in (Zuid West) Nederland. Luchtkwaliteit is een verzamelwoord voor verschillende vervuilende stoffen. Voor Maastricht zijn met name stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)van belang. In Maastricht worden de zogenaamde 24 –uurgemiddelden voor fijn stof op grote schaal overschreden. De gemeentelijke mogelijkheden om concentraties van PM10 terug te dringen zijn zeer beperkt. De rijksoverheid heeft dit erkend en heeft aangegeven dat zij deze taak op zich neemt. De gemeente Maastricht heeft de consequenties van de grenswaarden voor PM 10 in beeld gebracht voor nieuwe ontwikkelingen in de stad. De gemeente kan alleen onverkort aan deze grenswaarden voldoen tegen zeer hoge maatschappelijke kosten (vrijwel nergens woningbouw meer mogelijk). Daarom bereidt de gemeente in 2004 een interim beleid fijn stof voor. De inhoudelijke pijlers van het concept beleid zijn selectief toestaan van nieuwbouw en (mogelijk) maatregelen ter bescherming van het binnenklimaat. Op een aantal wegen in Maastricht worden de grenswaarden voor NO2 in 2010 naar verwachting overschreden. In het kader van ISV2 wordt geld beschikbaar gesteld om hier maatregelen te nemen.
Geur Doelstelling van het NMPM 2030 is dat het aantal geurgehinderden wordt teruggebracht tot maximaal 12%. Dit zal geschieden door het verminderen van de geurhinder bij de verschillende bronnen, door concentratie van geurhinder op locaties waar geen gevoelige bestemmingen aanwezig zijn, door het weren van nieuwe geurbronnen uit de woonomgeving en door locaties met geurhinder een passende invulling te geven. Het aantal geurbronnen in Maastricht is de afgelopen jaren constant gebleven met uitzondering van het autoverkeer. De primaire verantwoordelijkheid voor het terugdringen van geurhinder door verkeer ligt bij het bronbeleid van de EU (schonere verbrandingsmotoren).
Bodem De bodemverontreiniging in Maastricht wordt veroorzaakt door menselijke activiteiten die gedurende lange perioden hebben plaatsgevonden en slibafzettingen die resteren na overstromingen van de Maas en haar zijrivieren. Deze bodemverontreiniging is diffuus van aard (er is geen duidelijke kern of patroon van verontreiniging) en is voor een groot deel ernstig. De bodem van meer dan 70 procent van het grondgebied van de stad is diffuus verontreinigd. Deze verontreiniging kan onder andere leiden tot stagnatie van gewenste maatschappelijke, ruimtelijke en economische ontwikkelingen met name vanwege de hoge saneringskosten.
28
Voor het landelijke onderzoek “landsdekkend beeld bodemkwaliteit” van het ministerie van VROM heeft de Gemeente in 2003 fors ingezet op het inventariseren van verdachte locaties. Uit dit onderzoek blijkt dat er binnen de Gemeente Maastricht naast de diffuse bodemverontreiniging nog sprake is van ruim 3000 (punt) locaties die mogelijk gesaneerd moeten worden. Deze potentiële verontreinigde locaties vormen de werkvoorraad die in de periode 2005 –2030 verder onderzocht en eventueel gesaneerd moet worden.
29
Energie Nederland heeft zich verbonden aan de Europese afspraken op de klimaatconferentie van Kyoto: een reductie van de uitstoot van CO2 met 6% in het jaar 2010 ten opzichte van 1990. Maastricht heeft zich gecommitteerd aan deze landelijke doelstelling. De Maastrichtse ambitie voor 2050 is om het energieverbruik door huishoudens met de helft terug te brengen ten opzichte van 2000 en om in de resterende energievraag volledig te voorzien met duurzame energie. In het jaar 2000 werd in de energiebehoefte van de Maastrichtse huishoudens vrijwel voor 100% voorzien door fossiele brandstoffen.
25. Bereikbaarheid De algemene hoofdinfrastructuur is de laatste 25 jaar niet wezenlijk veranderd. Het aantal werkenden, evenals het aantal bezoekers van de stad is echter enorm gestegen. Het stimuleren van alternatieve vervoerswijzen en het optimaal benutten van de aanwezige infrastructuur is onvoldoende gebleken om de automobiliteit te beheersen. Dit heeft geresulteerd in congestieproblemen, vooral rond de A2, Geusselt, Europaplein en de singels, maar ook in de binnenstad. Maastricht is steeds moeilijker bereikbaar geworden. Dit staat een volwaardige stedelijke ontwikkeling steeds meer in de weg en brengt de nodige veiligheidsrisico’s met zich mee. Kijken we naar de bereikbaarheid binnen de Euregio dan moeten we constateren dat dé Euregio nog lang niet bestaat. Maastricht is net zoals andere Euregionale steden nog te veel georiënteerd op het nationale achterland. Door de huidige infrastructuur vormt de Euregio meer een doorgangsgebied tussen agglomeraties, dan dat er sprake is van een interne verwevenheid.
Maaskruisend verkeer 60.000 50.000 Noorderbrug
40.000
Wilhelminabrug
30.000
J.F. Kennedybrug
20.000
St. Servaasbrug
10.000 0 1980
1990
2000
Figuur 21: Gegevens dienst Stadsontwikkeling en Grondzaken (SOG) Gemeente Maastricht 2002
Naast het ontbreken van schakels staat de bereikbaarheid van de stad onderdruk doordat in toenemende mate sprake is van congestie op de A2 en het maaskruisend verkeer: het verkeer loopt vast. (figuur 21). De regionale en internationale positie van Maastricht vraagt om een goede bereikbaarheid. De stad is een van de centrale knooppunten in de Euregio waar hoogdynamische netwerken samenkomen. Een goede bereikbaarheid is voorwaarde om de hoogdynamische en stedelijke functies in Maastricht te houden of aan te trekken om zo verstedelijking van het drielandenpark te voorkomen. Voor de lange termijn is het streven dan ook gericht op het realiseren van een adequate aanhaking op de internationale hoofdinfrastructuur voor weg, spoor en lucht . Met de meeste omliggende steden heeft Maastricht goede verbindingen is de infrastructuur aanwezig alleen laat bij het spoor het functionele gebruik nog te wensen over. Met Belgisch Limburg is de autoverbinding matig en naar Luik op zich goed. Bij spoor wordt aanhaking op HSL belangrijk. Studie naar de mogelijkheden voor reactivering van de oude spoorlijn vindt op dit moment plaats met het oog op light-rail. De spoorverbinding met Luik is niet optimaal. Verbetering is wenselijk. Verwacht wordt dat het onderlinge personenverkeer tussen de euregionale steden sterk zal toenemen. Daarnaast ontwikkelt Luik zich meer en meer tot het centrale knooppunt van de euregio mede doordat alle modaliteiten water, spoor, lucht en weg daar samenkomen dus hier ook verdere intensivering relatie MAA en Luik. De A2 is als internationale autoverbinding zeer belangrijk voor Maastricht. Onderzoek toont aan dat de A2 vooral een zaken-as is, waarbij het aandeel vrachtverkeer bovengemiddeld is. De A2 draagt in belangrijke mate bij aan het bereikbaar houden van het centraal stedelijk gebied van Nederland en is daarmee van essentieel belang voor de producten kennis en diensten: twee speerpunten in het economische beleid van Maastricht. De inzet is verbetering van de bereikbaarheid hand in hand te laten gaan met de verbetering van de leefbaarheid. Belangrijke ambitie is de realisering van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) op euregionaal niveau in de vorm van lightrail: de Euroring. Door de realisering van een dergelijke Euroring als volwaardig alternatief van het personenvervoer hoeven de oplossingen niet alleen in uitbreiding van het wegennet gezocht te worden. Lightrail kan de verbinding met Aken en Luik optimaliseren en daarmee de aansluiting op het Europese hogesnelheidsnet.
30
Door de doorstroming op de A2 te verbeteren kan een dubbelslag worden bewerkstelligd: ondertunneling en verknoping leiden tot een verbetering van de leefbaarheid en vlottere afwikkeling van het verkeer. Omdat de Grensmaas een wezenlijk onderdeel vormt van laagdynamisch Maastricht is nog niet definitief gekozen om een tweede Noorderbrug te realiseren. Op termijn wordt dit echter niet uitgesloten in relatie tot grensoverschrijdende stedelijke ontwikkeling aan de westzijde, het completeren van de verkeersverbindingen in de euregio en de autonome ontwikkelingen van de automobiliteit. Essentieel onderdeel van de bereikbaarheid van de stad en de daarmee gepaard gaande vervoersstromen betreft de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt gemeten in het aantal slachtoffers (doden en ziekenhuisgewonden). De gemeente Maastricht heeft momenteel twee doelstellingen lopen op dit gebied: het verminderen van het aantal verkeersdoden met 50% in 2010 t.o.v. 1986 en het verminderen van het aantal ziekenhuisgewonden met 40% in 2010 t.o.v. 1986. In figuur 22 is een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de verkeersveiligheid (1980, 1990 en 2000). Hierbij staat ook het aantal overige gewonden: dus slachtoffers die niet zijn opgenomen in het ziekenhuis of zijn overleden. Hiermee is een overzicht te krijgen van het totaal aantal verkeersslachtoffer in Maastricht. Deze gegevens geven een inzicht in wat er gebeurd is de afgelopen 20 jaar in Maastricht.
300 250 200
doden
150
gewond ziekenhuis gewond overig
100 50 0 1980
1990
2000
Figuur 22: Ongevalcijfers Ministerie van Verkeer en Waterstaat
De bereikbaarheid van de stad vraagt om complementering en upgrading van de stedelijke hoofdstructuur. Deze impuls kan niet los worden gezien van het verder intensiveren van het bestaande stedelijke lichaam om uitbreiding zoveel mogelijk te voorkomen. Intensiveren richt zich vooral op die delen van Maastricht die goed ontsloten zijn of worden met openbaar vervoer en die ten opzichte van ander stadsdelen op fiets- of wandelafstand liggen. Het best bereikbare gedeelte van Maastricht is met name het gebied binnen de ring of net daarbuiten. De oostoever van dit centrale deel is het beste ontsloten doordat het zwaartepunt van de hoogdynamische netwerken hier ligt. De opgave is om de mogelijkheden beter te benutten door te intensiveren rondom de bestaande stations en nieuwe lightrailhaltes in relatie tot P&R . Het drukbezochte deel van de binnenstad ligt op de westoever. Op langere termijn is onderzoek nodig omtrent doortrekking van de lightrail naar de westoever via het bestaande spoortracé naar Lanaken. De haltes zouden geplaatst kunnen worden op drukke of nog te intensiveren plekken bij de Noorderbrug, Boschstraatkwartier, Markt en Belvedère. Rondom de lightrailhaltes kan een passende invulling gerealiseerd worden: wonen in dichte eenheden en kantoren. Noord/West Europa wordt een groot samenhangend stedelijk gebied dooraderd met stiltezones. Verplaatsingen binnen dit conglomeraat zullen noodgedwongen met een ander voertuiggebruik plaatsvinden dan nu nog het geval is. Files worden gezien als schadelijk voor welzijn en voor economie. Omdat de capaciteit van wegen en parkeerplaatsen in de steden nu eenmaal beperkt is, zal de toegankelijk ervan voor het autoverkeer relatief, maar onvermijdelijk minder worden. Doordat de steden onderling via de rail beter met elkaar verbonden zijn, dan over de weg zal het spoorvervoer in belang toenemen. Omdat de auto in de landelijke omgeving goed uit de voeten kan en het spoor doordringt tot in de kernen van die steden waarvan de attractiviteit alleen maar zal toenemen, zal de de combinatie van beide in de vorm van P&R een algemeen aanvaard principe worden. De stedelijke lay-out zal daarom meer en meer gaan in de richting van: sterke (autoluwe) historische centra met een kring van zich verder ontwikkelende P&R-knopen, die goed per auto en per OV zijn ontsloten. De fiets zal in de stedelijke verplaatsingen (figuur 18) eveneens een toenemende rol gaan spelen. Dat komt omdat enerzijds de faciliteiten voor de fiets sterk zullen verbeteren, anderzijds omdat in een autoluw klimaat het fietsen meer en meer als een aangename een vooral gezonde verplaatsingsvorm zal worden gewaardeerd (figuur 23).
31
Kilometers 100% 80%
Overig
60%
Lopen (brom)fiets
40%
OV Auto
20% 0% 85 tm 90
91 tm 94
2000
Figuur 23: Afstand Modal Split Dienst SOG Gemeente Maastricht
Verplaatsingen 100% 80%
Overig Lopen
60%
(brom)fiets 40%
OV Auto
20% 0% 85 tm 90
91 tm 94
2000
Figuur 24: Verplaatsingen Modal Split Dienst SOG Gemeente Maastricht
26. Ruimteschaarste en ruimtevraag: kwantiteit en kwaliteit Als gevolg toenemende ruimteclaims van allerlei functies - verkeer, vervoer, wonen, bedrijvigheid - is de druk op de ruimte de laatste jaren sterk toegenomen. Dit betekent dat inventief met de ruimte moet worden omgesprongen. Hiervoor zijn verschillende opties denkbaar zoals het grondgebruik intensiveren -dichter bouwen in steden, duurzame bedrijventerreinen - , functies combineren - water en recreatie, landbouw en natuur, wonen op water - en bestaand ruimtegebruik transformeren - verouderde woningen, stallen en kassen. Daarnaast wordt verwacht dat ook ontwikkelingen op ICT-terrein een bijdrage kunnen leveren aan een vermindering van de vraag naar ruimte -thuiswerken, andere inrichting productieprocessen . Maastricht heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een compacte stad. Dit mede als gevolg van het gevoerde provinciale beleid, waarin Maastricht niet die uitbreidingsmogelijkheden kreeg waar het om vroeg. Daarnaast heeft Maastricht te maken met twee harde grenzen: de Belgische grens en het Heuvelland. Desondanks zijn de gevolgen van de beperkte ruimte vanwege achterblijvende bevolkingsgroei pas in de jaren negentig merkbaar geworden. Onder invloed van economische en sociaal-culturele ontwikkelingen is de vraag naar ruimte voor wonen, werken, recreëren sterk toegenomen., waardoor de druk op de compacte stad nog eens extra is toegenomen. Het adagium van uitbreiding naar inbreiding zal daarmee een vervolg moeten krijgen wil de stad blijven functioneren als een compacte stad in een wijds landschap binnen een complete regio.
Slot Voor de toekomst bestaat geen blauwdruk: inbreiding in plaats van uitbreiding, stagnatie van de bevolkingsgroei in plaats van een snelle bevolkingstoename, de mondige burger in plaats van de gedwee volgende burger, een studentenstad en een internationale toeristenstad in plaats van een provinciestad, kwalitatieve woningvraag in plaats van een zuiver kwantitatieve woningbehoefte; het zijn voorbeelden van lijnen die anders zijn gelopen dan werd aangenomen. Uit de omgevingsanalyse blijkt wel dat de ontwikkelingsgeschiedenis van Maastricht een unieke en sterke stad heeft voortgebracht. Een bont geheel van historische, economische en demografische ontwikkelingen als een
32
samenhangend mozaïek. Een stad die verkeerde ruimtelijke ontwikkelingen bespaard is gebleven. Veel oude gebouwen zijn in een prachtig historisch centrum bewaard met als kalme open ruimte de rivier de Maas. De economische opbloei heeft een rijke stad opgeleverd. Rijk aan mooie moderne nieuwe gebouwen en bruggen, aan mooi ingerichte en goed onderhouden buitenruimten, aan kunst en cultuur en uitgaansmogelijkheden. Maastricht is schoon, heel en behoorlijk veilig. Het kernwinkelgebied heeft allure, het voorzieningenniveau voor miljoenen toeristen en congresgangers is indrukwekkend. Op het vlak van kennisinfrastructuur bezit de stad een bijna volledig pakket aan onderwijsmogelijkheden en kenniscentra. De omwenteling naar een kennis- en diensteneconomie is volop gaande. De stad lijkt wel een kameleon, het hart blijft en de buitenkant verandert en past zich aan. De stad heeft een groot opnemend vermogen ontwikkeld. Dat uit zich in de acceptatie van nieuwe bewoners, de duizenden studenten en de miljoenen toeristen die naar Maastricht komen. Ook het (ver)bindend vermogen van de stad is sterk ontwikkeld. Dat zien we aan de sterke verenigingsstructuren, aan de vele PPS-constructies die zijn ontstaan vanuit een betrouwbare en consistente bestuurscultuur en aan de vele Maastrichtenaren die trots zijn op hun stad en vaak op latere leeftijd weer terugkeren naar hun stad. Deze vermogens leiden tot een tolerante en een talentrijke leefomgeving. Daartegenover staat dat juist de zeer sterke stadscultuur werkt soms beperkend werkt voor andersdenkenden en de tolerantie het karakter heeft van een zekere braafheid. De binding is te weinig naar buiten gericht. Er wordt soms teveel lippendienst bewezen en te weinig actief op (eu)regionale schaal samengewerkt. Maastricht raakt op een drietal terreinen bekneld. De omgevingsanalyse laat zien dat de sociale samenstelling van de bevolking tot een beknotting van de ontwikkelingsmogelijkheden kan leiden. Vergrijzing en ontgroening leiden tot afname van het sociaal-economische aanpassingsvermogen van de stad. Het vrij lage beschikbare opleidingsniveau vraagt om instroom van nieuwe, jonge, hoog opgeleide en ambitieuze talenten die hun bijdrage aan de stad leveren. Ook de harde fysieke grenzen van het dal en de nationale grenzen werken belemmerend als er niets verandert in het beleid. Er is vraag naar vele soorten woningen en de burgers stellen steeds hogere eisen aan leefbaarheid en veiligheid. Op economisch terrein leidt (be)knelling van het innovatief vermogen en het gebrek aan ondernemersschap tot een mogelijke achilleshiel voor economische versterking van de stad. De stad moet groeien, mogelijk tot 150.000 inwoners om de draagkracht voor de lange termijn sterk genoeg te houden. (Ver)binding en (be)knelling zijn de sterkte en zwakte van de stad: haar kansen en bedreigingen.
33
Literatuurlijst Auteur / organisatie
Titel
uitgever
datum
Academie van Bouwkunst Rotterdam
Masterclass Stedebouw kennisregio MHAL, bijlage bij Stedebouw & Ruimtelijke Ordening
Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (NIROV)
2003/3
Aken, Teun van
De weg naar projectsucces Eerder via werkstijl dan via instrumenten
Reed Business Information bv, ‘sGravenhage
derde herziene druk, november 2002
Alterra
Grenzeloos grensgebied Maastricht Lanaken Riemst
Gemeente Maastricht en de Directie Zuid van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
juni 2003
Berg, Leo van den prof.dr., Braun, Erik drs., Otgaar, Alexander H.J. drs.
Stad en Onderneming, Van Euricur gemeenschappelijke belangen naar gezamenlijke initiatieven!
april 2002
Centraal Bureau voor de Statistiek
Statistisch Jaarboek 2003
Sdu Uitgevers te Den Haag
januari 2003
Cortenraedt, Jo
Chapeau
Media Groep Limburg, Maastricht
april mei 2004, jrg. 8, nr. 2
Dammers, Ed
Leren van de toekomst; over de rol van scenario’s bij strategische beleidsvorming
Uitgeverij Eburon, Delft
2000
Eerenbeemt, Ferd van den, Kuiper, Else Rose, Mulder, Bert
Een prettige buurt Internet als gereedschap
Brekend Vaatwerk, De InformatieWerkPlaats, Senter, Social Quality Matters
2004
Ent, Arie van der
Real Estate
Arko Uitgeverij bv, Nieuwegein
Florida, Richard
The rise of the creative class and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life
Basic Books A Member of the Perseus Books Group, New York
jrg. 6, nr. 27, april 2003 2004
Fortuin, Kees en Ouwehand, André
Leidraad sociale wijkvisie Project sociaal fysieke wijkaanpak
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Den Haag, september 2003
Gaus, Helmut
Why Yesterday Tells of Tomorrow, how the long waves of the economy help us determine tomorrow’s trends
Garant Publishers, Belgium
2003, second impression
Gemeente Maastricht
Ontwikkelingsprogramma 20002004
Gemeente Maastricht
december 1999, tweede editie,
Gemeente Maastricht
Een sociale visie op de stad Maastricht 2003-2015
Gemeente Maastricht
2003
Gemeente Maastricht
Eindrapport De culturele biografie van Maastricht
Lagroup Leisure & Arts Consulting
30 mei 2003
Gemeente Maastricht
Stadsvisie 2010
Gemeente Maastricht
Gemeente Maastricht
Structuurplan Maastricht 2005
Gemeente Maastricht
december 1999, tweede editie juli 1999
34
Auteur / organisatie
Titel
uitgever
datum
Gemeente Maastricht
Ruimtelijk Ontwikkelingsconcept 2025, Stadsregio Maastricht Complete stad voor een complete regio, deel 2 De zoekruimte nader bepaald
Gemeente Maastricht
mei 1996
Gemeente Maastricht
Onderzoek welzijn ouderen in Maastricht 2002
Gemeente Maastricht
mei 2003
Gemeente Maastricht
Natuur- en milieuplan Maastricht 2030
Gemeente Maastricht
Stadsvisie 2010
Gemeente Maastricht
tweede editie, december 1999
Gemeente Maastricht
Een sterke stad in een kansrijke regio, Het Grote Stedenbeleid van Maastricht
Gemeente Maastricht
juni 1998
Gemeente Maastricht
Denken durven doen Zelfanalyse Grotestedenbeleid 2001
Gemeente Maastricht
juni 2001
Gemeente Maastricht
Cultuurvisie 2002-2010 onorthodox en flexibel
Gemeente Maastricht
Gemeente Maastricht
Kernzaken, stadskern in beweging
Gemeente Maastricht
jrg. 9, nr. 4, december 2003
Gemeente Maastricht
Structuurplan Maastricht 2005 De stad onder de loep met een doorkijk naar 2025
Gemeente Maastricht
juli 1999
Gemeente Utrecht
Wijkenmonitor 2002
Gemeente Utrecht
december 2002
Gemeente Utrecht
Utrecht over morgen
Gemeente Utrecht
september 1997
Gunsteren, Herman van
Culturen van Besturen
Boom Amsterdam Meppel
1994
Hall, Peter, Mulgan, Geoff, Creative cities O’Connor, Justin, Mulder, Cultural Industries, Urban Bert, Williams, Jennifer Development and the Information Society
University of Art and Design Helsinki UIAH
1999
Hiemstra, Jaring
Presterende gemeenten Hoe gemeenten beter kunnen presteren
Kluwer, Alphen aan den Rijn
2003
Hogewind, S.N. drs. m.m.v. Bakas, A. drs.
Stad in spanning, economische gevolgen van demografische ontwikkelingen in de vier grootste steden
Stichting Maatschappij en Onderneming, Den Haag
oktober 2002
Hoogerwerf, A. prof.dr.
Overheidsbeleid: een inleiding in de beleidswetenschap
Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen aan den Rijn
Vijfde druk, 1993
International Centre for Integrative Studies (ICIS)
Maastricht in cijfers Achtergrondrapport trendanalyse
ICIS Maastricht
oktober 2001
International Centre for Integrative Studies (ICIS)
Maastricht in Transitie? Een eerste opmaat voor collage 2030
ICIS Maastricht
oktober 2001
International Centre for
Van souterrain tot dakterras
ICIS Maastricht
juli 2003
35
Auteur / organisatie Integrative Studies (ICIS) Internationale Coördinatiecommissie
Titel
uitgever
datum
MHAL Provincie Nederlands Limburg Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief Ontwerp
juni 1993
Jacobs, Jane
The death and life of Great American Cities
Vintage Books A Division of Random House, New York
1961
Jas, Martijn
Maastricht Bevalt! Herinneringen van bekende Nederlanders aan hun geboortestad
Uitgeverij Kapstok in Amsterdam
Amsterdam, 2003
Jensen, R.
De Droom Maatschappij
Uitgeverij Elmar B.V., Rijswijk
februari 2001, tweede druk
Jong, Henk de, Oudenhoven, Janneke en Rie, Carla de
Kijken, luisteren en doen Adviseren in het openbaar bestuur
Lysias Consulting Group, Amersfoort
2003
Klinkers, Leo
Beleid begint bij de samenleving Een zoektocht naar de menselijke maat Over de essentie van interactief beleid maken
Lemma BV Utrecht
2002
Korsten, A.F.A., prof.dr.
Visiteren van gemeenten Open Universiteit Evaluatie van de toepassing van de Nederland/Universiteit Maastricht bestuurskrachtmonitor in Limburgse gemeenten
2004
Kuhry, Bob
Maten voor gemeenten 2003, Onderzoek naar de prestaties van gemeenten in het kader van het ‘Plan van Aanpak Transparantie’
Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag (SCP)
juni 2003
Landry, Charles
The creative city, a toolkit for urban innovators
Aerthscan Publications Ltd, London
2000
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ruimte voor regie Handreiking voor ketenregie in het openbaar bestuur
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
oktober 2003
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Twintig jaar woonkwaliteit, bestuurlijk en stedebouwkundig onderzoek
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
jrg. ’89, december
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Ruimte maken, ruimte delen Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2000/2020. PKB Deel 3 en Deel 2.
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
januari 2002
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Nota Ruimte: Ruimte voor ontwikkeling
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
18 maart 2004
Mommaas, H., m.m.v. Heuvel, M. van den en Knulst, W.
De vrijetijdsindustrie in stad en land, Een studie naar de markt van belevenissen
Sdu Uitgevers, Den Haag
2000
36
Auteur / organisatie
Titel
uitgever
datum
Naber, Bas
Memorandum van de Gemeentebesturen van de G21, Impressie van de manifestatie G21
B&A Groep, Den Haag
2002
Nelissen, Nico, prof.dr.
Oog voor Architectuur in Europa, een ‘petit tour’ door de geschiedenis
Thoben Offset Nijmegen, Malden
Nussbaum, Martha C. and Sen, Amartya
The Quality of Life
Clarendon Press - Oxford
Nijmegen, augustus 2001 eerste druk, februari 2002, tweede druk 2001
NYFER
En de stad zeilt verder
NYFER Forum for Economic Research
Opdam, Erik, Voorburg, Arie en Kappe, Joop
Voorbeeldwijken: zes voorbeelden van sociaal-fysieke aanpak Project Sociaal fysieke wijkaanpak
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag
november 2003
Parkstad Limburg
Op hete kolen, een visie op de toekomst van Parkstad Limburg
Parkstad Limburg
december 2003
Pennen, T. van der i.s.m. Research voor Beleid
Ontwikkeling in het lokaal Sociaal en Cultureel Planbureau vrijwilligersbeleid, het internationaal Den Haag (SCP) jaar voor de vrijwilligers; een jaar later, werkdocument 94
juni 2003
Pine, B.J. II en Gilmore, J.H.
De beleveniseconomie Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium
Academic Service Economie en Bedrijfskunde, Schoonhoven
november 2000, e 2 oplage
Priemus, H., Kloosterman, R.C., Lambregts, B.W., Kruythoff, H.M., Draak, J. den
De stedelijke investeringsopgave 1999-2010 gekwantificeerd Naar economische vitaliteit, bereikbaarheid, sociale cohesie en duurzaamheid
Delft University Press
1998
Projectteam dienst Ruimtelijke Ordening Amsterdam
Amsterdams aanzien in de komende 30 jaar
Provincie Limburg
Eindrapportage Bestuurskrachtmonitor Limburg
januari 1998
Provincie Limburg
6 april 2004
Provincie Overijssel, Regio Nieuw Perspectief voor Twente: de Twente en Netwerkstad Beleidsagenda Twente
Provincie Overijssel, de regio Twente en Netwerkstad Twente
Enschede/Zwolle, maart 2004
Putnam, R.D.
Bowling Alone
Simon & Schuster, New York
2000
Raad van advies voor de ruimtelijke ordening
Naar ruimtelijke kwaliteit
SDU uitgeverij, ‘s-Gravenhage
1990
Ridder, W.J. de, prof.dr.
De strijd om de toekomst Hoe klanten en kiezers macht verwerven
SMO, Den Haag
2003-1
Ridder, W.J. de, prof.dr.
Limburgs lef Een toekomstverkenning Limburgse Werkgevers Vereniging (LWV)
SMO, Den Haag
november 2003
37
Auteur / organisatie
Titel
uitgever
datum
Rotmans, Jan en Rothman, Dale S.
Scaling in Integrated Assessment
Swets & Zeitlinger, Lisse
2003
Sociaal en Cultureel Planbureau
De sociale staat van Nederland 2003
Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag
september 2003
Toonen, Theo, Dam, Gemeenten in ontwikkeling Marcel van, Glim, Mariëtte, Herindeling en kwaliteit Wallagh, Guido
Van Gorcum, Assen
1998
Twist, M.J.W. van prof.dr., Beelden van bestuur Boer, M.C. den mw. drs., Berenschot trendstudie Mil, B.P.A. van ir., Geut, L. drs.
Berenschot/Uitgeverij Lemma
2002
Venne, J.J.J. van de, drs.
Maastricht een visie op de toekomst
Gemeente Maastricht
april 1964
Vereniging voor Bestuurskunde
Bestuurskunde
H.R. ’t Hart, Den Haag
jrg. 12, augustus 2003, nr. 5
Vreeswijk, A.M.G., Beijers, Jaarboek 2001 Grotestedenbeleid M.A.H., Doff, W., Martinez, S. Dominguez, Weijers, Y.M.R.
Koninklijke Van Gorcum, Assen
2002
Waarsenburg, Hans van de
Gemeente Maastricht
2001
Hotel Europa 12 Europese dichters over de euro
38