Bijlage 1: Lijst van leerlingen van Tekeninstituut Bik en Vaandrager. Opmerking: Deze lijst is samengesteld op basis van de cv’s van bekende Nederlandse beeldende kunstenaars en dus zeker niet compleet. De redactie stelt het op prijs nader geïnformeerd te worden over eventuele onjuistheden en/of aanvullingen.
Baljeu, G.A. (Gustaaf Adolf)
Datum vanaf:
Datum tot:
1918
1921
Bruijn Ouboter, R. de (Rudolf) Duijne, J. van (Jacob) Eckart-Bisschop, S. (Sara) Gerretsen, H.A. (Huub)
1919
Giesen, J.Th. (Jan)
1914
1918
1914
1916
Haanebrink, T. Hemkes, J. (Johan) Heyligers, J. (Nettie) Katamsi, R. (Raden) Kuipers, H.J. (Henk) Melse, J. (Johan) Niekerk, C.C. van Palthe, G.J. Pieck, H.C. (Henri) Pietersen, J.A. (Johannes) Scherft, J.D. (Johan) Schrofer, W. (Willem) Stracké, L.W. (Leo) Struick du Moulin, J.G.T. (Dora/Do) Vliet, S.J.P. van (Paul) Weert, H.J.M. van
Bijlage 2: Sollicitatieverloop Vlissingen zomer 1921. Weergave van de brieven rond de sollicitaties inzake een Leraar Hand- en vaktekenen aan de Burgeravondschool en Avondschool voor handwerkslieden te Vlissingen. De hier getoonde brieven zijn alle afkomstig uit het Gemeentearchief van de Stad Vlissingen; de gehanteerde data zijn de data zoals vermeld op de brieven. De aankomstdata liggen over het algemeen één of twee dagen later. 25 juli 1921: Aanvraag tot eervol ontslag door Louis Heymans i.v.m. aanvaarding van eenzelfde functie bij een soortgelijke school te Middelburg. 28 juli 1921: Advertentie voor invulling van de vacature in o.a. de Vlissingse Courant. 3 augustus 1921: Sollicitatiebrief van Gustaaf Adolf Baljeu uit Middelburg, die echter studeert bij Bik en Vaandrager in Den Haag voor zijn Middelbare akte. 6 augustus 1921: Sollicitatiebrief van Henri Pieck uit Den Haag, werkzaam als leraar bij Bik en Vaandrager. In het bezit van de Middelbare akte. 7 augustus 1921: Sollicitatiebrief van Jan Th. Giesen uit Den Haag, werkzaam op een tweetal Openbare scholen te Den Haag en bij Bik en Vaandrager. In het bezit van de Middelbare akte en beschikbaar per 1 september. 26 augustus 1921: Raadsbesluit no 6 van de gemeente Vlissingen: benoeming H.C. Pieck en als tweede mogelijkheid wordt Jan Th. Giesen genoemd. Benoeming tot 31 augustus 1922. 10 september 1921: Afwijzing van de benoeming door H.C. Pieck met als reden de te lage salariëring, die hem niet eerder was bekend gemaakt. 13 september 1921: Brief van Jan Th. Giesen aan de Raad waarin hij meedeelt “Heden kwam ik toevallig ter oore dat den Heer H. Pieck voor zijn benoeming aan uw school zou bedanken” etc. Hierin stelt Jan Th. Giesen dat hij als tweede direct ter beschikking is. 30 september 1921: Raadsbesluit ter benoeming van Jan Th. Giesen voor de periode van 1 september 1921 tot 31 augustus 1922. 3 oktober 1921: Brief van de gemeente Vlissingen aan Jan Th. Giesen met zijn benoeming.
Bijlage 3: Feiten inzake De Werkers Exposities: September 1928 Volksuniversiteit Den Haag, Laan van Meerdervoort 49 Oktober 1928, Kunstnijverheidshuis De Distel te Rotterdam December 1928 Volksuniversiteit Den Haag Mei 1929, zalen firma J.A.Boskamp te Overveen
Deelnemers (leden): Oprichters: Giseken Termote Bekman (secretaris) Giesen Van Heel (penningmeester) Bulthuis Van der Hoef Bolle Carl Begeer
Overige leden: Le Cointre Van der Hoef van Rossem Johan de Vries De Lorm
Tentoonstellingscommissie v.d. Hoef voorzitter van Heel penningmeester Giesen secretaris
Belangstellenden: Van Konijnenburg
Bedrijven: (2e expositie) Plateelbakkerij Zuid-Holland uit Gouda Koninklijke Begeer Voorschoten Glasfabrieken Leerdam Konkl. Weverij van Dijk Eindhoven
Bijlage 4: Lesroosters Jan Giesen aan de Teekenacademie te Den Haag
Bijlage 5: Hoe kunnen de geestelijke gaven ingeschakeld worden voor ons aller welzijn? Van gebondenheid, naar ongebondenheid, tot vrijheid in gebondenheid.
Een volk in nood en het roept om kunst, een volk vrij en de kunstenaar moet maar zien, dat hij aan de kost komt. Ja dat is nu wel het zeer droevige van het kunstenaar zijn. Er was zelfs voor den oorlog een ondersteuningsfonds voor de kunstenaars, mappen werden uitgegeven met als titel : “Kunst in Nood”’. Aan wien den schuld?
Het evolutie-proces der menschheid gaat nu eenmaal gepaard met veel leed, vele richtingen op godsdienstig- en politiek gebied komen en verdwijnen weer, maar allemaal beïnvloeden ze, hetzelfde ten goede of ten kwade, min of meer den mensch. En daar doorheen weefden de kunstenaars, kunstambachtslieden het stramien van schoonheid, die tot in allen tijden getuigenis afleggen, van de vlucht der menschheid naar hemelsche verte. Maar aangezien hun werk in vroegere cultuurperioden hoofdzakelijk utiliteitskunst was, de kunstambachtsman was hier vanwege zijn dienende functie ingeschakeld in het maatschappelijk leven is door de ontwikkeling der mensch, de gebondene geëvolueerd tot de individuele, de kunstenaar werd daardoor maatschappelijk afhankelijk van de enkeling. En als wij dan bedenken dat voor deze oorlog ons land toch zeker, niettegenstaande alle bezwaren, tot een van de meest welvarende landen moge gerekend worden, was de loonstandaard van ons volk, als volgt: 95% had een jaarlijks inkomen van F.5000,- en daaronder; 85% hiervan zelfs onder de F.2000,-; dus maar 5% had een inkomen van boven de F.5000,-. Hier moet direct in het midden gebracht worden dat het meerendeel van boven de F.5000,- nu niet direct kunstwerken kocht van hedendaagsche kunstenaars maar uit het oogpunt van geldbelegging, oude kunst. De Overheid bemoeide zich al bitter weinig met kunstaangelegenheden. De kunstenaars waren dus hoofdzakelijk afhankelijk van die andere groepen, welke nu niet direct in staat waren kunstwerken te kopen, en daar komt nog bij, dat een auto, een wagen veel aantrekkelijker was, want sport en techniek stonden in het middelpunt der menschelijke belangstelling. Hoe sneller des te genotvoller, zoo vloog men van de eene stad naar de andere, van het eene land naar het andere en men had nog niets gezien. Aan de andere kant nam de kitsch door dit soort ontwikkeling hand over hand toe. De fabrikanten, op welk terrein ook, der woninginrichting enz. produceerden maar, en dat gepaardgaande met een toenemende concurrentiestrijd, om aan die smaak van het publiek te voldoen; nog nooit is er in de wereldgeschiedenis zooveel viesigheid gefabriceerd. Daar stond dus de kunstenaar verlaten, onmaatschappelijk, hij was in nood (hier kom ik dadelijk op terug).
Er was hier en daar wel eens, ook op het terrein der kunst, door het veldwinnen der sociale gedachte een zekere opleving te zien, maar men voelde toch in alles, dat wij bergafwaarts gingen en snel ook. De mensch leefde in een platvloersche verburgerlijkte politieke wereld. Christus dreef ze eens uit den tempel, en wij gingen door, de mammon dienende. Nu heeft Hij den tempel weer eens gereinigd; maar grondig. Het is een puinhoop geworden en naakt middenin staan de overgeblevenen, die het weer eens mogen probeeren na deze harde les. Alle zijn we dus min of meer schuldig, het is de lijdensweg der menschheid. Maar door het leed, zullen de kunsten van zelfsprekend weer in die banen geleid moeten worden, welke zij van oorsprong gehad hebben, beter gezegd ze groeien er heen, daar zij door hun noodzakelijkheid, onontbeerlijk zijn. Dit nader uiteenzettend: Den menschheid uit zijn gebondenheid gegroeid naar het individuele vrije mensch, tot de ongebondene. De kunstenaars, de dienenden naar de vrije kunst uitgegroeid tot de niet-dienenden. De mensch werd de losbandige. De wetenschap heeft to dit alles het zijn bijgedragen. Maar daarin zijn de laatste jaren voor deze oorlog zulke ontdekkingen gedaan dat de grootste geleerden op het gebied der natuurwetenschappen tot de absolute erkenning zijn gekomen van de Godsgeest, welke alles omzweeft. Voorwaar geen kleinigheid. En dat in z’n korte spannen tijds, van af zeer materialistische negentiende eeuw. Hiermede gepaard gaande was er naast was er naast de vrije kunst een meer bindende kunstvorm groeiende, ook de sociale gedachte bracht een meer bindende vorm in de samenleving der mensch. Dit alles bleef beperkt tot zeer kleine groepen van menschen. Wat is die bindende stof; Dat is nu juist die ongekende kracht, die Godsgeest die alles omzweeft en indringt, Zijn Alliefde en die Hij geeft, schenkt in gaven, talenten aan ons, voor het geestelijk welzijn van alle volkeren der aarde. Laten wij dan nu toch hopen onze les geleerd te hebben, dat die geestelijke gaven gebruikt worden tot ons aller welzijn en wij daardoor tot een hechtere gemeenschap komen, dan zullen wij weer een gebonden menschheid worden, en dit zal van zelf een geheel andere gebondenheid zijn, eigen aan de twintigste eeuw en daar zal uit groeien een nieuwe cultuur. Nu begrijpen wij het Woord; De mensch zal bij brood alleen niet leven Matth.4:4. Vergadert U geen schatten op de aarde Matth.6:19 Maar vergadert U schatten in den hemel Matth. 6:20 Daarom zijt niet gezorgd, zeggende: wat zullen wij eten? Of: Wat zullen wij drinken? Of: waarmede zullen we ons kleeden? Matth. 6:31
Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid, en alle deze dingen zullen U toegeworpen worden. Matth. 6:33
Voor deze herboren mensch is noodig een herboren school. Alle scholen; van kleuter- tot en met de hooge scholen moeten staatsscholen worden. Op dit fundament zal het nederlandsche volk uit zijn verdeeldheid tot een eensgezind volk groeien, voor de opbouw van het “HERREZEN NEDERLAND”
Van gebondenheid, naar ongebondenheid tot VRIJHEID in gebondenheid.
ONDERWIJS
De jeugd moet op de scholen in de eerste plaats meer doordrongen worden van het feit, dat het er niet alleen om gaat, dat de mensch maatschappelijk slaagt, maar dat het in hoofdzaak gaat, om de geestelijke waarde van het leven. Het gaat niet om het materieel, maar om het geestelijk bezit der dingen. Zoodoende dient men in het onderwijs, daaraan veel meer aandacht te besteden, dan tot nog toe het geval is geweest. Algemeen onderwijs. Naast de vakken van algemeene ontwikkeling van ons volk, welke in ons land voor den oorlog vrij goed waren, moet er, de grootst mogelijke zorg besteed worden aan onderwijs in: declamatie, zang, teekenen, rhytmische- en gewonen gymnastiek, handenarbeid en handwerken, te geven door vakonderwijzers. Algemeen vormend onderwijs. Aangaande het algemeen vormend onderwijs ( H.B.S., Gymnasium, Lycea enz). Dit onderwijs dient grondig herziend te worden; betreffende zijn overladenheid der exacte vakken. Hier dient in gevoerd te worden: declamatie, zang, muziekgeschiedenis, teekenen, kunstgeschiedenis (in den zin van kunstontwikkeling), gymnastiek, waarnaast de dans, en handenarbeid. Verder invoering van Godsdienstonderwijs op alle scholen van algemeen- en algemeen vormend onderwijs. Van radio en film dient voor ons onderwijs in de toekomst veel meer gebruik te worden gemaakt, deze zullen dan van onschatbare waarde blijken te zijn. Ook voor de kunstenaars is hier een groot werkterrein weggelegd o.a. de architectuur der schoolgebouwen en het sierende element in- en uitwendig, schoolplaten, boeken en hun verzorging, enz. Voor deze oorlog was er in deze richting hier en daar in het bijzonder de groote steden al een stroming merkbaar, dit moet na deze harde les, welke we allemaal gekregen hebben, geen stroming meer blijven, maar dient in daden omgezet te worden, dan zal ons onderwijs getuigen van “SCHOONHEID IN OPVOEDING” te zijn voor het levensgeluk van ons volk.
Ons onderwijs, in deze banen geleid, zal er dan ook toe bijdragen, dat het vandalisme, wat de Nederlandsche jeugd bij uitzondering eigen is, in de toekomst tot het verleden zal gaan behooren. Dienaangaande zal de opleiding van onderwijzers, leeraren enz. grondig herzien moeten worden, opdat zij voor bovengenoemd onderwijs capabel zullen zijn. Onderwijzers, leeraren, architecten, schilders, schrijvers, boekverzorgers, regeering: dit is het eenigst fundament voor de ontwikkeling van het Nederlandsche volk, voor zijn geestelijk en materieel welzijn. In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID voor “HERREZEN NEDERLAND”.
MUSEUMWEZEN Het muzeumwezen, heeft voor den oorlog al een heele zuivering ondergaan. Op deze ingeslagen weg voortgaande in nauwer contact met kunstenaars en ingeschakeld voor het onderwijs, zal het een groote opvoedende waarde hebben voor de kunstzinnige ontwikkeling van ons volk.
MUZIEK, DANS, TONEEL, FILM. Van overheidswege, moet hier veel gtootere zorg aan besteed worden, zodanig, dat er door deze categorien van kunstenaars, datgene gebracht kan worden “HET HERREZEN NEDERLAND” waardig en in ruimere mate dienstbaar gemaakt voor ons onderwijs. Dit zal dan het zijne er toe bijdragen, dat men meer eerbied krijgt voor de talenten onzer eigen landgenooten. Want in dit mentaal gebrek moet het Nederlandsche volk opgevoed worden.
FABRIEKSMATIGE PRODUCTIE van gebruiksvoorwerpen enz., welke in de menschelijke behoefte moeten voorzien. De fabrieksmatige productie en concurrentiestrijd hebben al deze artikelen verlaagd tot een vulgariteit, waar ten spoedigste een eind moet worden gemaakt. Deze kitsch kan tegen gegaan worden door de inschakeling van de kunstenaar , respectievelijk kunstnijveraar. De Staat dient hier in het belang van de volkswelvaart in te grijpen. Er dient een samenwerking tot stand gebracht te worden tusschen fabrikant, fabrieksarbeider en kunstenaar, zoodat alles wat in de menschelijke behoefte voorziet: o.a. meubels, tapisserie, potterie, glaswerk, enz. enz. door de kunstenaar geestelijk geënt dient te zijn. Het kwam zoo voor de oorlog wel eens sporadisch voor, dat een fabrikant een kunstenaar uitnoodigde om voor hem een ontwerp te maken betreffende een fabrieksmatig te vervaardigen artikel. Dit heeft inmiddels bewezen dat het praktisch uitvoerbaar was en zeker met zeer bevredigende resultaten.
UITGEVERIJ
Ook de uitgeverij van boeken, platen, enz. dient in de hierboven genoemde weg te worden geleid. (Hier was voor den oorlog reeds eenige verandering in gekomen). Door samenwerking is hier veel schoons te bereiken, tot opvoeding dus veredeling van het nederlandsche volk. In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID Voor het “HERREZEN NEDERLAND”.
ARCHITECTUUR Steden, dorpen, gehuchten en vlekken staren met hun gapende wonden, geslagen door het oorlogsgeweld, ons aan en vragen om spoedig herstel, voor de woningnood, die alom heerscht dat wil niet geen noodwoningen te bouwen, want dat zou geen herrijzenis van Nederland beteekenen, dat zou zijn een pleister op de wonde leggen. Hier dient de regeering, onmiddellijk in samenwerking met ervaren architecten, ingrijpende maatregelen te nemen, en wel door de algeheele bescherming van de titel architect. Daardoor zal het bouwen van woningen etc. onmogelijk geworden zijn door kleine bouwertjes en aannemers met zg. tweedehandsch architectjes, te eigen bate gespeend van elke gemeenschapszin. Het is de zedelijke plicht van onze architecten tot eerbiediging van elkanders gaven te komen en gezamenlijk de gapende wonden te genezen, bebouwen, met een architectuur, geboren uit de chaotisch-zoekende periode van voor den oorlog en waar deze oorlog zeker het zijne toe bijgedragen zal hebben, wat betreft allerlei internationale bouwkundige leuze en phraze. Die architectuur zal dan vanzelfsprekend getuigen; met een materiaal Nederland eigen, rekening houdend met volkskarakter, klimaat, bodemgesteldheid, enz.; van een stedenschoon welke één is met ons wonderschoon Nederland. Naar ons toekomstig stedenschoon met ons reeds een hoog plan staand plantsoen-architectuur, moet verrijkt worden met standbeelden, monumenten, o.a. vrijheidsmonumenten –geen overwinningsmonumenten- enz. want daar was ons land zeer arm aan. Het is een volksplicht zijne groote mannen en vrouwen te eeren, dat is geen aanbidding van den mensch, maar getuigt van eerbied en dank omdat er uit ons volk zulke groote geesten ontstaan zijn, tot ons aller welzijn. Wat de monumentale gebouwen aangaat, o.a. scholen, kerken, stadhuizen, kantoorgebouwen, enz. enz; hetzij, dat ze door opdrachten van Overheidswege of door particulieren gegeven worden; daarbij moet een dusdanige percentage van de bouwsom uitgetrokken worden voor haar algeheele verfraaiing van het uit- zoowel als inwendige.
Architecten, schilders, beeldhouwers, kunstnijveraars, principalen en regeering, ook hier: In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID Voor het “HERREZEN NEDERLAND”
KERK
Was overal voor den oorlog de vervlakking, de verwording te zien en dan te bedenken dat in de kerk het Woord werd verkondigd. Dan komt men tot de overtuiging dat het met die kerken toch zeer droevig gesteld was. Daarvoor gebruikte men : HET EVANGELIE” Ja zelfs de kerken waren verpolitiekt om de macht te hebben, zoodat de eene groep de andere kon knevelen. Hebt Uw naaste lief als Uzelfde. De eene kerkelijke groep was al fanatieker dan de andere. En die kerk bracht zoogenaamd het WOORD. Zij hebben niets, maar dan ook totaal niets van JEZUS VAN NAZARETH begrepen, om over het KRUIS maar te zwijgen. Er zijn wel enkele geweest die zoekend waren en getracht hebben iets te redden, maar er was niets meer te redden. Het is ook te begrijpen, als het overgroote deel der kerken zich bezighielden om de wereldluijke macht in handen te krijgen, dat daar dan ook absoluut geen sprake meer kan zijn, om het geestelijk welzijn de mensch te stimuleren. Niemand kan twee heeren dienen; hij zal den ééne haten en den anderen liefhebben. Matth.6:24. Ze hebben er dan ook een liefgehad en hardstochtelijk ook: “DEN MAMMON” (de macht). Goed voorgaan doet goed volgen. Wij zijn dan ook diep den afgrond ingegaan, het is ontzettend geweest en in die allerhoogste nood de menschheid is er een interkerkelijke samenwerking ontstaan daar is dan ook wel een enorme tol voor betaald. Maar niet tegenstaande dat -het is niet te geloven- waren er nog enkele theologen- en men zeide het waren zeer knappe- aan hety haarkloven gegaan over de een of andere theologische stipsvondigheid en dat terwijl miljoenen soldaten elkaar aan het afslachten waren, duizenden vliegtuigen, tanken, vliegende bommen, dood- en verderf zaaiden, zelfs onder vrouwen en kinderen. Dat waren dan toch wel dienaars van de kerk welke veel geleerd hadden. “De Heere kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel zijn” 1Cor.3:20 Maar nu de aarde nog smeult van dezen menschonteerenden oorlog, moeten het overgroote deel der theologen, priesters, kerkgangers, enz., toch waarlijk nu wel zoo, langzamerhand tot de erkenning zijn gekomen, dat zij gezamenlijk met innige samenwerking mede moeten bouwen, aan een sociaal economische structuur op geestelijk en materieel gebied, welke met bazuin geschal uit deze donkerste aller tijden, baanbrekkend als een Phoenix uit de asch zal herrijzen. Rukt dan allen af het masker van een verwarden vroomheid, om het met verhelderder blik te zien ’t eenigst Onwankelbare op het edelste graniet te midden der nog rookende puinhoopen DE BLIJDE BOODSCHAP “HET EVANGELIE”
Tot heil en vreugd der mensch.
Nu is er geen schooner daad denkbaar, dan dat zij beiden, het boetekleed aantrekken, tot elkander komen, de priester en de kunstenaar, zodat de RELIGIE en de KUNST weer één wordt. En dat ééne zuiverend wedergeboren: predikent het Woord en wijding gevend aan het in- en uitwendige van het kerkgebouw en dat zal getuigen van een geheiligd doel na te streven, van een blij religieus belijden der GANSCHE GEMEENTE.
Op dit fundament moet KERK In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID In het “HERREZEN NEDERLAND gebouwd worden.
Van gebondenheid naar ongebondenheid tot VRIJHEID in gebondenheid.
KUNSTENAAR Nu er zooveel schoons verpulverd is door het niets ontziende geweld der oorlogsmachine der zoo zeer verdwaasde menschheid, en de aarde nog kreunt, dan roepen wij: zou dit dan allemaal tevergeefs zijn geweest? Dan gaan onwillekeurig onze gedachten terug, ja eeuwen en zien wij de bezige handen zich zelf vergetend alleen werkzaam bezig te bouwen, beitelen, penseelen, enz., nietvragend waarom, of waartoe alleen maar gevend in blijheid dienend en zoo verreed het eene moment al schooner, dan het andere alleen Hem dienend, dan worden wij stil nu een groot deel wat zij wrochten, deze vrome ambachtslieden, van deze aarde verdwenen is. Nu hoorden wij nog roepen groepen onzer hedendaagsche kunstenaars (schreeuwen) ja ’t klinkt ons nog in de ooren: weg met die kunstschatten uit vroeger tijden, op de brandstapel er mede; wij doen het nu! Die kreet is verhoord. Wat hebben zij dan toch gepresteerd. Veel schoons? Ach het waren kinderen die speelden met kubussen, zoo ontstonden groote blokkendoozen, sterk van kleur, rood, geel, blauw, een vlek, een lijn, veel zuchten, totdat zij zoo met zichzelf bezig waren en in een dusdanige waan verkeerden, een Übermensch te zijn. Door die eigenverheerlijking, ontstonden dusdanige minderwaardigheidscomplexen waardoor de verwaarloozing van het vak zulke vormen aannam, dat men zelfs niet meer van een vak kon spreken, het was ontaard in een getheoretiseer van phrazen op zogenaamd geestelijk maar vooral op occult gebied, zoodoende is het groote aantal kunstenaars ook zeer begrijpelijk, want iedereen kon bouwen, schilderen, musiseeren enz. enz. En de kunstcritisi werden door hen bewierookt als zijnde de navelkijkers, die steeds nieuwe occulte richtingen in het werk der kunstenaars ontdekten, en deze, togen weer met praten aan het werk. Ze waren zoo diep gezonken in eigenwaan, dat zij elkander niet meer begrepen, ’t was een babylonische spraakverwarring geworden.
Het is allemaal wel diep drievig te moeten constateren, dat van de edelambachtsman de dienende, naar de vrije kunstenaar, tot de ongebondene, de losbandige is overgebleven. Maar zoals het hiervoor reeds gezegd is, was er ook door dit chaotisch tijdperk der kunsten een richting waar te nemen naar de meer bindende kunstvorm, de dienende. Men noemde dat de toegepaste kunsten. Deze laatste benaming was zeer geliefd bij de vrije kunstenaars als zijnde een minderwaardig soort kunst. Zoo in en in ziek was de vrije kunstenaar geworden, het olieverf schilderij was volgens hem het alleenzaligmakende, zij leden allen aan een oliecomplex. Mannen zooals Berlage, Prof. Der Kinderen, Thorn Prikker, Prof. Roland Holst, Willem van Konijnenburg, om slechts enkele te noemen, hebben in die toegepaste kunsten heel wat gepresteerd. Zij waren zich er dan ook volkomen van bewust, dat de kunst door de groeiende sociale gedachten der menschheid weer in zijn oorspronkelijke banen geleid zou worden. Deze laatste groep van kunstenaars welke dus weer wilde dienen verwierpen ook niet de kunstuitingen hunner voorouders maar zij waren er van doordrongen dat men op de erfenis hunner groote voorgangers voort moesten bouwen. Daarvoor was in de eerste plaats een gedegener ondergrond noodig, dus vakbekwaamheid om in die richting werkzaam te kunnen zijn, zoo werd het edelambacht langzamerhand weer in eere hersteld. Hier voelen wij het verlangen van de vrije mensch, het individu naar gemeenschapszin, VRIJHEID in gebondenheid.
Nu de geheele menschheid deze bijna alles vernietigde oorlog nauwelijks te boven is gekomen, dan moeten het toch zeker de kunstenaars zijn, hetzij : woordbrengers, schrijvers, architecten, beeldhouwer, schilders, enz., die begrijpen, dat deze onteerde menschenslachting niet tevergeefs mag zijn geweest, maar juist zij tot de volkomen erkenning moeten zijn gekomen van de prophetische gaven welke hen geschonken zijn, in dienenden vorm moeten omzetten, zodat zij zich weer volkomen ingeschakeld weten in de door hen mede op te bouwen maatschappij, welke sociaal economische structuur het tot een onmogelijkheid maakt, dat één volk, of volkeren weer opgezwiept zouden worden door haatzaaiend, met gifinspuitend zaad van groepjes of groepen, welke het alleen te doen is om hun vraatzuchtige klauwen uit te strekken om de wereldheerschappij.
In zoo’n maatschappij is voor de kunstenaars weer de taak weggelegd, zooals er eens geweest is, dan zal er ook geen sprake zijn, van steuntrekkende kunstenaars.
Maar dan zal er van hen ook veel geeischt worden en wel: naast een gedegen vakkennis, mensch probeeren te worden. Zij zullen het voorbeeld moeten geven van wat dienen is. Zoodoende zal er in de bestaande kunstorganisaties veel moeten veranderen. Ja, ze zullen van voren af aan opgebouwd dienen te worden. Het fundament moet goed zijn.
Als de zuivering heeft plaats gehad, dan kan een groep gevormd worden tot een werkgemeenschap, waarin alle scheppende kunsten zijn opgenomen, zoals: muziek, literatuur, architectuur en de beeldende kunsten. Zoo zullen er in nederland verscheidene werkgemeenschappen ontstaan, beschermd dus erkend door de Staat door middel van een departement van Kunsten met
als Minister een deskundige. Alleen de aangesloten kunstenaars bij zoo’n werkgemeenschap mogen opdrachten van de Staat, Kerk, Gemeente, of particulier enz., aanvaarden. Iedereen, die advies verwacht, op de een of ander aangelegenheid betreffende kunst, kan zich vervoegen bij zoo’n werkgemeenschap.
De vakontwikkeling van jonge talenten, zal geschieden op onze academien en conservatoria. Er zullen hier en daar vanzelf sprekend wel grote veranderingen plaats moeten hebben om het onderwijs in die banen te leiden, waar dit citaat over gaat.
De docenten die leiding moeten geven in de vakontwikkeling der jonge talenten, dienen zelf vakmenschen te zijn en moeten praktisch werkzaam blijven en geheel gezuiverd zijn van alle vooroorlogsche wanbegrippen, omtrent stromingen, welke alleen medegewerkt hebben om de toen heerschende ziekte aan te kweken. Het zal moeten zijn een terdege vakopleiding, tot praktisch bruikbare kunstambachtslieden, die vakkundig stuk werk kunnen leveren en dat zal de fundeering zijn voor hun verdere ontplooiing.
Een vakkundig werkstuk van een edelambachtsman, biedt reeds een schoonheidsontroering.
Jonge talenten dienen in ootmoed een diepe respect te hebben voor het hen omringende: “Gods schepping: . Ieder zal volgens eigen roeping zich in vroomheid daarvoor buigen en trachten met groote liefde het waarneembare met materiaal het vak eigen, mede te deelen. Indien hij daarin steeds is doordringt, dan zal hij pas gaan ervaren de ongekende schoonheid en grootheid van Gods schepping. Dan zal hij niet zeggen, dat er geen wonderen meer zijn, (want men zegt altijd: de wonderen zijn de wereld uit) Hij zal gewaar worden omringd te zijn met wonderen. Het leven wordt voor hem één wonder.
“HET SPROOKJE WORDT WERKELIJKHEID”
Zoo werkend en daardoor zijn geest verrijkend, zal zijn werk langzamerhand door een toenemende liefde voor vak, materiaal en het hem omringende; getuigen van ongekende krachten welke door hem heen vloeien.
Zijn talent op deze wijze gebruikt en ontwikkelt zal verdubbelen; dit is de liefde Gods. Hij zal zich geroepen weten, en is dankbaar om mede te mogen arbeiden aan Gods bouwwerk, te mogen dienen, en tot het gelukzalige besef komen wat VRIJHEID is.
Ware VRIJHEID ontstaat pas door zich gebonden te weten.
“ZOOWIE ZIJN LEVEN VERLIEZEN ZAL OM MIJNENTWIL, DIE ZAL HET BEHOUDEN.” Lucas 9:24
Geen opdracht, hoe klein het ook is, zal hij versmaden, want door de op deze wijze ontstane vakbekwaamheid zal hij het kleine groot maken.
Van gebondenheid naar ongebondenheid tot VRIJHEID in gebondenheid.
Zoo zullen onze kunstenaars als eeuwen her weer hun lied zingen. In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID in het “HERREZEN NEDERLAND”
Nu wij dan eindelijk van deze barensnood verlost, weer vrij zijn, er nog veel geween is omdat helaas velen niet meer in ons midden zijn, en wij aan de eene kant een arm volk geworden zijn, laten wij er dan voor waken, dat deze strijd niet tevergeefs is geweest, maar hoe droevig het misschien ook klinkt, dankbaar zijn dat wij gelouterd door de Groote Bouwmeester, uit deze voor ons allen zoo zwaren strijd mochten herrijzen.
Hebbende nu verscheiden gaven, naar de genade die ons gegeven is, zoo laat ons die gaven besteden, het zijn prophetie naar de mate des geloofs, hetzij bediening, in het bedienen; hetzij die leert in het leeren; hetzij die vermaant in het vermanen; die uitdeelt, in eenvoudigheid; die een voorstander is, in naarstigheid; die barmhartigheid doet in blijmoedigheid.
De liefde zij ongeveinsd. Hebt eenen afkeer van het booze, en hangt het goede aan. Hebt elkander hartelijk lief met broederlijke liefde, met eere de één den ander voorgaande. Rom.12:6, 7, 8, 9, 10.
Alware het dat ik de talen der menschen en der Engelen sprak, en de liefde niet had, zoo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. I Cor.13:1
Een grootmoedig volk, kiest Uw leiders, uit de edelste de zuiverste mannen van Uw volk.
Aan deze zuivere menschen geven wij ons over, met in het hart van ons volk, Zij die getoond heeft DE MOEDER DES VADERLANDS te zijn, een Oranje telg, het bindend element van gansch ons volk, HARE MAJESTEIT KONINGIN WILHELMINA
Zij zeide:
“Als er dan verandering moet komen, moeten wij niet terugdeinzen om radicaal te veranderen”.
DE MOEDER DES VADERLANDS met deze edele deskundige mannen ons LEIDERSCHAP, zal zijn een sterke rechtvaardige hand in een democratische staat, overtuigd van haar moeilijke en zware taak, wetend: ZOO WIE ONDER U ZAL WILLEN GROOT WORDEN, DIE ZIJ UW DIENAAR. Matth.20:26
Mijn schilt en de betrouwen Zijt Ghij, o Godt mijn Heer Op U so wil ick bouwen, Verlaet mij nimmer meer ! Dat ick doch vroom mach blijven, U dienaer ’t allerstondt, De tyrannie verdrijven, Die mij mijn hert doorwont,
Gij groot volk gelouterd, maar niet verslagen zijt, Eensgezind, opbouwend ons verwoest vaderland. In VRIJHEID dienend en dienend om VRIJHEID Voor het “HERREZEN NEDERLAND”.
Indien de leidende figuren van de volkeren dezer wereld tot dit inzicht zijn gekomen en hun aantal welke dit aanvoelen zal zeker niet gering zijn, dan zou door het menschelijk leed dezer oorlog het fundament gelegd zijn voor een sociaal economische statenbond, werkend voor het geestelijk en materieel welzijn, tot veredeling en verbroedering van alle volkeren dezer aarde.
Want God schiep de mensch, en schonk hem de gansche aarde met zijn ongekende schatten, zoowel in het water als onder en boven de grond, tot nutte en spijze. -------------------
De, dienende werkers van het illegale blad ……..die mij gevraagd hadden een artikel te schrijven voor dit gedenkboek ben ik achteraf zeer dankbaar, dat zij mij daarvoor in de gelegenheid gesteld hebben.
In het kort heb ik getracht uiteen te zetten welke dienende functies, de geestelijke gaven die ons zijn geschonken, kunnen hebben voor het welzijn van ons zoo dierbaar geslagen volk voor het “HERREZEN NEDERLAND”.
Gedaan in het jaar Des Heere November 1900 vier en veertig.
…………………