Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2010-2011 Tweede examenperiode
Betekenis van grootouderlijke rol voor grootouders: Relaties met levensgebeurtenissen, stress en gezondheidstoestand
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, optie Klinische Psychologie door Marjan Palet
Promotor: Prof. Dr. A. Van Hiel
Ondergetekende, Marjan Palet, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Dankwoord Allereerst dank ik mijn promotor Prof. Dr. Alain Van Hiel , voor zijn geduld, de goede begeleiding en de interessante perspectieven die hij me geboden heeft waarmee hij me meermaals in de goede richting heeft geduwd. Ik wil eveneens Sven Patt yn erg bedanken voor zijn kritische en deskundige blik, die een enorme hulp zijn geweest. Ik dank mijn familie omdat ze mij bleven steunen, ondanks zaken die anders zijn gelopen dan verwacht, en in het bijzonder mijn moeder en mijn zus Lies die extra hebben geholpen met verbeteringen en suggesties. Tot slot bedank ik iedereen die me heeft aangemoedigd en steun geboden heeft, op welke manier dan ook ! Hierbij denk ik voornamelijk aan mijn huisgenoten en Selina.
Inhoudsopgave Abstract ......................................................................................................................................... 1 Inleiding ........................................................................................................................................ 2 Het grootouderschap ................................................................................................................. 2 De betekenis van het grootouderschap ...................................................................................... 5 Stress ......................................................................................................................................... 9 Het grootouderschap als bron van stress ................................................................................. 12 Het grootouderschap als buffer tegen stress? .......................................................................... 14 Huidige studie ......................................................................................................................... 18 Samenvatting ........................................................................................................................... 19 Methode....................................................................................................................................... 21 Steekproef ............................................................................................................................... 21 Vragenlijst ............................................................................................................................... 23 Betekenis grootouderschap ................................................................................................. 23 Algemene psychische gezondheid ...................................................................................... 25 Persoonlijkheidsstress ......................................................................................................... 26 Situatiestress ........................................................................................................................ 27 Resultaten .................................................................................................................................... 28 Verbanden tussen de demografische variabelen en de onderzoeksvariabelen ........................ 28 Verbanden tussen stress, de verschillende betekenissen van grootouderschap en de algemene psychische gezondheid ............................................................................................................ 33 Bespreking................................................................................................................................... 42 Effecten van demografische variabelen op de betekenisdimensies van de grootouderrol ...... 42 Onderlinge relaties tussen de betekenisdimensies, stress en de algemene psychische gezondheid .............................................................................................................................. 44 Moderatie-effecten van de betekenisdimensies op de relatie tussen stress en de algemene psychische gezondheid ............................................................................................................ 45 Beperkingen van huidig onderzoek en richtlijnen voor toekomstig onderzoek ...................... 47 Conclusie ..................................................................................................................................... 49 Referenties................................................................................................................................... 50
1
Abstract Het grootouderschap is een belangrijke gebeurtenis in het leven van vele ouderen. Bovendien blijkt het, naast een aantal potentiële negatieve gevolgen, ook een positieve impact te kunnen hebben op allerlei vlakken. In deze studie gaan we na of er eveneens sprake is van een positieve invloed op de algemene psychische gezondheid. Hierbij maken we een onderscheid tussen een aantal verschillende betekenisdimensies die aan de
grootouderrol
verleend
kunnen
worden.
Een
aantal
van
deze
betekenisdimensies, met name Gewaardeerde oudere, Overdracht door familieband, Belangrijkheid en Betrekking van het eigen verleden , zijn inherent gerelateerd aan constructen zoals gevoel van eigenwaarde, identiteit, verantwoordelijkheid, zin en richting in het leven en het zelfbeeld. Aangezien deze constructen belangrijk zijn als buffer tegen de gevolgen van stress, verwachten we ook van deze betekenisdimensies dat ze een potentieel modererend effect hebben op de relatie tussen stress en (ps ychische) gezondheid. Hoewel onze resultaten deze hypothese niet helemaal bevestigen, werd in deze studie toch evidentie gevonden voor het bufferende effect van Gewaardeerde Oudere en Betrekking van het eigen verleden. Daarnaast werd ook een modererend effect gevonden van de betekenisdimensie Verwenning, hoewel dit niet vooraf voorspeld werd.
Gezien
de
beperkingen
in
deze
studie,
waaronder
de
steekproefgrootte, is het aangewezen hier verder onderzoek naar te doen.
2
Inleiding Het grootouderschap is een van de sleutelmomenten in het mensenleven. Voor velen is het een emotioneel gebeuren dat een grote impact heeft op allerlei vlakken. Het heeft een invloed op de volledige levensstructuur, maar kan ook het identiteitsconcept van de nieuwe grootouders verder doen ontwikkelen of zelfs drastisch doen wijzigen. Over het algemeen blijkt de grootouderrol veel plezier en tevredenheid met zich mee te brengen (Neugarten & Weinstein, 1964; Reitzes & Mutran, 2004). Voornamelijk
grootoud ers
die
veel
belang
toekennen
aan
de
grootouderrol zijn gemotiveerder om te slagen in hun rol en vinden er tevredenheid in (e.g., Reitzes & Mutran, 2004). Gezien de positieve impact die het grootouderschap kan hebben op het leven van grootouders, kijken w e in deze studie of het grootouderschap ook positieve gevolgen heeft op de algemene psychische gezondheid. Omdat
ouderen
een
levensgebeurtenissen,
risicogroep
gaan
we
meer
vormen
voor
bepaald
kijken
stressvolle of
het
grootouderschap een buffer kan vormen tegen de negatieve gevolgen van stress op de gezondheid. Daarenboven zullen we nagaan of de betekenis die grootouders aan hun rol hechten hierop een mogelijk modererend effect heeft. Het grootouderschap Het grootouderschap is veel betekenend: het is een ni euwe sociale rol die men verwerft en die gepaard gaat met een nieuwe positie in het familienetwerk. De grootouderrol krijgt men toegeschreven zonder dat men hier zelf voor kiest, de ouders van de eventuele kleinkinderen hebben
namelijk
als
enigen
de
macht
over
de
komst
van
deze
kleinkinderen te beslissen. Het kan de bestaande levensstructuur en identiteit
sterk
beïnvloeden.
De
band
met
de
kleinkinderen
is
voornamelijk een affectieve band en kleinkinderen zijn voor veel
3
grootouders een bron van plezier, vreu gde, zorg en verdriet (Marcoen, 1996). Hoewel de grootouderlijke rol door mensen van middelbare leeftijd vaak wordt aangeduid als een van de belangrijkste die ze hebben, meestal zelfs belangrijker dan hun rol als werknemer (Reitzes & Mutran, 2002), hangt de inhoud van de rol erg af van het tijdstip waarop de kleinkinderen komen. Volgens Marcoen (1996) is hierbij bepalend hoever men als grootouder staat in de gezins - en beroepsloopbaan en dus in welk specifiek, reeds bestaand rollenpatroon de grootouderrol d ient ingepast te worden. Het is vanzelfsprekend dat het grootouderschap op een andere manier ingevuld zal worden door grootouders die zelf ook nog (jonge) kinderen in huis hebben dan grootouders wiens kinderen reeds uit huis getrokken zijn. Of door grootou ders die nog elke dag gaan werken tegenover grootouders die al op pensioen zijn. Daarnaast speelt de leeftijd en gezondheid van de grootouder ook mee en of men zich wel klaar voelt om grootouder te zijn. Deze factoren beïnvloeden de mate waarin
men
kan
gen ieten
van
het
grootouderschap
en
of
het
grootouderschap überhaupt samenvalt met het gevoel grootouder te zijn of de effectieve opname van de rol. De invulling van de rol is dus zeer persoonlijk en kan erg variëren in de mate van zowel emotionele als fysiek e betrokkenheid. Zelfs bij eenzelfde grootouder ten aanzien van verschillende kleinkinderen is er een grote variatie mogelijk. De grootouderrol verandert eveneens naargelang de leeftijd van het kleinkind, onder andere doordat het contact meestal minder frequent en intensief wordt wanneer het kleinkind de opvang is ontgroeid. Ook de verwachtingen van de ouders van de kleinkinderen hebben een grote invloed op de inhoud van het grootouderschap: zij bepalen in hoeverre de grootouders de mogelijkheid of ruimte k rijgen om een relatie met de kleinkinderen op te bouwen (Marcoen, 1996). Zoals Marcoen (1996) beschreef is er sprake van een zekere evolutie van de grootouderrol, dit ten gevolge van veranderingen of tendensen op
4
zowel maatschappelijk als individueel vlak. Een van deze factoren wordt door Jacobs (1996) benoemd als gezinsindividualisering. Hiermee wordt bedoeld dat kerngezinnen steeds meer autonoom worden. Dit uit zich in een ontwikkeling van een eigen levensstructuur en in de vorm van ruimtelijke scheiding van wonen. Grootouders zijn dus minder in het gezinsleven geïntegreerd en hebben hierin bijgevolg ook minder invloed. Er heerst een normatieve regel van non -interferentie, die de grenzen tussen verschillende generaties dient te behouden en die stelt dat grootouders de uiteindelijke disciplinering en opvoeding van hun kleinkinderen aan de ouders zelf moeten overlaten (Aldous, 1995). Een andere factor is dat steeds meer vrouwen buitenshuis werken, waardoor er meer nood is aan kinderopvang. Omwille van onder a ndere financiële voordelen wordt hiervoor dikwijls beroep gedaan op de grootouders, waardoor soms een bijna permanente beschikbaarheid voor de kleinkinderen gevraagd wordt van de grootouders. De vervroegde pensionering heeft er dan weer voor gezorgd dat grootvaders meer aanwezig zijn in het contact en de relatie met kleinkinderen. Daarbij komt eveneens de tendens van een groeiende rolgelijkheid tussen man en vrouw waardoor de grootvaderrol net als de vaderrol veranderingen heeft ondergaan (Ponjaert -Kristoffersen, 1996). Terwijl de (oude) grootmoederrol zorg en genegenheid inhield, was de inhoud van de (oude) grootvaderrol eerder onduidelijk en vaag: het grootvaderschap bracht een zekere status met zich mee, maar er waren verder geen echte normatieve verwach tingen. Doordat grootvaders nu meer aanwezig zijn, worden ze op een steeds meer affectieve manier betrokken in het grootouderschap. Ook
van
invloed
levensverwachting.
op Dit
het geeft
grootouderschap meer
mensen
is
de
de
kans
toegenomen om
van
het
grootouderschap te proeven, maar ook om langer grootouder te zijn. Daarnaast is er sprake van gezinsversmalling: onder andere door verminderde
vruchtbaarheid,
algemene
beschikbaarheid
van
5
voorbehoedsmiddelen en de gestegen participatie aan de arbeidsmarkt door vrouwen zijn er steeds minder kinderen en dus ook minder kleinkinderen (Jacobs, 1996). Deze twee gegevens maken het voor grootouders mogelijk een zeer intense en langdurige band met de kleinkinderen te ontwikkelen. Andere factoren bemoeilijken de opname van e en gepaste grootouderrol. Zo
zijn
er
steeds
meer
echtscheidingen,
nieuwe
huwelijken
en
ongehuwde ouders, waardoor het aandeel nieuw samengestelde gezinnen en
alleenstaande
ouders
sterk
is
gestegen.
Deze
verbrokkelde
familienetwerken maken dat de gezinsrela ties minder stabiel zijn en dat ingewikkelde familieverhoudingen kunnen ontstaan. Hierdoor wordt het contact en de band met de kleinkinderen nog meer afhankelijk van de middengeneratie. Enerzijds zien sommige grootouders zich genoodzaakt zich te moeten richten tot gerechtelijke instanties om recht tot hun kleinkinderen te verkrijgen. Anderzijds zijn vele grootouders juist belangrijk in het ondersteunen van de kleinkinderen gedurende moeilijke periodes en dient de rol van medeopvoeder door hen opgenomen te worden. Hoewel de invloed van grootouders in principe dus beperkt wordt door het meer autonoom worden van de kerngezinnen, zien we in vele gevallen toch het belang van grootouders als emotioneel en praktisch vangnet voor de kleinkinderen. De betekenis van h et grootouderschap Zoals reeds beschreven werd, is er een grote invloed van verschillende factoren op de invulling van het grootouderschap. Naast deze rolinhoud is er de betekenis die het grootouderschap heeft voor de grootouder zelf. Hoewel deze twee aspe cten elkaar ongetwijfeld beïnvloeden, staan ze verder los van elkaar. De rolinhoud komt vooral tot stand door interacties en contacten met de kleinkinderen, maar ook met de ouders en komt voornamelijk tot uiting in de relatie en opvoedingsstijlen die men
6
hanteert. De betekenis die de grootouderrol heeft, gaat over het belang in het
leven van
de
grootouder
en de
impact
ervan
op
een meer
ps ychologisch niveau. Deze betekenis staat los van de interactiestijl die gehanteerd wordt ten aanzien van de kleinkinderen , maar hangt meer samen met interne processen en concepten (Marcoen, 1996). Allereerst spreekt het vanzelf dat niet iedereen evenveel belang hecht aan het hebben van nageslacht: we kunnen hier de theorie van Erikson (1950, 1982) over de psychosociale ontwi kkeling van de mens gedurende zijn levensloop aanhalen. Hij onderscheidt hierin acht stadia, waarbij elk stadium gekenmerkt wordt door een specifieke psychosociale crisis waar men door moet om tot het volgende stadium te komen. Elke crisis bestaat uit een dynamische spanning tussen twee mogelijke uitkomsten en het goed doorlopen van iedere crisis draagt bij tot psychologisch welzijn en groei. Wanneer de zesde crisis van intimiteit versus isolatie gedurende de vroege volwassenheid op een goede manier doorlop en is, zou er een behoefte van zorg en verantwoordelijkheid naar volgende generaties toe tot stand moeten komen. In dit stadium staat generativiteit tegenover stagnatie:
terwijl
generativiteit
vraagt
om
sociaal
engagement
op
verschillende vlakken, houdt st agnatie juist een onverschilligheid en desinteresse tegenover anderen, maar ook tegenover zichzelf, in (Bradley & Marcia, 1998; Van Hiel, Mervielde, & De Fruyt, 2006). Generatieve mensen willen bijdragen aan de maatschappij en willen zich daarvoor in dienst stellen van anderen, onder andere door jonge mensen in hun groei te leiden en begeleiden. Dit maakt dat het grootouderschap kan helpen deze taak tot een goed einde te brengen, zeker wanneer men door omstandigheden minder tijd aan
de
eigen
kinderen heeft
kunnen
spenderen (Marcoen, 1996). We kunnen dus veronderstellen dat de meer generatieve mensen meer belang zullen hechten aan het hebben van kleinkinderen en eveneens meer betrokkenheid en engagement zullen tonen in het grootouderschap.
7
Dit maakt duidelij k dat er een grote variatie bestaat in het belang dat aan het grootouderschap gehecht wordt en dat het niet voor iedereen dezelfde betekenis zal hebben. De betekenis die de grootouderrol heeft, zal de impact ervan op de persoonlijke identiteit bepalen. Dez e persoonlijke identiteit
bestaat
uit
de
sociale
rollen
die
men
vervult
en
de
eigenschappen die hierbij horen en die men aan zichzelf toeschrijft. De mate waarin een kleinkind een invloed uitoefent op de persoonlijke identiteit hoeft niet in evenwicht te z ijn met de impact dat het heeft op de levensstructuur van de grootouder: er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de psychologische en de fysieke levensruimte van de grootouder (Marcoen, 1996). In de literatuur omtrent de betekenis van het grootouders chap is men meermaals
tot
verschillende
classificaties
en
rolt ypen
gekomen.
Neugarten en Weinstein (1964) kwamen bijvoorbeeld tot vijf soorten grootouderstijlen:
In
elke
grootouderstijl
is
een
verschillende
interpretatie van de grootouderrol waarneembaar, maar eveneens een karakteristieke wijze van omgaan met de kleinkinderen. Naast het formele, pleziermakende en afstandelijke t ype onderscheidden ze ook nog
de
geslachtsspecifieke
familiewijsheid.
De
surrogaatouder
formele
grootouder
en ka n
het
reservoir
ervan
genieten
voor de
kleinkinderen te verwennen, maar onthoudt zich van de opvoedende taak. De pleziermaker is eerder informeel en speels terwijl de afstandelijke grootouder
welwillend
is,
maar
minder
contact
heeft
met
de
kleinkinderen. De surrogaatouder ve rwijst naar grootmoeders die een groot deel van de opvoeding op zich nemen en met het reservoir voor familiewijsheid worden grootvaders bedoeld die een autoritaire positie innemen en die bepaalde vaardigheden en kennis bezitten. Ook de multidimensionele co nceptualisatie van betekenis van het grootouderschap van Kivnick (1983) is opvallend. Zij is namelijk de eerste
die
de
volledige
focus
legt
op
hoe
grootouders
het
grootouderschap zien en beleven en dit los van ervaringen, gedrag of
8
interactie met de kleink inderen. Daarbij kwam ze tot een classificatie van
vijf
betekenisaspecten
kwantitatieve
gegevens:
op
basis
van
Belangrijkheid
zowel
kwalitatieve
(C entrality),
als
Gewaardeerde
Oudere (Valued Elder ), Overdracht door Familieband ( Immortality through clan ), Betrekking van eigen verleden ( Reinvolvement with personal
past)
en
Verwenning
(Indulgence).
Bij
de
dimensie
Belangrijkheid staat de grootouderrol centraal in het leven van de grootouder: het grootouderschap is belangrijk en bepalend voor het gevoel van identiteit, voor het gedrag en de gevoelens. De dimensie Gewaardeerde oudere wijst op het belang dat men eraan hecht om als grootouder herdacht en gewaardeerd te worden als een bron van kennis en zowel emotionele als instrumentele steun voor de kleinkinderen. Overdracht
door
familieband
verwijst
naar
het
gevoel
van
onsterfelijkheid en continuïteit dat grootouders krijgen door het hebben van nageslacht. Dit gevoel van continuïteit komt eveneens tot stand door zich met de kleinkinderen te identificeren en zich e r verantwoordelijk voor te voelen. Binnen het aspect Betrekking van het eigen verleden gaat men door het
grootouderschap ervaringen uit
herbeleven
zichzelf
en
identificeren
met
de
het
vroegere leven
eigen
grootouders.
Verwenning, ten slotte, wijst op de gr ote waarde die gehecht wordt aan het toegeeflijk zijn naar de kleinkinderen toe en aan de mogelijkheid om hen te verwennen. Er bestaat echter discussie over de relevantie van het opsplitsen van het betekenisconstruct van het grootouderschap in verschillend e dimensies omdat er sprake is van een hoge intercorrelatie tussen de factoren (Hayslip,
Henderson,
&
aspecten
zijn
een
van
Shore,
2003).
algemeen
Aangezien
deze
betekenisconstruct
dimensies van
het
grootouderschap zijn gelijkaardige scores op meerdere dim ensies echter niet zo problematisch. De opsplitsing in verschillende dimensies maakt het
verder
ook
mogelijk
te
kijken
op
welke
specifieke
interne
constructen het grootouderschap kan inspelen. Hierdoor kan de opdeling in dimensies een nuttige houvast biede n wanneer gekeken wordt op
9
welke
interne
constructen
het
grootouderschap
een
invloed
kan
uitoefenen. Stress Uit het voorgaande is het duidelijk dat het grootouderschap een belangrijke mijlpaal vormt in het leven van vele ouderen, met een grote hoeveelheid aan mogelijke positieve en negatieve gevolgen. Ook de relatie tussen grootouderschap en stress is al veelvuldig onderzocht. Vooraleer dieper in te gaan op deze specifieke relatie, wordt in het volgende echter eerst besproken hoe stress zich manifesteert b ij de mens in het algemeen en welke gevolgen het kan hebben. Vervolgens bekijken we de specifieke impact van stress bij ouderen omdat een hogere leeftijd gepaard gaat met zeer specifieke veranderingen en stressoren. De negatieve gevolgen van stress op zow el de mentale (e.g., Kessler, 1997; Real et al., 2011; Kendler, Karkowski, & Prescott, 1999; Pine, Cohen, Johnson, & Brook, 2002) als de lichamelijke gezondheid (e.g., Tosevski & Milovancevic, 2006; Rozanski, Blumenthal, Davidson, Saab, & Kubzansky, 2005; Rafanelli et al., 2005 ) zijn reeds veelvuldig aangetoond. Deze gevolgen zijn echter in grote mate afhankelijk van onder welk t ype stress men lijdt. Hierbij kunnen we een onderscheid maken
tussen
twee
grote
t ypes,
met
name
situatiestress
en
persoonlijkheids stress. Voor persoonlijkheidsstress verwijzen we naar de t ype D persoonlijkheid die door Denollet (2005) werd omschreven als een aanleg tot zowel negatieve affectiviteit als sociale inhibitie. Dit zijn stressveroorzakende condities die samengaan met een ne gatief zelfbeeld. Mensen met een type D persoonlijkheid hebben de neiging negatieve emoties te ervaren, maar ook om deze niet te uiten, uit angst afgewezen of afgekeurd te worden door anderen. Bij deze individuen stelt men meer somatische klachten, maar oo k depressieve symptomen en angstigheid vast (De Fruyt & Denollet, 2002). De oorzaak van de stress kan bij deze personen derhalve intern geplaatst worden.
10
Onder situatiestress verstaan we stress ten gevolge van de externe omstandigheden
waarin
een
persoon
zich
bevindt.
Stressvolle
levensgebeurtenissen kunnen zorgen voor een ernstige verandering in de levenscondities van de mens en vergen bijgevolg een grote aanpassing. Wanneer het vermogen tot coping of verwerking niet toereikend is, kan dit resulteren in p sychische klachten waaronder stress (Armstrong, Galligan, & Critchley, 2011) . De impact van negatieve gebeurtenissen hangt met andere woorden af van de veerkracht die men heeft en is bijgevolg niet bij iedereen dezelfde (Bonanno, 2004). Het samenvallen van
meerdere
verergeren
stressvolle
doordat
een
levensgebeurtenissen negatieve
kan
gebeurtenis
de
de
klachten
coping
van
daaropvolgende gebeurtenissen belemmert (Tosevski & Milovancevic, 2006; Armstrong et al., 2011). Daarnaast ontstaat er volgens Kessler (1997)
door
een
eerste
stresserende
gebeurtenis
een
grotere
kwetsbaarheid voor en zelfs een verhoogde waarschijnlijkheid van verdere stressvolle gebeurtenissen. Specifiek voor ouderen, toonden Bieliauskas, Counte en Glandon (1995) aan dat stressvolle levensge beurtenissen een grotere impact hebben op de gezondheid van oudere dan op die van jongere mensen. Daarbovenop lopen ouderen over het algemeen meer risico blootgesteld te worden aan stresserende,
leeftijdspecifieke
levensgebeurtenissen
dan
andere
leeftijdsgroepen. Zo komt men op latere leeftijd meer stressvolle gebeurtenissen tegen die buiten de eigen controle liggen (Karel, 1997). Ouderen rapporteren dan wel minder dagelijkse stressoren, maar meer stress ten gevolge van gezondheidsproblemen en sterfgevallen (Aldwin & Yancura, 2010). Er nemen veel veranderingen plaats in de sociale omgeving bij het ouder worden. Zo verliest men bepaalde sociale rollen door bijvoorbeeld pensionering en kinderen die uit huis gaan. Men krijgt ook meer te maken met ziekte en ster fte van de partner en andere dierbaren
(Hughes,
George
&
Blazer,
1988).
Door
de
frequente
confrontatie met sterfgevallen wordt men aan de eigen sterfelijkheid herinnerd. Dit heeft een negatieve invloed op het zelfbeeld en er kan
11
angst voor de dood ontstaan (Castano & Dechesne, 2005). Zowel angst voor de dood als een laag zelfbeeld zijn stressuitlokkende factoren (Van Hiel & Brebels, 2010). Lidmaatschap en identificatie met rel evante groepen en het verdedigen van de eigen waarden, overtuigingen en gewoontes
kan
helpen
de
angst
voor
de
dood
te
verminderen
(P yszcz ynski, Greenberg & Solomon, 2000) en het zelfbeeld te herstellen (Castano & Dechesne, 2005). Naast de sociale veranderingen die men tegenkomt naarmate dat men ouder wordt verliest men eveneens aan zelfstandigheid
door
verminderde
mobiliteit
en
andere
gezondheidsproblemen. Het wegvallen van sociale rollen en zelfstandigheid hangt nauw samen met de twee existentiële constructen die werden beschreven door Reker, Peacock
en
Wong
(1987).
Zij
benadrukken
het
belang
van
betekenisvolheid en persoonlijke keuze/verantwoordelijkheid, deze zijn sterk
gecorreleerd
met
het
psychische
en
fysieke
welzijn.
Betekenisvolheid legt de nadruk op het hebben van een doel en zin in het leven, een gevoel van orde en een bestaans reden, een duidelijk gevoel van persoonlijke identiteit en een groter sociaal bewustzijn. Een groot aantal studies hebben het belang van betekenis in het leven aangetoond als bufferende variabele tegen stress en de positieve invloed van betekenis op het welzijn (e.g., Fry, 2001; Reker, 1994; Reker et al., 1987;
Zika
&
Chamberlain,
keuze/verantwoordelijkheid
houdt
1992).
in
dat
men
Persoonlijke over
eigen
verantwoordelijkheden beschikt en dat men de mogelijkheid heeft het eigen leven te sturen. Wanneer er sp rake is van de (fysieke) beperkingen en verliezen waarmee men, naarmate men ouder wordt, steeds meer geconfronteerd
wordt,
heeft
dit
een
negatieve
invloed
op
deze
constructen en komt het gevoel van eigenwaarde, tevredenheid en persoonlijke groei bijgevolg in het gedrang (Reker, 1994). Reker (1997) vond een significante negatieve correlatie tussen enerzijds depressie, een van
de
meest
gezondheid
bij
voorkomende ouderen,
en
problemen anderzijds
op
vlak
betekenis,
van
psychische
keuzevrijheid,
12
verantwoordelijkheid en de aanwezigheid van sociale relaties. Door sociale relaties aan te gaan vervullen mensen bepaalde rollen en creëert men een verwevenheid in de gemeenschap, dit zorgt voor sociale integratie
en
demografische
identiteit. en
Zelfs
traditionele
na
controle
variabelen,
voor
bleven
deze
verschillende constructen
belangrijke predictoren voor depressie. Naarmate
men
ouder
wordt,
winnen
concepten
als
verantwoordelijkheidsgevoel, identiteit en zin en richting in het leven niet enkel aan belang, ze lopen ook steeds meer risico in gedrang te komen. Het is bijgevolg vooral binnen deze constructen dat stress zich op latere leeftijd manifesteert. Het is duidelijk dat deze constructen zeer belangrijk zijn voor het algemene welzijn. Ze hebben namelijk een grote invloed op het zelfbeeld en een positief zelfbeeld laat individuen toe zich beter aan te passen en te herstellen van stressvolle gebeurtenissen (Lee-Fl ynn, Pomaki, DeLongis, Biesanz & Puterman, 2011). Een hoger zelfbeeld laat een individu toe stressreducerende strategieën te hanteren die helpen om ruminerende gedachten te vermijden (Smith & Pett y, 1995). Het grootouderschap als bron van stress In de literatuur wordt het grootouderschap regelmatig geassocieerd met stress. Vooral de negatieve mentale en fysieke effecten op grootouders wanneer ze de volledige opvoeding van de kleinkinderen op hen nemen, zijn in dit opzicht onderzocht (e.g., Szinovacz, DeViney, & Atkinson, 1999). Het voogdijschap over de kleinkinderen kan een bron van stress zijn omdat het op versc hillende vlakken een opoffering vraagt van de grootouders (Sands & Goldberg -Glen, 2000; Waldrop & Weber, 2001). Deze verantwoordelijkheid gaat volgens Jendrek (1993) samen met het verplicht veranderen van dagelijkse routines, minder tijd voor recreatie en vrienden en een grotere kans op huwelijksproblemen. We kunnen hier opnieuw
verwijzen
naar
het
construct
van
persoonlijke
keuze/verantwoordelijkheid omdat de mogelijkheid het eigen leven te
13
sturen in gedrang komt (Reker et al., 1987). Daarnaast kunnen deze grootouders niet onbekommerd liefdevol zijn en de kleinkinderen verwennen, omdat
ze zich zorgen moeten maken over dagelijkse
verantwoordelijkheden zoals de discipline en de gezondheid van de kleinkinderen. We mogen ook niet vergeten dat de zorgovername doo r grootouders
meestal
voorafgegaan
wordt
door
een
stressvolle
gebeurtenis, namelijk de reden waarom de biologische ouders niet in staat zijn de opvoederrol in te vullen. Deze redenen zijn uiteraard zeer uiteenlopend en kunnen gaan van sterfte en ziekte, to t verslaving en misbruik (Sands & Goldberg -Glen, 2000). Binnen het traditionele grootouderschap kunnen eveneens stresserende situaties voorkomen. De ouders van
de kleinkinderen
verwachten
dikwijls dat de grootouders permanent beschikbaar zijn voor de opvan g van hun kleinkinderen, zodat dit in praktijk geregeld kan uitdraaien op een overbelasting voor de grootouders. Aldous (1998) benadrukt het belang voor grootouders om zelf over de mate van het contact met de kleinkinderen te kunnen beslissen. Daarnaast me ent Marcoen (1996) dat stress tot stand kan komen wanneer een normale omgang met de kleinkinderen
niet
meer
mogelijk
is
door
echtscheidingen
of
intergenerationele ruzies. Enerzijds kan de grootouders het recht tot de kleinkinderen hierdoor volledig ontzegd worden. Anderzijds is het ook mogelijk dat grootouders hun kleinkinderen gedurende deze moeilijke periode moeten ondersteunen, waarbij ze taken voorgeschoteld kunnen krijgen die vaardigheden vergen die ze misschien niet bezitten. We kunnen hier besluiten dat het grootouderschap vooral een bron van stress vormt
binnen situaties die niet lopen zoals het
hoort
en
waarbinnen men weinig inspraak heeft. Zoals Szinovacz (1998) al zei hangt
de
roltevredenheid
erg
samen
met
de
mate
waarin
de
verwachtingen die men h eeft omtrent de rol al dan niet ingevuld worden door de ervaringen. Wanneer de verwachtingen en ervaringen erg uiteen
14
lopen, wat in zulke afwijkende situaties vaak het geval is, kan bijgevolg stress verschijnen. Het grootouderschap als buffer tegen stress? Omdat de grootouderrol voor velen als belangrijk wordt aangeduid (Reitzes & Mutran, 2002) is het interessant na te gaan op welke constructen (die al dan niet in gedrang dreigen te komen bij ouderen) het grootouderschap
zou
kunnen
inspelen.
Hiervoor
is
het
nuttig
de
betekenisdimensies van Kivnick erbij te halen, omdat deze aangeven wat de grootouderrol voor de grootouder betekent en welke verwachtingen men ervan heeft en bijgevolg waarop het grootouderschap precies een invloed kan uitoefenen. Op deze manier kunnen we bekijken hoe het grootouderschap niet enkel een bron van stress zou kunnen zijn, maar ook een buffer zou kunnen vormen tegen de gevolgen van stress. Zoals we net gezien hebben, kan het grootouderschap een grote druk uitoefenen en kan de zorg voo r kleinkinderen het construct van persoonlijke keuze/verantwoordelijkheid in gevaar brengen wanneer het de grootouders hindert in de mogelijkheid het eigen leven te sturen. Toch blijkt uit sommige studies dat sporadische en zelfs permanente zorg een gunstige invloed kan hebben op de gezondheid van grootouders, bijvoorbeeld wanneer ze hierdoor een actievere levensstijl krijgen (Waldrop & Weber, 2001). Jendrek (1993) kwam tot de conclusie dat de zorg meer zin in het leven kan brengen en het gevoel van compete ntie en zelfrespect kan vergroten. Individuen die verantwoordelijkheid dragen voor anderen hebben volgens Rook, Thuras en Lewis (1990) een grotere motivatie om zichzelf beter te verzorgen en zich gezonder te gaan gedragen. Bij personen van middelbare leeft ijd kan er een grote leegte komen wanneer de kinderen uit huis gaan, maar als er sprake is van kleinkinderen kan men opnieuw verantwoordelijkheid verkrijgen. Het gevoel anderen te kunnen verzorgen en de bevestiging die men krijgt van anderen vergroot de zelfwaardering, wat eveneens een positieve invloed heeft op de lichamelijke gezondheid (Cutrona, Russell, & Rose, 1986).
15
We kunnen hieruit opmaken dat de eerder vermelde betekenisvolheid vergroot kan worden wanneer de zorg voor kleinkinderen een doel en zin in het leven brengt. Het aspect van verantwoordelijkheid voor anderen komt terug in de dimensies
Gewaardeerde
Wanneer
grootouders
oudere betekenis
en
Overdracht halen
uit
door het
familieband. dragen
van
verantwoordelijkheid voor de kleinkinderen, zullen ze hoger scoren op deze betekenisdimensies. We kunnen hier eveneens teruggrijpen naar het concept van generativiteit: de behoefte verantwoordelijk te zijn voor volgende generaties en zorgzaam te zijn voor deze generaties (Erikson, 1950). Kotre (1995) benad rukt het belang van symbolisch nalatenschap, zoals kleinkinderen, om hiertoe te komen. Het grootouderschap kan helpen aan deze behoefte tot generativiteit te voldoen en zo stagnatie te vermijden (Thomas, 1990). In het onderzoek van Thiele en Whelan (2008) werden significante positieve correlaties tussen generativiteit en de dimensies Gewaardeerde oudere en Overdracht door familieband gevonden. De betekenisdimensie Gewaardeerde oudere en vooral de dimensie Overdracht door familieband hangen eveneens nauw sam en met de zoektocht naar sym bolische onsterfelijkheid. Volgens Lifton (1979) trachten individuen continuïteit of immortaliteit te vinden door middel van s ymbolische betekenissen. Het gevoel van continuïteit is essentieel voor de mentale gezondheid en wordt steeds belangrijker naarmate men ouder
wordt
(Drolet,
1990).
Het
bereiken
van
symbolische
onsterfelijkheid helpt eveneens angst voor de dood te verminderen en het zorgen voor nageslacht is een van de belangrijkste strategieën, zo niet de belangrijkste str ategie, om hiertoe te komen (Lifton, 1979; Shneidman, 1995). Veel grootouders ervaren het grootouderschap als een vorm van biologische continuïteit, maar de identificatie met de kleinkinderen kan daarnaast ook zorgen voor een gevoel van symbolische onsterf elijkheid. Binnen de dimensie Overdracht door familieband zit vooral biologische
16
continuïteit vervat, hier wordt namelijk vooral de nadruk gelegd op het verder leven via
de kleinkinderen
door zowel
de bloedband als
identificatie met de kleinkinderen. De di mensie Gewaardeerde oudere legt de focus voornamelijk op de symbolische onsterfelijkheid doordat men wil voortbestaan door herinnerd te worden als
een waardevol
persoon. Uit
het
bovenstaande
is
het
duidelijk
dat
de
betekenisdimensies
Gewaardeerde oudere e n Overdracht door familieband geven aan in hoeverre
het
grootouderschap
kan
zorgen
voor
een
gevoel
van
verantwoordelijkheid voor anderen, in hoeverre het de betekenisvolheid kan helpen vergroten en bijgevolg ook in hoeverre het het zelfbeeld van de grootouder positief kan beïnvloeden. Daarnaast zitten de aspecten van generativiteit en sym bolische onsterfelijkheid er eveneens in vervat. Betrekking van het eigen verleden als dimensie in de betekenisverlening aan het grootouderschap zouden we kunnen zien als een vorm van conservatisme. Conservatisme bij ouderen kan volgens Van Hiel & Brebels (2010) begrepen worden als een manier om te komen tot ego integriteit. Ouderen trachten het eigen leven te aanvaarden door het betekenis toe te kennen door middel van inte gratie van de eigen ervaringen
en
Individuen
die
herinneringen na
binnen
generativiteit
hun
gekomen
context zijn
(Erikson, tot
1982).
ego -integriteit
beschouwen zichzelf als een deel van een bepaalde cultuur en tradities waarvan de wortels zich in het verl eden bevinden. Wanneer ouderen deze cultuur en tradities als waardevol beschouwen kunnen ze het eigen leven eveneens als betekenisvol zien. Een positieve evaluatie van de eigen geschiedenis, wat enkel zin heeft binnen de sociaal -culturele context ervan, laat een individu toe zowel het eigen leven als zichzelf waarde toe te kennen: het vasthouden aan en teruggrijpen naar traditionele waarden en normen, maar ook aan/naar de eigen ervaringen en herinneringen is bijgevolg een manier om het zelfbeeld op hogere l eeftijd te beschermen (Van Hiel & Brebels, 2010). Indien het herbeleven van vroegere
17
ervaringen door het grootouderschap een vorm is van conservatisme, kunnen we verwachten dat wanneer men op het leven terugkijkt met voldoening en tevredenheid dit een posi tieve invloed zal hebben op de grootouder. Het belang van sociale rollen voor de vorming van identiteit en de eigenwaarde werd reeds besproken. Omdat ouderen vaak vele rollen verloren zien gaan, kan de grootouderrol compenseren voor deze tekorten op andere gebieden. Ook op deze manier kan het grootouderschap betekenisvolheid vergroten doordat
het
gunstig kan zijn voor de
persoonlijke identiteit, de eigenwaarde en het sociale bewustzijn. Deze aspecten vinden we terug in de betekenisdimensie Belangrijkheid. W e kunnen
met
andere
woorden
een
hoge
score
op
Belangrijkheid
verwachten wanneer het grootouderschap verrijkend is voor het gevoel van identiteit. We hebben al gezien dat constructen zoals gevoel van identiteit, verantwoordelijkheid en zin en richting in he t leven een positieve invloed kunnen hebben op het zelfbeeld en op deze manier een belangrijke buffer tegen de gevolgen van stress kunnen vormen (Lee Fl ynn, Pomaki, DeLongis, Biesanz & Puterman, 2011; Smith & Pett y, 1995). Bij het ouder worden winnen deze constructen aan belang, maar tezelfdertijd komen ze ook steeds meer in het gedrang. Het is duidelijk dat het grootouderschap op deze factoren kan inspelen en alternatieven kan bieden voor verschillende tekorten en leegtes die ontstaan door de sociale veranderingen bij ouderen. Deze essentiële constructen blijken voornamelijk samen te hangen met de dimensies Gewaardeerde oudere, Belangrijkheid en Overdracht door familieband, maar hangen mogelijk eveneens samen met Betrekking van het eigen verleden. Hierdoor kunnen we verwachten dat bij grootouders die deze betekenissen toeschrijven aan het grootouderschap, de grootouderrol het zelfbeeld op een positieve manier zal beïnvloeden en dat het grootouderschap voor deze individuen
18
een buffer kan vormen tegen de negat ieve gevolgen van stress op het algemene welzijn. Hoewel
binnen
de
betekenisdimensie
Verwenning
ook
positieve
elementen te vinden zijn, lijken deze minder gerelateerd aan het algemene welzijn. Het verwennen van de kleinkinderen legt bijvoorbeeld de nadruk op de plezierige aspecten binnen de interactie met de kleinkinderen, maar de link naar de meer existentiële constructen is hier minder duidelijk aanwezig dan in de andere betekenisdimensies. Huidige studie In het licht van de oncontroleerbare stressvolle levensgebeurtenissen waarmee men bij het ouder worden steeds meer geconfronteerd wordt, namelijk de (fysieke) beperkingen en de verliezen op sociaal vlak, komen constructen als zelfbeeld, identiteit en betekenis in het leven steeds meer in gedrang. Omdat z e zo belangrijk blijken als buffer tegen de negatieve gevolgen van stress, is het aangewezen voor ouderen om alternatieve invullingen te zoeken voor deze constructen. Om het zelfbeeld te verhogen, kunnen ze eerder externe bronnen voor gevoel van identiteit, eigenwaarde en betekenis en zin in het leven aanwenden. Aangezien het grootouderschap op vele van deze factoren kan inspelen, kunnen we verwachten dat het grootouderschap bij vele grootouders, afhankelijk van wat de grootouderrol voor hen betekent, een p ositief effect zal hebben. We zullen in deze studie onderzoeken of het grootouderschap een buffer kan vormen tegen de gevolgen van stress op de gezondheid bij ouderen. Meerbepaald zullen we kijken in hoeverre er een modererend effect van de toegekende bet ekenis van het grootouderschap optreedt. We hebben gezien dat de meeste betekenisdimensies van het grootouderschap van Kivnick
(1983)
(i.e.,
Gewaardeerde
oudere,
Overdracht
door
familieband, Belangrijkheid en Betrekking van het eigen verleden), uitgezonderd Verwenning, wijzen op een al dan niet rechtstreekse
19
invloed die het grootouderschap kan hebben op het zelfbeeld. We gaan ervan uit dat deze betekenissen de negatieve gevolgen van stress kunnen verminderen. Het niveau van stress zullen we bepalen door zo wel het aantal stressvolle levensgebeurtenissen waarmee het individu in contact is gekomen te bevragen (situatiestress) als de mate van persoonlijkheidsstress aan de hand van de DS-14; de Type D persoonlijkheidsschaal van Denollet (2005). Als maat van algemene ps ychische gezondheid van de grootouders gebruiken we de ingekorte versie van de General Health Questionnaire (Goldberg, 1972), namelijk de GHQ -28. Het is een screeninginstrument ontwikkeld
om
individuen
te
detecteren
met
een
risico
op
het
ontwikkelen van psychiatrische stoornissen en is ontworpen voor gebruik in een gezonde populatie. De GHQ -28 peilt naar psychische klachten zoals depressieve gevoelens, angstproblemen en slapeloosheid, maar ook sociaal disfunctioneren, een laag zelfbeeld en gebrek aa n zelfvertrouwen. Naast
deze
focus
op
de
mentale
gezondheid
wordt
de
fysieke
gezondheidstoestand eveneens bevraagd aan de hand van bepaalde somatische symptomen. Het gebruik van dit instrument is aangewezen omdat de aanwending ervan wijd verspreid is, wat eventuele vergelijking met andere studies kan vergemakkelijken, daarnaast is er overvloedige evidentie van de betrouwbaarheid en validiteit van deze schaal (Goldberg & Williams, 1988). Samenvatting Met onze studie hopen we te kunnen aantonen dat het grooto uderschap een buffer vormt tegen de negatieve gevolgen van stress op de algemene ps ychische gezondheid, vooral wanneer de grootouder de betekenis Gewaardeerde oudere, Overdracht door familieband, Belangrijkheid of Betrekking van het eigen verleden toekent aan het grootouderschap. Enerzijds verwachten we bij grootouders die belang hechten aan de
20
betekenis
Gewaardeerde
oudere,
Overdracht
door
familieband,
Belangrijkheid of Betrekking van het eigen verleden een minder groot effect van zowel situatie - als persoonlijkheidsstress op de algemene ps ychische gezondheid. We gaan er derhalve van uit dat een hoge mate van
situatiestress
(i.e.
een
hoog
aantal
stresserende
levensgebeurtenissen) of een hoge mate van persoonlijkheidsstress (i.e. een hoge score op de DS -14) in combinatie met een hoge score op een of meerdere van de dimensies Gewaardeerde oudere, Overdracht door familieband, Belangrijkheid en Betrekking van het eigen verleden zal resulteren in een lagere score op de verschillende facetschalen van de GHQ-28. Anderzijds verwachten we dat de invloed van stress op de gezondheid niet of nauwelijks gemodificeerd zal worden door de score op de betekenisdimensie Verwenning.
21
Methode
Steekproef De proefpersonen werden gezocht binnen de familie - en kennissenkring. De enige vereiste
voor participatie was uiteraard het feit dat deze
personen kleinkinderen dienen te hebben. Er werden vragenlijsten uitgedeeld aan 50 grootouders; elke lijst werd vergezeld van een begeleidende brief. Hierin werd de algemene bedoeling en proce dure uitgelegd en werd er duidelijk gemaakt dat het onderzoek volledig anoniem en vertrouwelijk is. Na het invullen werden de bundels terug overhandigd in een gesloten enveloppe. Op deze manier bekwamen we een steekproef van 48 respondenten, waarvan 25 ma nnen en 23 vrouwen. De gemiddelde leeftijd was 64.65 jaar ( SD = 10.59), waarbij de minimum en maximum leeftijd respectievelijk 49 en 97 jaar betroffen. Van deze proefpersonen werkten 13 respondenten voltijds (27%) en 6 halftijds (13%), maar de meesten wer kten op het moment van het onderzoek niet of niet meer (60%). De gemiddelde leeftijd waarop deze laatste respondenten gepensioneerd werden, was 61.88 jaar ( SD = 3.54). Met betrekking tot het opleidingsniveau, had 19% van de respondenten geen diploma van het hoger secundair onderwijs, 33% had dit wel als hoogst behaalde niveau en 48% bezat een diploma van het hoger of universitair onderwijs. Het grootste deel van de respondenten was nog steeds getrouwd, namelijk 71%, de overige respondenten waren ofwel gesch eiden (15%) ofwel weduwe of weduwnaar (15%). Gemiddeld hadden ze 2.52 kinderen (SD =
1.20) en 3.31 kleinkinderen ( SD = 2.90). Het oudste kleinkind
was gemiddeld 10.75 jaar ( SD = 9.61) en het jongste kleinkind 5.65 jaar (SD = 6.65). De leeftijd van de klei nkinderen varieerde van 0 tot maximum 41 jaar.
22
Zoals blijkt uit Tabel 1, waarin de frequentie en de wijze van contact met de kleinkinderen worden weergegeven, zagen de meeste proefpersonen regelmatig hun kleinkinderen. Slechts 6% van hen zag de kleinkinder en slechts eens per 2 tot 5 maanden. Deze bezoeken gebeurden ofwel in de week, ofwel in het weekend en slechts bij 9 proefpersonen vonden ze zowel in de week als in het weekend plaats. In min of meer de helft van de bezoeken was het kleinkind alleen bij de grootouders en ongeveer de helft van de bezoeken was dan ook gerelateerd aan oppas en babysitten. Tabel 1. Frequenties en percentages van de verschillende variabelen van het contact met de kleinkinderen. Frequentie
Percentage
Nooit
0
0%
1 keer per 6-12 maand
0
0%
1 keer per 2-5 maand
3
6%
1 keer per maand
8
17%
1 keer per 2 weken
16
33%
1 keer per week
9
19%
2-3 keer per week
9
19%
Bijna elke dag
3
6%
Vooral in week
18
37%
Vooral in weekend
21
44%
Week en weekend
9
19%
Vooral bezoek
23
48%
Vooral babysit
18
37.5%
Bezoek en babysit
7
14.5%
Alleen
22
46%
Met ouder
6
12.5%
Met gezin
7
14.5%
Combinatie
12
25%
Frequentie contact
Tijdstip contact
Functie contact
Hoe komt het kleinkind
23
Vragenlijst Het
onderzoeksmateriaal
instrumenten
die
bestaat
peilen
levensgebeurtenissen,
uit
verschillende
zelfrapportage -
naar
belangrijke
stresserende
persoonsgebonden
stress,
gezondheid
en
de
betekenis van het grootouderschap.
Betekenis grootouderschap De betekenis van de g rootouderrol zegt meer over het belang van het grootouderschap in het leven van de grootouder en de impact die de rol hierop heeft dan andere relatiekenmerken of opvoedingsstijlen die men hanteert. De betekenis die de grootouderrol heeft voor de grootouder gaat over de beleving van het grootouderschap voor de grootouder zelf en staat los van de interactiestijl die gehanteerd wordt ten aanzien van de kleinkinderen Eenzelfde betekenis kan immers tot uiting gebracht worden in zeer uiteenlopende gedragingen (Ma rcoen, 1996). Voor
het
huidige
onderzoek
gebruiken
we
de
multidimensionele
conceptualisatie van betekenis van het grootouderschap van Kivnick (1983). Zij onderscheidde vijf verschillende dimensies in betekenis, met name Belangrijkheid (C entrality), Gewaard eerde Oudere (Valued Elder), Overdracht door Familieband ( Immortality through clan ), Betrekking van eigen verleden ( Reinvolvement with personal past) en Verwenning (Indulgence). Kivnick kwam tot een vragenlijst met 53 items, waarbij gebruik werd gemaakt va n een 7-punt Likertschaal die gaat van ‘helemaal niet waar’(1) tot ‘helemaal waar’(7). Voor dit onderzoek werd een eigen vertaling gemaakt naar het Nederlands en na anal yse werd slechts
1
van
de
originele
items
weggelaten
om de interne consistentie te verh ogen.
.
Tabel 2 rapporteert de gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende dimensies. Belangrijkheid. Bij een hoge score op deze dimensie staat de grootouderrol
centraal
in
het
leven
van
de
grootouder.
Het
24
grootouderschap is belangrijk en bepalend voor het gevoel van identiteit, voor
het
gedrag
en
de
gevoelens.
Voorbeelden
van
items
zijn
‘Grootouder zijn heeft een invloed op hoe goed of hoe slecht ik me over mezelf voel.’ en ‘Mijn kleinkinderen zijn mijn voornaamste reden o m te leven.’ Alle 15 items werden opgenomen in deze subsch aal en er werd een hoge mate van interne consistentie vastgesteld; Cronbach’s α = .93. Gewaardeerde oudere. Deze facetschaal peilt naar het belang dat men eraan hecht om als grootouder herdacht en gewaardeerd te worden, als een bron van kennis en emot ionele en instrumentele steun voor de kleinkinderen. Na itemanal yse werd bij deze schaal een item weggelaten om een hogere betrouwbaarheid te bekomen (Cronbach’s α = .87). De uiteindelijke schaal bevat 13 items, waaronder items als ‘Ik hecht er belang aan dat mijn kleinkinderen op me vertrouwen en me dingen toevertrouwen.’ en ‘Als grootouder is het belangrijk je nodig en behulpzaam te voelen.’. Overdracht door familieband. Deze schaal kijkt naar de mate van het gevoel van onsterfelijkheid en continuïte it dat grootouders krijgen door hun nageslacht, alsook door zich ermee te identificeren en zich er verantwoordelijk voor te voelen. Voor de 14 items werd een betrouwbare interne consistentie vastgesteld (Cronbach’s α = .90). Voorbeelden van items zijn ‘Mij n kleinkinderen zijn belangrijk want zij zijn degenen die de familielijn zullen voortzetten.’ en ‘Als grootouder heb ik het gevoel dat ik voor alle kinderen en kleinkinderen zou moeten zorgen.’. Betrekking van eigen verleden. Het grootouderschap krijgt bij deze dimensie zijn betekenis door het herbeleven van vroegere ervaringen en het zich herinneren van en identificeren met de eigen grootouders. De 6 originele items werden allemaal opgenomen, voorbeelden hiervan zijn ‘Door grootouder te zijn herleef i k mijn eigen kindertijd.’ en ‘Het is belangrijk voor me te proberen mijn eigen grootouders te evenaren, in hun voetsporen te treden.’. Deze schaal toonde een voldoende interne consistentie, Cronbach’s α = .80.
25
Verwenning. Ten slotte meet deze facetsch aal de waarde die gehecht wordt aan het mogen verwennen van de kleinkinderen en het mogen toegeeflijk zijn naar hen toe. Items hierbij zijn ‘Verdraagzaam zijn tegenover de fouten van je kleinkinderen hoort bij het grootouderschap.’ en ‘Een groot deel van h et grootouderschap bestaat eruit je kleinkinderen te verwennen.’. De schaal bestaat uit 4 items en deze bleken een goede interne consistentie te vertonen; Cronbach’s α = .91.
Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties van de verschillende betekenisdimensies van het grootouderschap. M
SD
Belangrijkheid
4.64
1.08
Gewaardeerde oudere
5.02*
0.88
Overdracht door familieband
4.39
0.97
Betrekking van eigen verleden
2.77
1.22
Verwenning
4.98*
1.18
Noot: * gemiddelden verschillen niet significant van elkaar. Alle andere gemiddelden verschillen onderling wel significant (p < .05).
Algemene psychische gezondheid De algemene psychische gezondheidstoestand van de proefpersonen wordt bekeken aan de hand van een Nederlandstalige vers ie van de GHQ 28 (Goldberg, 1972, vertaald door Koeter & Ormel, 1991). Deze vragenlijst meet de aanwezigheid van psychische klachten met behulp van een 4-punt Likertscoringmethode, waarbij de labels variëren. Een voorbeeld van een anker is ‘helemaal niet’ (score 1) en ‘veel meer dan gewoonlijk’ (score 4). De GHQ-28 bevat 28 items die peilen naar 4 dimensies, die elk 7 items bevatten. Deze facetschalen zijn: somatische stoornissen (bv. ‘Heeft u zich
de
laatste
tijd
moe
en
uit
uw
gewone
doen
gevoeld?’),
angstproblemen en slapeloosheid (bv. ‘Bent u de laatste tijd door zorgen veel slaap te kort gekomen?’), sociaal disfunctioneren (bv. ‘Bent u de
26
laatste tijd tevreden over de manier waarop u uw taken uitvoert?’)en depressie (bv. ‘Heeft u zich de laatste tijd a ls een waardeloos iemand beschouwd?’). Na anal yse bleek dat 6 van de oorspronkelijke items niet bijdroegen aan de interne consistentie van de schalen en werden deze bijgevolg niet verder opgenomen bij de berekening van de uiteindelijke schaalscores. Na weglating van deze items hadden de subschalen een goede
interne
consistentie
(somatische
stoornissen:
α
=
.80,
angstproblemen en slapeloosheid: α = .88, depressie: α = .82), behalve voor sociaal disfunctioneren (α = .57). De bekomen gemiddelden en standaarddeviaties per dimensie worden weergegeven in Tabel 3. Tabel 3. Gemiddelden en standaarddeviaties voor de verschillende facetschalen van de GHQ28. M
SD
Somatische stoornissen
1.79
.56
Angstproblemen en slapeloosheid
1.76
.68
Sociaal disfunctioneren
2.10
.23
Depressie
1.19
.35
Persoonlijkheidsstress Om persoonlijkheidsstress te meten, gebruikten we de Type D schaal (DS-14, Denollet, 2005). De DS -14 gaat op zoek naar de t ype D persoonlijkheid, of de mate waarin mensen de neiging hebben negatieve emoties te ervaren en deze emoties daarenboven ook nog eens moeilijk kunnen uiten. De
lijst
bestaat
uit
14
items
met
een
5 -punt
Likertschaal
antwoordmogelijkheid (0 = onjuist, 1 = eerder onjuist, 2 = neutraal, 3 = eerder juist, 4 = juist). De DS-14 omvat 2 facetschalen: de ene helft van de items meet negatieve affectiviteit (bv. ‘Ik zie de zaken somber in’ en ‘Ik maak me dikwijls zorgen’) en de andere helft meet sociale inhibitie (bv. ‘Ik voel me vaak geremd in omgang met anderen’ en ‘Ik be n een gesloten persoon’).
27
Omdat we een algemene indicatie van persoonlijkheidsgebonden stress beoogden, hanteerden we enkel de totaalscore van de lijst ( M = 1.21, SD = .78). De 14 items vertonen een hoge mate van interne consistentie, met Cronbach’s α = .92.
Situatiestress Dit gedeelte van de vragenlijst bevraagt stressvolle gebeurtenissen die zich mogelijk hebben voorgedaan gedurende de afgelopen jaren in het leven van de respondenten. Er worden items gebruikt uit de Parental Stress Index (Abidin, 1983; i n het Nederlands vertaald door De Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992), deze worden aangevuld met enkele gebeurtenissen, toepasselijk voor de gebruikte steekproef. Uiteindelijk wordt er een set van 33 mogelijke levensgebeurtenissen opgegeven, waarbij men dient aan te duiden of deze al dan niet van toepassing zijn voor de proefpersoon en in welke mate deze belastend waren voor hen. De verschillende items omvatten gebeurtenissen zoals scheidingen, conflicten, overlijdens, financiële problemen, ziekten, enz . Aan de hand van
deze
vragenlijst
verkrijgen
we
een
zicht
op
de
mate
van
aanwezigheid van situatiestress. De mate van belasting dient te worden aangeduid op een 5 -punt Likertschaal, gaande van (1) niet belastend tot (5) ernstig belastend. Wanneer een gebe urtenis niet is voorgevallen tijdens de laatste jaren krijgt het item de score 0. Van de 33 items droegen er vier niet bij tot de interne consistentie van de schaal en werden niet opgenomen voor de verdere berekeningen. De resterende schaal had een aanvaar dbare interne consistentie (Cronbach’s α = .79).
Er werd een totaalscore bekomen
door het gemiddelde te berekenen voor de 29 resterende items ( M = .52, SD = .46).
28
Resultaten
Verbanden tussen de demografische variabelen en de onderzoeksvariabelen Allereerst werd nagegaan of de variabelen, die in het onderzoek werden gebruikt, gerelateerd zijn aan de bevraagde demografische factoren. De verbanden met de continue demografische factoren werden nagegaan aan de hand van correlaties. De correlaties met leeftijd , aantal kinderen, aantal kleinkinderen, leeftijd oudste kleinkind en jongste kleinkind worden gerapporteerd in Tabel 4 .
Tabel 4. Correlaties met de continue demografische variabelen: leeftijd, aantal kinderen, aantal kleinkinderen, leeftijd oudste kleinkind en leeftijd jongste kleinkind. Leeftijd
Belangrijkheid
Aantal
Leeftijd
Leeftijd
kinderen
kleinkinderen
oudste
jongste
kleinkind
kleinkind
*
.27
.01
.28
.30
.25
-.10
.08
.17
.29*
.38**
-.02
.20
.33*
.36*
.26
.04
.14
.32*
.35*
.22
-.25
-.00
.13
.31*
.18
.13
.11
.14
.07
-.19
.16
-.18
-.12
-.13
.11
.03
.10
.07
-.01
Depressie
.00
.18
.19
.04
-.09
D-schaal
.06
.21
.15
.20
.19
.21
*
Gewaardeerde oudere Overdracht door familieband Betrekking van eigen verleden Verwenning Somatische stoornissen Angst en slapeloosheid Sociaal disfunctioneren
Levensgebeurtenissen *
**
Noot. p<.05, p<.01
.40
**
Aantal
.37
**
.36
.44
**
.23
29
Hieruit kunnen we afleiden dat een hogere leeftijd gepaard gaat met een grotere betekenis van het grootouderschap. Hieruit kunnen we a fleiden dat een hogere leeftijd gepaard gaat met een grotere Belangrijkheid, meer
Overdracht
door
familieband
en
meer
belastende
levensgebeurtenissen. Aantal kinderen bleek met geen enkele variabele samen te hangen. Een groter aantal kleinkinderen en een h ogere leeftijd van
het
oudste
kleinkind
hingen
samen
met
meer
stresserende
levensgebeurtenissen. Daarnaast bleek een hogere leeftijd van het oudste kleinkind
eveneens
met
meer
Belangrijkheid,
Overdracht
door
familieband en Betrekking van het eigen verleden samen te hangen. Een hogere leeftijd van het jongste kleinkind ging gepaard met meer Gewaardeerde oudere, Overdracht door familieband, Betrekking van het eigen verleden en Verwenning. Met behulp van een t-test met de variabele geslacht werd duidelijk dat er geen significante verschillen waren naargelang het geslacht en dit voor geen enkele van de afhankelijke variabelen, alle t’s < 1.44,n.s. Vervolgens werd er een reeks variantieanal yses (ANOVA) uitgevoerd met
de
overige
categorische
demografische
factore n
(werkstatus,
opleidingsniveau, burgerlijke stand, contactfrequentie met kleinkinderen, tijdstip
contact,
functie
contact
en
hoe
het
kleinkind
komt)
als
onafhankelijke variabelen, bij de significante effecten gevolgd door post-hoc tests om na te gaan welk e categorieën precies significant van elkaar verschillen. Werkstatus had een significant effect op Overdracht door familieband, F(2, 44) = 3.29, p < .05, en Belangrijkheid, F(2, 44) = 5.53, p < .01, waarbij de niet werkende groep over het algemeen hogere s cores behaalde op beide variabelen (voor de niet werkende groep, M = 4.68 en 5.04, voor de voltijds werkende groep, M = 3.92 en 4.02, en voor de halftijds werkende groep, M = 4.10 en 4.17). Er was eveneens een significant effect van de huidige werkstatus o p somatische stoornissen, F(2, 45) = 3.89, p < .05, en op angstproblemen en slapeloosheid, F(2,
30
45) = 5.01, p < .05. Hier haalde de halftijds werkende groep de hoogste scores (M = 1.78 en 1.60 voor de niet werkende groep, M = 1.56 en 1.75 voor de voltijds werkende groep en M = 2.29 en 2.50 voor de halftijds werkende groep). De effecten op alle overige variabelen waren niet significant, Fs < 3.16. Opleidingsniveau had slechts één significant effect, met name op Belangrijkheid. In Tabel 5 kunnen we zien dat
vooral de lager
geschoolde groep hoger scoort op Belangrijkheid van grootouderschap.
Tabel 5. Oneway ANOVA met opleidingsniveau als onafhankelijke variabele. Lager
Hoger
Hoger
Hoger
Universi
secun-
secun-
korte
lange
-tair
dair
dair
type
type
Belangrijkheid
5.39 b
4.94 ab
3.95 a
4.29 a
Gewaardeerde oudere
5.68 a
5.04 a
4.71 a
a
a
a
Overdracht door
5.16
4.46
3.90
F
p
4.47 ab
3.01
.03
4.52 a
5.02 a
2.06
.10
a
a
2.31
.07
4.07
4.39
familieband Betrekking eigen
3.32 a
3.00 a
2.15 a
2.10 a
3.10 a
1.89
.13
5.63 a
4.98 a
4.50 a
4.65 a
5.21 a
1.25
.31
a
a
a
a
a
2.07
.10
verleden Verwenning Somatische stoornissen
1.94
1.77
1.43
2.15
1.93
Angstproblemen en
1.59 a
1.82 a
1.65 a
1.77 a
1.98 a
.39
.82
Sociaal disfunctioneren
2.09 a
2.15 a
2.02 a
2.08 a
2.17 a
.68
.61
Depressie
1.00 a
1.16 a
1.23 a
1.14 a
1.45 a
1.79
.15
D-schaal
1.14 a
1.00 a
1.19 a
1.29 a
1.78 a
1.28
.29
2.01
.11
slapeloosheid
Levensgebeurtenissen
.78
a
.33
a
.50
a
.77
a
.50
a
Noot: verschillende superscripts duiden significante post-hoc verschillen aan.
Voor de variabele burgerlijke stand werden verschillende significan te effecten gevonden. In Tabel 6 valt op dat gescheiden grootouders
31
gemiddeld lager scoren en de weduwes en weduwnaars juist de hoogste scores halen op alle betekenisdimensies van grootouderschap. Ook is er een significant verschil op te merken bij depressie, waarbij weduwes en weduwnaars
opnieuw
de
hoogste
scores
behalen,
de
gescheiden
grootouders staan hier op de tweede plaats en degenen die nog gehuwd zijn scoren het laagst .
Tabel 6. Oneway ANOVA met burgerlijke stand als onafhankelijke variabele. Gehuwd
Gescheiden
Weduwe/
F
p
weduwnaar Belangrijkheid Gewaardeerde oudere Overdracht door
4.72 b
3.35 a
5.60 c
11.19
.001
5.11
b
4.13
a
5.45
b
5.54
.01
4.40
b
3.49
a
5.28
c
7.61
.001
familieband 2.79 ab
1.90 a
3.58 b
3.69
.03
5.11
b
3.89
a
5.46
b
4.29
.02
Somatische stoornissen
1.73
a
1.82
a
2.04
a
.87
.43
Angstproblemen en
1.65 a
2.30 a
1.74 a
2.91
.07
2.06 a
2.11a
2.29 a
2.81
.07
b
5.77
.01
Betrekking eigen verleden Verwenning
slapeloosheid Sociaal disfunctioneren
a
1.37
ab
Depressie
1.09
1.49
D-schaal
1.07 a
1.77 a
1.37 a
2.68
.08
Levensgebeurtenissen
.43 a
.71 a
.79 a
2.61
.08
Noot: verschillende superscripts duiden significante post-hoc verschillen aan.
Hoe vaak men de kleinkinderen te zien krijgt, had eveneens enkele significante effecten. Voor de dimensie Overdracht door familieband, F(5, 41) = 2.74, p < .05, zien we dat grootouders die hun kleinkinderen bijna elke dag (M = 5.31) of gemiddeld 1 keer per maand ( M = 5.22) te zien kregen, hoger scoorden dan de andere grootouders ( M = 4.28 voor 2 tot 3 keer per week, M = 4.15 voor 1 keer per week, M = 4.03 voor 1 keer per 2 weken en M = 4.25 voor grootouders die hun kleinkinderen 1
32
keer per 2 tot 5 maanden zagen). O ok op de afhankelijke variabele depressie
was
er
een
significant
effect
van
hoe
vaak
men
de
kleinkinderen zag, F(5, 42) = 2.64, p < .05. De groep grootouders die de kleinkinderen het minst te zien kreeg, scoorden het hoogst op depressie (M = 1.76), terwijl de groep die de kleinkinderen bijna dagelijks te zien kreeg juist de laagste score behaalde ( M = 1.00). De gemiddelde scores van de overige groepen varieerden hiertussen ( M = 1.25 voor 2 tot 3 keer per week, M = 1.02 voor 1 keer per week, M = 1.19 voor 1 keer per 2 weken en M = 1.16 voor 1 keer per maand). Ten slotte was er ook op de variabele levensgebeurtenissen een significant effect, F(5, 42) = 3.09, p <
.05,
waarbij
duidelijk
werd
dat
de
grootoudergroep
die
de
kleinkinderen het minst zag veel meer in contact kwam met stressvolle gebeurtenissen dan de andere groepen ( M = .53 voor bijna elke dag, M = .32 voor 2 tot 3 keer per week, M = .41 voor 1 keer per week, M = .52 voor 1 keer per 2 weken, M = .57 voor en keer per maand en M =1.37 voor 1 keer per 2 t ot 5 maand). De effecten voor de overige afhankelijke variabelen waren niet significant, Fs < 1.87. Er waren geen significante verschillen tussen de grootouders die vooral gewone bezoekjes krijgen van hun kleinkinderen en grootouders die als babysit fungeren, Fs < 1.19; uitgenomen een significant effect , F(2, 44) = 5.34, p < .01, op de betekenisdimensie Betrekking van eigen verleden. Grootouders
die
bezoek
ontvangen
van
hun
kleinkinderen
en
er
daarenboven ook regelmatig op moeten passen betrekken hun eigen verleden
meer
(M
=
3.89)
om
betekenis
te
verlenen
aan
het
grootouderschap dan grootouders die enkel babysitten ( M = 2.27) of enkel bezoek ontvangen ( M = 2.83). Wanneer de bezoeken van de kleinkinderen plaatsvonden, of dit nu in de week of in het weekend w as en of het kleinkind alleen op bezoek kwam of met iemand anders, had op geen enkele van de afhankelijke variabelen een significant effect, respectievelijk Fs < 2.38 en Fs < 2.60.
33
Verbanden tussen stress, de verschillende betekenissen van grootouderschap en de algemene psychische gezondheid Er
waren
significante
combinaties
van
de
correlaties
te
verschillende
vinden
voor
alle
onderlinge
betekenisdim ensies
van
het
grootouderschap. Belangrijkheid was verder negatief gecorreleerd met angst en slapeloosheid en Gewaardeerde oudere met depressie. Een significante correlatie was eveneens terug te vinden tussen alle GHQ schalen onderling, maar ook tussen elk van de verschillende GHQ schalen en de D -schaal. Voor de variabele levensgebeurtenissen werden geen significante correlaties gevonden (zie Tabel 7 ). Tabel 7. Correlaties tussen de verschillende betekenisdimensies van grootouderschap, de GHQschalen, de D-schaal en levensgebeurtenissen.
1. Belangrijkheid 2. Gewaardeerde oudere 3. Overdracht door familieband 4. Betrekking van eigen verleden 5. Verwenning 6. Somatische stoornissen 7. Angst en slapeloosheid 8. Sociaal disfunctioneren 9. Depressie
10. D-schaal 11. Levensgebeurtenissen
Noot. *p<.05, **p<.01
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
-
.60**
.80**
.40**
.67**
.03
-.29*
.10
-.03
-.25
-.06
-
.76**
.71**
.65**
-.17
-.27
-.20
-.30*
-.12
.02
-
.65**
.76**
.01
-.24
.02
-.13
-.11
-.01
-
.57**
.05
-.03
-.04
-.15
.03
.09
-
-.00
-.21
-.02
-.12
-.10
.09
-
.53**
.44**
.35*
.47**
.15
-
.54**
.57**
.59**
.10
-
.69**
.29*
.07
-
.54**
.16
-
.27 -
34
Vervolgens
werd
een
reeks
van
hiërarchische
regressieanal yses
uitgevoerd om te kijken of er eventuele interactie -effecten aanwezig waren
van
stress
en
grootouderscha p
betekenis
op
de
algemene
ps ychische gezondheid. Voor deze regressieanal yses werden in de eerste stap ofwel de D-schaal ofwel levensgebeurtenissen als onafhankelijke variabele opgenomen en werden de verschillende betekenissen van het grootouderschap als m oderatorvariabelen ingevoerd ter verklaring van de GHQ-schalen die achtereenvolgens als afhankelijke variabele werden opgenomen. De interactieterm tussen de onafhankelijke variabelen en de moderatoren werd, volgens de richtlijnen van Aiken en West (1991), berekend door deze variabelen te centreren en telkens onderling te vermenigvuldigen. Deze interactieterm werd in de twee stap ingevoerd in de analyse. Aangezien we in dit onderzoek te maken hebben met een beperkte steekproef (en er dus relatief weinig da tapunten beschikbaar waren), werd er in deze anal yses niet gecorrigeerd voor de invloed van demografische variabelen. Over het algemeen werd duidelijk dat de aanwezigheid van een hoge mate van persoonlijkheidsstress, een hoge score op de DS-14, een significante negatieve invloed had op de algemene psychische gezondheid. De
negatieve
disfunctioneren
invloed werd
van
persoonlijkheidsstress
significant
gemodereerd
door
op
sociaal
de
schalen
Gewaardeerde oudere, Betrekking van eigen verleden en Verwenning. Ook bij depressie werd een significant interactie -effect gevonden van persoonlijkheidsstress en Gewaardeerde oudere. Alle hoofdeffecten en interactie-effecten van de variabelen D -schaal en de betekenisdimensies zijn terug te vinden in Tabellen 8 en 9.
35
Tabel 8. Resultaten hiërarchische regressieanalyse met de D-schaal en de betekenisdimensies als onafhankelijke variabelen en de facetschalen somatische stoornissen en angst en slapeloosheid als afhankelijke variabelen. D-schaal – Betekenisdimensies grootouderschap – Somatische stoornissen
β D-schaal β betekenis β interactie-effect R2 Blok 1 R2 Blok 2 ΔF Δp
Belangrijk-
Gewaardeer-
heid
de oudere
.51** .15 .06 .24 .25 .20 .66
.46** -.12 -.01 .23 .23 .01 .92
Overdracht door familieband .48** .07 .04 .23 .23 .09 .77
Betrekking van eigen verleden .47** .04 -.05 .22 .22 .12 .73
Verwenning
.47** .05 -.08 .22 .23 .33 .57
D-schaal – Betekenisdimensies grootouderschap – Angst en slapeloosheid
β D-schaal β betekenis β interactie-effect R2 Blok 1 R2 Blok 2 ΔF Δp
Belangrijkheid
Gewaardeerde oudere
.55** -.16 -.16 .37 .39 1.70 .20
.56** -.20† -.10 .39 .40 .64 .43
Overdracht door familieband .57** -.18 -.14 .38 .40 1.41 .24
Betrekking van eigen verleden .59** -.05 -.13 .35 .364 1.07 .31
Verwenning
.57** -.15 -.15 .37 .39 1.60 .21
Noot. †p<.10, *p<.05, **p<.01 Alle gerapporteerde β’s verwijzen naar de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor de variabelen in de tweede stap van de hiërarchische regressieanalyse.
36
Tabel 9. Resultaten hiërarchische regressieanalyse met de D-schaal en de betekenisdimensies als onafhankelijke variabelen en de facetschalen sociaal disfunctioneren en depressie als afhankelijke variabelen. D-schaal – Betekenisdimensies grootouderschap – Sociaal disfunctioneren Tabel 11. BelangrijkGewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning Resultaten heid de oudere door van eigen hiërarchische familieband verleden regressieanalyse .34* .27† .30* .29* .29* β D-schaal metbetekenis de D-schaal en .19 -.17 .05 -.04 .01 β * * de -.32 -.20 -.33 -.26† β interactie-effect -.17 betekenisdimensies R2 Blok 1 .12 .11 .09 .09 .09 als2 Blok onafhankelijke R 2 .15 .21 .13 .19 .15 variabelen en de ΔF 1.46 5.45 2.02 5.55 3.50 facetschaal sociaal Δp .23 .02 .16 .02 .07 disfunctioneren alsD-schaal – Betekenisdimensies grootouderschap – Depressie afhankelijke BelangrijkGewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning variabele. heid de oudere door van eigen familieband verleden .57** .52** .54** .55** .54** β D-schaal .11 -.24† -.08 -.17 -.07 β betekenis † .04 -.23 -.07 -.15 -.05 β interactie-effect 2 R Blok 1 .31 .36 .30 .33 .30 R2 Blok 2 .31 .41 .31 .35 .31 ΔF .09 3.85 .30 1.36 .14 Δp .77 .06 .59 .25 .71 † * ** Noot. p<.10, p<.05, p<.01 Alle gerapporteerde β’s verwijzen naar de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor de variabelen in de tweede stap van de hiërarchische regressieanalyse.
Hoewel er bij de regressieanal yse met levensgebeurtenissen nauwelijks significante hoofdeffecten gevonden werden - met uitzondering van depressie
-
waarbij
wel
een
marginaal
significant
effect
van
levensgebeurtenissen naar voren kwam , was er wel sprake van enkele interactie-effecten.
Tabel
levensgebeurtenissen met
10
rapporteert
een
interactie-effect
van
Gewaardeerde oudere en Verwenning op
somatische stoornissen; met Gewaardeerde oudere, Betrekking van eigen verleden en Verwenning op sociaal disfunctioneren en opnieuw met Gewaardeerde oudere op depressie.
37
Tabel 10. Resultaten hiërarchische regressieanalyse met levensgebeurtenissen en de betekenisdimensies van het grootouderschap als onafhankelijke variabelen en de 4 facetschalen van de GHQ-28 als afhankelijke variabelen. Levensgebeurtenissen – Betekenisdimensies grootouderschap – Somatische stoornissen Belangrijk- Gewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning heid de oudere door van eigen familieband verleden .20 .20 .20 .19 .20 β levensgebeurtenis .04 .02 .03 -.02 β betekenis -.18 -.03 -.27† -.07 -.19 -.26† β interactie-effect 2 R Blok 1 .04 .07 .04 .04 .04 2 R Blok 2 .04 .13 .04 .07 .11 ΔF .03 3.14 .24 1.41 3.17 Δp .86 .08 .63 .24 .08 Levensgebeurtenissen – Betekenisdimensies grootouderschap – Angst en slapeloosheid Belangrijk- Gewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning heid de oudere door van eigen familieband verleden .18 .20 .19 .20 .22 β levensgebeurtenis -.28† -.24 -.05 -.23 β betekenis -.27† -.12 -.08 -.15 -.24 -.19 β interactie-effect R2 Blok 1 .12 .11 .10 .04 .09 R2 Blok 2 .13 .12 .12 .09 .12 ΔF .68 .28 1.08 2.48 1.59 Δp .42 .60 .30 .12 .22 Levensgebeurtenissen – Betekenisdimensies grootouderschap – Sociaal disfunctioneren Belangrijk- Gewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning heid de oudere door van eigen familieband verleden .04 .04 .04 .04 .04 β levensgebeurtenis .10 -.20 .02 -.04 -.03 β betekenis * † .08 -.32 .05 -.28 -.26† β interactie-effect R2 Blok 1 .01 .04 .00 .00 .00 R2 Blok 2 .02 .13 .00 .07 .07 ΔF .29 4.43 .12 3.25 2.88 Δp .59 .04 .73 .08 .10 Levensgebeurtenissen – Betekenisdimensies grootouderschap – Depressie Belangrijk- Gewaardeer- Overdracht Betrekking Verwenning heid de oudere door van eigen familieband verleden .26† .27† .26† .28† .28† β levensgebeurtenis -.02 -.30* -.13 -.18 -.15 β betekenis .03 -.30* -.07 -.19 -.21 β interactie-effect 2 R Blok 1 .07 .16 .09 .10 .09 R2 Blok 2 .07 .24 .09 .13 .13 ΔF .04 4.35 .26 1.64 2.13 Δp .85 .04 .61 .21 .15 Noot. †p<.10, *p<.05, **p<.01 Alle gerapporteerde β’s verwijzen naar de gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten voor de variabelen in de tweede stap van de hiërarchische regressieanalyse.
38
Voor
de
interpretatie
interactiediagrammen
van
de
uitgewerkt.
interactie -effecten
Hiervoor
werden
de
werden continue
onafhankelijke en moderatorvariabelen omgezet in dichotome variabelen. Hiervoor werd de split -half methode toegepast waardoor scores boven de gemiddelde score op die variabele als hoge score en scores onder het gemiddelde als lage score worden getransformeerd. Allereerst gingen we de interactie tussen enerzijds de D -schaal en levensgebeurtenissen en anderzijds de Betrekking van het eig en verleden
GHQ Sociaal disfunctioneren
op sociaal disfunctioneren bekijken (zie Figuur 1).
2,3 2,2 2,1 2 1,9 1,8
GHQ Sociaal disfunctioneren
lage score op d schaal
hoge score op d schaal
2,25 2,2 2,15 2,1 2,05 2 1,95 1,9 1,85
lage score op betrekking eigen verleden hoge score op betrekking eigen verleden
lage score op levensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
Figuur 1. Bovenaan: Interactie tussen de D-schaal en de betekenisdimensie betrekking van eigen
verleden
voor
de
onafhankelijke
variabele
sociaal
disfunctioneren.
Onderaan: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie betrekking van eigen verleden voor de onafhankelijke variabele sociaal disfunctioneren.
Hieruit blijkt dat bij een hoge mate van persoonsgebonden stress en stressvoll e levensgebeurtenissen, het betrekken van het eigen verleden
39
voor de betekenisverlening van het grootouderschap een buffer vormde tegen sociaal disfunctioneren. De
interactie
disfunctioneren,
tussen maar
de
D -schaal
ook
de
en
Verwenning
interac tie
tussen
op
sociaal
stressvolle
levensgebeurtenissen en Verwenning op sociaal disfunctioneren en op
GHQ Somatische stoornissen
GHQ Sociaal disfunctioneren
GHQ Sociaal disfunctioneren
somatische stoornissen staan in Figuur 2.
2,3 2,2 2,1 2 1,9 1,8 lage score op d schaal
hoge score op d schaal
lage score op levensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
2,3 2,2 2,1 2 1,9 1,8
2,5 2 1,5 1 0,5 0
lage score op verwenning
hoge score op verwenning
lage score op levensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
Figuur 2. Bovenaan: Interactie tussen de D-schaal en de betekenisdimensie verwenning voor de onafhankelijke variabele sociaal disfunctioneren. Midden: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie verwenning voor de onafhankelijke variabele sociaal disfunctioneren. Onderaan: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie verwenning voor de onafhankelijke variabele somatische stoornissen.
40
We zien hier dat wanneer men voor de betekenis van de grootouderrol vooral de focus legde op het mogen verwennen en toegeeflijk zijn naar de kleinkinderen toe, dit een vermindering gaf in sociaal disfunctioneren ten
gevolge
van
persoonsgebonden
en
situatiestress.
Stressvolle
levensgebeurtenissen leidden eveneens tot minder somatische stoornissen
2 1,5 1 0,5
GHQ Somatische stoornissen
GHQ Sociaal disfunctioneren
GHQ Depressie
bij een hoge score op de betekenisdimensie Verwenning.
0 lage score oplevensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
lage score op levensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
2,4 2,3 2,2 2,1 2 1,9 1,8
2,5 2 1,5 1 0,5 0
lage score op gewaardeerde oudere
lage score op levensgebeurtenissen
hoge score op levensgebeurtenissen
hoge score op gewaardeerde oudere
Figuur 3. Bovenaan: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie gewaardeerde oudere voor de onafhankelijke variabele depressie. Midden: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie gewaardeerde oudere voor de onafhankelijke variabele sociaal disfunctioneren. Onderaan: Interactie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en de betekenisdimensie gewaardeerde oudere voor de onafhankelijke variabele somatische stoornissen.
41
Vervolgens werd de interactie tussen stressvolle levensg ebeurtenissen en Gewaardeerde
oudere
op
depressie,
sociaal
disfunctioneren
en
somatische stoornissen bekeken (zie Figuur 3).Wanneer vooral de waardering die men als grootouder kreeg, als bron van steun en kennis belangrijk geacht werd, vormde dit een buffe r tegen depressie, sociaal disfunctioneren en somatische stoornissen als gevolg van stressvolle levensgebeurtenissen. De interactie tussen enerzijds de D -schaal en anderszijds Gewaardeerde oudere op depressie en sociaal disfunctioneren is te vinden in Figu ur 4. Hier is eveneens een bufferend effect te zien op vlak van depressie en
GHQ Depressie
sociaal disfunctioneren bij een hoge mate van persoonlijkheidsstress.
2 1,5
1 0,5 0
GHQ Sociaal disfunctioneren
lage score op d schaal
hoge score op d schaal
2,3 2,2 2,1 2 1,9 1,8
lage score op gewaardeerde oudere hoge score op gewaardeerde oudere
lage score op d schaal
hoge score op d schaal
Figuur 4. Bovenaan: Interactie tussen de D-schaal en de betekenisdimensie gewaardeerde oudere voor de onafhankelijke variabele depressie. Onderaan: Interactie tussen de D-schaal en de betekenisdimensie gewaardeerde oudere voor de onafhankelijke variabele sociaal disfunctioneren.
42
Bespreking In deze studie werd nagegaan of het grootouderschap, mits de toekenn ing van bepaalde betekenissen door de grootouder, een buffer vormt tegen de negatieve gevolgen van stress. Meerbepaald gingen we er van uit dat wanneer de grootouder de betekenis Gewaardeerde oudere, Overdracht door familieband, Belangrijkheid of Betrekkin g van het eigen verleden verleend aan het grootouderschap er een minder groot effect zal zijn van zowel situatie- als persoonlijkheidsstress op de algemene psychische gezondheid. Van het toekennen van de betekenis Verwenning aan het grootouderschap verwach tten we daarentegen geen modererend effect op de gevolgen van stress. Hoewel onze hypothese niet helemaal werd bevestigd, werden er toch belangrijke moderatie-effecten van bepaalde betekenissen op de gevolgen van stress gevonden. Hierdoor kunnen we veronde rstellen dat het grootouderschap een buffer kan vormen tegen negatieve gevolgen van stress op de algemene psychische gezondheid, afhankelijk van de betekenis die de grootouders aan het grootouderschap geven. In het volgende wordt een overzicht gegeven van de resultaten van het huidig onderzoek, waarbij we telkens ook stilstaan bij de mogelijke verklaring van de aanwezige effecten. Effecten van demografische variabelen op de betekenisdimensies van de grootouderrol We
vonden
enkele
opmerkelijke
demografische
verschillen
in
de
betekenisverlening aan het grootouderschap. Zo blijkt er een belangrijke positieve relatie te zijn tussen de verschillende betekenisdimensies en leeftijd: hoe hoger de leeftijd, hoe meer betekenis grootouders hechten aan het grootouderschap. Aangezien men bij het ouder worden steeds meer geconfronteerd met sociale en fysieke beperkingen die nefast zijn voor het zelfbeeld, zal men steeds meer op zoek moeten gaan naar externe alternatieven om een gevoel van zin, betekenis en identiteit te
43
verkrijgen om zo het zelfbeeld te bescherm en. Dat er bijgevolg steeds meer betekenis en belang gehecht zal worden aan het grootouderschap, wordt bevestigd door het leeftijdseffect in deze studie. Dit effect is het grootst bij de dimensies Overdracht door fa milieband en Belangrijkheid. De significante relatie met Overdracht door familieband kunnen we begrijpen in het licht van de zoektocht naar symbolische onsterfelijkheid die volgens Drolet (1990) alleen maar aan belang wint met de leeftijd. Dat jongere grootouders Belangrijkheid minder hoog scoren, kan wijzen op de aanwezigheid van andere sociale rollen waardoor de grootouderrol minder centraal staat, terwijl voor oudere grootouders de grootouderrol belangrijker wordt omdat andere rollen wegvallen. Hoewel er geen opmerkelijke verschillen waren tussen grootmoeders en grootvaders in betekenisverlening aan de grootouderrol, vertoonden enkele andere variabelen wel significante effecten. Zo scoorden de lager geschoolde grootouders hoger op de dimensie Belangrijkh eid en hechten grootouders die niet meer werken meer belang aan zowel Overdracht door familieband als Belangrijkheid. Dit laatste kan te wijten zijn aan het hierboven besproken leeftijdseffect: het al dan niet werken en pensionering zijn onlosmakelijk verb onden met een hogere leeftijd, waardoor
gelijkaardige
effecten
kunnen
verwacht
worden
voor
pensionering als voor leeftijd. De hoge score op Belangrijkheid kan eveneens verklaard worden doordat de grootouderrol een centralere plaats inneemt in het leven van de grootouder wanneer de rol als arbeidsactief persoon niet (meer) aanwezig is. Geweduwde grootouders geven het grootouderschap dan weer meer betekenis dan de nog gehuwde grootouders en dit op alle betekenisdimensies, ook hier is het mogelijk dat
het
groo touderschap
partner(rol).
Hoewel
we
compenseert bij
voor
gescheiden
het
ontbreken
grootouders
van
de
eveneens
compensatie zouden kunnen verwachten door het grootouderschap te gaan koesteren, blijken ze de grootouderrol juist minder betekenis toe te kennen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze scheiding de relatie met de kleinkinderen bemoeilijkt of minder hecht maakt. Het is
44
namelijk niet ondenkbaar dat een scheiding met intergenerationele moeilijkheden gepaard gaat, alsook met een minder frequent contact met de kleinkinderen. Onderlinge relaties tussen de betekenisdimensies, stress en de algemene psychische gezondheid Net
als
in
voorgaand
onderzoek
(Hayslip
et
al.,
2003)
werden
significante intercorrelaties tussen de vijf betekenisdimensies gevonde n. Aangezien
deze
dimensies
aspecten
zijn
van
een
algemeen
betekenisconstruct van het grootouderschap werden gelijkaardige scores op de verschillende schalen verwacht. Hoewel er geen significante relatie werd gevonden tussen situatie - en persoonlijkheidsst ress, het gaat hier dan ook om twee verschillende types, is er toch sprake van een beperkte positieve relatie tussen de twee. Dit is vermoedelijk omdat de negatieve
affectiviteit
en
sociale
inhibitie
die
met
de
persoonlijkheidsstress samengaan een invloed kunnen hebben op de perceptie
van
eveneens
stressvolle
mogelijk
levensgebeurtenissen
levensgebeurtenissen,
dat negatieve
de
confrontatie
affectiviteit
en/of
anderzijds met
is
het
stressvolle
sociale
inhibitie
versterkt. Er is eveneens sprake van significa nte intercorrelaties tussen d e vier subschalen van de GHQ -28, deze verschillende facetten maken dan ook deel uit van de algemene psychische gezondheid . Zowel voor persoonlijkheids - als situatiestress werden geen significante correlaties gevonden met de bet ekenisdimensies. De mate van stress staat met andere woorden los van de betekenis die grootouders aan het grootouderschap hechten. Tussen
de
algemeen
psychische
gezondheidsschalen
en
de
betekenisdimensies werden wel enkele significante relaties gevonden. Z o gaat een hoge score op Belangrijkheid samen met minder angst en slapeloosheid en is er bij grootouders die veel belang hechten aan Gewaardeerde oudere een vermindering in depressieve klachten.
45
Zoals
verwacht
vonden
we
een
significant
effect
van
persoonlijkheidsstress op alle gezondheidsschalen. Dat een hoge mate van persoonlijkheidsstress samenging met meer sociaal disfunctioneren, maar voornamelijk met een verhoging in van somatische stoornissen, angst en slapeloosheid en depressie, komt overeen met de bevindingen van De Fruyt & Denollet (2002). De mate van situatiestress daarentegen toonde tegen onze verwachtingen in geen significante relaties met gezondheidsproblemen. Wanneer er sprake is van veel situatiestress zagen we wel een bescheiden verhoging in depressieve klachten. Moderatie-effecten van de betekenisdimensies op de relatie tussen stress en de algemene psychische gezondheid Zoals eerder vermeld werden enkele moderatie -effecten vastgesteld. Meer specifiek bleken de betekenisdimensies Gewaardeerde oudere, Betrekking van het eigen verleden en Verwenning de relatie tussen stress en gezondheid te modereren. Bij grootouders die er veel belang aan hechten herdacht en gewaardeerd te worden als bron van kennis en steun lijkt het grootouderschap een buffer te vormen tegen de negatieve gevolgen op de mentale en fysieke gezondheid
(i.e.,
sociaal
disfunctioneren,
depressie
en
somatische
stoornissen) van zowel situatie- als persoonlijkheidsstress. Hierbij kunnen we veronderstellen dat het grootouderschap de ef fecten van stress beïnvloedt doordat het deze grootouders helpt te komen tot generativiteit, betekenis in het leven, symbolische onsterfelijkheid en bijgevolg een positief zelfbeeld. Wanneer
grootouders
het
eigen
verleden
betrekken
in
de
betekenisverlening aan het grootouderschap vonden we eveneens een bufferend effect op de gevolgen van situatie - en persoonlijkheidsstress, meerbepaald gaf dit een vermindering in sociaal disfunctioneren. Dit zou kunnen
bevestigen
dat
we
dit
kunnen
zien
als
een
vorm
van
conservatisme, waarbij het aanhalen van het eigen verleden een poging is
46
tot het positief integreren en evalueren van dit verleden. Dit leidt tot voldoening en een positiever zelfbeeld (Hiel & De Clercq, 2009). We kunnen bijgevolg veronderstellen dat het groot ouderschap bij deze grootouders helpt om te komen tot ego -integriteit. Wat niet verwacht werd, maar toch uit deze studie blijkt, is dat bij grootouders die veel waarde hechten aan het toegeeflijk zijn naar de kleinkinderen toe en hen te verwennen er bij ee n hoge mate van situatie en persoonlijkheidsstress een buffererende invloed is tegen sociaal disfunctioneren. Daarbovenop blijkt dit mogen verwennen eveneens te leiden tot een vermindering van lichamelijke symptomen wanneer er sprake
is
van
situatiestress .
Aangezien
de
link
met
existentiële
constructen en het zelfbeeld ontbreekt bij deze betekenis zijn deze bevindingen onverwacht. Dat Verwenning toch een bufferend effect heeft kan betekenen dat de waarde van dit plezierige aspect werd onderschat en dat het onbekommerd liefdevol kunnen zijn naar de kleinkinderen toe toch meer invloed heeft op de grootouder dan we denken. Het is mogelijk dat het positieve en meer vrijblijvende karakter van het grootouderschap een
tegenwicht
vormt
voor
de
meer
stresserende
dag elijkse
verantwoordelijkheden en verplichtingen en op die manier rechtstreeks (zonder in te werken op het zelfbeeld) de gevolgen van stress beïnvloedt. Het is eveneens plausibel dat dit betekenisaspect wel een invloed uitoefent op meer existentiële constru cten zoals het zelfbeeld van de grootouder, maar dat we hier nog geen zicht op hebben. Verder hadden we in onze hypothese gesteld dat er effecten zouden zijn van de dimensies Overdracht door familieband en Belangrijkheid, deze werden echter niet vastgeste ld. We maakten de veronderstelling dat Overdracht door familieband een positieve invloed heeft op het zelfbeeld omdat
het
samenhangt
onsterfelijkheid.
In
met
Overdracht
generativiteit door
en
familieband
symbolische wordt
naar
generativiteit en symbolische onsterfelijkheid verwezen in de zin dat men
verzekerd
is
van
biologische
continuïteit,
maar
ook
door
47
identificatie met de kleinkinderen. Aangezien biologische continuïteit relatief gemakkelijk te bereiken is, door voor nageslacht te zorgen, en het hier ni et gaat over een eigenschap op basis van eigen kennis of kunde is het mogelijk dat het zelfbeeld en de eigenwaarde hierdoor minder worden aangesproken. Dit is bijvoorbeeld niet het geval bij de dimensie Gewaardeerde oudere, waar grootouders aanzien en waar dering krijgen omwille van de kennis die ze bezitten en de steun die ze voor de kleinkinderen zijn. Van de dimensie Belangrijkheid verwachtten we een positieve invloed omdat het grootouderschap hier zorgt voor een gevoel van identiteit en eigenwaarde. Dat we hier geen bufferend effect vonden tegen de gevolgen van stress is mogelijk veroorzaakt door de interfererende invloed van het aantal rollen iemand vervult. Individuen die een arsenaal aan andere sociale rollen bezitten die ze kunnen aanwenden voor de vorming van identiteit en eigenwaarde zullen namelijk de neiging hebben de grootouderrol minder centraal te plaatsen. Het is goed mogelijk dat de grootouderrol daarom vooral belangrijk wordt en centraal komt te staan wanneer er een groot tekort is aan andere sociale rollen en dus een gebrek aan gevoel van identiteit en eigenwaarde. Dit past bij de bevinding van Kivnick (1983) dat een hoge score op Belangrijkheid bij grootmoeders
dikwijls
samenging met
een
lage
gezondheidsstatus,
beperkt sociaal contact en wei nig tevredenheid in het leven. Hierdoor is het mogelijk dat Belangrijkheid op zich wel een bufferend effect heeft op de invloed van stress, maar dat deze bufferende werking in de praktijk vaak wordt tegengegaan door de negatieve impact die een gebrek aan sociale rollen met zich meebrengt. . Beperkingen van huidig onderzoek en richtlijnen voor toekomstig onderzoek De bovenstaande bevindingen dienen we binnen de context van enkele beperkingen te nuanceren. Allereerst is er sprake van een beperkte steekproef, wat de generaliseerbaarheid limiteert voor grootouders in het
48
algemeen
en
de
interpretatiemogelijkheden.
Een
groter
aantal
proefpersonen had de mogelijkheid kunnen bieden meerdere significante relaties te vinden. Een tweede beperking van deze studie is dat er in de anal yses
en
de
interactie -effecten
niet
gecorrigeerd
werd
voor
belangrijke demografische variabelen zoals leeftijd, leeftijd van de kleinkinderen,
geslacht,
contactfrequentie
met
de
kleinkinderen,
werkstatus, enz. Een grotere steekproef had dit w el toegelaten, wat ons mogelijk
had
kunnen
helpen
bij
de
interpretatie
van
bepaalde
onverwachte bevindingen. Deze studie wordt eveneens gelimiteerd doordat er geen controlegroep aanwezig is. Een vergelijking met ouderen zonder kleinkinderen (waarbij evenee ns kan bevraagd worden wat het grootouderschap voor hen zou betekenen) om de positieve invloed van het grootouderschap te bekijken zou meer inzichten kunnen verschaffen. Het bevragen van de grootouderstijl had eveneens een meerwaarde kunnen bieden in dit onderzoek aangezien de manier waarop grootouders hun rol opnemen ook een invloed kan hebben op de betekenis dat het grootouderschap
toegekend
wordt
door
de
grootouders.
De
betekenisdimensies zeggen mogelijk meer over de verwachtingen die grootouders hebben van het grootouderschap, wat wil zeggen dat deze in realiteit niet noodzakelijk ook zo ingevuld worden door de ervaringen die ze opdoen. Ondanks dat we gewerkt hebben met een steekproef gekenmerkt door een goede
spreiding
op
vlak
van
onder
andere
geslach t,
leeftijd
en
opleidingsniveau is reproductie met een grotere, gerandomiseerde sample aangewezen. In komende studies rond de betekenis van grootouderschap en de effecten ervan op de gevolgen van stress zou men een beter zicht moeten krijgen op de sociale context waarin de grootouder zich bevindt. Andere sociale rollen en gebreken laten namelijk zien welke beschikbare bronnen er zijn en wat het mogelijke aandeel van de grootouderrol is. Daarnaast zouden meerdere variabelen kunnen opgenomen worden die samenhangen met de relatie tussen de grootouder en het kleinkind, zoals
49
interacties en dus bijvoorbeeld de grootouderstijl. Initiële tekorten zoals bijvoorbeeld gebrek aan betekenis en
verantwoordelijkheid kunnen
hierin eveneens weerspiegeld worden. In verder o nderzoek zou men zich eveneens
meer
moeten
focussen
op
meer
interne
processen
en
constructen zoals gevoel van identiteit, eigenwaarde, betekenis en zelfbeeld. Er is namelijk evidentie voor een dynamische relatie met de grootouderrol: deze constructen beïnv loeden niet alleen de perceptie van de
grootouderrol,
ze
worden
zelf
eveneens
beïnvloed
door
het
grootouderschap. Dit zal helpen om het effect en het belang dat het grootouderschap kan hebben voor ouderen beter te begrijpen dan wanneer men enkel kijkt naar uitkomstvariabelen zoals tevredenheid.
Conclusie Omdat het grootouderschap een positieve impact kan hebben op het leven van grootouders gingen we in deze studie na of er eveneens sprake is van een
positieve
invloed
op
de
algemene
psychische
gezondheid.
Meerbepaald werd gekeken of de betekenis die grootouders aan hun rol hechten een mogelijk modererend effect heeft op de negatieve gevolgen van stress op de gezondheid. Hoewel we onze hypothese niet helemaal bevestigd zagen in deze studie is er toch evidenti e voor het bufferende effect bij bepaalde betekenisdimensies, namelijk Gewaardeerde Oudere, Verwenning en Betrekking van het eigen verleden. In het licht van de beperkingen
in
dit
onderzoek,
zoals
de
steekproefgrootte,
is
het
voorbarig reeds tot grote conc lusies te komen. Toch tonen deze bevindingen het nut om het betekenisconstruct van het grootouderschap op te splitsen. De samenhang tussen de verschillende betekenissen van het grootouderschap, existentiële constructen als gevoel van identiteit, eigenwaarde en zelfbeeld en de invloed hiervan op stress is tot nu toe duidelijk beschreven in theorie, maar lijkt moeilijker te reproduceren in empirisch onderzoek.
50
Referenties Abidin, R. R. (1983). Parenting Stress Index: Manual . Charlottesville, VA: Pediatric Psychology Press. Aiken, L. S. & West, S. G. (1991). Multicollinearit y: essential versus nonessential
III-conditioning.
In
S.
McElroy (Ed.).
Multiple
Regression: Testing and interpreting interactions (pp. 35-36). Newbury Park, CA: Sage. Aldous, J. (1995). New views of grandparents in intergenerational context. Journal of Family Issues , 16 (1), 104 -122. Aldous,
J.
(1998).
perspectives.
Public In
M.
policy E.
and
grandparents:
Szinovacz
(Ed.).
Contrasting
Handbook
on
grandparenthood (pp. 230-246). Westport, CT: Greenwood Press. Aldwin, C. M. & Yancura, L. A. (2010). The effects of stress on health and aging: Two paradoxes. California Agriculture, 64, 183 -188. Armstrong, A. R., Galligan, R. F. & Critchley, C.R. (2011). Emotional intelligence and psychological resi lience to negative life events. Personality and Individual Differences , 51, 331-336. Bieliauskas, L.A., Counte, M.A. & Glandon, G.L. (1995). Inventorying stressing life events as related to health change in the elderl y . Stress Medicine, 11, 93-103. Bonanno, G. A. (2004). Loss, trauma, and human resilience. Have we underestimated the human capacit y to thrive after extremel y aversive events?. American Psychologist , 59(1), 20–28. Bradley, C. L. & Marcia, J. E. (1998). Generativit y -stagnation: A five category m odel. Journal of Personality, 66, 39–64. Castano, E. & Dechesne, M. (2005). On defeating death: Group reification and social identification as immortalit y strategies. In
51
W. Strobe & M. Hewstone (Eds.). European review of social psychology. Vol. 16 (pp. 221 -255). Hove: Psychology Press. Cutrona, C., Russell, D. & Rose, J. (1986). Social support and adaptation to stress by the elderl y. Journal of Psychology and Aging , 1, 4754. De Brock, A. J. L. L., Vermulst, A. A., Gerris, J. R. M. & Abidin, R. R. (1992).
Nijmeegse
Ouderlijke
Stress
Index.
Handleiding
experimentele versie. Lisse: Swets & Zeitlinger. De Fruyt, F. & Denollet, J. (2002). Type D personalit y: A Five -Factor Model perspective. Psychology & Health, 17(5), 671 -683. Denollet, J. (2005). DS14: Standard assessment of negative affectivit y, social inhibition, and Type D. Psychosomatic Medicine , 67, 89-97. Drolet,
J.L.
(1990).
Transcending
death
during
earl y
adulthood:
Symbolic immortality, death anxiet y, and purpose in life. Journal of Clinical Psychology, 46, 148-160. Erikson, E. H. (1950). Childhood and society. New York: Norton. Erikson, E. H. (1982). The life cycle completed . New York: W. W. Norton & Company. Fry, P. S. (2001). The unique contribution of key existential factors to the
prediction
of
psyc hological
well-being
of
older
adults
following spousal loss. The Gerontologist, 41, 1-13. Goldberg, D. P. & Williams, P. (1988). A User's Guide to the General Health Questionnaire. Windsor: NFER-Nelson. Goldberg,
D.
P.
(1972).
The
detection
of
psychiatric
questionnaire . London: Oxford University Press.
illness
by
52
Hayslip, B., Henderson, C. E. & Shore, R. J. (2003). The structure of grandparental role meaning. Journal of Adult Development , 10, 111. Hughes, D. C., George, L. K. & Blazer, D.G. (1988). Age differences in life event qualities: Multivariate controlled anal yses. Journal of Community Psychology, 16,161-174. Jacobs, T. (1996). Grootouderschap: Demografische en sociologische aspecten. In A. Marcoen (Ed.). Grootouders, tussen mogen en moeten (pp.27-50). Leuven: Garant. Jendrek, M. P. (1993). Grandparents who parent their grandchildren: Effects on lifest yle. Journal of Marriage and the Family , 55, 609621. Karel, M. J. (1997). Aging and depression: vulnerabilit y and stress across adulthood. Clinical Psychology Review , 17, 847-879. Kendler, K. S., Karkowski, L.M. & Prescott, C. A. (1999).Causal relationship
between stressful life events and the onset of major
depression. American Journal of Psychiatry , 156, 837 –841. Kessler, R. C. (1997). The effects of stressful life events on depression. Annual Review of Psychology , 48, 191–214. Kivnick,
H.
Q.
(1983).
Dimensions
of
grandparenthood
meaning:
Deductive conceptualization and empirical derivation. Journal of Personality and Socia l Psychology, 44, 1056-1068. Koeter, M. W. J. & Ormel, J. (1991). General Health Questionnaire: Nederlandse bewerking en handleiding . Lisse: Swets & Zeitlinger. Kotre, J. (1995). Generative outcome. Journal of Aging Studies , 9, 3341.
53
Lee-Fl ynn, S. C., Pom aki, G., DeLongis, A., Biesanz, J. C. & Puterman, E. (2011). Dail y cognitive appraisals, dail y affect, and long -term depressive symptoms: The role of self -esteem and self -concept clarit y in the stress process. Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 255-268. Lifton, R. J. (1979). The broken connection: On death and the continuity of life. New York: Simon & Schuster. Marcoen, A. (1996). Grootouders, tussen mogen en moeten . Leuven: Garant. Neugarten, B. L. & Weinstein, K. K.(1964). The changing Americ an grandparent. Journal of Marriage and the Family , 26, 199-204. Pine, D. S., Cohen, P., Johnson, J. G. & Brook, J.S . (2002). Adolescent life events as predictors of adult depression. Journal of Affective Disorders, 68, 49–57. Ponjaert-Kristoffersen, I. (1 996). Grootvaderschap: Een vak apart?. In A. Marcoen (Ed.). Grootouders, tussen mogen en moeten (pp. 83-94). Leuven: Garant. Pyszcz ynski, T., Greenberg, J. & Solomon, S. (2000). Proximal and distal defense: A new perspective on unconscious motivation. Current Directions in Psychological Science , 9, 156–160. Rafanelli, C., Roncuzzi, R., Milaneschi, Y., Tomba, E., Colistro, M. C., Pancaldi, L. G. & Di Pasquale, G. (2005).
Stressful life events,
depression and demoralization as risk factors for acute coronary heart disease. Psychotherapy and Psychomatics , 74, 179 -184. Real, E., Labad, J., Alonso, P., Segalas, C., Jimenez -Murcia, S, Bueno, B., Subira, M., Vallejo, J. & Menchon, J. M. (2011). Stressful life events at onset of obsessive -compulsive disorder are as sociated
54
with a distinct clinical pattern. Depression and Anxiety , 28, 367376. Reitzes, D. C. & Mutran, E. J. (2002). Self concept as the organization of
roles:
Importance,
centralit y,
and
balance.
Sociological
Quarterly, 43, 647 -667. Reitzes, D. C. & Mut ran, E. J. (2004). Grandparenthood: Factors influencing frequency of grandparent -grandchildren contact and grandparent role satisfaction. Journal of Gerontology: Social Sciences, 59, S9-S16. Reker,
G.
T.
(1994).
Logotheory
and
logotherapy:
Challenges,
opportunities, and some empirical findings. The International Forum for Logotherapy, 17, 47-55. Reker, G. T. (1997). Personal meaning, optimism, and choice: Existential predictors of depression in communit y an institutional elderl y. The Gerontologist, 37, 709-716. Reker, G. T., Peacock, E. J. & Wong, P. T. P. (1987). Meaning and purpose in life and well -being: A life-span perspective. Journal of Gerontology, 42, 44-49. Rook, K. S., Thuras, P. D. & Lewis, M. A. (1990). Social control, health risk
taking,
and
psychological
distress
among
the
elderl y.
Psychology and Aging ,5, 327-334. Rozanski, A., Blumenthal, J. A., Davidson, K. W., Saab, P. G. & Kubzansky, L. (2005). The epidemiology, pathophysiology and management of psychosocial risk factors in cardiac practice - The emerging field of behavioral cardiology. Journal of the American College of Cardiology, 45, 637-651.
55
Sands, R. G. & Goldberg -Glen, R. S. (2000). Factors associated with stress among grandparents raising their grandchildren. Family Relations, 49, 97-105. Shneidman, E. S. (1995). The postself. In J. B. Williamson & E. S. Shneidman (Eds.). Death: Current perspectives (pp. 454-460). Mountainview, CA: Mayfield. Smith, S. M. & Petty, R. E. (1995). Personalit y moderators of mood congruency effects on cogniti on: The role of self -esteem and negative mood regulation. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 1092-1107. Szinovacz,
M.
E.
(1998).
Research
on
grandparenting:
Needed
refinements in concepts, theories and methods. In M. E. Szinovacz (Ed.). Handbook on grandparenthood (pp. 257-288). Westport, CT: Greenwood Press. Szinovacz, M. E., DeViney, S. & Atkinson, M. P. (1999). Effects of surrogate
parenting
on
grandparents’
wellbeing.
Journal
of
Gerontology, 548, 376-388. Thiele, D. M. & Whelan, T. A. (20 08). The relationship between grandparent
satisfaction,
meaning,
and
generativit y.
The
International Journal of Aging and Human development , 66, 21-48. Thomas, J. L. (1990). Grandparenthood and mental health: Implications for the practitioner. The Journal of Applied Gerontology, 9, 464479. Tosevski, D. L. & Milovancevic, M. P. (2006). Stressful life events and physical health. Current Opinion in Psychiatry , 19, 184-189. Van Hiel, A. & Brebels, L. (2010). Conservatism is good for you: Cultural
conservatism
protects
self -esteem
in
Personality and Individual Differences , 50, 120-123.
older
adults.
56
Van Hiel, A., Mervielde, I. en De Fruyt, F. (2006). Stagnation and generativit y: Structure, validit y, and differential relationships with adaptive and maladaptive pe rsonalit y. Journal of Personality, 74(2), 543-573. Waldrop, D. P. & Weber, J. A. (2001). From grandparent to caregiver: The stress and satisfaction of raising grandchildren. Families in Society, 82, 461 -472. Zika, S. & Chamberlain, K. (1992). On the relati on between meaning in life and psychological well -being. British Journal of Psychology , 83, 133-145.