Nr. 988
Brussel, 30 september 2011
BETREFT: SOCIAAL STRAFWETBOEK – IMPACT OP HET TOEZICHT EN DE BESTRAFFING VAN INBREUKEN OP DE WELZIJNSWETGEVING 1. Doelstelling van het Sociaal Strafwetboek (SSW)1 Bundeling en harmonisering, vanaf 1 juli 2011, van het toezicht op en de handhaving (bestraffing van inbreuken) van het Arbeids- en Sociale zekerheidsrecht dat tot de bevoegdheid van de federale overheid behoort, waaronder de welzijnswetgeving (Welzijnswet en uitvoeringsbesluiten – CODEX) zoals opgenomen in boek 2 van het SSW. 2. Toezicht op de toepassing van de Welzijnswetgeving 2.1. Toezicht voortaan geregeld in het SSW Op grond van art. 84 van de wijzigingsbesluiten bij het SSW, worden inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten opgespoord en vastgesteld overeenkomstig het SSW (wijziging art. 80 van de Welzijnswet). 2.2. Toezichthoudende ambtenaren (Sociale Inspecteurs) Dit zijn, zoals voorheen, de ambtenaren van de Algemene Directie TWW van de FOD WASO, daartoe aangesteld op grond van het KB van 28 augustus 2002 (zie de bijlage bij het KB van 1 juli 2011 in het B.S. van 6 juli 2011, dat het toezicht op de naleving van het SSW regelt). 2.3. Toezichtrechten voor de Sociale Inspecteurs 2.3.1. Algemeen Deze toezichtsrechten stemmen in grote mate overeen met deze voorzien in de arbeidsinspectiewet van 16 november 1972, zoals nadien gewijzigd, die nu wordt opgeheven (zie art. 109, 28° van de opheffingsbepalingen bij het SSW). Deze toezichtsrechten zijn op een gedetailleerde en geactualiseerde manier overgenomen in de art. 21 tot 42 van het SSW. Ze werden aangepast aan een modern opsporingsbeleid, o.a. door de uitbreiding van de bevoegdheden in de zoektocht naar informatie op elektronische informatiedagers en documenten (de Sociale Inspecteur mag dit nu zelf doen, indien niet spontaan voorgelegd). 1
Caritas-ISBI nr. 985 – dd. 25.08.2011 Caritas ISBI nr. 950 – dd. 11.10.2010 1
Krachtens art. 21 van het SSW krijgen de Sociale Inspecteurs bij hun optreden een belangrijke appreciatiebevoegdheid. Zij kunnen aldus zelf bepalen welke actie zij zullen ondernemen: - inlichtingen en adviezen verschaffen (nieuw); - waarschuwingen geven; - de overtreders een termijn verlenen om zich in orde te stellen; - maatregelen nemen; - PV‟s opstellen tot vaststelling van een inbreuk. 2.3.2. Bijkomende specifieke maatregelen bij inbreuken op de Welzijnswetgeving (art. 43-49 SSW) Wanneer de Sociale Inspecteurs bij het uitoefenen van hun toezicht van oordeel zijn dat er gevaar is voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemer wegens inbreuken op de welzijnswetgeving, kunnen zij een aantal specifieke dwangmaatregelen nemen zoals daar zijn: - voorschrijven van passende maatregelen (art. 43 SSW); - bepaalde handelingen verbieden (art. 44 SSW); - bevelen om organisatorische maatregelen te treffen (art. 45 SSW); - bevelen de arbeid stop te zetten wanneer de gezondheid of de veiligheid van de werknemer zulks vereist of wanneer de bevolen organisatorische maatregelen niet werden getroffen (art. 46 SSW); - bevelen de werkplaats te ontruimen wanneer het gevaar dreigend lijkt (art. 47 SSW); - verzegeling bij dringend gevaar (art. 48 SSW); - voorgaande maatregelen nemen t.a.v. zelfstandigen die op een werkplaats met de werknemer bedrijvig zijn (art. 49 SSW). 2.3.3. Verhoor van personen (art. 62-63 SSW) Het verhoor van personen door de Sociale Inspecteurs bij de uitoefening van hun toezicht, is voortaan aan strikte regels onderworpen. Een “PV van verhoor” dient daarbij opgesteld. De ondervraagde persoon mag het PV nalezen en desnoods wijzigingen of toevoegingen aanbrengen. Een kosteloze kopie dient hem overhandigd, onmiddellijk of binnen de maand. Opmerkingen 1. De Sociale Inspecteur die het verhoor afneemt, zal het verhoor proberen te sturen en enkel de elementen die voor zijn verhaal relevant zijn aan bod laten komen. Het is voor de verhoorde dan ook van belang dat hij: - de achtergrond en omstandigheden schetst, die volgens hem van belang zijn en erop toeziet dat die ook in het PV worden opgenomen; - zelf de verklaring aflegt in de door hem gekozen bewoordingen, zonder dat de inspecteur hem de verklaring voorzegt; - erop let dat de volledige verklaring wordt genoteerd en niet enkel een samenvatting van wat de inspecteur relevant vindt; - in de verklaring passages die hij niet gezegd heeft, laat schrappen; - de verklaring herbegint, indien hij vindt dat de genoteerde verklaring niet met zijn afgelegde verklaring overeenstemt. Besef dat een verklaring, zoals vastgelegd in het “PV van verhoor” een cruciaal element kan zijn voor het verdere gevolg van het onderzoek en eventuele gerechtelijke of administratieve procedures; Het is dan ook aangewezen om deze verklaring nauwgezet en weloverwogen te laten noteren in het PV. Indien u als verhoorde van oordeel bent dat de inspecteur toch absoluut zijn versie van de feiten wenst te noteren, dan kan u weigeren om de verklaring te ondertekenen. 2. Het is niet ongebruikelijk dat Sociale Inspecteurs bij afname van een verhoor vragen wie de strafrechtelijk verantwoordelijke persoon is in de instelling. Hierop mag niet worden geantwoord. 2
Het is aan de inspectiediensten of aan het openbaar ministerie om aan te tonen wie strafrechtelijk verantwoordelijk is. 2.3.4. Vaststelling van een inbreuk op de Welzijnswetgeving (art. 64-67 SSW) Dit gebeurt door de opstelling, volgens strikte regels, van een (elektronisch) „PV tot vaststelling van een inbreuk”, met bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. Een afschrift dient daartoe bezorgd aan de vermoedelijke overtreder en zijn werkgever, zoniet betreft het een “loutere inlichting”. Hierdoor wordt de strafprocedure in gang gezet en ligt het verdere lot van het dossier bij andere instanties (zie rubriek 3 hierna). 2.4. Verplichtingen voor de Sociale Inspecteurs Met een aantal bepalingen werd er naar gestreefd om bij de toepassing van hun toezichtrechten door de Sociale Inspecteurs, het recht van de verdediging van de geïnspecteerde te verbeteren, vanaf de fase van eenvoudig administratief toezicht. Zo zijn de Sociale Inspecteurs gebonden door volgende verplichtingen: 1. Vertrouwelijkheid van de gegevens waarvan ze kennis krijgen bij de uitoefening van hun toezicht (art. 58. SSW). 2. Geheimhoudingsplicht. Ze dienen de naam van de persoon die een klacht indient die aanleiding heeft gegeven tot toezicht of opsporing geheim te houden (art. 59 SSW). 3. Integriteitsplicht, d.w.z. dat de Sociale Inspecteurs geen rechtstreeks noch onrechtstreeks belang mogen hebben met de instelling waarop zij het toezicht uitoefenen (art. 60 SSW). 4. Naleving van de voorschriften inzake plichtenleer (nog bij KB te bepalen) (art. 61 SSW). 5. (Nieuw) Naleving van het finaliteitsbeginsel, d.w.z. dat de Sociale Inspecteurs hun bevoegdheden alleen mogen uitoefenen met het oog op het toezicht op de naleving van de wetten en besluiten van het SSW waarvoor zij bevoegd zijn (art. 18 SSW). D.w.z. dat de Sociale Inspecteurs alleen mogen optreden (PV opstellen) bij vaststelling van inbreuken opgenomen in boek 2 van het SSW. 6. (Nieuw) Naleving van het evenredigheidsbeginsel, d.w.z. dat bij de uitoefening van hun bevoegdheden de aangewende middelen passend en noodzakelijk moeten zijn (art. 19 SSW). 7. Verplichte voorlegging van hun legitimatiebewijs (art. 20 SSW). 8. (Nieuw) Verplichting een schriftelijke vaststelling op te stellen en te overhandigen aan de geïnspecteerde WG bij het nemen van bepaalde maatregelen bij de uitoefening van hun toezicht, waarbij een aantal verplichte vermeldingen ter beschrijving van die maatregelen (art. 53 SSW). Deze laatste verplichting geldt voor: - de maatregelen genomen in het kader van hun recht van toegang overeenkomstig het art. 31 SSW en staalname overeenkomstig het art. 37 SSW; - de maatregelen genomen wanneer zij van oordeel zijn dat de gezondheid en de veiligheid van de werknemer in gevaar is, overeenkomstig de art. 43 tot 49 SSW (zie rubriek 2.3.2. hiervoor); - de maatregelen genomen in het kader van het eigenhandig opsporen en onderzoeken van elektronische informatiedagers die gegevens bevatten die ingevolge de wetgeving dienen te worden opgemaakt, bijgehouden en bewaard indien de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber deze informatiedragers niet vrijwillig voorlegt of op het ogenblik van de controle niet bereikbaar is, overeenkomstig art. 28, § 3 SSW; - inbeslagname en verzegeling van voormelde informatiedragers overeenkomstig art. 35 SSW of van andere goederen overeenkomstig art. 38 SSW. 2.5. Belemmering van het toezicht Om te voorkomen dat werkgevers allerlei maatregelen zouden nemen om de Sociale Inspecteurs stokken in de wielen te steken bij de uitoefening van hun toezichtsrechten werd het misdrijf “Belemmering van toezicht opgenomen als inbreuk van niveau 3 in boek 2 van het SSW (zie rubrieken 3.4. en 3.8.3.9. hierna). 3
Let wel dat het niet antwoorden op vragen van de Sociale Inspecteurs geen belemmering inhoudt van het toezicht, aangezien iedereen het recht heeft te zwijgen, zelfs in fase van normaal toezicht, als dit een risico van zelfbeschuldiging inhoudt. 2.6. Verhaal tegen sommige dwangmaatregelen opgelegd door de Sociale Inspecteurs bij de uitoefening van toezicht of opsporing van misdrijven. Op grond van art. 2 van de Wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het Sociaal strafrecht dat in het B.S. van 1 juli 2010 werd gepubliceerd, samen met het SSW, is beroep mogelijk bij de voorzitter van de arbeidsrechtbank (en dus niet langer bij de minister onder wie de betrokken Sociale Inspecteur ressorteert) indien men van oordeel is dat men in zijn rechten is geschaad bij de uitoefening door de Sociale Inspecteurs van een aantal bevoegdheden hen door het SSW ter beschikking gesteld. In kortgeding zal de voorzitter dan oordelen of de genomen maatregelen wettelijk zijn. Het betreft een mogelijk verhaal tegen de maatregelen hiervoor in rubriek 2.4. vermeld waarbij een schriftelijke vaststelling dient opgesteld op grond van art. 53 van het SSW. Dit beroep is ook mogelijk indien deze maatregelen werden genomen in aanwezigheid en met vrijwillige instemming van de gecontroleerde werkgever, zijn aangesteld of zijn lasthebber. De procedure wordt nader bepaald in het vermelde art. 2 van de Wet van 2 juni 2010. Belangrijk is ook de bepaling van art. 2, § 5 van voornoemde Wet dat bepaalt dat de voormelde maatregelen die werden genomen in strijd met de overeenstemmende bepalingen in het SSW, nietig zijn. 3. Handhaving (bestraffing) van inbreuken op de Welzijnswetgeving 3.1. Handhaving voortaan geregeld in het SSW Op grond van art. 84 van de wijzigingsbesluiten bij het SSW, worden de inbreuken op de bepalingen van de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten bestraft overeenkomstig het SSW (wijziging art. 80 Welzijnswet). 3.2. Algemene doelstellingen van het SSW - Het is uit de strafrechtelijke sfeer halen van lichtere inbreuken, vermits deze in het verleden door de arbeidsauditeur meestal zonder gevolg geklasseerd werden. - Versterking van de administratieve vervolging door de administratie. - Uitbreiding van de beteugeling van inbreuken door het invoeren van administratieve geldboeten voor alle inbreuken opgesomd in het SSW (dus nu ook voor de welzijnswetgeving), ongeacht de ernst ervan, dus ook voor de lichtste, maar met meer klemtoon op de rechten van de verdediging van de overtreder (zie rubriek 3.7.2. hierna). 3.3. Algemene principes van de bestraffing (art. 68-73 SSW) Het beperken tot 4 sanctieniveaus van bestraffing, die al naar gelang de geoordeelde graad en ernst, toepasselijk zijn op de inbreuken zoals omschreven in boek 2 van het SSW. Een overtreding van niveau 1, meestal van administratieve aard, wordt voortaan louter administratief afgehandeld (depenalisering vermits strafrechtelijke vervolging uitgesloten is) op initiatief van de bevoegde overheid (zie rubriek 3.7. hierna). De bedoeling is meer ruimte te kunnen vrijmaken bij de rechtbanken voor effectieve bestraffing van zwaardere inbreuken (art. 69, 1ste lid SSW). Bij overtredingen van niveau 2, 3 en 4 komt het aan de arbeidsauditeur toe, om in eerste instantie te beslissen of hij al dan niet strafvervolging wil instellen (zie rubriek 3.6. hierna); Indien het openbaar ministerie afziet van strafrechtelijke vervolging of na 6 maand, te rekenen vanaf de dag van ontvangst van het “PV tot vaststelling van een inbreuk”, haar beslissing niet mededeelde aan de bevoegde administratie, kan deze laatste nog een administratieve geldboete opleggen (art. 69, 2° lid en art. 72, 2°lid SSW) (zie rubriek 3.7. hierna).
4
Besluit: De kans is dus groot dat bij de overtreding van de welzijnswetgeving, voortaan een niet onbelangrijke geldboete zal dienen te worden betaald gezien het voorziene niveau van bestraffing voor overtredingen van de welzijnswetgeving (zie rubrieken 3.4., 3.8.2. en 3.8.3. hierna). Verhaal is evenwel voorzien (zie rubriek 3.7.2. hierna). 3.4. Voorziene straffen in euro bij vervolging (art. 101-102 SSW) Sancties Inbreuk Gevangenis
Strafrechtelijke geldboete
Administratieve geldboete
Zonder opdeciemen
Met opdeciemen
Zonder opdeciemen
Met opdeciemen
Niveau 1
-
-
-
10 - 100
55 - 550
Niveau 2
-
50 - 500
275 – 2.750
25 - 250
137,5 - 1.375
Niveau 3
-
100 - 1.000
550 – 5.500
50 - 500
275 - 2.750
Niveau 4
6 m - 3 j.
600 - 6.000
3.300 – 33.000
300 - 3.000
1.650 - 16.500
3.5. Opmerkingen bij deze nieuwe bestraffingsregeling 1. Alleen voor inbreuken van niveau 4 is er, ingeval van strafrechtelijke vervolging, nog een gevangenisstraf voorzien, eventueel samen met een strafrechtelijke geldboete. Het opleggen van een gevangenisstraf is echter niet verplicht (art. 72 SSW). Tegenover een versoepeling van de bestraffing van overtredingen van niveau 1, 2 en 3 (o.a. niet langer een gevangenisstraf) staat echter een verstrenging van de bestraffing van een overtreding van niveau 4 van de welzijnswetgeving (bij waarneming van gezondheidsschade of bij arbeidsongeval – zie rubriek 3.8. hierna). Voorheen op grond van art. 81, 1° van de Welzijnswet: - gevangenis: 8 dagen tot 1 jaar - en/of geldboete van 50 - 1.000 euro (x 5,5). Voortaan op grond van art. 101 SSW: - gevangenis: 6 maand tot 3 jaar; - en/of geldboete van 600 - 6.000 euro (x.5,5) - eventueel verzwaring met het aantal bij de overtreding betrokken personen (zie opmerking 3.1. hierna); - eventuele bijkomende straf (zie opmerking 4 hierna). 2. Op grond van art. 102 SSW zijn de opdeciemen, zoals bedoeld in art. 1, 1° lid van de wet van 5 maart 1952 betreffende de opdeciemen op strafrechtelijke geldboeten (x 5,5) eveneens van toepassing op de administratieve geldboeten. 3. Mogelijke verzwaring van voormelde geldboeten voorzien per individuele inbreuk. 3.1. Een uniforme verzwaring met het aantal personen voor dewelke de overtreding op de welzijnswetgeving wordt vastgesteld, is mogelijk voor de beide voormelde geldboeten, evenwel beperkt tot 100 maal de maximum geldboete (art. 103 SSW).
5
3.2. Bij herhaling van een misdrijf zoals bedoeld in boek 2 SSW, dus niet noodzakelijk een herhaling van een misdrijf t.o.v. dezelfde bepaling waarvoor reeds wordt vervolgd, binnen het jaar dat volgt op een veroordeling (strafrechtelijk of administratief) kan de straf op het dubbele van het maximum worden gebracht (art. 108 en art. 111 SSW). Veroordelingen voor andere misdrijven dan deze bedoeld in boek 2 SSW worden hiervoor niet in aanmerking genomen aangezien H VII van boek 1 van het SSW van toepassing is. 4. Nieuwe bijkomende facultatieve straffen. Op grond van art. 106 SSW kan door de rechter in bepaalde omstandigheden tijdelijk (1 maand tot 3 jaar) een exploitatieverbod of een gehele of gedeeltelijke bedrijfssluiting worden opgelegd: - algemeen bij misdrijven van niveau 4; - specifieke ook voor misdrijven van niveau 3, voor zoverre de gezondheid of de veiligheid van de werknemer door het misdrijf in gevaar worden gebracht (art. 106, § 3 SSW). 5. Verjaring van de strafvordering. Het SSW zelf bepaalt geen verjaringstermijn, d.w.z. dat de strafvordering voor alle misdrijven van niveau 2, 3 of 4 verjaart overeenkomstig art. 21 Sv, d.w.z. 5 jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan. 6. Verjaring van de administratieve geldboete. Deze geldboete kan behoudens stuiting door daden van onderzoek of vervolging, niet meer worden opgelegd 5 jaar na de feiten (art. 81 SSW). De rechtsvordering tot invordering van een niet betaalde administratieve geldboete verjaart 10 jaar na de dag dat geen beroep meer kan worden aangetekend (art. 90 SSW). 7. De mogelijkheid om verzachtende omstandigheden in te roepen wordt voortaan veralgemeend, d.w.z. zowel voor strafrechtelijke sancties als voor administratieve geldboeten (art. 110 en art. 115 SSW). 8. Burgerlijke aansprakelijkheid van de betaling van een strafrechtelijke geldboete (art. 204 SSW). De WG is burgerlijk aansprakelijk voor de betaling van de strafrechtelijke geldboete waartoe zijn lasthebbers of aangestelden zijn veroordeeld. 9. Betaling van de administratieve geldboete (art. 105 SSW). Deze dient te gebeuren door de overtreder (meestal de WG), zelfs indien de inbreuk is begaan door een aangestelde of lasthebber. 3.6. Strafrechtelijke vervolging door het openbaar ministerie (art. 68 SSW) Bij verhoor van personen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek zijn de art. 62 – 63 van het SSW ook van toepassing (zie rubriek 2.3.3. hiervoor). Verder geldt in dit kader ook het recht op bijstand door een raadsman. Het is evenwel aangeraden dit uitdrukkelijk te vermelden en te laten opnemen in het PV. Strafrechtelijke vervolging kan leiden tot: - strafvervolging voor de correctionele rechtbank (dagvaarding); - een minnelijke schikking; of - een vordering voor de arbeidsrechtbank, of - een seponering. Elke strafrechtelijke vervolging, welke ook de uitspraak weze, sluit de oplegging van een administratieve geldboete uit (art. 71 SSW). Nieuw is, dat in dit kader, de Sociale Inspecteurs kunnen gevorderd worden door het openbaar ministerie bij opsporingsonderzoek, of door de onderzoeksrechter bij gerechtelijk onderzoek (wijziging van het WSv door art. 3 en art. 5 van de wijzigingsbepalingen gepubliceerd bij het SSW). Bij dit optreden verliezen de Sociale Inspecteurs hun beoordelingsbevoegdheid t.a.v. de inbreuken waarvoor zij gevorderd worden en dienen zij zich aan de ontvangen instructies te houden. Indien 6
zij op dit ogenblik andere inbreuken vaststellen behouden zij wel hun beoordelingsbevoegdheden hen toegekend door art. 21 SSW. Voor wat de rechten van verdediging betreft zijn de waarborgen voorzien in het gemeen strafrecht van toepassing. 3.7. Administratieve vervolging door de bevoegde administratie Dit is het geval voor inbreuken bestraft met een sanctie van niveau 1 en voor inbreuken die bestraft worden met een sanctie van niveau 2, 3 en 4 wanneer het openbaar ministerie afziet van strafrechtelijke vervolging of na 6 maand terzake nog geen beslissing heeft genomen (zie rubriek 3.3. hiervoor). 3.7.1. Procedure De procedure m.b.t. de administratieve vervolging, die tot op heden niet in detail werd beschreven in de wetgeving, wordt nu algemeen van toepassing gesteld, in detail gereglementeerd en met waarborgen voor de overtreder omkleed, in de art. 74 t.e.m. 99 van het. SSW. Indien de bevoegde administratie (Directie van de administratieve geldboetes, onderdeel van de afdeling van de juridische studies, de documentatie en de geschillen van de FOD WASO) beslist om een administratieve geldboete op te leggen: 1. wordt de overtreder per aangetekend schrijven verzocht, binnen een termijn van 30 dagen, zijn verweermiddelen mondeling, schriftelijk of per e-mail in te dienen en kan hij zich laten bijstaan door een raadsman (art. 77 en 78 SSW); 2. wordt het dossier voor inzage ter beschikking gesteld van de overtreder op de griffie (art. 79 SSW). Mogelijke beslissingen door de administratie: - administratieve geldboete; of - eenvoudige schuldigverklaring; of - klassering zonder gevolg (art. 69 SSW). De beslissing tot opleggen van een administratieve geldboete dient voortaan gemotiveerd en ze dient een aantal wel omschreven elementen, zoals bepaald in art. 84 SSW, te bevatten. De opgelegde administratieve geldboete dient betaald binnen 3 maand na de kennisgeving van de beslissing aan de eerder vermelde Directie van de administratieve geldboetes van de FOD WASO (art. 11 en 12 van het voormeld uitvoeringsbesluit van 1 juli 2011 in het B.S. van 6 juli 2011) 3.7.2. Verhaal tegen een beslissing van de administratie een administratieve geldboete op te leggen Op grond van art. 3 van de Wet van 2 juni 2010 houdende bepalingen van het Sociaal Strafrecht, gepubliceerd in het B.S. van 1 juli 2010 samen met het SSW, is bij wege van verzoekschrift, beroep mogelijk bij de arbeidsrechtbank, tegen het opleggen door de bevoegde administratie van een administratieve geldboete. Dit beroep dient, op straffe van verval, ingesteld binnen een termijn van 3 maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing een administratieve geldboete op te leggen. Het beroep schorst de uitvoering van de beslissing en kan geen aanleiding geven tot het verhogen van de administratieve geldboete. 3.8. Wijziging van de bestraffing van inbreuken op de Welzijnswetgeving 3.8.1. Inleiding - In art. 109, 43° van de opheffingsbepalingen bij het SSW, worden de strafbepalingen voorzien in de art. 81 t.e.m. 94 van de Welzijnswet opgeheven en vervangen door een nieuwe, meestal strengere bestraffing van inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten (CODEX). Het ARAB wordt niet vermeld in het SSW. Art. 99 van de Welzijnswet is niet opgeheven. 7
- Bij de opstelling van het SSW was het de bedoeling om voor het Arbeids- en Sociale Zekerheidsrecht, tot verhoging van de rechtszekerheid van de werkgever, de inbreuken op deze wetgeving op te sommen die voortaan nog strafbaar zouden zijn, met bijhorend sanctieniveau (specifieke strafbaarstelling). Aldus is in boek 2 deze specifieke strafbaarstelling voorzien voor het toepassingsgebied van het SSW, de welzijnswetgeving (Welzijnswet + uitvoeringsbesluiten) uitgezonderd. Voor de welzijnswetgeving is deze specifieke strafbaarstelling enkel voorzien voor enkele deelgebieden ervan (zie rubriek 3.8.3. hierna). Voor het overgrote deel van de Welzijnswetgeving is in art. 128 SSW alleen een algemene strafbaarstelling voorzien (zie rubriek 3.8.2. hierna). De reden hiervoor is te zoeken in het feit dat bij de opstelling van het SSW de CODEX nog niet afgewerkt was (ARAB niet volledig afgeschaft) en de opsteller van het SSW pas een definitieve specifieke strafbaarstelling wou voorzien eens dit laatste het geval was. De huidige algemene strafbaarstelling is dus als voorlopig te beschouwen. 3.8.2. Algemene bestraffing van inbreuken op de Welzijnswetgeving (art. 128 SSW) Alle overtredingen van de welzijnswetgeving, niet nader geregeld door andere art. in boek 2 van het SSW (zie rubriek 3.8.3. hierna) worden in beginsel bestraft met een sanctie van niveau 3 waarbij mogelijks een (zware) geldboete kan worden opgelegd (zie rubriek 3.4. hiervoor). Voor deze onderdelen van de welzijnswetgeving blijven de Welzijnswet en de CODEX gehandhaafd en dienen ze te worden geraadpleegd om te weten wat strafbaar wordt gesteld, terwijl dit voor de deelgebieden vermeld in andere art. van boek 2 van het SSW (zie rubriek 3.8.3. hierna) niet langer noodzakelijk is, vermits de strafbaarstelling expliciet bepaald is in boek 2 van het SSW. Indien deze overtredingen gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg hebben gehad voor een WN worden ze bestraft met een sanctie van niveau 4 d.w.z. de zwaarste sanctie (zie opmerking 1 in de rubriek 3.5. hiervoor). 3.8.3. Nieuwe specifieke bestraffing voor een aantal deelgebieden van de Welzijnswetgeving Tegenover voormelde algemene strafbaarstelling van inbreuken op de Welzijnswetgeving wordt voor een aantal deelgebieden van deze wetgeving wel voorzien in een specifieke strafbaarstelling (limitatieve omschrijving van strafbare inbreuken met bijhorend sanctieniveau). Dit betekent dat in dit laatste geval alleen de in het SSW omschreven overtredingen kunnen bestraft worden en niet langer alle overtredingen op de bepalingen van deze wetgeving. Het betreft o.a.: 1. Pesten op het werk (art. 119-122 SSW) Opmerkelijk hierbij is dat voortaan niet alleen de werkgevers, zijn lasthebbers of aangestelden kunnen worden bestraft bij overtreding van deze wetgeving, zoals dat in art. 81, 1° van de Welzijnswet voorzien was, maar dat nu ook een sanctieniveau 4 voorzien is voor elke dader die geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk begaat met overtreding van de wetgeving en voor iedereen die de gerechtelijke beslissing om er een einde aan te stellen, niet naleeft. Het betreft naast de werkgevers zijn aangestelden of zijn lasthebbers dus ook de werknemers en alle andere personen die in contact komen met de werknemers bij de uitvoering van hun werk. 2. Moederschapsbescherming (art. 126 SSW) 3. Werken met derden en uitzendkrachten (art. 130, 176, 177 en 185 SSW). 4. Tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (art. 131 SSW) 8
5. Inbreuken op de veiligheid en de gezondheid van jonge werknemers (art. 137 SSW). 6. Het niet oprichten van een ondernemingsraad, comité PBW of vakbondsafvaardiging wanneer dit verplicht is (art. 190 SSW) of de belemmering van de werking ervan zoals omschreven in art. 191 SSW. 7. Wederrechtelijke mededeling en verspreiding van inlichtingen door leden van ondernemingsraad, het comité PBW of de vakbondsafvaardiging (art. 192, 1° lid SSW)
de
8. Arbeidsongevallen: - Het niet aangaan van een arbeidsongevallenverzekering (art. 184 SSW). - Het niet aangeven van een arbeidsongeval (art. 223, § 1, 3° SSW) d.w.z.: elk AO binnen 10 dagen aan verzekeraar; elk EAO ook onmiddellijk aan TWW FOD WASO. 9. Belemmering van het toezicht door de Sociale Inspecteurs (art. 209 SSW). Dit is op grond van art. 28, § 3 SSW o.a. het geval als de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber zich verzet tegen opsporing of onderzoek van informatiedragers met gegevens wettelijk verplicht op te maken, bij te houden of te bewaren. 10. Niet naleving van de specifieke maatregelen genomen door de Sociale Inspecteur op grond van art. 43 tot 49 van het SSW (zie rubriek 2.3.2. hiervoor) (art. 210 SSW). 11. Niet naleving van de beslissing van de arbeidsrechtbank ingevolge verhaal door de overtreder tegen het optreden van de SI bij uitoefening van toezicht of opsporing (zie rubriek 2.6. hiervoor). (art. 211 SSW). 4. Besluit Voor de onderdelen van de Welzijnswetgeving waarvoor in deel 2 van het SSW een specifieke bestraffing voorzien is (zie rubriek 3.8.3. hiervoor) worden alleen de in het SSW vermelde overtredingen bestraft met het daarbij voorzien sanctieniveau. Voor de overige onderdelen van de Welzijnswetgeving, bestraft op grond van art. 128 SSW, dienen dus de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten geraadpleegd om na te gaan of een bepaalde gedraging al dan niet een overtreding is, met dien verstande dat alle overtredingen kunnen bestraft worden met een sanctie van niveau 3 of 4. Jules BAERT
______________________________________________________________________________________ 9
Verantw. Uitgever: D. VERHOEVEN – Liefdadgheidstraat 39 – 1210 Brussel
10