Bijlage notulen ALV 2009 6. Presentatie de heer Prof. Dr. H. Pleij Meneer de voorzitter, dames en heren, dank u voor uw inleiding en dank u voor uw uitnodiging. Voor wat mijn toespraak betreft, met een druk op de knop kunt u dat vanavond raadplegen op mijn website. Ook de betere boekhandel heeft elementen van mijn werk waar ik het over zou willen hebben. Maar ik begrijp dat u een andere cultuur heeft ingevoerd, dus ik voeg mij er onmiddellijk naar. Goedemiddag. Nee, dat is niet helemaal de bedoeling. Ik ga een half uurtje met u praten over water. De consequenties van water, hoe wij in Nederland met het water omgaan en in het bijzonder hoe u er mee omgaat, gezien van mijn kant dan, vanuit een buitenstaander. En wat voor omgangsvormen dat met zich meebrengt en vooral wat voor bestuurscultuur wij hebben. Dat zijn de onderwerpen die ik ga aanraken met u. Ik begin er mee met iets vast te stellen, wat u allemaal zelf nog beter weet dan ik. Zwemmen, overigens net zoals schaatsen, staat in hoog aanzien in de Nederlandse samenleving. Dat komt niet alleen doordat we midden in het water leven, maar ook omdat wij gewend zijn om te heersen over onze schepping. Wij hebben ons land zelf gemaakt, daarover later wat meer. We hebben het zelf geschapen, geen vierkante meter is onbeheerd in Nederland. Nou juist dat water biedt ons de mogelijkheid, ook als het bevriest om er over te schaatsen, maar zeker als het onbevroren uitnodigt tot zwemmen in allerlei vormen, om ons het gevoel te geven dat wij vanaf alle plekken onze schepping beheersen. Dat we die kunnen bedwingen, dat we de baas over dat water kunnen zijn, dat water dat in wezen toch - en dat is meteen vanaf het vroegste begin het geval - toch ook zoveel bedreiging inhield en inhoudt. Dat is heel aardig in de Nederlandse geschiedenis, dat wij altijd strijd tegen het water voeren, vanaf het begin. Dat wij elke eeuw weer denken dat we dat probleem definitief hebben opgelost. U zou de toespraken nog eens moeten horen uit 1995, toen de deltawerken voltooid werden. De Minister President, onze vorstin hielden toespraken eindelijk zat Nederland voorgoed op slot, we hadden het eindelijk geregeld. U weet, er was maar een paar jaar nodig om vast te stellen dat de problemen nooit opgelost kunnen worden. Die voortdurende aanwezigheid van de strijd tegen het water, die heeft ook bevorderd dat wij alle mogelijke overmeesteringen van dat water, het meesterschap over dat water, dat die in zeer hoog aanzien staan. Dus het is niet alleen maar het feit dat het water er is, maar dat je het ook kunt gebruiken om je echt meester over de schepping te voelen. Dat is niet zo gering, omdat u zich goed moet bedenken dat in vroegere eeuwen en zeker in de Middeleeuwen, het helemaal niet zo vanzelf sprak dat je je in het water begaf. Dat werd ook helemaal niet e gedaan. U weet dat het zwemmen, de strandcultuur iets is uit de 19 eeuw en niet vroeger. Water was bedreigend. Water, zeker stromend water, bracht besmettingen aan. Dus je moest ontzettend uitkijken. Wassen, dus met water afspoelen was ook riskant, want je opende dan de poriën waardoor de duivel des te makkelijker je lijf kon binnendringen. Een van de meest angstaanjagende voorstellingen van de duivel die bezit neemt van je lichaam van binnen uit. Dus die angst voor het water is vrij groot, men wist ook zeker van medische zijde dat als je in het water viel je zwanger kon worden. Veel gebruikt excuus ook in de Middeleeuwen voor ongewenste zwangerschappen. Ja, helaas in de sloot gevallen. Die nederzettinggeschiedenis laat steeds dat contact met water zien. Ik zei al, we hebben het land zelf gemaakt. We hebben het ingepolderd, drooggelegd, geëxploiteerd. Elke vierkante meter is beheerst, eindeloos omgespit, eindeloos verkaveld. Daar hebben we ook geen enkele moeite mee om dat te doen, het is immers toch door ons gemaakt. We hebben alles nog eens samengevat in Madurodam voor de overzichtelijkheid. Dat we weten waar we moeten ingrijpen. We hebben in dit land ook geen natuur zoals u weet, dat zijn allemaal scheppingen van ons. Ook de inmiddels beroemde Oostvaardersplassen in Flevoland, die worden aangeboden als het scheppen van oorspronkelijke natuur, luistert u naar de formulering. Dat is ook iets, het zijn creaties die wij maken. U denkt misschien de Hoge Veluwe, dat is toch een prachtig natuurpark? Niets met natuur te maken, dat is een schepping van natuur zoals wij vinden dat natuur het aardigst oogt. Dus mooi helmgras, veel dennengroen, een decoratief hert hier en daar, wat zwijntjes jagen we er door heen. Komen er te veel zwijntjes dan roeien we de helft gewoon weer uit, want anders wordt het te veel. Wat denkt u van de sierrunderen in het Nederlandse landschap, enig die beesten van de Argentijnse Pampa’s of van de Schotse Hooglanden. Die beesten met die grote horens op de heidevelden, die van onder hun pony je stomverbaasd aankijken. Waar ben ik, waar ben ik? In Nederland, dat hebben wij allemaal bedacht. Composities, overigens moet je dat wel doen in dit land. Als je niks doet dan waait de ene helft weg, dat zijn zandverstuivingen. De andere helft loopt onder water, dus we moeten er voortdurend mee bezig zijn. Waarom zijn er überhaupt mensen in deze moerasdelta gaan wonen? Dat is op zichzelf een vraag, dat is toch een ongelukkige plek om te gaan zitten in de vroege Middeleeuwen. Voordurend ben je met dat water bezig. Wil je iets bouwen dat moet je eindeloos palen in de grond slaan voordat je aan het bouwen kunt beginnen. Wil je er later nog eens een metro doorheen trekken dan zakt meteen de helft weer weg van zo’n stad. Dus het is echt doodeng. Nou daar ligt natuurlijk iets achter, daar ligt eerst pragmatiek achter, voordeel. Men had heel gauw in de gaten in de Middeleeuwen dat je hier een hoop geld kunt verdienen. Internationale handel, dat is waar dit land van bestaat. Dat was in de Middeleeuwen zo en dat is nog steeds zo, namelijk de waterwegen. Relatief druk bevolkte plek van Europa die bood enorme handelsmogelijkheden en dat is waar wij van bestaan. Maar er was ook meteen een theologische rechtvaardiging die men opstelde in de Middeleeuwen. En dit graag door de dominees in e e de 16 en 17 eeuw is overgenomen, namelijk dat wij een uitverkoren volk zijn die de opdracht hebben gekregen van God om zijn schepping te voltooien. Dat is keiharde theologie die uitging van de gedachte dat God met opzet de schepping niet voltooid zou hebben in zes dagen. Waar Knevel inmiddels ook achter is, maar dat is weer een ander verhaal. Ze hebben het al in de Middeleeuwen bedacht, God heeft met opzet - hij had dat best gekund in zes dagen vond men in de Middeleeuwen - maar hij had dat met opzet niet gedaan om zijn uitverkoren volkeren een kans te geven het alsnog af te maken. Nou hier in die tochtige moerasdelta zag je onmiddellijk dat het niet klaar
was, dus met noemde zich ook onderaannemers van God en rechtvaardigden daarmee theologisch, dus die pragmatische handelskansen die hier zo enorm uitgestald lagen, die er in feite voor gezorgd hebben dat wij al meer dan zeven eeuwen een van de meest welvarende samenlevingen ter wereld zijn. Waar het nu vooral om gaat, is dat daardoor ook naar verwante mentaliteiten zijn ontwikkeld. Omgangsvormen, collectieve mentaliteiten die erg met die nederzettingsgeschiedenis te maken hebben. Meest in het oog springend is de tolerantie, waar veel over gesproken wordt. Dat is niet een tolerantie in de zin van dat wij zulke edele, fraaie en brave mensen zijn in vergelijking met andere volkeren. Nee, dat is een pragmatische tolerantie. Als je primair van internationale handel leeft, dan wordt je vanzelf tolerant. Dat is een deugd die je aan elkaar door geeft, want dat is je bestaansrecht, je bestaansvoorwaarde. Als je handel wilt drijven, dan moet je een midden weten te vinden. Dan moet je tolereren, dan moet je consensus weten te vinden, anders is er geen handel. Dan kun je geen principium writer zijn. Maar dat neemt niet weg dat van die pragmatische tolerantie enorm veel mensen, ook buitenlanders, eeuw in eeuw uit hebben geprofiteerd van allerlei aard. In de achttiende eeuw werden hier meer Franse boeken gedrukt in Den Haag en Amsterdam dan in Parijs. Eenvoudig omdat men hier veel vrijer met het woord kon omspringen. We zijn enorme regelneven. Een zeer democratische samenleving, waarin we samenwerken vanuit grote individualiteit, maar op de juiste momenten elkaar weten te vinden. Als het ware verbonden met de nederzettingsgeschiedenis. Dat begint al bij dat droogleggen van dat land. Je kunt niet in je eentje een stuk land droogleggen, dat moet je met elkaar doen. Als je het alleen doet voor jouw stukje land, dan staat je buurman tot zijn nek in het water. Dus je moet dat meteen met elkaar doen. Onze waterschappen, nog steeds aanwezig in het Nederlandse bestuursmodel, die komen al voort uit die nederzettingsgeschiedenis, uit die hoge Middeleeuwen. Toen zijn die waterschappen begonnen. Eerste grote democratische instellingen die wij kennen. Het is buitengewoon belangrijk om dat steeds vast te houden. Een samenleving waar gewoon en democratie en gelijkheid erg hoog verheven is. Waar men ook zeer gewend is om van meet af aan intensief met elkaar samen te werken en consensus te vinden. Wij kennen dat in de beeldspraak van het poldermodel. Het is beeldspraak, daar wordt tegenwoordig ontzettend tegen gescholden. Het poldermodel, politici maken daar graag een nummer van. Ik houd niet van polderen, daar bedoelen ze - denken ze kennelijk - mee dat het geouwehoer in het midden is. Slap geouwehoer, nee ik zeg recht voor zijn raap waar het op neer komt! Zeggen ze ook graag recht op camera. Waarna het interview vervolgens in de bekende poldertermen verloopt. Dat schijnt elkaar helemaal niet te bijten en dat is maar goed ook. Want dat poldermodel is als beeldspraak een uitstekend instrument in die Nederlandse samenleving, waarmee wij het al eeuwen eigenlijk relatief buitengewoon aardig weten te redden. Het is namelijk –en zo moet je het omschrijven - een conflictmodel. Een conflictmodel met ingebouwd consensusvermogen. En dat is het wonder van de Nederlandse samenleving dat die twee zaken harmonische met elkaar verbonden zijn. Hoe gaat het besturen in Nederland? Of dat nou de korfbalvereniging is of de regering, je ziet altijd dat het een collegiaal bestuur is. Je zit met een aantal mensen rond om de tafel en dan begint het besturen met het uiten van veel meningen. Er is geen samenleving ter wereld te vinden waar zoveel mensen voordurend zoveel meningen hebben over zoveel zaken. En vooral ook heel veel extreme meningen. Daar komen ook al die zuilen vandaan, een sterk verzuilde samenleving, al die politieke partijen, tegenwoordig al die omroepen. Dus het institutionaliseren van meningen en die luidruchtig naar buiten brengen is een kenmerk van de Nederlandse samenleving. Plus het vermogen om steeds coalities aan te gaan op praktische gronden. Dat is de essentie van het poldermodel, onderschat u dat niet. Het aanmaken van veel meningen, veel mensen die dat willen uiten. Er is ook geen samenleving ter wereld die relatief zoveel cabaret heeft. Zeer opmerkelijk in Nederland, er is zeer veel cabaret. Het is ook opmerkelijk dat onze nieuwkomers ook zich zo nadrukkelijk op dat cabaret werpen. Dat is kennelijk iets dat in de Nederlandse samenleving erg belangrijk is. En cabaret is satire, onderuit halen, ridiculiseren, dat is in Nederland allemaal erg belangrijk, maar vooral veel mening. In elke bestuurssituatie lucht dat enorm op. Als je om de tafel zit en iedereen kan vrijuit roepen wat hij wil en die kan ook extreem roepen ‘ben je gek, nee dat moet zo!’ enzovoorts, dat is lekker. Veel betrokkenheid, je kunnen uiten. Maar er gebeurt nog iets veel belangrijker daarbij, dat is namelijk heel veel inventiviteit. Er zijn voortdurend situaties waar heel veel mensen, heel veel inventiviteit, gedachten, ideeën, opvattingen naar buiten kunnen brengen, die niet allemaal leiden tot actieve daden, maar die wel in een reservoir terecht komt van inventiviteit. Er is geen samenleving ter wereld waar relatief zoveel Nobelprijswinnaars zijn geweest. Dat is heel opmerkelijk. Als je dat op het aantal bevolking bekijkt, dan zie je dat daar heel merkwaardig tientallen Nobelprijswinnaars zijn. Natuurwetenschappen, economie vanaf het begin van de twintigste eeuw. En dat kan alleen maar in een samenleving waarin heel veel mensen in de race blijven en de kans krijgen om zich te ontwikkelen. Wat dat is het kenmerk van die Nederlandse welvaart. Niet dat wij zoveel miljonairs vroeger hadden en nu hebben. Nee, dat een zeer hoog percentage van de bevolking het gevoel heeft dat hij aan zijn trekken kan komen. Dat hij kan ontwikkelen en dat hij zelf mag uitmaken of hij zich wel ontwikkelt of niet. Maar er is dus veel wat in de race blijft. Zo begint zo’n gezelschap en er hoort ook veel ruzie bij. Er wordt in Nederland ontzettend veel ruzie gemaakt, maar dat is niet verkeerd. Maak maar ruzie, tot een punt natuurlijk. Ruzie maken op zichzelf is niet slecht. Confrontaties aangaan van meningen. Je kunt er dan vervolgens zeker van zijn dat in Nederland mensen elkaar na een tijdje aankijken en dan vaart er iets zeer pragmatisch in de vergadering, de schoorsteen moet roken, leven en laten leven, we moeten weer door één deur kunnen. En dan blijkt men binnen de kortste keren een heel pragmatisch besluit te kunnen nemen. Dat is een soort consensus en dat besluit heeft altijd enorme voordelen. Eerste voordeel van het besluit is dat als het er goed mee gaat, dan zijn alle betrokkenen heel trost er op. Van ja daar heb ik me nog erg druk voor gemaakt, daar ben ik mee bezig geweest. Gaat het slecht met het besluit dan kan elk van de betrokkenen zeggen, dat is ook niet precies wat ik bedoelde. En dat is ook heel handig van het besluit, het is van niemand en daardoor kan het ook heel goed herzien worden. Maar wees u daar zuinig op, op dat
poldermodel in deze zin, want die creativiteit waartoe het uitnodigt, die is buitengewoon vruchtbaar en die heeft eeuwenlang ook dat in feiten bewezen. Wij zijn buitengewoon goed in padstellingen daardoor, Nederland. Dat laat onze hele geschiedenis zien. Je zou bijna een regel kunnen maken van als het slecht gaat in de wereld, dan gaat het goed met Nederland. Want dan worden we echt geactiveerd. Maakt u zich niet meer dan normaal zorgen over die enorme kredietcrisis. Er is hier een soort potentieel, een inventiviteit die daardoor juist extra aangeboord wordt en daar zijn ook voorbeelden van te geven. Wat dacht u van het meest recente besluit over de aanschaf van de Joint Stright Fighter. Dat is werkelijk ongelofelijk. De wereld kijkt daar al met verbijstering naar, van hoe is het mogelijk dat ze dat in dat land voor elkaar krijgen. Ze vliegen elkaar in de haren, al jaren lang, over dat idiote dure vliegtuig. Dat spitst zich dan voordurend toe, en onlangs spitste zich dat weer toe dat iedereen denk van nu is het buigen of barsten. Gaat die PvdA het wel of niet doen, dus dat wordt een kabinetscrisis enzovoorts. In de krant een grote kop, op dat moment weet je zeker dat het opgelost wordt. En dan komen ze er uit met iets waar niemand iets van begrijpt. Dat is niet te begrijpen en toch staan ze allemaal te knikken: “tja daar kan ik wel mee leven ja.” En allemaal, dat is zeer kenmerkend houdt u dat in de gaten, dat is in feite ook de manier waarop onze laatste regering tot stand is gekomen. U herinnert zich met het kabinet Balkenende nu, dat een aantal jaar geleden in de aanloop van de verkiezingen ze steeds feller tegen elkaar werden. Uiteindelijk het verwijt van het CDA, Balkenende zelf, naar Bos toe ‘onbetrouwbaar’. Nou dat is ongeveer het ergste wat je kunt zeggen tegen elkaar, zeker in politiek. Onbetrouwbaar. Dan denk je, hoe moeten ze daar een regering uit maken? Rechts wint, links wint, het midden verliest. Tien dagen later komen ze als vrienden naar buiten, trui aan, helemaal voor elkaar. En we hebben een kabinet. Het is heel opmerkelijk, dat vermogen tot felle kritiek, ruzie maken, inventiviteit ventiel, om vervolgens op pragmatische gronden een besluit te nemen en daar kunnen we dan mee leven. Daar hoort ook geen geprononceerd leiderschap bij. Heel kenmerkend voor de Nederlandse samenleving. Geen geprononceerde leiders, helden. Sarkozy-achtige types. Dan zouden we onmiddellijk in de lach schieten. Het idee. Het idee dat wij een leider zouden hebben die onmiddellijk na de aanvaarding van zijn functie het mooiste meisje van het land veroverd, Carla. Gedachte dat onze Balkenende zich onmiddellijk na zijn inhuldiging in de armen van Katja Schuurman zou werpen! Dat zouden we toch absoluut afwijzen, trouwens hijzelf en mevrouw Schuurman uiteraard ook. Dat past ook helemaal niet hier. Wel even voor de schoonmaak, dialectische oprispingen zie je wel. Er wordt in Nederland heel vaak geroepen om een sterke man of een sterke vrouw. Ook in vorige eeuwen. Die komt er overigens nooit, maar het zet even lekker de toon. We weten wel hoe het eigenlijk hoort, maar sterke man, sterke vrouw? Even soms als schoonmaak, Pim Fortuynverschijnselen. Dialectische oprispingen, een soort carnavalesk iets, waardoor er allerlei zuiveringen optreden, dingen op de agenda komen en daarna gaan we weer door. Niet precies hetzelfde, wijzer dat wel, maar niet met een revolutie, want sterke mensen willen we niet. We houden daarentegen heel erg van sukkels en antihelden. Daar wordt je in Nederland zeer populair mee, dat is werkelijk type Van Speijk zal ik maar zeggen. Van Speijk was een kapitein van een kanonneerboot die in de laatste oorlog die we met de Belgen hebben gevoerd in 1831, een lont in het kruitvat stak, of het lont in het kruit van zijn boot toen hij op de rede van Antwerpen kwam, daardoor zijn er in die oorlog toch nog acht slachtoffers gevallen. Het was een volkomen zinloze, onnodige, idiote daad. Dat werd meteen vastgesteld, maar hij werd er razend populair mee. Vereerd, zo’n sukkel hebben we nog nooit gehad. Liedjes, in Amsterdam in het historisch museum is een aparte zaal voor hem ingericht, want hij was ook nog weeskind, beter kon het niet, zo’n zielige sukkel. Het is ook het verschijnsel dat u kent van Karel Appel, onze schilder. Twee jaar geleden overleden. Een wereld schilder vanaf de Tweede Wereld oorlog tot twee jaar geleden. U kunt geen museum voor moderne kunst binnen komen in de wereld of u vindt daar werk van Karel Appel. Heel bijzonder. Wanneer werd Karel Appel beroemd in de Nederlandse samenleving? Toen hij in een filmpje zei, gevraagd over de aard van zijn kunstenaarschap: “ach ik rotzooi maar wat an.” Dat bevalt ons, we zouden allemaal wel van die schilderijen kunnen maken, alleen hadden wij toevallig wat anders te doen. Dat is altijd de essentie. Denkt u ook in dit verband aan de populariteit van Philip Freriks, onze nieuwslezer. Ik vind dat een voortreffelijke nieuwslezer, hij doet het nog even, maar binnenkort gaat hij met pensioen. U weet misschien hoe hij zo rond 2000 begon. Nog nooit was het vertoont dat een ankerman van het belangrijkste journaal dat wij hebben, 20.00 uur NOS journaal, zich zo voortdurend versprak met alles wat er aan de orde kwam. Werkelijk men ging handenwrijvend voor het toestel zitten om te kijken waar Philip weer uit bocht vloog. Er werd een fanclub voor hem opgericht om dit te vieren. Hij werd enorm populair. Er zijn avonden geweest dat wij heel ander nieuws hadden dan de rest van de wereld. Kwam allemaal door Philip. Ik heb eens een keer met een Amerikaanse vriend zitten kijken naar ons nieuws, die dacht eerst dat het een parodie op ons nieuws was. Ik zeg: “nee, nee dat is ons nieuws!” En die stelde toen de vraag, die natuurlijk de meest normale vraag is die je kunt stellen: “waarom kiest die man niet een ander beroep?” “Ik zeg, je begrijpt helemaal niks van Nederland. We zijn trots op hem, dat hij toch volhoudt en dat hij door gaat. Dat is in Nederland belangrijk.” U kent deze antiheldenhouding die in Nederland zeer op prijs wordt gesteld ook bij het aanvaarden van hoge functies door een nieuwe President Commissaris. Die boekt het meeste resultaat als hij zich voor de zaal begeeft, struikelt als hij naar het spreekgestoelte gaat. Verkeerde stropdag om, zijn haar in de war. Leunt als hij dan begint te zeggen: “na jaren lang aandringen heb ik mij laten overhalen om deze functie te aanvaarden.” Golven van sympathie slaan dan door de zaal. Niet omdat wij zo’n aardig volk zijn, maar omdat iedereen denkt dat zou ik beter doen. Dat is in Nederland erg belangrijk, dat gevoel. Het is ook altijd heel moeilijk in Nederland om op grote congressen de voorzitter te vinden. Dat is altijd heel erg lastig. In het buitenland hebben ze altijd een viproom, waar je als je spreker bent op zo’n congres gelijk naar toe geleid wordt. Voorzitters kun je onmiddellijk herkennen, met herkenningstekens. En dan praat je over een congres. In Nederland is bijna nooit een viproom bij een congres, een enkele keer dat er wel een is, dan is er een zekerheid dat er nooit iemand in zit. Dat kun je niet permitteren in Nederland, gezien worden in een viproom, wat denk je wel. “Jij in de
viproom? Ik niet dan?” Dat is in Nederland helemaal verkeerd, dus dat doen we niet. Maar de voorzitter is nooit te vinden. Zijn secretaresse zegt dan: “ik zal hem gaan zoeken.” Dat duurt altijd tien minuten, dan komt hij er eindelijk aan, onherkenbaar iemand verder. Daar kun je niks aan zien. Die komt altijd casual aanlopen, alsof hij toevallig toch in de buurt was. “Aah u bent de voorzitter?” roep ik dan. “Nou nee, nee, ik houd de boel een beetje in de gaten.” Dat wordt in Nederland altijd zeer op prijs gesteld dit soort houdingen, verbeeld je maar niks. Geen heldenverering, met een hele grote uitzondering en die kent u ook. Dat is de verering van sporthelden. Sporthelden daar hangen wij vervolgens alles aan op. Dat is voor een deel compensatie. Die worden uitzinnig vereerd in Nederland, dat weet u ook. Dat is bij voetballen, dat is bij schaatsen en dat is bij zwemmen heel nadrukkelijk aanwezig. Het begint ook een beetje bij tennissen te komen, het breidt zich uit. Maar het is vooral denk ik die enorme verering van sporthelden en van saamhorigheidsgevoel, maar toch ook de triomf van gewoonheid. Want dat is steeds, doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Verbeeld je maar niks. Verbeelding is het punt waar men in Nederland elkaar op afrekent. Als je verbeeldingen hebt, dan kun je het wel vergeten. Dus onze leiders zijn ook altijd gespecialiseerd in gewoonheidexercities. Zelf boodschappen doen. Zakenvrouw van het jaar, een hele bijzondere vrouw, laat elk jaar weten dat ze gewoon zelf boodschappen doet in de supermarkt. Dat wordt op prijs gesteld, of het nou wel of niet waar is doet er niet toe. Veel fietsen door ministers is ook altijd gebruikelijk in dit land om aan te geven dat je heel gewoon bent. Bij sporthelden compenseren we en dat is een beetje de triomf van de gewoonheid. Want dat zijn natuurlijk gewone jongens en meisjes bij jou uit de straat, die betrekkelijk korte carrières hebben, waarmee je je enorm makkelijk mee kunt identificeren. Niet dat jij die prestaties ooit zou kunnen leveren. Ze worden ook altijd bij hun voornaam genoemd, veel op de schouders geklopt. Ze moeten ook leren om daar mee om te gaan, want ze fungeren als projecties van wat de gewone Nederlander zich wenst voor te stellen. Zo presenteren we ze ook naar buiten. Ik heb eens een keer notities gemaakt van de wijze waarop Pieter van den Hoogenband uit uw midden, maar inmiddels ook uit het midden van Nederland, gepresenteerd werd aan het Nederlandse volk. Dat gebeurde in 2000, na Sidney, toen hij die gouden medailles won. Als je niet in de zwemwereld zat, had je nog nooit gehoord van Pieter en wist je niet wie het was. Dus het NOS journaal maakte toen een groot portret van hem om hem te presenteren aan het Nederlandse volk. En nu is Pieter van den Hoogenband, zoals elke topsporter die wereldprestaties levert, een van die hele bijzondere mensen. Dat hoef ik u niet te vertellen. Dat zijn mensen die niet alleen lijfelijk iets bijzonders hebben, maar vooral ook geestelijk. Je moet een hele bepaalde geest hebben om zo’n discipline te ontwikkelen om tot dat soort prestaties te komen. Daar gaat zo’n portret nooit over. Het hoogtepunt van het portret was dat men naar zijn middelbare school ging, dat was in Eindhoven. Bij die middelbare school werd niet de directeur over hem gevraagd, maar de conciërge. Wat ik ook al typerend vind. En er werd uiteindelijk de belangrijkste vraag van het hele portret gesteld en dat was: “en wat was dat nu voor jongen toen Pietje hier vroeger rondliep?” En dan weet u wat die conciërge zei. Die zei: “dat was een hele gewone jongen.” En tevreden leunt het Nederlandse volk achterover in de stoel, wij hadden allemaal wel van die sportprestaties kunnen leveren, alleen hadden wij toevallig iets anders te doen. Dus dat is steeds de essentie van dit portret en wij willen het graag horen. Wij zijn buitengewoon pragmatisch, dus niks idealisme. Het is heel pragmatisch allemaal, denkt u aan die tolerantie. Wouter Bos staat nog steeds bekend in België als staatsvijand nummer 1, omdat hij vorig jaar de goede delen van Fortis heeft teruggekocht en mee naar Nederland heeft genomen. Infaam vinden ze dat in België, onbeleefd, onbeschaamd, daar een beetje als een sluwe vos daar de boel wegkapen, er weer mee terug naar Nederland. Terwijl wij denken, dat is gewoon politiek, dat is handel, waar maak je je druk om? Het is in de wereld uitgedrukt in het adjectief ‘Dutch’. Dat weet u misschien wel, er worden in Amerika met name nog steeds nieuwe vormen gemaakt met ‘Dutch’ er in. Dat is altijd negatief, komt altijd neer op betweterig, ‘the Dutch Unkle’, inhalig, schraperig, noem maar op. Als u naar Amerika gaat en u kondigt zich aan als ‘I’m a Dutchmen’, moet u niet doen, want dan deelt u mee ‘ik ben een oplichter’. Dus dat is een beetje onhandig om mee te beginnen. Een ‘Dutch Party’ is een feestje waar je zelf je drank mee naar toe moet nemen, dat weet u. ‘Dutch consulation’ dat is troost waar je niks aan hebt. Wij zouden zeggen ‘schrale troost’. Je hebt je been gebroken met de wintersport en je komt terug en ze zeggen tegen je: “wees maar blij dat je ook niet je andere been hebt gebroken.” Tja, dat schiet niet echt op. ‘A Dutch concert’ is ook een heel bekend begrip in Amerika, dat is een hoop herrie. Dat leiderschap in Nederland trekt ook altijd de aandacht van de wereld. Een van de mooiste voorbeelden, ze maken nog steeds van die vormen ‘Dutching the food’. Ze hebben er dus een werkwoord van gemaakt. Stond er zo’n kop in de Washington Post een aantal jaar geleden, een belangrijke krant in Amerika ‘Dutching the food’. Wat was er aan de hand? Een supermarktketen had een techniek ontwikkeld om voedsel dat tegen de houdbaarheidsdatum aanliep, nog enkele dagen te rekken door het onder ultraviolette lampen te plaatsen. En dat noemen ze in Amerika onmiddellijk ‘Dutching the food’. Die linkmiegels daar in Nederland, die het onderste uit de kan schrapen en dan alles zo voor elkaar krijgen. Wij zijn pragmatici, dat heeft te maken met dat wij nooit scherpe hiërarchie hebben gekend, nooit sterke leiders. Ook niet in de Middeleeuwen, ook niet in de Gouden Eeuw. Stadhouder, raadpensionaris, geen vorsten. We e nemen pas een vorst in de 19 eeuw, als ze overal elders worden afgeschaft en bijna geen betekenis meer hebben, geen politieke functie meer hebben. Dan nemen wij een vorst. Altijd onduidelijk leiderschap. Sterven voor idealen op barricade vinden wij onhandig, dus wat heb je er eigenlijk aan. Ik geef u er een voorbeeld van, een beetje een bizar voorbeeld. Het speelt in Kosovo, 27 augustus 1999, op het RTL nieuws, daar kunt u veel van leren. Tegenwoordig kunt u dat in het museum van Beeld en Geluid in het mediapark in Hilversum ook opvragen, dan kunt u het zien. Dat ging over zo’n Dutchbed wat daar in Kosovo lag en dat Dutchbed zou vervangen worden door Russen, die ook onder de NAVO vlag opereerde. De plaatselijke moslims wilde dat niet, die zeiden: “die Russen, ook al zijn ze onder de NAVO, zijn stiekem toch voor de Serviërs. Serviërs zijn onze aartsvijanden, dus wij
willen niet dat die Russen hier komen.” De leider van de moslims werd geïnterviewd en schreeuwde moord en brand: “wij zullen ons verzetten! Er zal bloed vloeien! We zullen tegenstand bieden en de Russen komen er niet in.” Verslaggever gaat naar de kapitein van de Russen, die lagen alvast klaar. Zo’n man met een platte pet en negenennegentig onderscheidingen en die zegt precies hetzelfde, maar dan omgekeerd. “Wij zullen de taak ons door de NAVO opgelegd, uitvoeren! Wij zullen desnoods geweld gebruiken, er zal bloed vloeien.” Je zit te kijken, je begint je af te vragen, wat zouden die Nederlanders daar nu van vinden? Verslaggever gaat naar het Nederlandse kamp, die liggen daar natuurlijk nog. Schiet een soldaat aan en vraagt aan die soldaat: “waar is de commandant?” Die soldaat keert zich onmiddellijk om naar een andere soldaat en vraagt: “wie is eigenlijk de commandant?” Dan denk je, we zijn weer thuis. De commandant wordt met enige moeite gevonden, die zit zich te scheren. Die roept uit zijn tent: “even af scheren.” Dan komt hij een tijdje later naar buiten en begint meteen met een verhaal: “ik ben de dagcommandant. Het is dat u vandaag komt, dat u mij treft, zou u morgen komen…” en die emmert maar door, terwijl je het gevoel hebt dat de wereld op afbranden staat. Dus die verslaggever wordt ook wat ongeduldig en die zegt: “er dreigt hier een bloederige situatie te ontstaan, wat gaat u doen?” En dan spreekt deze dagcommandant de gouden woorden “jongen weet jij het? Weet ik het?” En dat is zo’n raar antwoord. En dan gebruikt hij de spreekwoorden waar onze taal er zeer vele van heeft. Komt tijd, komt raad. Morgen is er weer een dag. De soep wordt niet zo heet gegeven als hij wordt opgediend. Daardoor gaat heel veel stoom van de ketel, het relativeert enorm. Dat is heel praktisch, dat kan ook veel betekenis hebben. In dit geval is dit geen conflict geworden, het is goed gegaan, niks gebeurd. Maar u weet dat er ook omstandigheden kunnen zijn waarbij de tol die je daarvoor moet betalen veel te hoog is. Want ik vrees dat Srebrenica hier ook mee te maken heeft en dat kan natuurlijk absoluut niet. Dat is niet alleen maar winst en voordeel. Wij treden heel individualistisch op, heel decentraal. Dat individualisme, voor jezelf opkomen, maar op de juiste manieren elkaar weten te vinden. Onze Republiek der Verenigde Nederlanden is ook een coalitie. Het zijn altijd coalities, het poldermodel komt overal terug. We heten in de wereld ook The Nederlands, Les Pays Bas, dus meervoud. Dat geeft nog steeds die situatie aan van een coalitie van losse provincies met hoge inrichtingsbevoegdheden. Nog steeds is dat decentrale in Nederland buitengewoon essentieel. Wij stemde tot verbijstering van Europa tegen de Europese Grondwet. Heel curieus voor een land dat altijd voorop heeft gelopen vanaf de Tweede Wereldoorlog bij Europa. Dat is ook ons belang, als internationale handel jouw primaire bestaansrecht vertegenwoordigd, dan ben je natuurlijk voor internationale instellingen. Dat zijn we ook altijd geweest, dus ook Europa. Waarom stemt dat land nu ineens tegen de Europese Grondwet. U herinnert zich nog die ministerraad van toen, die pas heel laat zag aan komen dat dat een hartgrondig ‘Nee’ zou worden. Toen gingen ze op het laatste moment nog pamfletten uitdelen, persoonlijk in Den Haag om mensen tot een ‘Ja’ te bewegen. Op dat moment wist je zeker dat het ‘Nee’ werd, want zo werkt dat in Nederland. Dat maken wij zelf wel uit. Het komt wel goed overigens. Het is iets heel emotioneels. Het is datzelfde decentralisme weer, de vrees dat er een nog centralere instelling komt die gaat bepalen in Brussel wat wij thuis in onze directe eigen omgeving moeten doen. Dat is in Nederland altijd aanleiding tot hele emotionele reacties. Het komt rationeel gezien altijd wel weer goed. Ook hier met Europa, zondermeer, ik heb daar alle vertrouwen in. U ziet het ook bij het rookverbod. U heeft in de krant kunnen lezen dat het rookverbod in Nederland weer in heel Europa tot de heftigste reacties heeft geleid. Dat is ook weer van: “gaan ze nu nog uitmaken wat ik in mijn eigen stamcafé mag doen?!” Zoals twintig jaar geleden in Nederland de heftigste reacties te zien gaf bij de invoering van de verplichte autogordel. Dat leidde ook tot allerlei verzet. Dat is dan decentrale, heel belangrijk. We hebben het saaiste parlement ter wereld, zoals u weet. Ze zijn er nooit, al die lege blauwe bankjes, toch een beetje een curieus gezicht. We weten hoe een echt parlement hoort, we kijken naar het Lagerhuis in Londen. Twee tennistribunes tegenover elkaar, volgepakt. Ze zitten altijd zo, dan staat een minister iets keurigs uit te leggen. Wordt permanent uitgescholden of toegejuicht. “Here here, shame, shame, silly basted, idiot!” Het gaat maar door. Zo nu en dan komt er iemand binnen die de baas is, vroeger die leuke oude mevrouw met die pruik op en die grote hamer. Die roept: “order, order!” Maakt allemaal geen bal uit, ze schelden gewoon door en na afloop met zijn allen naar de pub. Dat is een parlement. In Spanje schieten ze zo nu en dan in planfond om de stemming er in te houden. In Duitsland zijn altijd spreekkoren, grootste parlement ter wereld. U herinnert zich nog de beelden uit Zuid-Korea van die leuke mevrouw, het parlementslid, met zo’n split in d’r jurk tot haar oksel die op de bank klimt en het parlementslid voor haar zo bof op zijn kop slaat. Dat zijn nog eens discussies. Wij doen het op een andere manier, wij bepraten de dingen decentraal, we hechten dat netjes democratisch af in ons parlement. Geen twijfel over mogelijk, maar het gebeurt decentraal in Nederland. De gemeenten zijn eigenlijk de baas. We denken vanuit het gezin. We hebben een gezinsmetaforiek als we het over besturen hebben. De vader des vaderlands, vader Drees, vader Cats. Dan kun je het allemaal goed overzien en beluisteren. We laten de gordijnen ook altijd open van het huis. Dat is heel curieus, valt buitenlanders ook altijd onmiddellijk op. Heel vreemd gezicht, buitenlanders denken dat ze daardoor van harte welkom zijn bij ons thuis. Wij weten wel beter. Dat is niet de bedoeling, zie maar dat je binnen komt. Ik weet niet hoe u eetafspraken met elkaar maakt. Bij ons, ik woon in ’t Gooi, als je met je beste vrienden een eetafspraak maakt, dan moeten daar twee stellen dus bij elkaar vier agenda’s voor getrokken worden. Dan kunnen de onderhandelingen beginnen, na enige dagen wordt een datum gevonden over een week of zes. Deze datum wordt nog twee keer verzet. Een keer door de ene partij, een keer door de andere partij. Anders het niet eerlijk, maar over negen weken is het zover. En het is een hele leuke avond, gezellig bijgepraat, lekker gekookt. We nemen afscheid van elkaar in de vroege uurtjes van de ochtend en zeggen dan bij de deur: “dat moeten we gauw weer eens doen.” En dan kunnen de agenda’s onmiddellijk getrokken worden. Het is dus vanuit kleinschaligheid. We hebben een taal die ook als geen ander in staat is om verkleinvormen te maken van alles. U kunt dat vooral na vakanties beluisteren. Nederlanders gaan op vakantie via binnenweggetjes, nemen ze onderweg een hotelletje, in dat hotelletje nemen ze dan een
menuutje met een biertje, wijntje, een ijsje. Je wordt er doodziek van, van het gekneuter, maar het zet de toon en het maakt het heel gezellig. Het wordt allemaal overzienbaar. Je kunt het allemaal op zijn plaats zetten. Nederland denkt vanuit het gezin, vanuit kleinschaligheid, maar weet daarmee de wereld te veroveren. Tot slot, de saamhorigheid. Want die saamhorigheid die is in Nederland – en die zich vooral bij de sportmanifestaties uit - die is in Nederland buitengewoon belangrijk. Dat heb je dus, vanuit dat strakke individualisme, toch op het juiste moment solidair met elkaar zijn en gemeenschappelijk dingen aanpakken. Dat was in de Middeleeuwen zo, dat was in de Gouden Eeuw zo en dat is in onze tijd zo. Wij doen niet aan staatsnationalisme. Hand op het hart, het volkslied dat gezongen wordt, de vlag die wordt gehesen. Daar worden wij wat lacherig van als we dat in het buitenland zien. Amerika is er nogal sterk in, u heeft dat laatst met de inhuldiging van Obama kunnen zien. Dat is keihard staatsnationalisme. Militaire parades horen daarbij. Obama heeft die dag - God zij geprezen dat hij president is trouwens dat terzijde - hij heeft die dag twee keer gezegd: “God loves America most.” En dat is toch een curieuze tekst. Het idee dat Balkenende bij zijn inhuldiging zou zeggen: “God houdt het meest van Nederland.” Zouden wij toch ontzettende aanstellerij vinden, van stel je niet aan, doe niet zo gek en ga regeren. We houden daar niet van. We hebben ook een onbegrijpelijk Wilhelmus als volkslied. Dat is ook een zegen dat niemand daar een letter van begrijpt en dat moet ook zo blijven. Het is ook heel mooi om een lied te hebben om met elkaar te kunnen zingen, dat weet u als geen ander hoe dat is, en daar ben ik ook zeer voor. Dat kan de solidariteit bestempelen. Maar een volkslied met een begrijpelijke tekst, daar deugd niks van. e Want dat benoemt altijd zaken die andere uitsluit. U weet het Wilhelmus is als volkslied vanaf het eind van de 19 eeuw, door Wilhelmina ingesteld. Daarvoor had je iets als Tollens, ‘wiens Nederlands bloed door de aderen stroomt van vreemde smetten vrij’. Hoort u het zich al zingen? Dus dat soort teksten kunnen niet. Dat hebben ze wel in Engeland en Frankrijk, moet u maar eens opletten op de bewindvoerders van andere landen die mummelen van tijd tot tijd met opzet, want daar zitten regels in die kun je niet hardop zingen tegenwoordig. Sommige volksliederen hebben ook al verboden gedeelten er in. Dus wij moeten volhouden dat wij een tekst hebben waar niemand iets van begrijpt, niks aan veranderen. Dat is goed, anders kan het niet. We hebben heel veel solidariteit. Het oranje rond hossen bij sportmanifestaties, maar op een wat carnavaleske manier, geeft precies aan waar het om gaat. Denk eens aan de Nieuwjaarsduik, ook commercieel erg uitgebuit natuurlijk. Waarbij de laatste keer 150.000 mensen in de meest idiote oranje uitdossingen in ijskoud water springen. Die beleven daar iets, niet alleen omdat ze zo graag in ijskoud water springen, maar die willen iets hebben. Dat is een soort houvast, een soort beschaafd nationalisme. Dat buitengewoon belangrijk is. U heeft dat het laatst kunnen vaststellen bij het Europees Kampioenschap voetbalen in Bazel in juni 2008. 150.000 mensen in Bazel lopen daar rond, leveren geen problemen van noemenswaardige aard. De bevolking vond het daar ook best. Terwijl ze de meest gekke dingen doen, ze zien er niet uit, carnavaleske vermommingen met oranje klompen, met een oranje bloembollenveld op je hoofd, met uitvergrote attributen van het land, ook van de gastlanden. Veel oranje lederhozen. En rood, wit, blauwe dierendoljurken. Wat die landen overigens helemaal niet erg vonden, ze vonden het wel leuk. Want er gebeurt iets anders, er wordt daar saamhorigheid gevierd, verbondenheid met elkaar. Het is een ventiel, men heeft houvast nodig. Men drukt dat uit door ook het staatsnationalisme te relativeren, een beetje belachelijk te maken. Want dat is wat er gebeurt, er wordt gerelativeerd. Men bespot het een beetje. Men drijft de spot met zichzelf en dat geeft een enorme saamhorigheid. Het is niet de verering van het vorstenhuis, we hebben de kleur gewoon geleend. Als stakende buschauffeurs in die tijd in oranje hesjes lopen, geven ze daarmee niet aan dat ze de staat aanbidden. Nee, daar zijn ze juist mee in conflict. Ze geven dus saamhorigheid aan, verbondenheid met elkaar. Dat is in de Nederlandse samenleving erg belangrijk. Daar komen die relatief goede sociale uitkeringen vandaan in dit land. De pensioenen, de ziekteverzekering, relatief is dat in Nederland heel goed voor elkaar. Dat komt uit die verbondenheid, uit die Middeleeuwse gilden, uit dat democratisme en die gelijkheidsgevoelen. Ik sluit nu echt af met drie punten. Zeer bedreven zijn wij in pragmatisch samenwerken, vanuit een sterk individualisme. Het zijn altijd coalities, ook op kleiner niveau. Vanuit sterk individualisme. In de tweede plaats sport, en zwemmen neemt daarbij een eerste plaats in, u biedt een belangrijk houvast. Het overstijgt het sportieve. Het is niet alleen maar het sportieve of de bewondering voor de sportieve prestaties. Het biedt ook ritueel aan. En dat ritueel is in de Nederlandse samenleving, in vergelijking met andere samenlevingen, buitengewoon belangrijk. Het poldermodel, die grote betrokkenheid van vele mensen, heeft uiteindelijk een zeer welvarende samenleving opgeleverd. Al eeuwen lang, wat toch heel uitzonderlijk is, wat je niet kunt afleiden uit de enquêtes die daarover bestaan. Vanuit de jaren ‘60 van de vorige eeuw bestaat er de enquête van het Sociaal en Cultureel Planbureau, elke twee jaar, waarin duizenden Nederlanders worden gevraagd wat zij van het land vinden en het bestuur en wat ze van de toekomst verwachten. Er komt altijd dezelfde uitslag uit, je hoeft het dus eigenlijk nooit te houden. Het is meer een ritueel, maar toch. Daar wordt zwaar gescholden, zeer negatief. U weet het, jammeren, klagen, kankeren in Nederland is ook gedemocratiseerd. Behalve op de laatste vraag, maar alle vragen: “wat vindt u van de regering?” “Een zooitje zwakzinnigen die niet een normaal beroep kunnen vinden, die stoppen ze maar in het bestuur.” Dat niveau antwoorden. “Wat vindt u van de gezondheidszorg?” “Een ramp, als je wat krijgt in het land maak dat je in België of Duitsland komt om nog een kans op genezing te hebben. Oh nee, daar kun je niet komen, want de wegen zitten verstopt, files, een grote ramp!” “Wat verwacht u van dit land over tien jaar?” “Dat het wegzakt in de blubber. Kijk maar, het is in Amsterdam al begonnen.” En dan komt de laatste vraag en die luidt: “hoe zou u tot slot uw persoonlijk welbevinden beschrijven?” En dan antwoord dus al vijftig jaar 82% tot 87%: “zeer tevreden.” Ik wens u een buitengewoon gelukkig en vruchtbaar bestuursjaar toe in de toekomst. Dank u wel.