Academiejaar 2014 – 2015 Eerstesemesterexamenperiode
Behoeftefrustratie en demand-withdraw binnen romantische relaties: de rol van emoties en genderverschillen
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie door Daphne Rasschaert
Promotor: Prof. Dr. Lesley Verhofstadt Begeleidster: Master Gaëlle Vanhee
01000276
Abstract Binnen de context van partnerrelaties beschouwde deze scriptie de onderlinge verbanden tussen behoeftefrustratie, het demand-withdraw patroon en de actietendenscomponent, zoals geconceptualiseerd vanuit de componentiële benadering van emoties. Allereerst werd de relatie tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon geëxploreerd. Vervolgens werd nagegaan hoe behoeftefrustratie in verband stond tot de vier actietendensen enerzijds en hoe deze vier actietendensen gerelateerd waren aan het demand-withdraw patroon anderzijds. Tot slot werd de relatie tussen de drie bovenstaande variabelen onderzocht binnen één model. Binnen deze doelstellingen werd nagegaan of geslachtsverschillen optraden. Data voor dit onderzoek werden verkregen middels een observationele studie. 95 heteroseksuele koppels bespraken een topic dat een gefrustreerde behoefte weerspiegelde. Het demand-withdraw patroon werd gecodeerd en actietendensen werden gekwantificeerd via een vragenlijst. Resultaten gaven aan dat enkel bij mannen een positieve relatie bestond tussen behoeftefrustratie en het demandwithdraw patroon. Voor beide geslachten was behoeftefrustratie geassocieerd met meer destructieve en meer withdraw actietendensen. De constructieve actietendens hing voor vrouwen positief samen met de mate van demand gedrag en voor mannen negatief met de mate van withdraw gedrag. Voor beide geslachten werd geconstateerd dat de destructieve actietendens een significante voorspeller was van het demand en het withdraw gedrag. De destructieve actietendens bleek voor mannen als een partiële en voor vrouwen als een volledige mediator te fungeren in het verband tussen behoeftefrustratie en demand gedrag en behoeftefrustratie en withdraw gedrag. Daarenboven speelde de withdraw tendens enkel voor vrouwen een volledige mediërende rol tussen behoeftefrustratie en het demand gedrag. Theoretische en praktische implicaties van deze bevindingen worden toegelicht.
Dankwoord Bij het voltooien van deze scriptie, die het eindpunt vormt van mijn opleiding Psychologie, wil ik graag mijn dank betuigen aan de mensen die bij dit tweejarig project betrokken waren en me hierin hebben bijgestaan.
Allereerst gaat mijn dank uit naar Prof. Dr. Lesley Verhofstadt die mij, als promotor van deze scriptie, de kans bood om onderzoek te doen rond partnerrelaties, een studiegebied waar mijn interesse sinds het begin van mijn opleiding Psychologie naar uitgaat. Verder ben ik Gaëlle Vanhee, begeleidster van mijn scriptie, zeer dankbaar voor haar betrokkenheid bij het schrijven van deze masterproef. Zij reviseerde en bood advies waar aanpassen nodig was, verduidelijkte waar onzekerheid heerste en motiveerde en stelde gerust waar hindernissen optraden. Gedurende mijn leerproces vormden haar gedrevenheid en haar enthousiasme voor onderzoek steeds opnieuw een drijfveer. Verder wil ik Céline Hinnekens bedanken voor de begeleiding die zij bood bij de afnames van het onderzoek. Ten slotte gaat mijn dank ook uitdrukkelijk uit naar alle participanten die deelnamen aan de Family Lab Couple Study en op deze manier deze scriptie mogelijk maakten. Ik ben eveneens grote dank verschuldigd aan mijn ouders voor de kans die ze mij boden om verder te studeren en voor hun onvoorwaardelijke steun gedurende deze hele periode. Bij hen kon ik zowel terecht met mijn vervoering als mijn zorgen. Wanneer het moeizaam ging, motiveerden zij mij telkens weer en boden zij de nodige ontspanning. Ten slotte gaat mijn dank uit naar mijn vriend Jelle die mij door stressvolle momenten loodste en er telkens in slaagde me tot rust te brengen.
Daphne Rasschaert Gent, 12 mei 2015
Inhoudsopgave
Inleiding ....................................................................................................................... 1 Behoeften .................................................................................................................. 2 Belangrijkste theorieën over behoeftebevrediging. ................................................ 2 Behoeftebevrediging en behoeftefrustratie. ........................................................... 3 Behoeftes in relaties. ............................................................................................. 6 Geslachtsverschillen. ............................................................................................ 8 Emoties ..................................................................................................................... 9 Algemeen. ............................................................................................................. 9 Geslachtsverschillen. .......................................................................................... 11 Demand-withdraw ................................................................................................... 12 Algemeen. ........................................................................................................... 12 Geslachtsverschillen. .......................................................................................... 14 Interrelaties tussen Behoeften, Emoties en Demand-withdraw ................................. 16 De relatie tussen behoeften en emotiecomponenten. ............................................ 16 De relatie tussen behoeften en demand-withdraw. ............................................... 18 De relatie tussen emoties en demand-withdraw. .................................................. 19 De relatie tussen behoeftebevrediging, emoties en demand-withdraw. ................. 21 Conclusie ................................................................................................................ 21 Hypothesen en Onderzoeksvragen ........................................................................... 22 Methode...................................................................................................................... 25 Deelnemers ............................................................................................................. 25 Procedure ................................................................................................................ 26
Meetinstrumenten .................................................................................................... 27 Basic Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale. ............................. 27 CoreGRID. ......................................................................................................... 28 Couple Interaction Rating System. ...................................................................... 30 Resultaten ................................................................................................................... 31 Overzicht van de Analyses ...................................................................................... 31 Beschrijvende Statistiek .......................................................................................... 31 Gemiddelden en standaarddeviaties. .................................................................... 31 Correlationele analyses. ...................................................................................... 32 Verklarende Statistiek: Toetsing van de Hypothesen en Onderzoeksvragen ............. 38 Het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. ............. 38 Frequentie van het wife demand-husband withdraw patroon. ............................... 39 Het verband tussen agent of change en het demand-withdraw patroon. ................ 40 Het verband tussen behoeftefrustratie en actietendensen. ..................................... 42 Het verband tussen actietendensen en het demand-withdraw patroon. ................. 43 Actietendensen als mediator binnen het verband tussen behoeftefrustratie en het demand en withdraw gedrag. ............................................................................... 46 De mediërende rol van actietendensen bij mannen. ........................................... 48 De mediërende rol van actietendensen bij vrouwen. ......................................... 50 Discussie..................................................................................................................... 55 Bespreking van de Onderzoeksresultaten ................................................................. 56 Het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. .............. 57 Frequentie van het wife demand-husband withdraw patroon. .............................. 59 Het verband tussen agent of change en het demand-withdraw patroon.................. 60
Het verband tussen behoeftefrustratie en actietendensen. ..................................... 61 Het verband tussen actietendensen en het demand-withdraw patroon. ................. 63 Actietendensen als mediator binnen het verband tussen behoeftefrustratie en het demand en withdraw gedrag. ............................................................................... 65 Sterktes, Beperkingen en Indicaties voor Toekomstig Onderzoek ............................ 68 Theoretische en Praktische Implicaties .................................................................... 71 Algemene Conclusie ................................................................................................ 72 Referenties .................................................................................................................. 74 Bijlagen ...................................................................................................................... 94 Bijlage 1: Post-interactie Metingen .......................................................................... 94
Lijst met tabellen Tabel 1.
Gemiddelden, standaarddeviaties en t-statistieken voor mannen en vrouwen voor de behoeften, het demand-withdraw patroon en de vier actietendensen,
gemeten
gedurende
het
vragenlijstgedeelte
en
gedurende het observationele luik…………….……..………………..34
Tabel 2.
Pearson correlaties tussen de behoeften en het demand-withdraw patroon volgens mannen en vrouwen, gemeten aan de hand van vragenlijsten……………………………….…………………………36
Tabel 3.
Pearson correlaties tussen de behoeften, het demand-withdraw patroon en de vier actietendensen volgens mannen en vrouwen, momentane meting…………………………………………………………..….....37
Tabel 4.
Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van totale behoeftefrustratie op het totale demand-withdraw patroon en het husband demand-wife withdraw patroon en de invloed van totale behoeftefrustratie op het demand en withdraw gedrag………..........…39
Tabel 5.
Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van de totale behoeftefrustratie op de vier actietendensen………………….………43
Tabel 6.
Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van de vier actietendensen op het demand gedrag en withdraw gedrag…………...45
Tabel 7.
Resultaten mediatie-analyses voor mannen: actietendensen als mediator tussen behoeftefrustratie en demand en withdraw gedrag………….....49
Tabel 8.
Resultaten mediatie-analyses voor vrouwen: actietendensen als mediator tussen behoeftefrustratie en demand en withdraw gedrag…..52
Lijst met figuren Figuur 1.
Hypothese 1. Verband tussen behoeftefrustratie en het demandwithdraw patroon.………….…………………………………………22
Figuur 2.
Onderzoeksvraag 5a. Actietendensen als mediator in het verband tussen behoeften en demand-withdraw……………………………………....24
Figuur 3.
Gemiddeld demand gedrag van mannen en vrouwen in functie van het al dan niet initiator zijn in de interactietaak………….......……………41
Figuur 4.
Gemiddeld withdraw gedrag van mannen en vrouwen in functie van het al dan niet initiator zijn in de interactietaak…………………...………42
Figuur 5.
Grafische voorstelling van het totaal effect c, het direct effect c’ en het indirect effect a en b………………………………………..…………47
Figuur 6.
Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor mannen...…………..…………50
Figuur 7.
Indirect effect van behoeftefrustratie op het withdraw gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor mannen...…………..…………50
Figuur 8.
Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor vrouwen……………………...53
Figuur 9.
Indirect effect van behoeftefrustratie op het withdraw gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor vrouwen…………………...…53
Figuur 10.
Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens withdraw aanpak voor vrouwen…………………...……53
Bijlagen Bijlage 1.
Post-interactie Metingen….…………………………………………..95
Inleiding Behoeften, aangeboren (Alderfer, 1969; Deci & Ryan, 2000; Maslow, 1943) of aangeleerd (Murray, 1938; McClelland, 1965) zowel geconceptualiseerd vanuit fysiologisch (Alderfer, 1969; Hull, 1943, Maslow, 1943, Murray, 1938) als psychologisch oogpunt (Alderfer, 1969; Deci & Ryan, 2000; Maslow, 1943; McClelland, 1965) vormen een motor tot actie en geven richting aan gedrag (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste, Niemiec, & Soenens, 2010). De Zelf-determinatie Theorie (ZDT; Deci & Ryan, 1985, 1991, 2000, 2012; Ryan, 1995; Ryan & Deci, 2002) stelt de psychologische behoeften autonomie, competentie en verbondenheid voorop en bespreekt de verstrekkende implicaties van de bevrediging dan wel frustratie ervan voor het individueel welbevinden. Uit menig onderzoek blijkt dat ongeacht cultuur, afkomst of geslacht bevrediging van de drie basisbehoeften correleert met optimaal functioneren, psychologische groei, persoonlijke ontwikkeling en welzijn (e.g. Deci & Ryan, 1985, 1991, 2000; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Daarentegen wordt verondersteld dat behoeftefrustratie, het actief belemmerd worden van de bevrediging van de eigen basisbehoeften, samengaat met maladaptieve uitkomsten zoals een verminderde fysieke en psychische gezondheid (Vansteenkiste & Ryan, 2013). De sociale context vervult in beide gevallen echter een onmiskenbare rol vermits zij het vermogen heeft de bevrediging van deze drie behoeften te faciliteren of te beletten (Deci & Ryan, 2000; Ryan, Deci, Grolnick, & La Guardia, 2006; Vallerend, Pelletier, & Koestner, 2008; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Tot op heden is er evenwel weinig onderzoek voorhanden dat behoeften bestudeert binnen de context van intieme relaties (La Guardia & Patrick, 2008). Aan dit hiaat wil deze scriptie tegemoet komen door te onderzoeken hoe behoeftefrustratie ingebed is binnen partnerrelaties. In navolging van studies die vaststelden dat behoeftebevrediging geassocieerd is met minder conflict (Knee, Lonsbary, Canevello, & Patrick, 2005; Patrick, Knee, Canevello, & Lonsbary, 2007), poogt deze scriptie de relatie tussen behoeftefrustratie en het demandwithdraw patroon te bestuderen, een conflictueuze interactievorm waarbij de ene partner eisend en kritisch gedrag stelt om verandering te bewerkstelligen en de andere partner zich als reactie hierop fysiek en/of psychologisch terugtrekt uit het gesprek (Christensen, 1987, 1988). Ten slotte tracht deze scriptie zowel behoeftefrustratie als het demand-
1
withdraw patroon in verband te brengen met de componentiële benadering van emoties (Scherer, 1984, 2001, 2004, 2005, 2009). Meer specifiek wordt het verband tussen bovenstaande variabelen en de actietendenscomponent, die de motivatie behelst om een bepaalde actie uit te voeren (Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005) geëxploreerd. Behoeften Belangrijkste theorieën over behoeftebevrediging. Een van de bekendste theorieën omtrent behoeften is de ‘theory of human motivation’ van Maslow (1943) waar vijf soorten basisbehoeften hiërarchisch geordend worden. Eerst en vooral vindt men de fysiologische behoeften terug, zoals de nood aan voedsel. Op de hogere niveaus staan de psychologische behoeften centraal, zoals op de tweede lijn veiligheid en zekerheid. Vervolgens vindt men de behoefte aan sociaal contact zoals vriendschap en verbondenheid terug. Waarderingsbehoeften staan centraal op het vierde niveau en omvatten een positieve beoordeling over zichzelf. Ten slotte behelst de behoefte aan zelfactualisatie of het kunnen ontplooien van de eigen potentiëlen het vijfde niveau. Daarnaast stelt Hull (1943) in zijn ‘drive theory’ (drift theorie) verschillende fysiologische en aangeboren basisbehoeften voorop die noodzakelijk zijn voor de gezondheid en het overleven van het organisme. Een tekort aan bevrediging van deze noden lokt gedrag uit gericht op het bevredigen van de behoeften (Deci & Ryan, 2000). Deci en Ryan (1985, 1991, 2000) integreren bovenstaande visies door behoeften in de Zelf-determinatie Theorie (ZDT) te omschrijven als aangeboren psychologische behoeften die noodzakelijk worden beschouwd voor psychologische groei en welzijn. In tegenstelling tot de drift theorie van Hull (1943), waar de nadruk wordt gelegd op fysiologische behoeften, staan in de ZDT psychologische noden centraal. Bovendien wordt gedrag niet noodzakelijk gedreven door het ervaren van een onbevredigde behoefte of de nood deze te vervullen (Deci & Ryan, 2000). Het doel van een bepaald gedrag ligt voornamelijk in het uitvoeren van activiteiten die de persoon zelf interesseren of die door hem of haar belangrijk worden geacht (Deci & Ryan, 2000). Historisch omvat de ZDT vijf mini-theorieën (Deci & Ryan, 2000, 2012; Vansteenkiste et al., 2010) waarvan de vijfde mini-theorie, de Basic Psychological Need Theory (BPNT), relevant is voor deze scriptie vermits deze de drie basisbehoeften centraal stelt: competentie, autonomie en verbondenheid (Deci & Ryan, 2000; Ryan &
2
Deci, 2000). Competentie wordt omschreven als de ervaring hebben dat men gewenste resultaten kan bereiken en dus controle kan uitoefenen op de omgeving (White, 1959) terwijl autonomie verwijst naar het uitvoeren van activiteiten die congruent zijn met het zelf. Het concept wordt vaak geassocieerd met het begrip ‘internal perceived locus of causality’ waarbij de persoon zichzelf ziet als de oorzaak van gedrag (deCharms, 1968). Autonomie mag echter niet verward worden met onafhankelijkheid of individualisme, maar moet gezien worden als een gevoel van psychologische vrijheid en keuze bij het stellen van een gedrag (Deci & Ryan, 2000). Tot slot verwijst verbondenheid naar de behoefte om stabiele relaties aan te gaan en te onderhouden (Baumeister & Leary, 1995). Een gevoel van verbondenheid gaat samen met de ervaring zich betrokken te voelen bij en begrepen te worden door belangrijke personen (Ryan, 1995).
Behoeftebevrediging en behoeftefrustratie. Deci en Ryan (2000) stellen dat ieder individu een organismische groeitendens bezit die hem of haar ertoe drijft psychologische groei en ontwikkeling te ambiëren. Deze persoonlijke ontplooiing wordt gevoed door het stellen van gedrag omwille van de inherente aantrekkelijkheid die een activiteit behelst (Ryan, 1995; Vansteenkiste et al., 2010, Vansteenkiste & Ryan, 2013). Een belangrijke voorwaarde voor het handhaven van deze organismische groeitendens is echter het ervaren van de bevrediging van bovenstaande basisbehoeften omdat deze leidt tot psychologisch welzijn en optimaal functioneren (Deci & Ryan, 2000; Sheldon, Ryan, & Reis, 1996: Vansteenkiste & Ryan, 2013). De context speelt hier een onmiskenbare rol in, vermits deze de bevrediging of frustratie van autonomie, competentie en verbondenheid bepaalt (Deci & Ryan, 2000; La Guardia & Patrick, 2008). Zo kan een omgeving de basisbehoeften bevredigen, er een eerder onverschillige houding tegenover aannemen, maar de bevrediging ook actief verhinderen (Vansteenkiste & Ryan, 2013). Waar lage behoeftebevrediging (need dissatisfaction) groei en welzijn beteugelt, leidt behoeftefrustratie (het actief beletten van behoeftebevrediging, ‘need thwarting’) tot maladaptief psychologisch functioneren (Vansteenkiste et al., 2010, Vansteenkiste & Ryan, 2013). Voorgaand onderzoek ging behoeftefrustratie vaak na aan de hand van metingen van lage behoeftebevrediging, hoewel in recente literatuur wordt geopperd dat deze concepten theoretisch onderscheiden moeten worden en dus als verschillende constructen moeten worden beschouwd (Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch, &
3
Thøgersen-Ntoumani, 2011; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Immers, “whereas low need satisfaction does not necessarily involve need frustration, need frustration by definition involves low need satisfaction” (Vansteenkiste & Ryan, 2013, p. 265). Het ervaren dat behoeften actief ondermijnd worden (behoeftefrustratie), impliceert eveneens een sterker verband met negatieve uitkomsten dan een lage behoeftebevrediging (Bartholomew et al., 2011, Vansteenkiste & Ryan, 2013). De behoefte aan autonomie kan bevredigd worden door het aanbieden van keuzevrijheid, het geven van een rationale wanneer de keuzemogelijkheden beperkt zijn en wanneer activiteiten uitgevoerd worden die congruent zijn met het zelf (Grolnick, Deci, & Ryan, 1997; Ryan, 1995; Ryan et al., 2006; Vansteenkiste et al., 2010), maar wordt belemmerd door het ervaren van controle op gevoelens, gedachten en gedrag door het gebruik van manipulatieve technieken, zoals schuldinductie (Vansteenkiste et al., 2010). De behoefte aan competentie wordt voornamelijk vervuld door effectiviteit of het ervaren dat men gewenste uitkomsten kan bereiken (Deci & Ryan, 2000). Kritiek, negatieve feedback, onhaalbare uitdagingen, chaos en ongeloof in de eigen mogelijkheden kunnen het gevoel van competentie hinderen (Vansteenkiste et al., 2010). Ten slotte kan de behoefte aan verbondenheid bevredigd worden door het ervaren en zelf aanreiken van interpersoonlijke steun en warmte (Baumeister & Leary, 1995; La Guardia & Patrick, 2008; Vansteenkiste et al., 2010) in tegenstelling tot het hebben van koude, niet-responsieve en verwerpende relaties (Ducat & Zimmer-Gembeck, 2010; Vansteenkiste et al., 2010).
De theoretische assumpties van de ZDT werden reeds door ettelijk onderzoek onderschreven (voor een overzicht zie Deci & Ryan, 2000). Zo speelt de bevrediging van de drie basisbehoeften een cruciale rol in de rapportering van welzijn (e.g. Chirkov, Ryan, & Willness, 2005, Hofer & Busch, 2011; Ryan & Bernstein, 2010; Sheldon et al., 1996). Dagelijks welzijn bleek immers te correleren met de vervulling van autonomie, competentie en verbondenheid (Reis, Sheldon, Gable, Roscoe, & Ryan, 2000; Sheldon et al., 1996). Individuen die een hogere behoeftebevrediging aangaven, bleken meer dagelijkse vitaliteit en positief affect te ervaren (between-person) en de auteurs rapporteerden eveneens een positief verband tussen fluctuaties in behoeftebevrediging en welzijn binnen een individu (within-person) (Reis et al., 2000; Sheldon et al., 1996). Ook
4
het evenwicht tussen de vervulling van deze drie basisbehoeften speelt een belangrijke rol. Sheldon en Niemiec (2006) toonden in een dagboekstudie aan dat een balans in behoeftebevrediging van de drie noden een positief effect heeft op levenstevredenheid, subjectief welbevinden en dagelijks welzijn. Deze resultaten stelt men zowel bij zelfrapportage als bij multi-informant metingen vast (Sheldon & Niemiec, 2006). Hoewel autonomie, competentie en verbondenheid doorgaans als aparte constructen worden bestudeerd, kan men stellen dat ze in het dagelijkse leven covariëren (Vansteenkiste et al., 2010). De vervulling van de drie basisbehoeften gebeurt immers vaak simultaan, aangezien bepaalde activiteiten en situaties meerdere behoeften tegelijkertijd kunnen vervullen (Vansteenkiste et al., 2010). Desalniettemin bleek uit menig onderzoek dat elke behoefte een onafhankelijke bijdrage levert aan welzijn (Reis et al., 2000; Ryan, Bernstein, & Brown, 2010; Sheldon & Niemiec, 2006; Vansteenkiste et al., 2010). Er dient verder opgemerkt te worden dat niet alleen voor volwassenen, maar ook voor kinderen, adolescenten en ouderen de bevrediging van de basisbehoeften een essentieel gegeven is (Kasser & Ryan, 1999; Niemiec, Lynch, Vansteenkiste, Bernstein, Deci, & Ryan, 2006; Vérronneau, Koestner, & Abela, 2005) en dit over verschillende culturen heen (Baard, Deci, & Ryan, 2004; Deci, Ryan, Gagné, Leone, Usunov, & Kornazheva, 2001; Hofer & Busch, 2011). Het tegenwerken van de bevrediging van behoeften (=behoeftefrustratie) veroorzaakt volgens Deci en Ryan (2000) negatieve consequenties en maladaptieve uitkomsten, zoals een verminderde fysieke en psychische gezondheid (voor een overzicht, zie
Vansteenkiste
&
Ryan,
2013).
Bovendien
worden
twee
maladaptieve
copingstrategieën beschreven die worden gehanteerd naar aanleiding van het ervaren van behoeftefrustratie. Deze hebben op lange termijn negatieve effecten op het welbevinden, vermits ze vaak slechts tot een kortstondige bevrediging van (één van) de basisbehoeften leiden of ze zelfs verder frustreren (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al., 2010; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Zo kunnen doelen nagestreefd worden die als het ware compenseren voor de behoeftefrustratie (‘need substitutes’), zoals het ambiëren van populariteit of rijkdom, maar is het ook mogelijk dat als reactie verschillende vormen van compensatoir gedrag worden gesteld (Vansteenkiste et al., 2010; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Een verminderde zelfcontrole, die zich onder meer kan manifesteren in alcoholmisbruik (Knee & Neighbors, 2002), het ontwikkelen van een star gedragspatroon
5
zoals het hanteren van perfectionistische normen (Mallinson & Hill, 2011) en het stellen van oppositioneel of opstandig gedrag (Van Petegem, Vansteenkiste, & Beyers, 2012).
Behoeftes in relaties. De ZDT stelt dat de drie basisbehoeften (autonomie, competentie en verbondenheid) universeel zijn en in verschillende culturen samenhangen met psychologische groei, welzijn en adaptief functioneren in een bepaalde context (e.g. Deci & Ryan, 2000). De rol die behoeften spelen, werd reeds in ettelijke domeinen bestudeerd, zoals de werk- (Graves & Luciano, 2013), opleidings- (Jang, Reeve, Ryan, & Kim, 2009) en sportcontext (Edmunds, Ntoumanis, & Duda, 2006). Het onderzoek van Ryan et al. (2010) toont het belang aan van de bevrediging van behoeften in de werkomgeving. Resultaten gaven aan dat mensen een beperkter positief en een verhoogd negatief affect rapporteerden tijdens de werkweek. Deze periode gaat volgens de participanten immers samen met een perceptie van verminderde autonomie en verbondenheid. Verbazend genoeg werd, in vergelijking met het weekend, ook een lager gevoel van competentie aangegeven tijdens de werkweek (Ryan et al. 2010). Ook in de schoolcontext werd het belang van behoeftebevrediging aangetoond. Bevrediging van de noden autonomie, competentie en verbondenheid door de leerkracht was positief geassocieerd met gunstige leerervaringen, schoolse prestaties, betrokkenheid en intrinsieke motivatie bij Zuid-Koreaanse leerlingen, zowel cross-sectioneel als longitudinaal (Jang et al. 2009). Bartholomew, Ntoumanis, Ryan, Bosch en ThøgersenNtoumani (2011) toonden dan weer aan dat een autonomie-ondersteunende houding van de coach, zoals gerapporteerd door de atleet, leidt tot de bevrediging van de drie basisbehoeften, wat op zijn beurt een positief effect had op de vitaliteit van de sporters en hun positief affect. Zoals aangetoond binnen de werk-, school- en sportcontext, hangt de bevrediging of frustratie van autonomie, competentie en verbondenheid sterk af van de omgeving (Deci & Ryan, 2000; La Guardia & Patrick, 2008). Fischer (1989) stelde vast dat meer dan negentig procent van de mannen en vrouwen in 100 industriële en agriculturele landen tegen de leeftijd van 50 jaar een soort van huwelijk hadden ervaren (van een emotionele investering in elkaar tot een wettelijk huwelijk). Bijgevolg vormen relaties, waaronder vriendschappen en romantische relaties, universeel een belangrijk en voornaam kader en kunnen zij op deze manier evenzeer een grote impact uitoefenen op
6
de behoeftebevrediging. Zo onderzochten Deci, La Guardia, Moller, Scheiner en Ryan (2006) autonomie in vriendschappen. Uit de resultaten bleek dat de kwaliteit van de vriendschap, de algemene behoeftebevrediging en ook het psychologisch functioneren van elk lid van de dyade positief beïnvloed worden door zowel het krijgen van autonomie als het tegemoet komen aan de behoefte aan autonomie. Naast vriendschappen wordt behoeftebevrediging ook in romantische relaties bestudeerd, hoewel dit onderzoeksdomein nog in zijn kinderschoenen staat (La Guardia & Patrick, 2008; Patrick et al., 2007). Binnen deze context worden de basisbehoeften autonomie, competentie en verbondenheid eveneens als belangrijke concepten naar voor geschoven, maar worden ze gedefinieerd binnen het kader van een dyade (La Guardia & Patrick, 2008). De behoefte aan autonomie wordt vervuld wanneer men in de relatie het gevoel heeft te kunnen doen wat hem of haar werkelijk interesseert en deze activiteiten het zelf weerspiegelen (Ducat & Zimmer-Gembeck, 2010; Knee et al., 2005; La Guardia & Patrick, 2008). Zoals reeds aangegeven, wordt het bevredigen van deze behoefte gehinderd als de partner veeleisend, controlerend of dwingend is (Ducat & ZimmerGembeck, 2010). Competentie wordt geoperationaliseerd als de voorspelbaarheid van het gedrag van de partner en het stellen van duidelijke, realistische regels en verwachtingen, maar ook wanneer men zich bekwaam voelt om doelen te bereiken (Deci & Ryan, 2000; La Guardia & Patrick, 2008). Te grote uitdagingen en inconsistent gedrag van de partner en zich onzeker voelen over het eigen kunnen, kunnen leiden tot behoeftefrustratie (Ducat & Zimmer-Gembeck, 2010). Ten slotte kan in koppels ook de behoefte aan verbondenheid bevredigd worden door warmte, betrokkenheid en genegenheid te ervaren (Baumeister & Leary, 1995; Deci & Ryan, 2000; La Guardia & Patrick, 2008; Vansteenkiste et al., 2010). Vijandig en afstandelijk gedrag frustreren dan ook de nood aan verbondenheid (Ducat & Zimmer-Gembeck, 2010).
Tot op heden werd slechts weinig onderzoek uitgevoerd met betrekking tot de effecten van behoeftebevrediging in romantische relaties. Desondanks werd stelselmatig een positieve relatie geconstateerd tussen behoeftebevrediging en relationeel en individueel welbevinden. Participanten waren veiliger gehecht aan (La Guardia, Ryan, Couchman, & Deci; 2000) en gaven aan meer geneigd te zijn emotioneel terug te vallen op (Ryan, La Guardia, Solky-Butzel, Chirkov, & Kim, 2005) een partner die hun basisbehoeften
7
bevredigde. Wanneer basisbehoeften bevredigd waren werd eveneens de kwaliteit van de relatie gunstiger beoordeeld, werd er minder conflict aangegeven, en uitten de partners minder defensieve en meer begripvolle reacties na het hebben van conflict (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007). Naast relationeel welzijn, hing de bevrediging van de nood aan autonomie, competentie en verbondenheid positief samen met gerapporteerde zelfwaarde, positief affect en vitaliteit en negatief met een angstige of vermijdende hechting en negatief affect (Patrick et al. 2007). Ook het effect van de behoeftebevrediging van de partner op het eigen welzijn werd onderzocht (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007). Wanneer gevraagd werd waarom men zich in de relatie bevond, bleken personen die autonoom functioneerden vaker redenen op te noemen die samenhingen met hun persoonlijke interesses en waarden. Zulke beweegredenen, gerapporteerd door zichzelf of de partner, bleken geassocieerd met minder defensieve reacties omtrent het conflict en een sterkere relatietevredenheid, zoals gerapporteerd door zichzelf (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007). Verder bleken bevredigde autonomie- en competentiebehoeften bij zichzelf en de andere partner samen te gaan met een hoger individueel en relationeel welzijn zoals gerapporteerd door zichzelf (i.e. een actor- en partner-effect) (Patrick et al., 2007). Ten slotte dient opgemerkt te worden dat uit menig onderzoek blijkt dat verbondenheid een voorname rol speelt in de context van relaties (Patrick et al., 2007; Ryan & Deci, 2000). Van alle noden hangt verbondenheid het sterkst samen met individueel en relationeel welzijn en blijkt het de enige basisbehoefte te zijn die relatietevredenheid en toewijding voorspelde na een conflict (Patrick et al., 2007). Bovendien bleek dat wanneer beide partners een hoge mate van verbondenheid ervoeren, zij een grotere relatietevredenheid en minder conflict en defensieve reacties na dit conflict aangaven, dan wanneer slechts één partner een hoge score op deze behoefte rapporteerde (Patrick et al., 2007). Na een uitvoerige studie van de huidige literatuur wordt echter duidelijker dat er tot nog toe weinig onderzoek voorhanden is dat behoeftefrustratie (in tegenstelling tot behoeftesatisfactie) binnen romantische relaties bestudeert.
Geslachtsverschillen. De ZDT betoogt dat de drie basisbehoeften een universeel gegeven zijn en stelt bijgevolg geen geslachtsverschillen voorop (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste
et
al.,
2010).
In
onderzoek
8
dat
geslachtsverschillen
inzake
behoeftebevrediging nagaat, werd eveneens geen significant verschil tussen mannen en vrouwen werd gerapporteerd (e.g. Reis et al., 2000; Ryan et al, 2005). Emoties Algemeen. In het veld van het emotieonderzoek, heerst er nog steeds onduidelijkheid over de definitie van de term emotie (Izard, 2010; Kleinginna, & Kleinginna, 1981; Scherer, 2005). De dimensionele benadering stelt dat emotionele ervaringen, gemeten aan de hand van zelf-rapportage vragenlijsten, gepositioneerd kunnen worden op een continuüm van verschillende dimensies. Yik, Russell en FeldmanBarrett (1999) integreren de vier voornaamste dimensionele modellen en brengen deze terug naar een twee-dimensioneel circumplex met de dimensies ‘arousal’ en ‘valentie’. Wat de betekenis van emotietermen betreft, treedt een drie-dimensionele structuur naar voor (‘valence’, ‘arousal’, ‘power’) (Fontaine, Poortinga, Setiadi, & Suprapti, 2002). De ‘basic emotion’ benadering, defineert een (basis)emotie dan weer als een aangeboren en genetisch bepaalde toestand die adaptief is omdat ze doorheen de geschiedenis aangepast bleek aan ettelijke uitdagingen (Ekman, 1973; Izard, 1977; Plutchik, 1980; Tooby & Cosmides, 1990). In navolging van Darwin (1872), vond Ekman (1973) evidentie voor het feit dat bepaalde gezichtsuitdrukkingen in verschillende culturen op dezelfde manier geuit worden en concludeerde hieruit dat basisemoties universeel zijn waarbij de meest voorkomende angst, boosheid, verdriet en geluk zijn (Nesse, 1990; Ortony & Turner, 1990). Ortony en Turner (1990) gaan echter in tegen de notie van het bestaan van basisemoties. Zij wijzen op het gebrek aan een consistente set basisemoties over verschillende auteurs en het feit dat er geen eenduidig criterium bestaat om een basisemotie te differentiëren van andere emoties (Ortony en Turner, 1990). De componentiële benadering definieert een emotie dan weer als een synchrone activatie van sommige van de vijf of alle vijf emotiecomponenten, na de evaluatie van een interne of externe stimulus die relevant wordt geacht voor de zorgen (zoals waarden, normen en behoeften) en het welzijn van het organisme (Scherer, 1984, 2001, 2004, 2005, 2009). De emotie als proces, eerder dan een toestand, staat centraal in deze visie (Moors, Ellsworth, Scherer, & Frijda, 2013). De vijf subsystemen van een emotie omvatten allereerst cognitieve appraisals die, zoals reeds aangegeven de betekenissen van stimuli evalueren (Ellsworth & Scherer, 2003; Moors & Scherer, 2013; Scherer, 1987, 2005).
9
Vervolgens behelst het model een neurofysiologische component waaronder lichamelijke gewaarwordingen of arousal vallen (zoals huidgeleiding, hartslag, ademhaling) (Scherer, 1987, 2005) en een motorische (expressieve) component die instaat voor gezichtsuitdrukkingen en vocale uitlatingen (Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005). Een vierde component behelst de gevoelens, een onbewuste representatie van de integratie tussen de verschillende componenten (Fontaine, Scherer, Roesch, & Ellsworth, 2007; Guardia, 2009; Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2004, 2005). Ten slotte omvat de vijfde component de actietendensen of motivationele component, namelijk de bereidheid om een bepaalde actie uit te voeren (Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005). Fontaine (Fontaine et al., 2007; Fontaine, Scherer, & Soriano, 2013) voegt als zesde subsysteem emotieregulatie toe, een component die instaat voor de sturing van affectieve impulsen (Gross, 1998; Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005). Van de zes componenten, krijgt appraisal in deze visie een centrale en causale rol toebedeeld aangezien de appraisal de andere componenten vooraf gaat (Moors et al., 2013; Moors & Scherer, 2013). Binnen deze componentiële visie is er eveneens ruimte voor het begrip ‘emotietermen’ Dit zijn als het ware linguïstische affectlabels die mensen op een integrale emotionele ervaring kleven, een toestand die voortkomt uit het samenspel van de zes afzonderlijke componenten (Scherer, 2005). Er dient opgemerkt te worden dat het concept ‘emotieterm’ vaak verward wordt met het begrip ‘emotie’ uit de componentiële benadering (i.e. een interactie tussen verschillende componenten) en met de afzonderlijke component ‘gevoelens’ (Scherer, 2005). Hierbij stelt Scherer dat de verbale classificatie (emotieterm) het complexe samenspel tussen de verschillende componenten (emotie) niet geheel kan vatten (Scherer, 2005).
Wat de functies van emoties betreft, stelt Buck (1999) dat emoties evolutionair bepaald zijn en een organisme toelaten adequaat te reageren op uitdagingen. Hoewel emotionele processen zich voornamelijk intrapsychisch afspelen, belet dit hun invloed op de externe omgeving niet (Campos, Campos, & Barrett, 1989). Meer specifiek destilleerden Keltner en Haidt (1999) drie functies van emoties op het interindividuele niveau. Zo kan het uiten van emoties de gesprekspartner op de hoogte brengen van wat er in de ander omgaat. Vervolgens lokt de communicatie van emoties evenzeer emoties of gedrag uit bij de ander, zoals het uitdrukken van verdriet troostend gedrag oproept (Keltner & Haidt,
10
1999). Ten slotte kan de uitdrukking van emoties het gedrag van de ander zowel berispen als bekrachtigen. We kunnen dus stellen dat emoties de buitenwereld beïnvloeden, maar er evenzeer door worden beïnvloed (Guardia, 2009; Keltner & Haidt, 1999). Naast interindividuele doeleinden, worden emoties eveneens intra-individuele functies toebedeeld (Buck 1999; Guardia, 2009; Oatley & Jenkins, 1996; Scherer, 1987, 2005). Een intrapsychisch proces kan een persoon immers informeren over de sociale situatie waarin deze zich bevindt. Anderzijds kan een emotie de persoon voorbereiden op het reageren op een bepaalde omgeving (Guardia, 2009; Keltner & Haidt, 1999). Ook de vijf componenten van emoties kunnen afzonderlijk gelinkt worden aan een eigen functie (Moors et al., 2013; Scherer, 1987, 2005). Zo worden stimuli beoordeeld door cognitieve appraisals, bereiden neurofysiologische veranderingen het lichaam voor om te ageren, zal de motivationele component actietendensen initiëren terwijl expressief gedrag een overte uitdrukking van deze processen vormt (Moors et al., 2013; Scherer, 1987, 2005). Subjectieve gevoelens kunnen opgevat worden als een weerspiegeling van alle veranderingen in de afzonderlijke componenten (Moors et al., 2013; Scherer, 1987, 2005). Geslachtsverschillen. Brody en Hall (2008) beschrijven in het ‘Handbook of Emotions’ de geslachtsverschillen in emotieonderzoek waarbij zij zich voornamelijk richten op onderzoek aangaande emotietermen en de componentiële benadering dus niet in kaart brengen. De auteurs geven aan dat uit vragenlijstonderzoek blijkt dat vrouwen in tegenstelling tot mannen meer positieve emoties ervaren, waaronder plezier, liefde en affectie, maar dit enkel in specifieke interpersoonlijke situaties. Negatieve emoties zoals angst en verdriet worden eveneens meer gerapporteerd door vrouwen dan mannen. Uit zelfrapportagematen blijkt dus dat vrouwen hoger scoren op de variabele frequentie, maar ook op de parameter intensiteit. Schuldgevoelens, eenzaamheid en trots zijn dan weer emoties die mannen aangeven meer en intenser te ervaren (Brody & Hall, 2008). Verschillende onderzoeken tonen eveneens aan dat vrouwen emoties meer zullen verbaliseren dan mannen en hiervoor ook meer gebruik maken van gelaatsuitdrukkingen (Brody en Hall, 2008). Volgens Vogel, Wester, Heesacker en Madon (2003) komt dit genderverschil het sterkst tot uiting in discussies die als emotioneel moeilijk getypeerd worden.
11
Niet enkel proximale factoren, zoals een zekere situatie of reactie van anderen, maar ook distale factoren, waaronder temperament, culturele waarden en sociale rollen dragen bij tot het ontstaan van geslachtsverschillen in emoties (Brody & Hall, 2008). Zo verrichtte Eagly (e.g. Eagly & Steffen, 1984; Eagly & Wood, 1982, 1991) veel onderzoek naar de ‘social role theory’ die stelt dat vrouwen vaak lager op de sociale ladder staan dan mannen omdat ze minder tewerkgesteld zijn in betaalde werkomgevingen (Grossman & Woods, 1993). Om deze verschillende sociale rollen te vervullen, zijn dus ook verschillende emoties aan de orde (Fischer, Rodriguez Mosquera, Van Vianen, & Manstead, 2004). Immers, vrouwen worden in tegenstelling tot mannen getypeerd door de meer ‘communual emotions’: zij zijn in het algemeen meer sensitief en responsief voor de emoties van anderen en ervaren meer ‘powerless emotions’ zoals verdriet en schaamte (Eagly & Steffen, 1984; Fischer, Rodriguez Mosquera, Van Vianen, & Manstead, 2004; Grossman, & Woods, 1993). Mannen daarentegen zijn eerder ‘agentic’ georiënteerd: ze zijn onafhankelijk en uiten meer ‘powerful emotions’ waaronder kwaadheid en minachting (Eagly & Steffen, 1984; Eagly & Wood, 1991; Grossman & Woods, 1993). Dit onderscheid werd in de studie van Fischer et al. (2004) over 37 verschillende landen heen gedemonstreerd. Brody en Hall (2008) concludeerden dat een verklaringsmodel voor de geslachtsverschillen in emoties een wisselwerking tussen deze distale en proximale factoren moet omvatten. Wat de componentiële benadering van emoties betreft, dient opgemerkt te worden dat er geen geslachtsverschillen vooropgesteld worden (Scherer, 1984, 1987, 2005, 2009).
Demand-withdraw
Algemeen. Relatietherapeuten rapporteren communicatie als een zeer vaak voorkomend probleem (Geiss & O’Leary, 1981; Whisman, Dixon, & Johnson, 1997). Binnen de communicatieliteratuur werd reeds ettelijk onderzoek gevoerd naar het demand-withdraw patroon (e.g. Christensen, 1987, 1988). Christensen (1987, 1988) beschrijft dit concept als een vorm van interactie waarbij een partner op een dominante manier verandering eist en de andere partner hierop reageert door zich fysiek en/of psychisch terug te trekken om zo verandering te vermijden. Deze vorm van communicatie
12
werd reeds voor 1987 beschreven en werd toen onder andere benoemd als het nag/withdraw patroon (Watzlawick, Beavin, & Jackson, 1967) en het pursuer-distancer patroon (Fogarty, 1976). Papp, Kouros en Cummings (2009) stellen vast dat het demandwithdraw patroon binnen koppels meer voorkomt wanneer onderwerpen worden besproken die over de relatie gaan, zoals intimiteit en betrokkenheid. Op niveau van de dyade blijkt uit ettelijk cross-sectioneel en longitudinaal onderzoek dat er een negatief verband bestaat tussen het demand-withdraw patroon en relatiesatisfactie (Baucom et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey et al., 1993; Papp. et al., 2009). De oorzaak van deze ontevredenheid blijkt ondermeer het opnemen van de demand rol te zijn (Heavey, Christensen, & Malamuth, 1995; Heavey et al. , 1993). Wanneer vrouwen het onderwerp aanreikten alsook de demand rol op zich namen, rapporteerden zij een lagere tevredenheid meteen na de discussie en dezelfde bevinding werd gevonden bij mannen (Heavey et al., 1993, 1995). Opmerkelijk is dat demand gedrag van de vrouw eveneens negatief samenhangt met tevredenheid bij de vrouw zowel een jaar na het onderzoek alsook 2,5 en 3 jaar later (Gottman & Krokoff, 1989; Heavey et al., 1993, 1995), maar demand gedrag van de man positief gecorreleerd is met de tevredenheid van de vrouw 1 jaar na het onderzoek (Heavey et al., 1993). Verschillende auteurs verklaren dit opmerkelijk resultaat door te veronderstellen dat vrouwen het als een investering in de relatie zien wanneer hun partner de demand rol inneemt (Heavey et al., 1993, 1995). De negatieve gevolgen die longitudinaal samengaan met het demand-withdraw patroon kunnen verklaard worden door het feit dat de hantering van deze communicatievorm minder kans biedt voor het uitklaren van het conflict vermits partners tijdens de discussies voornamelijk negatieve emoties uiten zoals kwaadheid en verdriet en er minder problem solving strategieën aangewend worden (Papp et al., 2009). Hierdoor zullen dezelfde topics steeds opnieuw opduiken en minder oplosbaar lijken (vooral voor de withdrawers) (Johnson & Roloff, 2000), wat indirect een negatief effect heeft op de relatietevredenheid (Cramer, 2002). Bovendien worden door het telkenmaal bespreken van dezelfde topics de demand en withdraw rollen wederzijds bekrachtigd en treedt zo polarisatie op in koppels (Christensen, Eldridge, Catta-Preta, Lim, & Santagata, 2006; Sullaway & Christensen, 1983). Zo bleek uit onderzoek van Christensen en Shenk (1991) inderdaad
13
dat koppels in therapie of partners in een scheidingsproces meer demand-withdraw gedrag stelden dan tevreden koppels. Ook de gevolgen van het demand-withdraw patroon op individueel vlak werden bestudeerd (Heavey et al., 1993; Papp et al., 2009; Malis & Roloff, 2006; Uebelacker, Courtnage, & Whisman, 2003). Uit onderzoek bleek dat zelf conflict initiëren (selfdemand) samengaat met het ervaren van opdringende gedachten en gevoelens over de discussie, pogingen om deze te onderdrukken en een beduidende interferentie in de dagdagelijkse activiteiten (Malis & Roloff, 2006). Bovendien treden na een demandwithdraw patroon vaak angstige en depressieve symptomen op (Heavey et al., 1993; Papp et al., 2009; Uebelacker et al., 2003).
Geslachtsverschillen. Over het algemeen blijkt dat vrouwen meer de demand rol opnemen dan mannen (Baucom, McFarland, & Christensen, 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey, Layne, & Christensen, 1993). Twee afzonderlijke theorieën proberen een verklaring te bieden voor deze geslachtsverschillen. De eerste visie op de geslachtsverschillen in de demand-withdraw communicatie is de individual differences hypothese die een meer statische visie op het demand-withdraw patroon nahoudt vermits ze ervan uitgaat dat de rollen die mannen en vrouwen innemen steeds dezelfde zijn als gevolg van stabiele geslachtsverschillen (Eldridge & Christensen, 2002). Zo bevestigde Christensen (1987) in onderzoek de assumptie dat vrouwen gesocialiseerd worden om afhankelijk te zijn en nabijheid op te zoeken (Chodorow, 1978; Gilligan, 1982; Rubin, 1983). Mannen daarentegen worden verondersteld zelfstandig te zijn en een minder sterke psychologische afstand in een relatie te verlangen (Chodorow, 1978; Gilligan, 1982; Rubin, 1983). Bijgevolg eist de vrouw meer intimiteit en nabijheid op terwijl de man zich defensief terugtrekt en discussies vermijdt om zijn onafhankelijkheid te bewaren (Christensen, 1987; Eldridge & Christensen, 2002). De geslachtsverschillen worden eveneens biologisch verklaard door een verschil in emotionele reactiviteit (Gottman & Levenson, 1986, 1988). Mannen ervaren naar aanleiding van een stressende gebeurtenis (zoals een relatieconflict) meer arousal dan vrouwen en beoordelen dit ook negatiever. Gottman en Levenson (1986) veronderstellen dan ook dat mannen zullen trachten deze onaangename sensatie te verhinderen door het conflict uit de weg te gaan of zich eruit terug te trekken. Vrouwen zijn minder gevoelig
14
voor deze arousalverhoging en zullen bijgevolg niet geneigd zijn de withdraw rol in te nemen (Gottman & Levenson, 1986, 1988). Evidentie voor de hypothese van Gottman en Levenson (1986) is echter gemengd (e.g. Denton, Burleson, Hobbs, Von Stein, & Rodriguez, 2001; Verhofstadt, Buysse, De Clercq, Goodwin, 2005). De individual differences hypothese voorspelt alleszins dat het demand-withdraw patroon niet verschilt naargelang wiens topic wordt besproken: vrouwen nemen over het algemeen meer de demand en mannen meer de withdraw rol op. De rol die partners opnemen, is volgens Christensen en Heavey (1990) naast geslacht ook afhankelijk van de structuur van het conflicttopic (Eldridge & Christensen, 2002). De social structure hypothese stelt immers dat het demand-withdraw patroon waarschijnlijker is in situaties waarin er een verschil in macht aanwezig is binnen een koppel (Vogel, Murphy, Werner-Wilson, Cutrona, & Seeman, 2007). Hierdoor kan een beoogde verandering vaak enkel gerealiseerd worden door de coöperatie van de andere partner. Diegene die verandering wenst zal deze afdwingen middels kritiek, beschuldigingen en eisen. Met andere woorden, de partner die verandering wenst (‘agent of change’), brengt het topic aan en de neemt de demand rol op (Eldridge & Christensen, 2002). Deze hypothese werd gestaafd door onderzoek van Papp et al. (2009) die vaststelden dat de initiator van het conflict ook vaak de demand positie inneemt. De partner die de situatie wil behouden, zal zich daarentegen eerder terugtrekken uit het gesprek (Vogel et al., 2007). Zo zal het onderwerp dat een vrouw aankaart een wens tot verandering omvatten en dus een wife demand-husband withdraw patroon impliceren. Het omgekeerde verloop geldt voor topics waarbij de man ‘agent of change’ is (Christensen & Heavey, 1990). Het feit dat vrouwen meer de demand rol opnemen dan mannen zou volgens deze hypothese te verklaren vallen door het feit dat vrouwen over het algemeen minder macht genieten en conflict de enige manier is om verandering te bewerkstellingen (Jacobson, 1983). Zo zorgt in het traditionele gezin de vrouw voor de kinderen en dragen mannen minder verantwoordelijkheid voor het huishouden wat aanleiding geeft tot ontevredenheid bij de vrouw en een vraag naar verandering (Christensen & Heavy, 1990; Kluwer et al., 2000). De hogere status bij mannen zou hen ertoe aanzetten zich terug te trekken uit een discussie (withdraw) om verandering te vermijden en een status quo te behouden, terwijl conflict voor vrouwen een belangrijke manier is om verandering te bewerkstelligen (Noller, 1993; Vogel & Karney, 2002), wat
15
een verklaring biedt voor het feit dat vrouwen eerder conflict initiëren en dus de demand rol opnemen (Noller, 1993). Christensen en Heavey (1990) en Heavey et al. (1993) gingen in navolging van de verscheidene verklaringsmodellen de evidentie na voor de individual differences en de social structure hypothese en vonden ondersteuning voor beide visies. Zij bevestigden dat vrouwen meer de demand rol opnemen en mannen meer withdraw gedrag stellen, maar nuanceren deze bevinding door de constatatie dat de structuur van het gesprek (m.a.w. wie het topic initieert) bepaalt of dit geslachtsverschil extra naar voor treedt of nivelleert. Immers, wanneer de vrouw het topic aankaartte, trad het wife-demand husband-withdraw beduidend meer op dan de husband demand-wife withdraw communicatie. Bij onderwerpen waarin mannen verandering verlangden, werd er geen statistisch significant verschil vastgesteld tussen het wife demand-husband withdraw patroon en de husband demand-wife withdraw communicatie. Resultaten voor het topic van de man zijn echter inconsistent. Sommige auteurs rapporteren bevindingen in lijn met Christensen en Heavey (1990) en Heavey et al. (1993) (Baucom et al., 2010; Vogel & Karney, 2002). Andere studies vinden resultaten die gelijkaardig zijn aan bovenstaande wat betreft de vrouw die ‘agent of change’ is, maar constateerden dat het husband demand-wife withdraw patroon waarschijnlijker is dan het wife demand-husband withdraw patroon wanneer de man het topic aankaart (Holtzworth-Munroe, Smutzler, & Stuart, 1998; Klinetob & Smith, 1996; Papp et al., 2009).
Interrelaties tussen Behoeften, Emoties en Demand-withdraw
De relatie tussen behoeften en emotiecomponenten. Ryan en Deci (2000) stellen een inherent verband voorop tussen behoeftefrustratie en negatieve emotietermen (i.e. linguïstische affectlabels die mensen een integrale emotionele ervaring toekennen). Immers, de auteurs benadrukken dat organismen de betekenis van situaties inschatten naargelang hun veronderstelde mogelijkheid om de basisbehoefte(n) te vervullen en wanneer de bevrediging van deze noden belemmerd wordt, angst, kwaadheid en andere negatieve emoties de kop zullen opsteken. Omgevingen die niet bijdragen tot behoefteondersteuning, zullen enerzijds behoeftefrustratie in de hand werken en bijgevolg tevredenheid verhinderen (Gillet, Fouquereau, Forest, Brunault, & Colombat,
16
2012). Anderzijds zullen deze contexten het nastreven van extrinsieke doelen bekrachtigen (Kasser, Ryan, Zax, & Sameroff, 1995) wat gepaard gaat met een lager positief affect, meer angst en een verhoogd negatief affect (Kasser & Ryan, 1993, 1996). Het is eveneens mogelijk dat behoeftefrustrerende omgevingen ertoe bijdragen dat ‘need substitutes’ worden aangewend wat eveneen negatieve gevolgen voor emoties impliceert (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al., 2010). Wanneer men het verband tussen behoeften en emotietermen in de relatiecontext beschouwt, observeert men een positief verband tussen de bereidheid om terug te vallen op iemand tijdens emotionele gebeurtenissen (‘emotional reliance’) en de waargenomen bevrediging van de drie basisbehoeften (Ryan et al., 2005). Daarnaast toonden Reis et al. (2000) aan dat individuen die effectief de mogelijkheid hadden om belangrijke aangelegenheden zoals emoties, te bespreken met hun partner en zich daarbij begrepen en gewaardeerd voelden, een sterke mate van verbondenheid ervoeren. Meer algemeen vindt men in ettelijke studies waarin welzijn geoperationaliseerd wordt als een samengestelde variabele van emoties, affect, levenstevredenheid en vitaliteit, een positieve associatie terug tussen behoeftebevrediging en deze uitkomstvariabelen (e.g. Howell, Chenot, Hill, & Howell, 2011; Reis et al, 2000; Sheldon et al., 1996; Tay & Diener, 2011, Véronneau et al., 2005). Wanneer men hierbij enkel focust op het element emotietermen, tonen studies aan dat op dagen waarop de behoeften autonomie, competentie en verbondenheid relatief meer bevredigd waren, personen meer positief affect (zoals vrolijkheid, blijdschap) rapporteerden en beduidend minder negatief affect (zoals angst en frustratie) (Reis et al, 2000; Sheldon et al., 1996). Ook op verschillende tijdstippen binnen een dag werden gelijkaardige verbanden geobserveerd hoewel hierbij de bevrediging aan competentie momentaan negatief bleek te correleren met blijdschap (Howell et al., 2011). In een onderzoek van Tong et al. (2009) bleek de vervulling van de behoeften competentie en verbondenheid dan weer negatief samen te hangen met de emoties kwaadheid en verdriet, maar vertoonden ze een positief verband met plezier. Angst bleek uitsluitend (negatief) geassocieerd met de bevrediging van de competentiebehoefte. Men kan besluiten dat het merendeel van de wetenschappelijke studies emoties in kaart brengt met emotietermen die een algemene kijk bieden op deze emotionele ervaring, maar er relatief weinig onderzoek voorhanden is dat behoeften in verband brengt met de
17
specifieke componenten van emoties. Ryans en Deci’s (2000) assumptie dat de bevrediging
van
de
drie
basisbehoeften
inherent
wordt
nagestreefd
en
behoeftefrustrerende situaties aldus een grotere kans maken om negatief beoordeeld te worden, wijst mogelijk op een verband tussen behoeftefrustratie en de emotiecomponent appraisal. In een steekproef van mannelijke politieofficieren uit Singapore bestudeerden Tong et al. (2009) de relatie tussen competentie, verbondenheid en appraisal. Deze laatste variabele omvatte twee onafhankelijke dimensies: mastery, de indruk dat uitkomsten gelinkt zijn aan persoonlijke controle en morality, de ervaring dat situaties rijmen met persoonlijke morele standaarden. Er bleek een positieve relatie te bestaan tussen competentie en mastery enerzijds en verbondenheid en morality anderzijds (Tong et al., 2009).
De relatie tussen behoeften en demand-withdraw. Behoeftefrustratie behelst indirect een verlangen naar verandering (Hull, 1943). Aldus kan tentatief kan verondersteld worden dat deze wens tot verandering kan worden veruvld door een interactie te initiëren en eisend, kritisch of verwijtend gedrag te stellen (demand gedrag) (Christensen & Heavy, 1990; Eldridge & Christensen, 2002). Allicht ervaart de andere partner deze behoeftefrustratie niet of in mindere mate, wenst deze de status quo te behouden en zal hij of zij meer geneigd zijn zich emotioneel of psychologisch terug te trekken uit de conversatie of het bespreken van het onderwerp trachten te vermijden (withdraw gedrag) (Eldridge & Christensen, 2002; Christensen & Heavy, 1990). Hoewel slechts weinig onderzoek voorhanden is dat behoeften rechtstreeks in verband brengt met het demand-withdraw patroon, besluiten Patrick et al. (2007) dat algemene behoeftebevrediging een significante voorspeller is van minder conflict en in het bijzonder minder defensieve en meer begripvolle reacties naar aanleiding van dit conflict. Dezelfde trend gold voor de behoeften autonomie, competentie en verbondenheid afzonderlijk, waarbij deze laatste de sterkste predictor bleek van deze uitkomstvariabelen (Patrick et al., 2007). Bovendien bleek het verband tussen verbondenheid en conflict enerzijds en verbondenheid en defensieve reacties anderzijds sterker wanneer beide partners aangaven verbondenheid te ervaren (Patrick et al., 2007). Men constateerde eveneens dat wanneer de behoeftes van de ene partner bevredigd bleken, de andere partner meer relatiesatisfactie en minder conflict en defensieve reacties rapporteerde
18
(partner-effect) (Patrick et al., 2007). Tot slot kan ook eerder tentatief een verband verondersteld worden tussen het withdraw gedrag en de behoefte verbondenheid. Zich terugtrekken uit de discussie (withdraw gedrag) weerspiegelt mogelijk de devaluatie van en desinteresse in de mening en de noden van de partner (Christensen & Heavey, 1990; Weger, 2005), wat de bevrediging van de behoefte verbondenheid kan beletten. Ook indirect werd de relatie tussen behoeften en uitkomstmaten gerelateerd aan conflict bestudeerd (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007). Zo draagt de bevrediging van de drie basisbehoeften bij tot een autonome motivatie (Deci & Ryan, 2008) waardoor conflict constructiever benaderd kan worden (Knee et al., 2005, Patrick et al., 2007). Deci & Ryan (1985) veronderstellen immers dat autonome motivatie (in tegenstelling tot gecontroleerde motivatie) gekenmerkt wordt door zelfbeschikking en psychologische vrijheid met als oogmerk organismische groei voor zichzelf en anderen. Deze assumptie werd onderschreven door onderzoek van Knee et al. (2005) dat stelt dat de mate van autonomie een positieve invloed heeft op het rapporteren van autonome redenen om zich in de relatie te bevinden, wat op zijn beurt minder defensieve en meer begripvolle reacties aangaande het conflict voorspelt. Patrick et al. (2007) constateerden dat dezelfde mediator eveneens de relatie tussen de totale behoeftebevrediging en de betrokkenheid en tevredenheid na een conflict medieerde.
De relatie tussen emoties en demand-withdraw. Wanneer men het verband nagaat tussen de demand-withdraw interactie en emotietermen, merkt men dat het interactiepatroon gepaard gaat met minder positieve en meer negatieve emotietermen zoals verdriet en kwaadheid (Gottman & Levenson, 2000; Papp et al., 2009). Sanford (2007a, 2007b) verduidelijkt het verband tussen negatieve emoties en gedrag tijdens conflicten door twee types negatieve emoties te onderscheiden die overeenstemmen met de zelfzuchtige en prosociale emoties respectievelijk, gedefinieerd door Buck (1999). Harde emoties, die eerder machtsgerelateerde emoties zoals kwaadheid en irritatie omvatten, gaan gepaard met negatieve communicatie, wekken weerstand op bij de gesprekspartner en werken op die manier destructieve communicatie in de hand (Sanford & Rowatt, 2004; Sanford, 2007a). De zachte emoties zoals zich triest of teleurgesteld voelen, worden onderliggend gekenmerkt door kwetsbaarheid en een verlangen naar verbondenheid waardoor ze enerzijds positieve communicatie bevorderen en anderzijds
19
negatieve communicatie opheffen (e.g. Murray, Bellavia, Rose, & Griffin, 2003; Sanford, 2007a). Benadert men de interrelatie tussen emoties en demand-withdraw vanuit de componentiële beandering, kan allereerst het verband tussen appraisal en conflict bestudeerd worden. Negatieve attributies zoals causale appraisals waarbij de partner verantwoordelijk wordt geacht voor een specifieke gebeurtenis, leiden tot meer negatief gedrag (kritiek geven, ontkenning, van onderwerp veranderen) en minder positief gedrag (luisteren, empathische reacties) (Bradbury, Beach, Fincham, & Nelson, 1996; Bradbury & Fincham, 1992; Fletcher & Thomas, 2000; Miller & Bradbury, 1995; Sanford, 2006), zowel bij pasgehuwde stellen als oudere koppels (Miller & Bradbury, 1995). Hetzelfde verband werd eveneens geconstateerd in de omgekeerde richting: positief partnergedrag gaf aanleiding tot constructievere appraisals (Camper, Jacobson, Holtzworth-Munroe, & Schmaling, 1988). Het verband tussen attributies en gedrag bleek in sommige studies wel bij vrouwen, maar niet bij mannen te bestaan (Bradbury et al., 1996) terwijl andere auteurs louter een sterkere relatie voor vrouwen in vergelijking met mannen rapporteerden (Bradbury & Fincham,1992; Miller & Bradbury, 1995; Sanford, 2006). Ten slotte wordt ook de lichamelijke of fysiologische component in verband gebracht met demand-withdraw gedrag. Zo bleek tijdens een conflictdiscussie cortisolafscheiding (een stresshormoon) positief geassocieerd met het wife demandhusband withdraw patroon voor vrouwen, maar niet voor mannen en dit zowel bij pas getrouwde koppels (Kiecolt-Glaser et al., 1996) als oudere koppels (Heffner et al., 2006). Deze bevindingen kunnen worden gelinkt aan de gender differences hypothese of het escape-conditioning model (Gottman & Levenson, 1988) dat het onderscheid tussen mannen en vrouwen in fysiologische reactiviteit oproept als verklaring voor het geslachtsverschil in het demand-withdraw patroon. Mannen ervaren volgens deze visie meer arousal (i.e. fysiologische sensaties zoals transpireren en een versnelde hartslag en ademhaling) naar aanleiding van een conflict en beoordelen deze arousal ook negatiever dan vrouwen wat een verklaring biedt voor het frequenter voorkomen van het withdraw gedrag bij mannen. Er werd echter gemengde evidentie gevonden voor dit verschil in emotionele reactiviteit (e.g. Heffner et al., 2006; Kiecolt-Glaser et al., 1996; Verhofstadt et al., 2005; Vogel, Werner-Wilson, Liang, Cutrona, Seeman, Hackler, 2008).
20
De relatie tussen behoeftebevrediging, emoties en demand-withdraw. Tot nog toe werd geen enkel onderzoek uitgevoerd dat het verband tussen behoeftefrustratie vanuit de ZDT, de afzonderlijke componenten van emoties en demand-withdraw naging. Het enige theoretische kader dat de verwante concepten gehechtheidsbehoeften, emotietermen en conflict omvat, is de Emotionally Focused Couple Therapy (EFC-T, Greenberg & Johnson, 1986, 1988) een psychotherapie voor koppels die haar grondslag kent in de hechtingstheorie van Bowlby (1969, 1973, 1980, 1988). EFC-T stelt de behoefte aan hechting centraal die, wanneer ze niet bevredigd wordt in een romantische relatie zal leiden tot emoties zoals verdriet en de angst om verlaten te worden. Kwaadheid, frustratie en irritatie worden geadresseerd aan de partner met als doel dat de partner responsief wordt voor de hechtingsbehoeften (Johnson, 2009). Dit kan resulteren in conflict en destructieve cycli van interactie, zoals het demand-withdraw patroon (Johnson, 2009). Conclusie Op basis van bovenstaande literatuur en theoretische beschouwingen, kunnen binnen romantische relaties
interrelaties verondersteld worden tussen de variabelen
behoeftefrustratie benaderd vanuit de ZDT, emoties geconceptualiseerd vanuit de componentiële benadering en demand-withdraw gedrag. Het onderzoek naar de drie basisbehoeften in de context van partnerrelaties is tot op heden echter beperkt en aandacht ging hierin voornamelijk uit naar behoeftebevrediging, een variabele die hoofdzakelijk in verband werd gebracht met individuele uitkomstmaten (La Guardia et al., 2000; La Guardia & Patrick, 2008; Patrick et al., 2007; Ryan et al., 2005). Wetenschappelijk onderzoek dat behoeftefrustratie associeert met relationele concepten, zoals het demandwithdraw conflictpatroon, lijkt niet voorhanden. Bovendien heerst er nog steeds onduidelijkheid over het bestaan van robuuste geslachtsverschillen inzake dit demandwithdraw patroon en is de componentiële benadering van emoties binnen romantische relaties tevens onontgonnen. Huidig onderzoek wil tegemoetkomen aan bovenstaande leemtes in de literatuur door binnen het kader van partnerrelaties te bestuderen hoe behoeftefrustratie zich verhoudt ten aanzien van het demand-withdraw patroon en emotiecomponenten enerzijds en op welke manier de emotiecomponenten een invloed hebben op het demand-withdraw gedrag anderzijds. Bovendien worden deze relaties
21
afzonderlijk voor mannen en vrouwen onderzocht om een beter zicht te krijgen op mogelijke geslachtsverschillen. Op basis van de EFC-T literatuur zijn er bovendien aanwijzingen voor het bestaan van een overkoepelend model waarbij emoties de relatie tussen behoeften en demandwithdraw gedrag mediëren. Deze scriptie poogt eveneens licht te werpen op dergelijk mediatiemodel, evenwel gebruikmakend van een andere invalshoek voor elk van deze concepten.
Hypothesen en Onderzoeksvragen
Afzonderlijke hypothesen omtrent behoeftefrustratie, emoties en demand-withdraw gedrag worden opgesteld met het oog op het krijgen van een beter inzicht in deze specifieke interrelaties. Vervolgens zal een mediatiemodel getoetst worden.
In
voorgaand
onderzoek
werd
een
negatief
verband
geobserveerd
tussen
behoeftebevrediging, conflict en defensieve reacties aangaande dit conflict (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007). Vermits het demand-withdraw patroon een specifiek interactiepatroon is dat plaatsgrijpt in een conflictsituatie (Fincham, 2003), stellen we een hypothese op rond de relatie tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. Bovendien kan men zich de vraag stellen of dit verband verschillend is voor mannen en vrouwen. Hypothese 1a: Is er een positief verband tussen behoeftefrustratie en het demandwithdraw patroon?
Behoeftefrustratie
+
Demand-withdraw
Figuur 1. Hypothese 1. Verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. Er wordt eveneens meer duidelijkheid beoogd omtrent de geslachtsverschillen inzake deze relatie. Onderzoeksvraag 1b: Is deze relatie verschillend voor mannen en vrouwen?
22
Onderzoek in acht nemend dat het demand-withdraw patroon bestudeert, kan verondersteld worden dat vrouwen doorgaans eerder de demand rol opnemen, terwijl mannen vooral withdraw gedrag zullen stellen (Baucom et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey et al., 1993; Vogel & Karney, 2002). Hypothese 2a: Het wife demand-husband withdraw patroon treedt frequenter op dan het husband demand- wife withdraw patroon. Hypothese 2b: Vrouwen stellen meer demand gedrag stellen dan mannen en mannen stellen meer withdraw gedrag dan vrouwen.
Verder wenst deze scriptie de social structure hypothese te toetsen, die stelt dat diegene die agent of change is verandering zal proberen te bewerkstellingen middels verwijtende, eisende en kritische uitlatingen (demand gedrag), terwijl de partner die geen agent of change is de status quo zal trachten te handhaven door zich terug te trekken uit de conversatie (withdraw gedrag). Aldus voorspelt deze assumptie dat het patroon van demand en withdraw gedrag omkeert naargelang men het statuut van agent of change al dan niet heeft. Bijgevolg wordt onderstaande hypothese geformuleerd. Verder worden ook geslachtsverschillen binnen deze relatie nagegaan. Hypothese 2c: De partner (man/vrouw) die agent of change is tijdens de interactietaak zal de demand rol opnemen. De partner (man/vrouw) die geen agent of change is tijdens de interactietaak zal de withdraw rol opnemen. Onderzoeksvraag 2d: Verschilt de relatie tussen het aanreiken van het conflicttopic (agent of change) en de rol die wordt opgenomen (demand versus withdraw) naargelang geslacht?
Zoals reeds vermeld is er weinig onderzoek voorhanden dat behoeften in verband brengt met de componentiële benadering. Bijgevolg tracht deze scriptie deze relatie te exploreren, maar beperkt zich hierbij tot de component van de actietendensen. Immers, deze behelzen de bereidheid om een bepaalde actie uit te voeren (Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005) en aldus kunnen gezien worden als een voorafgaande en voorbereidende stap op het stellen van specifiek gedrag (Fontaine & Scherer, 2013), zoals bijvoorbeeld demand of withdraw gedrag. Allereerst wordt de relatie tussen behoeftefrustratie en de vier actietendensen nagegaan.
23
Onderzoeksvraag 3a: Wat is het verband tussen behoeftefrustratie en de actietendensen, met name de constructieve, de destructieve, de withdraw en de submit aanpak? Onderzoeksvraag 3b: Is het verband tussen behoeftefrustratie en de actietendensen verschillend naargelang geslacht?
De component van de actietendensen wordt eveneens in verband gebracht met het demand-withdraw patroon. Volgende onderzoeksvraag wordt opgesteld: Onderzoeksvraag 4a: Wat is het verband tussen de actietendensen, met name de constructieve, de destructieve, de withdraw en de submit aanpak enerzijds en het demand en withdraw gedrag anderzijds? Onderzoeksvraag 4b: Is het verband tussen de actietendensen en het demand en withdraw gedrag verschillend naargelang geslacht?
Ten slotte wordt een mediatiemodel vooropgesteld. De predictor zal constant gehouden worden, namelijk de totale behoeftefrustratie op de post-interactietaak. Met betrekking tot de uitkomstvariabelen, zullen zowel het totale demand als het totale withdraw gedrag worden bestudeerd. De vier actietendensen zullen worden opgenomen als mediatoren. Onderzoeksvraag
5a:
Welke
actietendensen
mediëren
het
verband
tussen
behoeftefrustratie en demand gedrag en behoeftefrustratie en withdraw gedrag? (zie figuur 2) Om geslachtsverschillen te kunnen bestuderen worden de mediatie-analyses afzonderlijk uitgevoerd voor mannen en vrouwen (onderzoeksvraag 5b).
Actietendensen
Demand Behoeftefrustratie Withdraw
Figuur 2. Onderzoeksvraag 5a. Actietendensen als mediator in het verband tussen behoeften en demand-withdraw.
24
Methode Deelnemers De deelnemers bestonden uit 100 heteroseksuele koppels die vrijwillig participeerden aan de Family Lab Couple Study, een groter observationeel onderzoek bij koppels. Zij werden door studenten van de Universiteit Gent gerekruteerd uit de algemene populatie. Enkel de participanten die zowel deelnamen aan het vragenlijstgedeelte als het observationele luik, werden opgenomen in de studie. Dit brengt de uiteindelijke steekproefgrootte op 95 koppels.
Vermits de studie enkel heteroseksuele koppels includeerde, omvatte de steekproef 95 mannen (50%) en 95 vrouwen (50%). De gemiddelde leeftijd van de mannelijke participant bedroeg 35,15 (SD = 13.97, range 21 – 71). Voor vrouwen was dit 33,12 jaar (SD = 13.60, range 19 – 71). De gemiddelde relatieduur bedroeg 10,87 jaar (SD = 11.29, range 0.5 – 47.08) en 10.66 jaar (SD = 11.16, range 0.5 – 47.08), voor mannen en vrouwen respectievelijk. Het merendeel van de mannelijke deelnemers was getrouwd en samenwonend, maar had kinderen die nog inwoonden (30.5%), terwijl 42,1% geen kinderen had. Verder was 4,2% van de mannen gehuwd, samenwonend en hadden zij kinderen die niet meer thuis verbleven. 15,8% van de mannelijke participanten had een relatie zonder samen te wonen of getrouwd te zijn. Ten slotte maakten 7,4% van de mannen deel uit van een nieuw samengesteld gezin. Logischerwijs doet dezelfde tendens zich voor bij de vrouwelijke participanten: 46,3% van hen geeft aan gehuwd en samenwonend te zijn, maar geen kinderen te hebben, terwijl 31,6% kinderen had die nog inwoonden. Verder was 5.3% van de vrouwen gehuwd en samenwonend, maar hadden de kinderen het ouderlijke huis reeds verlaten. 10,5% bevond zich in een relatie, zonder samenwonend of gehuwd te zijn. Ten slotte gaf 6,3% van de vrouwen aan een nieuw samengesteld gezin te vormen. 10,5% van de vrouwelijke deelnemers bleek ooit reeds gescheiden te zijn geweest. Dit percentage ligt lager bij mannen (7.4%). 14,7% van de vrouwelijke substeekproef gaf aan reeds een breuk of echtscheiding met hun huidige partner te hebben doorgemaakt, terwijl dit 13.7% was voor de mannelijke participanten.
25
Wat het opleidingsniveau van de deelnemers betreft, behaalden 2 mannen (2.1%) en 4 vrouwen (4.2%) een diploma lager onderwijs, 10 mannen (10.5%) en 9 vrouwen (9.5%) een diploma lager secundair onderwijs en 31 mannen (32.6%) en 24 vrouwen (25.3%) een diploma hoger secundair onderwijs. 18 mannen (18.9%) en 37 vrouwen (38.9%) gaven aan dat zij hoger onderwijs van het korte type hadden afgerond, terwijl 33 mannen (34.7%) en 21 vrouwen (22.1%) rapporteerden dat zij hun studies in het hoger onderwijs (lange type) hadden voltooid. Slechts 1 mannelijke participant (1.1%) behaalde een doctoraat. Ten slotte werd ook de huidige beroepssituatie van de deelnemers in kaart gebracht. Voor mannen vond men dat 70,6% betaald werk had. Daartegenover was 4,2% werkloos/werkzoekend, 6,3% gepensioneerd, 1,1% arbeidsongeschikt of student (17.9%). Ook het merendeel van de vrouwelijke deelnemers had een betaalde baan (61.1%). Van de overige participanten waren 4 werkloos/werkzoekend (4.2%), 4 gepensioneerd (4.2%), 2 arbeidsongeschikt (2.1%) en stonden 3 vrouwen in voor het huishouden (3.2%). Verder was 25,3% van de vrouwelijke steekproef student. Procedure Deze scriptie kadert binnen een groter observationeel onderzoek bij koppels, de Family Lab Couple Study genaamd. Studenten van de Universiteit Gent rekruteerden koppels uit hun omgeving en uit de algemene populatie. Heteroseksuele koppels uit Vlaanderen die minstens 1 jaar een relatie hadden en minimum zes maanden samenwoonden of getrouwd waren, werden opgenomen in de studie. Deze koppels ontvingen een enveloppe met hierin een informatiebrief, een hyperlink en codes om online vragenlijsten te kunnen invullen. Daarnaast bevatte de enveloppe een formulier waarop mogelijke data voor het observationele luik van de studie konden worden opgegeven alsook de voorkeur voor de locatie van dit deel: thuis of in de laboratoria van de Universiteit Gent. Voor het vragenlijstgedeelte van start ging, dat ongeveer een uur in beslag nam, gaven participanten online hun schriftelijke geïnformeerde toestemming. De codes specifiek voor man en vrouw zorgden ervoor dat partners van eenzelfde koppel gelinkt konden worden aan elkaar, maar werden niet verbonden aan hun persoonlijke gegevens. Wanneer dit onderdeel voltooid was, nam de Universiteit Gent contact op met de participanten om een afspraak te maken voor het tweede, observationele luik van het onderzoek. Dit deel
26
van de studie werd voorafgegaan door informatie over de procedure en het tekenen van een schriftelijke geïnformeerde toestemming om de interactie te filmen. Tijdens het observationeel gedeelte waren steeds twee studenten aanwezig. Er werd van start gegaan met enkele pre-test metingen. Nadat de koppels elk afzonderlijk een conflicttopic hadden geselecteerd dat een gefrustreerde behoefte weerspiegelde, werd op toevallige wijze geloot wiens onderwerp aan bod komt. Koppels voerden nadien een conflict oplossingstaak uit waarbij ze 10 minuten dienden te discussiëren over het conflicttopic. Volgend op deze interactietaak werden de deelnemers opnieuw gevraagd enkele vragenlijsten in te vullen. Na een korte pauze herbekeken beide partners afzonderlijk hun interactietaak (video-review taak) waarbij de video elke anderhalve minuut automatisch gepauzeerd werd en participanten telkens online enkele vragen beantwoordden. Nadien voerden de koppels een standard stimulus taak uit: een conflictinteractie van een onbekend koppel werd bekeken en elke deelnemer diende de gedachten en gevoelens van de onbekende partner van het andere geslacht te rapporteren telkens wanneer de video werd gestopt. Nadat nog enkele post-metingen werden afgenomen, vond een debriefing over het doel van de studie plaats en werden contactgegevens van een hulpverleningsinstantie aangereikt indien koppels ondersteuning wensten. Een vergoeding van 20 euro werd toegekend na het voltooien van de vragenlijsten en eveneens na het doorlopen van het observationele deel van de studie. Deelnemers werden benadrukt dat gegevens te allen tijde vertrouwelijk en anoniem worden verzameld, opgeslagen en gerapporteerd. Het ethische comité van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent keurde de Family Lab Couple Study goed. Meetinstrumenten Met het oog op de hypothesen en onderzoeksvragen van deze scriptie, worden enkel de data van de momentane meting gedurende de post-interactietaak (kaderend binnen het observationeel gedeelte) in rekening gebracht. De post-interactie metingen werden toegevoegd in bijlage 1.
Verkorte versie van de Basic Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale (BPNSFP: Chen et al., 2014). Om zowel de bevrediging als de frustratie van de behoeften autonomie, competentie en verbondenheid na te gaan, werd de Basic
27
Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale door de hoofdonderzoekers van deze studie (Hinnekens, C., Vanhee, G., & Verhofstadt, L.) aangepast voor intieme relatie. Voor de post-interactie metingen werd deze vragenlijst eveneens ingekort zodat zes items, die gescoord worden van 1 (helemaal niet) tot 5 (helemaal wel), zowel de bevrediging (drie items voor de drie behoeften) als de frustratie van de drie basisbehoeftes (drie items voor de drie behoeften) nagaan. Aldus werd een globale maat voor behoeftesatisfactie en -frustratie verkregen die loopt van 1 tot 5 waarbij hogere scores een grotere mate van behoeftebevrediging of behoeftefrustratie aangeven. De satisfactie en de frustratie van de behoefte autonomie werden respectievelijk nagegaan door de items “Tijdens het gesprek met mijn partner voelde wat ik deed/zei, weergaf wie ik werkelijk ben” en “Tijdens het gesprek met mijn partner voelde ik me verplicht om dingen te doen/zeggen”. Een maat voor competentiesatisfactie en competentiefrustratie zat vervat in de items “Tijdens het gesprek met mijn partner voelde ik me bekwaam in wat ik deed/zei” en “Tijdens het gesprek met mijn partner voelde ik me onzeker over wat ik deed/zei”. De items “Tijdens het gesprek met mijn partner ervoer ik een hechte band met mijn partner” en “Tijdens het gesprek met mijn partner voelde ik dat hij/zij afstandelijk was tegenover mij” peilden respectievelijk naar de satisfactie en de frustratie van verbondenheid. De interne consistentie van de satisfactiedimensie was matig tot goed (α = .69), terwijl deze van de frustratiedimensie zwak was (α = .42).
CoreGRID (Scherer, 2005). Om tegemoet te komen aan het lange tijdsbestek dat dient uitgetrokken te worden voor het afnemen van de GRID, werd de CoreGRID ontwikkeld, een verkorte versie van de GRID met slechts 68 items (Scherer, Fontaine, & Soriano 2013). De vragenlijst wordt onder meer aangewend om bij concrete gebeurtenissen de overeenkomst tussen de items van de (Core)GRID en de situatie na te gaan (e.g. Fontaine, Veirman, Groenvynck, Scherer, 2013). Deze aanpak wordt als uitgangspunt genomen voor deze scriptie. De hoofdonderzoekers van deze studie stelden, op basis van een principale componentenanalyse (PCA), een verkorte versie van de COREGrid op die werd afgenomen tijdens de post-interactietaak. Deze versie werd nogmaals ingekort en tweemaal afgenomen tijdens de video-review taak. Steeds wordt hierin gepeild naar de
28
zes componenten van emoties (appraisals, gevoelens, lichamelijke reacties, motorische expressies, actietendensen en emotieregulatie) op een 7-punten schaal. Het instrument bevat aldus zes schalen met bijbehorende subschalen. Zo bevat de component appraisals vier subschalen, met name de mate van voorspelbaarheid, controle, en in hoeverre de situatie ervaren wordt als negatief of onaangenaam. Ten slotte bevat de component ook een afzonderlijk item rond de attributie van de partner (“Wat tijdens het gesprek gebeurde, werd veroorzaakt door het gedrag van mijn partner”). De onderliggende schalen van de component ‘gevoelens’ peilen naar een hoge of lage power, met andere woorden de mate van controle of het gebrek daaraan (bv. “Ik voelde me rusteloos” en “Ik voelde me sterk”). De derde component, lichamelijke reacties, gaat aan de hand van drie subschalen na in welke mate een individu hoge dan wel lage arousal ervaart en peilt naar de aanwezigheid van distress symptomen (bv. “Ik voelde mijn hartslag versnellen” en “Ik voelde mijn ademhaling versnellen”). De vier subschalen van de component actietendensen toetsen in welke mate een individu in het gesprek een constructieve dan wel een destructieve aanpak hanteert (bv. “ Ik wou schade aanrichten, slaan of iets zeggen dat kwetst” versus “Ik wou me verzetten tegen mijn partner”) en withdraw en submit gedrag stelt (bv. “Ik miste de motivatie om aandacht te schenken aan wat er gebeurde” versus “Ik wou me verzetten tegen mijn partner” en “Ik wilde de wensen van mijn partner inwilligen”). Verder bestond de schaal ‘motorische expressies’ uit 10 items die gegroepeerd kunnen worden in vier subschalen: hoge en lage power met betrekking tot de gelaatsuitdrukkingen (i.e. faciaal) en het spreken (i.e. vocaal). In navolging van Fontaine et al. (2007) werd de zesde emotieregulatiecomponent, die kan worden onderverdeeld in de dimensies disregulatie, suppressie en integratie, opgenomen in deze verkorte vragenlijst. De aanwezigheid van vijftien verschillende subjectieve emotietermen werd eveneens bevraagd (Scherer, 2004, 2005). Wat de betrouwbaarheid van de variabelen relevant voor onze onderzoeksvragen betreft, werd Cronbach’s alfa berekend voor de vier schalen van de component actietendensen. De interne consistentie van de mate van constructieve en destructieve aanpak was zwak (α = .52 en α = .44 respectievelijk). De waarden liggen nog lager voor de twee overige schalen, namelijk de mate van withdraw aanpak (α = .38) en submit aanpak (α = .35).
29
Couple Interaction Rating System (CIRS: Heavey, Gill, & Christensen, 1996; Heavey et al., 1993). De CIRS is een codeersysteem dat gebruikt wordt om geobserveerde interactiepatronen van koppels in kaart te brengen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een Likert schaal van 0 (helemaal niet) tot 9 (veel) en dienen de codeerders de frequentie en intensiteit van het gedrag per individu in rekening te brengen. De CIRS bevat 13 dimensies van afzonderlijke gedragingen, waarvan er vijf aangewend worden om het demand-withdraw patroon te meten: blame, pressure for change, withdraws, avoidance en discussion. De demand code criteria omvatten blame (bijvoorbeeld het gebruiken van sarcasme, kritiek of beschuldigingen uiten aan het adres van de partner) en pressure for change (zoals zeuren, eisen, verzoeken). Withdraws (bijvoorbeeld stil worden, de blik afwenden, zich terugtrekken), avoidance of actief de discussie trachten te omzeilen (bijvoorbeeld door van onderwerp te veranderen) en discussie (de bereidheid om het probleem te bespreken, omgekeerd gescoord) vormen samen de withdraw component. Op deze manier kan een demand-withdraw score berekend worden per koppel. Exploratorische factoranalyse genereerde twee factoren waarop de demand items en de withdraw items afzonderlijk laadden, een bevinding die de constructvaliditeit van het instrument onderbouwt (Sevier, Simpson, & Christensen, 2004). De codeerders, vier studenten klinische psychologie, ondergingen een gezamenlijke training tot een voldoende interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd behaald. Nadien beoordeelden zij onafhankelijk dezelfde discussies, met uitzondering van de door henzelf aangebrachte koppels. Cronbach’s alfa bedroeg .85 voor demand en .79 voor withdraw gedrag, wat een goede interne consistentie weerspiegelt.
30
Resultaten Overzicht van de Analyses
Allereerst worden descriptieve kenmerken van de variabelen voorgesteld, waarbij geslachtsverschillen tussen de voornaamste variabelen worden nagegaan aan de hand van een gepaarde t-toets. Om de lineaire samenhang tussen de belangrijkste studievariabelen na te gaan, worden eveneens Pearson-correlatiecoëfficiënten berekend. Aangezien de studie partners, en dus afhankelijke data, bestudeert maar regressieanalyses onafhankelijke observaties en ongecorreleerde fouttermen vereisen (Field, 2013), werd ervoor geopteerd de hypothesen en onderzoeksvragen te toetsen afzonderlijk voor mannen en vrouwen en dit aan de hand van multivariate regressie-analyses. Om de resultaten tussen beide groepen te vergelijken, wordt de effectgrootte ‘partial eta squared’ berekend. Hypothesen 2a en 2b worden onderzocht middels een gepaarde t-toets. Hypothese 2c wordt nagegaan aan de hand van een one-way MANOVA en onderzoeksvraag 2d aan de hand van een two-way MANOVA. Voor het mediatiemodel wordt gebruik gemaakt van de bootstrap methode. De macro, een syntax file die werd ontwikkeld door Preacher & Hayes (2004) voor het SPSS-pakket, wordt hiervoor aangewend. In navolging van deze auteurs werd geopteerd voor de macro Indirect. Voor alle statistische analyses wordt een alfa-niveau van 5% gehanteerd. Voor de verwerking van de data wordt gebruik gemaakt van het statistisch verwerkingsprogramma SPSS, versie 22.0.
Beschrijvende Statistiek
Gemiddelden en standaarddeviaties. In tabel 1 worden de gemiddelden en standaarddeviaties voorgesteld voor mannen en vrouwen afzonderlijk en worden geslachtsverschillen weergegeven, in kaart gebracht aan de hand van een gepaarde t-test. In het linkerdeel van de tabel worden deze gegevens gerepresenteerd voor de metingen uit het vragenlijstgedeelte. Rechts vindt men de resultaten van de analyses gebaseerd op de momentane metingen.
31
Uit de resultaten van de vragenlijsten blijkt er enkel een significant verschil te bestaan tussen de mate van wife demand-husband withdraw communicatie gerapporteerd door mannen (M = 11.57) en door vrouwen (M = 13.24). Voor de andere studievariabelen bleken geen geslachtsverschillen te kunnen worden weerhouden. Bovendien vindt men, zoals reeds geïndiceerd door voorgaande onderzoeken, een beduidend geslachtsverschil terug met betrekking tot de mate van zowel demand- als withdraw gedrag. Immers, vrouwen scoren hoger dan mannen wat demand gedrag betreft, terwijl het tegenovergestelde patroon zich voordoet inzake withdraw gedrag. Voor de momentane metingen bleken er geen significante verschillen te bestaan tussen mannen en vrouwen.
Correlationele analyses. Ten slotte worden ook de correlationele analyses gepresenteerd voor mannen en vrouwen afzonderlijk, zowel voor de data van het vragenlijstgedeelte (tabel 2) als het observationele luik (tabel 3). Wat de algemene metingen betreft, kon men voor beide geslachten over het algemeen een positieve correlatie weerhouden tussen het ervaren van behoeftefrustratie en het optreden van het totale demand-withdraw patroon en de twee complementaire communicatiepatronen. Enkel voor de vrouwelijke participanten bleek hun behoeftefrustratie niet significant gerelateerd aan het door hen gerapporteerde optreden van wife demand-husband withdraw communicatie. Dit was wel het geval voor het husband demand-wife withdraw patroon.
Dezelfde correlationele analyses werden uitgevoerd voor de variabelen die momentaan werden gemeten. Resultaten worden weergegeven in tabel 3. Hierbij kan men vaststellen dat voor mannen een hogere mate van behoeftefrustratie tijdens de interactie samengaat met meer demand gedrag en meer withdraw, terwijl dit voor vrouwen enkel geldt met betrekking tot het demand gedrag. Verder vindt men positieve correlatiecoëfficiënten terug tussen algemene behoeftefrustratie en de neiging tot een destructieve aanpak tijdens het gesprek enerzijds en het verlangen er zich psychisch of emotioneel uit te onttrekken (withdraw gedrag). De mate waarin men zich constructief (constructieve aanpak) of toegeeflijk wilde opstellen ten aanzien van de partner (submit gedrag) hing voor beide geslachten niet samen met de mate van behoeftefrustratie.
32
Ten slotte worden de actietendensen in verband gebracht met het demand en withdraw patroon. Zich afwijzend en onwelwillend opstellen in communicatie (destructieve aanpak), bleek gepaard te gaan met meer demand gedrag bij mannen en vrouwen. Voorts bleek uit de vrouwelijke data dat hoe groter het verlangen om de situatie aan te pakken en hindernissen te overwinnen (constructieve aanpak) of de wens zich niet volledig te engageren in het gesprek (withdraw gedrag) hoe kritischer en verwijtender zij zich opstelden (demand patroon). Wat het withdraw gedrag betreft, vindt men voor vrouwen dat de destructieve aanpak hand in hand gaat met het zich psychologisch en emotioneel terugtrekken uit het gesprek (withdraw patroon). Voor mannen geldt dit evenzeer. Ten slotte bleek, in lijn met de verwachtingen, dat hoe minder mannen de situatie constructief wilden benaderen (constructieve aanpak) en hoe meer zij wensten het initiatief van het gesprek aan hun partner over te laten (submit gedrag), hoe meer zij zich terugtrokken uit de interactie (withdraw patroon).
33
Tabel 1. Gemiddelden, standaarddeviaties en t-statistieken (gepaarde t-toets) voor mannen en vrouwen voor de behoeften, het demand-withdraw patroon en de vier actietendensen, links gemeten gedurende het vragenlijstgedeelte, rechts gemeten gedurende het observationele luik
Variabelen
Mannen
Vrouwen
Mannen
Vrouwen
(n = 95)
(n = 95)
(n = 95)
(n = 95)
M
SD
M
SD
t(94)
M
SD
M
SD
t(94)
Variabelen
Behoeftefrustratiea
1.65
0.50
1.66
0.55
-0.14
2.14
0.88
2.33
1.06
-1.32
Behoeftefrustratied
Autonomie frustratiea
1.87
0.66
1.81
0.66
0.65
2.41
1.55
2.29
1.59
0.57
Autonomie frustratied
Competentie frustratiea
1.69
0.65
1.83
0.82
-1.36
2.21
1.33
2.49
1.52
-1.29
Competentie frustratied
Verbondenheid frustratiea
1.39
0.50
1.34
0.55
0.75
1.82
1.13
2.19
1.43
-1.99
Verbondenheid frustratied
Totaal demand-withdrawb
21.80
9.10
23.53
8,55
-1.81
2.76
1.35
3.19
1.82
-2.26*
Demand gedrage
Husband demand-wife
10.23
5.32
10.28
4.90
-.092
2.57
1.11
2.15
0.70
3.26**
Withdraw gedrage
11.57
5.84
13.24
5.82
-2.84**
withdraw communicatiec Wife demand-husband withdraw communicatiec
34
5.14
0.99
5.12
1.20
0.14
Actietendensen: mate van constructieve aanpakf
1.60
0.71
1.68
0.96
-0.81
Actietendensen: mate van destructieve aanpakf
1.34
0.60
1.40
0.72
-0.71
Actietendensen: mate van withdraw gedragf
3.68
1.18
3.39
1.35
1.59
Actietendensen: mate van submit aanpakf
Noot: M = gemiddelde; SD = standaarddeviatie; n = aantal deelnemers binnen de substeekproef; t = t-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden *p < .05, **p < .01, ***p < .001. a
Gemeten aan de hand van Basic Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale op een 5 punten-schaal; b Gemeten aan de hand van
Communication Pattern Questionnaire, schaal lopende van 0 tot 54; c Gemeten aan de hand van Communication Pattern Questionnaire, schaal lopende van 0 tot 27; d Gemeten aan de hand van de verkorte Basic Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale op een 5 puntenschaal; e Gemeten aan de hand van de Couple Interaction Rating System op een 9 punten-schaal; f Gemeten aan de hand van CoreGRID op een 7-punten schaal
35
Tabel 2. Pearson correlaties tussen de behoeften en het demand-withdraw patroon volgens mannen (boven de diagonaal) en vrouwen (onder de diagonaal), gemeten aan de hand van vragenlijsten Variabelen
1.
1. Behoeftesatisfactie
2.
3.
4.
5.
-.75**
-.35**
-.22*
-.35**
.36**
.25*
.33**
.80**
.83**
2. Behoeftefrustratie
-.79**
3. Totaal demand-withdraw
-.30**
.27**
-.23*
.26*
.76**
-.25*
.18
.83**
patroon 4. Husband demand-wife
.33**
withdraw communicatie 5. Wife demand-husband withdraw communicatie *p < .05, **p < .01.
36
.27**
Tabel 3. Pearson correlaties tussen de behoeften, het demand-withdraw patroon en de vier actietendensen volgens mannen (boven de diagonaal) en vrouwen (onder de diagonaal), momentane meting Variabelen
1.
1. Behoeftesatisfactie
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
-.49**
-.21*
-.23*
-.02
-.29**
-41**
-.14
.29**
.34**
.04
.28**
.44**
-.09
.09
.19
.27**
.08
.07
-.37**
.31**
.32**
.07
-.05
-.09
.20*
.50**
-.01
2. Behoeftefrustratie
-.43**
3. Demand gedrag
-.37**
.21**
4. Withdraw gedrag
-.10
.07
.37**
5. Actietendensen: mate van
-.04
.02
.25*
-.01
-.44**
.36**
.58**
.26*
.30**
-.34**
.29**
.30**
.16
-.07
.36**
-.16
.03
-.03
-.04
.39**
.17
constructieve aanpak 6. Actietendensen: mate van destructieve aanpak 7. Actietendensen: mate van
.20
withdraw gedrag 8. Actietendensen: mate van submit gedrag *p < .05, **p < .01, ***p < .001. 37
.15
Verklarende Statistiek: Toetsing van de Hypothesen en Onderzoeksvragen
Het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. De eerste hypothese (hypothese 1a), die een positieve relatie vooropstelt tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon, wordt bestudeerd met betrekking tot de momentane metingen van de post-interactietaak. De analyses worden afzonderlijk uitgevoerd voor mannen en vrouwen en effectgroottes worden gehanteerd om de sterkte van de verbanden te kunnen vergelijken tussen beide geslachten.
Een multivariate regressie werd verricht, waarbij de koppelpatronen (totale demandwithdraw patroon, het husband demand-wife withdraw patroon, het wife demandhusband withdraw patroon) werden geregresseerd op de totale behoeftefrustratie. Deze resultaten worden voorgesteld in het bovenste gedeelte van tabel 4. Vervolgens wordt een multivariate analyse uitgevoerd, afgebeeld in het onderste gedeelte van tabel 4, waarbij de individuele gedragspatronen (het demand en withdraw gedrag) worden opgenomen als afhankelijke variabelen en de totale behoeftefrustratie als predictor. Uit de multivariate test, die de koppelpatronen in rekening brengt, wordt duidelijk dat de totale behoeftefrustratie, ervaren tijdens de interactie, voor mannen een globaal effect heeft op het geheel van uitkomstvariabelen (Wilks’ Lambda = .78, F (3, 91) = 8.48, p < .001). Dit is echter niet het geval voor vrouwen (Wilks’ Lambda = .92, F (3, 91) = 2.58, p = .058). Bijgevolg wordt enkel aandacht besteed aan de univariate toetsen van de mannelijke substeekproef. Hieruit wordt duidelijk dat de totale behoeftefrustratie tijdens de interactie voor mannen en vrouwen een significante predictor vormt voor het optreden van het demand-withdraw gedrag van het koppel. Ook de mate waarin men de basisbehoeften als gefrustreerd beoordeelde, hing positief samen met het optreden van het husband demand-wife withdraw en het wife demand-husband withdraw patroon tijdens de interactietaak. Wanneer de multivariate test die het demand en withdraw gedrag bestudeert in acht wordt genomen, wordt analoog aan bovenstaande analyse een significant globaal effect aangetroffen voor mannen (Wilks’ Lambda = .82, F (2, 92) = 10.36, p < .001), maar niet voor vrouwen (Wilks’ Lambda = .96, F (2, 92) = 2.03, p = .137). Aldus is het niet gegrond de univariate toetsen voor vrouwen verder te interpreteren (Field, 2013). Voor
38
mannen blijkt, in lijn met de correlationele analyses, dat de mate van behoeftefrustratie positief is geassocieerd met het demand en het withdraw gedrag. Men kan concluderen dat hypothese 1a enkel bevestigd kan worden voor mannen. Met het oog op eventuele geslachtsverschillen, dient ten slotte opgemerkt te worden dat alle verbanden sterker bleken voor mannen dan voor vrouwen.
Tabel 4. Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van totale behoeftefrustratie op het totale demand-withdraw patroon en het husband demand-wife withdraw patroon (bovenaan) en de invloed van totale behoeftefrustratie op het demand en withdraw gedrag (onderaan) Mannen (n = 95)
Vrouwen (n = 95)
Variabelen
F (1,93)
b
t(93)
ηp 2
F (1,93)
b
t(93)
ηp 2
Behoeftefrustratiea
24.67***
0.46
4.97***
.210
5.55
0.20
2.36
.056
Behoeftefrustratieb
12.62**
0.33
3.55**
.119
1.60
0.10
1.26
.071
Behoeftefrustratiec
18.15***
0.60
4.26***
.163
5.69
0.30
2.39
.058
Behoeftefrustratied
8.35**
0.44
2.89**
.082
4.10
0.35
2.03
.042
Behoeftefrustratiee
12.47**
0.43
3.53**
.118
0.44
0.05
0.66
.005
Noot: F = F-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; b = ongestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; ηp 2 = partial eta squared a
Totale demand-withdraw patroon als afhankelijke variabele;
b
Husband demand-wife
withdraw patroon als afhankelijke variabele; c Wife demand-husband withdraw patroon als afhankelijke variabele;
d
Demand gedrag als afhankelijke variabele;
e
Withdraw
gedrag als afhankelijke variabele **p < .01, ***p < .001.
Frequentie van het wife demand-husband withdraw patroon. Hypothese 2a stelt dat het wife demand-husband withdraw patroon frequenter optreedt dan het husband
39
demand-wife withdraw patroon. Resultaten van de gepaarde t-toets bevestigen deze hypothese. Immers, het voorkomen van de wife demand-husband withdraw interactie (M = 2.91, SD = 1.30) is waarschijnlijker dan het optreden van de husband demand-wife withdraw (M = 2.41, SD = 0.83), t (189) = 5.44, p < .001). Voor de momentane meting was het mogelijk om het demand gedrag van het withdraw gedrag te scheiden. Er werd gevonden dat vrouwen (M = 3.19, SD = 1.82) tijdens de interactietaak significant meer demand gedrag stelden dan mannen (M = 2.76, SD = 1.35), terwijl mannen (M = 2.57, SD = 1.11) meer withdraw gedrag stelden dan vrouwen (M = 2.15, SD = 0.70) (t (94) = 2.26, p = .026 voor demand gedrag en t (94) = 3.26, p = .002 voor withdraw gedrag). Deze resultaten onderschrijven hypothese 2b en tonen aan dat vrouwen over het algemeen meer de demand rol innemen en mannen meer de withdraw rol.
Het verband tussen agent of change en het demand-withdraw patroon. Om de hypothese te toetsen dat de partner (man/vrouw) die agent of change is tijdens de interactietaak en derhalve het conflicttopic aanreikt de demand rol zal opnemen en de partner (man/vrouw) die geen agent of change is de withdraw rol zal opnemen. (hypothese 2a), wordt een one-way MANOVA uitgevoerd met agent of change als categorische onafhankelijke variabele en het demand en withdraw gedrag als afhankelijke variabelen. De initiator van het conflict heeft een duidelijk multivariaat effect op de uitkomstvariabelen (Wilks’ Lambda = .79, F (2,187) = 23.71, p < .001) en meer specifiek zowel op het demand als het withdraw gedrag (resp. F (1,188) = 11.83, p = .001 en F (1,188) = 11.83, p < .001). De partner die agent of change is stelt immers significant meer demand gedrag dan diegene die geen agent of change is (gemiddelde waarde van demand gedrag als men agent of change is 3,36 en gemiddelde waarde van demand gedrag als men geen agent of change is 2.58, t (188) = -3.44, p = .001). Omgekeerd geldt dat diegene die het onderwerp aanreikt minder withdraw gedrag zal stellen dan de partner die het onderwerp niet aankaart (gemiddelde waarde van withdraw gedrag als men agent of change is 2,05 en gemiddelde waarde van withdraw gedrag als men geen agent of change is 2.68, t (188) = 4.82, p < .001). Dit zijn resultaten die hypothese 2c onderschrijven.
Om na te gaan of de relatie tussen het aanreiken van het conflicttopic (met andere woorden agent of change zijn) en de rol die wordt opgenomen (demand versus withdraw)
40
verschilt naargelang geslacht (onderzoeksvraag 2d) wordt een two-way MANOVA uitgevoerd waarbij een interactieterm opgenomen wordt in het model. De multivariate test voor de interactieterm is significant voor de verschillende uitkomstvariabelen (Wilks’ Lambda = . 92, F (2, 185) = 7.81, p = .001), wat impliceert dat er een interactie bestaat tussen geslacht en agent of change. Meer specifiek wordt enkel het withdraw gedrag beïnvloed door deze interactieterm (F (1,186) = 15.56, p < .001) en niet het demand gedrag (F (1,186) = 2.36, p = .126). Figuur 3 en Figuur 4 geven deze effecten grafisch weer. Het effect van het al dan niet initiator zijn van het conflicttopic op het withdraw gedrag is afhankelijk van geslacht. Immers, wanneer men zelf het conflicttopic aanbrengt en verandering wenst bij de partner is er weinig verschil tussen mannen en vrouwen in de mate van withdraw gedrag. Echter, wanneer de andere partner het onderwerp aanreikt, zullen mannen meer withdraw gedrag stellen dan vrouwen. Het verband tussen het al dan niet agent of change zijn tijdens de interactietaak en de mate waarin demand gedrag wordt gesteld is onafhankelijk van geslacht. Met andere woorden heeft het al dan niet agent of change zijn gedurende het conflicttopic bij mannen en vrouwen hetzelfde effect op de mate van hun demand gedrag.
4
Vrouw
3,8
Man
Demand gedrag
3,6 3,4 3,2 3 2,8 2,6 2,4 Geen initiator
Initiator
Figuur 3. Gemiddeld demand gedrag van mannen en vrouwen in functie van het al dan niet initiator zijn in de interactietaak.
41
3,4
Vrouw Man
3,2
Withdraw gedrag
3 2,8 2,6 2,4 2,2 2 1,8 Geen initiator
Initiator
Figuur 4. Gemiddeld withdraw gedrag van mannen en vrouwen in functie van het al dan niet initiator zijn in de interactietaak.
Het verband tussen behoeftefrustratie en actietendensen. Deze sectie bestudeert de relatie tussen behoeftefrustratie en de vier actietendensen (onderzoeksvraag 3a) en onderzoekt eveneens geslachtsverschillen inzake deze relatie (onderzoeksvraag 3b). Om de omvang van deze sectie te beperken werd ervoor geopteerd enkel de totale score van behoeftefrustratie, gemeten in de post-interactietaak op te nemen in het model. Opnieuw worden data afzonderlijk geanalyseerd voor mannen en vrouwen.
Een multivariate analyse werd uitgevoerd met de totale behoeftefrustratie als predictor en de vier actietendensen (i.e. mate van constructieve aanpak, destructieve aanpak, withdraw gedrag en submit gedrag) als uitkomstvariabelen. Resultaten worden gepresenteerd in tabel 5. De multivariate toets gaf een significant globaal effect weer van behoeftefrustratie op de uitkomstvariabelen voor mannen (Wilks’ Lambda = .75, F (4,90) = 7.36, p < .001) en vrouwen (Wilks’ Lambda = .84, F (4,90) = 4.35, p = .003). Voor mannen geldt dat dit effect vooral samenhangt met de mate van destructieve aanpak en withdraw gedrag. Uit de univariate toetsen wordt duidelijk dat voor de vrouwelijke participanten eveneens een significant verband bestaat tussen behoeftefrustratie en een destructieve aanpak enerzijds en de mate van withdraw gedrag anderzijds. Zowel voor mannen als vrouwen geldt dat, in lijn met de correlationele analyses, hoe meer gefrustreerd men zijn basisbehoeften
42
ervaart, hoe meer men geneigd zal zijn om de partner te kwetsen of zich ertegen te verzetten (destructieve aanpak) en hoe meer men wenst het initiatief van het gesprek aan de partner over te laten (withdraw gedrag). De sterkte van het verband tussen behoeftefrustratie en de destructieve aanpak verschilt echter naargelang geslacht: de relatie is sterker voor vrouwen dan voor mannen (resp. η p 2 = .129 en ηp 2 = .077). Het omgekeerde geldt voor het verband tussen behoeftefrustratie en het withdraw gedrag (ηp 2
= .169 voor mannen en ηp 2 = .083 voor vrouwen).
Tabel 5. Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van de totale behoeftefrustratie op de vier actietendensen Mannen (n = 95)
Vrouwen (n = 95)
F (1,93)
b
t(93)
ηp 2
F (1,93)
b
t(93)
ηp 2
Behoeftefrustratiea
0.16
0.05
0.40
.002
0.05
0.03
0.22
.001
Behoeftefrustratieb
7.71**
0.22
2.78**
.077
13.75***
0.33
3.71***
.129
Behoeftefrustratiec
22.62***
0.30
4.76***
.196
8.46**
0.20
2.91**
.083
Behoeftefrustratied
0.83
-0.13
-0.91
.009
0.07
0.03
0.26
.001
Variabelen
Noot: F = F-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; b = ongestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; ηp 2 = partial eta squared a
Constructieve aanpak als afhankelijke variabele; b Destructieve aanpak als
afhankelijke variabele; c Withdraw gedrag als afhankelijke variabele; d Submit gedrag als afhankelijke variabele ** p < . 01, *** p < . 001.
Het verband tussen actietendensen en het demand-withdraw patroon. Dit onderdeel poogt aan de hand van multivariate regressie-analyses een antwoord te bieden op de vraag wat het verband is tussen de vier actietendensen enerzijds en het demand en withdraw gedrag anderzijds (onderzoeksvraag 4a). Geslachtsverschillen worden eveneens in kaart gebracht (onderzoeksvraag 4b). De focus wordt gelegd op uitkomstvariabelen die individueel gedrag weerspiegelen (i.e. demand en withdraw
43
gedrag) in tegenstelling tot patronen tussen partners (i.e. totaal demand-withdraw patroon, husband demand – woman withdraw en woman demand – husband withdraw patroon). Vooraleer overgegaan wordt tot de analyses, dient de assumptie van multicollineariteit te worden getoetst. De VIF-coëfficiënten van de vier actietendensen variëren respectievelijk tussen de 1.06 en 1.44 voor mannen en tussen de 1.23 en 1.35 voor vrouwen. Dit geeft aan dat de correlatie tussen de predictoren aanvaardbaar is en multivariate analyses verantwoord zijn. Een regressie-analyse wordt uitgevoerd waarbij de actietendensen opgenomen worden als predictoren en het demand en withdraw gedrag als afhankelijke variabelen. Resultaten worden weergegeven in tabel 6. Wat betreft de actietendensen, had de mate van constructief en destructief gedrag voor mannen een significant effect op beide uitkomstvariabelen (resp. Wilks’ Lambda = .81, F (2, 89) = 10.40, p < .001 voor constructieve aanpak en Wilks’ Lambda = .89, F (2, 89) = 5.29, p = .007 voor destructieve aanpak). De mate van constructieve aanpak bleek enkel gelinkt aan het withdraw gedrag, terwijl een destructieve aanpak zowel een invloed uitoefende op het demand als het withdraw gedrag. In lijn met de correlationele analyses bleek de wil om de situatie aan te pakken en hindernissen te overwinnen (constructieve aanpak) samen te hangen met het stellen van minder withdraw gedrag. Hoe meer mannen het verlangen ervaren om zich te verzetten tegen de partner of haar te kwetsen (destructieve aanpak), hoe meer demand en hoe meer withdraw gedrag zij zullen stellen. Voor vrouwen daarentegen bleek enkel de destructieve aanpak gelinkt aan beide uitkomstvariabelen (Wilks’ Lambda = . 76, F (2,89) = 14.08, p < .001) in die zin dat het zowel een zeer sterk effect had op haar demand als op haar withdraw gedrag. In lijn met de verwachtingen hangt de mate van destructieve aanpak positief samen met de hoeveelheid demand en withdraw gedrag. Ten slotte vond men dat hoe meer vrouwen geneigd waren om het probleem aan te pakken, hoe meer demand gedrag zij stelden. Om de geslachtsverschillen inzake deze relatie na te gaan, worden de effectgroottes tussen mannen en vrouwen vergeleken. De destructieve aanpak bleek een veel sterkere invloed op het demand gedrag te hebben bij vrouwen (ηp 2 = .236) dan bij mannen (ηp 2 = .0.79). Voor het withdraw gedrag was deze relatie ongeveer even sterk voor beide geslachten, met effectgroottes die een klein tot middelgroot effect representeren (ηp 2 = .043 voor mannen, ηp 2 = .053 voor vrouwen). De constructieve
44
Tabel 6. Resultaten multivariate regressie-analyse: de invloed van de vier actietendensen op het demand gedrag (bovenaan) en withdraw gedrag (onderaan) Mannen (n = 95)
Vrouwen (n = 95)
F (1,90)
b
t(90)
ηp 2
F (1,90)
b
t(90)
ηp 2
Constructieve aanpaka
3.51
0.26
1.87
.037
4.17*
0.30
2.04*
.044
Destructieve aanpaka
7.74***
0.61
2.78***
.079
27.87***
0.94
5.28***
.236
Withdraw gedraga
0.38
-0.17
-.62
.004
3.13
0.41
1.77
.034
Submit gedraga
0.18
0.05
.42
.002
5.43
-0.29
-2.33
.057
Constructieve aanpakb
15.72***
-0.41
-3.97***
.149
0.25
-0.03
-0.50
.003
Destructieve aanpakb
4.02*
0.33
2.01*
.043
5.03*
0.19
2.25*
.053
Withdraw gedragb
2.15
0.30
1.47
.023
0.42
0.07
0.65
.005
Submit gedragb
1.53
0.11
1.24
.017
0.39
-0.04
-0.62
.004
Variabelen
Noot: F = F-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; b = ongestandaardiseerd regressiegewicht; t = t-toetsstatistiek met aantal vrijheidsgraden; ηp 2 = partial eta squared a
Demand gedrag als afhankelijke variabele; b Withdraw gedrag als afhankelijke variabele
*p < .05, ***p < .001.
45
aanpak daarentegen was sterker negatief gerelateerd met het withdraw patroon bij mannen (ηp 2 = .149) dan bij vrouwen (ηp 2 = .003). De relatie tussen de constructieve aanpak en het demand gedrag bleek dan weer niet beduidend te verschillen (ηp 2 = .037 voor mannen, ηp 2 = .044 voor vrouwen).
Actietendensen als mediator binnen het verband tussen behoeftefrustratie en het demand en withdraw gedrag. Baron en Kenny (1986) stellen vier voorwaarden voorop waaraan voldaan moet zijn om te kunnen spreken van een mediator. Figuur 5 stelt deze voorwaarden grafisch voor. Allereerst dient de predictor een significante voorspeller te zijn van de uitkomstvariabele (c ≠ 0). Vervolgens is het noodzakelijk dat de predictor een significante invloed heeft op de mediator (a ≠ 0). De derde voorwaarde die de auteurs aanvoeren is de aanwezigheid van een significant effect van de mediator op de uitkomstvariabele, na controle voor de onafhankelijke variabele (b ≠ 0). Ten slotte moet er, na controle van de mediërende variabele, nagegaan worden of er nog een effect bestaat van de predictor op de uitkomstvariabele (c’ = 0). Indien c’ = 0 spreekt men over volledige mediatie vermits de mediator het verband tussen de predictor en de uitkomstvariabele volledig verklaart. Is c’ kleiner dan c, spreekt men over een gedeeltelijke of partiële mediatie wat impliceert dat er een direct verband blijft bestaan tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele wanneer de mediator in rekening wordt gebracht. Met andere woorden, het effect van de predictor op de uitkomstvariabele is verminderd, maar is nog steeds significant is. Het is bijgevolg belangrijk na te gaan of deze reductie beduidend is en of derhalve het indirect effect (a x b) statistisch significant is. Deze toetsing (a x b = 0) gebeurt aan de hand van de Sobel test (Sobel, 1982) of de bootstrap methode. Deze scriptie hanteert de bootstrap methode vermits deze verschillende methodologische voordelen biedt in vergelijking met de Sobel test (voor een overzicht, zie Hayes, 2009; MacKinnon, Lockwood, Hoffman, West & Sheets, 2002; Preacher & Hayes, 2004, 2008). De bootstrap methode kan gezien worden als een soort ‘resampling’ strategie waarbij uit de steekproef verschillende steekproeven van dezelfde grootte worden genomen met teruglegging en dit bij voorkeur 5000 keer (Hayes, 2009). Op die manier wordt voor elke substeekproef het indirect effect geschat wat een puntschatting en een 95% gecorrigeerd betrouwbaarheidsinterval van dit indirect effect oplevert voor de bestaande steekproef (Hayes, 2009). De significantie van het indirect effect wordt nagegaan door te controleren
46
Predictor
Uitkomstvariabele c
Mediator a
b
Predictor
Uitkomstvariabele c’
Figuur 5. Grafische voorstelling van het totaal effect c, het direct effect c’ en het indirect effect a en b
of het betrouwbaarheidsinterval nul omvat (Hayes, 2009; Preacher & Hayes, 2004). Voor deze scriptie gebeurt deze toets aan de hand van de macro Indirect, uitgeschreven door Preacher en Hayes (2004). Het is belangrijk op te merken dat de output ongestandaardiseerde regressiegewichten produceert.
In onderstaande secties wordt allereerst nagegaan of een mediatie-analyse gefundeerd is door te controleren of de resultaten voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden van Baron en Kenny (1986). Er dient opgemerkt te worden dat recente literatuur (Hayes, 2009; Rucker, Preacher, Tormala & Petty, 2011) aangeeft dat de afwezigheid van dergelijk totaal effect (c is niet significant) het bestaan van een significant indirect effect niet uitsluit. Immers, in acht nemend dat het totaal effect (c) de som vormt van het direct effect (c’) en het indirect effect (a x b), is het mogelijk dat het direct en het indirect effect een tegengestelde richting hebben waardoor het totaal effect gelijk is aan nul. Bijgevolg worden, om te onderzoeken of mediatie-analyses verantwoord zijn, in onderstaande secties enkel resultaten besproken die voldoen aan de voorwaarde dat de predictor een significante invloed heeft op de mediator (a ≠ 0) en de mediator een effect heeft op de uitkomstvariabele na controle voor de onafhankelijke variabele (b ≠ 0). Doorheen de analyses zal de predictor constant gehouden worden, namelijk de totale
behoeftefrustratie
op
de
post-interactietaak.
47
Met
betrekking
tot
de
uitkomstvariabelen, zullen zowel het totale demand als het totale withdraw gedrag worden bestudeerd. De vier actietendensen zullen afwisselend worden opgenomen als mediatoren. Op deze manier tracht een antwoord te worden gevonden op onderzoeksvraag 5a die wil nagaan welke actietendensen het verband tussen behoeftefrustratie en demand gedrag en behoeftefrustratie en withdraw gedrag mediëren. Net zoals voorgaande toetsen, zullen ook de mediatie-analyses afzonderlijk worden uitgevoerd voor mannen en vrouwen om geslachtsverschillen te kunnen bestuderen in deze mediaties (onderzoeksvraag 5b).
De mediërende rol van actietendensen bij mannen. De output voor mannen, verkregen aan de hand van de macro Indirect (Preacher & Hayes, 2004), wordt weergegeven in tabel 7. Allereerst wordt nagegaan welke modellen voldoen aan de twee vooropgestelde voorwaarden van Baron en Kenny (1986) (i.e. a ≠ 0 en b ≠ 0). Uit de analyses blijkt dat de onafhankelijke variabele behoeftefrustratie een invloed heeft op de destructieve aanpak (a-pad). Ook de destructieve aanpak bleek positief geassocieerd met het demand gedrag na controle voor de predictor (b-pad). Bijgevolg blijkt een verdere inspectie van het indirect effect gefundeerd. Een destructieve aanpak speelt inderdaad een mediërende rol in dit model vermits het 95% gecorrigeerd betrouwbaarheidsinterval nul niet omvat (ab). Hoewel het effect van de predictor op de afhankelijke variabele is gereduceerd (c’ < c), bleef de invloed van behoeftefrustratie op het demand gedrag na controle voor de destructieve aanpak significant, resultaten die een partiële mediatie impliceren. Figuur 6 geeft deze resultaten grafisch weer. Tevens blijkt er een significant verband te bestaan tussen een destructieve aanpak en withdraw gedrag, na controle voor behoeftefrustratie (b-pad). Het a-pad dat de invloed weerspiegelt van behoeftefrustratie op de destructieve aanpak bleef logischerwijs dezelfde als in bovenstaande analyse (a-pad). Vermits zowel het a-pad als het b-pad significant worden bevonden, wordt het mediatie-effect getoetst. Hierbij stelt men vast dat de destructieve aanpak een mediërende variabele vormt
(ab). Hoewel
behoeftefrustratie, na controle voor de mediator, nog steeds een significant effect heeft op het withdraw gedrag (c’-pad), constateert men dat de invloed kleiner is dan het totaal effect van behoeftefrustratie op withdraw gedrag (c-pad). Dit toont aan dat de destructieve aanpak een partiële mediator vormt in de relatie tussen behoeftefrustratie en withdraw
48
Tabel 7. Resultaten mediatie-analyses voor mannen: actietendensen als mediator tussen behoeftefrustratie en demand (bovenaan) en withdraw gedrag (onderaan) c
a
b
c’
ab
95% BI
Constructieve aanpakd
0.44**
0.05
0.24
0.43**
0.01
[-0.04, 0.11]
Destructieve aanpakd
0.44**
0.22**
0.40*
0.35*
0.08*
[0.02, 0.23]
Withdraw gedragd
0.44**
0.30***
-0.13
0.48**
-0.04
[-0.23, 0.11]
Submit gedragd
0.44**
-0.13
0.11
0.45**
-0.01
[-0.11, 0.01]
Constructieve aanpake
0.43***
0.05
-0.43***
0.45***
-0.01
[-0.13, 0.09]
Destructieve aanpake
0.43***
0.22**
0.36*
0.35**
0.08*
[0.00, 0.24]
Withdraw gedrage
0.43***
0.30***
0.39
0.32**
0.12
[-0.02, 0.33]
Submit gedrage
0.43***
-0.13
0.10
0.45***
-0.01
[-0.09, 0.01]
Mediatoren
Noot: c-pad = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele; a-pad = effect van onafhankelijke variabele op mediator; b-pad = effect van mediator op afhankelijke variabele, na controle voor onafhankelijke variabele; c’-pad = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele na controle voor mediator; ab = puntestimatie van het indirect effect. BI = 95% gecorrigeerd betrouwbaarheidsinterval Aantal bootstrap resamples: 5000 d
Demand gedrag als afhankelijke variabele; e Withdraw gedrag als afhankelijke variabele
*p < .05, ** p < .01, *** p < .00
49
gedrag. Figuur 7 stelt deze resultaten voor. Mediatie-analyses van de overige actietendensen werden niet uitgevoerd, vermits ofwel het a-pad al niet significant bleek te zijn ofwel noch het a-pad noch het b-pad significant waren.
Destructieve aanpak 0.22**
0.40*
Behoeftefrustratie
Demand gedrag 0.35* (0.44**)
Figuur 6. Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor mannen. *p < .05, ** p < .01.
Destructieve aanpak 0.22**
0.36*
Behoeftefrustratie
Withdraw gedrag 0.35** (0.43***)
Figuur 7. Indirect effect van behoeftefrustratie op het withdraw gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor mannen. *p < .05, ** p < .01, *** p < .001.
De mediërende rol van actietendensen bij vrouwen. De output voor vrouwen wordt gepresenteerd in tabel 8. Ook voor de vrouwelijke participanten wordt in eerste instantie nagegaan welke modellen voldoen aan de twee vooropgestelde voorwaarden van Baron en Kenny (1986) (i.e. a ≠ 0 en b ≠ 0). Voor de resultaten gebaseerd op de vrouwelijke substeekproef vindt men, analoog aan mannen, dat de predictor behoeftefrustratie een significant positieve invloed heeft op de mediator destructieve aanpak (a-pad). Veder geeft deze mediator, na de predictor in het model te hebben opgenomen, ook aanleiding
50
tot significant meer demand gedrag (b-pad). Vermits aan beide voorwaarden is voldaan, wordt een mediatie-analyse uitgevoerd waarbij het indirect effect wordt getoetst. De mediërende rol die de destructieve aanpak speelt, blijkt significant (ab). Er is bovendien sprake van een volledige mediatie aangezien het effect van behoeftefrustratie op demand gedrag niet meer significant (en zelfs licht negatief) is wanneer er wordt gecontroleerd voor de mediator destructieve aanpak (c’-pad). De regressiecoëfficiënten worden in figuur 8 afgebeeld. Verder bleek ook het model dat de predictor behoeftefrustratie, de mediator destructieve aanpak en uitkomstvariabele withdraw gedrag te voldoen aan de twee vooropgestelde voorwaarden. Een mediatie-analyse wordt uitgevoerd en de aanwezigheid van een significant indirect effect van behoeftefrustratie op withdraw gedrag via een destructieve aanpak wordt bevestigd (ab). Figuur 9 representeert deze resultaten. Hoewel noch het totaal (c-pad) noch het direct effect (c’-pad) het 5% significantieniveau bleken te overstijgen, is er sprake van een volledige mediatie. Immers, Zhao, Lynch en Chen (2010), die een beslissingsboom ontwierpen om na te gaan over welk type mediatie sprake is, stellen dat een significant indirect en een niet-significant direct effect verwijzen naar een ‘indirect-only mediation’, wat overeenkomt met de volledige mediatie van Baron en Kenny (1986). Ten slotte dient opgemerkt te worden dat het direct en indirect effect een tegengestelde richting hebben en het totaal effect niet significant is. Toch blijkt het indirect effect significant, een constatatie die Hayes’ bevindingen onderschrijven (Hayes, 2009) en de vraag oproept naar een mogelijk suppressie-effect. Ook het model met de mediator withdraw aanpak en de afhankelijke variabele demand gedrag, voldoet aan de twee voorwaarden van Baron en Kenny (1986). Het totaal effect (c-pad) met het direct effect (c’-pad) vergelijkend, valt een afname in sterkte op. Daarenboven is het effect van de predictor op de uitkomstvariabele, rekening houdend met de mediator, niet meer significant, wat een volledige mediatie indiceert. Dit model wordt grafisch weergegeven in figuur 10. Mediatie-analyses van de overige actietendensen bleken niet gefundeerd aangezien ofwel het a-pad ofwel noch het a-pad, noch het b-pad significant waren.
51
Tabel 8. Resultaten mediatie-analyses voor vrouwen: actietendensen als mediator tussen behoeftefrustratie en demand (bovenaan) en withdraw gedrag (onderaan) c
a
b
c’
ab
95% BI
Constructieve aanpakd
0.35*
0.03
0.37*
0.34*
0.01
[-0.11, 0.16]
Destructieve aanpakd
0.35*
0.33***
1.09***
0.00
0.36*
[0.13, 0.65]
Withdraw gedragd
0.35*
0.20**
0.66*
0.22
0.14*
[0.01, 0.38]
Submit gedragd
0.35*
0.03
-0.05
0.35*
0.00
[-0.07, 0.03]
Constructieve aanpake
0.04
0.03
-0.01
0.05
0.00
[-0.02, 0.02]
Destructieve aanpake
0.04
0.33***
0.19*
-0.02
0.07*
[0.01, 0.17]
Withdraw gedrage
0.04
0.20**
0.15
0.02
0.03
[-0.01, 0.13]
Submit gedrage
0.04
0.03
-0.02
0.05
0.00
[-0.03, 0.01]
Mediatoren
Noot: c-pad = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele; a-pad = effect van onafhankelijke variabele op mediator; b-pad = effect van mediator op afhankelijke variabele, na controle voor onafhankelijke variabele; c’-pad = effect van onafhankelijke variabele op afhankelijke variabele na controle voor mediator; ab = puntestimatie van het indirect effect. BI = 95% gecorrigeerd betrouwbaarheidsinterval Aantal bootstrap resamples: 5000 d
Demand gedrag als afhankelijke variabele; e Withdraw gedrag als afhankelijke variabele
*p < .05, ** p < .01, *** p < .001
52
Destructieve aanpak 0.33***
1.09***
Behoeftefrustratie
Demand gedrag 0.00 (0.35*)
Figuur 8. Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor vrouwen. *p < .05, *** p < .001.
Destructieve aanpak 0.33***
0.19*
Behoeftefrustratie
Withdraw gedrag -0.02 (0.04)
Figuur 9. Indirect effect van behoeftefrustratie op het withdraw gedrag via de actietendens destructieve aanpak voor vrouwen. *p < .05, *** p < .001.
Withdraw gedrag 0.20**
0.66*
Behoeftefrustratie
Demand gedrag 0.22 (0.35*)
Figuur 10. Indirect effect van behoeftefrustratie op het demand gedrag via de actietendens withdraw aanpak voor vrouwen. *p < .05, ** p < .01.
53
Om een antwoord te kunnen bieden op de vraag die peilt naar geslachtsverschillen binnen deze mediatiemodellen (onderzoeksvraag 5b) worden de belangrijkste resultaten voor mannen en vrouwen nog eens samengevat. De destructieve aanpak blijkt voor mannen een partiële en voor vrouwen een volledige mediator in het verband tussen behoeftefrustratie en demand gedrag. Wanneer men de relatie tussen behoeftefrustratie en withdraw gedrag naging, bleek de destructieve aanpak voor mannen een partiële en voor vrouwen als een volledige mediator te fungeren. Enkel voor vrouwen speelde ook de mate van withdraw gedrag een rol in die zin dat het het verband tussen de onafhankelijke variabele behoeftefrustratie en de uitkomstvariabele demand gedrag volledig verklaarde.
54
Discussie Talrijk onderzoek onderschrijft de rol die de bevrediging van de behoeften autonomie, competentie en verbondenheid, zoals geconceptualiseerd vanuit de ZDT, spelen met betrekking tot psychologisch welzijn en dit ongeacht cultuur, afkomst of geslacht. Behoeftefrustratie daarentegen is geassocieerd met maladaptieve uitkomsten zoals een verminderde fysieke en psychische gezondheid (voor een overzicht, zie Vansteenkiste & Ryan, 2013). De sociale context vervult hierbij echter een onmiskenbare rol vermits zij het vermogen heeft de bevrediging van deze drie behoeften te faciliteren of te belemmeren (Deci & Ryan, 2000; Ryan et al., 2006; Vallerend et al., 2008; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Hoewel de impact van deze omgevingen in de literatuur wordt benadrukt, is er tot op heden evenwel weinig onderzoek voorhanden dat behoeften bestudeert binnen de context van intieme relaties (La Guardia & Patrick, 2008). Aan dit hiaat wilde deze scriptie tegemoetkomen door behoeftefrustratie te bestuderen binnen romantische relaties. Meer specifiek was de eerste doelstelling van dit onderzoek om het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon na te gaan. Het onderzoeken van geslachtsverschillen inzake het demand-withdraw patroon was een tweede doelstelling. Verder beoogde deze scriptie te bestuderen hoe behoeftefrustratie in verband staat tot de vier actietendensen enerzijds en hoe deze vier actietendensen gerelateerd zijn aan het demand-withdraw patroon anderzijds. De laatste doelstelling was om de relatie tussen de drie bovenstaande variabelen (i.e. behoeftefrustratie, actietendensen en het demand-withdraw patroon) te onderzoeken binnen één model. Er werd getoetst of actietendensen als een mediërende variabele fungeerden binnen het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. Binnen elk van bovenstaande doelstellingen werd nagegaan of geslachtsverschillen optraden. De steekproef van deze studie bestond uit 95 heteroseksuele koppels tussen 19 en 71 jaar die vrijwillig participeerden aan de Family Lab Couple Study. Alle participanten namen zowel deel aan het vragenlijstgedeelte als het observationele luik van dit onderzoek.
55
Bespreking van de Onderzoeksresultaten Vooraleer wordt overgegaan tot de bespreking van de verklarende statistiek, worden de beschrijvende analyses beschouwd. Uit deze resultaten bleek geen verschil te bestaan in de mate van behoeftefrustratie tussen mannen en vrouwen, zowel niet wat de totale behoeftefrustratie als de frustratie van de drie afzonderlijke basisbehoeften betreft. Deze bevinding geldt zowel voor de algemene als de momentane metingen en is in lijn met de assumptie van de ZDT dat behoeften een universeel gegeven zijn en er zich bijgevolg geen geslachtsverschillen voordoen (Deci & Ryan, 2002). Deze resultaten sluiten eveneens aan bij het onderzoek van Reis et al. (2000) en Ryan et al. (2005) waarin geen significant verschil tussen mannen en vrouwen werd gerapporteerd met betrekking tot behoeftebevrediging. Ook voor de actietendensen werden in deze studie geen significante verschillen tussen mannen en vrouwen geconstateerd.
Verder toonden de beschrijvende analyses van de momentane meting aan dat vrouwen beduidend meer demand gedrag stelden dan mannen en omgekeerd, dat mannen beduidend meer withdraw gedrag stelden dan vrouwen. Dit is consistent met talrijk onderzoek dat dezelfde geslachtsverschillen naar voor schuift (Baucom et al. 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey et al., 1993). De resultaten van de algemene metingen (i.e. het vragenlijstgedeelte), wijzen ons erop dat het wife demand-husband withdraw patroon waarschijnlijker is volgens vrouwen dan volgens mannen. Geen van de onderzoekers die het demand-withdraw patroon via zelfrapportage bestudeerden (Baucom et al. 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Eldridge et al., 2002; Heavey et al., 1993), rapporteerden echter descriptieve statistieken voor dit interactiepatroon voor mannen en vrouwen afzonderlijk. Bijgevolg is het niet mogelijk deze resultaten tegen voorgaande studies af te zetten. Desondanks kan men opperen dat het herhaaldelijk frustreren van haar wens tot verandering (Christensen & Heavey, 1990; Baucom et al., 2010; Jacobson, 1983; Heavey et al., 1993) een ongenoegen uitlokt bij de vrouw wat mogelijk een extremere antwoordtendens verklaart. Zo constateerde O’Donovan (1965) dat een extreme responsstijl vaker optreedt bij items die door de participant als betekenisvol worden geacht.
56
Ten slotte dient ook de aandacht gericht te worden op de relatief lage scores met betrekking tot de verschillende vormen van het demand-withdraw patroon en de mate van behoeftefrustratie. Dit zou kunnen wijzen op het feit dat er bij de rekrutering van de participanten een selectie-bias optrad in het voordeel van koppels met een hogere relatiesatisfactie. Deze hypothese wordt bij de bespreking van de beperkingen van dit onderzoek verder geduid.
Wanneer men ten slotte overgaat naar de correlationele analyses, dient voornamelijk de negatieve correlatie tussen behoeftesatisfactie en behoeftefrustratie die zowel voor vrouwen als voor mannen optreedt en dit zowel in de algemene als de momentane meting te worden beschouwd. Dit resultaat sluit aan bij de ZDT die deze variabelen als twee orthogonale constructen beschouwt die toch correleren (Vansteenkiste et al., 2010, Vansteenkiste & Ryan, 2013). Relevante correlaties worden kort aangehaald in bijhorende onderzoeksvragen en hypothesen.
Het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. Een hypothese werd geformuleerd die een negatief verband veronderstelt tussen behoeftefrustratie
en
het
demand-withdraw
patroon.
Aansluitend
werd
een
onderzoeksvraag vooropgesteld die peilde naar geslachtsverschillen inzake dit verband. Voor mannen bleek de mate waarin zij tijdens de interactie behoeftefrustratie ervoeren positief geassocieerd met de waarschijnlijkheid van het totale demand-withdraw patroon, het husband demand-wife withdraw en het wife demand-husband withdraw patroon. Wanneer de individuele maten in rekening werden gebracht, constateerde men dat behoeftefrustratie tevens gepaard ging met meer demand gedrag en meer withdraw gedrag. Dit wordt eveneens weerspiegeld in de desbetreffende correlaties. Voor vrouwen werd er geen invloed gevonden van behoeftefrustratie op de koppelmaten en op de individuele gedragingen. Bijgevolg werd de eerste hypothese gedeeltelijk bevestigd. Desondanks kan men stellen dat de bevindingen van de mannelijke substeekproef enerzijds gerelateerd zijn aan onderzoek dat aantoont dat behoeftebevrediging gepaard gaat met minder conflict (Patrick et al., 2007) en anderzijds aan studies die constateerden dat het ervaren van autonomie (Knee et al., 2005) en algemene behoeftebevrediging (Patrick et al., 2007) significante voorspellers zijn van minder defensieve en meer
57
begripvolle reacties naar aanleiding van dit conflict. Bovendien onderschrijven deze bevindingen indirect het belang van behoeftebevrediging in intieme relaties (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007) en zijn deze resultaten in lijn met de hypothese van Vansteenkiste & Ryan (2013) die stelt dat behoeftefrustratie geassocieerd is met verschillende maladaptieve uitkomsten. Immers, uit deze scriptie blijkt dat behoeftefrustratie gerelateerd is aan het demand-withdraw patroon, dat door vele onderzoekers als een destructief interactiepatroon wordt beschouwd (Baucom et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Gottman & Krokoff, 1989; Heavey et al., 1993, 1995; Malis & Roloff, 2006; Papp. et al., 2009; Uebelacker et al., 2003). Een verklaring voor het feit dat de mate van behoeftefrustratie voor mannen positief geassocieerd is met hun demand gedrag, ligt mogelijkerwijs in het feit dat individuen wiens behoeften gefrustreerd zijn op verschillende manieren alsnog hun basisbehoeften proberen te bevredigen (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al., 2010), mogelijk door eisend gedrag te stellen en een sterke druk tot verandering uit te oefenen op de partner die de behoeftebevrediging doelbewust
tegenwerkt.
Het
is echter
markant
dat
behoeftefrustratie, een wens tot verandering implicerend (Christensen & Heavey, 1990; Heavey et al., 1993) bij de mannelijke participanten eveneens positief geassocieerd is met de mate waarin zij zich emotioneel of psychologisch uit het gesprek zullen terugtrekken. Onderzoek dat de geslachtsverschillen in het demand-withdraw patroon bestudeert in functie van de conflictstructuur, biedt hier een verklaring. Uit deze studies blijkt immers dat wanneer mannen hun wens tot verandering aankaarten, mannen en vrouwen evenveel demand en withdraw gedrag stellen (Baucom et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Heavey et al., 1993; Vogel & Karney, 2002). Mogelijk vangt het gesprek aan met een hoge mate van demand en een beperkte mate van withdraw gedrag vanwege mannen, maar gaan vrouwen in de loop van de interactie meer eisend en kritisch gedrag stellen. Hierdoor zal de mate van het demand gedrag van mannen wellicht afnemen en hun withdraw gedrag toenemen waardoor een geslachtsverschil nivelleert. Het opzet van deze scriptie liet ons echter niet toe deze hypothese te toetsen. Verbanden tussen behoeftefrustratie en de koppelmaten enerzijds en de individuele gedragingen anderzijds waren minder sterk of afwezig bij vrouwelijke participanten. Mogelijk zorgen socialisatieprocessen, die een openheid in de expressie van emoties
58
voorschrijven en sensitiviteit en responsiviteit voor gevoelens van anderen gebieden (Chodorow, 1978; Gilligan, 1982; Rubin, 1983) ervoor dat vrouwen hun ongenoegen ten
aanzien van hun behoeftefrustratie op een constructievere manier uiten. Deze hypothese ligt in lijn met het onderzoek van Burger en Jacobson (1979) die constateerden dat vrouwelijke genderrollen een significante voorspeller zijn van positief problem-solving gedrag tijdens een interactietaak.
Ten slotte dient opgemerkt te worden dat uit de resultaten blijkt dat behoeftefrustratie van één partner een invloed heeft op het eigen gedrag, maar het eveneens destructieve interactiecycli van het volledige koppel teweegbrengt wat het belang van behoeftefrustratie extra onderstreept. Echter, vermits deze studie cross-sectionele data behandelt, is het niet uitgesloten dat het verband omgekeerd loopt, in die zin dat het demand-withdraw patroon behoeftefrustratie uitlokt of bekrachtigt. Een studie die het demand-withdraw
patroon
opneemt
als
predictor
en
behoeftefrustratie
als
uitkomstvariabele werd echter nog niet uitgevoerd, waardoor het omgekeerde verband niet uit te sluiten valt.
Frequentie van het wife demand-husband withdraw patroon. Deze studie toonde aan dat gedurende de interactietaak het wife demand-husband withdraw patroon vaker optrad dan het husband demand-wife withdraw patroon. Met deze resultaten wordt het onderzoek van Christensen & Heavey (1990) en Heavey et al. (1993) bijgetreden, de enige studies die het hoofdeffect van geslacht op het demand-withdraw patroon exploreerden. Met bovenstaande bevinding werd evidentie geboden voor de hypothese dat vrouwen over het algemeen meer demand gedrag stellen en mannen meer withdraw gedrag. Wanneer deze scriptie deze gevolgtrekking expliciet toetste door het effect van geslacht op het demand en withdraw gedrag na te gaan, werd deze bevestigd. Er werd immers vastgesteld dat gedurende de interactietaak vrouwen significant meer demand gedrag stelden dan mannen en mannen significant meer withdraw gedrag dan vrouwen. Deze bevindingen zijn consistent met de resultaten van Baucom et al. (2010), maar staan in contrast met de studies van Christensen & Heavey (1990) en Heavey et al. (1993). Immers, Christensen & Heavey (1990) stelden vast dat mannen significant meer withdraw gedrag stelden dan vrouwen, maar vrouwen niet meer demand gedrag stelden dan
59
mannen. Hun replicatiestudie (Heavey et al., 1993) concludeert dan weer het omgekeerde, namelijk dat mannen niet significant meer withdraw gedrag stelden dan vrouwen, maar vrouwen wel meer demand gedrag stellen dan mannen. Ondanks deze tegenstrijdige resultaten, biedt onze bevinding enige evidentie voor de individual differences hypothese die voorspelt dat, onafhankelijk van wiens topic wordt besproken, het wife demandhusband withdraw patroon vaker zal voorkomen dan het husband demand-wife withdraw patroon en dat vrouwen significant meer demand en mannen meer withdraw gedrag zullen stellen. De data kunnen evenwel geen uitsluitsel bieden over welk(e) mechanisme(n) deze geslachtsverschillen in het demand-withdraw patroon voortbrengen. Zo kunnen er geen uitspraken gedaan worden over het escape-conditioning model (Gottman & Levenson, 1986, 1988) dat de geslachtsverschillen in het interactiepatroon verklaart in termen van een verschil in emotionele reactiviteit naar aanleiding van een stressvolle situatie of over het model dat een onderscheid in socialisatieprocessen hiervoor als uitgangspunt ziet. Het verband tussen agent of change en het demand-withdraw patroon. Voor deze hypothese werd de invloed van het aanbrengen van het topic mee in rekening gebracht. Er werd verwacht dat de partner (man/vrouw) die agent of change is tijdens de interactietaak de demand rol zal opnemen en de partner (man/vrouw) die geen agent of change is withdraw rol. Consistent met deze hypothese vonden we dat het individu dat het onderwerp aankaartte en bijgevolg verandering wenste in de andere partner, meer demand gedrag stelt dan de andere partner. Eveneens in lijn met de verwachtingen blijkt dat diegene die geen initiator van het conflict is, significant meer withdraw gedrag stelt dan zijn partner. Deze vaststelling sluit empirisch aan bij resultaten van Baucom et al. (2010) en kadert theoretisch binnen de social structure hypothese. Dit verklaringsmodel stelt dat diegene die agent of change is verandering zal proberen te bewerkstellingen middels verwijtende, eisende en kritische uitlatingen (demand gedrag), terwijl de partner die geen agent of change is en vermoedelijk tevredener is met de situatie, de status quo zal proberen te behouden door zich terug te trekken uit de conversatie (withdraw gedrag). Ten slotte dient opgemerkt te worden dat de individual differences hypothese en de social structure hypothese geen mutueel exclusieve verklaringen zijn voor de geslachtsverschillen in het demand-withdraw patroon. Zo stellen Christensen & Heavey (1990) en Heavey et al. (1993) dat er mogelijk een interactie optreedt tussen beide visies.
60
De begeleidende onderzoeksvraag exploreerde of het verband tussen agent of change en het demand-withdraw patroon afhankelijk was van geslacht. Dit bleek het geval te zijn voor het withdraw gedrag, maar niet voor het demand gedrag. Dit impliceert dat vrouwen gemiddeld meer demand gedrag stelden dan mannen, zowel wanneer ze het topic zelf aanbrachten als wanneer hun partner het onderwerp aankaartte, maar dit verschil in beide gevallen niet significant was. Tevens bleek uit de analyses van het withdraw gedrag dat wanneer men zelf het conflicttopic aansneed en verandering wenste bij de partner er weinig verschil was tussen mannen en vrouwen in de mate van withdraw gedrag. Echter, wanneer de partner het onderwerp aanreikte, stelden mannen meer withdraw gedrag dan vrouwen. Dit resultaat kan suggereren dat mannen meer weerstand bieden tegen een verzoek tot verandering dan vrouwen en zou gekaderd kunnen worden binnen de theorie rond genderrolsocialisatie. Het feit dat vrouwen gesocialiseerd worden om zich interpersoonlijk te oriënteren terwijl mannen verondersteld worden zelfstandig en onafhankelijk te zijn (Chodorow, 1978; Gilligan, 1982; Rubin, 1983), kan mogelijk verklaren waarom vrouwen met het oog op hun relatie, bereid zijn om meer toegevingen te doen, maar mannen minder geneigd zijn een verzoek van hun partner in te willigen.
Het verband tussen behoeftefrustratie en actietendensen. Deze scriptie trachtte de relatie tussen behoeften en actietendensen vanuit de componentiële benadering te exploreren. Uit de resultaten blijkt dat zowel voor mannen als voor vrouwen behoeftefrustratie een significante voorspeller is van meer destructieve en meer withdraw actietendensen. Dergelijk verband kan eveneens geobserveerd worden in de correlationele analyses. Dit betekent dat wanneer tijdens de interactie een frustratie van de basisbehoeften werd ervaren, men het verlangen voelde zich te verzetten tegen de partner, kwetsende taal te gebruiken of uit het gesprek te verdwijnen. Wanneer de eigen behoeften moedwillig tegengewerkt worden door de partner (Vansteenkiste & Ryan, 2013) is het plausibel dat dit kwaadheid en frustratie veroorzaakt en de neiging om zich verbaal of fysiek te verzetten tegen deze persoon. Hier zou men het verband kunnen leggen met ‘oppositional defiance’, een compenserende reactie die gehanteerd wordt naar aanleiding van het ervaren van behoeftefrustratie (Van Petegem, Beyers, Soenens, & Vansteenkiste, 2012; Van Petegem, Beyers, Vansteenkiste, & Soenens 2011; Vansteenkiste & Ryan, 2013). Hoewel dit gedrag voornamelijk gedocumenteerd werd in
61
behoeftefrustrerende opvoedingscontexten en er werd gedefinieerd als een verzet tegen de (verzoeken van een) autoriteitsfiguur (Van Petegem, Vansteenkiste et al., 2012), valt het uitdagende en defensieve karakter te rijmen met bovenstaande destructieve actietendens. Het verband tussen behoeftefrustratie en het gebrek aan motivatie om zich op het gesprek te focussen of het verlangen uit het gesprek te verdwijnen (withdraw tendens), ligt in lijn met de assumptie van Moller, Deci en Elliot (2010) en Vansteenkiste et al. (2010). Deze auteurs stellen immers dat individuen wiens behoeften reeds geruime tijd gefrustreerd zijn, langzaamaan een gevoel van machteloosheid zullen ervaren en behoeftesatisfactie niet meer mogelijk zullen achten. Dit proces zou mogelijks gereflecteerd kunnen worden in de afzijdigheid en onverschilligheid van de withdraw tendens. Een alternatieve hypothese toont het inherente verband tussen behoeftefrustratie en de destructieve en withdraw tendens aan en zou mogelijks een bijkomende verklaring kunnen bieden voor bovenstaand resultaat. Fontaine en Scherer (2013) stellen namelijk dat de withdraw aanpak de basisbehoeften autonomie en competentie frustreert, terwijl de destructieve aanpak de nood aan verbondenheid beteugelt. Immers, het verlangen de situatie mentaal of fysiek te ontvluchten staat haaks op het nemen van eigen initiatieven (autonomie frustratie) en zal niet gepaard gaan met het gevoel gewenste uitkomsten te kunnen bereiken (competentie frustratie). Op dezelfde manier ondermijnt de neiging om zich te verzetten tegen de partner of hem of haar te domineren een constructieve interpersoonlijke relatie (verbondenheid frustratie). Desalniettemin dient opgemerkt te worden dat deze verklaring het verband tussen behoeftefrustratie en actietendensen omgekeerd benadert en daarmee nogmaals benadrukt dat deze cross-sectionele studie geen uitsluitsel kan bieden inzake causaliteit. Bovendien kan er eveneens sprake zijn van een negatieve vicieuze cirkel waarin behoeftefrustratie indirect in stand wordt gehouden (Deci & Ryan, 2000; Vansteenkiste et al, 2010). Deze scriptie stelde eveneens vast dat er een nulverband bestond tussen behoeftefrustratie en de constructieve en submit actietendens. De correlaties weerspiegelen dit resultaat. Met andere woorden, de mate waarin men het gevoel heeft dat de basisbehoeften gefrustreerd zijn heeft geen invloed op het verlangen om het initiatief te nemen om de situatie actief aan te pakken en te veranderen of zich te onderwerpen aan de ander. Het feit dat behoeftefrustratie niet significant gerelateerd was
62
aan de constructieve actietendens ligt in lijn met de basisassumpties van de ZDT, die stelt dat een tekort aan bevrediging van de basisbehoeften niet noodzakelijk gedrag (of de voorbereiding hiervan) uitlokt gericht op het bevredigen van deze noden (Deci & Ryan, 2000). Verder kan men tentatief veronderstellen dat het ervaren van behoeftefrustratie een wens tot verandering impliceert (Hull, 1943). Bijgevolg is het eerder onwaarschijnlijk dat dit gepaard gaat met de neiging andermans belangen op het voorplan te plaatsen, zich hieraan te onderwerpen en het initiatief uit handen te geven. Wat de geslachtsverschillen betreft, vonden we bij mannen dat de behoeftefrustratie sterker gerelateerd zijn aan de withdraw aanpak dan bij vrouwen. Voor vrouwen geldt dan weer dat de relatie tussen de mate van behoeftefrustratie en de destructieve aanpak sterker is dan voor mannen. Ook de correlationele analyses onderschrijven deze bevinding. Mogelijk kan het verschil in sterkte aangaande deze verbanden gezien worden in het licht van de geslachtsverschillen inzake het demand-withdraw patroon. Uit voorgaand onderzoek is reeds meermaals gebleken dat mannen, in tegenstelling tot vrouwen, zich fysiek of mentaal meer uit een interactie zullen terugtrekken om de status quo te bewaren (Baucom, et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey et al., 1993). Vrouwen daarentegen zullen, omwille van een grotere nood aan nabijheid of een inferieure machtspositie, wel een sterke wens tot verandering koesteren (Margolin, Talovic, & Weinstein, 1983). Vermits deze gewenste verandering vaak tegenstrijdig is aan de wens tot behoud van de mannelijke partner, maar coöperatie noodzakelijk is om verandering te kunnen realiseren, zullen vrouwen op een destructieve manier verandering opeisen (Baucom et al., 2010; Christensen & Heavey, 1990; Christensen & Shenk, 1991; Heavey et al., 1993). Dit goed gedocumenteerde geslachtsverschil en de conceptuele gelijkenissen tussen de destructieve actietendens en het demand gedrag enerzijds en de withdraw tendens en het withdraw gedrag anderzijds, zouden het verschil in sterkte van bovenstaande verbanden kunnen verklaren.
Het verband tussen actietendensen en het demand-withdraw patroon. Deze scriptie beoogde het verband na te gaan tussen de actietendensen, die een bereidheid om een bepaalde actie uit te voeren behelzen (Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005) en het demand en withdraw gedrag. Vermits geen voorgaande studies dergelijke relatie hebben
63
onderzocht, is deze onderzoeksvraag exploratief van aard en steunen de hypothetische verklaringen van de gevonden resultaten op het theoretisch kader van het construct actietendensen. De eerste bevinding was dat een positieve relatie kon worden vastgesteld tussen een wens tot een destructieve aanpak en het demand en withdraw gedrag, zowel voor mannen als vrouwen. Hetzelfde patroon doet zich voor in de correlationele analyses. De destructieve actietendens, die wordt gekenmerkt door het verlangen zich tijdens de interactie te verzetten tegen de partner of te slaan en zich uit te laten met kwetsende woorden, brengen Fontaine en Scherer (2013) in verband met de ‘self-enhancement’ waarde van Schwartz (1992). Deze behelst voornamelijk het nastreven van de eigen doelen (Schwartz, 1992, 1994). Zowel het demand als het withdraw gedrag zouden een overte uiting van deze poging kunnen vormen. Zo kunnen eisende, verwijtende en kwetsende uitlatingen (demand gedrag) een actieve manier vormen om verandering te realiseren terwijl verzet tegen de partner door zichzelf emotioneel of psychologisch te onttrekken uit het gesprek of het bespreken van het topic te vermijden (withdraw gedrag) mogelijk een manier is om de status quo te handhaven. Een tweede belangrijk resultaat was dat voor mannen bleek dat een constructieve aanpak negatief was geassocieerd met de mate waarin zij withdraw gedrag stelden. Een negatief verband tussen beide variabelen ligt in lijn met de verwachtingen en onderkent de correlationele analyses. Een lezing van de slechts beperkte literatuur aangaande de actietendenscomponent, geeft ons aanwijzingen om dit verband kracht bij te zetten. Immers, constructieve actietendensen behelzen het verlangen om de situatie of het probleem actief aan te pakken en te veranderen om bepaalde doelen te bereiken (Fontaine & Scherer, 2013). Bovendien associëren Fontaine & Scherer (2013) de constructieve actietendens met Schwartzs (1992) waardendimensie ‘openness to change’, die het nastreven van verandering weerspiegelt. Waar een constructieve aanpak aldus de wil tot verandering impliceert, heeft het withdraw gedrag echter tot doel de status quo te behouden (Christensen & Heavey, 1990; Heavey et al., 1993). Deze redenering kan eveneens verklaren waarom de constructieve actietendens samenhangt met meer demand gedrag bij vrouwen. Met andere woorden, hoe meer vrouwen tijdens de interactie belemmeringen wensten te overwinnen en de situatie aan te pakken, hoe meer demand gedrag zij stelden. De positieve correlatie die tussen beide variabelen kan worden
64
geobserveerd, treedt deze bevinding bij. Vermits het demand gedrag tot doel heeft middels kritische en verwijtende uitingen een gewenste verandering (in de partner) te bewerkstelligen en zo de eigen gewenste uitkomst te bereiken (Christensen & Heavey, 1990; Eldridge & Christensen, 2002; Heavey et al., 1993) is het aannemelijk dat dit een overte vertaling vormt van de motivatie om de eigen objectieven na te streven, zoals de constructieve actietendens impliceert. De evaluatie van het demand patroon door vrouwen zou een verklaring kunnen bieden voor het feit dat constructieve actietendensen enkel voor vrouwen positief geassocieerd zijn met het demand gedrag. Uit het onderzoek van Heavey et al. (1993, 1995) bleek dat het demand gedrag van de man positief gecorreleerd is met de tevredenheid van de vrouw 1 jaar na het onderzoek. Dit opmerkelijke resultaat verklaarden de auteurs door te veronderstellen dat vrouwen het als een investering in de relatie zien wanneer hun partner de demand rol inneemt. Mogelijk beoordelen vrouwen het stellen van demand gedrag, zowel door zichzelf als door hun partner, over het algemeen positiever dan mannen omdat zij het als een vorm van engagement in de relatie zien. Bijgevolg zou het verlangen de situatie actief aan te pakken en belemmeringen te overwinnen (constructieve actietendens) dezelfde vorm van betrokkenheid en engagement kunnen weerspiegelen, wat een positieve samenhang tussen beide variabelen kan verklaren. Deze redenering zou tegelijkertijd een verklaring kunnen vormen voor het feit dat dezelfde relatie niet terug te vinden is voor de mannelijke participanten.
Actietendensen als mediator binnen het verband tussen behoeftefrustratie en het demand en withdraw gedrag. Voor de laatste onderzoeksvraag werden behoeftefrustratie, de vier actietendensen en het demand en withdraw gedrag opgenomen binnen één model. Op deze manier wilde deze scriptie nagaan hoe deze variabelen zich ten opzichte van elkaar verhouden en of actietendensen fungeren als een partiële dan wel een volledige mediator binnen dit verband. Verder ging onze interesse uit naar eventuele geslachtsverschillen in dit mediatiemodel. Voor mannen bleken destructieve actietendensen het
verband tussen
behoeftefrustratie en demand gedrag deels te verklaren. Destructieve actietendensen fungeerden eveneens als partiële mediator in de relatie tussen behoeftefrustratie en het withdraw gedrag. Deze bevinding ligt enigszins in lijn met studies die andere mediatoren
65
vooropstelden binnen het verband tussen behoeften en uitkomstenmaten gerelateerd aan conflict. Zo stelden Knee et al. (2005) dat de mate van autonomie een positieve invloed had op het rapporteren van autonome redenen om zich in de relatie te bevinden, wat op zijn beurt minder defensieve en meer begripvolle reacties aangaande het conflict voorspelde. Patrick et al. (2007) constateerden dat dezelfde mediator eveneens de relatie tussen de totale behoeftebevrediging en de betrokkenheid en tevredenheid na een conflict medieerde. Mediatie-analyses werden in deze studies echter niet uitgevoerd voor mannen en vrouwen afzonderlijk waardoor de resultaten van deze scriptie niet kunnen worden vergeleken met betrekking tot geslachtsverschillen. De data voor de vrouwelijke substeekproef produceerden dezelfde twee modellen, maar in tegenstelling tot de resultaten van de mannelijke substeekproef, deed de destructieve actietendens er telkens dienst als volledige mediator. Zoals reeds vermeld is het mogelijk dat behoeftefrustratie aanleiding geeft tot kwaadheid en frustratie en het verlangen oproept zich verbaal of fysiek te verzetten tegen de persoon die de bevrediging van de eigen behoeften verhindert. Diezelfde actietendens houdt op zijn beurt echter verband met gedragingen die moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen vallen (i.e. het demand en withdraw gedrag). Vermits deze studie als eerste bovenstaand model adresseert kunnen deze resultaten niet vergeleken worden met voorgaande empirische onderzoeken. Desondanks wordt getracht deze bevinding theoretisch te kaderen. Fontaine & Scherer (2013) stellen dat dezelfde motivationele actietendens zich kan vertalen in incompatibele reacties naargelang de karakteristieken van de situatie. Zo worden bijvoorbeeld de ‘fight’, ‘flight’ of ‘freeze’ reacties gestuwd door dezelfde drijfveer, namelijk ontsnappen aan het roofdier (Fontaine & Scherer, 2013). Analoog kan het ervaren van behoeftefrustratie en de wens tot verandering gedurende de interactietaak de motivatie oproepen tegen de partner in te gaan (destructieve actietendens, Frijda & Parrott, 2011). Het is mogelijk dat men pas in functie van de directe karakteristieken van het gesprek bepaalt of men dit doet door zich eisend dan wel defensief op te stellen. Desalniettemin is het markant dat zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke substeekproef de wens om zich tijdens het gesprek te verzetten tegen de partner, kwetsende taal te gebruiken of te slaan het verband tussen het ervaren van behoeftefrustratie en het stellen van demand en withdraw gedrag verklaart. Deze
66
constatatie maakt ons attent op het belang en de negatieve rol van de destructieve actietendensen binnen romantische relaties.
Ten slotte stelde deze scriptie enkel voor de vrouwelijke participanten vast dat de withdraw tendens als volledige mediator fungeerde in het verband tussen behoeftefrustratie en het demand gedrag. Behoeftefrustratie roept mogelijk een gevoel van machteloosheid en uitzichtloosheid op dat zich vertaalt in de afzijdigheid en onverschilligheid van de withdraw tendens (Moller et al., 2010; Vansteenkiste et al. 2010) en zo leidt tot demand gedrag. Hoewel de relatie tussen de withdraw tendens en het demand gedrag op het eerste gezicht wellicht moeilijk te rijmen valt, is het belangrijk te vermelden dat een actietendens niet perfect samenvalt met een observeerbaar gedrag (Fontaine & Scherer, 2013). Of een actietendens al dan niet vertaald wordt in overt gedrag is afhankelijk van de situatie waarin de persoon zich bevindt, eventuele restricties en de eigen regulatie (Fontaine & Scherer, 2013). Er bestaat met andere woorden geen een-opeenrelatie. Bijgevolg concluderen Fontaine en Scherer (2013) dat actietendensen een gementaliseerde en abstracte motivatie zijn, eerder dan voorbereidingen van een concreet gedrag.
Wanneer men bovenstaande resultaten samenvat, kan men voor de mannelijke substeekproef besluiten dat de destructieve actietendens in alle verbanden als partiële mediator fungeert, terwijl de destructieve en de withdraw aanpak voor vrouwen volledige mediatoren bleken. Deze volledige mediatie zou impliceren dat de mediator het verband tussen de predictor en de uitkomstvariabele voor vrouwen volledig verklaart en bijgevolg andere alternatieve indirecte effecten in de toekomst niet in rekening moeten worden gebracht (Baron & Kenny, 1986). Het maken van dergelijke gevolgtrekkingen omtrent de besluitvorming tot verder onderzoek wordt in recente literatuur echter sterk ontraden (Hayes, 2013; Preacher & Kelly, 2011; Rucker et al., 2001). Bijgevolg spoort deze scriptie, ondanks de volledige mediatie bij vrouwelijke participanten, onderzoekers aan alternatieve mediatoren in rekening te brengen in toekomstige studies.
67
Sterktes, Beperkingen en Indicaties voor Toekomstig Onderzoek Een eerste sterkte van deze scriptie betreft het feit dat behoeftefrustratie wordt onderzocht binnen de context van intieme relaties. De ZDT benadrukt immers dat de mate van behoeftesatisfactie (en bijgevolg ook behoeftefrustratie) in functie staat van de sociale omgeving, maar tot op heden werden behoeften vooral bestudeerd in contexten met verticale relaties (bijvoorbeeld werkgever-werknemer, leraar-leerling, coach-sporter). Deze scriptie kan gezien worden als een uitbreiding op deze studies vermits het de rol van behoeften nagaat in wederkerige, horizontale relaties. In het beperkt aantal studies dat behoeften daadwerkelijk exploreert binnen romantische relaties (La Guardia et al., 2000; Patrick et al., 2007; Ryan et al., 2005), werd bovendien enkel de klemtoon gelegd op behoeftesatisfactie. Deze scriptie staat aan de basis van een nieuwe invalshoek door behoeftefrustratie te bestuderen en dit in relatie tot een belangrijk concept binnen het relatieonderzoek, met name het demand-withdraw patroon. Immers, hoewel op basis van voorgaand onderzoek het bestaan van een negatieve relatie tussen behoeftebevrediging en conflict werd onderschreven (Knee et al., 2005; Patrick et al., 2007), werd het verband tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw tot op heden nog niet empirisch onderzocht. Het feit dat actietendensen, als een aspect van de componentiële benadering, in rekening worden gebracht vormt een tweede sterkte van deze scriptie. Actietendensen of meer algemene motivationele tendensen (Fontaine & Scherer, 2013) behelzen de bereidheid om een bepaalde actie uit te voeren en kunnen aldus gezien worden als een voorafgaande en voorbereidende stap op het stellen van bepaald gedrag (Fontaine & Scherer, 2013; Moors & Scherer, 2013; Scherer, 2005), zoals bijvoorbeeld demand of withdraw gedrag. Deze scriptie trachtte dus, naast het overt gedrag eveneens interne processen in beschouwing te nemen. Bovendien biedt het conceptuele onderscheid tussen de vijf verschillende emotiecomponenten een duidelijke operationalisatie van de constructen waardoor onze resultaten met betrekking tot deze actietendensen relatief eenduidig geïnterpreteerd worden. Ten slotte dient ook opgemerkt te worden dat de studies die behoeften binnen romantische relaties reeds bestudeerden (La Guardia et al., 2000; Patrick et al., 2007; Ryan et al., 2005) louter gebruik maakten van zelfrapportage onderzoek. Deze scriptie is bijgevolg de eerste studie die deze variabele bestudeert binnen een observationeel 68
onderzoek. Ook het demand-withdraw patroon werd bestudeerd gedurende een interactietaak. Waar vragenlijsten scores voortbrengen die door respondenten als gemiddeld over de hele relatie ingeschat worden en onderhevig zijn aan bepaalde responstendenties en aan sociale wenselijkheid, zijn observationele metingen situatiespecifiek. Er dient echter opgemerkt te worden dat dit de generalisatie naar het alledaagse leven kan belemmeren. Hoewel in observationeel onderzoek de interne validiteit min of meer gewaarborgd is, kunnen gecontroleerde laboratorium settings weliswaar vragen oproepen naar de externe validiteit (Grimes & Schulz, 2002). Bijgevolg zou toekomstig onderzoek dezelfde onderzoeksvragen kunnen beantwoorden aan de hand van naturalistische observatie (bijvoorbeeld thuisobservaties). Een beperking aangaande de steekproef dient eveneens te worden erkend. Studenten stonden in voor de rekrutering van de participanten en gingen voornamelijk op zoek naar proefpersonen uit hun naaste omgeving waardoor er geen sprake is van een aselecte steekproef. Bovendien waren koppels vrij om te beslissen of zij deelnamen aan het onderzoek, waardoor mogelijk een zelfselectiebias optrad. Immers, onderzoek van Halford, O’Donnell, Lizzio en Wilson (2006) en Sullivan en Bradbury (1997) toonden in onderzoek naar preventieve interventies voor pas getrouwde stellen aan dat zelf-selectie optrad bij de rekrutering, in die zin dat koppels met een hoger risico op conflict of scheiding minder waarschijnlijk deelnamen. Het is niet onwaarschijnlijk dat er zich op deze manier, consistent met deze bevindingen, een selectiebias voordeed voor koppels met hogere relatiesatisfactie. Dit wordt weerspiegeld in de relatief lage scores met betrekking tot de verschillende vormen van het demand-withdraw patroon en de mate van behoeftefrustratie. Ten slotte werden participanten vooral gerekruteerd binnen de vrienden- en familiekring van de universiteitsstudenten wat mogelijk een homogene steekproef opleverde. Elk van deze drie factoren kan een negatief effect hebben op de representativiteit van deze studie. Wel dient opgemerkt te worden dat deze steekproef desondanks een brede leeftijdscategorie beschouwde met een grote variabiliteit met betrekking tot de relatieduur. Een derde beperking is de zwakke betrouwbaarheid, geïndiceerd door de lage Cronbach’s alfa, van de drie schalen van de vragenlijst rond het demand-withdraw patroon, de meting van de schaal behoeftefrustratie gedurende het observationeel gedeelte en de schalen van de vier actietendensen. Het beperkt aantal items (ongeveer 2 à 3 per
69
schaal) ligt wellicht aan de basis liggen van deze lage interne consistentie. Het afnemen van een verkorte versie van bovenstaande vragenlijsten na de interactietaak, werd evenwel noodzakelijk geacht gezien een afname reeds zeer tijdsintensief was. De vierde en laatste beperking behelst het correlationele en cross-sectionele design van de studie. De aard van deze data kan bijgevolg geen uitsluitsel bieden over de richting van de verbanden. Om uitspraken te kunnen doen omtrent causaliteit is het wenselijk dat toekomstig onderzoek een longitudinaal opzet hanteert. Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat demand en withdraw gedrag elkaar versterkende mechanismen zijn waardoor de rollen die partners innemen elkaar wederzijds bekrachtigen en polarisatie optreedt (Baucom et al., 2010; Christensen et al. 2006; Sullaway & Christensen, 1983). Het dynamische karakter van dit interactiepatroon suggereert aldus dat het demand-withdraw patroon gebaat zou zijn bij een longitudinaal design. In lijn met deze suggestie, kan het interessant zijn de data vervolgens te analyseren aan de hand van het actor-partner interdependence model (APIM). Dit model laat immers toe bidirectionele effecten te schatten in interpersoonlijke relaties (Cook & Kenny, 2005). Het effect van iemands behoeftefrustratie op de eigen mate van demand of withdraw gedrag en op het demand of withdraw gedrag van de partner zou dan kunnen nagegaan worden. Op deze manier zou het mogelijk worden specifieke interactiecylci in kaart te brengen. Los van deze beperkingen, zou het aangewezen kunnen zijn voor toekomstig onderzoek om ook de invloed van de overige emotiecomponenten te exploreren alsook de rol die de drie afzonderlijke basisbehoeften (in plaats van de totale mate van behoeftefrustratie) spelen in desbetreffende verbanden teneinde genuanceerdere resultaten te detecteren. Om de verklaringsmodellen omtrent de geslachtsverschillen inzake het demand-withdraw patroon nader te beschouwen (i.e. de individual differences hypothese en de social structure hypothese), is het noodzakelijk om respectievelijk metingen van arousal en macht op te nemen in het studiedesign. Ten slotte zou het interessant zijn om te toetsen of bovenstaande resultaten eveneens kunnen worden gerepliceerd in steekproeven met uitsluitend homoseksuele koppels. Hiertoe gaven Baucom et al. (2010) reeds een aanzet.
70
Theoretische en Praktische Implicaties Allereerst onderstrepen deze resultaten het belang van de ZDT binnen de context van intieme relaties. Behoeften zijn dus niet enkel geassocieerd met het individueel fysiek en psychisch welzijn (e.g. Chirkov et al., 2005; Hofer & Busch, 2011; Reis et al., 2000; Ryan & Bernstein, 2010; Sheldon et al., 1996; Sheldon & Niemiec, 2006), maar blijken ook gerelateerd aan relationele uitkomstmaten. Verder bevestigt deze scriptie de hypothese dat behoeftefrustratie, in tegenstelling tot behoeftebevrediging, gerelateerd is aan maladaptieve consequenties zoals verondersteld door Bartholomew et al. (2011) en Vansteenkiste & Ryan (2013). Deze scriptie onderschrijft deze assumptie bovendien specifiek binnen de context van intieme relaties. Hoewel men kan opwerpen dat deze steekproef mogelijk niet volkomen representatief is voor de populatie die gebaat is bij relatietherapie, worden toch enkele implicaties voor de praktijk beschouwd. De sterke invloed van de mate van behoeftefrustratie op het demand-withdraw patroon, zowel op het individuele gedrag als op het interactiepatroon van het koppel, toont het belang van een vroegtijdige therapeutische interventie aan. Het demand-withdraw patroon wordt immers beschouwd als een interactiepatroon dat een escalerend verloop kent (e.g. Baucom et al. 2010; Heavey et al., 1995; Papp et al., 2009). In lijn met de coërcieve cyclus van Patterson (1982), is het aannemelijk dat de leden van de dyade elkaars gedrag circulair bekrachtigen en dit na verloop van tijd bij beide partners aanleiding geeft tot meer extreem en rigide gedrag en een intensifiëring van de (vaak genderstereotype) rollen veroorzaakt. Het belang van een tijdige interventie wordt extra onderstreept door de constatatie dat koppels met deze rigide rollen vaak minder vatbaar zijn voor de positieve effecten van relatietherapie (Jacobson & Holtzworth-Munroe, 1986). Bovendien is het aannemelijk dat bovenstaand proces de mate van behoeftefrustratie doet toenemen waardoor een vicieuze cirkel kan ontstaan. Zich bewust zijnde van het destructieve karakter van het demandwithdraw patroon en het feit dat deze scriptie suggereert dat behoeftefrustratie hier mogelijk aan ten grondslag ligt, kan het van belang zijn in de klinische praktijk oog te hebben voor de bevrediging en de frustratie van de basisbehoeften, zoals geconceptualiseerd vanuit de ZDT. Ten slotte staat de destructieve aanpak, die de aandrang behelst om zich te verzetten tegen de partner of zich dominant ten aanzien van hem of haar op te stellen, 71
centraal in relatie tot behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon. Actietendensen bieden ons de mogelijkheid een eerste blik te werpen op de interne processen die het verband tussen bovenstaande concepten verklaren. Het is dan ook plausibel dat het veilig leren uiten van deze gefrustreerde behoefte(n) het verlangen oproept om constructiever om te gaan met de situatie waardoor het optreden van het demand-withdraw patroon minder waarschijnlijk wordt. De Emotion-Focused Couple Therapy (EFC-T, Greenberg & Johnson, 1986, 1988) kan hiervoor als uitgangspunt aangewend worden vermits deze therapie beoogt de onderliggende onbevredigde hechtingsbehoeften te exploreren en deze te leren verwoorden ten aanzien van de partner.
Algemene Conclusie Deze scriptie beoogde aan de hand van een observationele studie de onderlinge relaties te bestuderen tussen behoeftefrustratie geconceptualiseerd vanuit de ZDT, vier actietendensen zoals beschreven vanuit de componentiële benadering en het demandwithdraw patroon. Binnen elk van deze verbanden werd gecontroleerd op geslachtsverschillen. Deze studie trof enkel bij mannen, een positieve relatie aan tussen behoeftefrustratie en het demand-withdraw patroon, zowel wat het individuele gedrag als het interactiepatroon van het koppel betreft. Tevens bleek voor beide geslachten behoeftefrustratie geassocieerd met meer destructieve en meer withdraw tendensen. Vervolgens kon worden aangetoond dat de constructieve aanpak voor vrouwen positief samenhing met de mate van demand gedrag en voor mannen negatief met de mate van withdraw gedrag. Voor beide geslachten bleek de destructieve aanpak een significante voorspeller van het demand en het withdraw gedrag. Wanneer de drie concepten binnen één model werden opgenomen, werd geconstateerd dat de destructieve aanpak voor mannen als een partiële en voor vrouwen als een volledige mediator fungeerde in het verband tussen behoeftefrustratie en demand gedrag enerzijds en behoeftefrustratie en withdraw gedrag anderzijds. Daarenboven speelde de withdraw tendens enkel voor vrouwen een volledige mediërende rol tussen de mate van behoeftefrustratie en het demand gedrag. De interesse van dit onderzoek ging eveneens uit naar de karakteristieken van het demand-withdraw patroon en de geslachtsverschillen inzake dit interactiepatroon. In lijn met voorgaand onderzoek, stelden we vast dat vrouwen gedurende de interactietaak
72
meer demand gedrag stellen dan mannen en mannen meer withdraw gedrag stellen dan vrouwen. Verder vonden we evidentie voor het feit dat alle participanten meer demand gedrag stelden tijdens de bespreking van hun eigen onderwerp dan tijdens de bespreking van het onderwerp van hun partner en omgekeerd, dat alle proefpersonen meer withdraw gedrag stelden tijdens het topic van hun partner dan tijdens hun eigen topic. Ten slotte werd aangetoond dat het verband tussen het al dan niet zelf initiëren van het conflicttopic en het withdraw gedrag, maar niet het demand gedrag, afhankelijk was van geslacht. Immers, enkel wanneer de partner het onderwerp aansneed, stelden mannen beduidend meer withdraw gedrag dan vrouwen. Met deze bevindingen hoopt deze scriptie de basis te vormen voor toekomstig onderzoek dat de interrelaties tussen behoeftefrustratie en conflictpatronen binnen intieme relaties verder exploreert en deze wetenschappelijke inzichten dissemineert opdat zij een constructieve bijdrage kunnen leveren aan de klinische praktijk.
73
Referenties
Alderfer, C. P. (1969). An empirical test of a new theory of human needs. Organizational Behavior and Human Performance,
4(2), 142-175.
doi:10.1016/0030-
5073(69)90004-X Baard, P. P., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2004). Intrinsic need satisfaction: A motivational basis of performance and well‐being in two work settings. Journal of Applied Social Psychology, 34(10), 2045-2068. doi:10.1111/j.1559-1816 .2004.tb02690.x Barlow, D. H. (2002). Anxiety and its disorders: The nature and treatment of panic. New York, NY: Guilford Press. Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social
psychological
research:
Conceptual,
strategic,
and
statistical
considerations. Journal of personality and social psychology, 51(6), 1173-1182. doi:10.1037/0022-3514.51.6.1173 Bartholomew, K. J., Ntoumanis, N., Ryan, R. M., Bosch, J. A., & Thøgersen-Ntoumani, C. (2011). Self-determination theory and diminished functioning the role of interpersonal control and psychological need thwarting. Personality and Social Psychology Bulletin, 37(11), 1459-1473. doi:10.1177/0146167211413125 Baucom, B. R., Atkins, D. C., Eldridge, K., McFarland, P., Sevier, M., & Christensen, A. (2011). The language of demand/withdraw: Verbal and vocal expression in dyadic interactions.
Journal
of
Family
Psychology,
25(4),
570-580.
doi:10.1037/a0024064 Baucom, B. R., McFarland, P. T., & Christensen, A. (2010). Gender, topic, and time in observed demand–withdraw interaction in cross-and same-sex couples. Journal of Family Psychology, 24(3), 233-242. doi:10.1037/a0019717 Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529. doi:10.1037/0033-2909.117.3.497 Blais, M. R., Sabourin, S., Boucher, C., & Vallerand, R. J. (1990). Toward a motivational model of couple happiness. Journal of personality and Social Psychology, 59(5), 1021-1031. doi:10.1037//0022-3514.59.5.1021
74
Bodenmann, G., Kaiser, A., Hahlweg, K., & Fehm‐Wolfsdorf, G. (1998). Communication patterns during marital conflict: A cross‐cultural replication. Personal Relationships, 5(3), 343-356. doi:10.1111/j.1475-6811.1998.tb00176.x Bowlby, J. (1988). A secure base: Clinical application of attachment theory. London, United Kingdom, Routledge. Bowlby, J. (1980). Attachment and loss: Vol. 3. Sadness and depression. New York, NY: Basic Books. Bowlby, J. (1973). Attachment and loss: Separation, anxiety and anger. New York, NY: Basic Books. Bowlby, J. (1969). Attachment and loss: Vol. 1. Attachment. New York, NY: Basic Books. Bradbury, T. N., Beach, S. R., Fincham, F. D., & Nelson, G. M. (1996). Attributions and behavior in functional and dysfunctional marriages. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64(3), 569-576. doi:10.1037//0022-006X.64.3.569 Bradbury, T. N., & Fincham, F. D. (1992). Attributions and behavior in marital interaction. Journal of Personality and Social Psychology, 63(4), 613-628. doi:10.1037//0022-3514.63.4.613 Brody, L. R., & Hall, J. A. (2008). Gender and emotion in context. In M. Lewis, J. M. Haviland-Jones, & L. Feldman Barrett (Eds.), Handbook of emotions (3rd ed., pp. 395-408).
New
York,
NY:
The
Guilford
Press.
Retrieved
from
http://books.google.com/ Buck, R. (1999). The biological affects: a typology. Psychological Review, 106(2), 301336. doi:10.1037/0033-295X.106.2.301 Burger, A. L., & Jacobson, N. S. (1979). The relationship between sex role characteristics, couple satisfaction and couple problem-solving skills. American Journal of Family Therapy, 7(4), 52-60. doi:10.1080/01926187908250338 Buysse, A., & Heene, E. (1997). Dutch versions of the Dyadic Adjustment Scale (DAS, Spanier, 1976), the Communication Patterns Questionnaire (CPQ, Christensen & Sullaway, 1984), the Relationship Attribution Measure (RAM, Fincham & Bradbury, 1992), and the Adult Attachment Scale (AAS, Collins & Read, 1990). Unpublished manuscripts, University of Ghent, Faculty of Psychology.
75
Camper, P. M., Jacobson, N. S., Holtzworth-Munroe, A., & Schmaling, K. B. (1988). Causal attributions for interactional behaviors in married couples. Cognitive Therapy and Research, 12(2), 195-209. doi:10.1007/BF01204931 Campos, J. J., Campos, R. G., & Barrett, K. C. (1989). Emergent themes in the study of emotional development and emotion regulation. Developmental Psychology, 25(3), 394-402. 10.1037/0012-1649.25.3.394 Caughlin, J. P., & Vangelisti, A. L. (2000). An individual difference explanation of why married couples engage in the demand/withdraw pattern of conflict. Journal of Social
and
Personal
Relationships,
17(4-5),
523-551.
doi:10.1177/0265407500174004 Chen, B., Vansteenkiste, M., Beyers, W., Boone, L., Deci, E. L., Van der Kaap-Deeder, J., ... & Verstuyf, J. (2014). Basic psychological need satisfaction, need frustration, and need strength across four cultures. Motivation and Emotion, 39(2), 216-236. doi:10.1007/s11031-014-9450-1 Chirkov, V. I., Ryan, R. M., & Willness, C. (2005). Cultural context and psychological needs in Canada and Brazil: Testing a self-determination approach to the internalization of cultural practices, identity, and well-being. Journal of CrossCultural Psychology, 36(4), 423-443. doi:10.1177/0022022105275960 Chodorow, N. (1978). The reproduction of mothering: Psychoanalysis and the sociology of gender. Berkeley: University of California Press. Christensen, A. (1988). Dysfunctional interaction patterns in couples. In P. Noller & M. A. Fitzpatrick (Eds.), Perspectives on marital interaction (pp. 31–52). Clevedon, Avon, United Kingdom: Multilingual Matters. Christensen, A. (1987). Detection of conflict patterns in couples. In K. Hahlweg & M. J. Goldstein (Eds.), Understanding major mental disorders: The contribution of family interaction research (pp. 250–265). New York, NY: Family Process Press. Christensen, A., Eldridge, K., Catta‐Preta, A. B., Lim, V. R., & Santagata, R. (2006). Cross‐cultural consistency of the demand/withdraw interaction pattern in couples. Journal of Marriage and Family, 68(4), 1029-1044. doi:10.1111/j.17413737.2006.00311.x
76
Christensen, A., & Heavey, C. L. (1990). Gender and social structure in the demand/withdraw pattern of marital interaction. Journal of Personality and Social Psychology, 59(1), 73–81. Christensen, A., & Shenk, J. L. (1991). Communication, conflict, and psychological distance in nondistressed, clinic, and divorcing couples. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59(3), 458-463. doi:10.1037//0022-006X.59.3.458 Christensen, A., & Sullaway, M. (1984). Communication patterns questionnaire. Unpublished manuscript, University of California, Los Angeles. Cohen, J (1988) Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences (2nd ed.). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Cook, W. L., & Kenny, D. A. (2005). The Actor–Partner Interdependence Model: A model of bidirectional effects in developmental studies. International Journal of Behavioral Development, 29(2), 101-109. doi:10.1080/01650250444000405 Cramer, D. (2002). Linking conflict management behaviours and relational satisfaction: The intervening role of conflict outcome satisfaction. Journal of Social and Personal relationships, 19(3), 425-432. doi:10.1037/0022-006X.63.5.797 Darwin, C. (1872). 1965. The expression of the emotions in man and animals. London, United Kingdom: John Marry. DeCharms, R. (1968). Personal causation: The internal affective determinants of behavior. New York, NY: Academic Press. Deci, E. L., La Guardia, J. G., Moller, A. C., Scheiner, M. J., & Ryan, R. M. (2006). On the benefits of giving as well as receiving autonomy support: Mutuality in close friendships. Personality and Social Psychology Bulletin, 32(3), 313-327. doi:10.1177/0146167205282148 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behavior. New York, NY: Plenum. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1991). A motivational approach to self: Integration in personality. In R. Dienstbier (Ed.), Nebraska symposium on motivation: Perspectives on motivation, Vol. 38 (pp. 237-288). Lincoln, NE: University Of Nebraska Press.
77
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The "what" and "why" of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11 (4), 227-268. doi:10.1207/S15327965PLI1104_01 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Facilitating optimal motivation and psychological well-being across life's domains. Canadian Psychology, 49(1), 14-23. doi:10.1037/0708-5591.49.1.14 Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2012). Self-determination theory. In P. A. M. Van Lange, A. W. Kruglanski, & E. T. Higgins (Eds.), Handbook of theories of social psychology: Vol. 1 (pp. 416-437). Thousand Oaks, CA: Sage. Deci, E. L., Ryan, R. M., Gagné, M., Leone, D. R., Usunov, J., & Kornazheva, B. P. (2001). Need satisfaction, motivation, and well-being in the work organizations of a former eastern bloc country: A cross-cultural study of self-determination. Personality
and
Social
Psychology
Bulletin,
27(8),
930-942.
doi:10.1177/0146167201278002 Denton, W. H., Burleson, B. R., Hobbs, B. V., Von Stein, M., & Rodriguez, C. P. (2001). Cardiovascular reactivity and initiate/avoid patterns of marital communication: A test of Gottman's psychophysiologic model of marital interaction. Journal of Behavioral Medicine, 24(5), 401-421. Ducat, W. H., & Zimmer-Gembeck, M. J. (2010). Romantic partner behaviours as social context: Measuring six dimensions of relationships. Journal of Relationships Research, 1(1), 1-16. doi:10.1375/jrr.1.1.1 Eagly, A. H., & Steffen, V. J. (1984). Gender stereotypes stem from the distribution of women and men into social roles. Journal of Personality and Social Psychology, 46(4), 735-754. doi:10.1037/0022-3514.46.4.735 Eagly, A. H., & Wood, W. (1982). Inferred sex differences in status as a determinant of gender stereotypes about social influence. Journal of Personality and Social Psychology, 43(5), 915-928. doi:10.1037/0022-3514.43.5.915 Eagly, A. H., & Wood, W. (1991). Explaining sex differences in social behavior: A metaanalytic perspective. Personality and Social Psychology Bulletin, 17(3), 306-315. doi:10.1177/0146167291173011
78
Edmunds, J., Ntoumanis, N., & Duda, J. L. (2006). A test of self‐determination theory in the exercise domain. Journal of Applied Social Psychology, 36(9), 2240-2265. doi:10.1111/j.0021-9029.2006.00102.x Ekman, P. (1973). Cross-cultural studies of facial expression. In P. Ekman (Ed.), Darwin and facial expression: A century of research in review (pp. 169-122). New York, NY: Academic Press. Eldridge, K. A., & Christensen, A. (2002). Demand-withdraw communication during couple conflict: A review and analysis. In P. Noller & J. A. Feeney (Eds.),Understanding marriage: Developments in the study of couple interaction (pp.
289–322).
New
York,
NY:
Cambridge
University
Press.
doi:10.1017/CBO9780511500077.016 Ellsworth, P. C., & Scherer, K. R. (2003). Appraisal processes in emotion. In R. J. Davidson, H. Goldsmith, & K. R. Scherer (Eds.), Handbook of affective sciences (pp. 572-595). New York: Oxford University Press. Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics. London, England: Sage. Fincham, F. D. (2003). Marital conflict: Correlates, structure, and context. Current Directions in Psychological Science, 12(1), 23-27. doi:10.1111/1467-8721.01215 Fischer, A. H., Rodriguez Mosquera, P. M., Van Vianen, A. E., & Manstead, A. S. (2004). Gender and culture diff²erences in emotion. Emotion, 4(1), 87-94. doi:10.1037/1528-3542.4.1.87 Fischer, D. H. (1989). Albion's seed: Four British folkways in America. New York, NY: Oxford University Press. Fletcher, G. J., & Thomas, G. (2000). Behavior and on‐line cognition in marital interaction.
Personal
Relationships,
7(1),
111-130.
doi:10.1111/j.1475-
6811.2000.tb00007.x Fogarty, T. E (1976). Marital crisis. In P. J. Guerin (Ed.), Family therapy: Theory and practice (pp. 325-334). New York, NY: Gardner Press. Fontaine, J. R., Poortinga, Y. H., Setiadi, B., & Markam, S. S. (2002). Cognitive structure of emotion terms in Indonesia and The Netherlands. Cognition and Emotion, 16(1), 61-86. doi:10.1080/02699933014000130
79
Fontaine, J. R. J., & Scherer, K. R. (2013). Emotion is for doing: The action tendency component. In J. R. J. Fontaine, K. R. Scherer, & C. Soriano (Eds.), Components of emotional meaning: A sourcebook (pp. 170-185). Oxford, United Kingdom: Oxford University Press. doi:10.1093/acprof:oso/9780199592746.003.0012 Fontaine, J. R. J., Scherer, K. R., Roesch, E. B., & Ellsworth, P. C. (2007). The world of emotions is not two-dimensional. Psychological Science, 18(12), 1050-1057. doi:10.1111/j.1467-9280.2007.02024.x Fontaine, J. R. J., Scherer, K. R., & Soriano, C. (Eds.). (2013). Components of emotional meaning: A sourcebook. Oxford, United Kingdom: Oxford University Press. doi:10.1093/acprof:oso/9780199592746.001.0001 Fontaine, J. R. J., Veirman, E., Groenvynck, H., & Scherer, K. R. (2013). From meaning to experience: The dimensional structure of emotional experiences. In J. R. J. Fontaine, K. R. Scherer, & C. Soriano (Eds.), Components of emotional meaning: A sourcebook (pp. 243-260). Oxford, United Kingdom: Oxford University Press. doi:10.1093/acprof:oso/9780199592746.003.0016 Frijda, N. H. (1994). Emotions are functional, most of the time. In P. Ekman & R. J. Davidson (Eds.), The nature of emotion: Fundamental questions (pp. 112–122). New York, NY: Oxford. Frijda, N. H., & Parrott, W. G. (2011). Basic emotions or ur-emotions?. Emotion Review, 3(4), 406-415. doi:10.1177/1754073911410742 Geiss, S. K., & O'Leary, K. D. (1981). Therapist ratings of frequency and severity of marital problems: Implications for research. Journal of Marital and Family Therapy, 7(4), 515-520. doi:10.1111/j.1752-0606.1981.tb01407.x Gillet, N., Fouquereau, E., Forest, J., Brunault, P., & Colombat, P. (2012). The impact of organizational factors on psychological needs and their relations with well-being. Journal of Business and Psychology, 27(4), 437-450. doi:10.1007/s10869-0119253-2 Gilligan, C. (1982). In a different voice: Psychological theory and women's development. Cambridge, MA: Harvard University Press. Gottman, J. M., & Krokoff, L. J. (1989). Marital interaction and satisfaction: a longitudinal view. Journal of consulting and clinical psychology, 57(1), 47-52. doi:10.1037//0022-006X.57.1.47
80
Gottman, J. M., & Levenson, R. W. (1986). Assessing the role of emotion in marriage. Behavioral Assessment, 8, 31-48. Gottman, J. M., & Levenson, R. W. (1988). The social psychophysiology of marriage. In P. Noller & M. A. Fitzpatrick (Eds.), Perspectives on marital interaction (pp. 182202). Philadelphia, PA: Multilingual Matters Ltd. Gottman, J. M., & Levenson, R. W. (2000). The timing of divorce: Predicting when a couple will divorce over a 14‐year period. Journal of Marriage and Family, 62(3), 737-745. doi:10.1111/j.1741-3737.2000.00737.x Graves, L. M., & Luciano, M. M. (2013). Self-determination at work: Understanding the role of leader-member exchange. Motivation and Emotion,37(3), 518-536. doi:10.1007/s11031-012-9336-z Greenberg, L. & Johnson, S. (1986). Emotionally focused couples treatment: An integrated affective systemic approach. In N. Jacobson & A. Gurman (Eds.), Clinical handbook of marital therapy (pp. 253-278). New York, NY: Guilford Press. Greenberg, L. & Johnson, S. (1988). Emotionally focused therapy for couples. New York, NY: Guilford Press. Greenberg, J., Solomon, S., & Pyszczynski, T. (1997). Terror management theory of selfesteem and cultural worldviews: Empirical assessments and conceptual refinements. In M. Zanna (Ed.), Advances in Experimental Social Psychology (Vol. 29, pp. 61–139). San Diego, CA: Academic Press. Grimes, D. A., & Schulz, K. F. (2002). Bias and causal associations in observational research. The Lancet, 359(9302), 248-252. doi:10.1016/S0140-6736(02)07451-2 Grolnick, W. S., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (1997). Internalization within the family: The self-determination theory perspective. In J. E. Grusec & L. Kuczynski (Eds.), Parenting and children's internalization of values: A handbook of contemporary theory (pp. 135-161). New York, NY: Wiley. Gross, J. J. (1998). Antecedent-and response-focused emotion regulation: Divergent consequences for experience, expression, and physiology. Journal of Personality and Social Psychology, 74(1), 224-237. doi:10.1037/0022-3514.74.1.224
81
Grossman, M., & Wood, W. (1993). Sex differences in intensity of emotional experience: A social role interpretation. Journal of Personality and Social Psychology, 65(5), 1010-1022. doi:10.1037//0022-3514.65.5.1010 Guardia, J. (2009). Emotion in relationships. In H. Reis, & S. Sprecher (Eds.), Encyclopedia of human relationships. (pp. 501-505). Thousand Oaks, CA: SAGE Publications, Inc. doi:10.4135/9781412958479.n163 Halford, W. K., O’Donnell, C., Lizzio, A., & Wilson, K. (2006). Do couples at high risk of relationship problems attend marriage education? Journal of Family Psychology, 20, 160–163. doi:10.1037/0893-3200.20.1.160 Hayes, A. F. (2013). Introduction to Mediation, Moderation, and Conditional Process Analysis: A Regression-Based Approach. New York, NY: The Guilford Press. doi:10.1111/jedm.12050 Hayes, A. F. (2009). Beyond Baron and Kenny: Statistical mediation analysis in the new millennium.
Communication
Monographs,
76(4),
408-420.
doi:10.1080/03637750903310360 Heavey, C. L., Christensen, A., & Malamuth, N. M. (1995). The longitudinal impact of demand and withdrawal during marital conflict. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 63(5), 797. doi:10.1037//0022-006X.63.5.797 Heavey, C. L., Gill, D. S., & Christensen, A. (1996). The Couples Interaction Rating System. Unpublished manuscript, University of California, Los Angeles Heavey, C. L., Layne, C., & Christensen, A. (1993). Gender and conflict structure in marital interaction: A replication and extension. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61(1), 16-27. doi:10.1037//0022-006X.61.1.16 Heffner, K. L., Loving, T. J., Kiecolt-Glaser, J. K., Himawan, L. K., Glaser, R., & Malarkey, W. B. (2006). Older spouses’ cortisol responses to marital conflict: Associations with demand/withdraw communication patterns. Journal of Behavioral Medicine, 29(4), 317-325. doi:10.1007/s10865-006-9058-3 Hofer, J., & Busch, H. (2011). Satisfying one’s needs for competence and relatedness: Consequent domain-specific well-being depends on strength of implicit motives. Personality
and
Social
Psychology
doi:10.1177/0146167211408329
82
Bulletin,
37(9),
1147-1158.
Holtzworth-Munroe, A., Smutzler, N., & Stuart, G. L. (1998). Demand and withdraw communication among couples experiencing husband violence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66(5), 731-743. doi:10.1037/0022006X.66.5.731 Howell, R. T., Chenot, D., Hill, G., & Howell, C. J. (2011). Momentary happiness: The role of psychological need satisfaction. Journal of Happiness Studies, 12(1), 1-15. doi:10.1007/s10902-009-9166-1 Hull, C. L. (1943). Principles of behavior: An introduction to behavior theory. New York, NY: Appleton-Century-Crofts. Izard, C. E. (2010). The many meanings/aspects of emotion: Definitions, functions, activation, and regulation. Emotion Review, 2(4), 363-370. doi:10.1177 /1754073910374661 Jacobson, N. S. & Holtzworth-Munroe, A. (1986). Marital therapy: A social learning/cognitive perspective. In N. S. Jacobson & A. S. Gurman (Eds.), Clinical handbook of marital therapy (pp. 29-70). New York, NY: Guilford Press. Jang, H., Reeve, J., Ryan, R. M., & Kim, A. (2009). Can self-determination theory explain what underlies the productive, satisfying learning experiences of collectivistically oriented Korean students?. Journal of Educational Psychology, 101(3), 644-661. doi:10.1037/a0014241 Johnson, K. L., & Roloff, M. E. (2000). The influence of argumentative role (initiator vs. resistor) on perceptions of serial argument resolvability and relational harm. Argumentation, 14(1), 1-15. doi:10.1177/0265407500174011 Johnson, S. (2009). Emotionally focused couple therapy. In H. Reis, & S. Sprecher (Eds.), Encyclopedia of human relationships (pp. 498-501). Thousand Oaks, CA: SAGE Publications, Inc. doi:10.4135/9781412958479.n162 Johnson, S (2004). The practice of emotionally focused coupled therapy (2nd ed.). New York, NY: Brunner-Routledge. Kasser, T., & Ryan, R. M. (1993). A dark side of the American dream: Correlates of financial success as a central life aspiration. Journal of Personality and Social Psychology, 65(2), 410-422. doi:10.1037//0022-3514.65.2.410
83
Kasser, T., & Ryan, R. M (1996). Further examining the American dream: Differential correlates of intrinsic and extrinsic goals. Personality and Social Psychology Bulletin, 22(3), 280-287. doi:10.1177/0146167296223006 Kasser, T., Ryan, R. M., Zax, M., & Sameroff, A. J. (1995). The relations of maternal and social environments to late adolescents' materialistic and prosocial values. Developmental Psychology, 31(6), 907-914. doi:10.1037/0012-1649.31.6.907 Kasser, V. G., & Ryan, R. M. (1999). The relation of psychological needs for autonomy and relatedness to vitality, well‐being, and mortality in a nursing home. Journal of
Applied
Social
Psychology,
29(5),
935-954.
doi:10.1111/j.1559-
1816.1999.tb00133.x Keltner, D., & Haidt, J. (1999). Social functions of emotions at four levels of analysis. Cognition & Emotion, 13(5), 505-521. doi:10.1080/026999399379168 Kiecolt-Glaser, J. K., Newton, T., Cacioppo, J. T., MacCallum, R. C., Glaser, R., & Malarkey, W. B. (1996). Marital conflict and endocrine function: Are men really more physiologically affected than women? Journal of Consulting and Clinical Psychology, 64(2), 324-332. doi:10.1037/0022-006X.64.2.324 Kleinginna Jr, P. R., & Kleinginna, A. M. (1981). A categorized list of emotion definitions, with suggestions for a consensual definition. Motivation and Emotion, 5(4), 345-379. doi:10.1007/BF00992553 Klinetob, N. A., & Smith, D. A. (1996). Demand-withdraw communication in marital interaction: Tests of interspousal contingency and gender role hypotheses. Journal of Marriage and the Family, 58(4), 945-957. doi:10.2307/353982 Kluwer, E. S., Heesink, J. A., & van de Vliert, E. V. D. (2000). The division of labor in close relationships: An asymmetrical conflict issue. Personal Relationships, 7(3), 263-282. doi:10.1111/j.1475-6811.2000.tb00016.x Knee, C. R., Lonsbary, C., Canevello, A., & Patrick, H. (2005). Self-determination and conflict in romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 89(6), 997-1009. doi:10.1037/0022-3514.89.6.997 Knee, C. R., & Neighbors, C. (2002). Self-determination, perception of peer pressure, and drinking among college students. Journal of Applied Social Psychology, 32, 522– 543. doi:10.1111/j.1559-1816.2002.tb00228.x
84
Knee, C. R., Patrick, H., Vietor, N. A., Nanayakkara, A., & Neighbors, C. (2002). Selfdetermination as growth motivation in romantic relationships. Personality and Social Psychology Bulletin, 28(5), 609-619. doi:10.1177/0146167202288005 La Guardia, J .G., & Patrick, H. (2008). Self-determination theory as a fundamental theory of close relationships.
Canadian Psychology, 49(3), 201-209.
doi:10.1037/a0012760 La Guardia, J. G., Ryan, R. M., Couchman, C. E., & Deci, E. L. (2000). Within-person variation in security of attachment: a self-determination theory perspective on attachment, need fulfillment, and well-being. Journal of personality and social psychology, 79(3), 367-384. doi:10.1037//0022-3514.79.3367. MacKinnon, D. P., Lockwood, C. M., Hoffman, J. M., West, S. G., & Sheets, V. (2002). A comparison of methods to test mediation and other intervening variable effects. Psychological Methods, 7(1), 83-104. doi:10.1037/1082-989X.7.1.83 Malis, R. S., & Roloff, M. E. (2006). Demand/Withdraw Patterns in Serial Arguments: Implications for Well‐Being. Human Communication Research, 32(2), 198-216. doi:10.1111/j.1468-2958.2006.00009.x Mallinson, S. H., & Hill, A. P. (2011). The relationship between multidimensional perfectionism and psychological need thwarting in junior sports participants. Psychology
of
Sport
and
Exercise,
12(6),
676-684.
doi:10.1016/j.psychsport.2011.05.009 Manne, S. L., Ostroff, J. S., Norton, T. R., Fox, K., Goldstein, L., & Grana, G. (2006). Cancer‐related relationship communication in couples coping with early stage breast cancer. Psycho‐Oncology, 15(3), 234-247. doi:10.1002/pon.941 Margolin, G., Talovic, S., & Weinstein, C. D. (1983). Areas of change questionnaire: A practical approach to marital assessment. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 51, 920-931. doi:10.1037/0022-006X.51.6.920 Maslow, A. H. (1943). A theory of human motivation. Psychological Review, 50(4), 370396. doi:10.1037/h0054346 McClelland, D. C. (1965). Toward a theory of motive acquisition. American Psychologist, 20(5), 321- 333. doi:10.1037/h0022225
85
Moller, A. C., Deci, E. L., & Elliot, A. J. (2010). Person-level relatedness and the incremental value of relating. Personality and Social Psychology Bulletin, 36(6), 754-767. doi:10.1177/0146167210371622 Moors, A., Ellsworth, P. C., Scherer, K. R., & Frijda, N. H. (2013). Appraisal theories of emotion: State of the art and future development. Emotion Review, 5(2), 119-124. doi:10.1177/1754073912468165 Moors, A., & Scherer, K. R. (2013). The role of appraisal in emotion. In M. Robinson, E. Watkins, & E. Harmon-Jones (Eds.), Handbook of cognition and emotion (pp. 135-155). New York, NY: Guilford Press. Miller, G. E., & Bradbury, T. N. (1995). Refining the association between attributions and behavior in marital interaction. Journal of Family Psychology, 9(2), 196-208. doi:10.1037/0893-3200.9.2.196 Murray, H. A. (1938). Explorations in personality. New York, NY: Oxford University Press. Murray, S. L., Bellavia, G. M., Rose, P., & Griffin, D. W. (2003). Once hurt, twice hurtful: how perceived regard regulates daily marital interactions. Journal of Personality and Social Psychology, 84(1), 126-147. doi:10.1037/00223514.84.1.126 Nesse, R. M. (1990). Evolutionary explanations of emotions. Human Nature, 1(3), 261289. doi:10.1007/BF02733986 Niemiec, C. P., Lynch, M. F., Vansteenkiste, M., Bernstein, J., Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2006). The antecedents and consequences of autonomous self-regulation for college: A self-determination theory perspective on socialization. Journal of Adolescence 29(5), 761-755. doi:10.1016/j.adolescence.2005.11.009 Noller, P. (1993). Gender and emotional communication in marriage: Different cultures or differential social power?. Journal of Language and Social Psychology, 12(12), 132-152. doi :10.1177/0261927X93121008 Noller, P., & White, A. (1990). The validity of the Communication Patterns Questionnaire. Psychological Assessment: A Journal of Consulting and Clinical Psychology, 2(4), 478-482. doi:10.1037//1040-3590.2.4.478 Oatley, K., & Jenkins, J. M. (1996). Understanding emotions. Oxford, United Kingdom: Blackwell.
86
O'Donovan, D. (1965). Rating extremity: pathology or meaningfulness?. Psychological Review, 72(5), 358-372. doi:10.1037/h0022405 Ortony, A., & Turner, T. J. (1990). What's basic about basic emotions? Psychological Review, 97(3), 315-331. doi:10.1037/0033-295X.97.3.315 Papp, L. M., Kouros, C. D., & Cummings, E. (2009). Demand‐withdraw patterns in marital conflict in the home. Personal Relationships, 16(2), 285-300. doi:10.1111/j.1475-6811.2009.01223.x Patrick, H., Knee, C.R., Canevello, A., & Lonsbary, C. (2007). The role of need fulfillment in relationship functioning and well-being: A self-determination theory perspective. Journal of Personality and Social psychology, 92(3), 434-457. doi:10.1037/0022-3514.92.3.434 Patterson, G. R. (1982). Coercive family processes. Eugene, OR: Castalia Plutchik, R. (1980). A general psychoevolutionary theory of emotion. In R. Plutchik & H. Kellerman (Eds.), Emotion: Theory, research and experience: Vol. 1. Theories of emotion (pp. 3-31). New York, NY: Academic Press. doi:10.1016/B978-0-12558701-3.50007-7 Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2004). SPSS and SAS procedures for estimating indirect effects in simple mediation models. Behavior Research Methods, Instruments, & Computers, 36(4), 717-731. doi:10.3758/BF03206553 Preacher, K. J., & Hayes, A. F. (2008). Asymptotic and resampling strategies for assessing and comparing indirect effects in multiple mediator models. Behavior Research Methods, 40(3), 879-891. doi:10.3758/BRM.40.3.879 Preacher, K. J., & Kelley, K. (2011). Effect size measures for mediation models: quantitative strategies for communicating indirect effects. Psychological Methods, 16(2), 93-115. doi:10.1037/a0022658 Reis, H.T., Sheldon, K.M, Gable, S.L., Roscoe, J., & Ryan, R.M. (2000). Daily wellbeing: The role of autonomy, competence, and relatedness. Personality and Social Psychology Bulletin, 26(4), 419-435. doi:10.1177/0146167200266002 Rucker, D. D., Preacher, K. J., Tormala, Z. L., & Petty, R. E. (2011). Mediation analysis in social psychology: Current practices and new recommendations. Social and Personality
Psychology
Compass,
9004.2011.00355.x
87
5(6),
359-371.
doi:10.1111/j.1751-
Ryan, R. M. (1995). Psychological needs and the facilitation of integrative processes. Journal of Personality, 63(3), 397-427. doi:10.1111/j.14676494.1995.tb00501.x Ryan, R. M., Bernstein, J. H., & Brown, K. W. (2010). Weekends, work, and well-being: Psychological need satisfactions and day of the week effects on mood, vitality, and physical symptoms. Journal of Social and Clinical Psychology, 29(1), 95122. doi:10.1521/jscp.2010.29.1.95 Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). The darker and brighter sides of human existence: Basic psychological needs as a unifying concept. Psychological Inquiry, 11(4), 319-338. doi:10.1207/S15327965PLI1104_03 Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2002). Overview of self-determination theory: An organismic dialectical perspective. In E. L. Deci & R. M. Ryan (Eds.), Handbook of selfdetermination research (pp. 3-33). Rochester, NY: University of Rochester Press. Ryan, R. M., Deci, E. L., Grolnick, W. S., & La Guardia, J. G. (2006). The significance of autonomy and autonomy support in psychological development and psychopathology. In D. Cicchetti & D. J. Cohen (Eds.), Developmental psychopathology: Theory and method 2nd ed., (pp. 795-849). New Jersey, NJ: John Wiley & Sons, Inc. Ryan, R. M., La Guardia, J. G., Solky‐Butzel, J., Chirkov, V., & Kim, Y. (2005). On the interpersonal regulation of emotions: Emotional reliance across gender, relationships,
and
cultures.
Personal
Relationships,
12(1),
145-163.
doi:10.1111/j.1350-4126.2005.00106.x Sagrestano, L. M., Heavey, C. L., & Christensen, A. (1998). Theoretical approaches to understanding sex differences and similarities in conflict behavior. Personal Relationships, 5, 75-89. Sanford, K. (2007). The Couples Emotion Rating Form: psychometric properties and theoretical
associations.
Psychological
Assessment,
19(4),
411-421.
doi:10.1037/1040-3590.19.4.411 Sanford, K. (2007). Hard and soft emotion during conflict: Investigating married couples and other relationships. Personal Relationships, 14(1), 65-90. doi:10.1111/j.14756811.2006.00142.x
88
Sanford, K. (2006). Communication during marital conflict: When couples alter their appraisal, they change their behavior. Journal of Family Psychology, 20(2), 256265. doi:10.1037/0893-3200.20.2.256 Sanford, K., & Rowatt, W. C. (2004). When is negative emotion positive for relationships? An investigation of married couples and roommates. Personal Relationships, 11(3), 329-354. doi:10.1111/j.1475-6811.2004.00086.x Scherer, K. R. (2005). What are emotions? And how can they be measured? Social science Information, 44(4), 695-729. doi:10.1177/0539018405058216 Scherer, K. R. (2004). Feelings integrate the central representation of appraisal-driven response organization in emotion. In A. S. R. Manstead, N. H. Frijda, & A. H. Fischer (Eds.), Feelings and emotions: The Amsterdam symposium (pp. 136-157). Cambridge, UK: Cambridge University Press. Scherer, K. R. (2001). Appraisal considered as a process of multilevel sequential checking. In K. R. Scherer, A. Schorr, & T. Johnstone (Eds.), Appraisal processes in emotion: Theory, methods, research (pp. 92-120). New York, NY: Oxford University Press. Scherer, K. R. (1987). Toward a dynamic theory of emotion: The component process model of affective states. Geneva Studies in Emotion and Communication, 1, 198. Scherer, K. R. (1984). Emotion as a multicomponent process: A model and some crosscultural data. In P. Shaver (Ed.), Review of personality and social psychology: Vol. 5. Emotions, relationships and health (pp. 37-63). Beverly Hills, CA: Sage. Scherer, K. R., & Fontaine, J. R. J., & Soriano, C. (2013). CoreGRID and MiniGRID: Development and validation of two short versions of the GRID instrument. In J. R. J. Fontaine, K. R. Scherer, & C. Soriano (Eds.), Components of emotional meaning: A sourcebook (pp. 523-541). Oxford, United Kingdom: Oxford University Press. doi:10.1093/acprof:oso/9780199592746.003.0045 Sevier, M., Simpson, L. E., & Christensen, A. (2004). Observational coding of demandwithdraw interactions in couples. In P. K. Kerig & D. Baucom (Eds.), Couple observational coding systems (pp. 159–172). Mahwah, NJ: Erlbaum.
89
Schwartz, S. H. (1994). Are there universal aspects in the structure and contents of human values?.
Journal
of
Social
Issues,
50(4),
19-45.
doi:10.1111/j.1540-
4560.1994.tb01196.x Schwartz, S. H. (1992). Universals in the content and structure of values: Theoretical advances and empirical tests in 20 countries. In M. Zanna (Ed.), Advances in experimental social psychology (Vol. 25, pp. 1-65). Orlando, FL: Academic. doi:10.1016/S0065-2601(08)60281-6 Sheldon, K. M., & Niemiec, C. P. (2006). It's not just the amount that counts: Balanced need satisfaction also affects well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 91(2), 331-341. doi:10.1037/0022-3514.91.2.331 Sheldon, K. M., Ryan, R., & Reis, H. T. (1996). What makes for a good day? Competence and autonomy in the day and in the person. Personality and Social Psychology Bulletin, 22, 1270-1279. doi:10.1177/01461672962212007 Sobel, M. E. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation models. Sociological Methodology, 13, 290–312. doi:10.2307/270723 Sullaway, M., & Christensen, A. (1983). Assessment of dysfunctional interaction patterns in couples. Journal of Marriage and Family, 45(3), 653-660. doi:10.2307/351670 Sullivan, K. T., & Bradbury, T. N. (1997). Are premarital prevention programs reaching couples at risk for marital dysfunction? Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 24–30. doi:10.1037//0022-006X.65.1.24 Tay, L., & Diener, E. (2011). Needs and subjective well-being around the world. Journal of Personality and Social Psychology, 101(2), 354-365. doi:10.1037/a0023779 Tooby, J., & Cosmides, L. (1990). The past explains the present: Emotional adaptations and the structure of ancestral environments. Ethology and Sociobiology, 11(4), 375-424. doi:10.1016/0162-3095(90)90017-Z Tong, E. M., Bishop, G. D., Enkelmann, H. C., Diong, S. M., Why, Y. P., Khader, M., & Ang, J. (2009). Emotion and appraisal profiles of the needs for competence and relatedness.
Basic
and
Applied
Social
Psychology,
31(3),
218-225.
doi:10.1080/01973530903058326 Uebelacker, L. A., Courtnage, E. S., & Whisman, M. A. (2003). Correlates of depression and marital dissatisfaction: Perceptions of marital communication style. Journal
90
of
Social
and
Personal
Relationships,
20(6),
757-769.
doi:10.1177/0265407503206003 Vallerand, R. J., Pelletier, L. G., & Koestner, R. (2008). Reflections on self-determination theory. Canadian Psychology, 49(3), 257-262. doi:10.1037/a0012804 Van Petegem, S., Beyers, W. Soenens, B., & Vansteenkiste, M. (2012, March). Psychological control and the development of internalizing and externalizing problems: Psychological reactance as an explaining mechanism? In M. Scharf (Chair), Mom! Dad! Give me a break! Parental psychological control and adjustment in different cultures: The role of mediating variables. Symposium conducted at the 14th biennial meeting of the Society for Research on Adolescence (SRA), Vancouver, Canada. Van Petegem, S., Beyers, W., Vansteenkiste, M., & Soenens, B. (2011, August). Psychological reactance as an explaining mechanism for adolescent rebellion: Associations with autonomy, parenting, and psychosocial functioning. Paper presented at the 15th European Conference on Developmental Psychology (ECDP), Bergen, Norway. Van Petegem, S., Vansteenkiste, M., & Beyers, W. (2013). The jingle-jangle fallacy in adolescent autonomy in the family: In search of an underlying structure. Journal of Youth and Adolescence, 42, 994-1014. doi:10.1007/s10964-012-9847-7 Vansteenkiste, M., Niemiec, C. P., & Soenens, B. (2010). The development of the five mini-theories of self-determination theory: An historical overview, emerging trends, and future directions. In T. C. Urdan & S. A. Karabenick (Eds.), Advances in motivation and achievement, v. 16A—The decade ahead: Theoretical perspectives on motivation and achievement (pp. 105-165). London, United Kingdom:
Emerald
Group
Publishing
Limited.
doi:10.1108/s0749-
7423(2010)000016a007 Vansteenkiste, M. & Ryan, R. M. (2013). On psychological growth and vulnerability: Basic psychological need satisfaction and need frustration as a unifying principle. Journal of Psychotherapy Integration, 23(3), 263-280. doi:10.1037/a0032359 Verhofstadt, L. L., Buysse, A., De Clercq, A., & Goodwin, R. (2005). Emotional arousal and negative affect in marital conflict: The influence of gender, conflict structure,
91
and demand‐withdrawal. European Journal of Social Psychology, 35(4), 449-467. doi:10.1002/ejsp.262 Véronneau, M. H., Koestner, R. F., & Abela, J. R. (2005). Intrinsic need satisfaction and well–being in children and adolescents: An application of the self–determination theory. Journal of Social and Clinical Psychology, 24(2), 280-292. Vogel, D. L., & Karney, B. R. (2002). Demands and withdrawal in newlyweds: Elaborating on the social structure hypothesis. Journal of Social and Personal Relationships, 19(5), 685-701. doi:10.1177/0265407502195008 Vogel, D. L., Murphy, M. J., Werner-Wilson, R. J., Cutrona, C. E., & Seeman, J. (2007). Sex differences in the use of demand and withdraw behavior in marriage: Examining the social structure hypothesis. Journal of Counseling Psychology, 54(2), 165-177. doi:10.1037/0022-0167.54.2.165 Vogel, D. L., Werner-Wilson, R. J., Liang, K., Cutrona, C. E., Seeman, J. C., & Hackler, A. H. (2008). The relationship of physiological arousal with demand and withdraw behavior: Examining the accuracy of the escape-conditioning hypothesis. Sex Roles, 59(11-12), 871-879. doi:10.1007/s11199-008-9490-7 Vogel, D. L., Wester, S. R., Heesacker, M., & Madon, S. (2003). Confirming gender stereotypes: A social role perspective. Sex Roles, 48(11-12), 519-528. doi:10.1023/A:1023575212526 Walczynski, P. T. (1997). Power, personality and conflictual interaction: An exploration of demand/withdraw interaction in same-sex and cross-sex couples. Unpublished doctoral dissertation, University of California, Los Angeles. Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson, D.D. (1967). Pragmatics of human communication: A study of interactional patterns, pathologies, and paradoxes. New York, NY: W.W. Norton. Weger, H. (2005). Disconfirming communication and self-verification in marriage: Associations among the demand/withdraw interaction pattern, feeling understood, and marital satisfaction. Journal of Social and Personal Relationships, 22(1), 1931. doi:10.1177/0265407505047835 Weusthoff, S., Baucom, B. R., & Hahlweg, K. (2013). Fundamental frequency during couple conflict: An analysis of physiological, behavioral, and sex-linked
92
information encoded in vocal expression. Journal of Family Psychology, 27(2), 212-220. doi:10.1037/a0031887 Whisman, M. A., Dixon, A. E., & Johnson, B. (1997). Therapists' perspectives of couple problems and treatment issues in couple therapy. Journal of Family Psychology, 11(3), 361-366. doi:10.1037/0893-3200.11.3.361 White, R. W. (1959). Motivation reconsidered: The concept of competence. Psychological Review, 66(5), 297-333. doi:10.1037/h0040934 Yik, M. S., Russell, J. A., & Barrett, L. F. (1999). Structure of self-reported current affect: Integration and beyond. Journal of Personality and Social Psychology, 77(3), 600-619. doi:10.1037//0022-3514.77.3.600 Zimmer-Gembeck, M. J. (1999). Stability, change and individual differences in involvement with friends and romantic partners among adolescent females. Journal
of
Youth
and
Adolescence,
28(4),
419-438.
doi:10.1023/A:1021612907073 Zhao, X., Lynch, J. G., & Chen, Q. (2010). Reconsidering Baron and Kenny: Myths and truths about mediation analysis. Journal of Consumer Research, 37(2), 197-206. doi:10.1086/651257
93
Bijlagen Bijlage 1: Post-interactie Metingen 1 Helemaal niet
2
3
4
5 Helemaal wel
Verkorte versie van de Basic Psychological Need Satisfaction and Frustration Scale (BPNSFP: Chen et al., 2014). Tijdens het gesprek met mijn partner… 1.
voelde ik wat ik deed/zei, weergaf wie ik werkelijk ben.
1
2
3
4
5
2.
voelde ik dat hij/zij afstandelijk was tegenover mij.
1
2
3
4
5
3.
voelde ik me bekwaam in wat ik deed/zei.
1
2
3
4
5
4.
voelde ik me verplicht om dingen te doen/zeggen.
1
2
3
4
5
5.
ervoer ik een hechte band met mijn partner.
1
2
3
4
5
6.
voelde ik me onzeker over wat ik deed/zei.
1
2
3
4
5
Autonomie satisfactie: item 1
Autonomie frustratie: item 4
Verbondenheid satisfactie: item 5
Verbondenheid frustratie: item 2
Competentie satisfactie: item 3
Competentie frustratie: item 6
1 Helemaal niet
2
3
4
5
6
7 helemaal wel
CoreGRID (Scherer, 2005) Wat tijdens het gesprek met mijn partner gebeurde… (component appraisals) 1. had negatieve en ongewenste gevolgen voor mij.
94
1
2
3
4
5
6
7
2. was voorspelbaar.
1
2
3
4
5
6
7
3. kon ik de gevolgen van controleren.
1
2
3
4
5
6
7
4. werd veroorzaakt door het gedrag van mijn partner.
1
2
3
4
5
6
7
5. was onaangenaam voor mij.
1
2
3
4
5
6
7
6. bevestigde mijn voorafgaande verwachtingen
1
2
3
4
5
6
7
7. had voor mij controleerbare gevolgen.
1
2
3
4
5
6
7
8. was onverenigbaar met mijn standaarden en idealen in
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
(voorspellingen).
een relatie. 9. had gevolgen waar ik kon mee leven.
Schaal 1 = Mate van het ervaren van de situatie als negatief/onaangenaam: (item 1+item 5+item8)/3
Schaal 2 = Mate van voorspelbaarheid: (item2+item6)/2
Schaal 3 = Mate van controle: (item 3+item7+item9)/3
Item rond attributie partner (item4)
Ik voelde me tijdens het gesprek met mijn partner…
(component gevoelens)
1. minachtend.
1
2
3
4
5
6
7
2. blij.
1
2
3
4
5
6
7
3. beschaamd.
1
2
3
4
5
6
7
4. verdrietig.
1
2
3
4
5
6
7
5. teleurgesteld.
1
2
3
4
5
6
7
6. geïrriteerd.
1
2
3
4
5
6
7
7. angstig.
1
2
3
4
5
6
7
8. kwaad (boos/woedend).
1
2
3
4
5
6
7
9. gestrest.
1
2
3
4
5
6
7
10. gekwetst.
1
2
3
4
5
6
7
11. moe.
1
2
3
4
5
6
7
95
12. sterk.
1
2
3
4
5
6
7
13. rusteloos.
1
2
3
4
5
6
7
14. kalm.
1
2
3
4
5
6
7
15. zwak.
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 1 = Mate van gebrek aan controle, lage power: (item 11+item13+item15)/3
Schaal 2 = Mate van controle, hoge power: (item12+item14)/2
Ik voelde tijdens het gesprek met mijn partner… (component lichamelijke reacties) 1.
mijn hartslag versnellen.
1
2
3
4
5
6
7
2.
mijn ademhaling vertragen.
1
2
3
4
5
6
7
3.
me “zwak op de benen staan”(flauw, slapjes).
1
2
3
4
5
6
7
4.
mijn ademhaling versnellen.
1
2
3
4
5
6
7
5.
mijn hartslag vertragen.
1
2
3
4
5
6
7
6.
me bleek worden.
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 1 = Mate van hoge arousal: (item1+item4)/2
Schaal 2 = Mate van lage arousal: (item2+item5)/2
Schaal 3 = Mate van aanwezigheid distress symptomen, zwak, lage power : (item3+item6)/2
Tijdens het gesprek met mijn partner… (component motorische expressies) 1.
trok ik de wenkbrauwen op.
1
2
3
4
5
6
7
2.
sloot ik de ogen.
1
2
3
4
5
6
7
3.
sprak ik luider.
1
2
3
4
5
6
7
4.
sprak ik met een bevende stem.
1
2
3
4
5
6
7
5.
fronste ik.
1
2
3
4
5
6
7
6.
kreeg ik tranen in de ogen.
1
2
3
4
5
6
7
96
7.
sprak ik met een zelfverzekerde stem.
1
2
3
4
5
6
7
8.
sprak ik trager.
1
2
3
4
5
6
7
9.
vertoonde ik onregelmatigheden in het spreken.
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
10. sprak ik vlugger.
Schaal 1 = Mate van hoge power: (item1+item5)/2
Schaal 2 = Mate van lage power: (item2+item6)/2
Schaal 3 = Mate van hoge power: (item3+item7+item10)/3
Schaal 4 = Mate van lage power: (item4+item8+item9)/3
Tijdens het gesprek met mijn partner… (component actietendensen) 1.
wou ik hindernissen/belemmeringen overwinnen.
1
2
3
4
5
6
7
2.
wou ik schade aanrichten, slaan of iets zeggen dat kwetst.
1
2
3
4
5
6
7
3.
1
2
3
4
5
6
7
4.
miste ik de motivatie om aandacht te schenken aan wat er gebeurde. wou ik de wensen van mijn partner inwilligen.
1
2
3
4
5
6
7
5.
wou ik de situatie aanpakken.
1
2
3
4
5
6
7
6.
wou ik me verzetten tegen mijn partner.
1
2
3
4
5
6
7
7.
wou ik verdwijnen of me verbergen voor mijn partner.
1
2
3
4
5
6
7
8.
wou ik het initiatief aan mijn partner overlaten.
1
2
3
4
5
6
7
9.
wou ik niets doen.
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 1 = Mate van constructieve aanpak: (item1+item5+item9REVERSE)/3
Schaal 2 = Mate van destructieve aanpak: (item2+item6)/2
Schaal 3 = Mate van withdraw gedrag: (item3+item7)/2
Schaal 4 = Mate van submit gedrag: (item4+item8)/2
Tijdens het gesprek met mijn partner… (component emotieregulatie) 1.
was het moeilijk voor mij om mijn emoties in de hand te houden.
97
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
3. vond ik het nuttig om mijn gevoelens aan mijn partner te tonen. 4. maakte ik me kwaad of toonde mijn verdriet zonder dat echt te willen. 5. probeerde ik mijn emoties te verbergen voor mijn partner.
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
1
2
3
4
5
6
7
6. vond ik het nuttig om over mijn gevoelens te praten.
1
2
3
4
5
6
7
2.
probeerde ik om mijn emoties niet te tonen.
Schaal 1 = Disregulatie: (item1+item4)/2
Schaal 2 = Suppressie: (item2+ item5)/2
Schaal 3 = Integratie: (item3+item6)/2
98