10.053 Tijdschr. voor Geneeskunde, 66, nr. 00, 2010
1
doi: 10.2143/TVG.66.00.2000000
E PIDEMIOLOGIE
Bevraging van kleuterleidsters over zindelijkheid A. VERMANDEL1, 2, 3, 6, N. KAERTS3, 4, K. VAN NUNEN4, J.J. WYNDAELE1, 3, G. VAN HAL4, 5
Samenvatting In de loop der jaren is uit verschillende onderzoeken naar voren gekomen dat de leeftijd waarop een kind zindelijk wordt in onze westerse maatschappij, verlaat is. Kleuterleid(st)ers worden op hun werkvloer geconfronteerd met kleuters met een instapleeftijd in België rond de leeftijd van 2,5 jaar, die nog niet zindelijk zijn. Dit artikel geeft de resultaten weer van een onderzoek uitgevoerd bij 174 kleuterleid(st)ers, van de jongste kleuters, in de provincie Antwerpen. Deze studie toont aan dat zindelijkheidstraining in grote mate in het takenpakket van de kleuterleid(st)ers terechtkomt. Ze melden dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de pedagogische activiteiten hierdoor in het gedrang komen. Als besluit kan gesteld dat er meer aandacht moet besteed worden aan zindelijkheidstraining. Dat kan door de ouders te sensibiliseren om er op tijd en met de nodige aandacht aan te beginnen. Huisartsen, pediaters en medewerkers van Kind & Gezin zouden door hun betrokkenheid met het gezin aangewezen personen en instanties kunnen zijn om dit tot stand te brengen. Intussen dient gezorgd te worden voor extra hulp in de kleuterklasjes zodat de kwaliteit van het kleuteronderwijs geen gevaar loopt.
Inleiding Het zindelijkheidsproces is een complexe fase die elk kind moet doorlopen en is onvermijdelijk in de ontwikkeling om te voldoen aan de normen van de maatschappij. Goede wetenschappelijke studies omtrent een juiste aanpak van dit proces zijn schaars. De algemene raadgevingen betreffende de methode van zindelijkheidstraining zijn weinig wetenschappelijk onderbouwd en voornamelijk gebaseerd op de ervaringen van deskundigen op dit gebied. Uit een aantal studies is gebleken dat de laatste jaren de leeftijd waarop men begint en eindigt met zindelijkheidstraining is gestegen. Waar men in de jaren veertig van de voige eeuw nog voor de leeftijd van 18 maanden begon aan zindelijkheidstraining, is dit vandaag de dag gestegen tot 21 à 36 maanden (1). Op het einde van de jaren negentig van de vorige eeuw bereikten de kinderen blaas- en darmcontrole 12 tot 15 maanden later dan de kinderen getraind in de jaren vijftog (1). Heel wat onderzoekers onderschrjven deze bevinding (2-6).
1 2
3 4 5
6
Dienst urologie, Universitair Ziekenhuis Antwerpen. Departement gezondheidszorg, opleiding kinesitherapie, Artesis Hogeschool Antwerpen. Faculteit Geneeskunde, Departement Urologie, Faculteit Sociale Wetenschappen, Faculteit Geneeskunde, Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde, Universiteit Antwerpen. Correspondentieadres: dr. A. Vermandel, dienst urologie, UZA, Wilrijkstraat 10, 2650 Edegem; e-mail:
[email protected]
Blum et al. stellen dat de eigenschappen van de kinderen de laatste 30 à 50 jaar heel weinig verandering hebben ondergaan (7). Daarom gaan ze ervan uit dat de oorzaak van de verlating in de omgeving moet liggen of in de ervaringen opgedaan tijdens de zindelijkheidstraining. Het later volbrengen van de zindelijkheidstraining kan nadelige gevolgen met zich meebrengen, voor zowel het kind, de ouders als de samenleving. Een ander mogelijk gevolg is de invloed op het milieu. Gemiddeld verbruikt elke baby ongeveer 5.000 wegwerpluiers voordat hij of zij zindelijk is. Wegwerpluiers maken 8,5% uit van onze totale restafval (http:/www.provant.be/leefomgeving/milieu/milieuzorg/in_de_vrije_tijd/wasbare_luiers/ provincie Antwerpen departement leefmilieu). Niet alleen voor het milieu, maar ook financieel met betrekking tot de aankoop van wegwerpluiers zijn er duidelijke nadelen (8). Daarenboven worden kleuters die nog niet zindelijk zijn in sommige scholen niet toegelaten (8-13). Een ander nadeel dat wordt aangehaald is dat de huid geïrriteerd kan geraken door het dragen van een luier (14, 15). De verlating van de zindelijkheidstraining kan eveneens stress, ongemak, frustratie en spanningen veroorzaken bij de ouders en bij het kind grote afhankelijkheid van de ouders en een sociaal onbehagen teweegbrengen (8, 14, 15). Er zijn dus 2 argumenten die tot de vraagstelling leiden: Enerzijds het verlaten van de leeftijd waarop zindelijkheidstraining wordt aangevat en anderzijds het vervroegen van de schoolleeftijd.
2
A. Vermandel, N. Kaerts, K. Van Nunen, et al.
Met dit onderzoek willen we nagaan of de verlating van de zindelijkheidsleeftijd een rol speelt in het beroepsleven van kleuterleid(st)ers.
TABEL 1 Wat verstaan de kleuterleid(st)ers onder zindelijkheid? Criteria
Methodologie Voor de verzameling van de gegevens van het onderzoek werd gekozen voor een elektronische vragenlijst. De onderzoeksvraag die we wilden beantwoorden is: Welke rol speelt de verlating van de zindelijkheidsleeftijd in het beroepsleven van kleuterleid(st)ers? Op 13 maart 2007 ging het onderzoek van start. Allereerst werd de regelgeving betreffende zindelijkheid in de kleuterschool in kaart gebracht. Hiervoor werd contact opgenomen met de raadgever van dhr. S. Vanackere, Vlaams minister van Welzijn en Volksgezondheid. In een introductiebrief die werd verstuurd naar alle 549 kleuterscholen in de provincie Antwerpen, werd het onderzoek aangekondigd en werd gevraagd of ze wilden deelnemen. Met de vragenlijst werd getracht een zo concreet mogelijk beeld te krijgen van de ervaringen van de kleuterleidsters op het vlak van problemen met zindelijkheid in de klas (www.ac.be/guido.vanhal). Tevens werden in de vragenlijst verschillende in de literatuur beschreven componenten van zindelijkheid opgenomen. De kleuterleidsters kregen ruim de gelegenheid om in de enquête over hun dagelijkse ervaringen met zindelijkheid te rapporteren. Ze werden gevraagd naar o.a. de werklast, het al dan niet storende van onzindelijke kleuters in de klas en andere aspecten die de problematiek van de zindelijkheid op school met zich zouden kunnen meebrengen. Zindelijkheid werd als volgt gedefinieerd: een kind is zindelijk als het gedurende de dag een onderbroek draagt, zelf naar het potje gaat en vervolgens plast of zijn drang aangeeft. Dit moet gebeuren zonder dat de ouders of opvoeders het kind eraan herinneren dat het moet gaan plassen. Het kind heeft maximaal één ongelukje per dag. Een eerste versie van de vragenlijst werd als proefenquête aan 4 kleuterleidsters voorgelegd. Aan de hand van hun beperkte opmerkingen werd een aantal wijzigingen doorgevoerd. Uit de proefenquêtes bleek ook dat het invullen van de vragenlijst ongeveer 20 minuten in beslag nam. Om de scholen aan de tijdslimiet te herinneren, kregen ze een herinnering via e-mail. Sommige kleuterleidsters stuurden de vragenlijst niet elektronisch terug maar per post. Van deze enquêtes werd een elektronische versie gemaakt. Vervolgens werden alle gegevens verwerkt en ontleed. Waar mogelijk werden statistische testen (chikwadraattest) uitgevoerd, waarbij een p-waarde van < 0,05 als statistisch significant werd beschouwd.
Kind komt zelf zeggen dat het moet gaan plassen Kind draagt een onderbroek Afhankelijk van het aantal ongelukjes per week/dag Het kind kan zelfstandig naar het toilet gaan – broek zelf opendoen – zelf poep afvegen
Kleuterleidsters (%) (93) (68) (14,6) (5,8) (1,8)
Definitie van zindelijkheid In de literatuur ontbreekt een eenduidige definitie van zindelijkheid. Wat de kleuterleidsters eronder verstaan, wordt weergegeven in tabel 1. Hieruit blijkt dat er ook onder de kleuterleidsters geen consensus bestaat over deze definitie.
Regelgeving omtrent zindelijke kinderen op de school Algemene wettelijke bepalingen over de toelating van onzindelijke kinderen op een kleuterschool zijn onbestaande. Scholen moeten zelf beslissen of ze dit al dan niet toelaten. Van de ondervraagden meldt 36,3% dat er in het schoolreglement staat dat kinderen die niet zindelijk zijn niet naar school mogen. De overige zeggen dat hierover niets in het schoolreglement staat of dat er geen specifiek reglement voor kleuters is. Ook werd gepeild hoe strikt de officiële regelgeving omtrent zindelijkheid wordt nageleefd. Van de kleuterleidsters die het zich nog konden herinneren, verklaart 13,4% een volledig zindelijke klas te hebben gehad op de eerste schooldag. Er is geen verschil in het aantal onzindelijke kleuters op de eerste schooldag tussen scholen waar onzindelijke kleuters niet en scholen waar deze wel welkom zijn (tabel 2). Daarnaast blijkt dat in scholen waar men van kleuters eist dat ze volledig zindelijk zijn, de kleuterleid(st)ers even vaak geconfronteerd worden met ouders die beweren dat hun kind zindelijk is terwijl dit niet het geval is. Zo meldt 22,9% van de kleuterleidsters dat ze in een school waar het kind volledig zindelijk moet zijn, vaak of heel vaak geconfronteerd worden met ouders die beweren dat hun kind zindelijk is, terwijl dit niet het geval is. Dit is vrijwel identiek (22,7%) bij scholen waar het kind niet volledig zindelijk moet zijn.
Zindelijkheidsleeftijd Resultaten In totaal werden 174 ingevulde vragenlijsten ontvangen. Dit komt neer op een antwoordratio van ongeveer 32%.
Wanneer de respondenten gevraagd werd welke leeftijd zij als geschikte zindelijkheidsleeftijd zagen, antwoordde het overgrote deel (bijna 70%) dat dit vóór 2,5 jaar zou
Bevraging van kleuterleidsters over zindelijkheid
3
TABEL 2 Aantal onzindelijke kleuters in de klas op de eerste schooldag naargelang onzindelijke kleuters welkom zijn op school of niet. Aantal onzindelijke kleuters op de eerste schooldag Geen 1 tot 5 6 tot 10 > 10 Totaal
Onzindelijke kleuters zijn welkom op de school 2 8 5 1
(12,5%) (50,0%) (31,3%) (6,3%)
16 (100,0%)
Onzindelijke kleuters zijn niet welkom op de school 9 28 7 1
(20,0%) (62,2%) (15,6%) (2,2%)
45 (100,0%)
Chikwadraat = 2,73 – df = 3 – p = 0,435
TABEL 3 Oorzaken van de verlating van zindelijkheidsleeftijd volgens kleuterleidsters en gevolgen in de kleuterklas. Criteria
Kleuterleidsters (%)
Oorzaak verlating van de zindelijkheid 1. Wegwerpluiers: geen nat gevoel, laksheid van de ouders in de hand werken, stimulans wordt weggenomen 2. Weinig aandacht voor zindelijkheid in het gezin 3. Ouders gaan voltijds werken: zindelijkheid doorgeschoven naar de kleuterleidster, ouders zijn lui, hebben minder geduld Gevolgen van de verlating in de kleuterklassen 1. Belemmering van de pedagogische activiteiten zowel kwantitatief als kwalitatief 2. Onzindelijke kleuters krijgen onterecht meer aandacht dan zindelijke kleuters 3 In het gedrang brengen van de veiligheid van de zindelijke kleuters (er is bijvoorbeeld geen toezicht tijdens het vervangen van luiers en/of natte broeken) 4. Verminderde hygiëne
moeten plaatsvinden. Dit komt overeen met de vroegste leeftijd waarop kinderen naar de kleuterschool mogen. Hieraan gerelateerd vond de meerderheid van de respondenten (83%) het een goed idee om kinderen pas op school toe te laten als ze zindelijk zijn.
(32,2) (57,5) (73) (49,4) (25,3) (7,5) (7,5)
meer onzindelijke kinderen in zijn of haar klas. De overige 20% van de ondervraagden wist niet meer hoeveel onzindelijke kinderen er op de eerste schooldag in hun klas zaten. Het aantal onzindelijke kinderen neemt af in de loop van het jaar. In het midden van het schooljaar telt 38,5% van de respondenten geen onzindelijke kinderen meer in de klas.
Verlating van de zindelijkheidsleeftijd 72,4% van de kleuterleid(st)ers weet dat kleuters steeds later zindelijk worden. De rest van de respondenten is hiervan niet op de hoogte, of merkt dit niet. Als redenen voor deze verlating halen de kleuterleid(st)ers verschillende factoren aan en sommen ze enkele mogelijke gevolgen op. (Zie tabel 3).
Zindelijkheid in de klas Wat de zindelijkheid in de klas betreft, blijkt dat op de eerste schooldag ongeveer 10% van de ondervraagde kleuterleid(st)ers geen onzindelijke kinderen in de klas heeft. Ongeveer 70% van de ondervraagden heeft 1 of
Methoden van zindelijkheidstraining Veruit de meest populaire manier om kinderen te trainen is het kind op regelmatige tijdstippen op het potje te zetten (92%). Daarnaast vragen kleuterleid(st)ers de kleuters geregeld of ze niet moeten plassen (69%) en belonen ze hen wanneer ze in het potje hebben geplast of stoelgang hebben gemaakt (58,6%). 54% van de ondervraagden traint de kleuter door hem zonder luier te laten rondlopen. Een andere veelgebruikte methode is om niet-zindelijke kleuters een boekje voor te lezen over het gebruik van het potje (52,3%). Slechts 1,7% van de kleuterleid(st)ers gebruikt een strafmethode om kinderen zindelijk te maken.
4
A. Vermandel, N. Kaerts, K. Van Nunen, et al.
Opleiding en concreet werk van kleuterleid(st)ers Uit het onderzoek blijkt dat slechts 27% van de kleuterleid(st)ers tijdens de opleiding leerde omgaan met onzindelijke kleuters, terwijl bijna 80% dit nodig acht. Ongeveer de helft van de kleuterleid(st)ers (48,8%) vindt het haar taak om de kinderen te trainen in zindelijkheid. Als reden hiervoor halen ze onder meer hiervoor als reden aan dat ze anders kleuters aan de concurrentie zouden kunnen verliezen en dat kleuters misschien van elkaar kunnen leren zindelijk te worden. De andere helft (42,9%) vindt dat het niet har taak is om kinderen te trainen in zindelijkheid; zij vinden dat zindelijkheidstraining niet thuishoort op de kleuterschool.
Effect van niet zindelijk zijn op de werkbelasting van kleuterleid(st)ers 48,3% van de kleuterleid(st)ers ondervindt een grote werkdruk en iets meer dan de helft (50,6%) ervaart extra werkdruk door problemen in verband met zindelijkheid. Van de kleuterleid(st)ers zonder eigen kinderen ervaart 37,5% geen extra werkdruk door problemen in verband met de zindelijkheid tegenover 43,8% die wel extra werkdruk ervaart. 26,3% van de kleuterleid(st)ers met eigen kinderen ervaart geen extra werkdruk door problemen in verband met zindelijkheid, terwijl 56,8% wel extra werkdruk ondervindt (tabel 4). Nadat de zindelijkheidsproblematiek in de klas word onderzocht, werden de voorstellen die kleuterleid(st)ers naar voren schuiven om hun taak te verlichten, geanalyseerd. Daarnaast werd gepolst naar de mogelijkheid op hulp in de klas. Uiteindelijk werd de kleuterleid(st)ers de mogelijkheid gegeven zelf suggesties te doen om de last van de verlate zindelijkheidsleeftijd te verlichten. De meerderheid (79,9%) van de ondervraagden wenst extra hulp. 5,2% is tevreden over de huidige situatie en wenst geen extra hulp. Op de vraag of scholen voldoende steun bieden, antwoordde 48,9% van de kleuterleid(st)ers bevestigend, 24,1% was het hier niet mee eens en 23% stelde zich neutraal op. Wanneer tot slot de kleuterleid(st)ers de mogelijkheid tot suggesties kregen, werd vooral duidelijk dat kleinere klasjes, een permanente kinderverzorgster en
meer aandacht voor zindelijkheid tijdens de opleiding stappen in de goede richting zouden kunnen zijn om hun werklast te verlagen.
Bespreking Dat zindelijkheidsleeftijd een rol speelt in het beroepsleven van de kleuterleid(st)ers werd in het verleden nog niet gedetailleerd bestudeerd beschreven. De enige referenties in de literatuur gaan over de verlating van de zindelijkheid (2,4-6). 74% van de kleuterleid(st)ers beaamt dat verlating bestaat en stelt dat de oorzaak van de verlating in de omgeving moet liggen of in de ervaringen tijdens de zindelijkheidstraining, wat overeenkomt met de gegevens uit de literatuur (7). De instapschoolleeftijd voor het kleuteronderwijs in België is 30 maanden (2,5 jaar) sinds 1975. Ongeveer 70% van de ondervraagden heeft 1 of meer onzindelijke kinderen in zijn klas. Een recente studie toont aan dat slechts 40 tot 60% van de kinderen droog is vóór de leeftijd van 36 maanden in tegenstelling tot vroeger waar de meeste kinderen dit reeds waren op 24 maanden (5). Daar onze kleuters zo jong naar school mogen gaan, zou een vergelijkend onderzoek met landen waar de schoolleeftijd later is (zoals Nederland) uitermate zinvol zijn. Bij het doornemen van de bestaande literatuur werd duidelijk dat een algemene definitie van zindelijkheid ontbreekt. Er zijn geen duidelijke criteria over hoelang een kind droog moet zijn of welke elementen van het zindelijkheidsproces het kind onafhankelijk moet tot stand kunnen brengen om als zindelijk beschouwd te worden. Elke auteur benadrukt één of meerdere aspecten van zindelijkheid zoals het aantal ongelukjes, het onafhankelijk plasgedrag zonder supervisie van de ouders, de controle van de blaas zodat het kind het ledigen van zijn blaas kan uitstellen tot een sociaal aanvaardbaar moment en plaats en een vierde groep gaat vooral aanduiden dat een kind niet meer luierafhankelijk is en in een onderbroek kan rondlopen (3, 4, 6, 7, 14, 15). De definitie gebruikt in ons onderzoek beschrijft dat een kind zindelijk is als het kind gedurende de dag een onderbroek draagt, zelf zijn drang aangeeft of zelf naar het potje gaat en vervolgens plast. Dit moet gebeuren
TABEL 4 Het ervaren van extra werkdruk ten gevolge van zindelijkheidsproblemen naargelang het hebben van kinderen of niet. Ik ervaar een extra werkdruk
Ik heb geen kinderen
Ik heb wel kinderen
Oneens Neutraal Eens
18 (37,5%) 9 (18,8%) 21 (43,8%)
31 (26,3%) 22 (16,9%) 67 (56,8%)
Totaal
48 (100,0%)
118 (100,0%)
Chikwadraat = 6,24 – df = 2 – p = 0,044
Bevraging van kleuterleidsters over zindelijkheid
zonder dat de ouders of opvoeders het kind eraan herinneren te moeten gaan plassen of stoelgang maken (= zelfstandig reageren op aandrang). Het kind heeft maximaal één ongelukje per dag. Het is een alomvattende definitie die de belangrijkste elementen bevat van de verschillende auteurs en die gemakkelijk meetbaar is door observatie. We hebben bewust gekozen voor een strenge definitie waar het kind de volledige verantwoordelijkheid draagt voor zijn plasgedrag Als men kijkt naar wat de kleuterleid(st)ers verstaan onder zindelijkheid, gaat 93% het criterium „het kind komt zelf zeggen dat het moet gaan plassen” aanduiden. Volgens Shum et al. die zindelijkheidsontwikkeling indelen in verschillende stadia, behoort dit tot de vroege toiletvaardigheden zoals ook toiletwoordjes verstaan en interesse betonen. De middelste toiletvaardigheden bestaan volgens hen uit het toilet doortrekken, handen wassen en broek af- en optrekken, wat 5,8% van de kleuterleid(st)ers aangeduid heeft als zindelijkheidscriterium. De late toiletvaardigheden bestaan uit droog zijn overdag en ’s nachts. De gegevens uit ons onderzoek brengen naar voren dat meer aandacht zou moeten besteed worden aan zindelijkheidstraining. Een kind zindelijk krijgen gaat niet zomaar vanzelf. Het is niet louter reageren op blaas- en darmdruk door de sluitspier te gebruiken. Zindelijkheid is een complex operant en sociaal leerproces (14), dat inspanning, geduld en tijd opeist. Nu meer ouders voltijds gaan werken, kan de zindelijkheidstraining in het gedrang komen. Zindelijkheid wordt hierdoor steeds meer doorgeschoven naar de kleuterleidsters waardoor de kwaliteit en kwantiteit van de pedagogische activiteiten in het gedrang komen. Kleuterleidsters wijzen er op dat extra hulp, bijvoorbeeld een zorgleerkracht, meer dan welkom zou zijn. Als gevolg van de gemakkelijkheid van luiers worden de ouders, volgens de kleuterleid(st)ers, lakser en dit zou mogelijk het zindelijkheidsproces vertragen. Volgens verschillende auteurs zouden wegwerpluiers inderdaad de grote motivatie van vroeger om de kinderen op tijd en stond droog te trainen, hebben verminderd (www.ac.be/guido.vanhal, 17, 18). Voor de kleuterleid(st)ers zou het waarschijnlijk een grote hulp kunnen zijn als meer kinderen zindelijk zouden zijn bij de start van het kleuteronderwijs. Of dit kan bekomen worden door vroeger te starten, door een andere trainingsmethode of door betere richtlijnen dient verder onderzocht te worden. Daar een groot deel van onze peuters voor ze opgenomen worden in de kleuterschool in kinderdagverblijven opgevangen worden en er zowel internationaal als nationaal geen gegevens voorhanden zijn, zou het interessant zijn om in de toekomst een studie op te zetten over zindelijkheidstraining in een kinderdagverblijf. Er is geen universeel aanvaarde leeftijd waarop men met zindelijkheidstraining moet of kan beginnen en er bestaat eveneens een grote discussie rond de gewenste leeftijd waarop zindelijkheidstraining voltooid zou moeten zijn. In de meeste westerse landen worden kinderen echter zindelijk tussen de leeftijd van 24 en 48 maanden.
5
Beginnen met of laten kennismaken met zindelijkheidstraining kan als het kind 18-24 maanden oud is. Volgens de literatuur zijn de rijpheidsfactoren rond die leeftijd bij de meeste kinderen aanwezig (19-23). Als het kind echter op deze leeftijd nog niet klaar blijkt te zijn voor de zindelijkheidstraining, moet men het zeker niet dwingen en wat later opnieuw proberen. De verhouding van rijpheid en training in het zindelijkheidsproces is nog steeds een discussiepunt in de literatuur. Het is een absolute vereiste dat bij training een kindvriendelijke, aanmoedigende benadering wordt gebruikt.
Besluit Als besluit kan gesteld woden dat zindelijkheid problemen oplevert voor de kleuterleid(st)ers. Er is meer onderzoek nodig om mogelijke oplossingen te vinden. Vijftien jaar geleden adviseerden de gezondheidswerkers te starten wanneer het kind 18 tot 20 maanden oud was (1). Een te liberale methode en een late start kunnen ervoor zorgen dat het kind later zindelijk wordt. Geen enkel onderzoek heeft aangetoond dat er nadelen verbonden zijn aan een vroegere zindelijkheidstraining (± 20 maanden). Onderzoek heeft aangetoond dat zindelijkheidstraining vlot kan gaan als men er intensief mee bezig is zonder het kind te forceren of te straffen (24). Men kan verschillende mogelijke maatregelen nemen om zindelijkheidstraining te optimaliseren. Ofwel gaat men preventief te werk en informeert men de ouders en moedigt men hen aan om de taak van zindelijkheidstraining niet door te schuiven naar de kleuterleidsters maar er zelf op tijd aan te beginnen. Ofwel dient gezorgd te worden voor extra hulp in de kleuterklasjes en moet men de kleuterleidsters voorbereiden op de problematiek zodat de kwaliteit van het kleuteronderwijs geen gevaar loopt.
Abstract Toilet training and kindergarten In recent years several investigations have indicated that the age of toilet training in western society is delaying. Many kindergarten teachers are confronted with toddlers who are not toilet trained. The responsibility for toilet training has shifted from parents to kindergarten teachers. Present article gives the results of an investigation of 174 kindergarten teachers of the youngest toddlers in de province of Antwerp (Belgium). They all reported that the quality and the quantity of the pedagogic activity suffer due to the increased attention for the toilet training. An important task remains for society, GP’s and paediatricians to sensitize the parents to start toilet training on time. In the meantime it is advisable to procure additional help in kindergarten to support the toilet training in order not to jeopardise the preschool kindergarten education.
6
A. Vermandel, N. Kaerts, K. Van Nunen, et al.
Literatuur 1. SHUM TR, KOLB TM, MCAULIFF TL, SIMMS MD, UNDERHILL RL, LEWIS M. Sequential acquisition of toilet-training skills: a descriptive study of gender and age differences in normal children. Pediatrics 2002; 109: 1-7. 2. BERK LB, FRIMAN PC. Epidemiologic aspects of toilet training. Clin Pediatr 1990; 29: 278-282. 3. BRAZELTON TB, CHRISTOPHERSEN ER, FRAUMAN AC, et al. Instruction, timeliness, and medical influences affecting toilet training. Pediatrics 1999; 130: 1353-1358. 4. BAKKER E, WYNDAELE JJ. Changes in the toilet training of children during the last 60 years: the cause of an increase in lower urinary tract dysfunction? B J U Int 2000; 86: 248-252. 5. SHUM TR, MCAULIFFE TL, SIMMS MD, WALTER JA, LEWIS M, PUPP R. Factors associated with toilet training in the 1990s. Ambul Pediatr 2001; 2: 79-86. 6. HORSTMANSHOFF BE, REGTERSCHOT GJ, NIEUWENHUIS E, BENNINGA MA, V ERWIJS W, WAELKENS JJ. Zindelijkheid voor urine bij 1-4 jarige kinderen in de regio Eindhoven en de Kempen, in 1996 en in 1966. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147: 27-31. 7. BLUM NJ, TAUBMAN B, NEMETH N. Why is toilet training occuring at older ages? A study of factors associated with later training. J Pediatr 2004; 145: 107-111. 8. LUXEM M, CHRISTOPHERSEN E. Behavorial toilet training in early childhood: research, practice and implications. J Dev Behav Pediatr 1994; 15: 270-378. 9. SULLIVAN P, WOODWARD WE, PICKERING LK, DUPONT HL. Longitudinal study of occurence of diarrheal disease in day care centers, in Am J Public Health 1984; 74: 987-991. 10. PICKERING LK, BARTLETT AV, WOODWARD WE. Acute infectious diarrhea among children in day care: epidemiology and control. Rev Infect Dis 1986; 8: 539-547. 11. HADLER SC, MC FARLAND I. Hepatitis in day care centres: epidemilogy and prevention. Rev Infect Dis 1986; 8: 548-557.
12. BAKKER E, VAN GOOL J, WYNDAELE JJ. Results of a questionnaire evaluating different aspects of personal and familial situation, and the methods of potty-training in two groups of children with a different outcome of bladder control. Scand J Urol Nephrol 2001; 35: 370-376. 13. SHAIKH N. Time to get on the potty: are constipation and stool toileting refusal causing delayed toilet training? J Pediatr 2004; 145: 12-13. 14. FOXX RM, AZRIN NH. Dry Pants: a rapid method of toilet training children. Behav Res Ther 1973; 11: 435-442. 15. JANSSON UB, HANSON M, Hanson E, HELLSTRÖM AL, SILLÉN U. Voiding pattern in healthy children 0 to 3 years old: a longitudinal study. J Urol 2000; 164: 2050-2054. 16. KRUGMAN RD. Fatal child abuse: analyses of 24 cases. Pediatrician 1983; 12: 68-72. 17. DE VRIES MW, DE VRIES MR, Cultural relativity of toilet training readiness: a perspective from East Africa. Pediatrics 1977; 60: 170-177. 18. HELLSTROM AL, SILLEN U. Early potty training advantageous in bladder dysfunction. Decreases the risk of urinary infection. Lakartidningen 2001; 98: 3216-3219. 19. BRAZELTON TB. A child-oriented approach to toilet training. Pediatrics 1962; 29: 121-128. 20. AZRIN NH, FOXX RM. Toilet Training in less than a Day. 1974. New York, NY, Simon & Schuster. 21. CHRISTOPHERSON ER. The case for evidence-based toilet training. Arch Pediatr Adolesc Med 2003; 157: 1153-1154. 22. Toilet training. Guidelines for parents. Elk Grove Village: American Academy of Pediatrics, 1998. 23. STADTLER AC, GORSKI PA, BRAZELTON TB. Toilet training methods, clinical interventions, and recommendations. Pediatrics 1999; 103: 1359-1368. 24. VERMANDEL A, WEYLER J, DE WACHTER S, WYNDAELE JJ. Toilet training of healthy young toddlers: a randomized trial between a daytime wetting alarm and timed potty training. J Dev Behav Pediatr 2008; 29: 191-196.