Mei 2008 ‘Bijbelse vrouwen kunnen ook vandaag nog inspireren’ (M. De Corte)
Leave me, be-leave in me ‘Bijbelse vrouwen’ was de titel van de jaarlijkse tentoonstelling van hedendaagse religieuze kunst ‘Alnetum’ in de kerk van het Oost-Vlaamse Elst. ‘Die sterke figuren kunnen ook vandaag nog inspireren’, betoogt de 33-jarige kunstenaar Marc De Corte uit Deinze. Op 16 levensgrote schilderijen laat hij bekende beelden uit de kunstgeschiedenis en bijbelse traditie overvloeien in eigentijdse gezichten. In schril contrast met de achterstelling van vrouwen – overigens van alle tijden en culturen – brengt hij de bijbelse figuren Eva, Delila, Hagar, Judith, Maria, Maria Magdalena, Noomi, Rebecca, Ruth, Sara en Suzanna als krachtige persoonlijkheden in beeld. Zo is er het schilderij ‘Maria. Leave me, be-leave in me.’ (een Engelse woordspeling die hij zelf creëerde voor ‘laat mij los, geloof in mij’) waarin hij de moeder van Jezus symbool stelt voor alle moeders en vrouwen die – ondanks alle twijfel en onbeantwoorde vragen, achterstelling en verdrukking, pijn en verlies - blijven geloven in het leven, in de toekomst, in de belofte dat alles ooit goed komt. Maar die ook - zoals in Lc 2,19 ‘veel bewaren in de stilte van hun hart’. Hun spreken is dan ook niet spectaculair, maar toch blijft het nazinderen in de tijd, zoals in dit afscheidsgedicht van Rose Rank gesuggereerd wordt: Stilte komt over het huis waar moeder altijd de hartenklop van was. Hier kwamen we thuis, als kinderen met lachende stemmen, en later ieder met ons eigen leven. Als een moeder sterft, blijft zij toch de hartenklop in de stilten van ons leven.
Meimaand, moedermaand In deze maand toegewijd aan Maria, de moeder van Jezus, is de poëzie van Jacqueline Roelofs-van der Linden een mooie verwoording van dit ‘leave, be-leave in me’. In volgend gedicht dat zij schreef bij de geboorte van één van haar kinderen, beschrijft zij treffend wat de ervaring en opgave is van alle moeders: Kind Ik kan je stenen geven om te bouwen, géén blauwdruk voor een kant-en-klaar gebouw: het eigenlijke werk is toch aan jou. Dat jij dat kunt, daar moet ik op vertrouwen.
Het maken van cement kan ik je leren, hoe steen voor steen te voegen in verband, maar niet jouw hand te zetten naar mijn hand: jij moet je huis in vrijheid construeren. Zo geef ik jou misschien een fundament, de grondslag voor door jou te bouwen muren. Dan rest mij slechts jou aan te blijven vuren, tot jij, mijn kind, een meester-bouwer bent.
De stille stem In de bijbelse verhalen krijgt de stem van vrouwen weerklank. Tijdens de bezinning op Goede Vrijdag in Mariagaard Wetteren illustreerde directeur Daniël De Coen dat aan de leerlingen uit de derde graad met een sterk geloofsgetuigenis: ‘Ik maakte ooit een korte film rond Pasen waarin een jonge vrouw in een wit kleed op blote voeten het nieuw ontluikende leven in de natuur verkent: mijn cameraman maakte prachtige beelden van hoe ze voorzichtig stapt tussen krokussen, jong gras en pasgeboren geitjes. Maar de boodschap was pas volledig met een tweede korte film, waarin dezelfde jonge vrouw met een verzilverde beker naar een grot loopt, traag en duidelijk bedroefd. Ze stelt onthutst vast dat de grot leeg is en loopt verschrikt naar buiten. De camera volgt haar blik van de grond naar de hemel, waar de zon door de wolken breekt. De film eindigt met de vrouw die lichtvoetig de weg naar de grot afloopt. De verfilming was een ietwat vrije interpretatie van de figuur van Maria Magdalena, die vaststelde dat het graf van Jezus leeg was, en het aan de leerlingen gaat vertellen. Zo brengt zij de essentie van het feest van Pasen: ‘Jezus is verrezen’. Maar wat betekent die ‘verrijzenis’? Goed, iedereen verstaat hoe Pasen past in de cyclische beweging van de natuur: na de donkere winter ontluikt het leven opnieuw in de lente. Wat dood leek komt weer tot leven. Geel is de eerste kleur die ontstaat door fotosynthese. De rijkelijke gele bloesems van de forsytia contrasteren met het wit van de krokussen en het jonge groen dat overal ontkiemt. Maar wat betekent die verrijzenis van Jezus? De moeilijkheid hier is dat de dood eraan voorafgaat. Voor Pasen is er Goede Vrijdag. Voor de verrijzenis is er de dood. Er is een hele school van vooral Engelstalige onderzoekers die proberen om de verrijzenis te verklaren door te ‘bewijzen’ dat Jezus niet echt stierf op het kruis. Ze ontleden elk aspect van de vreselijke straf die de kruisiging was en zoeken uit hoe een of ander complot Jezus had kunnen redden van de dood. Maar ze missen het punt. Ten eerste is verrijzenis een zaak van geloven, en de essentie van geloven is dat je geen bewijzen nodig hebt als je gelooft. Ten tweede missen ze de betekenis van Jezus’ verrijzenis: hoe uit wanhoop hoop ontstaat. Zoals altijd kunnen we veel leren uit de verhalen over het lijden en de verrijzenis van Jezus zoals ze in de bijbel zijn opgetekend. Een verwonderlijk gegeven is dat het de vrouwen uit Jezus’ gezelschap zijn die er het best uitkomen. Terwijl Jezus’ apostelen veilig op de achtergrond blijven (Petrus ontkent zelfs tot drie maal toe dat hij Jezus kent), lijken de vrouwen moediger. De kruisiging was bij de Romeinen een straf voor de zwaarste misdaden, en een deel van die straf was het openbare karakter ervan. De veroordeelde mocht door niemand geholpen worden, meer zelfs, hulp bieden kon leiden tot de doodstraf. De apostelen zijn zich daarvan bewust en houden zich grotendeels op de achtergrond. De vrouwen bewenen Jezus terwijl hij zijn kruis draagt op weg naar Golgotha en blijven zo dicht mogelijk nabij.’
De evangelist Johannes beschrijft sereen die laatste momenten en de ultieme daadkracht van Jezus waar hij zijn na(ast)bestaanden aan elkaar geeft als troost en toeverlaat. Of hoe Hij tot het laatste toe de gevende wordt, een concrete illustratie van de symbolische voetwassing de avond voordien? Op de ochtend van de verrijzenis zijn het de vrouwen die het lichaam van Jezus gaan balsemen. De apostelen geloven nadien amper het nieuws dat ze brengen, namelijk dat Jezus is opgestaan uit de doden. En toch schuilt de opstanding ook in hun stille stem… In de bezinning in Mariagaard stond ook het doek van Veronica centraal, het is ontleend aan het Nicodemusevangelie, één van de apocriefe evangeliën. Naast de vier canonieke boeken van het Nieuwe Testament overleefden nog andere verhalen, die meer gaan over de gebeurtenissen in de rand en over figuren in de ‘marge’ van het lijdensverhaal. In de staties van de kruisweg komt hun stem tot leven, in statie V zien we de vrouwen die Jezus bewenen, in statie VI ontmoeten we Veronica, en ook de ontmoeting tussen Jezus en zijn moeder krijgt er een plaats. Want waar lijden is, worden vrouwen bewogen. De Middeleeuwse mystica Hadewijch verwoordde dit treffend in haar spirituele poëzie: Het zoetste in Minne zijn haar stormen, in haar diepste afgrond liggen haar hoogste vormen, in haar verdolen is bij haar vertoeven, naar haar hongeren is zich voeden, haar proeven. Om haar vertwijfelen is zeker wezen, haar scherpste wonden doen genezen, om haar vergaan is verder leven, als zij verzwindt blijft zij zich geven. Haar te ontberen doet ons goed, verborgen verlicht zij ons gemoed, in haar nemen schuilt haar schenken, woordeloos zijn haar mooiste wenken, door haar geboeid zijn we bevrijd, hoe zij ook slaat, zij troost altijd…
Door toedoen van bijbelse vrouwen Dramaturge Tine Ruysschaert bezit de gave om het woord zeggingskracht te geven. ‘Woordtheater’ noemt zij het zelf. Sober, maar springlevend woordtheater. Zij verstaat de kunst om oude woorden een nieuwe glans te geven. Haar theaterprogramma's zijn monologen of programma's samengesteld uit het literaire werk van Nederlandstalige of vertaalde auteurs. Met de kracht van het woord in zijn puurste vorm, haar soberheid, verwierf ze grote bekendheid. In Antwerpen en Sint-Niklaas kan men op dinsdag 20 mei en op vrijdag 23 mei e.k. naar haar gaan luisteren in een uniek woordtheater over bijbelse vrouwen: gewone en ongewone vrouwen, koninginnen en slavinnen, echtgenotes en dochters, bijvrouwen en minnaressen, joodse vrouwen of vreemdelingen, godvrezend of goddeloos, mooi, sluw, lief en meedogenloos, krachteloos maar ook sterk. Ingetogen solotoneel waarbij Tine Ruysschaert een waaier boeiende vrouwen uit het Oude Testament tot leven laat komen: Abisag, Batseba, Bilha, Ester, Eva, Hagar, Judit, Lea, Noömi, Orpa, Rachab, Rachel, Rebecca, Ruth, Sara, Susanna, Tamar, Zilpa en nog enkele vrouwen die in de Bijbel geen naam hebben… Maar in haar woorden krijgen zij een stem en beluister je wonderlijke vrouwen met onvoorstelbare verhalen.
Deze voorstelling kwam tot stand in samenwerking met De Vlaamse (VBS) en Katholieke Bijbel Stichting (KBS). Als basis voor dit theaterprogramma werden bijbelteksten gebruikt uit de Bijbel - Willibrordvertaling 1995 en De Bijbel - nieuwe bijbelvertaling van 2004. Voor alle informatie over de twee avonden kan men terecht op volgende telefoonnummers: wat betreft Antwerpen tel 03 457 25 78 en wat betreft Sint-Niklaas tel 03 776 04 84. De poëtische taal zou je een ‘vrouwelijke’ taal kunnen noemen, ze wordt ook niet altijd ernstig genomen. Gelukkig is er zeer veel schitterende poëzie van mannen, maar in deze bijdrage citeer ik graag de vrouwen, minder bekend maar ook zeker de moeite waard. Zoals dit lichtvoetige en zo scherpzinnige gedichtje van Elizabeth Barrett Browning (1806-1861) over het Brandend Braambos, dat ik aantrof in een bloemlezing van Paul Harris (ed.), The Fire of Silence and Stillness. An Anthology of Quotations for the Spiritual Journey, Londen 1995: De aarde zit boordevol hemel en elke struik, hoe gewoon ook, staat in lichterlaaie van God. Maar enkel hij die het ziet doet zijn schoenen uit. De rest zit er omheen en plukt bramen.
De kracht van vrouwen In het boek ‘Verzet als scheppende kracht’ van F. Aubenas en M. Benasayag vond ik ook een beklijvend verhaal over Elisa, een zestigjarige vrouw uit Argentinië. Ze deed me denken aan Rosa Parks die ten tijde van Martin Luther King de aanzet was voor de boycot van de reglementering in bussen die stelde dat kleurlingen hun plaats moesten afstaan aan blanken. Dankzij haar moed werd de onrechtvaardigheid van een alomtegenwoordig apartheidsregime in vraag gesteld. Elisa is ook zo’n moedige kleine vrouw. Nadat zij tijdens de dictatuur een gevangenisstraf had uitgezeten, sloot ze zich aan bij een klassieke oppositiepartij. Zij vertelt daarover: ’We gingen voortdurend manifesteren, om werk, om huisvesting, of om een betere school te eisen. Dat was een leven dat georganiseerd was in de vorm van een wachten tegenover structuren die, zelfs indien ze dit zouden willen, in elk geval niet de nodige middelen hadden om ons te helpen. Het enige wat we daarnaast konden doen, was bedelen of uit stelen gaan. Ik kwam tot het besef dat er aan zo’n vorm van protest iets niet klopte. Ik had er genoeg van me te wentelen in het ressentiment en de machteloosheid. Ik ben uit die partij gestapt. Toen op 8 april 1989 een overstroming de wijk overspoelde, hadden honderden gezinnen gemeentegrond van Moreno bezet. Ik was één van hen. Na anderhalf jaar waren de meeste vertrokken, in de hoop ‘terug te keren tot het normale leven’.’ Elisa had hen zien vertrekken, maar blijft de spil van een systeem van gemeenschappelijke grondbezetting, waar een twintigtal personen aan deelnemen, die in de periferie een vijftigtal gezinnen bereiken.’ Zij zegt daarover: ’We gaan de mensen niet veranderen, ze gaan niet anders worden dan ze zijn. Maar ik heb me gerealiseerd dat de gewapende strijd tegen een dictator uiteindelijk veel gemakkelijker is dan echt iets nieuws in het dagelijkse leven op te bouwen. Voor mij ziet het leven er op de
volgende manier uit: als we willen proberen iets te veranderen, dan moeten we beginnen met een band onder elkaar te smeden.’ Op een dag klopt Elisa aan bij het gemeentehuis van Moreno, in een buitenwijk van Buenos Aires in Argentinië. ‘Wat wil je?’ vraagt de administrateur. Hij kent Elisa en haar achtergrond. Elisa geeft hem als antwoord: ‘Wat ik wil, is een beetje meel.’ De volksvertegenwoordiger begint te lachen: ’Ik had gedacht dat je zou vragen: een betere wereld.’ Elisa begint niet luider te spreken, ze verheft haar stem nooit maar zegt: ‘Ik ben helemaal niet bescheiden. Vandaag hebben we onder de boom in de groentetuin een vrouw met twee kinderen gevonden, die niet wisten waar naartoe te gaan. We hebben hen uiteraard bij ons opgenomen. En jij, heb jij de luxe om je dat te kunnen permitteren?’ Op weg naar huis, met de zak meel, mompelt Elisa dat ze in het gemeentehuis wellicht een belachelijk figuur geslagen heeft. ‘Toch bestaat het probleem er niet uit de storm af te schaffen. Het gaat erom dat, wanneer er een storm opsteekt, wij in staat zullen zijn om weerstand te bieden. Zich met de wereld bezighouden, dat betekent immers anders gaan leven.’
Tot slot Tot besluit een gedicht van de Nederlandse dichteres Henriëtte Roland Holst (1869-1952), die in haar poëziebundels ‘De nieuwe geboort’, ‘De Vrouw in het Woud’ en ‘Opwaartsche wegen’, maar ook in haar prozawerken zoals ‘De opstandelingen’ en ‘Thomas More’ de daadkracht met de ziel verbindt: ‘Het schoonste, wat ik weet in de natuur, dat zijn de wolken, als zij het licht dragen in hun flanken en zich in de lichtzee wagen, onbekommerde zeilers zilverpuur. Hun edele vormen, die nooit verstarren, maar altijd weer in andere verglijden, hun stoeten, die zich warren en ontwarren, als menselijk gebeuren in bewogen tijden, zij maken de ziel blij met hun genade. Hun diepe grotten en stoute steigeringen, beelden zuiverder dan alle andere dingen het rijk der ziel, de moeder van de daden.’