BLIOTHEEK
KITLV
0102 8545
ppn ö2£Q
\pLlfp\PARTEMENT
VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL.
DE BEVOLKINGSRUBBERCULTUUR IN NEDERLANDSCIMNDIË. VI. RIOUW EN ONOERHOORIGHEDEN, OOSTKUST VAN SUMATRA EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN.
RAPPORTEN VAN VERSCHILLENDE COMMISSIES, SAMENGEVAT DOOR DEN HEER C. 0 . SLOTEMAKER EN NADER UITGEWERKT DOOR DE AFDEELINO LANDBOUWECONOMIE VAN BET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL.
NATIVE
Uilqngeven in samenwerking nul hd RUSBÉB INVESTIGATION OÖMlflTTEE TE BATAVIA.
LANDSDRUKKERIJ — WEMEVBBDEN 1926.
DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL.
DE BEVOLKINGSRUBBERCULTUUR IN NEDERLANDSCIMNDIË. VI. RIOUW EN ONDERHOORIGHEDEN, OOSTKUST VAN SUMATRA EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN.
RAPPORTEN VAN VERSCHILLENDE COMMISSIES, SAMENGEVAT DOOR DEN HEER C. G. SLOTEMAKER EN NADER UITGEWERKT DOOR DE AFDEELING LANDBOUWECONOMIE VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW, NIJVERHEID EN HANDEL
Uitgegeven in samenwerking met hel RUBBER INVESTIGATION COMMITTEE TE BATAVIA.
NATIVE
N
LANDSDRUKKERIJ — WELTEVREDEN
1926.
INHOUDSOPGAVE. I. INLEIDING II.
III.
blz 1
RIOUW EN ONDERHOORIGHEDEN 2 1. Algemeene opmerkingen ' 2 2. Gegevens over den uitvoer ..." 3 3. De rubbersituati e in liet binnenland .......". 5 a. Grootte van den aanplant en mogelijke uitbreiding e b. Aanleg en onderhoud g c. Tap, bereiding en vervoer 7 b. Arbeidstoestanden g 4. Waarschijnlijk toekomstige productie 10 5. Invloed van de rubbercultuur op de Vo'lkshuishouding 11 6. Résumé 1„ OOSTKUST VAN SUMATRA EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN 1. Algemeene opmerkingen 2. Gegevens over den uitvoer '' a. Uitvoercijfers b. Kwaliteit van het product 3. De rubbersituatie in het binnenland ....".....' a. Verspreiding, handel en transport " b. Grootte van den aanplant en mogelijke uitbreiding c. Aanleg en onderhoud d. Tap en bereiding e. Arbeidstoestanden 4. Waarschijnlijk toekomstige productie .................. 5. Résumé
15
-JE 17
^7 19 23 23 97 30 39 34 38 00
I.
INLEIDING.
Deze publicatie is de laatste van de reeks verslagen over de bevolkingsrubbereultuur in Nederlandsch-Indië, uitgebracht door of door tusschenkomst van het Native Rubber Investigation Committee te Batavia. De eerste verslagen verschenen begin en medio 1925 (I Djambi, II Z. en O. Afd. van Borneo, III W. Afd. van Borneo, IV Palembang). Voor de onderzoekingen op Noord-Sumatra had de A. V. R. O. S. de leiding op zich genomen; deze vereeniging stelde den heer C. G. Slotemaker aan als leider van het te verrichten werk. Medio 1925 trok een aantal commissies er in Noord-Sumatra op uit. In October-November 1925 werden te Batavia de eerste gegevens over Sumatra's Westkust en Riouw ontvangen met het rapport over Tapanoeli; in Juni 1926 volgden de aanteekeningen over de Oostkust van Sumatra en Atjeh. Doordat er gewacht moest worden op aanvullende gegevens, kon het verslag Tapanoeli—Sumatra's Westkust niet voor Juni 1926 ter perse gaan, terwijl door de late indiening der gegevens over de Oostkust van Sumatra en Atjeh dit laatste nummer der serie eerst thans het licht ziet. Dit nummer zal nu nog gevolgd worden door een overzicht van de uitkomsten, die de onderzoekingen in geheel Nederlandsch-Indië opgeleverd hebben, waarmede dan het N. R. I. O zijn taak volbracht zal hebben. Het navolgende overzicht bevat in hoofdzaak aanteekeningen, ontleend aan het rapport over de bevolkingsrubbercultuur in Indragiri van de beeren F. Feldbrugge en J. de Regt, en aan de samenvatting der rapporten over Sumatra's Oostkust en Atjeh en Onderhoorigheden van den heer O G. Slotemaker. Deze aanteekeningen zijn op enkele plaatsen gewijzigd en aangevuld, en in een meer sluitend verband geplaatst.
1
II. RIOUW EN ONDERHOORIGHEDEN.
1. Algemeene opmerkingen. De Eesidentie Riouw en Onderhoorigheden kunnen we voor ons doel liet beste indeelen in de afdeeling Indragiri en de rest, die dan in hoofdzaak bestaat uit den Eiouw-Archipel. Deze rest ligt geheel buiten het tolgebied van Nederlandsch-Indië, de uitvoer aldaar wordt globaal opgegeven door de verschillende havenkantoren. Bij benadering is de rubberuitvoer van deze onderdeden in 1924 de volgende geweest: Ondernemings- BevolkingsTotaal rubber rubber Vrijgebied Riouw 1.090 ton 500 ton 1.590 ton Indragiri 1.074 „ 5.450 „ 6.524 „ Geheele Residentie
2.164 ton
5.950 ton
8.114 ton
Indien de cijfers voor het vrijgebied min of meer betrouwbaar zijn, mogen we eruit concludeeren, dat de productie van bevolkingsrubber aldaar niet belangrijk is. Dit gebied is dan ook niet verder onderzocht: de commissie Feldbrugge-de Regt bepaalde zich in haar werkzaamheden tot de afdeeling Indragiri. Indragiri wordt onderverdeeld in drie onderafdeelmgen, waarvoor de volgende bevolkingscijfers worden opgegeven (volkstelling 1920): Indragirische Benedenlanden ... 39.441 zielen, „ Bovenlanden ... 34.387 „ Kwantan-districten 37.390 „ Totaal
111.218 zielen, w.o. 2.266 Chineezen.
Dit cijfer komt overeen met een bevolkingsdichtheid van 5 inwoners per K.M.2 De eerste onderafdeeling bestaat zoo goed als geheel uit moerasland; de kampongs bevinden zich op de verhoogde rivieroevers. Rubbercultuur komt hier slechts weinig voor. De bevolking is overwegend Maleisch, hiernaast worden eenige nederzettingen aangetroffen van Bandjereezen, die zich bezighouden met sawahbouw en klappercultuur. De onderafdeeling Indragirische Bovenlanden omvat vnl. het droge laagland der afdeeling; de gebergtevoet wordt ingenomen door de Kwantandistrieten. Deze beide onderafdeelmgen zijn vnl. naar
3 de bevolking van elkaar gescheiden: de Indragirische Bovenlanden worden hoofdzakelijk bewoond door Maleiers, oorspronkelijk afkomstig van Malaka en omliggende kuststreken, de Kwantan-districten zijn bevolkt door Menangkabauers, die nog een levendig contact onderhouden met het Menangkabausche stamland, waardoor de oude adat nog steeds in eere gehouden wordt. Hun onderhoorigheid aan de radja's van Indragiri gaf steeds aanleiding tot moeilijkheden, die eerst verminderden, toen onder het Gouvernement de handelsweg langs de Kwantan naar Singapore onbeperkt werd opengesteld. Ofschoon de Menangkabauers ook een Maleischen stam vormen, zullen in het vervolg beide bovengenoemde bevolkingsgroepen kortweg aangeduid worden als Maleiers en Menangkabauers. 2. Gegevens over den uitvoer. De voornaamste exporthaven van Indragiri is Rengat; daarnaast bestaan nog de tolkantoren Prigi Radja en Poelau Kidjang, waarvan het eerste het belangrijkst is. Feldbrugge en de Regt geven de volgende uitvoercijfers voor Indragiri: 1923. 1924. Uitvoer bevolkingsrubber 3.802 ton 5.450 ton Caoutchouc (ruw of fabriekm, bereid) ... 1.150 „ — Boschproduct — 50 „ Ondernemingsproduct 1.074 „ 4.952 ton 6.574 ton Hiervan voerden de tolkantoren Prigi Radja en Poelau Kidjang in 1923 en 1924 resp. uit 486 en 478 ton. De export van Rengat bedroeg over 1925 7.813 ton; voegen Ave hierbij '500 ton der beide andere havens en verminderen we het bedrag met 1.200 ton, zijnde de ondernemingsproductie van Indragiri, dan komen we op een bevolkingsproductie van 7.100 ton (1923 3.802 ton, 1924 5.450 ton). In den regentijd wordt Rengat door zeeschepen aangedaan; in den drogen tijd (4 maanden) kunnen de schepen in den regel niet verder komen dan Soengei Raja of Kwala Tjenako, 10 K.M. benedenstrooms Rengat. Het transport van Rengat naar de schepen heeft dan plaats met sampans van 10 pic. laadvermogen; er wordt daarvoor een extra-vracht berekend van ƒ 0.20 per picol. Ook gebeurt het soms, dat rubber in de droge maanden wordt geëxporteerd via Pekan Baroe (Siak). Tot April 1925 werd de rubber bij uitvoer door de douane niet nagewogen: het bedrag, dat door de verschepers werd opgegeven,
4
Herkomst.
Monster No.
Dikte c.M.
CD
bo
» iô S o Loeboek Djambi. Taloek
6434 ,, 6435 „
A 0.5-1 B 1-1.15 0.8 A 0.7 B
1090 1000 1350 1 170 765 890 835 935
"Waschverlies
o
'Ê
Opbrengst droge crêpe Gr.
werd in de statistieken opgenomen. In April 1925 ging men echter tot een zuiverder opname over, door den handelaren aan te zeggen, dat ze hun rubber moesten verschepen in pakken zooveel mogelijk van gelijk gewicht, waardoor het den douane-ambtenaren mogelijk werd, door het nawegen van monsters uit de te verzenden partijen den uitvoer te controleeren. De rubber wordt thans verscheept in met rotan bijeengehouden pakken van 40 tot 60 katti. De kwaliteit van de uitgevoerde rubber moet in de vorige jaren Heel wat minder geweest zijn dan thans. In October 1924 werd een Zelfbestuursregeling ingevoerd tegen vervalsching of te hoog watergehalte van bevolkingsrubber. Aan deze regeling is streng de hand gehouden, met het gevolg, dat thans Indragiri de beste kwaliteit bevolkingsrubber exporteert van geheel Nederlandsch-Indië. Stellen we het gemiddeld waschverlies voor 1923 op 50%, dat voor 1924 op 40% en dat voor 1925 op 1 1 % % (zie volgende alinea), dan komen we op een uitvoer van droog bevolkingsproduct in deze jaren van resp. 1.900, 3.270 en 6.600 ton, waarin dan nog de mogelijke fout schuilt van onzuivere douanestatistieken (betere opname na April 1925). Een viertal rubbermonsters werd van Indragiri opgezonden naar het Centraal Rubberstation te Buitenzorg, dat er het volgende rapport over uitbracht:
8.3 13.3 14.0 10.7
Innerlijke eigenschappen. 'd bb
e.
> 1.31 1.43 1.31 1.25
155 115 160 140
36 35 37 37
Viscositeit. ge- aangewoon. zuurd. 27 24 27 25
13 13 12 12
We merken op, de geringe dikte der onderzochte rubbervellen en het daarmede samenhangende geringe waschverlies; ook werd de rubber practisch vrij van onzuiverheden bevonden. Naast deze rubbervellen komen de volgende mindere kwaliteiten voor: getah boekoe, d.i. spout-scrap, die in April 1925 een prijs maakte van ƒ 60.— per picol, aardrubber, die in April '25 een prijs maakte van ƒ 30. ƒ 35.— p. pic.
5 scraps met bark, die in April '25 een prijs maakte van ƒ 15 — p. pic, waartegenover terzelfder tijd de rubbervellen te Taloek verkocht Averden voor ƒ 94.— per picol. Het grootste gedeelte dezer mindere kwaliteiten wordt niet uitgevoerd, doch verwerkt in een fabriek te Rengat van de Siap Ngian Rubber Works. Dit fabriekje bevat Ader mangels, die door een motor worden aangedreven. Per maand Avordt 500 picol verwerkt tot een breede, dikke crêpe. Er bestaan plannen voor de oprichting van een tweede fabriekje te Tjerenti. Aan de uitvoerhaven wordt geen rubber verhandeld: de Chineesche exporteurs te Rengat hebben hunne agenten in het binnenland, die hun vaste rubberleveranciers hebben. De exporteurs ontvangen geregeld de rubbernoteeringen van Singapore, Avaarheen alle product verscheept wordt. In April 1925 was de prijs te Taloek f 9 4 . _ per picol (van 108 katti) en Averd de rubber te Singapore verhandeld voor $ 74 = ƒ 103.60 per picol (van 100 katti). In het verschil tusschen beide bedragen, omgerekend op eenzelfde geAvicht, zit dan het commissieloon van den agent, de transportkosten van Taloek naar Rengat (ƒ 1.— per pic), de transportkosten van Rengat naar Singapore ($ 0.60 per pic), de Avinst van den exporteur en het loon van den commissionair te Singapore, waarbij dan het gewichtsverlies onderweg verwaarloosd is, daar de rubber maar 10% water bevat. Tusschen Rengat en Singapore Avordt het verkeer onderhouden door 'de K. P. M. (wekelijksche dienst) en door een zestal Chineesche booten, waarvan de Sri Wongsri, de Barratta, de Sri Patana en de Chye Hin Tay Jit de voornaamste zijn. De K. P. M. verstrekt voorschotten op de lading, in den regel 1/s van de Avaarde, Avaarvoor de exporteurs dan %% provisie moeten betalen. Door dit voorschotsysteem Aveet de K. P. M. de concurrentie tegen de Chineezen vol te houden. 3. De rubbersituatie in het binnenland. o. Grootte van den aanplant en mogelijke uitbreiding. We zagen reeds, dat de Indragirische Bovenlanden en de IvAvantandistricten de rubberproduceerende streken zijn; de productif1 van deze beide onderaf deelingen is ongeveer gelijk. Een nauwkeurige telling van het aantal boomen vond nooit plaats. De belastinggegevens voor de Indragirische Bovenlanden Avijzen op de aanwezigheid van 400.000 tapbare boomen, vermeerderd met het aantal boomen van Amirs, penghoeloe's en andere landschaps-
6 ambtenaren en godsdienstleeraren, die allen vrij zijn van belasting. Dit laatste aantal moet zeer groot zijn om tot een kloppend cijfer voor de productie te komen; verondersteld wordt, dat ook een groot aantal boomen van anderen op naam staat van bovengenoemde groepen van personen. We kunnen het aantal tapbare boomen echter ook berekenen, door uit te gaan van de productie per boom en deze te vergelijken met den totalen uitvoer van bevolkingsrubber. Feldbrugge en de Regt geven op voor de productie per boom per tapping een hoeveelheid van 6 Gr. droge rubber. Omgerekend op 250 tapdagen per jaar wordt dit 1% K.G. per jaar; bij een uitvoer van 7.100 ton over 1925 zouden Ave hiermede komen op 4.700.000 boomen in tap. In de Kwantan-districten Avorden niet alle tapbare boomen getapt, zoodat Ave het aantal tapbare boomen Avel mogen aannemen op ruim 5.000.000. De aanleg van rubbertuinen geschiedt op droge gronden. Sawahgronden worden niet gebruikt, evenmin als de geregeld onder water loopende gronden langs de rivieren. In de Indragirische Bovenlanden is de Maleier overigens vrijwel ongelimiteerd in de keuze van zijn gronden, in de Menangkabausche Kwantan-districten verzet de adat zich tegen occupatie voor rubbercultuur (Avaaruit bezitsrecht van den grond voortvloeit) van de geregelde ladangterreinen in de nabijheid der kampongs: deze terreinen blijven gereserveerd voor het verbouAven van voedselgewassen. Hierdoor schrijdt de uitbreiding van de cultuur niet zoo snel voort als in de Maleische aangrenzende streken. Toch wordt naast den sawahboivw met het oog op de rubbercultuur in de laatste jaren in de Kwantan-districten veel meer geladangd dan vroeger. Een groot gedeelte van het resteerende oerbosch in de Kwantandistricten is gesloten voor ontginning, daar het gereserveerd moet blijven voor de Avater- en houtvoorziening van de bebouwde streken. Ook hier is dus de Menangkabauer beperkt in zijn beschikking over den grond. Toch blijft voorloopig nog ruim voldoende grond over voor uitbreiding van de rubbercultuur. Klimaat en bodem worden voor de Kwantan-districten gunstiger opgegeven als voor de Indragirische Bovenlanden, waardoor de cultuur in eerstgenoemde onderafdeeling een betere toekomst tegemoet gaat. a. Aanleg en onderhoud. De rubber Avordt in den regel in den vorm van zaailingen (uit kweekbedden van zaad van omliggende ondernemingen) op de ladangs uitgeplant, na het binnenhalen van den eersten rijstoogst. Het
7
plantverband bedraagt 4 X 4 M., of soms zelfs 5 X 5 M. (o.a. bij Taloek). De oude aanplanten zijn algemeen veel dichter geplant, doch hiervan schijnt de bevolking op enkele uitzonderingen na teruggekomen te zijn. Na den eersten rijstoogst wordt nog een jaar rijst geplant, waarna de aanplant verder blijft liggen tot het tijdstip van in tap komen, zonder dat er verder zorg aan besteed wordt. De jonge tuin groeit op te midden van bloekar en varens. c. Tap, bereiding en vervoer. De tap wordt in het algemeen ingezet, zoodra de boomen op een hoogte van 3 voet een dikte hebben van 16", wat voor een bevolkmgstuin dus niet te vlug is. De boomen staan dan goed in hun bladeren, de kronen zijn alleen vrij hoog aangezet, de bast heeft een gaaf en gezond uiterlijk. Brandschade komt in de cultures weinig voor, zoodat de aanplanten er veel regelmatiger bijstaan, dan bv. m de streek van Pangkalan Kota Baroe en Bangkinang (zie rapport Sumatra s Westkust). De eerste tapsnede wordt aangebracht op een hoogte van 12" boven den grond en bedraagt 7„ van den stamomtrek. Is het eerste tapvlak afgewerkt, dan wordt overgegaan op het resteerende 2/-, gedeelte van den omtrek op 20" hoogte. Daarna wordt teruggekomen boven het eerste tapvlak met tAvee sneden, één op 18" en één op 36" hoogte. Een van deze sneden omspant daarbij minstens 2 /s v a n d o n boomomtrek. In de oude mishandelde aanplanten is meestal geen tapsysteem meer te onderkennen: de boomen Avorden getapt, Avaar ze nog het meest latex zullen geven. Het tappen is over het algemeen vrij goed, soms zelfs zeer goed, zooals o.a. bij Taloek; het bastverbruik alleen is groot,,'nJl gemiddeld 2" per maand, zoodat de tapper binnen 2 jaren door zijn goeden bast heen is. De bastregeneratie is in de gezonde tuinen bevredigend, waardoor de eerste bastvernieuwing vaak na tAvee jaren Aveer beschikbaar is voor den tap. In April 1925 konden de beeren Feldbrugge en de Regt zeggen, dat het grootste deel van de tuinen goed getapt Avas en er nog voldoende bastreserve was. Een uitzondering hierop vormden de boomen op slechten grond en de achtergebleven boomen in de betere tuinen, daar deze boomen a.h.AV. met de goeden mee moeten en daarbij bij geringeren stamomtrek Avorden aangesneden: ze wórden even hard aangesproken, herstellen zich minder snel, worden weer aangetapt op onvoldoend geregenereerden bast en komen zoodoende hoe langer hoe verder achterop.
8 Behalve kanker op de oude tapvlakten en bruine binnenbast werden weinig ziekten aangetroffen. Getapt wordt met gewone tapmessen of gutsen. De latex Avordt opgevangen in klapperdoppen, in aarden- of aluminium-cups. Spouts worden van blik gemaakt. De latex Avordt in emmers verzameld, en gecoaguleerd in het bekende halfdoorgesneden petroleumblik met een 5%-ige oplossing van aluin. Het coagulum Avordt door den tapper uitgetrapt, met de handen uitgedrukt of met een flesch gerold, en soms door een handmangel gehaald, daarna gedroogd. Onreinheden Avorden uit de latex verwijderd en bij de 2de kwaliteit gevoegd. De rubber wordt uit de tuinen door kleine Maleische handelaars per prauw naar de pasars gebracht en daar verhandeld. De voornaamste pasars in de Kwantan-districten zijn Taloek, Baserah en Tjerenti, waar resp. per week 500, 150 en 150 picol rubber worden verhandeld, d.i. tezamen per jaar 2500 ton. De voornaamste pasars m de Indragirische Bovenlanden zijn Klajang, Pematang en Kota Baroe, waar gezamenlijk ongeveer een gelijke hoeveelheid omgaat. Op deze pasars wordt het product opgekocht door Chineezen, agenten van de Chineesche exporteurs te Rengat; op Rengat zelf wordt weinig rubber meer verhandeld. De Chineesche opkoopers binden hun leveranciers vaak met voorschotten, die dan in den vorm van rubber terugbetaald moeten worden en Avaarbi j de leverancier zich dan weer verplicht, zijn diverse inkoopen bij den voorschotgever te doen, een handelwijze, waardoor de Chinees den Maleier langzamerhand geheel van zich afhankelijk tracht te maken. De Landschapskassen bieden gelegenheid om geld over te maken van Rengat naar het binnenland. De gelden worden dan gestort in de Kas van Indragiri en op telefonischen last uitbetaald door de Kas te Kwantan tegen een matige provisie. Maandelijks Avordt zoodoende een honderd duizend gulden overgemaakt. Gedurende 8 maanden van het jaar is de Batang IOantan tusschen Taloek en Rengat bevaarbaar voor schepen van 6 à 7 voet diepgang. Het transport van de pasars naar Rengat heeft plaats met z.g. blongkangs, meestal gesleept door motorbooten. Vracht Taloek—Rengat ƒ 1 . — per picol. Tusschen Rengat, Tjerenti en Taloek voeren eind 1924 een 15-tal motorbooten, 60 blongkangs van 200 pic laadvermogen en een honderdtal sampans. De K. P. M. had het voornemen een hekwieler op dit traject te laten loopen. d. Arbeidstoestanden. Naar globale schatting wordt
25% van de tuinen door de tuin-
9 eigenaars zelf getapt. Voor de andere tuinen is het bagi-doea-systeem regel, Avaarbij de tapper dus de helft van het geoogste product ontvangt (d.i. per tapping 1 K.G. droge rubber), benevens de geheele tAveede kwaliteit of een gedeelte daarvan. Bij een prijs van ƒ 94.— per picol (April '25) verdiende de tapper dus ruim ƒ 1.50 per dag. Het gewone koelieloon bedroeg terzelfder tijd ƒ 1.— per dag. Soms komt het in Chineesche aanplanten voor, dat de tappers tegen vast loon werken; dit systeem vormt echter een hooge uitzondering. . Feldbrugge en de Regt nemen aan voor de gemiddelde productie per boom per tapping 6 Gr. droge rubber. Nemen Ave de taak van den tapper aan op 300 boomen en het aantal tapdagen op 21 per maand, dan komen Ave op een productie per tapper van 2 / 8 picol rubber met 11%%, water per maand of y2 ton per jaar. De totale uitvoer van bevolkingsrubber in 1925 Avas 7.100 ton nat, Avaaruit AVC het aantal tappers voor dat jaar kunnen berekenen op 14.200. Vergeleken met de bevolking der Indragirische Bovenlanden en Kwantan-districten (in totaal 71.000 zielen) is dit aantal zeer groot. Lang niet alle tappers worden echter uit de bevolking zelf gerecruteerd: 75% der tappers zijn immigranten, nl. veel Javaansche oud-contractanten, veel Menangkabauers van de Westkust en enkele Maleiers van den Overwal. De arbeidstoestand is hier dus ongeveer identiek met het aangrenzende Djambi, Avaar ook een groot gedeelte van de tappers geïmporteerd Avordt. Toch wordt in tegenstelling met Djambi verreweg het grootste gedeelte van het aantal boomen getapt; alleen in de Kwantan-districten heeft een tekort aan Averkvolk bestaan, dat echter door meerderen import van tappers bij de hoogere rubberprijzen weer grootendeels verdAvenen is. Door het groot aantal rubberboomen ten opzichte van het aantal tappers, kan de tapper een zekere kieskeurigheid uitoefenen met betrekking tot de tuinen, die hij wenscht te tappen; produceeren de boomen niet voldoende meer, dan gaat de tapper op zoek naar een anderen aanplant. Dit verklaart min of meer de hooge gemiddelde productie per boom per tapping (6 Gr. droog), die door Feldbrugge en de Regt Avordt opgegeven. Het aantal boomen, dat in April '25 niet getapt Averd door gebrek aan Averkkrachten, bedroeg volgens beide heeren % van het totaal aantal. De tapper zal zijn werk staken, zoodra zijn dagverdienste minder Avordt dan ƒ 0.80. Nemen AVC een productie aan van 1 K.G. rubber per tapping, dan komt een loon van ƒ 0.80 overeen met een prijs per picol rubber met 1 1 % % Avater van ƒ 46.—. Tellen we bij dit bedrag op, de transportkosten naar Singapore (f 1.60), de verdienste van den tusschenhandelaar (f 2.40) en de onkosten te Singapore,
10 benevens de verwerkingskosten ( ƒ 10.—), dan correspondeert ƒ 46.— per pic. van 108 katti 1 1 % % waterhoudende rubber in het binnenland met 60 X 77^ X —rAn~ gulden per picol blanket in SingalUo
1UU
pore of met ƒ 1.— per K.G. blanket = $ 0,32 per lb. blanket (een kAvaliteit te vergelijken met de dark- en brown-crêpe der ondernemingen). Deze minimum-prijs ligt hooger dan in de meeste andere rubbercentra van Ned.-Indië, Avat verklaard kan worden uit het feit, dat er grootendeels met import-tappers geAverkt Avordt. De eigenaar-tapper, die met zijn gezin Averkt, zal nog bij lagere prijzen doortappen. Soms zal de eigenaar, die met koelies werkt, ook nog bij lagere prijzen laten tappen, A\raarbij hij dan aan den tapper meer dan de helft A^an den oogst laat. Dit zijn echter meer afzonderlijke gevallen; de groote tap zal verloopen bij een prijs beneden ƒ 1.— per K.G. blanket. 4. Waarschijnlijk toekomstige productie. De commissie Feldbrugge—de Regt rapporteerde in April 1925, dat: 1. tuinen, die practisch afgeschreven konden Avorden, niet voorkwamen; 2. tuinen, die door overmatig bastverbruik tijdelijk uit den tap genomen moesten worden, niet voorkwamen; 3. het aantal boomen in geregelden tap geschat kon Avorden op 3.700.000 (met de beschikbare cijfers over 1925 berekenden wij dit aantal op 4.700.000) ; 4. jonge tuinen, die de tapbare afmetingen nog niet bereikt hadden, ongeveer 20% van den totalen aanplant zouden beslaan, Avaarnaast nog sterk uitgebreid wordt; 5. het aantal tuinen, dat door ziekte of gebrek aan arbeidskrachten niet getapt werd, 10% bedroeg van het totaal. Verreweg het grootste gedeelte van de tapbare tuinen is dus in tap, 3—4-jarige tuinen zijn er weinig, zoodat het productief areaal in 1926—'27 niet sterk zal worden uitgebreid en een belangrijke productie-vermeerdering t/o van 1925 in deze jaren niet venvacht kan worden. In 1927 zal bij het tegenwoordige groote bastverbruik Avel een belangrijk deel van de bastreserve zijn opgebruikt en het zal de vraag zijn, of dit niet tot productie-vermindering aanleiding zal geven; of dus de achteruitgang van do productie door overtapping niet sterker zal worden dan de geleidelijke productie-stijging met het ouder worden der aanplantingen.
Il
In 1929 en verder in 1930 en '31 komen de nieuwe aanplantingen van 1924 en 1925 in tap. Een eventueele productie-vermeerdering tengevolge hiervan zal afhangen van het aantal beschikbare arbeidskrachten. Zullen de rubberprijzen hoog zijn, dan zullen Avaarschijnlijk Avel Aveer vele tappers het land binnenkomen; zijn de prijzen laag, dan zal een uitbreiding van productief areaal geen groote productievermeerdering tengevolge hebben. In elk geval echter zullen de nieivwe tuinen een zeer nuttige reserve vormen tegenover de in productiviteit achteruitloopende oude aanplantingen. Daalt de loco rubberprijs beneden ƒ 46.— per picol (11%% water), dan zal de aantrekkelijkheid der rubbercultuur nog geringer Avorden en de productie ongetwijfeld sterk terugloopen beneden die van 1925. 5. Invloed van de rubbercultuur op de Volkshuishouding. De Kwantan-districten vormen een vruchtbare, van oorsprong reeds welvarende streek. De Menangkabausche bevolking houdt vast aan haar adat, wat o.a. tot uiting komt in het verschijnsel, dat de sawah's en geregelde ladanggronden gereserveerd blijven voor de teelt van voedselgewassen, en dat er geen rubbertuinen worden aangetroffen in of in de onmiddellijke nabijheid der kampongs, Waar klappers, pisangs of vruchtboomen staan. De voedselvoorzieningblijft ten volle verzorgd, zoodat de rubbercultuur a.h.w. een surplus aan welvaart meebrengt. De koopkracht van de bevolking neemt enorm toe: bijna alle Inlanders loopen er op schoenen, zitten goed in hun kleeren, rooken import-sigaretten, doen zich te goed aan allerlei versnaperingen. In de toko's ziet men allerlei luxe-artikelen, mooie kleeren, voetballen, enz. Ook worden er veelal betere huizen gebouwd en worden de erven verruimd. Velen potten ook geld op voor de Mekkavaart. De geldruimte blijkt ook duidelijk uit het veel vlotter binnenkomen van de belastinggelden. In de Indr. Bovenlanden treft men dergelijke toestanden aan, met eenige wijzigingen naar den aard der bevolking. Het uiterlijk beeld vertoont niet die teekenen van Avel vaart, ofschoon de rubbercultuur niet minder belangrijk is dan in de Kwantan-districten. De huizen worden veelal verbeterd, doch de bevolking zet zich niet zoo in de mooie kleeren: ze is slordig en minder ijverig. De neiging bestaat om in en om de kampongs rubber te gaan planten; om de kampongs liggen reeds uitgestrekte tuinen, zoodat de ladangs verder van de kampongs aangelegd moeten Avorden. Een ineenstorting van den rubberprijs zal de eigenlijke bevolkingniet in groote moeilijkheden brengen. Ze blijft beschikken over haar
12 voedselaanplant met de daarbij behoorende bijproducten en zal zich misschien weer gaan toeleggen op het inzamelen van boschproducten. Ze zal zich in het begin wat minder ruim bewegen, doch mét de daling van den levensstandaard zal dit leed ook wel weer spoedig geleden zijn. De immigranten zullen verdwijnen en naar hun kampongs terugkeeren. Mogelijk zal een gedeelte achterblijven en dat zal dan nog het meest getroffen zijn door het uitdrogen van de rubber-welvaartsbron. Voor 1923 en 1924 Averden voor Indragiri de volgende uitvocrcijfers gemeld:
Rubber Gambir Copra Rotan Boomschors Bakau-brandhout Sago Veevoer Visch Riet en rietwerk Rijst en padi Danmr Versehe vruchten Nipa-blad Andere producten
1923. 4.953 ton 696 „ 10.314 „ 961 „ 4.346 „ 22.448 „ 5.513 „ — 407 84 » 760 „?> 64 227 84 „ 223 „
1924. 6.494 206 9.595 939 3.195 29.900 9.175 95 529 29 174 30 493
Totaal
52.000 ton
62.000 ton
ton „ „ „ „ „ „ „ „ „ „ „ „
16 ,.
1924 vertoont een minderen uitvoer van rijst en padi t/o van 1923 (585 ton) en toont tevens een grooteren invoer van rijst (3.844 ton). Dit kan ten deele een gevolg zijn van een geringeren verbouw van voedselgewassen (Indr. BovenL), voor een groot deel zal de toename van het binnenlandsch verbruik (import van tappers) er echter wel de oorzaak van zijn. Verder zien we voor 1924 een achteruitgang van den export van gambir, boomschors, damar, riet en rietwerk en atap, Avat op het onttrekken van Averkkrachten aan deze takken van bedrijf ten behoeve van de rubbercultuur zou kunnen wijzen. De export van bakau-brandhout steeg met 12.000 SLM., waarschijnlijk een gevolg van drukkere scheepvaart.
13 6. Résumé. Verreweg het grootste gedeelte van de bevolkingsrubber uit BiouAV en Onderhoorigheden is afkomstig van de Afd. Indragiri. Hier zijn de Indragirische Bovenlanden (Maleisch) en de Kwantan-distrieten (Menangkabausch) de rubberproduceerende streken. De voornaamste uitvoerhaven van Indragiri is Rengat. In 1925 Averd hier aan bevolkingsrubber uitgevoerd 7.100 ton, tegen 3.802 en 5.450 in 1923 en 1924. In October 1924 werd een Zelfbestuursregeling vastgesteld ter verbetering van de rubberkAvaliteit, die zoo gunstig gewerkt heeft, dat thans het waschverlies van de geëxporteerde rubber kan worden aangenomen op l i y 2 %. De uitvoer van droge rubber uit Eengat kan voor 1923, 1924 en 1925 berekend Avorden op 1900, 3.270 en 6.600 ton. Mindere kAvaliteiten worden Aveinig uitgevoerd, ze Avorden vul. verwerkt door de Siap Ngïan Rubber Works te Bengal met een capaciteit van 500 picol per maand. Het aantal tapbare boomen Avordt geschat op 5 millioen, Avaarvan in de Kwantan-districten 10% niet in tap, Ami. als gevolg van gebrek aan arbeidskrachten. Er zijn, evenals in Djambi, meer boomen dan er door de eigen bevolking getapt kunnen Avorden, Avaardoor liet meerendeel der tappers uit geïmmigreerde Averkkrachten bestaat. De aanleg geschiedde vroeger in nauAV plantverband, thans in verband van 4 X 4 M., soms 5 X 5 M. Er wordt op de rubberladangs tAvee jaar rijst verbouAvd, Avaarna de aanplant aan zichzelf Avordt overgelaten. Er komt Aveinig alang2 voor, Avaardoor de brandschade gering is. De opbrengst per tapping per boom bedraagt 6 Gr. droog; een koelie met een taak van 300 boomen ontvangt dus per tapping 1 K.G. rubber. Hij staakt den tap, indien zijn dagverdienste geringer wordt dan ƒ 0.80, d.i. bij een loco-rubberprijs van ƒ 46.— per picol, Avat overeenkomt met ƒ 1.— per K.Gr. blanket op de Avereldmarkt. Er wordt vrij goed getapt, het bastverbruik is echter groot ( 2" per maand). In 1926 en 1927 komen geen nieuAve tuinen in tap, zoodat het productief areaal in die jaren niet grooter wordt. Dit areaal is voor verreweg het grootste gedeelte in tap, zoodat voor die jaren geen productie-vermeerdering verwacht Avordt, eerder een productievermindering door het achteruitgaan in productiviteit van de oude tuinen. In 1929 en volgende jaren komen de groote jonge aanplanten in tap. Zijn de rubberprijzen dan hoog, dan zal er import van Averkvolk plaats hebben en zal de productie sterk stijgen. Bij matige rubberprijzen zal op de gewone wijze worden doorgetapt en zullen de
14 jonge tuinen een waardevolle reserve worden voor de achteruitgaande oude aanplanten. Daalt de loco-rubberpri js beneden ƒ 46.— per picol, dan zal het grootste deel der tappers het werk neerleggen en de productie sterk verminderen. Direct zal dus na 1929 de rubberproductie afhankelijk zijn van het aantal beschikbare arbeidskrachten, indirect van den dan geldenden rubberprijs.
III.
SUMATRA'S OOSTKUST EN ATJEH EN ONDERHOORIGHEDEN.
1. Algemeene Opmerkingen. Het Gouvernement Sumatra's Oostkust bestaat uit een vijftal afdeelingen, Avaarvoor de volkstelling 1920 de navolgende bevolkingscijfers geeft: aantal zielen. dichtheid per K.M2. 141.615 2.27 a. Bengkalis b. Asahan 228.554 17.15 c. Simeloengoen en Karo-landen. 250.750 38.58 d. Deli en Serdang 395.762 81.77 e. Langkat 180.873 28.55 Totaal Sumatra's Oostkust: . 1.197.554 Deze bevolking kunnen Ave indeelen in vier groepen, nl.: 1. Chineezen 135.000 Dit zijn gedeeltelijk vrij gevestigde Chineezen, die zich vnl. met handel en hier en daar met de rubberculluur bezig houden, gedeeltelijk contractanten, die op de ondernemingen Averken. 2. Bataks 323.000 Dit zijn de oorspronkelijke beAvoners van het binnenland; ze Avorden vnl. aangetroffen in de af deeling Simeloengoen en de Karo-landen. Ze vormen een landbouAvende bevolking, die echter door haar betrekkelijke afzondering en de hooge ligging harer gronden Aveinig beteekenis heeft voor de bevolkingscultuur. 3. Maleiers 258.000 Dit zijn de oorspronkelijke laaglandbeAvoners van de Oostkust van Sumatra; politiek vormen ze Zelf besturende Sultanaten. Naast deze Maleiers Avorden in boven- Bengkalis nog een 15.000 tal Menangkabauers aangetroffen 15.000 (Boven-Siak en BoA^en-Bokan) en voorts in het kustgebied een 17.000 Bandjereesche immigranten. Deze laatsten 17.000 houden zich Ami. bezig met sawahboiiAV en klapperteelt. 4. Javanen 400.000 Hieronder zijn samengenomen alle immigranten vanuit Java. Ze vormen de grootste groep, die vnl. bestaat uit contractanten voor de cultuur-ondernemingen, en als
16 zoodanig grootendeels uitgeschakeld kan Avorden voor de bevolkingsrubbercultuur. Een gedeelte der koelies, wier contract is afgeloopen, blijft op de Oostkust van Sumatra en wordt tapper in de tuinen der inheemsche bevolking. De bevolkingsrubbercultuur wordt dus vnl. gedreven door de Maleische en Menangkabausche bevolking, waarvan het zielenaantal slechts 273.000 bedraagt, tegenover 1.200.000 als totaal van de Oostkust van Sumatra. Op grond van de algemeene economische beteekenis kunnen Ave de Oostkust van Sumatra indeelen in drie gebieden, nl.: A. Het Cultuurgebied, d.i. de streek, waarvan het karakter voor het grootste gedeelte bepaald wordt door de aanwezigheid der Europeesche ondernemingen. Deze streek omvat geheel Deli en Serdang als centrum, met de daaraan aansluitende gedeelten der omliggende afdeelingen Langkat, Siineloengoen en Asahan. Een zeer groot gedeelte der gronden is hier in concessie uitgegeven aan den Europeeschen landbouw, Avat een belemmering vormt voor de opkomst der bevolkingsrubbercultuur; B. De Bataklanden, die overal naar het binnenland toe aan het Cultuurgebied aansluiten en, zooals we reeds zagen, voor de rubbercultuur van weinig beteekenis zijn; O
De rest van de Oostkust van Sumatra, omvattende Noord-Oost Langkat en Bengkalis met het daaraan grenzende deel van Asahan (Onderafdeeling Laboean Batoe met als uitvoerhaven Laboean Bilik). Laatstgenoemde streken worden beAvoond door Maleiers en verwante stammen, die naast den landbouw en het inzamelen van boschproducten weinig andere middelen van bestaan hadden. In deze streken heeft de bevolkingsrubbercultuur haar grootste uitbreiding gekregen. Dit moge blijken uit de uitvoercijfers van bevolkingsrubber over 1925, die door den heer Slotemaker als volgt worden opgegeven: Bengkalis 6.000 ton, Asahan 4.620 „ (waarvan Laboean Bilik 3.250 ton), Simeloengoen en Karo-landen ... Deli en Serdang 2.395 Langkat 1.550 „ Totaal Oostkust van Sumatra ... 14.565 ton, Jeh 335 ton.
At
17 De Af deeling Bengkalis is zeer dun bevolkt: de groote laaglandmoerassen zijn zoo goed als onbeAvoond, de bevolkingscentra bevinden zich bovenstrooms van de groote rivieren. Naar deze rivieren kunnen we de afdeeling dan ook indeelen in de Kampar-streek, economisch samenhangend met het gebied van de Siak-rivier (de Kampar is voor zeeschepen niet bevaarbaar) en de Boven-Rokan-streek. Noordelijk daaraan aansluitend volgt dan het gebied van de Paneh-rivier met haar beide takken: de Soengei Baroemoen en de Soengei Bila. Klimaat en toestand van den bodem schijnen in Boven-Bengkalis minder gunstig te zijn dan in het zuidelijk hiervan gelegen Riouw en Djambi. De jonge rubbertuinen schijnen zich niet voldoende snel te sluiten, er komt vrij veel alang2 voor, die hierdoor onvoldoende onderdrukt wordt, waardoor de aanplanten vaak door brand beschadigd worden. In het Cultuurgebied wordt de toestand Aveer gunstiger. 2. Gegevens over den uitvoer. a. Uitvoercijfers. Een gedeelte van de Oostkust van Sumatra ligt buiten het tolgebied van Ned.-Indië, nl. het eiland Bengkalis met de aangrenzende kuststrook. Wel komt er bevolkingsrubber voor in dit z.g. vrijgebied, doch de hoeveelheden zijn slechts zeer globaal bekend. In het verdere verloop van dit rapport is aan dit gebied geen verdere aandacht besteed. Het vaststellen van den uitvoer door de douane wordt als niet zeer betrouwbaar opgegeven: er Avordt in de uitvoercijfers geen onderscheid gemaakt tusschen natte en droge kwaliteiten; in enkele gevallen werd nauwkeurig nageAvogen, meestal bepaalde men zich tot het nawegen van monsters uit de aangeboden partijen, terwijl soms de uitA^oer alleen maar overgenomen Averd uit de scheepscognossementen. De Heer Slotemaker vermeldt voor de verschillende havens den volgenden uitvoer van natte bevolkingsrubber in tonnen: 1919 1920 1921
Poelau Moeda (Kampar-rivier) Pekan Baroe ) Siak \ Siak-rivier Tandjong Lajang ) Bagan Si Api Api (Rökan) Afdeeling Bengkalis
226 16
1
922 1923 1924 1925 37 22 17 653 1754 2315 3500 168 381 533 700 16 38 56 45 63 410 808 1707 3718 6000 2
18 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 Laboean Bilik (Sei. Paneh) 497 253 701 1127 18681)3250 Tandjong Leidong (Sei. Koealoo) 118 179 143 157 300 Tandjong Balei 1 4 1 234 6461) 670 Tandjong Tiram 16 25 198 152 400 Afdeeling Asahan
2823 4620
Belawan Tandjong Bringin
26
253
Afdeeling Deli en Serdang Tandjong Poera Pangkalan Brandan Afdeeling Langkat
930 2290 344 105 2 ) 1274 2395
486 253
544 317
862 576
899 704
815 735
1603 15502)
Kwala Langsa Idi
143 31
290 45
Atjeh
174
335
De bevolkingsrubber uit Bengkalis en van Laboean Bilik Avordt vnl. verscheept naar Singapore, die uit de meer noordelijke havens gaat bijna geheel naar Penang. De afvoer uit de noordelijke havens geschiedt uitsluitend per K. P. M. Op de havens in de afdeeling Bengkalis varen ook Chineesche booten: op Pekan Baroe onderhouden drie Chineesche booten een wekelijkschen dienst, terwijl eveneens drie Chineesche booten Bagan Si Api Api aandoen. Deze Chineesche Maatschappijen zenden z.g. „tjintjoe's" naar de afscheephavens ; deze trachten zich dan van lading te verzekeren door voorschotten uit te geven op de waarde van de te verschepen rubber, Avaarvoor ze %% rente in rekening brengen, wat met het oog op den korten omlooptijd van het geld neerkomt op 25% per jaar. Om de concurrentie vol te houden geeft ook de K. P. M. voorschot op de lading, tot 30% van de waarde. (!) In 1924 ging een deel van den export via Tandjong Balei naar Penang, thans verscheept Laboean Bilik uitsluitend rechtstreeks naar Singapore. (2) De vermindering in export in 1925 is een gevolg van den uitvoer van een deel der rubber over Belawan.
19 De vervoerstarieven van de verschillende havens worden als volgt opgegeven: Pekan Baroe — Singapore $ 0.60 per picol, bij gebrek aan vracht berekenen de Chineesche booten ook wel lagere tarieven; Bagan Si Api Api — Singapore $ 0.70 per picol ; Laboean Bilik — Singapore ƒ 2.— „ „ ; Laboean Bilik — Penang „ 2.— „ „ ; Tandjong Balei — Singapore „ 2.— „ „ ; Tandjong Balei — Penang „ 1.25 „ „ ; Tandjong Tiram — Penang „ 1.25 „ „ ; Belawan — Singapore $ 10.30 per ton; „ — Penang „ 1.30 „ picol. Deze tarieven ondergaan nog Avel wijzigingen met het stijgen of dalen van de rubbermarkt of door onderlinge concurrentie tusschen de K. P. M. en de Chineesche reederijen. Met het oog op het gewichtsverlies tijdens het vervoer naar Singapore of Penang wordt door de scheepvaart-maatschappijen meestal 10% korting berekend op de vrachten. De exporteur rekent op een gemiddeld gewichtsverlies van 7%. b. Kwaliteit van het product. De kwaliteit der bevolkingsrubber van de Oostkust van Sumatra loopt zeer uiteen. Er komen zeer goede kwaliteiten voor, die veelal afkomstig zijn van tuinen van Chineezen of van Maleische hoofden; daarnaast wordt veel natte rubber aangetroffen uit het grootste gedeelte der bevolkingstuinen. Ter beoordeeling van deze verschillende kwaliteiten werd een groot aantal rubbermonsters uit het binnenland en uit de havens in den loop van 1925 opgezonden naar het Centraal Bubberstation te Buitenzorg. De resultaten van het onderzoek aldaar werden gepubliceerd in het Pebruari-nummer 1926 van het Archief voor de Rubbercultuur in Nederlandsch-Indië (blz. 59 — blz. 73). De voornaamste conclusies zijn de volgende: Naar de streken van herkomst werden de ontvangen monsters in groepen ingedeeld, waarbij getracht Averd het gemiddeld watergehalte van de rubber uit elk dier streken vast te stellen: a. Het afvoer-gebied van de Siak-rivier. Tot dit gebied behoort ook de Boven-Kampar : de Kamparrivier kan nl. niet met zeeschepen Avorden binnengevaren, waar-
20
door de streken in het bovenstroomgebied hun producten afvoeren via Pekan-Baroe. Dit vervoer geschiedt over land over vrij grooten afstand, de rubber wordt daarom ter plaatse vrij droog afgewerkt: voor monsters uit de Kampar-Kiri Averd een waschverlies gevonden van 20%. Hoe minder bezwaarlijk het transport, hoe dichter bij de afvoerhaven, des te slechter wordt de afwerking' van het product: de monsters uit de Kampar-Kanan hadden een waschverlies van 40%, die uit Bangkinang van 50%, die uit de directe omgeving van 44%. Monsters uit den export van Pekan Baroe vertoonden een veel geringer vochtgehalte, doordat de rubber tijdens het transport naar Pekan Baroe Avater verliest en buitendien door de exporteurs vaak nog gedroogd schijnt te worden vóór de verscheping. Het gemiddeld waschverlies van den uitvoer van Pekan Baroe kan hierom worden aangenomen op 20—30%. b. Het eiland Bengkalis met aangrenzende kuststrook (Vrijgebied). De rubber uit deze streek wordt geëxporteerd in vellen met een dikte van y2 c.M. en een waschverlies van 0—7%. Het is natuurlijk mogelijk, dat een deel van de rubber uit Bengkalis oorspronkelijk afkomstig is van Malaka (gesmokkeld), de onderzochte monsters vertoonden echter in hun innerlijke eigenschappen groote overeenkomst met de gewone bevolkingsrubber. c. Het Rokan-gebied. De bevolkingsrubber uit het Rokan-gebied is grootendeels afkomstig uit de Boven-Rokan (Pasir Pengarajan-streek) ; van daar wordt ze verscheept naar Tanah Poetih, verhandeld, en in prauwen afgevoerd naar Bagan Si Api Api, waar de inlading plaats heeft in zeeschepen. De rubber uit de Boven-Bokan is nat: monsters van daar hadden een waschverlies van resp. 42.3, 53.6 en 19.4%. Tijdens het transport per prauw naar Tanah Poetih verliezen de natte kwaliteiten belangrijk aan gewicht. De monsters uit Tanah Poetih bevatten rubber uit de bovenstreken benevens rubber uit eigen omgeving; ze werden ingedeeld in een serie natte kwaliteiten met een gemiddeld watergehalte van 37%, en een serie droge kwaliteiten met een gemiddeld waschverlies van 8y2% (onberookte sheets). De monsters uit Bagan Si Api Api waren vrij droog: een monster was een smoked sheet met 1%% wasch verlies, een ander een plain sheet met 10% waschverlies; aan de kust van de afd. Bengkalis schijnt dus algemeen een veel betere kwaliteit rubber
21 gemaakt te worden dan in het binnenland; ten deele zal dit zijn toe te schrijven aan het aantal Chineesche tuinen in het kustgebied, anderzijds zal het een gevolg zijn van den invloed van het nabijgelegen Malaka, waar de bevolkingsrubbercultuur veel dichter bij de ondernemingscultuur staat dan bij ons. De totale uitvoer van Bagan Si Api Api kan worden ingedeeld in smoked sheet, plain sheet en natte rubber; deze groepen Avorden geëxporteerd in een verhouding = 1 : 3 : 8 . Nemen we het vochtgehalte dezer groepen aan op 2—3, 12—13 en 30—40%, dan komen we op een gemiddeld watergehalte van den geheelen uitvoer van Bagan Si Api Api van 27% of rmvweg 20—30%, een dergelijk cijfer dus als voor Pekan Baroe gevonden werd. d. Laboean Bilik. De rubber uit Laboean Bilik is belangrijk natter dan die uit de andere havens; dit is o.a. een gevolg van het feit, dat de rubber langs de Soengei Baroemoen onder vlotten wordt afgevoerd (evenals in Djambi). Drie monsters uit den uitvoer hadden resp. 37.4, 38.1 en 9.2%, waschverlies. Het gemiddeld waschverlies uit den export zal wel aangenomen kunnen worden op 30—35%. e. Tandjong Balei. Uit Tandjong Balei wordt zoowel droge rubber (uit tuinen van Chineezen en Maleische hoofden) als slabrubber uitgevoerd. De laatste bevat 33% water. Aangezien de verhouding tusschen droge en natte rubber niet bekend is, is het al heel moeilijk een gemiddeld waschverlies op te geven. ƒ. Langkat. De bevolkingsrubber uit Langkat wordt gedeeltelijk uitgevoerd over Belawan; een groot deel der natte kwaliteiten wordt uitgevoerd over Tandjong Poera en Pangkalan Brandan. De hier genomen monsters hadden een waschverlies van 36%, waarvan % uit vuil bestond. g. Langsa. Vanuit Langsa werden drie monsters opgezonden; deze bleken een vochtgehalte te bezitten van resp. 26.4, 19.— en 10.2%, gemiddeld . De rubbervellen Avaren over het algemeen behoorlijk uitgerold.
22 Recapituleerend komt liet Centraal Rubherstation tot de volgende resultaten van het onderzoek: Herkomst.
Siak Bengkalis Rökan Laboean Bilik.. Tandjong Balei Langkat Langsa
WaschTrekverlies vastheid % I 20-30 I 4 I 20-30 30-35 ?
36 + 20
1.38 1.43 1.37 1.44 1.42 1.38 1.30
Viscositeit. Vulc. tijd.
82 ±145 98 75 92 86 121
Grenzen Helling. vulc. tijd,
45-115 135-160 60-160 65-85 90-95 80-90 120-122
35 37 36 37 35,5 37 38,5
AangeGewoon. zuurd.
24 21 28 24 29 15 23
12 11 14 10 12 9 12
Tracliten we op grond van deze gegevens den uitvoer van natte bevolkingsrubber op droog om te rekenen, dan vinden we: Herkomst.
Tandjong Balei
Tandjong Bringin Totaal Oostkust van Sumatra . Atjeh
Natte rubber.
37 ton 4 256 „ 1707 „ 3 250 „ 300 . 670 , 400 „ 2 290 „ 105 „ 1550 „ 14 565 ton 335 „
Gemidd. waschverlies.
? 20-30% 20-30 „ 30-35 „ ? 25 „? ? 0 „? 20 , ? 36 „ ? 28 % 20 „
Drooggewicht.
25 ton 3 200 „ 1280 „ 2 200 „ 200 500 „ 300 „ 1830 „ 85 „ 1000 „ 10 620 ton 270 „
We komen zoodoende voor den gelieelen export van de Oostkust van Sumatra op een benaderd waschverlies van 28%. Over de voorkomende vervalschingen schrijft de Heer Slotemaker het volgende: ^Belangrijke vervalschingen komen over het algemeen niet" „voor; wel komt verontreiniging menigvuldig voor: deze" „bestaat dan hierin, dat alles wat van den rubberboom komt, i n " „den coaguleerbak wordt gegooid, scraps, bark, lumps en" „aardrubber." „Hier en daar komen geraffineerde vervalschingen voor," „soms ook grappige. Vervalsching met glasscherven, hagel e n "
23 „spijkers, zooals in Atjeh nog wel voorkomt, wordt bij ontdek-" „king door de Kerapatan met krakal gestraft; vervalsching" „met een bierflesch, gevuld met water is echter een mop." „Vervalsching met kapok komt nog al eens voor, vermoedelijk" „in de verwachting dat de kapok water zal vasthouden. Geraf-" „fineerd is vervalsching met tot meel fijngestampte shavings" „(bark), die sterk waterbindend zijn en niet opvallend; voorts" „vervalsching met fijn, zuiver kwartszand, dat door zijn helder-" „heid niet bemerkt wordt en met zorg van de oppervlakte v a n " „de rubberkoek verwijderd is. Deze knoeierijen worden echter" „bij de verwerking ontdekt, want kapok en zand blijven bij d e " „waschmachine liggen. Zeer geraffineerd is de vervalsching" „met rivierslib (lutum), dat bij het uitwasschen wegspoelt en" „moeilijk wor'dt opgemerkt. Een vervalsching met meel werd" „aangetroffen, die aanleiding gaf tot een waschverlies v a n " „meer dan 70%.'-' „Tegen vervalsching wordt door het Zelfbestuur krakal" „straf bedreigd. Het kwam slechts een enkele maal voor," „dat deze straf werd opgelegd. Op de meeste douanestations" „is een bedreiging met straf voor vervalschingen aangeplakt." Het Centraal Eubberstation te Buitenzorg vond bij het onderzoek van een van de rubbermonsters uit Laboean Bilik in de luchtdroge crêpe nog een aschgehalte van 17%, vnl. veroorzaakt door de aanwezigheid van stofzand en slib in het oorspronkelijke monster. Een klein gedeelte van de bevolkingsrubber verlaat de havens in den vorm van blankets, die bereid worden in twee kleine verwerkingsinstallaties, nl. een te Telok Niboeng bij Tandjong Balei, en een te Kwala Simpang (Atjeh). Deze fabrieken venverken in hoofdzaak scraps, bark en lumps. Die te Kwala Simpang heeft een capaciteit van 200 K.G. per dag, d.i. 6 ton droge rubber per maand; ze krijgt een gedeelte van haar product aangevoerd uit Langkat. Over het algemeen zijn de mindere rubberkwaliteiten afzonderlijk weinig in den export vertegenwoordigd; het grootste gedeelte ervan wordt, evenals in Djambi, in de natte slabs verwerkt. 3. De Rubbersituatie in het Binnenland,. a. Verspreiding, Handel en Transport. Uitgaande van de verschillende exporthavens, kan de verspreiding der bevolkingsrubberaanplanten als volgt worden opgegeven:
24
Productie-gebied: de Beneden-Kampar-rivier; 1. de directe omgeving 37% van de productie 2. de Boven-Kampar ... 18% „ „ „ 3. Bangkinang met het zuidelijk gedeelte der Boven-Rokan ... 40% „ „ „ 4. de Tap o eng Kanan en Kiri 5% „ „ „ Siak 1. de directe omgeving en de oevers van de Siak-rivier 87% „ „ „ 2. de Mandau-streek ... 13% „ „ „ Tandjong Lajang de Beneden-Siak-rivier Bagan Si Api Api .... 1. de Rokan-Kanan ... 46% „ „ „ 2. een gedeelte van de Rokan-Kiri 18% „ „ „ 3. de Beneden-Rokan (Tanah Poetih) .... 36% „ „ 4. de omgeving van Bagan Si Api Api, eenig droog product — Laboean Bilik 1. de Baroemoen-rivier 5/8 2. de Bila-rivier 3/8 Tandjong Leidong de Koealoe-rivier en de Sei. Leidong. Tandjong Balei de streek om Tg. Balei, Kisaran en Tandjong Pasir. Tandjong Tiram West-Asahan, Laboean Roekoe en OostPadang en Bedagei. Belawan en Bandar Chalippa West-Padang en Bedagei, Deli en Serdang en een gedeelte van Boven-Langkat. Tandjong Poera Grootste gedeelte van Boven- en BenedenLangkat. Pangkalan Brandan ... de streek om Pangkalan Brandan, Pangkalan Soesoe en Poeloe Koempai. Haven: Poelau Moeda Pekan Baroe .
Het verhandelen van de bevolkingsrubber ter Oostkust van Sumatra geschiedt op verschillende wijzen: in Bengkalis worden in de rubbercentra rubberpasars aangetroffen, waar eens per week de in den omtrek gewonnen rubber te koop wordt aangeboden. Soms wordt het product door tapper of tuineigenaar hierheen gebracht,
25 vaak echter geschiedt dit door kleine Maleische opkoopers, die de tuinen en kampongs afloopen, een vrachtje rubber verzamelen en dit op den pasar brengen. Hier wordt de rubber dan opgekocht door den tusschenhandelaar, meestal een Chinees, soms ook een Maleier, die het product verder verhandelt naar den exporteur. In Laboean Batoe schijnen geen bepaalde rubberpasars te bestaan: de tusschenhandelaar gaat hier met zijn prauw de rivier op, koopt de rubber uit de omgeving, en voert rechtstreeks af naar Laboean Bilik. Ook in het Cultuurgebied worden geen belangrijke rubberpasars aangetroffen: de rubber wordt hier direct verkocht aan de Chineesche handelaars ter plaatse, die het product dan verder aan de hun bekende exporteurs verzenden. De voornaamste rubberpasar in de afdeeling Bengkalis is Pekan Baroe, waar zoo goed als de geheele uitvoer uit deze haven verhandeld wordt; de grootste pasars in het afvoergebied van Pekan Baroe zijn wel Bangkinang en Koeoh ter Sumatra's Westkust en Goenoeng Sahilah en Lipat Kain in het Kampar-gebied; de beide laatste pasars zijn minder belangrijk dan de eerste, daar een groot deel van de Kampar-rubber door tusschenhandelaars in de tuinen of kampongs wordt opgekocht en direct afgevoerd naar Pekan Baroe. Als voornaamste pasars in het Rokan-gebied worden opgegeven: Pasir Pengarajan met een wekelijkschen omzet van 120 picol. Moeara Roembai „ Daloe-Daloe „ Loeboek Bandahara „ 60 „ Rökan „ 25 „ Sidingdingan „ 20 „ Tanah Poetih „ 100 „ Het transport van bevolkingsrubber vindt, al naar de omstandigheden, op zeer verschillende manieren plaats. Waar goede waterwegen zijn, verdienen deze met het oog op de geringe transportkosten overal den voorkeur; meestal wordt afgevoerd in prauwen, op de Bila-rivier worden ook groote sagors (d.z. houten lichters die gesleept worden) gebruikt, op de Baroemoen-rivier wordt de rubber afgevoerd onder vlotten (evenals in Djambi), wat wel de oorzaak zal zijn van het groote watergehalte van de bevolkingsrubber bij uitvoer uit Laboean Bilik. Is watertransport niet mogelijk, dan wordt in streken, waar goede wegen zijn, voor rubbervervoer veel gebruik gemaakt van
26 fietsen, ossenkarren en Ford-auto's. Vooral de laatste komen, ook in de meer afgelegen streken, voor dit doel meer en meer in zwang. In hét Cultuurgebied en Atjeh wordt, behalve van deze transportmiddelen, veel gebruik gemaakt van Deli-spoor en Atjeh-tram. In streken, waar behoorlijke wegen ontbreken, wordt de rubber of uitgedragen, of met picol-paarden afgevoerd. Het geheele vervoer naar Pekan Baroe over land (van Bangkinang en de Kampar-streek) geschiedt per Ford-auto. De afvoer van het Rokan-gebied naar Bagan Si Api Api heeft per prauw plaats, die naar Bangkinang en de Westkust van Sumatra geschiedt per picol-paard en daarna per auto. De tarieven, die berekend worden voor auto-transport, zijn afhankelijk van den toestand der wegen. Is de weg in goeden staat, dan Avordt een bedrag van 2 ets. per picol per K.M. in rekening gebracht. Van Bangkinang naar Pekan'Baroe laadt een Ford-auto 10 picol -f- een.paar passagiers, wat neerkomt op een tarief van 30 ets. per K.M. Van Goenoeng Sahilah naar Pekan Baroe varieert de prijs tusschen ƒ 3.50 en ƒ 6.50 per picol, waarbij de auto dan slechts een last meeneemt van 7 picol. Een picol-paard draagt 1—1*4 picol en kost ƒ 0.90 à ƒ 1.— per dag. Een karbouwenkar laadt 8—10 picol en kost ƒ 1.50 per dag. Heeft de verzender retourvracht, dan drukken de kosten natuurlijk minder op de rubber. In het Cultuurgebied wordt vrij goed gewogen; in de afdeeling Bengkalis is dit in mindere mate het geval : het gewicht van de picol neemt hier toe, hoe verder men het binnenland inkomt: nemen we bv. de Singapore-picol aan op 100 katti, dan is de picol te Bagan Si Api Api 104 katti, die te Tanah Poetih 108 katti, die te Moeara Roembai 116 katti en die in het binnenland 140 katti. De bevolking is hier echter mee bekend en tracht haar slag te slaan met het manoeuvreeren met het watergehalte der rubber. Deze toestanden schijnen dus in Bengkalis niet veel beter te zijn, dan hetgeen Dr. Pekelharing indertijd voor Djambi vermeldde. Het verschil in prijs tusschen droge en natte rubber schijnt niet zoo groot te zijn, als het verschil in watergehalte zou doen vermoeden. De rubberhandelaar tracht zijn product dan ook zoo nat mogelijk te houden en in verband hiermede zoo snel mogelijk te tranöporteeren. De prijzen in de uitvoerhavens zijn afhankelijk van die te Singapore of te Penang, vanwaar de exporteurs geregeld telegraphisch de rubbernoteeringen ontvangen. In goed georganiseerde streken wordt deze prijs telegraphiseh of telephonisch dan weer over-
27 gebracht naar het binnenland; in streken, die dat stadium van ontwikkeling nog niet bereikt hebben (Bengkalis), is de overbrenging der prijzen veel gebrekkiger en zijn de producenten min of meer afhankelijk van de opkoopers, waarbij alleen de concurrentie in den opkoop den producent beschermt. Een andere factor van beteekenis voor de prijsbepaling van bevolkingsrubber in het binnenland is de min of meer verwijderde ligging van de rubberproductie-centra ten opzichte van de uitvoerhaven: vaak duurt het transport eenige dagreizen (in de Rokan-streek soms 12 dagreizen), waardoor de opkooper in sterke mate rekening moet houden met zijn transportkosten en met het risico eener prijsdaling tijdens het langdurig transport. Hoe ongunstiger de staat der afvoerwegen, hoe meer deze factoren den prijs in het binnenland zullen drukken. Het watergehalte van de rubber en het gebruik maken van niet constante gewichten maken de prijszetting in het binnenland nog ingewikkelder. Verschillende der bovengenoemde factoren hebben tot gevolg dat de binnenlandsche markt zeer gevoelig is en vaak belangrijke dagelijksche schommelingen vertoont (soms ƒ 10.— per picol). Bij oploopende prijzen op de wereldmarkt volgt het binnenland slechts langzaam, bij dalende wereldmarkt toont de prijsgang in het binnenland een veel scherpere inzinking'.
de A.
B.
C.
D. E.
b. Grootte van aanplant en mogelijke uitbreiding. Bij zijn taxatie van het aantal aanwezige rubberboomen gaat Heer Slotemaker uit van de volgende indeeling der tuinen: Tuinen, die tengevolge van brand, ziekten of mishandeling als geheel afgeschreven beschouwd moeten worden; deze werden nog maar in hoofdzaak aangetroffen om Pasar Pengarajan, doch in de toekomst zal het aantal ongetwijfeld toenemen; Tuinen, die tengevolge van beschadiging of te groot bastverbruik tijdelijk uit den tap genomen moesten worden; deze werden niet aangetroffen; Tuinen in geregelden tap, hieronder ook te verstaan tuinen, die tengevolge van gebrek aan werkvolk of andere omstandigheden periodiek getapt worden; Tuinen, die de tapbare afmetingen nog niet bereikt hebben; Tuinen, die de tapbare afmetingen bereikt hebben, maar door omstandigheden (afgelegen ligging, gebrek aan werkvolk) nog niet in tap zijn; deze komen nog al voor in Laboean Batoe en de Rokan-streek.
28 Op grond van deze indeeling wordt nu voor 1925 voor de Oostkust van Sumatra en Atjeh het volgend aantal bevolkingsrubberboomen opgegeven: A a n t a l
boomen.
Streek van voorkomen. A.
B.
C.
D.
E.
Totaal.
—
1050000 1 200 000 3 500 000 1 520 000 860 000 1 500 000 188 000
250 000 877 000 2 240 000 468 000 240 000 40000 25 000
30000 415 000 1050000 40 000 25 000 5 000 5 000
1 360 000 2 609 000 6 790 000 2 028000 1125 000 1 545 000 218000
147 000 —
9 818 000
i 140 000
1 570 000
15 675 000
63
26
10
100
30 000 117 000
Totaal % van het totaal..
1
—
De juistheid van deze cijfers kunnen we min of meer toetsen aan de uitvoercijfers uit de betreffende streken: nemen we aan een productie per boom per tapping van 4 Gr. droge rubber, nemen we voorts aan een aantal tapdagen van 250 per jaar, dan komen we op een productie per boom per jaar van 1 K.G. Dit bedrag, vermenigvuldigd met het aantal boomen in tap moet dan overeenkomen met de productie der streek.
Streek.
Kampar-Siak-gebied Rokan-streek Laboean Batoe Rest van Asahan . . Deli en Serdang . . . Langkat Atjeh
Aantal boomen in tap.
Berekende productie.
Uitvoer '25 (droog).
1 050 000 1200000 3 500 000 1 520 000 860 000 1 500 000 188 000
1050 ton 1200 „ 3 500 „ 1520 „ 860 „ 1500 „ 188 „
3 200 ton 1280 „ 2 400 „ 800 „ 1925 „ 1000 „ 270 „
Behalve de waarschijnlijk onnauwkeurige opgaven in de afgelegen gebieden, kunnen voor het niet-correspondeeren der betreffende cijfers de volgende redenen worden opgegeven: Een groot gedeelte van den uitvoer van Pekan Baroe is afkomstig van de Westkust van Sumatra (Bangkinang), een klein
29 gedeelte uit de Rokan-Kiri; de in deze streken voorkomende rubberboomen zijn niet in de telling opgenomen, wat een gedeeltelijke verklaring is van den grooten uitvoer, vergeleken met de berekende jiroductie. Voor Laboean Batoe is de berekende productie grooter dan de uitvoer; dit klopt met het feit, dat er aldaar meer boomen zijn, dan door de beschikbare werkkrachten getapt kunnen worden: de meeste tuinen zijn hierdoor in primitief-periodieken tap, waardoor we de hoornen niet op volle productie mogen aannemen. De rest van Asahan voert veel minder uit dan het bedrag der berekende productie; de oorzaak hiervan ligt daarin, dat de rubber uit Asahan gedeeltelijk over Belawan wordt uitgevoerd en voorts, dat de rubber uit de tuinen van de Maleische hoofden (meestal van goede kwaliteit) niet als bevolkingsrubber in de douane-statistieken wordt opgenomen. Hetzelfde geldt voor Langkat; de exportvermindering van 1925 (815 ton) ten opzichte van 1924 (899 ton), waar toch een exportvermeerdering verwacht had kunnen worden, moet wel vnl. worden toegeschreven aan den vermeerderden uitvoer in 1925 over Belawan. Belawan zelf voert veel meer uit dan de berekende productie van Deli en Serdang; zooals boven werd uiteengezet is de voornaamste oorzaak hiervan, dat een gedeelte van de productie van Asahan en Langkat via Belawan het Gewest verlaat. Het is echter niet onmogelijk, dat de rubber dief stallen van de ondernemingen hier ook een rol spelen. In het algemeen blijkt uit de taxatie-cijfers, dat de uitbreidingvan de bevolkingsrubbercultuur op de Oostkust van Sumatra veel minder sterk is dan in de overige rubbercentra van den Archipel. Voor het Cultuurgebied is dit te verklaren uit het feit, dat de meeste gronden hier in beslag genomen zijn door de ondernemingen; de bevolking mag daar in den regel een jaar rijst planten op de afgeoogste tabakvelden, doch deze gronden natuurlijk niet gebruiken voor meerjarige cultures. Soms worden toch door de bevolking rubbertuinen aangelegd op in concessie uitgegeven of aangevraagde gronden, in de hoop later een behoorlijke schadeloosstelling te mogen ontvangen bij den afkoop barer bezitsrechten (ƒ 0.50 — ƒ 1.50 per boom). Op kleine schaal wordt de rubbercultuur in dit gebied uitgebreid door Chineezen, die daarbij werken met gewezen Javaansche contractkoelies. In de afdeeling Bengkalis en Laboean Batoe zijn voor uitbreidingder cultuur nog gronden in overvloed aanwezig; alleen schijnt in Siak en het Rokan-gebied een gedeelte der oerbosschen gereserveerd
30
te worden, terwijl de vruchtbare en gunstig gelegen ladanggronden veelal beschikbaar moeten blijven voor verbouw van voedingsgewassen. In het Siak- en Kampar-gebied is de animo tot uitbreiding gering: de bevolking schijnt vrij gemakzuchtig te zijn en heeft den schrik te pakken van den malaise-tijd, toen haar tuinen geen waarde meer hadden en op groote schaal door brand vernield werden. Buitendien schijnt de bodem hier vrij schraal te zijn en geen twee achtereenvolgende jaren een voldoenden rijstoogst te geven, waardoor een van de voorname factoren voor een behoorlijken aanleg van bevolkingsrubbertuinen ontbreekt: de jonge aanplanten komen te vroeg in alang2 en bloekar, een gedeelte ervan wordt geregeld door branden beschadigd, wat voor de bevolking al heel weinig aanmoedigend is voor een intensieve uitbreiding. In het Rokan-gebied wordt veel sterker bijgeplant: de gronden zijn hier beter, de ladangs worden op boschgrond aangelegd en kosten na den rijstoogst weinig aan onderhoud. Ook in Laboean Batoe wordt nog sterk uitgebreid: er bestaat daar reeds een overmaat aan boomen, doch men gaat voort reserve-tuinen (kebon simpan) aan te leggen, die dan later de oude tuinen kunnen vervangen of ook verkocht kunnen worden. Met het oog op het enorme bastverbruik is dit aanleggen van reserve tuinen een maatregel van wijs beleid, van groot belang voor een duurzame instandhouding der rubbercultuur in deze streken. c. Aanleg en Onderhoud. De gronden, die een Inlander met rubber wil beplanten, kiest hij in de eerste plaats dicht bij zijn woonplaats; in de tweede plaats pas tracht hij in die omgeving beslag te leggen op zoo goed mogelijken grond; zooals boven reeds uiteengezet wordt hij hierin beperkt door de Zelfbesturen, die een deel der bosschen en ladanggronden gereserveerd houden. Zoo mogelijk wordt de rubbertuin aangelegd met tusschenbouw van voedingsgewassen, waarvoor de gronden dan begroeid moeten zijn met oerbosch of oude bloekar. Zijn dergelijke gronden niet aanwezig, zooals veelal in Siak, dan wordt wel ontgonnen zonder tusschenbouw, waarbij men dan de vooropbrengsten mist en waarbij het automatisch onderhoud, dat anders door den tusschenbouw plaats vond, grootendeels verwaarloosd wordt, waardoor de aanplant duur en onzeker wordt. Plant men met tusschenbouw van padi, dan wordt soms de rubber reeds geplant eenige maanden vóór de rijst, vaak ook wacht men de
31 regens af en plant rubber en rijst gelijktijdig. Gewoonlijk echter wordt de rubber in den grond gebracht na den eersten rijstoogst; het volgend jaar wordt dan nogmaals padi geplant; na dezen tweeden rijstoogst laat men dan den aanplant aan zijn lot over, tot het tijdstip van in tap komen. Een enkele maal wordt koffie tusschengeplant, dit heeft echter meestal geen succes, daar de koffie door het dichte plantverband van de Hevea spoedig wegkwijnt. In de Rokanstreek wordt soms ook gambir tusschengeplant. In den laatsten tijd worden veelal de pitten direct op de ladangs uitgelegd; hiernaast wordt nog veel geplant met 2-maandszaailingen (tjaboetans), die óf van kweekbedden komen, of direct uit de oude tuinen worden overgebracht. De rubberzaden waren oorspronkelijk afkomstig van den Overwal, later werden ze verkregen uit de eigen tuinen of van de ondernemingen. Er wordt moeite gedaan voor goed plantmateriaal: een enkele maal wordt zaad gewonnen van de beste producenten uit de eigen tuinen, in andere gevallen wordt door naburige ondernemingen toestemming gegeven zaden te rapen onder de beste boomen, tegen een vergoeding van 1 cent per zaad. In het algemeen houdt men nog vast aan het dichte plantverband van 10' X 10', soms wordt ook ruimer geplant, nl. 4 X 4 M., 3.7 X 3.7 M. of 3.2. X 3.4 M. De kleinere aanplantingen worden door de bevolking zelve ontgonnen; voor de ontginning van grootere complexen door Chineezen of welgestelde Maleiers worden vaak betaalde koelies gebruikt (Javanen of kampong-Maleiers) of wordt in deelbouw gewerkt. Dit laatste systeem komt dan hierop neer, dat de arbeider op zich neemt, om tegen een bepaald bedrag per jaar een aantal rubberboomen te planten en te onderhouden, waarbij de kosten van het plantmateriaal voor den geldschieter zijn; na 3 jaren wordt dan de aanplant verdeeld tusschen planter en geldschieter. Meestal is de planter dan echter zoo in de schuld geraakt, dat de geheele aanplant in handen van den voorschotgever komt. Een aanplant van 1 H. A. komt zoodoende te staan op ƒ 150.— Laat de werkgever den geheelen aanplant op zijn kosten ontginnen en daarna nog eenige jaren onderhouden, dan komt deze hem op ƒ 250.— à ƒ 300.— per HA. Gedurende de malaise zijn vele kleine aanplanten ter afrekeningvan schulden overgegaan in handen van Chineezen en rijke Maleiers, waardoor groote aaneengesloten complexen in één hand zijn gekomen. De prijs per boom was vaak niet meer dan 5 cent of een dubbeltje, terwijl ƒ 0.50 de gewone prijs was voor een tapbaren boom.
32
d. Tap en bereiding. De omvang, dien de boomen moeten hebben om aangesneden te kunnen worden, is afhankelijk van den rubberprijs en kan gemiddeld worden aangenomen op 12"—14" op een hoogte van 3' boven den grond. De boomen zijn dan 5 tot 6 jaar oud. Zijn de tuinen na 2-jarigen ladangbouw in bloekar opgegroeid, dan zijn ze op dien leeftijd vrij regelmatig en kunnen in hun geheel in tap genomen worden. Zijn de jonge tuinen in alang2 en varens opgegroeid (Siak), dan zijn ze in den regel vrij zwaar door alang 2 -brand beschadigd en sterk ingeboet, zoodat op het tijdstip van in tap nemen slechts 25—50% van de boomen de tapbare afmeting bereikt heeft. Vaak wordt bij het in tap nemen slechts een paadje langs de boomen vrijgekapt, opdat de tapper zijn weg kan vinden. In den laatsten tijd, nu er meer geld verdiend wordt met de rubber, gaat men er meer toe over de tuinen beter schoon te maken en hier en daar zelfs den grond om te werken. De eerste tapsnede wordt aangebracht op 14" boven den grond over den halven omtrek. Is het eerste tapvlak afgewerkt, dan wordt een tapsnede aangebracht op 3' hoogte aan de andere zijde van den boom, daarna gaat men weer over op 42" hoogte aan de eerste zijde. Door het groote bastverbruik (3"—5" per maand) is na twee jaren de boom dan tot op die hoogte geheel rondgetapt. Vaak komt het voor, dat de boom intusschen eens of meermalen drooggeloopen is, de tapsnede wordt dan wat lager aangebracht, zoodat een deel van den oorspronkelijken bast ongetapt blijft. De eerste bastregeneratie is goed, soms zeer goed: na 2 jaar is de nieuwe bast meestal weer y2 c.M. dik en komt hij weer voor tap in aanmerking; een enkele maal werd een zeer goede regeneratie waargenomen van 1 cM. in iy2 jaar. De tap op dezen vernieuwden bast is slechter dan de eerste tap: er worden vele houtwonden gemaakt, van systeem is geen sprake meer, vaak wordt een vischgraat aangebracht op 2/3, soms zelfs op % van den omtrek. De tweede bastvernieuwing is hierdoor slecht: de boomen vertoonen door de houtwonden en den optredenden bruinen-binnenbast vrij veel woekeringen en vergroeiingen, waardoor behoorlijk tappen tot de onmogelijkheden gaat behooren. Hoe ouder de boom, hoe minder fraai zijn bastreserve is. Oudere boomen worden door de tappers op de meest voordeelige plaatsen getapt; men treft hierbij vaak zes tapsneden aan, eenmaal werden er zelfs 14 geteld. De tapper tapt in dergelijke gevallen over en door de woekeringen en knobbels heen, meestal tot op het hout. De algemeene indruk van het onderzochte gebied is dan ook, dat de boomen vertapt of vernield worden; het is vaak verwonderlijk hoe
33 sommige boomen zich nog als rubberproducent handhaven. In Bengkalis werden in de kampongs vaak boomen aangetroffen, die over het geheele tapvlak tot in het hout gesneden waren. In de kampong Pasir Pengarajan alleen stonden een 6000 boomen, die om deze reden niet meer voor tap in aanmerking gebracht konden worden. Plaatselijk wordt tegenwoordig wel beter getapt dan vroeger: sommige grootere eigenaren hebben een mandoer in dienst om toezicht te houden op den tap. Vaak tappen Javanen (oud-contractanten), die dit werk op de ondernemingen geleerd hebben en het ook in de bevolkingstuinen behoorlijk verrichten. Bestuur en Zelfbestuur hebben zich moeite gegeven om de bevolking tot een goed tapsysteem te brengen, echter zonder succes; het bagidoea-tapsysteem waarbij tapper en eigenaar het product deelen en de (tijdelijke) tapper geen belang heeft bij de instandhouding van den aanplant, is een van de groote oorzaken van het kwaad, en zoolang hierin geen verandering gebracht wordt is er van maatregelen ter verbetering van den tap niet veel te verwachten. Niettegenstaande de sterke mishandeling der boomen, werden behalve bruine-binnenbast over het algemeen weinig ziekten aangetroffen: streepkanker werd in het geheel niet gerapporteerd, mouldy-rot kwam slechts sporadisch voor, djamoer-oepas en wortelziekten werden eveneens slechts zelden gevonden. Witte mieren vormen hier en daar een ernstige plaag. Vele boomen waren droog. Bruine-binnenbast werd algemeen aangetroffen, soms in hevige mate verspreid; enkele tuinen bleken geheel aangetast; voor Laboean Batoe en Asahan werd als gemiddelde van het aantal aangetaste boomen resp. 70 en 52% opgegeven. Als tapgereedschap gebruikt men het tapmes en de guts; de laatste is meer gewild, ofschoon er meer bast mee versneden wordt. Blikken spouts worden ingevoerd uit Singapore ( ƒ 0.50 per honderd) of wel men vervaardigt ze zelf uit petroleumblikken (ƒ 0.20 per honderd). Als cuphanger wordt handig soms een tweede spout gebruikt, meestal bezigt men een gevorkt takje. Bij de voorwerpen, die als cups dienst moeten doen, ziet men de grootste verscheidenheid: klapperdoppen, bamboe-kokertjes, ledige conserven-tins, bodems van flesschen, eigen pottenbakkerswerk (ƒ 4.50 per honderd) en soms Chineesch aardewerk (ƒ 7.— per honderd). De latex wordt ingezameld in pétroleum-blikken of emmers. Inferieure kwaliteiten worden niet altijd ingezameld, wat verband houdt met den rubberprijs. Veelal worden ze verwerkt in de rubberkoeken en zoo geëxporteerd. In den laatsten tijd worden ze ook wel afzonderlijk geoogst; scraps en lumps worden daarbij meest-
34
al samengenomen en maken een goeden prijs. De scraps zijn veelal gemengd met barkshaving: dit product wordt dan in rijstblokken gestampt om de shaving er eenigszins uit af te scheiden. Cupscrap komt weinig voor, omdat bij het inzamelen van de latex water gebruikt wordt. In het binnenland is de bereiding der rubberkoeken al zeer primitief. De latex wordt meestal met scraps, bark, enz. in een petroleumblik gecoaguleerd met aluin, dat soms in oplossing, soms in kristalvorm wordt toegevoegd. Op 2 katti rubber met 30% water wordt 30—40 Gr. aluin gebruikt, d.i. 3 katti aluin per picol rubber. De coagulatie duurt ongeveer twee uur; in het begin wordt flink geroerd om de bijgemengde stoffen beneden de oppervlakte te houden; na de coagulatie zitten deze stoffen dan ook in den koek opgesloten. Deze wordt nu met de handen wat uitgedrukt en daarna zooveel mogelijk buiten de zon bewaard tot pasardag. Soms wordt de koek een oogenblik boven een open vuur gehouden, waardoor de buitenkant wat indroogt en het inwendige min of meer afgesloten wordt tegen vochtverlies. Soms wordt op den ochtend van den pasardag nog getapt, snel gecoaguleerd, waarna deze waterrijke slab naar den pasar gebracht wordt; men gaat hierbij uit van de veronderstelling: hoe grooter het watergehalte, des te beter de prijs. In streken, waar wat meer werk gemaakt wordt van de bereiding (Kampar Kiri, Atjeh), tracht de Inlander het eerste water uit het coagulum te verwijderen, door het op een plank uit te drukken met de hand of uit te trappen met de voeten; daarna wordt het met een flesch uitgerold. Mangels zijn bij de gewone bevolking niet in trek. In tuinen van Chineezen en welgestelde Maleiers, soms ook in de bevolkingstuinen langs de kust van Bengkalis, wordt een veel beter product bereid. Vaak wordt hier gebruik gemaakt van azijnzuur. In de grootere aanplanten wordt het coagulum uitgemangeld tot plain sheets en wordt soms een product verkregen dat de vergelijking met het Europeesche product kan doorstaan. e. Arbeidstoestanden. Een gedeelte van de bevolkingsrubbertuinen wordt getapt door de eigenaars (met hun gezin), een gedeelte wordt getapt door koelies. Deze laatsten worden bijna overal in product betaald (bagidoea-systeem), alleen in de groote tuinen van Chineezen en Maleische hoofden werken ze tegen een vast dag- of maandloon. Welk percentage der tuinen door de eigenaars en welk percen-
35 tage door koelies getapt wordt is moeilijk aan te geven. In het Cultuurgebied, waar het aantal boomen gering en het aantal arbeidskrachten het grootst is, wordt behalve op de erven, niet door den eigenaar getapt. Ook in de grootere tuinen in de nabijheid der afvoerhavens werken de eigenaars zelden zelf. Dit zelf-werken moet trouwens overal als een min of meer noodgedwongen toestand beschoivwd worden: het geschiedt op de erven en verder daar, waar de eigenaar moeilijk aan tappers kan komen. Heeft de eigenaar eenmaal wat geld verdiend, dan neemt hij liever zijn gemak en laat voor zich werken. In de afgelegen kampongs in het binnenland komt het nog voor, dat het meerendeel der eigenaars meetapt. Het ladangwerk wordt steeds door de Maleiers zelve verricht; zijn de eigenaars gewoon zelf te tappen, dan gaat toch het ladangwerk vóór den rubbertuin; soms wordt 's morgens vroeg dan even getapt en daarna het werk op de ladangs aangevangen; of wel de eigenaar tracht voor dien tijd een tapper voor zijn rubbertuin te vinden. Andere bronnen van inkomsten worden door den rubbereigenaar in den regel verwaarloosd. Hoe grooter zijn inkomsten uit de rubber, hoe meer hij zich aan allerlei werkzaamheden onttrekt en wel in de eerste plaats aan koeliewerk. De werkbare mannen uit de kampong, die geen rubbertuineigenaar zijn, vinden in de rubbertuinen als tapper een gemakkelijk bestaan met een hooge dagverdienste, waardoor ook zij niet meer geneigd zijn koeliewerk te verrichten. Dit veroorzaakt in het Cultuurgebied ernstige moeilijkheden met de vrije arbeidsvoorziening, die nog vergroot worden, doordat de immigratie van vrije Chineesche koelies beperkt werd door het heffen van een toelatingsgeld van ƒ 100.—. Vrije arbeiders zijn veelal voor geen ƒ 2.50 per dag te krijgen, wat den Dienst der Locale Werken noodzaakte, te gaan werken met contractkoelies van Java. Zooals reeds gemeld heeft het Cultuurgebied, en ook de streek ten noorden hiervan, geen tekort aan arbeidskrachten; de aanplanten zijn hier niet zoo groot, er wordt getapt door Maleiers, oud-contractanten en ook wel door weggeloopen contractanten, zoolang deze niet weer opgevat zijn. In Bengkalis en Laboean Batoe is de toestand anders: hier is in de meeste streken het aantal rubberboomen grooter, dan de plaatselijke bevolking in staat is te tappen. De goede loonen, die met het tappen verdiend worden, hebben import van werkvolk tot gevolg; deze import is vnl. afkomstig van den Overwal, van de Westkust van Sumatra en uit het Cultuurgebied (gewezen of gedroste contractanten). Alleen in de Kampar-streek met haar geïsoleerde ligging, waar de rubberprijzen vrij laag zijn, wordt vnl. door de bevolking zelve getapt.
36 Plaatselijk is het aantal tapbare rubberboomen grooter, dan er met inbegrip van de geïmmigreerde werkkrachten getapt kan worden. Dit doet zich o.a. voor in de Rokan-streek en in Laboean Batoe. Hier is men automatisch tot een primitieven periodentap gekomen, doordat de tapper van taptaak wisselt, zoodra hij bemerkt dat zijn boomen hem minder product gaan leveren. De verlaten taptaak komt dan eenige weken stil te liggen. De Heer Slotemaker schat, dat er zoodoende in deze streken 50% meer boomen in tap zijn, dan er dagelijks getapt worden. Toch wordt in deze streken nog sterk uitgebreid .en worden talrijke reservetuinen aangelegd, waardoor de rubberpositie hier in de toekomst veel sterker zal zijn dan in de omliggende streken. Voornamelijk wordt getapt door mannen; als gemiddelde taptaak wordt opgegeven 250—300 boomen, dit is dus niet veel. Hier en daar tappen ook vrouwen en kinderen, vnl. op de erven; de taptaak is in die gevallen nog geringer. De Heer Slotemaker deelt voor Rambah de tappers als volgt in: volwassen mannen: 2250, waaronder 350 koelies van buiten, vrouwen : 140 kinderen : 420 aantal tappers
: 2810
Deze verhouding heeft natuurlijk slechts plaatselijke beteekenis. Voor de gemiddelde productie per tapper wordt opgegeven 2 KG. droge rubber per tapping, d.i. 6 G. droog per tapping per boom, een bedrag dat voor een bevolkingstuin hoog genoemd moet worden. Voor de Rokan-streek en de onderafdeeling Asahan worden zelfs nog hoogere producties gemeld. Het aantal tapdagen per jaar wordt voor den tapkoelie aangenomen op 300, voor den eigenaar op 200, d.i. gemiddeld 250. Een tapper zou zoodoende jaarlijks ongeveer een halve ton droge rubber kunnen inzamelen. Zooals reeds eerder gemeld, wordt bijna overal de tapkoelie in product betaald volgens het bagi-doea-systeem. Daalt de rubberprijs belangrijk, zoodat de tapper volgens dit systeem geen behoorlijke inkomsten meer zou genieten, dan garandeert de eigenaar hem soms een minimum loon, of ook wel koopt de eigenaar het product dan voor meer dan den halven prijs van den tapper terug (het kwam voor, dat bij een prijs van ƒ 40.— per picol een hadji het product van zijn tapper terug kocht voor ƒ 25.—, waarbij hij dan een verdien-
37 ste had van ƒ 15.—). Meestal wordt de verhouding tusschen tapper en eigenaar nog geregeld door allerlei bijkomstige bepalingen, zooals de verplichting van den tapper om het product naar huis of naar den pasar te brengen, de bepaling wie de aluin moet aanschaffen, hoe de verdeeling zal zijn van scraps (sigaret of boekoe), lumps, bark- en aardrubber, enz. De afrekening heeft plaats op pasardag; de tapper brengt dan 12 KG. droge, d.i. 20 KG. natte rubber ter markt. Aan den 1 uitvoerhaven is dit een gewicht van / 3 picol, in het binnenland van 14 picol. Is in het binnenland de prijs nu ƒ 48.— per picol, dan is de weekverdienste van den tapper ƒ 6.— en zijn dagverdienste ƒ 1.—. In den regel stelt de tapper zich tevreden met een maandverdienste van ƒ 25.— à ƒ 35.—; de Javaan (oud-contractant) werkt tegen lager loon, zoo mogelijk tegen een vast maandloon van ƒ 15.— à ƒ 22.50, waarbij hij dan nog een bijverdienste kan krijgen van ƒ 0.30 à ƒ 0.40 per dag voor het schoonmaken der tuinen. Uit het bovenstaande is af te leiden, dat er nog algemeen getapt zal worden bij een prijs van ƒ 50.— per picol natte rubber in het binnenland. Bij een prijs van ƒ 45.— begint de animo te verflauwen en bij ƒ 40.— à ƒ 45.— per picol verloopt het werkvolk van buiten. Daalt de prijs nog sterker, zoodat de dagverdienste van den tapper minder wordt dan ƒ 0.80, dan staakt ook de Maleische tapper uit de streek zelf, terwijl de Javaansche tapper het werk neerlegt bij een dagverdienste van minder dan ƒ 0.60. De tuineigenaar blijft met zijn gezin doorwerken tot een prijs van ƒ 15.— à ƒ 20.—, om aan eenig contant geld te komen; bij een dergelijken prijs gaat overigens liet grootste gedeelte der bevolking uitzien naar andere bijverdiensten, zooals het inzamelen van boschproducten en het verrichten van koeliewerk op ondernemingen. Er wordt bij zeer lage prijzen nog wel wat rubber gehaald (in 1922 en 1923 zelfs nog bij een prijs van 12 ets. per katti), doch dit gebeurt dan ongeregeld, wanneer de Maleier eens over wat contanten wenscht te beschikken of nog een of andere schuld heeft af te doen. De prijs, waarbij het grootste deel van de tappers het werk in het binnenland staakt, is dus ƒ 40.— per picol van 140 katti en 40% vochtgehalte; rekenen we dat hier ƒ 10.— per picol opkomt voor vracht, verwerking en verdienste van den handel, dan komt deze prijs overeen met een prijs per lb. blanket te Singapore van 35 doli. cts. Beneden dezen prijs zal de tap dus grootendeels worden stopgezet. Daar er geen vaste verhouding is aan te nemen tusschen blanket- en standaard-prijs, is deze limiet niet op een algemeene standaard-noteering om te rekenen.
38 4. Waarschijnlijk toekomstige productie. De taxatie van het aantal aanwezige boomen door den Heer 2 Slotemaker wees uit, dat /s v a n de tuinen in vollen tap is, 1 /i „ „ „ bestaat uit jonge aanplanten, en 10% „ „ „ de tapbare afmetingen bereikt heeft, doch niet getapt wordt. Nu is er van begin 1920 tot eind 1924 weinig of niet bijgeplant, zoodat de jonge tuinen vooreerst niet voor tap in aanmerking komen en het productief rubberareaal tot 1929 niet in omvang zal toenemen. Eerder zal tengevolge van het vertappen van een deel der boomen dit areaal in grootte verminderen. Om dezelfde reden is te verwachten, dat de productiviteit van de oude tuinen achteruit zal gaan. De tapbare tuinen, die nog niet getapt worden en de tuinen in de Rokanstreek en in Laboean Batoe, die periodiek getapt worden, zullen in deze streken dien teruggang waarschijnlijk compenseeren; het is zelfs niet onmogelijk dat bij een belangrijke stijging van den rubberprijs de productie van deze streken door grooteren import van tappers nog kan toenemen. Een belangrijke toename van de productie van bevolkingsrubber is voor de Oostkust van Sumatra voor de jaren 1926, 1927 en 1928 echter niet te verwachten, waarschijnlijk zal de productie iets achteruitloopen. Daalt de blanketprijs te Singapore beneden 35 doll, cents per lb. dan is zelfs een belangrijke achteruitgang te verwachten. In 1929 en volgende jaren zullen de jonge aanplanten in tap komen, waardoor bij hoogen rubberprijs de productie van de Oostkust van Sumatra weer zal toenemen. Dit laatste geldt vooral voor Laboean Batoe en de Rokan-streek, waar de grootste uitbreidingplaats vond. Hoe groot de productie-vermeerdering zal zijn, zal alsdan afhankelijk zijn van het aantal beschikbare arbeidskrachten, en dit moet weer afhankelijk gesteld worden van den rubberprijs. 5. Résumé. De oorspronkelijke bevolking van de Oostkust van Sumatra bestaat uit Bataks (in de Bataklanden) en Maleiers (langs de kust en in Boven-Bengkalis) ; in 1920 omvatten deze groepen resp. 323.000 en 273.000 zielen. Later werd de Oostkust overstroomd door vreemde elementen, nl. Chineezen (135.000 zielen, gedeeltelijk handelaars, gedeeltelijk contractanten) en Javanen ( 400.000 zielen, hoofdzakelijk contract-koelies). De bevolkingsrubbercultuur wordt vnl.
39 gedreven door de Maleiers, terwijl Javanen hier en daar als tapper dienst doen. De voornaamste rubberproduceerende streken zijn de afdeeling Bengkalis en Laboean Batoe. Verder naar het noorden toe, neemt de cultuur in beteekenis af, in Atjeh heeft ze nog slechts een geringen omvang. De voornaamste uitvoerhavens zijn Pekan Baroe en Laboean Bilik (in 1925 resp. 3500 en 3250 ton nat), daarop volgen Belawan (2290 ton, waarin ook een deel van de productie van Langkat en Asahan) en Bagan Si Api Api (1707 ton, afkomstig van de Rokanstreek). 40% van den uitvoer van Pekan Baroe is afkomstig van de Westkust van Sumatra. De kwaliteit van de bevolkingsrubber van de Oostkust van Sumatra en Atjeh loopt zeer uiteen. Als gemiddeld waschverlies werd 28% berekend. Vervalschingen van de rubber, anders dan met producten van den rubberboom zelve, worden weinig aangetroffen. Wel wordt geknoeid met gewichten: in Bengkalis neemt het gewicht van de picol van de haven naar het binnenland toe van 104 katti tot 140 katti (van 617 Gr.). Het totaal aantal aanwezige boomen wordt geschat op 16 millioen, waarvan 63% in geregelden tap, 26% jonge aanplant en 10% tapbaar, doch nog niet getapt. De grootste bijplant wordt aangetroffen in de Rokan-streek en Laboean Batoe. In het Cultuurgebied is de uitbreiding beperkt, doordat de meeste gronden zijn ingenomen door ondernemingen; in het zuidelijk daarvan liggende deel van de Oostkust van Sumatra zijn nog gronden in overvloed aanwezig. In Siak schijnen de cultuurvoorwaarden minder gunstig te zijn, waarom daar ook minder wordt uitgebreid. De cultuuraanleg is dezelfde als overal elders, nl. op ladangs met tusschenbouw van rijst gedurende de eerste twee jaren. Het plantverband is nauw, in den regel 10' X 10'. In Boven-Bengkalis, vooral in Siak, hebben de culturen veel te lijden van branden, waardoor regelmatig moet worden ingeboet. De tap is in het begin dragelijk, doch wordt later slecht; er worden zeer vele houtwonden gemaakt; het bastverbruik is zeer groot (3"—5" per maand). Alleen de Javanen (oud-contractanten) tappen veel beter. Bruine-binnenbast komt algemeen voor, andere ziekten weinig. In het Cultuurgebied zijn voldoende werkkrachten om de rubber te tappen, in de Rokan-streek en Laboean Batoe is een tekort aan tappers, waardoor de boomen automatisch in een soort periodentap genomen worden, wat hun ten goede komt. Ten zuiden van het
40 Cultuurgebied heeft algemeen import van tappers plaats, vnl. van den Overwal en van Sumatra's Westkust. De gemiddelde productie per tapper wordt opgegeven als 2 KG. droge rubber per tapping. Bij een dagverdienste van ƒ 0.90 begint de import-tapper het werk neer te leggen, d.i. bij een loco-rubberprijs van ƒ 40.— à ƒ 45.— per picol (van 140 katti). Daalt de loco-rubberpnjs beneden de ƒ 40.—, dan staakt ook de tapper uit de streek zelf het werk, en blijven dus alleen de tuineigenaars doortappen. De limiet dus, waarbij de groote tap wordt stop gezet, ligt bij een loco-prijs van ƒ 40.— per picol, wat overeenkomt met een noteering van 35 doll, cents per lb. blanket te Singapore. De jonge aanplant, die i/é van het totaal aantal boomen omvat, dateert in hoofdzaak van na 1924: vóór 1929 zal het productief rubberareaal dus niet belangrijk kunnen toenemen. De oude aanplanten zullen waarschijnlijk in productie terugloopen, behalve misschien in de Rokan-streek en Laboean Batoe met hun primitieven periodentap. De algemeene verwachting is dus, dat na 1925 de productie van bevolkingsrubber ter Oostkust van Sumatra gedurende de eerste jaren niet zal toenemen. Daalt de noteering voor blanket te Singapore beneden 35 doll, cents per lb„ dan zullen de tappers hun werk neerleggen en zal de productie belangrijk verminderen. In 1929 en volgende jaren komen de jonge aanplanten in tap; deze zullen een gedeelte der oudere tuinen kunnen vervangen, wat aanleiding zal geven tot een productievermeerdering. Verder zal hierdoor het productief areaal belangrijk in omvang toenemen; in hoeverre dit tot productie-vermeerdering zal leiden, zal afhankelijk zijn van het aantal beschikbare arbeidskrachten. De voornaamste rubbercentra werken met import van tappers, zoodat dit aantal beschikbare arbeidskrachten weer in hooge mate afhankelijk zal zijn van den dan geldenden rubberprijs.
OVERZICHTSRAART VAN HET
GOUVERNEMENT
O O S T K U S T VAN SUMATRA ENDE
RESIDENTIE RIAU EN ONDERHOORIGHEDEN SCHAAL 1-2000.000
P. BENGKALIS
P. RANGANG
H-+ + + + + + Jtesidenice gretvs. jdfdeclirujsgrens . O nctt'r'afdeeUrcgsg r-en*s. RLoier; Voor ocvlo's berif'c/bare weg . Spoor
tveg.
* *
S
****** J DJ A
* *