BIJDRAGEVERORDENING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DIENST GEZONDHEID & JEUGD ZUID‐ HOLLAND ZUID Besluit van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid houdende de vaststelling van bijdragen en vergoedingen van de deelnemers in verband met uitvoering van de Jeugdhulp zoals op‐ en overgedragen aan het organisatieonderdeel Jeugdhulp. Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid, Gelet op artikel 36, achtste lid van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid; Besluit vast te stellen: de Bijdrageverordening Serviceorganisatie Jeugd Artikel 1: Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. bijdrage: de bijdrage die elke deelnemende gemeente verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de aan het samenwerkingsverband overgedragen (gedelegeerde) taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 5, onderdeel IV van de regeling; b. vergoeding: de vergoeding die elk van de deelnemers verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de uitvoering van de aan de regeling opgedragen (gemandateerde) taken en bevoegdhedenals bedoeld in artikel 5, onderdeel IV van de regeling; c. deelnemersbijdrage: het totaal van de onder a en b bedoelde bijdragen en vergoedingen die deelnemers verschuldigd zijn in verband met uitvoering van aan de regeling (krachtens mandaat) opgedragen taken en bevoegdheden, respectievelijk de overgedragen (gedelegeerde) taken en bevoegdheden; d. samenwerkingsverband: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling; e. algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband; f. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband; g. deelnemers: de colleges van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c van de regeling;
h. directeur: i. organisatieonderdeel: j. regeling: k. begroting:
m. rekening:
n. begrotingsjaar: o. jeugdhulptaken
de directeur van het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid‐Holland Zuid; het organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 1 lid 1 sub h. van de regeling; de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid; het programma Jeugdhulp, uit de begroting van het samenwerkingsverband, bestaande uit de stukken die voor enig begrotingsjaar inzicht geven in de prijs, inhoud en omvang van elke afzonderlijk taak en bevoegdheidsuitoefening terzake de Jeugdhulptaken; het stuk waarin het dagelijks bestuur over het afgelopen begrotingsjaar verantwoording aflegt over en verslag doet van de realisatie van de uitgeoefende taken en bevoegdheden ter zake van de Jeugdhulp; de periode van 1 januari tot en met 31 december, vanaf 1 januari 2015; taken in verband met de Jeugdhulp,zoals bedoeld in de Jeugdwet, alsmede het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling , zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 2: Begroting van bijdragen en vergoedingen 1. Het dagelijks bestuur zendt voor 1 mei van het jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar de ontwerpbegroting naar de deelnemende gemeenten waarin (beleidsarm) wordt aangegeven welke bijdrage van ieder van de gemeenten wordt verwacht. 2. Elke gemeente kan haar zienswijze op de begroting indienen bij het dagelijks bestuur. 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting met zienswijzen naar het algemeen bestuur. 4. Het algemeen bestuur stelt voor 1 oktober de begroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenbegroting vast. 5. De begroting geeft aan welke bijdrage en vergoeding elke deelnemende gemeente verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de uitvoering van de Jeugdhulptaken door het samenwerkingsverband. 6. De begroting geeft inzicht in de geraamde kosten ‐ die betaald worden uit de bijdragen van de deelnemende gemeenten ‐ van: ‐ de exploitatie van de serviceorganisatie; ‐ het diagnostiek advies netwerk; ‐ het algemeen meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling; ‐ de regionale crisisdienst; ‐ de regionale zorgmarkt (contractering van aanbieders);
7.
8.
‐ jeugdbescherming en jeugdreclassering (gecertificeerde instellingen); ‐ de jeugdteams; De begroting geeft inzicht in de geraamde kosten – die betaald worden uit de vergoedingen van de deelnemende gemeenten – van de uitvoering van de jeugdhulptaken. Daarbij maakt de begroting inzichtelijk hoe de geraamde kosten zijn verdeeld over de gemeenten. Bij de vaststelling van de begroting neemt het algemeen bestuur de door de gemeenteraden goedgekeurde financiële kaders in acht, zoals bedoeld in artikel 38 van de regeling.
Artikel 3. Planning en control 1. Voor gedelegeerde taken stelt het dagelijks bestuur jaarlijks een regionaal uitvoeringsprogramma op, waarin de concrete activiteiten en resultaten worden benoemd die dat jaar moeten worden gerealiseerd. Het ontwerp daarvoor wordt jaarlijks voor 1 september door het dagelijks bestuur in concept toegezonden aan de gemeenteraden en wordt besproken met de drie subregio’s op raadsniveau. 2. Het regionaal uitvoeringsprogramma, inclusief definitieve begroting, wordt voor 1 oktober door het algemeen bestuur vastgesteld. 3. Het dagelijks bestuur zendt voor 1 juni volgend op het jaar waarop dit betrekking heeft het jaarverslag over de uitvoering van het regionaal uitvoeringsprogramma jeugdhulp aan het algemeen bestuur en de colleges van de deelnemende gemeenten. Het jaarverslag geeft inzicht of en op welke wijze de activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie als aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar. 4. Het algemeen bestuur stelt het jaarverslag jeugdhulp regionaal vast voor 1 juli. 5. Het dagelijks bestuur brengt de individuele gemeenteraden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 augustus op de hoogte van het vastgestelde jaarverslag. Artikel 4: Bevoorschotting en tussentijdse verantwoording 1. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot maandelijks, medio tweede week van de maand van elk boekjaar, een voorschot van een twaalfde deel van de in artikel 2, vijfde lid bedoelde deelnemersbijdrage. 2. De deelnemers dragen er, naar rato van het aandeel in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk, zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar in de begroting opgenomen verplichtingen, die zijn aangegaan in verband met uitvoering van de Jeugdwet, jegens derden te kunnen voldoen.
3.
4.
Het dagelijks bestuur geeft de deelnemende gemeenten maandelijks inzicht in de voortgang van uitvoering van de prestaties en vermeldt de wijze waarop uitvoering gegeven is aan de overgedragen taken, en wijze waarop uitvoering gegeven is aan de aan het samenwerkingsverband opgedragen Jeugdhulptaken en de daarmee verband houdende uitgaven, tot en met de voorafgaande maand.De rapportage bevat de inhoudelijke en financiële sturingsinformatie, als: ‐ aantallen cliënten; ‐ inzet van type zorg; ‐ mate van budgetuitputting; Het dagelijks bestuur stelt de deelnemende gemeente onverwijld op de hoogte van een op enig moment dreigende of voorzienbare overschrijding van het voor uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden beschikbare budget en voert overleg over tijdig te treffen passende maatregelen.
Artikel 5: Vaststelling van de rekening; over‐ en onderschrijding van het beschikbare budget 1. In elk begrotingsjaar wordt voor 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft door het algemeen bestuur de rekening vastgesteld voor de krachtens delegatie en mandaat door het samenwerkingsverband uitgevoerde Jeugdhulptaken in het voorafgaande begrotingsjaar. 2. Het vaststellen van de verschuldigde bijdrage en vergoeding geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling en met inachtneming van het hierna bepaalde. Bij overbesteding en onderbesteding in enig boekjaar ten opzichte van het vastgestelde volume, wordt bij de vaststelling van de door ieder van de deelnemende gemeenten definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk definitief verschuldigde vergoeding, als volgt te werk gegaan: a. Over‐ en onderbesteding bij de aan de jeugdteams opgedragen taken i. bij overbesteding terzake van de door een deelnemende gemeente opgedragen taken die door de jeugdteams in de betreffende gemeente worden uitgevoerd, wordt de daarmee verband houdende (extra) vergoeding in zijn geheel doorberekend aan de desbetreffende deelnemende gemeente. ii. bij onderbesteding ter zake van de door een deelnemende gemeente opgedragen taken die door de jeugdteams in de betreffende gemeente worden uitgevoerd, wordt de daarmee verband houdendevergoeding die de gemeente verschuldigd is, dienovereenkomstig lager vastgesteld. De vastgestelde vergoeding wordt verrekend met door de gemeente betaalde voorschotten. b. Over‐ en onderbesteding op overige terreinen iii.bij overbesteding brengt het samenwerkingsverband de daardoor ontstane (extra) kosten rechtstreeks bij de deelnemende gemeenten in rekening, naar rato van het aandeel van de
respectieve deelnemende gemeenten in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk; iv. Bij onderbesteding word het resterend budget terugbetaald aan alle deelnemende gemeenten, naar rato van het aandeel van de respectieve deelnemende gemeenten in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk; 3.
Indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, waaronder, maar niet uitsluitend, ontwikkelingen in de wet‐ en regelgeving, die ertoe kunnen leiden dat het voor het begrotingsjaar beschikbare budget wordt of is overschreden, treden de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg over aanvullende financiering of andere te treffen, maatregelen, die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord zijn (bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp).
Artikel 6: Verkleining van de opdracht en stopzetting betrokkenheid bij de Serviceorganisatie 1. Indien een deelnemende gemeente (de omvang van) het voor uitvoering van de Jeugdhulptaken verleende mandaat volume voor 1 januari 2018 structureel wil verlagen buiten de in de artikel 5, gestelde kaders,bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit aan het dagelijks bestuur. In dat geval is die deelnemende gemeente eenmalig een bedrag verschuldigd van 3 (drie) maal het te verlagen bedrag, exclusief bijbehorende belasting toegevoegde waarde. 2. Indien een deelnemende gemeente op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering van de jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel wil verlagen bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit voor 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur. De deelnemer is de daaruit voorvloeiende directe kosten verschuldigd.Deze kosten worden vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het dagelijks bestuur gezamenlijk aan te wijzen onafhankelijke deskundige. 3. Indien een deelnemende gemeente de overgedragen taken terugneemt en daarmee haar betrokkenheid bij instandhouding aan het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid‐Holland Zuid geheel beëindigt, is het bepaalde in artikel 47, leden 1 en 2 van de regeling van overeenkomstige toepassing. De gemeente die haar betrokkenheid bij de Serviceorganisatie wil beëindigen is een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie. De omvang van de te betalen vergoeding wordt vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het algemeen bestuur gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige. Artikel 7: Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Bijdrageverordening Jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid. Artikel 7: Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op de dag volgend op de dag van bekendmaking. Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van deGemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid van ## maand 2015. x, voorzitter y, secretaris
TOELICHTING Op 1 januari 2015 is de regeling gewijzigd in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden die colleges van deelnemende gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter zake het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling met ingang van 1 januari 2015 hebben. Binnen het samenwerkingsverband is het organisatieonderdeel jeugdhulp ingericht. Dat organisatieonderdeel heeft tot taak de instandhouding van de Serviceorganisatie Jeugdhulp en de uitvoering van de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde en (door middel van mandaat) opgedragen taken en bevoegdheden. Verder zijn in de gewijzigde regeling de basisprincipes neergelegd over bekostiging van de aan het samenwerkingsverband (krachtens delegatie) overgedragen taken en (krachtens mandaat) opgedragen taken. In artikel 38, zesde lid van de regeling, zoals deze luidt na wijziging, is bepaald dat het algemeen bestuur de bevoegdheid heeft om in een bijdrageverordening nader invulling te geven aan de basisprincipes voor de bekostiging van de jeugdhulp zoals deze wordt uitgevoerd door het organisatieonderdeelJeugdhulp. In deze Bijdrageverordening worden de aan de bekostiging ten grondslag liggende principes uitgewerkt. Daartoe regelt artikel 2, lid 1 tot en met 4 de inrichting en de planningscyclus van de begroting. In het vijfde lid is bepaald dat in de begroting onderscheid wordt gemaakt tussen de door een deelnemende gemeente aan het samenwerkingsverband verschuldigde bijdrage voor taken die krachtens delegatie worden uitgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband enerzijds en de vergoeding voor uitvoering van taken die krachtens mandaat zijn opgedragen aan het samenwerkingsverband en waarvoor het desbetreffende gemeentebestuur verantwoordelijk blijft, anderzijds. Het zesde en zevende lid verfijnen nader welke informatie de begroting bevat over de raming van de bijdrage, respectievelijk vergoeding. Artikel 2 lid 7 regelt dat in de afzonderlijk voor het organisatieonderdeel Jeugdhulp op te stellen programmabegroting, als gezegd, een onderscheid wordt gemaakt naar (de beoogde besteding van) bijdragen, respectievelijk vergoedingen. De programmabegroting maakt inzichtelijk welke bijdrage vereist is in verband met uitvoering van de gedelegeerde (overgedragen) Jeugdhulptaken en welke vergoedingen vereist zijn in verband met uitvoering van de gemandateerde Jeugdhulptaken. Artikel 3 regelt de gewenste extra planning‐ en controlinstrumenten in de vorm van de jaarlijkse vaststelling van een regionaal uitvoeringsprogramma en een jaarverslag dat inzichtelijk maakt of en op welke wijze de voorgenomen activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie zoals aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar. Artikel 4 regelt de wijze en het ritme van de bevoorschotting in verband met de Jeugdhulptaken. Artikel 4, tweede lid beoogt te garanderen dat de deelnemende gemeenten er (naar rato) voor zorgdragen dat het samenwerkingsverband aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. Met het oog daarop verschaft het dagelijks bestuur de deelnemende gemeenten op maandelijkse basis voldoende inzicht in de voortgang van de taken en de uitgaven, zo is bepaald in artikel 4, derde lid.De
in artikel 4 derde lid, vastgelegde nauwgezette monitoring van onder meer de aantallen cliënten en inzet van type zorg biedt ook gelegenheid om – met het oog op de verdere toekomst ‐ zicht te krijgen op een eventueel verband tussen het beroep dat op algemene voorzieningen wordt gedaan en de inzet van individuele (specialistische) voorzieningen. Artikel 5 bevat, – in combinatie met artikel 2, lid 8 – de vertaling van het gezamenlijk budgetmodel en de beoogde solidariteit (waar het gaat om regionaal ingerichte voorzieningen als DAN, AMHK, regionale crisisdienst, specialistische en generalistische ondersteuning en de exploitatie van de serviceorganisatie) en de voorzieningen die ‘voor rekening’ van de gemeente blijven (de door de jeugdteams verrichte taken en CJG‐functies). Daartoe worden in artikel 5 de solidariteitsprincipes neergelegd, die leidend zijn bij het vaststellen van de definitief door ieder van de deelnemende gemeenten verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding. De vaststelling geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling. Artikel 5, eerste lid, stelt buiten twijfel dat (ook) bij het vaststellen van de rekening inzicht wordt gegeven in de besteding van de bijdrage (aan de gedelegeerde Jeugdhulptaken, waaronder de instandhouding van het organisatieonderdeel Jeugdhulp) en de besteding van de vergoeding (voor uitvoering van de krachtens mandaat) opgedragen Jeugdhulptaken. Artikel 5, lid 2 regelt de gevolgen van over‐ en onderbesteding. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de terreinen waarop gemeenten hun eigen, met de jeugdhulp verband houdende, lasten moeten dragen (de inzet van de jeugdteams) en de overige terreinen waarop gemeenten de lasten – naar rato van hun deelnemersbijdrage – delen. Deze regeling is de vertaling van de solidariteitsafspraken die zijn neergelegd in de Sturingsnotitie Jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid en (hoofdstuk 2.2. van) het Beleidsrijk Transitie Arrangement ZHZ. De regeling is gebaseerd op de notie dat gemeenten lokaal verantwoordelijk zijn voor het jeugdteam waar het grootste deel van de jeugdigen en gezinnen hun ondersteuning van ontvangen. De lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de jeugdteams maakt dat solidariteit op deze onderdelen niet wenselijk, maar technisch ook niet haalbaar is, omdat elke gemeente zelf keuzes kan maken over deze onderdelen van het stelsel. Voor de overige onderdelen (Diagnostiek en Advies Netwerk, Advies‐ en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, Crisisdienst, Specialistische en generalistische (ambulante) ondersteuning en zorg die niet is opgenomen in de jeugdteams, Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, Exploitatie Serviceorganisatie) geldt wel solidariteit. Daarvoor geldt dat over‐ en onderschrijdingen van vergoedingen en bijdragen bij het vaststellen van de definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding, wordt verdeeld over de deelnemende gemeenten, naar rato van de bijdrage van de desbetreffende gemeente aan het totale voor jeugdhulp beschikbare budget. Hoewel (nagenoeg)alle gemeentelijk jeugdhulpbudget naar de gemeenschappelijke regeling gaat, wordt in de rekening (net als in de begroting) bij de vaststelling van de definitief verschuldigde deelnemersbijdrage en vaststelling van over‐ en onderschrijding, een splitsing gemaakt tussen bijdragen (aan gedelegeerde Jeugdhulptaken; systeemtaken) en vergoedingen (voor gemandateerde Jeugdhulptaken). In artikel 5, lid 3, is geregeld dat bij onvoorziene omstandigheden die kunnen ‐ of zullen ‐ leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget, de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg treden over aanvullende financiering of andere te treffen
maatregelen die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord moeten zijn(bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp). Voor dergelijke maatregelen, die mede de toegang tot de jeugdhulp betreffen, dragen de colleges de (politieke) verantwoordelijkheid. De colleges zullen dus bij de voorbereiding van dergelijke maatregelen moeten worden betrokken. Artikel 6 voorziet in regeling van de financiële gevolgen van een eventuele gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat (eerste en tweede lid) of algehele beëindiging van de betrokkenheid van bij de Serviceorganisatie door een deelnemende gemeente (deze herroeping van de delegatie is geregeld in het derde lid). Door gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat zal het volume aan werkzaamheden afnemen, maar zullen de vaste kosten blijven doorlopen. In artikel zes, eerste lid, is geregeld dat er tot 1 januari 2018 geen mogelijkheid tot kostenvrij intrekken of inkrimpen van het mandaat is. Op 1 januari 2018 bestaat de mogelijkheid tot verkleining van het mandaat. Gemeenten die daarvan gebruik willen maken, dienen dit uiterlijk op 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur kenbaar te hebben gemaakt. De kosten die voortvloeien uit intrekking of verkleining van het opgedragen takenpakket, worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. De omvang van die kosten wordt vastgesteld door een gezamenlijk aan te wijzen deskundige. Voor deelnemers die hun betrokkenheid bij de Serviceorganisatie geheel willen beëindigen, en feitelijk voor dat organisatieonderdeel ‘uittreden’ door het terugnemen van de gedelegeerde (overgedragen) taken, is de zwaardere procedure van artikel 47, eerste en tweede lid, van de regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. De verschuldigde directe kosten, voortvloeiend uit beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie, worden vastgesteld door een door het openbaar lichaam en de deelnemer gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige. Deze zal – met input van de accountant van het openbaar lichaam en de accountant van de deelnemer – de omvang van de te betalen vergoeding vaststellen. Ook hier geldt dat de kosten die voortvloeien uit intrekking of herroeping van het overgedragen takenpakket worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. Daarbij worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met het beëindigen van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie.