Bijlage A.
Tweede Kamer. Rijksbegrooting voor het dien
mre 2.
VIII.
HOOFDSTUK.
MEMORIE VAN ANTWOORD. (Ingezonden bij brief van 7 November 1933.)
Algemeene beschouwingen. Defensie in het algemeen.
Karakter der begrooting; bezuiniging; Commissie-Idenburg. Ondergeteekende sluit zich aan bij het op blz. 1 van het Voorloopig Verslag bij herhaling uitgesproken oordeel, dat, hangende het onderzoek door de Commissie-lDEXBURG, het thans nog niet het juiste tijdstip is, om een uitvoerige gedachtenwisseling van algemeenen aard over de Defensiebegrooting te houden. Genoemde commissie toch heeft o. m. de opdracht een organisatie te ontwerpen van de weermacht in Nederland en in Nederlandsch-Indië, welke — met handhaving van haar tegenwoordige doelstelling — leiden kan tot aanzienlijke besparingen, zoowel op de Rijksbegrooting als op die van Nederlandseh-Indie. Ondergeteekende zou het voorts niet juist achten indien hij, terwijl de genoemde commissie nog werkzaam is, ingrijpende wijzigingen betreffende de organisatie van do weermacht zou ter hand nemen. De onderscheidene maatregelen, welke in het Voorloopig Verslag als tot besparing voerende worden aangewezen, zullen uiteraard door de Commissie-lDENBURG in beschouwing worden genomen. Ter voldoening aan de desbetreffende in het Voorloopig Verslag gestelde vraag, zij medegedeeld, dat de Regeering het niet dienstig heeft geoordeeld, de gedachten der Commissie-lDEXBURG in een bepaalde richting te leiden. Nochtans is op één punt de bijzondere aandacht der commissie gevestigd, te weten op de mogelijkheid om te komen tot een gewijzigde personeelsvoorziening, welke leidt tot het meer gebruik maken van dienstplichtigen bij de marine, en tot het betrekken van verlofskader in de opleiding' der dienstplichtigen hij het leger hier te lande, met het doel tot inkrimping van beroepskader te geraken, gepaard gaande met vervroegde afvloeiing van het beroepskader, na • iechts enkele jaren van militairen dienst, met vooruitzicht op >/tn passend burgerambt. Cndergeteekende meent, dat de samenstelling der meerbedoelde commissie, mede door het daarin opnemen van enkele ervaren departementsambtenaren en gelet op den zeer korten termijn, waarbinnen de Regeering het rapport verwacht, alleszins doelmatig moet worden geacht. Met de bier aan het woord zijnde leden is de Regeering van meening, dat de weermacht reeds belangrijke offers aan de bezuinigingsnoodzakelijkheid beeft gebracht. E e n overzicht van het eindcijfer der militaire begrootingen (met inachtneming van de wijzigingswetten) sedert het einde van den wereldoorlog volgt hieronder: 1919 f 249 261 849,— 1920 142 129 811,— 1921 138 626 033,— 1922 180679 746,— 1923 111 865 549,— 1924 110006 872,— Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
2.
VIII.
1925 1926 1927 1928 1929 1930 1931' 1932 1933 1934
23.
A.
jaar 1934.
1933—1934.
23.
9 105 103 99 98 103 102 102 96 88 88
440 374,— 270 264,— 965 586,— 900 650,— 608 399,— 528 947,25 358 907,— 492 309,— 720 145,— 050483 —
De cijfers, betrekking hebbende op de begrootingsjaren 1919 t/m 1928, zijn verkregen door samentelling van de totalen van (ii' Marine- en Oorlogsbegrootingen. Voor wat de instelling der Commissie-lDENBURG betreft, veroorlooft de Regeering zich te verwijzen naar hetgeen door den Minister van Koloniën is gezegd bij het installeeren der commissie. De vraag, of deze commissie bedoeld zou zijn als kapstok om de noodige bezuiniging op de militaire uitgaven aan op te hangen, beantwoordt de Regeering ontkennend. H e t opbrengen van gelden ten behoeve van den bouw van den flottieljeleider en ten behoeve van de verbetering van de huisvesting der mariniers te Rotterdam acht de Regeering noodzakelijk. Met de hier aan het woord zijnde leden is de Regeering van meening, dat van schrappen van de hierbedoelde posten geen sprake kan zijn. Sed ert eenige jaren worden om bezuinigingsredenen geen gelden meer beschikbaar gesteld voor officieren, die deelnemen aan hippische wedstrijden in het buitenland. Als eenige tegemoetkoming in de daaraan voor de deelnemers verbonden hooge kosten, geschiedt het vervoer van de deelnemers en hunne paarden tot het grensstation in Nederland voor Rijksrekening. De bescheiden kosten, welke bedoelde tegemoetkoming vordert, zijn, naar het oordeel van den ondergeteekende, alleszins nuttig besteed. H e t is den ondergeteekende bijzonder aangenaam in dit verband te dezer plaatse te mogen herinneren aan de vele uitnemende prestaties van onze ruiterofficieren in tal van buitenlandsche wedstrijden, en meer in het bijzonder te kunnen wijzen op het feit, dat het Olympisch ruiterkampioenschap drie achtereenvolgende malen door een Nederlandsch cavalerie-officier werd verworven. E r hebben geen vliegdemonstraties plaats gevonden, welke tot extra-uitgaven hebben geleid. Ontwapening. Ondergeteekende sluit zich gaarne aan bij de meening der leden, die betoogen, dat, daar aan het onderwerp der nationale ontwapening meermalen uitvoerige beschouwingen zijn gewijd, het geen reden heeft de wederzijdsche standpunten opnieuw in den breede uiteen te zetten. Intusschen beeft hij met voldoening kunnen vaststellen, dat de eerst aan het woord zijnde leden thans, nu naar hun meening door de politieke ontwikkeling in Europa blijkbaar de mogelijkheid op een conflict is vergroot, zijn genaderd tot zijn standpunt, dat bij do huidige internationale verhoudingen allereerst aandacht moet worden geschonken aan de internationale ontwapening en dat dientengevolge bet bezit van een behoorlijk toegeruste weermacht ter bescherming van onze onafhankelijkheid onmisbaar is. H e t onwezenlijke van de theorie der nationale ontwapening is naar zijn meening dooi' de kennelijke verandering van zienswijze dezer leden afdoende aangetoond. I m m e r s , ware nationale ontwapening inderdaad, zooals bij herhaling door de hierbedoelde Leden is betoogd, lui eenige middel, om in geval van een conflict ons volk voor ondergang te behoeden, zoo ware bet naar ondergeteekende's meening logiseb geweest, om juist onder de huidige omstandigheden krachtiger dan ooit op ontwapening van Nederland aan te dringen. Ten aanzien van zijn zienswijze omtrent den aanleg van de Belgische verdedigingsliniën in Oost- en Noord-Oost-België, waarop door de laatst aan bet woord zijnde leden de aandacht
10
Rijksbcgrooting voor het dienstjaar 1934.
is gevestigd, meent ondergeteekende te mogen verwijzen naar zijn uiteenzetting in § 18, op blz. 33 e. v. van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag, betreffende hoofdstuk I der begrooting voor het dienstjaar 1934. Hij meent goed te doen in het kort te herhalen, dat bij de getroffen voorbereidingen in ons land rekening is gehouden met de wetenschap betreffende den aanleg der bedoelde verdedigingswerken, terwijl bovendien bij het uitwerken der plannen, de bijzondere gesteldheid der verschillende landsgedeelten en de mogelijkheid, om, door het stellen van inundaties, de waarde van bepaalde terreinstrooken voor de verdediging te verhoogen, punten van nauwlettende overweging uitmaken. Optreden tegen S. D. A. P. en vakorganisaties; Reglement militaire belangenvereenigingen. De Regeering mocht reeds in de Memorie van Antwoord nopens het Voorloopig Verslag betreffende het Iste hoofdstuk der Rijksbegrooting voor bet dienstjaar 1934 uitvoerig uiteenzetten, welke omstandigheden en overwegingen den ondergeteekende moesten leiden tot het nemen van maatregelen ten opzichte van het lidmaatschap van de S.D.A.P. en van organisaties, aangesloten bij het N.V.V.. Ondergeteekende moge zich verwijzing naar bedoelde uiteenzetting veroorloven. Met betrekking tot de in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerkingen in zake het Reglement betreffende de militaire belangenvereenigingen zij het volgende medegedeeld. De gebeurtenissen op de vloot in Nederlandsch-Indië hebben doen uitkomen, dat het vereenigingswezen van beroepsmilitairen geleidelijk meer en meer in verkeerde banen was geraakt, niet wat alle militaire belangenvereenigingen betreft, maar ten aanzien van een deel van deze vereenigingen. Begeerig de m e t de militaire positie van hare leden verband houdende materieele belangen te behartigen, hebben deze vereenigingen steun gezocht bij die politieke partijen, welke op den grondslag van den klassenstrijd de belangen van de werknemers voorstaan. Zij zijn er aldus toe gekomen de strijdmanieren en de vakvereenigingsdiscipline van deze partijen over te nemen en in woord en daad te propageeren. Steeds meer is daardoor de krijgstucht in het gedrang geraakt. H e t was noodig daaraan paal en perk te stellen door een regeling — het Reglement betreffende de militaire belangenvereenigingen — welke beoogt aan de geschetste uitwassen, welke de krijgstucht dreigden te ondermijnen, een einde te maken. Uitgangspunt is daarbij geweest, dat die vereenigingen, welke bij hare gedragingen en handelingen de eischen van de krijgstucht steeds nauwgezet in bet oog hebben gehouden, zullen kunnen voortgaan op dezen weg zonder van de gestelde regelen ernstige belemmeringen te ondervinden. Maar den in andere vereenigingen georganiseerde beroepsmilitairen zal door deze regelen moeten worden geleerd, dat zij, als lid van een vereeniging, in geen enkel opzicht zich eenige gedraging mogen veroorloven, welke hun, uit hoofde van de vrijwillig op zich genomen militaire verplichtingen en de daarmede gepaard gaande eischen van de krijgstucht, niet kan vrijstaan. Indachtig zullen zij voortaan moeten zijn, dat bij het optreden in vereenigingsverband de militaire gezagsverhoudingen in alle opzichten gehandhaafd moeten blijven en hun geen grootere vrijheden toekomen dan buiten dat verband. Ten einde op de richtige naleving van het Reglement betreffende de militaire belangenvereenigingen toezicht te kunnen houden en bet zich ontwikkelen van een uit krijgstuchtelijk oogpunt ongewenscht bondsleven eventueel tijdig te kunnen voorkomen, is aan de commandanten der marine en de garnizoenscommandanten de bevoegdheid verleend, de vergaderingen der militaire belangenvereenigingen door een officier te doen bijwonen. De handhaving van de bepalingen van het genoemde reglement en het bereiken van het daarmede beoogde doel zouden worden bemoeilijkt, wellicht zelfs onmogelijk gemaakt, door van de onderwerpelijke vereenigingen ook niet-militairen, die aan bet toezicht en de sancties der militaire Overheid zijn
2.
VUT.
23.
onttrokken, te doen deel uitmaken. Intusschen is de mogelijkheid geopend om enkele burgerambtenaren tot hulp van het bestuur, aan een militaire belangenvereeniging te verbinden. Voorts is de ondergeteekende den daarvoor in de termen vallenden organisaties tegemoet gekomen, met betrekking tot het in werking blijven van onderscheidene daaraan tot dusver verbonden sociale instellingen, eventueel met enkele burgerbestuurders en met het bieden van gelegenheid om niet-leden als contribuant aan die instellingen verbonden te doen zijn en hun de voordeelen dier instellingen deelachtig te doen worden. Fascisme in leger en vloot. Den militairen ambtenaren — waaronder o. m. de beroepsen verlofsofficieren zijn begrepen — is het deel uitmaken van, of op eenigerlei wijze steun verleenen aan groepen of vereenigingen van personen op fascistischen grondslag verboden. De Nationaal Socialistische Beweging wordt als een organisatie op fascistischen grondslag aangemerkt. De ondergeteekende is met zijn ambtgenoot van Koloniën van meening, dat de bij het toelatingsexamen voor de intendancestudiën in Nederlandsch-Indië gestelde opgave: ,,De verwording van het Parlementarisme" als onderwerp voor een opstel niet had moeten worden gesteld. De aandacht van de Indische Regeering wordt hierop gevestigd. Geestelijke vrijheid. Afgezien van de omstandigheid dat personen, die revolutionnaire beginselen zijn toegedaan, uit dien hoofde ongeschikt moeten worden geacht om een vrijwillig aangegane betrekking in de weermacht te bekleeden en op dien grond uit dat orgaan worden geweerd, meent ondergeteekende, dat de geestelijke vrijheid in het leger en op de vloot volledig is gewaarborgd. Van gedwongen kerkgang van dienstplichtigen is slechts sprake in zoover, dat de militaire chefs, naar vanzelf spreekt, hun medewerking verleenen om minderjarige dienstplichtigen, wier ouders of voogden den wensch daartoe hebben kenbaar gemaakt, overeenkomstig dien wensch ter kerke te doen gaan. H e t ligt uit den aard der zaak op den weg van de militaire leiders om hun ondergeschikten bij voorkomende gelegenheden te wijzen op de gevaren, welke de weermacht, en niet in de laatste plaats hen, die daarvan deel uitmaken, bedreigen van de zijde van hen, wier actie er op is gericht de tucht te ondermijnen, het gezag der meerderen aan te tasten en in het algemeen de weermacht te ontredderen. H e t spreekt van zelf, d a t de dienstplichtigen van tijd tot tijd door hun officieren worden onderricht over de beteekenis van de weermacht. H e t standpunt, door de S.D.A.P. ten opzichte van de weermacht ingenomen, maakt het onmogelijk, dat bij dit onderricht steeds over die partij wordt gezwegen. Raad van Defensie. Met de instelling van den Raad van Defensie is destijds beoogd een adviseerend orgaan te scheppen om de Regeering zoo noodig van advies te kunnen dienen omtrent zeer belangrijke aangelegenheden, betreffende de landsverdediging. Uiteraard doen dergelijke, vraagstukken zich slechts betrekkelijk zelden voor, zoodat genoemden Raad niet regelmatig, doch slechts voor zooveel naar het oordeel der Regeering biertoe aanleiding bestaat, om advies wordt gevraagd. Door ondergeteekende is het advies van den Raad van Defensie nog nimmer ingewonnen. Daar de kosten, aan instandhouding van het College verbonden, minimaal zijn, behoeft opheffing ter wille van bezuiniging niet in overweging te worden genomen. Economische oorlogsvoorbereiding. Over hetgeen onder „voldoende" voorraden moet worden verstaan, zullen de mecningen zeer uiteenloopen. Stelt men als redelijken eisch, dat de in vredestijd op den duur door het legerbestuur te vormen voorraden — met hetgeen bij mobilisatie, als gevolg van in vredestijd getroffen voorbereidin-
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934. gen, op korten termijn in den lande kan worden verkregen — toereikend kunnen worden geacht om gedurende een beperkten tijd, waarin Nederland het zonder de hulp van bondgenooten zou moeten stellen, de legeruitrusting geheel of grootendeels op peil te houden, dan moet de vraag bevestigend worden beantwoord. Bij het treffen van militaire voorbereidingen wordt zooveel mogelijk met de belangen der burgerbevolking rekening gehouden. Voorraden voedingsmiddelen en andere benoodigdheden zijn voor haar niet aangelegd.
2.
VIII.
23.
11
Dat aan de bedoelde combinatie van werkzaamheden bezwaren zouden zijn verbonden en zij daarom ongewenscht zou moeten worden geacht, kan ondergeteekende dan ook niet inzien en evenmin acht hij die combinatie in strijd mot artikel "2 van de Instructie van don Leger- en Vlootpredikant in Algemeenen Dienst, (Boekwerk „Vredesinstructiën", pau. 18-1), naar welk artikel de hier aan het woord zijnde leden waarschijnlijk bedoelden te verwijzen in stede van naar artikel 1 van het Koninklijk besluit van 9 J u n i 1921 (Staatsblad n°. 77). Mobilisatie slachtoffers.
Dienstweigering. In 1933 zijn, tot 1 November j . L , voor de Commissie voor Dienstweigering verschenen 43 dienstweigeraars. Hiervan hebben 2 hun verzoek ingetrokken, 34 zagen hunne bezwaren erkend en 6 werden afgewezen. Omtrent één is nog geen beslissing genomen. Mot betrekking tot de motieven van de plaats gehad hebbende afwijzingen, moet ondergeteekende opmerken — zulks in herhaling van het te dier zake gezegde in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer betreffende de Defensiebegrooting 1932 — dat daarvan geen mededeeling kan worden gedaan. Evenmin kan aan de betrokkenen, als grond voor een afwijzende beschikking, meer worden vermeld dan dat niet is gebleken, dat bij hen gewetensbezwaren bestaan, als bedoeld in artikel 1 der Dienstweigeringswet. I m m e r s het zou niet mogelijk zijn, in volkomen juiste, meer uit-' gewerkte bewoordingen den indruk weer te geven, welke leidde tot de conclusie, dat de opgeworpen bezwaren niet zijn aan te merken als de gewetensbezwaren, welke in artikel 1 der Dienstweigeringswet worden genoemd. Iemand kan tal van verklaringen afleggen en breedvoerige beschouwingen houden, welke naar de woorden zich volkomen aanpassen aan het beweerde koesteren van gewetensbezwaren, en niettemin worden bevonden, niet voor vrijstelling te mogen in aanmerking komen. Elke nadere omschrijving van de gronden der afwijzing zou falen, omdat het gaat over een waardeering van de voorgedragen bezwaren. De taak, welke de Commissie van Advies heeft te vervullen, wijkt in elk opzicht af van een gerechtelijk onderzoek en voor hare adviezen, evenals voor de door ondergeteekende te geven beschikkingen, gelden gansch andere eischen dan voor een rechterlijke uitspraak. Alleen in de jaren 1929 en 1930 is één dienstweigeraar op het Departement van Defensie te werk gesteld geweest. Na vervulling van don door de Dienstweigeringswet voorgeschreven tijd van tewerkstelling is hij van het Departement vertrokken. Geestelijke verzorging. H e t aantal legerpredikanten is met één verminderd. Op het oogonblik is er derhalve één vacature in die functie, welke het in de bedoeling ligt om zoo spoedig doenlijk aan te vullen. De subsidiën aan de kerken .verleend voor het geven van catechisatiën e. d., worden berekend en toegekend aan de hand van uitvoerige, door de kerken in te dienen opgaven, waarbij voor elk garnizoen afzonderlijk nauwkeurig bet aantal uren wordt opgegeven, dat in het afgeloopen jaar door de ambtsdragers der kerken aan het geven van catechisatie aan militairen is besteed geworden. Naar aanleiding van de hier gestelde vraag omtrent het werk van don leger- en vlootpredikant in algemeenen dienst zij opgemerkt, dat deze functionaris niet belast is met de geestelijke on cultureele verzorging van werkloozen, maar met de leiding Aan en het toezicht op die verzorging. Aan dien arbeid zelf neemt hij geen deel. Dat meergenoemde functionaris ten gevolge van een zekere overbelasting zich niet meer geheel zou kunnen geven aan zijn werk ten bate van de militairen, daarvan is den ondergeteekende nimmer iets gebleken.
Voor de vermindering van de bedragen dor geldelijke uitkeeringen aan de z.g. mobilisatie-slaehtoffers, zooals die heeft plaats gehad bij Koninklijk besluit van 23 September 1933 (Staatsblad n°. 486), bestond gereede aanleiding. De oorspronkelijke bedragen dor uitkeeringen, zooals dio waren vastgesteld bij Koninklijk besluit van 13 Januari 1932 (Staatsblad n°. 10), steunden op hetgeen bij den toenmaals geldenden loonstandaard gemiddeld als uitkeering ingevolge de Ziektewet kon worden genoten. Nu de loonstandaard echter is gedaald, mochten vorenbedoelde bedragen niet langer worden gehandhaafd, wilde er geen onjuiste verhouding ontstaan tusschen uitkeering en normaal loon bij volkomen validiteit. Trouwens, ook de belangen van 's Rijks schatkist zoudon bij handhaving der vroegere bedragen niet voldoende! in het oog zijn gehouden. Dat ondergeteekende in deze te voren overleg met de Volksvertegenwoordiging had dienen te plegen, meent hij te mogen ontkennen. Trouwens in zake de vaststelling van de oorspronkelijke bedragen der geldelijke uitkeeringen is evenmin te voren het inzicht dor Staten- Generaal gevraagd. Deze handelwijze acht hij juist, omdat het hier betreft uitvoering der Rijkswet, hetgeen tot de taak der Kroon behoort. Tegen een wetswijziging in den zin als in het Voorloopig Verslag gevraagd, heeft ondergeteekende overwegend bezwaar, zooals hij reeds eerder heeft uiteengezet. Voor wat betreft do aanspraken van hen, die niet vóór 1 Januari 1925 een uitkeering hebbon aangevraagd, moge hij naar die vroegere uiteenzetting verwijzen. Ten opzichte van het verlangen om ook aan hen, die destijds den dienst bij het gemobiliseerde leger hebben verlaten zonder te zijn afgekeurd, een geldelijke uitkeering te zien toegekend, kan hij niet anders dan afwijzend staan, omdat er voor deze gevallen niet de minste controle bestaat, dat de militaire dienst ook werkelijk in eenig verband staat met de thans bij do betrokkenen vastgestelde afwijkingen. Voor uitgaaf van een nieuwen tekst van de thans ter zake geldende bepalingen acht ondergeteekende, met het oog op de daaraan verbonden kosten, geen voldoende aanleiding. Oud-gepensionneerde militairen. Ondergeteekende trad in overleg m e t zijn ambtgenoot van Financiën over de vraag of het mogelijk is eenige verbetering te brengen in de steunregeling voor de hierbcdoelde oud-militairen. Hot is ondergeteekende niet duidelijk, wat bedoeld wordt met de laatste zinsnede onder dit hoofd. Voor de gepasporteerde, nietgepensionneerde marine-mannen, die ten minste 10 jaren werkeÜjken dienst, in don zin der militaire pensioenwetten tollen, is bij Koninklijk besluit van 9 Mei 1931 (Staatsblad u°. 1S7) o m steunregeling getroffen, en bet is don ondergeteekende niet gebleken, dat deze regeling niet aan redelijke eischen zou voldoen. Positie van dienstplichtigen. H e t Departement, onder hetwelk de arbeidsbemiddeling rossorteert — thans dat van Sociale Zaken —, het Departement van Defensie en de Koninklijke Nationale Vereeniging tot Steun aan Miliciens zijn, zoowel ieder voor zich als in onderling overleg, voortdurend werkzaam ter bevordering, dat zij, die door hot ver-
12
Ilijksbegrooting voor het dienstjaar 1934.
vullen van militaire verplichtingen werkloos zijn geworden, zoo spoedig mogelijk weder aan loongevenden arbeid worden geholpen. Zoo zijn van de zijde van eerstbedoeld Departement meer dan eens de belangen van deze werkzoekenden in de bijzondere aandacht van de districtsarbeidsbeurzen aanbevolen. Omtrent hun inschrijving bij de gemeentelijke organen der arbeidsbemiddeling zijn wenken gegeven bij beschikkingen van den Minister van Defensie van 29 September 1932 en 11 Januari 1988, te vinden in de Legerordera 1932, n°. 282, en 1933, n°. 19. Voorts is bij een beschikking van ondergeteekende van 14 J u n i 1932 — opgenomen in de Legerorders 1932, n°. 185 — een regeling getroffen om belanghebbenden vroegtijdig op de hoogte te brengen van de hulp, die genoemde vereeniging kan bieden, en van den weg, dien zij moeten bewandelen om zich die hulp te verschaffen. Ook wendt do ondergeteekende zich meermalen tot werkgevers, om zoo mogelijk herplaatsing van een dienstplichtige in een burgerwerkkring te bewerken. Hij kan de verzekering geven, dat hij voortdurend zint op middelen, die kunnen strekken tot vermindering van de nadeelige gevolgen, welke voor sommige dienstplichtigen uit bet vervullen van hun wettelijke verplichtingen voortspruiten. Particuliere wapenfabricage. De ondergeteekende is tot zijn leedwezen niet in staat do gevraagde inlichtingen te verstrekken, aangezien het houden van toezicht op den aanmaak, het vervoer en de levering door de particuliere wapenindustrie niet tot zijn bevoegdheid behoort. Overigens moge worden verwezen naar hetgeen over dit onderwerp werd gesteld in de Memorie van Antwoord op liet Iste hoofdstuk der Rijksbegrooting 1934, blz. 34. Peil van hei IJsselmeer. Zoolang het IJ-meer (c. q. de hieronder bedoelde werken) niet is (zijn) tot stand gekomen, moet, om redenen van het Rijksverdedigingsbelang, liet in art. 5 der Wet van 29 Juni 1925, Staatsblad n°. 306, op 0,13 m — N . A . P . vastgestelde peil op hot IJsselmeer worden gehandhaafd. Indien thans tot verlaging van dit peil zou worden overgegaan, zou nl. de mogelijkheid tot het in een aanvaardbare tijdruimte stellen van militaire inundatiën ten behoeve van de Vesting Holland verloren gaan. Intusschen wordt met den Minister van "Waterstaat overleg gepleegd om te bevorderen, dat, wanneer te zijner tijd verschillende — deels reeds onderhanden zijnde — werken zullen zijn voltooid, onafhankelijk van het al dan niet tot stand komen van het IJ-meer, tot verlaging van het IJsselmeer-peil zal kunnen worden overgegaan. Drempel in de visschevshaven te Scheveningen. liet in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag nopens de Defensie-begrooting voor het dienstjaar 1932 onder a van ,,Drempel in de Visschershaven Ir Scheveningen" — waarnaar moge woiden verwezen — bedoelde onderzoek heeft uitgewezen, dat de drempel in de visschershaven te Scheveningen nog van zoodanige beteekenis is voor de landsverdediging, dat wijziging van de Wet van 24 Juli 1899 (Staatsblad n°. L94), waardoor verwijdering van dien drempel mogelijk zou worden, niet in overweging kan worden genomen. De onder l> ter andere plaatse bedoelde studie heeft vastgesteld, dat, indien andere Uijksbelangeii dan dat der landsverdediging verwijdering van den drempel onvermijdelijk maken, voorzien zal moeten worden in ^U-w aanleg en de aanschaffing van de alsdan ter plaatse voor de landsverdediging vereischte verdedigingswerken en -middelen, welke belangrijke uitgaven zullen vorderen. In herinnering wordt gebracht, dat destijds, bij het maken van de haven, het aanleggen van verdedigingswerken ter plaatse — welke toenmaals in een kustfort C. a. Zouden moeten zijn belichaamd — is kunnen worden ontgaan, uitsluitend door de haven geen grootere diepte te geven dan in bovengenoemde wet is vastgelegd.
2.
VIII.
23. B.
Zeemacht.
Regeeringsbeleid; bezuiniging. De nood der tijden is oorzaak, dat de uitvoering van het vlootplan-1980 vertraging ondervindt; vervanging van de /^-booten is daardoor tijdelijk verschoven moeten worden. Ondergeteekende is echter van meening de verantwoordelijkheid daarvoor te kunnen dragen, omdat de instandhouding van de bestaande formatie nog niet in gevaar is gebracht. Het aanhouden van oud materieel, zoolang dit voor het beoogde doel nog goede diensten kan bewijzen, mag niet als onjuist worden aangemerkt. Dat er 23 vaartuigen worden aangebonden, welke voor de defensie geen waarde meer hebben, moet de Regeering ontkennen. Schepen en vaartuigen, welke t e liooge onderhoudskosten vergen en die voor de defensie gemist kunnen worden, worden afgevoerd, zooals onlangs is geschied met Hr. Ms. Tromp, de Z 4 en den onderzeebootmijnenlegger M 1. Het aanhouden van die schepen, welke onderhouden moeten worden, vergt inderdaad uitgaven, deze zijn echter gewettigd zoo lang het vaartuig een mobilisatie-bestemming heeft. Uit het feit, dat voor aftimmering, toetuiging, uitrusting, onderhoud en herstelling voor 1934 rond 4 millioen gulden is aangevraagd, tegen 5,35 millioen in 1933, moge de ernstige wil naar bezuiniging blijken. Een verdere specificatie, als in den toelichtenden staat, alsmede m de bijlagen A en 13 van de Memorie van Toelichting verstrekt, is moeilijk te geven en zou ook weinig waarde hebben, omdat van te voren niet met zekerheid is aan te geven, welke herstellingen in het komende jaar aan de schepen te verwachten zijn en welk onderhoud aan de schepen zal moeten worden gegeven. Toch zijn de verstrekte gegevens naar de meening van ondergeteekende vrij uitvoerig. Uit de bijlage B van de Memorie van Toelichting blijkt, om bij de schepen van meer dan 20 jaar te blijven, o. a. dat: voor het in dienst zijnde pantserschip voor onderhoud en herstellingen is uitgetrokken f 55 000; voor het uit dienst zijnde pantserschip is dit bedrag f 15 000; voor de in dienst zijnde pantserboot f 5 500; voor de uit dienst zijnde pantserboot f 20 000; voor de in dienst zijnde kanonneerbooten f 55 000; voor de uit dienst zijnde kanonneerbooten f 5 500; voor de in dienst zijnde mijnenleggers en vegers f 55 000; voor de uit dienst zijnde mijnenleggers en -vegers f 37 500; hiervan kan aangenomen worden, dat respectievelijk f 3 0 000 en f 20 000 bestemd is voor herstelling en onderhoud van de Oude mijueiileggers. Zonder de kosten van de Rijkswerf in rekening te brengen, zal dus ongeveer f 15ü 500 uitgegeven worden aan herstellingsen onderhoudskosten van de hierboven genoemde in Nederland aanwezige schepen van meer dan 20 jaar oud, waarbij nog gevoegd moet worden een bedrag van f 4 0 000 voor Hr. Ms. Gelderland, gevende dus totaal f 196 500. In verband met de bescheiden beschikbare middelen is de verdediging sober opgezet. Daarvoor zijn hier te lande onderzeebooten, mijnenleggers, mijnenvegers en bewakingsvaartuigen noodig. De personeelssterkte houdt rekening met de eischen der bemanning van de bij mobilisatie in dienst zijnde scheepsmacht, zoowel als met de in vredestijd daartoe benoodigde opleidingen en voorts met de behoefte in Ned.-Indië. Dat de personeelssterkte beangstigend zou zijn moet de Begeering tegenspreken. E r wordt niet meer personeel aangehouden dan in de huidige organisatie noodig is. Dit geldt ook voor het korps zeeofliciereu.
Tweede Kamer. Eijksbegrooting voor het di De ondergeteekende is van meening dat, wanneer in de Indische wateren wordt beschikt over een goed geoefende scheepsen luchtmacht en over schepen voor plaatselijke verdediging, benevens over een behoorlijke materieelrescrve, de preventieve werking van die zeernacht zoodanig zal zijn, dat onze neutraliteit ontzien zal worden. Zoodra de Commissie-lDENBURG betreffende een eventueels reorganisatie van de weermacht zal hebben geadviseerd, zal nader worden beslist op welke wijze in de toekomst in de behoefte aan schepelingen zal worden voorzien. Alsdan zal de sterkte van het korps Inlandsche schepelingen in de te nemen beslissing moeten worden betrokken. Verdeeling der kosten van de vloot.
jaar 1934,
2.
VUT.
23.
13
Voor bevordering van zee-officieren en -onderofficieren tot hoogeren rang, wordt in de eerste plaats gelet op practische bekwaamheid en algemeene bruikbaarheid als leider, voorganger en aanvoerder; uiteraard moet aan deze eischen voldaan zijn aan boord van varende schepen. Kostprijs van schepen. I n de hierbij gevoegde bijlage zijn de gevraagde kostprijzen vermeld. De aandacht wordt er op gevestigd, dat de mogelijkheid bestaat, dat enkele van die bedragen nog zullen veranderen door betaling van nagekomen rekeningen. Muiterij op ,,De Zeven Provinciën".
Dat ook de Regeering van meening is, dat in de verdeeling der kosten van d e vloot een nadere regeling zeer gewenscht is, moge blijken uit de aan de Commissie-lDENBURG gegeven opdracht. In afwachting van die regeling acht de Begeering niet voldoende termen aanwezig om incidenteel af te wijken van de bestaande regeling, zoodat zoolang geen andere regeling is aanvaard de bouwkosten van den derden kruiser gelijkelijk verdeeld behooren te worden over Indië en Nederland. Ook de traktementen van het personeel, dat in Nederland wordt aangehouden omdat Indië tijdelijk volstaat met minder personeel dan waarop bij de organisatie is gerekend, zullen vooralsnog door Indië gerestitueerd behooren te worden.
Hi-t veel omvattende onderzoek in zake de muiterij vereischte uiteraard veel tijd. Van amnestie kan geen sprake zijn; de ernst der gepleegde feiten eischt vervolging volgens de wet. H e t voorarrest op Onrust was ter isoleering van de verdachten, in verband met het onderzoek, noodzakelijk. Aangaande het kiezen van een verdediger wordt verwezen n a a r : 1". het antwoord van den toenmaligen Minister van Koloniën op de vragen van den heer AXBARDA (Handelingen Tweede Kamer 1932—1933. Aanhangsel 108); 2°. het antwoord van ondergeteekende op de 16de vraag van den heer A.LBARDA (Handelingen Tweede Kamer 1932—1933, blz. 1933).
Marineluchtvaartdienst. Feestelijkheden bij vlagvertoon. Nadat de drie watervliegtuigen, welke van de begrootingsgelden 1933 zijn besteld, aan den Marineluchtvaartdienst zullen Dij bezoek aan buitenlandsche havens wordt de internationale zijn toegevoegd, hetgeen volgens de verwachting bij het begin hoffelijkheid in acht genomen, hetgeen met zich brengt de ontvan de zomeroefeningen 1934 zal geschieden, zal de Marinevangst van autoriteiten en landgeuooten aan boord (z.'g. inluchtvaartdienst over genoeg materieel beschikken om te kunnen i stuif). Uit welken hoofde zulks nadeelig zou zijn voor ernstige voldoen aan de eischen, welke redelijkerwijs aan hem gesteld ; plichtsbetrachting en handhaving van de krijgstucht, is ondergeteekende niet duidelijk. Voor de schepelingen worden tochten, kunnen worden. Daarom kan voor het jaar 1934 volstaan worden met een bedrag van f 99 000 voor de aanschaffing van vliegtuig- bezoeken aan bezienswaardigheden en andere ontspanning aan | den wal georganiseerd. materieel. Overigens wenseht ondergeteekende voor wat reorganisatie Marinierskazerne te Rotterdam. van dezen dienst betreft het verschijnen van het rapport der commissie-lDE\i!URG af te wachten. Onder verwijzing naar hetgeen betreffende do kazerneering der mariniers te Rotterdam werd vermeld bij de beantwoording Opleiding en bevordering van zeeofficieren; bevordering van van de vraag, gesteld in alinea 5 van blz. 2 van dit Verslag, wil onderofficieren. de ongeteekende hier nog aan toevoegen, dat de verbetering van afdoenden aard zal zijn. Bij de vaststelling der richtlijnen voor de opleiding bij het Verplaatsing van de Afdeeling mariniers te Rotterdam ligt Koninklijk Instituut voor de Marine, is destijds uitgegaan van niet in liet voornemen. het advies eener commissie, waarin zoowel marine-officieren, als buiten de marine, staande personen zitting hadden. H e t onderwijs Voormalige Marinewerf te Hellevoetsluis. is opgebouwd op een basis van algeineene ontwikkeling, verkreOverdracht der opgeheven Rijkswerf te Hellevoetsluis met gen op inrichtingen van middelbaar of gymnasiaal onderwijs. Op het instituut moet inderdaad het zwaartepunt worden gelegd op natte en droge dokken, opstallen, toegangswegen te land en te water aan het Departement van Financiën is in voorbereiding. militair-technische scholing, waarbij echter geenszins karaktervorming en algemeene ontwikkeling worden veronachtzaamd. E e n magazijn tot opslag van niobilisatievoorraden en het Ervaring en menschenkennis kunnen niet bij een inrichting van ! voormalige torpedo-atelier, hetwelk bestemd is voor herstelplaats . onderwijs worden aangekweekt, doch moeten in het practische van materieel der te Hellevoetsluis aan te houden mijnenmagaleven worden verworven. H e t lesprogramma wordt regelmatig zijnen, blijven bij het Departement van Defensie in gebruik. aangepast aan de eischen van den tijd. Daarbij wordt gewaakt Medegedeeld kan worden, dat een ernstige aanvraag voor huur tegen overlading. I n de algemeene voertaal tusschen de volken der werf is ingekomen. Zij is den Minister van Financiën ter van den Nederlandsch-Indischen Archipel — het Maleisch — behandeling doorgegeven. wordt op het instituut onderwijs gegeven; het onderricht in de Met de opheffing van de Rijkswerf te Hellevoetsluis werd talen van de verschillende landstreken, waaruit het personeel be- beoogd een concentratie van de bedrijven Rijkswerf te Willemshoorende tot het korps Inlandsche schepelingen afkomstig is, oord en te Hellevoetsluis, met als gevolg minder werfpersoneel zou het lesprogramma, onevenredig aan het nut, dat dit onderen lagere onderhoudskosten. wijs zou sorteeren, verzwaren. Ondergeteekende kan geenszins Daar de herstelling van de in dienst zijnde en andere schepen toegeven, dat de opleiding tot marine-officier veel te wenschen , tot het noodzakelijkste is beperkt geworden en verschillende zou overlaten. Voor opleiding bij den onderzeedienst, vliegdienst, dezer werkzaamheden thans worden uitgevoerd door militair enz. hangt de keuze niet in de eerste plaats af van het n u m m e r personeel, hetwelk daarvoor beschikbaar is kunnen worden in de ranglijst. Aangewezen worden dié officieren, die voor deze gesteld, verminderde de door de werven uit te voeren werkzaamdiensten aanleg en geschiktheid toonen en voldoen aan bijzon- heden dusdanig, dat de in totaal aanwezige hoeveelheid werk dere, hoog gestelde, keuringseisehen. niet meer toeliet beide werven, zij het ook op bescheiden schaal, Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1933—1934.
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934.
11
aan te houden en werd tot spoedige opheffing der werf te Hellevoetsluis overgegaan. Deze opheffing ging gepaard niet eene reorganisatie der liijkswerf te Willemsoord, zoodat niet met juistheid kan worden vastgesteld, welke besparing uitsluitend met de opheffing der Kijkswerf te Ilellevoetsluis is bereikt. In totaal werd het personeel der twee werven verminderd met 455 man, waardoor een jaarlijksche besparing aan uit te betalen salarissen en looncn is verkregen van circa f 740 000. De opheffing der werf te Ilellevoetsluis geeft bovendien eene jaarlijksche besparing aan onderhouds- en andere kosten van f 70 000. Daartegenover staat eene uitgave voor uitkeering aan wachtgelden, waarvoor na aanvankelijke berekening een bedrag van f 286 000 werd noodig geacht. H e t laat zich echter aanzien, dat deze raming door ruimer ontslag zal worden overschreden. De uitkeering aan wachtgeld zal in den loop der jaren geleidelijk verminderen. i >e reorganisatie van het arsenaals- en magazijnsbedrijf der Rijkswerf te Willemsoord is nog in behandeling. Te dien aanzien zal ook nog eenige personeelsbesparing worden bereikt. C.
Landmacht.
Indienstneming van werkloozen. Voor een deel wordt reeds gehandeld in den geest der denkbeelden, welke sommige leden hebben ontvouwd. Meermalen melden personen, die zonder werk zijn, zich aan om in dienst te treden op den voet van een gewoon dienstplichtige en gewoonlijk worden zij ook tot een daartoe strekkende verbintenis toegelaten. I n verband met het in dienst treden van dergelijke vrijwilligers in 1931 en 1932 werd onderscheidenlijk voor de lichtingen 1933 en 1934 een getal onderscheidenlijk van 56 en 126 in mindering gebracht op de aanvulling, welke art. 27, eerste lid, der Dienstplichtwet toelaat. Er zijn derhalve voor de lichting 1933 56 en voor de lichting 19.", 1 126 personen minder tot gewoon dienstplichtige bestemd dan daartoe bestemd zouden zijn geworden, indien bedoelde verbintenissen niet waren gesloten. Aan een deel van deze vrijgelote personen zal de dienstvrijdom ongetwijfeld welkom zijn geweest in verband met hun betrekking, vakopleiding of wat ook. Mogelijk is het, dat anderen hunner liever wèl zouden hebben gediend, doch dezen hebben zich dan voor vrijwillige indiensttreding kunnen aanmelden en zijn ook in den regel in geval van aanmelding daartoe in de gelegenheid gesteld. H e t getal van deze vrijwilligers komt dan weer in mindering op de sterkte van een volgende lichting. Dr/A' gang van zaken is, zcoals voor de hand ligt, iets geheel anders dan het vroegere stelsel van plaatsvervanging, waarbij de indiensttreding van den een strekte om een ander, uitdrukkelijk aangewezen en reeds tot dienstvervulling verplicht persoon vrij te maken. Terugkeer tot een dergelijk stelsel zou ondergeteekendc niet wenschen te bevorderen. Er zijn tot dusver geen maatregelen genomen om jeugdige werkloozen tot dienstneming aan te moedigen. Uit zulke maatregelen zouden wel eenige bezwaren kunnen voortspruiten. Mocht namelijk het getal gegadigden voor de hierboven geschetste verbintenis heel groot worden, dan zouden er in de eerste plaats begrooting8moeilijkheden kunnen ontstaan, doordat de in een jaar in dienst tredende vrijwilligers eerst op de lichtingsterkte van een volgend jaar in mindering kunnen komen, en in de tweede plaats is het de vraag, of in de onderscheidene behoeften van leger en vloot aan dienstplichtigen m e t ontwikkeling, vakbekwaamheden e. a. evengoed voorzien zou kunnen worden. Bijzondere vrijwillige landstorm; Vooroefeningsinstituut. Op 1 Januari 1933 werden 66 850 dienst- en reserveplichtigen als „bijzondere vrijwilligers" geregistreerd. Daarachter staat nog een zg. „tweede b a n " van ± 20 000 gewezen dienst- en reserve-
2.
VIII.
23.
plichtigen, die zich bereid hebben verklaard om, zoodra de omstandigheden het gebruik maken van de diensten der „bijzondere vrijwilligers" mochten noodig maken, tot gelijk doel een vrijwillige verbintenis voor den duur dier omstandigheden aan te gaan. H e t materieel, ten behoeve van de in voorkomend geval uit de „bijzondere vrijwilligers" te vormen onderdeden, wordt nagenoeg geheel betrokken uit de in onderscheidene plaatsen des lands opgelegde legervoorraden. I n normale tijden wordt bovendien over eenig materieel voor het onderhouden der schietvaardigheid beschikt. In antwoord op de in het Voorloopig Verslag gestelde vragen diene het volgende: Ad 1. Aangezien het onderzoek, ter verwerving van het bewijs van voorgeoefendheid, nog gaande is tot einde December van dit jaar, kan deze vraag nog niet worden beantwoord. Ad 2.
1929 1930 1931 1932
:2902; : 3257; : 2717; : 3122.
Ad 3. In verband met het gestelde ad 1 en 2, kan deze vraag onbeantwoord blijven. Ad 4. Bij het Vooroefeningsinstituut is een aantal, bij de reorganisatie der regimenten infanterie van 1 April 1933, overcompleet geraakte beroepsonderofficieren als instructeur werkzaam, wier vervanging door verlofsinstructeurs zou leiden tot hun opwachtgeldstelling en derhalve niet tot bezuiniging op de Defensiebegrooting. Ad 5. Vermits de vrijwilligers van den vrijwilligen landstorm militaire ambtenaren zijn in den zin van de Militaire Ambtenarenwet en dien ambtenaren het deel uitmaken van, of op eenigerlei wijze steun verleenen aan organisaties op sociaal-democratischen grondslag is verboden, wordt deze vraag ontkennend beantwoord. Intendance. H e t dienstvak der intendance bestaat uit het personeel der intendanten en de compagnie intendancetroepen. H e t personeel der intendanten wordt gevormd door den hoofdintendant, chef van het dienstvak, 8 hoofdofficieren en 11 kapiteins-intendant, benevens de tot het dienstvak behoorende reserve-officieren. H e t is de taak der intendanten om in de aan de intendance toevallende taak in het vredesleger en in de uiteraard veel omvattende voorbereidingen voor den verplegingsdienst en verdere voorzieningen ten behoeve van de gemobiliseerde weermacht, naar den eisch te voorzien. Voor de vervulling van de intendantenfuncties in het oorlogsleger is hun aantal niet voldoende, zoodat bijzondere maatregelen moesten worden getroffen om een aantal reserve-officieren van het dienstvak op te leiden voor de bijzondere eischen stellende betrekking van intendant in hoogere staven. De ten dienste staande gegevens bevestigen niet de in het Voorloopig Verslag geuite meening, dat de vredessterkte van het personeel der intendanten, in vergelijking met de soortgelijke organisaties in andere legers, veel te groot is. Taak der militaire politie. H e t bij het grensdetachement in Zuid-Limburg aanwezige, als Rijksveldwachter gecommissioneerde, personeel der politietroepen, heeft deze uit de commissie voortvloeiende bevoegdheden noodig voor de uitoefening van zijn taak, ingevolge het ] !e\\ akingsvoorschrift. Dat aan enkele onderofficieren van het overige gedeelte van het korps politietroepen een commissie als Rijksveldwachter is verleend, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid, dat dit personeel belast is met het opsporen en onderzoeken van door militairen gepleegde strafbare feiten, waarvoor de commissie nood-
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934. zakelijk wordt geacht. I n de desbetreffende voorschriften wordt er voor gewaakt, dat dit personeel de grenzen van de aan de politietroepen opgedragen taak niet overschrijdt en de Rijkspolitietaak slechts subsidiair door het korps wordt waargenomen.
VIII.
23.
15
Aangezien deze Commissie wellicht prijs zou stellen op kennisneming van het hierbedoelde voorstel uit de kringen der belanghebbenden, beeft ondergeteekende 1 dat voorstel in handen der Commissie gesteld. Bevordering tot hoofdverpleger.
Financieele administratie. De controle op de militaire administratie o m v a t : 0. het toezicht op de verstrekking van gelden; /). de verificatie van de geldelijke verantwoording; c. plaatselijke controle der kassen op ongeregelde tijdstippen. Naar de meening van ondergeteekende geven de hier genoemde controlemaatregelen den vereischten waarborg tegen verduistering van Rijksgelden. Algeheele zekerheid kan nimmer worden verkregen. Opleiding van officieren. De opleiding van cadetten die reeds langer of korter tijd aan de Koninklijke Militaire Academie zijn verbonden, moet uiteraard voortgang hebben, ook indien inmiddels afvloeiing plaats heeft. Echter is gelijktijdig met het besluit tot het laten afvloeien van een aantal officieren besloten voor het wapen (dienstvak) waarbij afvloeiing plaats vindt, geen nieuwe cadetten tot de Koninklijke Militaire Academie toe te laten. Zoo is dit jaar geen enkel leering voor het wapen der infanterie voor het leger hier te lande in opleiding genomen. Op nonactiviteit wegens overcompleet bevinden zich t h a n s : bij 15 41 24
2.
bet wapen der infanterie: kapiteins; eerste-luitenants; tweede-luitenants;
Indien met de onder dit hoofd in het Voorloopig Verslag ge* stelde vraag wordt bedoeld, dat men de bevordering van den sergeant-ma joor-verpleger tot adjudant-onderofficier-hoofdverpleger zou wenschen te zien geschieden in volgorde van ouderdom in rang als sergeant-majoor, dan is het ondergeteekende aangenaam te kunnen mededeelen, dat juist onlangs (L. O. 1933, Nr. 319) een wijziging in dien zin in bet Bevorderingsvoorschrift is aangebracht. In min ol' meer zijdelingsch verband met deze zaak, wil hij bier onder de aandacht brengen, dat er verschil in taak bestaat tusschen den sergeant-majoor-verpleger en den adjudant-onderofficier-hoofdverpleger, zoodat het niet vanzelf spreekt, dat elke sergeant-majoor-verpleger na zekeren diensttijd in dien rang ook op de candidatenlijst voor adjudant-onderofficier-hoofdverpleger wordt geplaatst. V a t aangaat de vergelijking met de regeling voor het Roode Kruis-personeel, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 21 Februari 1933 n". 41, moge worden opgemerkt, dat daarin is bepaald dat aan ecu hoofdverpleger met rang van sergeantmajoor na een zekere periode de rang van adjudant-onderofficier wordt verleend. Bij den hospitaaldienst is aan de betrekking van hoofdverpleger steeds de rang van adjudant-onderofficier verbonden. Positie van de onderofficieren der marechaussee.
bij het wapen der artillerie: 1 majoor-magazijmneester; bij bet wapen der Koninklijke 1 luitenant-kolonel;
Marechaussee:
bij het dienstvak der militaire 1 eerste-luitenant.
administratie:
Dit jaar zijn bij bet leger bier te lande benoemd: 49 tweedeluitenants, te weten: 27 der infanterie; 3 der cavalerie; 7 dei' artillerie; 7 der genie, en 5 der militaire administratie. Voor evengenoemd leger zijn toegelaten 17 cadetten, nl. : 2 voor de cavalerie; 7 voor de artillerie; () voor de genie, en 2 voor de militaire administratie. H e t is inderdaad juist, dat meerdere officieren, op 28 October 1930 benoemd, op 1 April 1933 wegens overcompleet op nonactiviteit zijn gesteld, zulks als gevolg van het feit, dat zij ongehuwd waren. Bij de op non-activiteitstelling van officieren werd name lijk o. m. rekening gehouden met de economische omstandigheden van de officieren, zoodat de ongehuwden vóór de gehuwden in aanmerking zijn gebracht. Bevordering van onderofficieren. Ondergeteekende kan zich geheel vereenigen met de meening van die leden, welke van oordeel zijn, dat bespreking van het vraagstuk van den bevorderingsgang onder de onderofficieren niet vruchtdragend kan zijn, zoolang de Commissie-lDENBURG niet hare voorstellen ter zake heeft ingediend.
Tot voor eenige jaren was de financieele positie van den opperwachtmeester-brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee ongeveer gelijk aan die van den adjudant-onderofficier bij de overige korpsen van bet leger. Vergelijking met de bezoldiging van het personeel der Rijksveldwacht leidde er toe, dat de salarisregeling voor eerstbedoelden onderofficier eenigszius ongunstiger werd ten opzichte van die van den adjudant-onderofficier bij de korpsen. De vraag of hierin verandering moet worden gebracht kan eerst onder oogen worden gezien, wanneer de geldelijke toestand des Lands is verbeterd. Positie der onderofficieren-vlieger. De werkkring van den onderofficier-vlieger op zich zelf beschouwd wettigt niet een verschil in rang als in liet Voorloopig Verslag bedoeld. Bezit een sergeant- vlieger, afkomstig als beroepsonderofficier van een der wapens, de geschiktheid voor sergeant-majoor (opperwachtmeester) bij dat wapen en zou hij, ware hij geen \ lieger, reeds tot dien hoogeren rang zijn bevorderd, dan heeft hij het zelf in de band om dien rang ook thans nog te verkrijgen door een nieuwe verbintenis te sluiten als zg. maandvlieger. In den regel zal hij in dat geval echter den dienst bij het wapen van herkomst moeten gaan hervatten. Bescherming tegen luchtaanvallen. De Regeering deelt geenszins de vrees van de hier aan het woord zijnde leden, dat de kosten van de maatregelen ter bescherming van de bevolking tegen aanvallen uit de lucht zoodanig hoog zullen zijn, dat een doelmatige regeling op dit gebied onmogelijk wordt. Zij neemt hierbij aan, dat deze leden met een „doelmatige" regeling niet een regeling bedoelen, welke volledige bescherming aan de bevolking zou moeten geven, aangezien toch, zooals reeds meermalen is uiteengezet, een zoodanige bescherming nimmer zal kunnen worden verkregen. In overeenstemming met de in het buitenland algemeen gehuldigde opvattingen is de Regeering van oordeel, dat een be-
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934.
16
hoorlijke bescherming wel degelijk zonder zeer hooge uitgaven zal kunnen worden verkregen door het van Overheidswege voorbereiden en treffen van maatregelen, in hoofdzaak van organisatorischen en eenvoudig technischen aard, waarbij de bevolking, in haar eigen belang, de noodige medewerking zal dienen te verleenen. Omtrent de uit die maatregelen voortvloeiende kosten kan de Regeering tot haar leedwezen geen gegevens verstrekken, omdat eerst na de totstandkoming van de thans in voorbereiding zijnde wettelijke voorzieningen en de daarmede verband houdende uitvoeringsvoorschriften, in zake de bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen, een overzicht kan worden verkregen van hetgeen in dit opzicht zal dienen te geschieden. W a t de regeling der kosten, alsmede het toezicht op de uitvoering betreft, vermeent de Regeering haar oordeel te moeten opschorten tot het verslag van de interdepartementale Commissie, aan welke is opgedragen van advies te dienen in zake de vorenbedoelde wettelijke voorzieningen, haar zal hebben bereikt, hetgeen — naai- zich laat aanzien — binnen korten tijd het geval zal zijn. H e t is der Regeering tot haar leedwezen niet duidelijk, waarom twijfel is uitgesproken betreffende de waarde van den „Leidraad luchtbeschermingsdienst", welke geheel op de hoogte van den tijd is en den toets van vergelijking met overeenkomstige buitenlandsche handleidingen met glans kan doorstaan. I n dit verband meent zij er op te moeten wijzen, dat de zorg voor de voorlichting der bevolking in eerste instantie op den weg ligt van de burgemeesters, die in genoemden leidraad hier voor de noodige aanwijzingen hebben ontvangen. Mocht de massa der bevolking inderdaad onkundig zijn gebleven, dan betreurt de Regeering zulks in hooge mate, doch in dit opzicht kan haar geenerlei blaam treffen, daar zij nimmer heeft nagelaten, voor zooveel in haar vermogen was, het treffen van de noodige maatregelen ter bescherming der bevolking tegen luchtaanvallen te bevorderen. Opleiding van onderofficieren. In afwachting van hetgeen de Commissie-lDEXBURG met betrekking tot een gewijzigde personeelsvoorziening zal voorstellen, kan ondergeteekende bezwaarlijk mededeelingen doen betreffende de wijze, waarop hij in de toekomst denkt te voorzien in de opleiding van a.s. beroepsonderofficieren. Onderhoud van gebouwen. De oude gebouwen, welke voor herstelling in aanmerking worden gebracht, zijn nog steeds van beteekenis voor de weermacht. Zij kunnen niet gemist worden, ook al hebben zij in vele gevallen een andere bestemming gekregen dan die, waarvoor zij oorspronkelijk zijn gesticht of Ingericht. De kazerne te Doesburg wordt thans gedeeltelijk gebruikt voor opslag van mobilisatiegoederen en overigens als logiesgebouw tijdens de herhalingsoefeningen. Onder onderhoud wordt verstaan het verrichten van die werkzaamheden, welke noodig zijn om de gebouwen en werken in behoorlijken toestand te houden. Herstellingen omvatten die werkzaamheden, welke door haar grooteren omvang niet meer gerekend kunnen worden te behooren tot de gewone onderhoudswerkzaamheden. Voorzieningen bestaan uit werkzaamheden, welke noodig zijn om de gebouwen en werken beter vroor hun bestemming geschikt te doen zijn. De in artikel 28 uitgetrokken post van f 2 4 000 is uitsluitend bestemd om te voorzien in de noodige bergruimte, ten behoeve van de oplegging van mobilisatievoorraden. E r bestaat in zooverre verschil tusschen deze en de in artikel 27 bedoelde voorzieningen, dat eerstgenoemde bestaan in het bouwen van bergplaatsen en in hel in belangrijke mate wijzigen van bestaande gehouwen — of van dcelen daarvan — uitsluitend voor de oplegging van evengenoemde voorraden, terwijl de in de tweede plaats genoemde voorzieningen strekken tot allerlei doeleinden van algemeenen aard.
2.
VIII.
23.
Schietterrein bij Harskamp. De leden, die bij deze Memorie van Antwoord een definitieve beantwoording verwachtten van de vraag van het lid der Kamer den heer VAN BRAAMBEEK in zake het overleg tusschen den Minister van Economische Zaken en ondergeteekende met betrekking tot de uitbreiding van het schietterrein bij Harskamp, moet ondergeteekende tot zijn leedwezen teleurstellen. H e t overleg is nog niet geëindigd. Dit is een gevolg van de velerlei belangen en regelingen, die er bij betrokken zijn. Aan voortvarendheid ontbreekt het geenszins. Paardenfokkerij. Alhoewel het gebruik" van auto's voor legerdoeleinden toeneemt, is het aantal paarden, benoodigd bij de mobielmaking van het oorlogsleger, nog zéér groot. De steun aan de paardenfokkerij kan dan ook niet worden verminderd, te minder nu ook deze fokkerij in zoo hooge mate de ongunst der tijden ondervindt. H e t in Nederland gefokte paard, is door zijn eigenschappen (minder snelheid en uithoudingsvermogen), als cavaleriepaard niet gelijkwaardig te noemen aan het Iersche remontepaard. Vervanging van het Iersche paard door het inlandsche paard zou meebrengen verminderde gevechtswaarde voor onze cavalerie. Rechtskundige bijstand aan dienstplichtigen. H e t komt den ondergeteekende voor, dat voor het zijnerzijds aanwijzen van een advocaat, die de slachtoffers van de hierbedoelde ongevallen kan bijstaan bij het instellen eener schadeactie, niet voldoende aanleiding kan bestaan. I n het rechtsgebied van elke rechtbank staat de gelegenheid open om zich van kosteloozen rechtsbijstand te voorzien, voor het geval men onmachtig is, rechtsbijstand te betalen. De hierbedoelde dienstplichtigen kunnen in elk voorkomend geval van dit instituut gebruik maken. Uit h e t bovenstaande mag intusschen niet worden afgeleid, dat door ondergeteekende de door een ongeluk getroffenen of hun nabestaanden aan hun lot worden overgelaten. Geval tot geval wordt beoordeeld en, gelijk in het verleden bleek, meermalen wordt helpend opgetreden. D.
Loodswezen.
Ten aanzien van hetgeen is opgemerkt omtrent een spoedige verlaging der loodsgelden en het verleenen van zoogenaamde loodscertificaten, meent de ondergeteekende te mogen verwijzen naar het dienaangaande medegedeelde in de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag op Hoofdstuk I (Algemeene beschouwingen). Dat over het algemeen de administratieve bezetting der kantoren van het loodswezen te groot is, kan ondergeteekende niet toegeven. Integendeel mag worden gezegd, dat de bezetting dier kantoren juist toereikend is voor het goed functioneeren van den dienst. Op slechts drie standplaatsen is thans een. gedelegeerde gevestigd, namelijk te Zaandam, Vlaardingen en Gent. H u n diensten kunnen, met het oog op de belangen van de scheepvaart en die van den dienst van het loodswezen, niet gemist worden. Ten aanzien van Gent geldt nog, dat uit het Scheldereglement de verplichting voortvloeit, daar ter plaatse te beschikken over een vertegenwoordiger van het Nederlandsche loodswezen. Artikelen. Art. 2. De noodzakelijkheid bleek om in het belang van een goede organisatie, het beheer, c. q. de bedrij f scontróle van bepaalde diensten, inrichtingen of onderdeelen der weermacht een afzonderlijken hoofdambtenaar te benoemen aan wien ter zake de noodige opdrachten kunnen worden verstrekt. Op grond hiervan werd bij Koninklijk besluit van 12 Juli 1933 n°. G4 bij het Departement van Defensie ingesteld de functie van Referendaris in algemeenen dienst.
Bijlage A.
Tweede Kamer. Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934.
Als eerste taak is dezen hoofdambtenaar opgedragen de uitvoering der opdrachten aan de Rijkswerf, in het bijzonder uit ecu oogpunt van economische organisatie van het'bedrijf, het aanschaffen en verzorgen der voorraden, goederen en materialen inbegrepen-. Voor zoover deze werkzaamheden voorheen vanwege de afdceling ,,Materieel Z e e m a c h t " worden verricht, behoorden zij tot de taak van den Referendaris bij die afdeeling, die thans met de waarneming van de functie van Referendaris in algemeenen dienst is belast. H e t aantal referendarissen bij die afdeeling is daarom teruggebracht van 2 op 1. De schrijver 1ste klasse bij die afdeeling, ten bureele van meergenoemden referendaris werkzaam, is overgegaan naar het bureau van den Referendaris in algemeenen dienst. H e t tractement van den hoofdofficier bij de afdeeling Generale staf is wederom voor memorie uitgetrokken, omdat de betrekking van Hoofd van die afdeeling — hoewel organiek bestemd voor een hoofdofficier van den generalen staf — thans wordt vervuld door een kapitein van den generalen staf. H e t is thans nog niet na te gaan, in verband met de zeer wisselvallige factoren, welke van invloed zijn op de bevordering, of de tegenwoordige functionaris in den loop van 1984 tot den hoofdofficiersrang kan worden bevorderd. De afdeeling Personeel landmacht is wel is waar, voor wat het militaii personeel betreft (onderdeel n van artikel "2), uitgebreid van 6 tot 8 man; tegenover deze uitbreiding van militair personeel staat echter een vermindering van burgerpersoneel bij die afdeeling, eveneens met twee man, waarvoor moge worden verwezen naar onderdeel a van artikel 2. Art. 3. H e t uitgetrokken getal f 7000 voor meubileering en stoffeering is fout; dit moet zijn f4000, waarmede het totaal van onderdeel a van het artikel overeenkomt. Art. 9. Het voor 1934 meer voor wachtgelden uitgetrokken bedrag is bestemd voor de ambtenaren, beambten en werklieden, die door opheffing der Rijkswerf te Hellevoetsluis en reorganisatie der Rijkswerf te Willemsoord op wachtgeld zijn of worden gesteld. Zoowel door het „Plaatsingsbureau van het Departement van Binnenlandsche Z a k e n " als door ondergeteekendo wordt zooveel mogelijk getracht de wachtgelders, afkomstig uit Hellevoetsluis en Willemsoord, in anderen dienst op te nemen. De op blz. 32 der begrooting bedoelde commandeur bij de vakken te Amsterdam, is een commandeur der cleetrieiens, speciaal belast met de keuring bij fabriek-en van aan de Marine te leveren materialen, welke werkzaamheden hem door ondergeteekende worden opgedragen. Zijn standplaats is Amsterdam en op het marine-etablissement aldaar is te zijner beschikking een kleine werkplaats tot het doen van proefnemingen. Hierbij wordt hij ter zijde gestaan door een werkman. Art. 10. De totaalkosten van de radio-installatie zullen volgens raming f 150 000 bedragen. De hierbedoelde verstrekkingen hebben in de eerste en voornaamste plaats betrekking op de instandhouding, dus herstelling, onderhoud, enz. van het aanwezige vliegtuigmaterieel en het materieel der vliegkampen. H e t is werkelijk de bedoeling, dat minder materialen voor den magazijnsvoorraad in 1934 zullen worden aangeschaft. De thans op de Rijkswerf te Willemsoord aanwezige voorraden laten, mede ten gevolge van de opheffing dei' Rijkswerf t e Hellevoetsluis en van de inkrimping van bet industrieel bedrijf der Rijkswerf te Willemsoord, toe, dat de magazijnsvoorraad in 1984 tot een bedrag van f 300 000 minder zal behoeven te worden aangevuld dan daaruit vermoedelijk in dat jaar zal worden betrokken. Handelingen der Staten-Generaal.
Bijlagen.
1933—1931.
2.
VIII.
23.
17
Voorts is er rekening mede gehouden, dat thans bij de particuliere handelszaken veel grootere voorraden worden aangehouden dan vroeger het geval was. Hiervan kan de Rijkswerf, evenals de particuliere industrieën, gebruik maken en haar eigen voorraad inkrimpen, voor zoover de voorraad noodig ten dienste van uitrusting der vloot en de steeds aan te houden mobilisatievoorraad niet in gevaar worden gebracht. Art. 37. Ten laste van het aangevraagde bedrag zullen in de eerste plaats een zoo groot mogelijk aantal complete gasmaskers en onderdeelen daarvan worden aangeschaft. Voorts zal worden aangeschaft een geringe hoeveelheid, nog nader vast te stellen laboratoriumbenoodigdheden voor de Artillerie-Inrichtingen te Hembrug, voor de Commissie voor Physische Strijdmiddelen en voor de Commissie van Advies nopens Chemische Strijdmiddelen, en ten slotte nog de voor de oefeningen in den gasdienst benoodigde hulpmiddelen, als traangaspatronen, rooken nevelstoffen, chloorkalk, enz. Ari. 47. Volgens de voor den Grooten Staf vastgestelde organisatie, kunnen ter beschikking van H . M. de Koningin worden gesteld zes adjudanten van de landmacht en zes ordonnans-officieren, zoomede één adjudant voor Z.K.H, den Prins der Nederlanden. Op de begrooting voor het dienstjaar 1934 zijn slechts uitgetrokken de jaarwedden voor drie adjudanten en vier ordonnans-officieren, alsmede voor één adjudant van Z . K . H . den Prins der Nederlanden. Hare Majesteit beschikt voor het tegenwoordige slechts over twee adjudanten van de landmacht en drie ordonnans-officieren, zoomede den adjudant van Z . K . H . den Prins der Nederlanden. Met betrekking tot de vraag waarom het getal jongelieden in opleiding tot civiel vliegtuigbestuurder is verdubbeld, merkt ondergeteekende op, dat deze opleiding ressorteert onder zijn ambtgenoot van Waterstaat. De opleiding wordt — voorloopig bij wijze van proef — tevens dienstig gemaakt aan de voorziening in de behoefte aan reserveofficieren-vlieger bij de Luchtvaartafdeeling. De leerlingen kunnen daartoe degewenscht werden toegelaten tot een verbintenis als adspirant-reserve-officier-vlieger en ontvangen dan van do zijde van bet Departement van Defensie een jaarlijksche tegemoetkoming in hun studiekosten van f 500. Na afloop van hun opleiding tot civiel vliegtuigbestuurder ontvangen zij gedurende één jaar een voortgezette opleiding tot reserve-officier-vlieger. Ondergeteekende is van meening. dat langs dezen weg op voordeelige wijze zal kunnen worden voorzien in de bestaande behoefte aan militaire reserve-vliegers en hij heeft het daarom gewensebt geacht, ook na de door zijn ambtgenoot van Waterstaat aan de opleiding gegeven uitbreiding, alle adspiranten in de gelegenheid te. stellen een verbintenis als adspirant-reserve-officiervlieger te sluiten. Art. ")2. Doordat een gedeelte van het personeel, bestemd voor Nederlandsch-Indië, in Nederland wordt aangehouden, is het aantal schepelingen hier te lande thans grooter dan in normale omstandigheden. Eenigen hunner zijn te werk gesteld in de plaats van burgerarbeidscontractanten, o.a. bij het marinehospitaal te Willemsoord. De vcrpleegkosten van een marineschepeling hebben in 1982 bedragen f 9,08 per dag. Art. 56. Tot aan liet begin van 1933 was voor den dienst bij de centrale schoen- en' kleermakerswerkplaats te Leiden een onderofficier van een der korpsen bij die werkplaats gedetacheerd. Deze onderofficier kwam in mindering van het pen van dit korps. Bij de jongste inkrimping van het aantal onderofficieren per regiment bleek bet niet langer mogelijk op voorschreven wijze in den dienst bij bedoelde werkplaats te voorzien, en moest dus een sergeant-majoor-instructeur méér worden uitgetrokken, uitsluitend voor die werk-plaats.
18
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934.
Art. 68. De leger- en vlootpredikant in algemeenen dienst heeft behoefte aan een hulpkracht op zijn bureau. Eeeds sedert jaren was daar iemand werkzaam, aanvankelijk als actief-dienend adjudant-onderofficier, later, als gepcnsionneerde, op arbeidsovereenkomst. Met het oog op de gedwongen dienst verlating van een aantal onderofficieren in het voorjaar van 1933, is aan die administratieve hulpkracht, die een pensioen geniet tot hooger bedrag dan voor den adjudant-onderofficier t h a n s nog valt te bereiken, de arbeidsovereenkomst opgezegd. Te zijner vervanging is daarna de adjudant-onderofficier, van wien in het Voorloopig Verslag sprake is, aangewezen, waardoor de opwachtgeldstelling van een ander adjudant-onderofficier werd voorkomen, zoodat de getroffen maatregelen niet tot hooger uitgaven voor het Kijk hebben geleid. Art. 83. De verhooging van het salaris van een leeraar in de wiskunde is een uitvloeisel van de bepalingen van het Bezoldigingsbesluit (periodieke verhooging, salarisvermeerdering wegens het sluiten van een huwelijk en promotie aan een Nederlandsche universiteit). De raming van het salaris van den leeraar in hot lijnteekcnen houdt verband met het aantal lesuren, hetwelk in don loop van het kalenderjaar vermeerdering kan ondergaan. H e t ligt in de bedoeling om aan den amanuensis voor de natuurkunde, tevens instrumentmaker, den rang te verleenen van technicus, zoodra de in bewerking zijnde aanvulling van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1928 heeft plaats gevonden. Art. 87. Bij de raming van de uitgetrokken bedragen is de grootst mogelijk- zuinigheid betracht. Ingevolge de bestaande voorschriften wordt tot dusverre de eerste uitrusting der adelborsten door het Rijk bekostigd; of daarin wijziging behoort te worden gebracht, zal nader onder de oogen worden gezien. Art. 98. Naar bezuiniging op de kosten der opleiding wordt bij voortduring gestreefd, hetgeen blijken moge uit het terugloopen van het eindbedrag der artikelen 98 en 99, in vergelijking met 1932, met een bedrag van f 206 506. Vermindering van het aantal militaire en burgerleeraren vindt plaats, waar dit maar eenigszins mogelijk is. Het spreekt echter vanzelf, dat het aantal leeraren meer verband houdt met het aantal te doceeren vakken dan met het aantal lerlingen. Het terugloopen van dit laatste aantal brengt dus nog niet onmiddellijk mede een evenredige vermindering van het aantal leeraren. Combinatie van vakken heeft reeds zooveel mogelijk plaats. E r mag evenwel niet over het hoofd worden gezien, dat bij de Koninklijke Militaire Academie onderwijs moet worden gegeven, zoowel voor het leger bier te lande als voor dat in Nederlandsch-Indië, voor elk der wapens der infanterie, der cavalerie, der artillerie en der genie, benevens voor de militaire administratie. Bovendien zijn aan de academie een applicatiecursus voor het wanen der genie en een opleidingscursus voor het hoofdgymnastiek- en schermonderwijs verbonden. H e t onderwijs belieft 60 vakken, waaronder vele van uiteenloopenden aard. Van de diensten der militair,' leeraren wordt zoo ruim mogelijk gebruik gemaakt. De burgerleeraren zijn specialisten in hun vak, zoodat te hunnen aanzien combinatie van vakken niet steeds mogelijk is. Intusschen wordt hiernaar toch zooveel mogelijk gestreefd. Plaatsing bij de Koninklijke Militaire Academie van enkele officieren van het Nederlandsch-Indische leger zal steeds noodzakelijk blijven. Ten . i.rste is eigen ervaring in de tropen m li om de cadetten, bestemd voor den dienst in Nederlandsch-'lndië, naar behooren daarvoor op te lelden, ten tweede verschillen de reglementen en voorschriften van heide leger-; dermate, dat deze niet uitsluitend door officieren van het leger bier te lande kunnen worden onderwezen. Afgescheiden daarvan zou het onjuist zijn, indien aan de Koninklijke .Militaire Academie, waarvan de leer-
2.
VIII.
23.
lingen voor het grootste gedeelte bestemd zijn voor den dienst in Nederlandsch-Indië, geen der officieren verbonden zou zijn, die tot het Xederlandsch-Indische leger behooren en met de in dat leger geldende opvattingen en traditiën ten nauwste bekend zijn. H e t moeten missen van deze officieren zou tot gevolg hebben, dat de sterke band, die tusschen het opleidingsinstituut en het Nederlandsch-Indische leger behoort te bestaan, zou verloren gaan, tot schade van de opleiding. H e t aantal van deze officieren blijft echter tot het strikt noodzak-elijke beperkt. De vraag, of de geneeskundige verzorging, die in handen is van een burgergeneesheer, niet kan worden opgedragen aan een officier van gezondheid, moet bevestigend worden beantwoord. Daarbij moet echter in het oog worden gehouden, dat de ervaring heeft geleerd, dat in het algemeen niet kan worden volstaan met de diensten van een garnizoensarts, maar dat een afzonderlijke' geneesheer noodig is. De tegenwoordige functionaris is als burgergeneesheer werkzaam gesteld moeten worden wegens een tekort aan officieren van gezondheid. Zoodra het met hem gesloten contract zal zijn afgeloopen, zal evenwel de voorziening in de geneeskundige verzorging van het personeel en van de leerlingen der Koninklijke Militaire Academie nader onder de oogen worden gezien. De bibliotheek van de Koninklijke Militaire Academie bevat een belangrijke verzameling van boekwerken, welke zeer dikwijls als bron voor studie, ook door buitenstaanders, gebezigd wordt. De er aan verbonden bibliothecaris, die tevens belast is met het beheer van het leermiddelenmagazijn, heeft een volledige dagtaak. H e m door een der officieren, verbonden aan de Academie, te vervangen, zou uitbreiding van het aantal officieren noodig maken, waardoor geen bezuiniging zou worden verkregen. De aan de cadetten verstrekte zwarte kleeding is de uitgaanskleeding. Zou deze niet verstrekt worden, dan zou daartoe extra grijze kleeding gegeven moeten worden, waarvan de aanschaffingskosten slechts + f 10 minder bedragen dan die der zwarte kleeding. Aangezien, in dit geval, de cadetten, zoodra zij den onderofficiersrang zouden hebben bereikt, evenals allo andere onderofficieren, het recht zouden verkrijgen voor eigen rekening zwarte kleeding aan te schaffen, zou een bezuiniging, als hier bedoeld, ongetwijfeld tot gevolg hebben, dat de meer vermogende cadetten eigen zwarte kleeding zouden aanschaffen en de overigen niet. Tengevolge van een vergissing bij de vaststelling van het aantal paarden bij de K. M. A., voor de begrooting van het dienstjaar 1933, is het noodig geworden voor de begrooting van het dienstjaar 1934 een grooter aantal uit te trekken. Bovendien is de fourageprijs f 0,05 per dag hooger moeten worden geraamd. E e n en ander is oorzaak geweest, dat art. 98 sul) n moest worden verhoogd. Art. 99. Bij de verschillende scholen zullen in 1934 worden opgeleid: bij de infanterie 326 en de militaire administratie 25 leerlingen, te zamen 351 leerlingen, kosten per leerling f 2041; bij de cavalerie 25 leerlingen, kosten per leerling f 2049; bij de bereden artillerie 90 leerlingen, kosten per leerling f 2482; bij de onbereden artillerie GO leerlingen, kosten per leerling f2051; bij de genie 46 leerlingen, kosten per leerling f 1718; bij den geneeskundigen dienst 00 leerlingen, kosten per leerling f918. Art.
IOC. Gelet op de geringe sterkte van het aantal leor• der genie is het ongewenscht gebleken voor deze leerlingen afzonderlijk menage te doen voeren. v Zij nemen mitsdien deel aan de onderofficiersmenage bij het regiment genietroepen, waarvan de inleg op f 0,95 wordt • raamd. Bij de cavalerie kunnen, in verband met practisch er aan verbonden bezwaren, de leerlingen niet aan een onderofficiersmenage deelnemen.
Kijksbegrooting voor het dienstjaar 1934. Door het geringe aantal leerlingen is voor hun voeding per dag en per leerling een bedrag van f 0,95 uitgetrokken. In beide gevallen omvat dit bedrag van f 0,95 alle kosten, welke op bedoelde voeding drukken, bijv. ook de bereidingskosten, zulks in tegenstelling met het bedrag van f 0,ü0 voor de menages der leerlingen van de school der infanterie en der artillerie, welk bedrag alleen de kosten van de levensmiddelen in natura omvat. Art. 118. Ter beperking van het aantal op wachtgeld te stellen nog volkomen valide onderofficieren, is het aantal beroepsinstructeurs bij het Vooroefeningsinstituut tijdelijk uitgebreid. Naar mate er vacatures zijn als sergeant of sergeant-majoorinstructeur bij het wapen der infanterie ontstaan, kunnen, ter vervulling daarvan, onderofficieren van den vrijwilligen landstorm worden bestemd. De getroffen maatregel moge de gemiddelde kosten der opleiding per man verhoogen, hiertegenover staat een belangrijke verlaging van den post aan wachtgelden en een beperking van de instructieloonen voor verlofsinstructeurs, zoodat voor het Rijk in het algemeen deze maatregel geen belangrijk hoogere uitgaven zal medebrengen. Bovendien komt het de opleiding bij het Vooroefeningsinstituut ten goede, dat het onderricht is toevertrouwd aan ervaren instructeurs. Voegt men daarbij het niet tastbare, maar daarom niet minder beteekenend voordcel, dat gelegen is in het niet tot werkloosheid doemen van een vrij groot aantal nog volkomen bruik-bare krachten, dan meent oridergeteekende, dat — zooals hij cok reeds te vorigen jaro bij de mondelinge beraadslaging over het ontwerp der loopende Defensiebegrooting in de Tweede Kamer heeft opgemerkt — de getroffen maatregel in elk opzicht aanbeveling verdiende. Art. 134. Jn het afgeloopen jaar zijn door bemiddeling van het centraal plaatsingsbureau voor eervol ontslagen marinepersoneel 31 plaatsingen tot. stand gekomen. Art. 146. Het bedrag van den post „Artsen en studenten in de geneeskunde" houdt nauw verband met het aantal der studenten, die reeds een verbintenis hebben gesloten om na met Rijkssteun volbrachte studie, als officier van gezondheid te dienen. Hierbij zij vermeld dat, wat de zeemacht betreft, de subsidie, te genieten door studenten, die zich na een dezer dagen tot stand gekomen wijziging van de desbetreffende voorwaarden verbinden, '20 pet. minder zal bedragen dan de subsidie, tot dusverre uitgekeerd. H e t bedrag der subsidie voor de landmacht (f 5000) kan geen vermindering ondergaan o. m. in verband met het feit, dat collegegeld moet worden betaald tot bet doctoraal examen is afgelegd. In bestaande vacaturen als officier van gezondheid kon, als gevolg van de huidige tijdsomstandigheden zoowel bij de zee- als bij de landmacht, eenige malen werden voorzien door benoeming van afgestudeerde medici. Daarbij bleek evenwel, dat deze zich echter vrijwel zonder uitzondering alleen dan voor den militairen dienst beschikbaar stellen, indien bun bij benoeming, in den vorm van premie, gelijk aan de tegemoetkoming, die aan bedoelde studenten wordt verleend, een deel hunner studiekosten wordt terugbetaald. De ervaring heeft geleerd, dat in tijden, dat afgestudeerde medici met niet te groote moeilijkheden te kampen hebben om zich een positie in de burgermaatschappij te verwerven, het aantal artsen, dat zich voor benoeming tot officier van gezondheid aanmeldt en aan de voor aanstelling als zoodanig gestelde eischen voldoet, te gering is, om een regelmatige en voldoende aanvulling van de korpsen officieren van gezondheid van zee- en landmacht te verzekeren. De Minister
van
Defensie,
L. X. DECKERS.
2.
VIII.
23.
19
Aanvullende opgaaf van kostprijzen van schepen, vermeld in bijlage A van het VlIIste hoofdstuk der Rijksbegrooting 1934 (Memorie van Antwoord op Voorloopig Verslag. Kostprijs van schepen.) I.
Gepantserde schepen en vaartuigen. b.
Kruisers.
Java Sumatra
f
c.
Pantserdekschip.
Gelderland
f e.
f van Nassau
Ka non n e e r b o o t e n .
Tyr b.
e.
f
226 879
f
2 113 752 1971057 224 500 218 750 218 750 202 389 145 264 235 107 943 697
Mij n e n l e g g e r s .
Van Meerlant Douwe Aukes Balder Hadda Vidar Vulcanus Havil: Bulgla Nautilus
Torpedoboot jagers.
de Ruyter Evcrtscn Kortcnaer Piet Hein van Galen Witte de With Banckcrt van Nes d. 1 2 3 6 0 7 8
f
,
4 5 6 7 8
4 4 4 4 4 4 4 4
071791 779 660 341103 331145 496 446 520 734 423 450 433 030
Torpcdobooten. f
e.
O. O. 0. 0. O.
2 702 867 2 646 225 2 211164
Ongepantserde schepen en vaartuigen. a.
Z. Z. Z. Z. Z. Z. Z.
3 057 944
Flottieljevaartuigen.
Florcs Soemba Joluin Maurits II.
21239201 20 300 631
750 275 730 531 712083 483914 483 052 484 125 509 856
Ondcrzecbooten.
f
532 058 540236 657 844 661 345 943 751
20
Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934. O. 9 0.20 0.11 O. 12 O. 13 0.14 0. 15 M I (mijnenlegger) K II K III K IV K V '. K VI K VII K VIII K IX K X K XI K XII K XIII K XIV
VIII.
f
4 0 1 1 308 4066689 4065920 2 557 595 2 4 4 3 501 2461135 2 173 720 679 500 2440425 2800074 2 533 370 2 362 333 2 299 142 2 350 101 3 524 355 3 248 918 3 312 772 3235394 3 185 583 3 201715 3 185 959
2.
VIII.
23—26.
pagina 2 onder Titel A. Gewone dienst. wordt verminderd met:
Afdeeling I. Departement f Totaal der afdeelingen pagina ,1 Afdeeling I . Departement ... Artikel 2. Personeelsuitgaven
270 f 1 380 819 270 87 887 213 270 1 380 819 270 1 258 664
Toelichting. I n verband met cene door den Ministerraad genomen beslissing, dat bevordering tot administrateur of referendaris niet zal plaats hebben, is het, daarvoor uitgetrokken bedrag teruggenomen. De Minister
van
24,
L. N. DECKERS. 2.
VIII.
25.
VERSLAG.
Vastgesteld den lOden November 1933.
(Ingezonden bij brief van 7 November 1933.)
TILANUS. SCHAÊPMAN. ENGELS. BRAUT1GAM. D U Y M A E R VAN T W I S T .
In het wetsontwerp worden de volgende wijzigingen aangebracht : Onder artikel I : 2.
Titel A. Gewone dienst. wordt \ermiuderd met
A. Departement Totaal van Titel A Geheele dienst
Defensie,
De Commissie van Rapporteurs voor het wetsontwerp tot vaststelling van hoofdstuk V I I I (Departement van Defensie) der Rijksbegrooting voor het dienstjaar 1934 is, na kennis genomen te hebben van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag wegens dit wetsontwerp, van oordeel, dat door deze gewisselde schrifturen de openbare beraadslaging over het voorstel genoegzaam is voorbereid.
NOTA VAN WIJZIGINGEN IN HET WETSONTWERP.
pagina 1
er mitsdien gebracht o p :
f
en mitsdien gebracht op:
270 f 1 380 819 270 87 887 213 270 88 050 213
VIII.
26. NOTA VAN V E R B E T E R I N G . I n de Bijlagen verbeterd.