BIJLAGE: Bodemrisicobeoordeling Toetsing conform de NRB.
D2
1 Inleiding Het uitgangspunt van het Nederlandse bodembeleid is het realiseren en behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Het milieubeleid kent hierbij een tweesporenbeleid, met een effectgericht en een brongericht spoor. In het effectgerichte spoor vormen de streefwaarden bodemkwaliteit het uitgangspunt voor het beleid. Het brongerichte spoor gaat uit van bestrijding aan de bron (het voorkomen van emissies). Hierbij wordt gestreefd naar een zo laag als redelijkerwijs mogelijke milieubelasting van een activiteit. Bij brongerichte voorzieningen en maatregelen valt te denken aan procedures en veranderingen in de bedrijfsvoering die het risico voor de bodem reduceren, of extra voorzieningen in de installaties om bodembedreigende stoffen binnen hun omhulling te houden. Indien brongerichte voorzieningen en maatregelen niet toepasbaar of haalbaar zijn, dienen effectgerichte voorzieningen en maatregelen te worden getroffen. Effectgerichte voorzieningen en maatregelen hebben tot doel de verspreiding naar en in de bodem ten gevolge van buiten hun omhulling getreden schadelijke stoffen te voorkomen of te beperken. Een effectgerichte actie is bijvoorbeeld het aanbrengen van vloeistofdichte voorzieningen als specifieke vloeren of folies. In het milieubeleid hebben brongerichte voorzieningen en maatregelen in beginsel de voorkeur boven andere oplossingen, omdat deze de oorzaken van milieubelasting bij de bron wegnemen. In de praktijk zijn brongerichte oplossingen vaak niet of slechts gedeeltelijk uitvoerbaar zonder het wezen van de bedrijfsmatige activiteit aanzienlijk te beïnvloeden. Artikel 13 van de Wet bodembescherming (Wbb) verplicht het treffen van maatregelen om verontreiniging of aantasting van de bodem te voorkomen. Of en welke voorzieningen en maatregelen een bedrijf moet treffen is afhankelijk van het risico van bodemverontreiniging. De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) geeft voor bodembedreigende bedrijfsactiviteiten een beschrijving van geschikte bodembeschermende voorzieningen en maatregelen gebaseerd op de best beschikbare techniek (BBT). De combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm) hebben tot doel het bodemrisico verwaarloosbaar te maken. De definitie voor verwaarloosbaar bodemrisico is als volgt: Een situatie waarbij door een combinatie van voorzieningen en maatregelen het ontstaan of de toename van verontreiniging van de bodem gemeten tussen nul- en eindsituatieonderzoek zoveel mogelijk wordt voorkomen en waarbij herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk is. Om te komen tot een selectie van cvm voor een verwaarloosbaar bodemrisico wordt in de NRB systematiek een Stappenplan gevolgd (paragraaf 3).
2 Inventarisatie en toetsing Met het oog op bodembescherming kan binnen de inrichting onderscheid worden gemaakt in drie hoofdonderdelen: 1. Een niet verhard gedeelte. Dit deel is aan westkant van de inrichting aanwezig en bestaat uit compartimenten voor de opslag van baggerspecie en grond. 2. Het verhard gedeelte op het westelijke terreindeel. Op dit deel staat een gebouw (kantoor / opslagloods), worden werkzaamheden uitgevoerd (zeven, houtshredderen, puinbreken), vindt opslag plaats van onder andere bouw- en sloopafval, grond, allerlei materialen en materieel van het aannemersbedrijf, etc. Verder zijn een wasplaats en een weegbrug aanwezig. Vrijwel het gehele verharde oppervlak van dit buitenterrein is vloeistofdicht, met uitzondering van de ingang en een strook achter de loods, zie figuur 1. Op de delen waarvoor de verklaring vloeistofdichte voorziening niet van toepassing is, worden geen intrinsiek bodembedreigende activiteiten
1
uitgevoerd. Onlangs (17 juni 2014) is de verklaring vloeistofdichte voorziening opnieuw 1 afgegeven . 3. Het nieuwe terreindeel, dat uitsluitend verhard wordt aangelegd. Op dit deel staat eveneens een gebouw (kantoor / opslagloods). Verder worden werkzaamheden uitgevoerd (zeven, houtshredderen, puinbreken), vindt opslag plaats van onder andere bouw- en sloopafval, grond, allerlei materialen en materieel van het aannemersbedrijf, etc. Op dit terreindeel worden een parkeerplaats, een wasplaats en een tankeiland aangelegd. De asfaltverharding van het nieuwe terreindeel wordt onder certificaat aangelegd dan wel na aanleg op vloeistofdichtheid beoordeeld.
Figuur 1: Begrenzing “vloeistofdichte voorziening” westelijk terreindeel.
Hieronder volgt een beschrijving van de aspecten die voor de bodembescherming van belang zijn. Niet verhard gedeelte Het niet verharde deel van het terrein bestaat uitsluitend uit depotcompartimenten (genaamd A, B, C, E en F). Deze worden gebruikt voor het ontwateren en rijpen van baggerspecie (alle 5 compartimenten) en voor de opslag en het opbulken van grond (E en F). 1
Antea Inspection , 17 juni 2014. Rapport. Inspectie van de vloeistofdichtheid van de opslagvloer secundaire bouwstoffen van Aannemersbedrijf Van Ooijen en Zn B.V. gelegen aan de Parallelweg West 1 te Woerden. Doc.nr. 269908.
2
In de compartimenten A- C kan ook RKGV materiaal en bentoniet worden ontwaterd. Verhard gedeelte westelijk terreindeel Op het westelijk deel van het verharde gedeelte staat een bedrijfshal. In de bedrijfshal is het volgende aanwezig; een kantoorruimte, een kantineruimte, een douchevoorziening, twee toiletten, afsluitbare (roldeur) opslagruimte voor PVC materialen, heftruck en klein materieel (compressor, grasmaaier). De hal is voorzien van een betonvloer (beton klasse B35, ingedeeld in milieuklasse 3) die vloeistofkerend is. Eventuele gelekte / gemorste vloeistoffen worden direct opgeruimd zodat er geen stoffen in de bodem kunnen dringen. In het afsluitbare deel van de hal is de Adblue opgeslagen. De tank staat in een lekbak. Het product wordt in emballage / tank aangeleverd. Op het buitenterrein vinden de volgende activiteiten plaats: Opslag van diverse materialen van het aannemersbedrijf. Opslag van grond. Opslag van RKGV materiaal. Opslag van schone grondstoffen voor GWW-werkzaamheden. Breken van schoon puin. Het puin is uitsluitend schoon bouw- en sloopafval en bevat geen verontreinigingen zoals koperen leidingen, zinken dakgoten, etc. Met andere woorden: het puin is intrinsiek niet-bodembedreigend. De praktijk van de afgelopen jaren wijst verder uit dat er bij het breekproces geen zeefzand vrijkomt. Er vindt dus geen opslag en transport van zeefzand plaats. Zeven van grond. Snoeihout (schoon hout zonder bijmengingen) shredderen. Wassen van vrachtwagens. De huidige wasplaats is hoofdzakelijk bestemd voor de vrachtwagens van derden die baggerspecie en grond van en naar de inrichting transporteren. Opslag dieseltanks. Deze tanks horen bij de machines die worden ingezet bij de GWW-werken van het bedrijf. Incidenteel kan het voorkomen dat ze binnen de inrichting worden bijgevuld. Opslag maximaal 2 containers met teerhoudend asfalt (TAG). De containers zijn voorzien van afdekzeil. Opslag maximaal 2 containers met uitgesorteerde afvalstoffen (= grofvuil uit grond en baggerspecie). De containers zijn voorzien van afdekzeil. Beperkt parkeren (1 à 2 personen auto’s nabij het kantoor). Opslag van strooizout. Verhard gedeelte oostelijk terreindeel Op het oostelijk deel wordt een loods / kantoorgebouw geplaatst. Op de eerste verdieping boven het kantoor komt een eenvoudige verblijfsruimte waar een medewerker van het bedrijf kan overnachten indien dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is (geen permanente bewoning). In het loodsgedeelte vindt opslag van materieel en materiaal van het aannemersbedrijf plaats (bijvoorbeeld: een heftruck, een compressor, een grasmaaier). Verder worden er kleine reparaties aan eigen machines en materieel uitgevoerd (een voorbeeld is het bijwerken van de lak van bedrijfsauto’s). De hal wordt eveneens voorzien van een betonvloer die vloeistofkerend is. In de hal vindt opslag van accu’s in een lekbak plaats. Op het buitenterrein vinden de volgende activiteiten plaats: Opslag van diverse materialen van het aannemersbedrijf. Opslag van grond. Opslag van RKGV materiaal. Opslag van schone grondstoffen voor GWW-werkzaamheden. Breken van schoon puin. Zeven van grond. Snoeihout shredderen. Wassen van voertuigen. De nieuw te realiseren wasplaats is bedoeld voor eigen vervoermiddelen en eigen materieel. Tanken t.p.v. het tankeiland. Parkeren (ca. 15 parkeerplaatsen).
3
3 Bodembescherming Bij uitvoering van de activiteiten bestaat in principe het risico dat de bodem verontreinigd raakt. Om te komen tot een verwaarloosbaar bodemrisico dient het Stappenplan van de NRB gevolgd te worden. Dit Stappenplan bestaat uit 7 stappen: stap 1: inventariseer activiteiten en daarbij aanwezige stoffen. stap 2: stel de mate van bodembedreigendheid van de stoffen vast. stap 3: selecteer per activiteit de best passende categorie uit de BRCL (bodemrisicochecklist). stap 4: toets de voorzieningen en maatregelen aan de BRCL. stap 5: keuze voor standaard BRCL of maatwerk. stap 6: bepaal de strategie (aanvullende cvm/maatwerk) om tot een verwaarloosbaar bodemrisico te komen. stap 7: voor bestaande situaties waar verwaarloosbaar bodemrisico niet mogelijk is: onderbouwen standaard cvm niet redelijk en (aanvullende) maatregelen en voorzieningen. Hierna worden de stappen achtereenvolgens doorlopen.
Stap 1: inventarisatie activiteiten en stoffen In tabel 1 is een overzicht gegeven van de activiteiten die plaatsvinden binnen de inrichting en de stoffen die hierbij gebruikt worden. Tabel 1: Overzicht activiteiten en gebruikte stoffen. Activiteit Gebruikte stoffen 1. Ontwateren en rijpen depot A-C Baggerspecie t/m klasse NT 2. Ontwateren van RKGV materiaal en bentoniet in RKGV materiaal en bentoniet depot A-C 3. Ontwateren en rijpen depot E en F Baggerspecie t/m klasse B 4. Opbulken grond depot E en F Grond t/m klasse industrie 5. Opslag grond en RKGV op verharding Grond RKGV materiaal t/m klasse industrie 6. Nieuwe tank aanleveren en opslag Ad-blue 7. Vulpunt Ad-blue 8. Opslag mobiele dieseltanks Diesel 9. Mobiele dieseltanks bijvullen Diesel 10. Vaste dieseltank bijvullen Diesel 11. Brandstof tanken / tankeiland Diesel 12. AdBlue tank bijvullen en opslag Ad-blue 13. Vulpunt tankeiland Ad-blue 14. Wasplaats vrachtwagens (bestaand) Met slib- en gronddeeltjes verontreinigd waswater 15. Afvoer wasplaats vrachtwagens (bestaand) Met slib- en gronddeeltjes verontreinigd waswater 16. Wasplaats eigen materieel (nieuw) Met slib- en gronddeeltjes verontreinigd waswater 17. Afvoer wasplaats eigen materieel (nieuw) Met slib- en gronddeeltjes verontreinigd waswater 18. Opslag TAG in container PAK’s 19. Opslag restafval in container Verontreinigde slib- en gronddeeltjes 20. Reparaties in werkplaats Diverse oliën 1 21. Opslag van diverse hulpstoffen Diverse producten 22. Opslag en opladen van accu’s Accuzuren 23. Opslag strooizout Strooizout 1 Opslag diverse hulpstoffen in de werkplaats, zie tabellen 1 en 2 in Bijlage “Beschrijving bedrijfsactiviteiten”.
Stap 2: mate van bodembedreigendheid aanwezige stoffen De in tabel 1 genoemde stoffen zijn alle potentieel bodembedreigend.
Stap 3: selectie categorie uit BRCL De best passende categorieën uit de BRCL (bodemrisico checklist) voor de activiteiten die op de locatie plaatsvinden staan in tabel 2.
4
Tabel 2: Overzicht activiteiten en passende categorie uit BRCL. Activiteit 1. Ontwateren en rijpen depot A-C 2. Ontwateren van RKGV materiaal en bentoniet in depot A-C 3. Ontwateren en rijpen depot E en F 4. Opbulken grond depot E en F 5. Opslag grond en RKGV op verharding 6. Nieuwe tank aanleveren en opslag 7. Vulpunt 8. Opslag mobiele dieseltanks 9. Mobiele dieseltanks bijvullen 10. Vaste dieseltank bijvullen 11. Brandstof tanken / tankeiland 12. AdBlue tank bijvullen en opslag
13. Vulpunt tankeiland 14. Wasplaats vrachtwagens (bestaand) 15. Afvoer wasplaats vrachtwagens (bestaand) 16. Wasplaats eigen materieel (nieuw) 17. Afvoer wasplaats eigen materieel (nieuw) 18. Opslag TAG in container 19. Opslag restafval in container 20. Reparaties in werkplaats 21. Opslag van diverse hulpstoffen 22. Opslag en opladen van accu’s 23. Opslag strooizout
Categorie BRCL Opslag in put / bassin (1.4) Opslag in put / bassin (1.4) Opslag in put / bassin (1.4) Opslag in put / bassin (1.4) Overslag en opslag nat stortgoed (3.1.3) Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage (3.3.2) Aftappen (3.5) Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld (1.3) Onderbelading en onderlossing (2.1.2) Onderbelading en onderlossing (2.1.2) Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld (1.3); Aftanken (3.4) Onderbelading en onderlossing (2.1.2), Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage (3.3.2) Aftappen (3.5) Open proces of bewerking met vloeistoffen (4.3.1) Bestaande ondergrondse riolering (5.1.1) Open proces of bewerking met vloeistoffen (4.3.1) Nieuw aan te leggen ondergrondse riolering (5.1.2) Opslag droog stortgoed (3.1.1) Opslag droog stortgoed (3.1.1) Activiteiten in werkplaatsen (5.3) Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage (3.3.2) Opslag droog stortgoed (3.1.1) Opslag droog stortgoed (3.1.1)
Stap 4: Toetsing voorzieningen en maatregelen BRCL In tabel 3 zijn de bij de activiteiten aanwezige voorzieningen en maatregelen (cvm) vergeleken met de cvm zoals genoemd in de NRB. De NRB is op het gebied van bodembescherming bij baggerdepots in ontwikkeling, zie paragraaf 4. Hiermee is nadrukkelijk rekening gehouden. In tabel 3 staat meerdere malen “Vloeistofdichte vloer”. Hiervoor geldt dat er jaarlijks een bedrijfsinterne controle wordt uitgevoerd. Een keer per 6 jaar wordt door een Deskundig Inspecteur een inspectie uitgevoerd. Met betrekking tot de opslag van strooizout geldt het volgende. De opslag vindt plaats op een vloeistofdichte vloer (in overeenstemming met de eisen van de NRB). Hoewel het niet vaak voorkomt kan niet worden uitgesloten dat door zoutinwerking de asfaltlaag wordt aangetast. In overleg met de certificerende instantie (Antea groep) is voor de volgende oplossing gekozen. Bij de jaarlijkse inspectie door het eigen personeel wordt uitdrukkelijk en expliciet aandacht besteed aan de opslaglocatie van het strooizout. Visueel wordt onderzocht of er tekenen zijn van de aantasting van de asfaltlaag. Indien dit het geval zou zijn, worden aanvullende maatregelen getroffen. Verslag van de jaarlijkse inspectie op deze locatie wordt expliciet gedaan in het logboek.
Tabel 3: Toetsing aanwezige cvm aan vereiste cvm. Activiteit 1. Ontwateren en rijpen depot A-C 2. Ontwateren van RKGV materiaal in depot A-C 3. Ontwateren en rijpen depot E en F
Categorie BRCL Opslag in put / bassin (1.4) Opslag in put / bassin (1.4) Opslag in put / bassin (1.4)
4. Opbulken grond depot E
Opslag in put / bassin
Aanwezige cvm Folie. Controledrains onder het folie. Visueel toezicht en algemene zorg Folie. Controledrains onder het folie. Visueel toezicht en algemene zorg Zandlaag met drainagestelsel1. Jaarlijks controle en onderhoud drains en zandlaag. Visueel toezicht en algemene zorg Zandlaag met drainagestelsel1. Jaarlijks
Toetsing BRCL Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar
5
en F
(1.4)
5. Opslag grond en RKGV op verharding
Overslag en opslag nat stortgoed (3.1.3)
6. Nieuwe tank aanleveren en opslag
Op- en overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage (3.3.2) Aftappen (3.5)
7. Vulpunt
8. Opslag mobiele dieseltanks
9. Mobiele dieseltanks bijvullen
Opslag in bovengrondse tank vrij van de ondergrond opgesteld (1.3) Onderbelading en onderlossing (2.1.2)
10. Vaste dieseltank bijvullen
Onderbelading en onderlossing (2.1.2)
11. Brandstof tanken / tankeiland
Bovengrondse tank (1.3); Aftanken (3.4)
12. AdBlue tank bijvullen en opslag
Onderbelading en onderlossing (2.1.2), Open overslag viskeuze stoffen en vloeistoffen in emballage (3.3.2) Aftappen (3.5)
13. Vulpunt tankeiland
14. Wasplaats vrachtwagens (bestaand) 15. Afvoer wasplaats vrachtwagens (bestaand) 16. Wasplaats eigen materieel (nieuw) 17. Afvoer wasplaats vrachtwagens (nieuw) 18. Opslag TAG in container 19. Opslag restafval in container 20. Reparaties in werkplaats 21. Opslag van diverse hulpstoffen
Open proces of bewerking met vloeistoffen (4.3.1) Bestaande ondergrondse riolering (5.1.1) Open proces of bewerking met vloeistoffen (4.3.1) Nieuw aan te leggen ondergrondse riolering (5.1.2) Opslag droog stortgoed (3.1.1) Opslag droog stortgoed (3.1.1) Activiteiten in werkplaatsen (5.3)
controle en onderhoud drains en zandlaag laag. Visueel toezicht en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Visueel toezicht en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Geschikte emballage. Visueel toezicht en algemene zorg
bodemrisico
Kerende voorziening en lekbak. Controle op vol raken lekbak en visuele controle op lekkage en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Visueel toezicht en algemene zorg
Verwaarloosbaar bodemrisico
Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Overvulbeveiliging, los- en laadinstructie en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Overvulbeveiliging, los- en laadinstructie en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Visueel toezicht en faciliteiten en personeel en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Overvulbeveiliging, los- en laadinstructie. Visueel toezicht en algemene zorg
Verwaarloosbaar bodemrisico
Vloeistofdichte voorziening, waterafvoer via bedrijfsriolering. Visueel toezicht en en algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Zandvangput wordt periodiek geleegd. Visueel toezicht en algemene zorg Aandacht voor functioneren zandvangput en olieafscheider. Onderhouds- en inspectieprogramma2. Algemene zorg Vloeistofdichte vloer. Waterafvoer via bedrijfsriolering. Zandvangput wordt periodiek geleegd. Visueel toezicht en algemene zorg Vloeistofdichte voorziening. Aandacht voor functioneren zandvangput en olieafscheider. Algemene zorg Kerende voorziening en afdekking. Visueel toezicht en algemene zorg Kerende voorziening en afdekking. Visueel toezicht en algemene zorg Kerende voorziening, gecontroleerde afvoer (lekgoot). Visueel toezicht en faciliteiten en personeel en algemene zorg Kerende voorziening, geschikte emballage, visueel toezicht, faciliteiten en personeel
Verwaarloosbaar bodemrisico
Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico
Verwaarloosbaar bodemrisico
Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico
Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico Verwaarloosbaar bodemrisico
Op- en overslag Verwaarloosbaar viskeuze stoffen en bodemrisico vloeistoffen in emballage (3.3.2) 22.Opslag en opladen van Opslag droog stortgoed Kerende voorziening. Visueel toezicht en Verwaarloosbaar accu’s (3.1.1) algemene zorg bodemrisico 23. Opslag strooizout Opslag droog stortgoed Kerende voorziening, afdekking. Visueel Verwaarloosbaar (3.1.1) toezicht en algemene zorg bodemrisico 1 : zie paragraaf 4 voor nadere toelichting 2 : onderhoud en inspectie wordt uitbesteed aan een bedrijf dat werkt volgens CUR-rapport 2001-3. Beheer bedrijfsriolering bodembescherming.
Toelichting op de bedrijfsvoering bij Aannemersbedrijf bij Van Ooijen. Visueel toezicht Door de terreinbeheerder wordt dagelijks visueel toezicht uitgevoerd op alle werkzaamheden binnen de inrichting. Dit toezicht is er onder meer op gericht om zo spoedig mogelijk het ontstaan van lekkage, morsing of anderszins falen van een installatie of technische voorziening te signaleren en daarop te reageren. Verder wijst hij collega’s en derden op aspecten waarmee het ontstaan van bodemverontreiniging kan worden voorkomen.
6
Daarnaast hebben alle personeelsleden aandacht voor orde en netheid op het bedrijfsterrein, evenals op lekkage en morsing tijdens de dagelijkse werkzaamheden binnen de inrichting. Het personeel is er dan ook op getraind om aandacht te hebben voor het op peil houden van: 1. de conditie van de aanwezige installaties (bijvoorbeeld lekkende afsluiters). 2. de conditie van de emballage (lekken, wijze van opslaan). 3. het tijdig legen van lekbakken. Faciliteiten en personeel Door falen van procesapparatuur en/of onjuist menselijk handelen kunnen stoffen vrijkomen die de bodem kunnen aantasten of verontreinigen. Faciliteiten en personeel is gericht op: mogelijke incidenten te onderkennen en de bedrijfsvoering zo in te richten dat het optreden van deze mogelijke incidenten zo veel mogelijk wordt voorkomen. ervoor zorgen dat het personeel weet waar absorberende materialen, poetsdoeken en vloeistofzuiger etc. aanwezig zijn, zodat de vrijgekomen stoffen kunnen worden opgeruimd. het, na opgetreden incidenten, achterhalen van de oorzaak en zo mogelijk de bedrijfsvoering zo aan te passen dat de kans op herhaling van het incident wordt geminimaliseerd. In het onverhoopte geval dat er toch bodembelasting is opgetreden, wordt de bodem ( op termijn) hersteld (gesaneerd). Tijdens het maandelijkse werkoverleg tussen directie, uitvoerders, voormannen en KAM functionaris zijn KAM / VGM zaken een vast agendapunt. In dit overleg tussen directie en medewerkers worden praktische zaken besproken, wordt kennis opgedaan en gedeeld en worden inhoudelijke kwaliteitszaken en milieuonderwerpen besproken. Als gevolg van het werkoverleg wordt er in de verschillende bedrijfsonderdelen efficiënt samengewerkt. Zo profiteren alle betrokkenen van de gezamenlijke kennis en ervaring. Van het maandelijks overleg worden notulen gemaakt. Algemene zorg / incidentenmanagement Ongeacht de deugdelijkheid en intensiviteit van de getroffen voorzieningen worden geconstateerde lekkages te allen tijde verholpen en worden morsingen direct opgeruimd. Deze algemene zorg - vaak aangeduid met de term “good housekeeping” vormt de basis van goede milieuzorg binnen het bedrijf.
Stap 5: keuze voor standaard BRCL of maatwerk Uit de stappen 3 en 4 blijkt dat voor alle activiteiten een standaard cvm wordt toegepast, met uitzondering van de activiteiten 3 en 4. In overleg met het bevoegd gezag wordt voor de activiteiten 3 en 4 gekozen voor een maatwerkoplossing waarmee ook een verwaarloosbaar bodemrisico wordt bereikt. Deze maatwerkoplossing maakt gebruik van de ervaringen bij het jarenlang in bedrijf zijn van de inrichting en is gebaseerd op twee pijlers, zie paragraaf 4.
Stap 6: keuze strategie naar verwaarloosbaar bodemrisico Stap 6 is niet van toepassing omdat al sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico en geen aanvullende voorzieningen en maatregelen nodig zijn.
Stap 7: onderbouwing aanvaardbaar bodemrisico Stap 7 is niet van toepassing omdat sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico.
4 Doorgangsdepots in de NRB Opgemerkt wordt dat in de NRB (publicatie in 2012) het gebruik van een folie wordt voorgeschreven in het geval van doorgangsdepots. Veel depotexploitanten, zowel publieke als private, zijn van mening dat hieraan nadelen kleven: de kosten zijn hoog en de bedrijfsvoering wordt bemoeilijkt, omdat de kans op beschadigingen groot is. Van Ooijen kiest voor een maatwerkoplossing. Dit maatwerk is gebaseerd op twee pijlers: 1. Het Grontmij / Alterra rapport dat in opdracht van Unie van Waterschappen is opgesteld. 7
2. Locatiespecifiek bodemonderzoek ter plaatse van het depot van Van Ooijen. Ad 1. Grontmij – Alterra rapport - algemeen 2 In opdracht van de Unie van Waterschappen is een project uitgevoerd waarin onderzocht is welke bodembeschermende voorzieningen gelijkwaardig zijn aan een folie. Het project is uitgevoerd door Grontmij Nederland bv. en WUR-Alterra. Bij het project waren diverse instanties betrokken: Provincie Utrecht, Agentschap NL, Bodemplus en de Commissie Gelijkwaardigheid in het kader van de NRB. Het rapport is toegevoegd aan deze aanvraag (Bijlage “Grontmij Alterra rapport. Bodembescherming bij baggerdepots. Verwaarloosbaar bodemrisico met behulp van minerale bodembeschermingslagen”). In het rapport wordt geconcludeerd dat minerale bodembeschermende lagen de bodem evengoed kunnen beschermen als een folie. Het rapport heeft duidelijk gemaakt dat slechts een heel klein deel van de aanwezige hoeveelheid verontreiniging de baggerspecie aan de onderzijde verlaat met het drainage water. De redenen hiervoor zijn: Baggerspecie loogt in het algemeen heel langzaam uit (de verontreinigende stoffen zijn sterk gebonden). Het meeste water verlaat aan de bovenzijde de baggerspecie. Het water dat het depot aan de bovenzijde verlaat gaat in de regel via zuiveringstechnische voorzieningen naar het riool of het oppervlaktewater. De conclusies in het rapport zijn onderbouwd met behulp van praktijkonderzoek (onder andere eindsituatieonderzoek na de ontmanteling van doorgangsdepots), alsmede uitloog- en modelonderzoek. De rapportage van Grontmij / Alterra is geldig voor de baggerspecieklassen tot en met B. Dergelijke baggerspecie wordt tijdens ontwatering en rijping grond. Dit is een irreversibel proces. Met andere woorden: het te ontwateren materiaal in de depotcompartimenten in de inrichting gaat er als slib in en komt er als grond weer uit. Het uitgekeurde materiaal wordt dan ook altijd als grond toegepast in civieltechnische werken. Tijdens de transitie van baggerspecie naar slib neemt de uitloging van verontreinigende stoffen niet toe. Integendeel: omdat er veel minder percolaatwater het depot verlaat is de flux aan verontreinigende stoffen ook lager. Met andere woorden: bij hetzelfde verontreinigingniveau in de grond en in de baggerspecie zal de uitloging van grond minder zijn dan die van baggerspecie. Een bodembeschermende voorziening die de uit baggerspecie tredende stoffen “tegenhoudt” zal dus ook de uit grond tredende stoffen afdoende tegen houden. Opgemerkt wordt dat de bovengrenzen voor grond klasse industrie maximaal gelijk zijn aan de bovengrenzen voor klasse B of in een aantal gevallen (veel) lager zijn. Dit betekent dat er bij partijen grond niet alleen minder uittredend water is, maar ook sprake is van een lagere verontreiniginggraad. Om deze redenen zijn de conclusies voor de opslag van baggerspecie (tot en met klasse B) in de compartimenten E en F eveneens van toepassing op de opslag grond van grond tot en met klasse industrie. Grontmij – Alterra rapport. Toepassing op vergunningaanvraag Van Ooijen De conclusies en aanbevelingen uit deze rapportage worden niet letterlijk opgevolgd bij de onderhavige vergunningaanvraag. Dat wil zeggen dat de in het Grontmij / Alterra voorgestelde minerale bodembeschermingslaag niet wordt aangelegd, maar een alternatief daarvoor. In plaats van een 30 cm dikke laag met minimaal 10% organische stof blijft de 0,5 m dikke zandlaag met drainagestelsel gehandhaafd. Het Grontmij / Alterra rapport wordt wel gebruikt met het oog de bruikbare bouwstenen die hierin staan. Daarbij gaat het om de volgende punten: Praktijkervaring heeft bij tientallen partijen baggerspecie uitgewezen dat de uitloging zeer beperkt is. De reden hiervoor is dat de verontreinigende stoffen erg sterk aan de organische matrix zijn geadsorbeerd (hoofdstuk 4 van het Grontmij / Alterra rapport). Modelonderzoek toont dat de verspreidingssnelheid van verontreinigende stoffen erg laag is (hoofdstuk 4 van het Grontmij / Alterra rapport). Op meerdere plaatsen in Nederland is onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de ontvangende bodem, na ontmanteling van een doorgangsdepot voor baggerspecie. In de regel wordt daarbij 2
Grontmij Nederland bv. i.s.m. WUR-Alterra, 2015. Bodembescherming bij baggerdepots. Verwaarloosbaar bodemrisico met behulp van minerale bodembeschermingslagen.
8
geen verontreiniging van de bodem aangetroffen. In een beperkt aantal gevallen was dat echter wel het geval. In die gevallen was het fysiek achterblijven van slibdeeltjes op de oorspronkelijke bodem de oorzaak van de verontreiniging, en dus niet de uitloging uit de baggerspecie (hoofdstuk 5 van het Grontmij / Alterra rapport). Deze resultaten vormen belangrijke en toepasbare bouwstenen, tezamen met het praktijkonderzoek (zie onder 2.), die verklaren dat de oorspronkelijke bodem onder de depots van Van Ooijen goed beschermd is. Ad 2. Praktijkonderzoek als bedoeld onder ad. 1 is ook uitgevoerd bij het depot van Van Ooijen. De werkwijze en resultaten zijn hieronder beschreven. Binnen de inrichting van Van Ooijen bestaat al geruime tijd ervaring met bodembescherming bestaande uit een alternatief voor een folie: een 0,5 m dikke zandlaag met drainagestelsel. Teneinde de werking hiervan te onderzoeken is een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van compartiment E en F (zie Bijlage “Bodemonderzoek Grondslag”). Voor compartiment E geldt het volgende: 1. Dit compartiment is in gebruik sinds 2000. 2. In dit compartiment is altijd matig verontreinigde baggerspecie opgeslagen (klasse 3 / klasse B). Voor compartiment F geldt dat het in gebruik is sinds 2005 en dat er licht verontreinigde specie wordt opgeslagen (klasse 1 - 2 / klasse A). Het bodemonderzoek is in het voorjaar van 2015 uitgevoerd. In dit bodemonderzoek is op een afwijkende wijze van de gangbare protocollen gewerkt. De bodem onder de zandlaag met drainagestelsel is verdeeld in laagjes van 10 cm. De resultaten van het bodemonderzoek geven aan dat er geen meetbare verhogingen in de gehalten van verontreinigende stoffen in de bodem onder het depot aangetoond worden ten opzichte van het 0situatieonderzoek (Er zijn twee afzonderlijke 0-situatieonderzoeken uitgevoerd, zie Bijlage “nulsituatie depot E” en Bijlage “nulsituatie depot F”). Op basis van deze locatiespecifieke gegevens wordt geconcludeerd dat de in gebruik zijnde minerale bodembeschermingslaag als een goede bodembeschermende voorziening heeft gefunctioneerd en heeft voldaan ten behoeve van het bereiken van een verwaarloosbaar bodemrisico. Controle voorzieningen De wijze waarop binnen de bedrijfsvoering van Van Ooijen ervoor zal worden gezorgd dat de aangebrachte voorzieningen goed blijven functioneren zijn hieronder beschreven. Allereerst wordt gesteld dat altijd de kwaliteit van de partij baggerspecie of grond wordt opgevraagd én gecontroleerd. Dit betekent dat de kwalitatieve bovengrenzen van het materiaal dat opgeslagen wordt nooit overschreden worden. Verder wordt jaarlijks de werking van de voorzieningen gecontroleerd, met name de werking van het drainagestelsel en de dikte van de zandlaag. Indien er afwijkingen geconstateerd worden, zullen deze verholpen worden voordat er een nieuwe partij baggerspecie wordt ingebracht. Bij het ontgraven van een ontwaterde partij baggerspecie wordt tevens het toplaagje van het drainzand verwijderd. Hiermee wordt voorkomen dat de toplaag van het zand slecht doorlatend wordt (door het inspoelen van slibdeeltjes). Het drainagestelsel wordt regelmatig doorgespoten om verstoppingen tegen te gaan. Bij het beëindigen van de bedrijfsvoering worden de depots ontmanteld. De zandlaag wordt separaat milieuhygiënisch onderzocht en vervolgens naar een passende bestemming afgevoerd (conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit). 5 Conclusie Het bedrijfsterrein van Aannemersbedrijf Van Ooijen aan de Parallelweg-west te Woerden is zodanig ingericht dat voor alle activiteiten wordt voldaan aan een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cmv) die leidt tot een verwaarloosbaar bodemrisico.
9