Betaalde arbeid en zorg voor kinderen; concurrerend of complementair?1 Maroesjka Versantvoort* Tijd besteed aan zorg kan worden beschouwd als een vorm van investering in de ontwikkeling van kinderen. Middels het bieden van verschillende verlofmogelijkheden poogt het Kabinet de tijd die ouders besteden aan zorg voor kinderen een positieve impuls te geven. Dit artikel analyseert middels Tobit-regressies van tijdsbestedingsdata voor Nederland de aannemelijkheid van het idee dat een reductie van arbeidstijd leidt tot een verhoging van zorgtijd. De periode die in beschouwing wordt genomen is 1975-2000. De resultaten geven, in lijn met de literatuur, aan dat verlaging van de arbeidstijd in algemeenheid leidt tot een zeer geringe toename van de tijd besteed aan zorg voor kinderen, zowel voor Nederlandse mannen als voor Nederlandse vrouwen met jonge kinderen. Voorts tonen de resultaten aan dat voor vrouwen en mannen werkstatus een beperkt effect heeft op de tijd besteed aan zorg voor kinderen; vrouwen in voltijdbanen besteden per dag gemiddeld ruim twintig minuten minder tijd aan kindzorg dan niet-werkende vrouwen. Bij mannen bedraagt dit verschil ruim vijf minuten. Trefwoorden: arbeidsparticipatie, combinatie arbeid en zorg, Tobit-analyse, gender
Inleiding De tijd die ouders aan hun kinderen besteden, blijkt de ontwikkeling van die kinderen positief te beïnvloeden (Furstenberg et al., 1987, Büchel & Duncan, 1998). Door sommige onderzoekers – bijvoorbeeld Gauthier et al., 2004 – wordt de tijd die ouders doorbrengen met hun kinderen dan ook beschouwd als een belangrijke investering in het welzijn en de ontwikkeling van kinderen. De afgelopen decennia is de arbeidsparticipatie van vrouwen substantieel toegenomen. Mede als gevolg daarvan is de afstemming tussen arbeid en zorg voor kinderen één van de voornaamste aandachtspunten geworden voor huishoudens met kinderen. Wanneer beide partners een baan hebben, is de kans op het ontstaan van problemen omtrent taak- en verantwoordelijkheidsverdeling en disbalans tussen werk, zorg en vrije tijd immers reëler dan wanneer daarvan geen sprake is (Van der Lippe, 2007). Moderne gezinnen hebben – meer dan oudere cohorten – te kampen gekregen met tijdsconcurrentie. Het spreekt voor zich dat tijdsconcurrentie voor alleenstaanden met kinderen een minimaal even grote rol speelt. We zien dat de termen ‘time crunch’, ‘time pressure’ en ‘time squeeze’ de afgelopen jaren zowel in populaire als in wetenschappelijke literatuur veel aandacht hebben gekregen. Door sommigen wordt de vrees uitgesproken dat kinderen letterlijk ‘het kind van de rekening’ zijn van de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen. Deze vrees is gebaseerd op het idee dat de toegenomen tijdsdruk leidt tot een daling van zorgtijd; arbeidstijd gaat ten koste van zorgtijd. Empirisch onderzoek voor verschillende Angelsaksische landen laat evenwel zien dat hoewel de arbeidsparticipatie van vrouwen sterk gestegen is in de *
Maroesjka Versantvoort is werkzaam bij de Universiteit Leiden, Programma Hervorming Sociale Zekerheid van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Afdeling Economie. E-mailadres:
[email protected].
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
27
Maroesjka Versantvoort
afgelopen decennia, de tijd die vrouwen aan zorg voor kinderen besteden, vrij stabiel is gebleven (Sayer et al., 2004; Bianchi, 2000; en Bryant & Zick, 1996). Gauthier et al. (2004) laten in een international onderzoek van zestien geïndustrialiseerde landen zelfs een stijging in zorgtijd zien in de afgelopen jaren. Van volledige consensus in de literatuur is echter geen sprake; Klevmarken & Stafford (1999) laten voor de sociaaldemocratische welvaartsstaat Zweden een daling in tijd besteed aan zorg voor kinderen zien gedurende de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Dit artikel beoogt een bijdrage te leveren aan de bestaande literatuur door te focussen op Nederland. De auteur is geen onderzoek bekend dat de ontwikkeling van zorgtijd in Nederland centraal stelt of plaatst tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie. De Nederlandse welvaartsstaat vertoont noch grote gelijkenissen met ‘de’ Angelsaksische welvaartsstaat, noch met ‘de’ sociaal-democratische, waardoor op voorhand niet direct aan te nemen is dat Nederland zich op eenzelfde wijze heeft ontwikkeld als de landen die subject van onderzoek waren in voornoemde onderzoeken. Ook de ontwikkeling van de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland toont een afwijkend patroon. Hoewel deze de afgelopen decennia ook in voornoemde landen steeg, was deze stijging in Nederland veruit het grootst (OECD, 2009). Doel van dit artikel is om voor Nederland inzichtelijk te maken, hoe de tijd die mensen aan zorg voor kinderen besteden zich ontwikkeld heeft de afgelopen decennia, en hoe deze ontwikkeling zich verhoudt tot de ontwikkeling in arbeidsparticipatie. Daarbij tracht het te analyseren in hoeverre de hypothese dat een stijging van de tijd die mannen en vrouwen besteden aan betaalde arbeid leidt tot een daling in zorgtijd, empirische onderbouwing vindt. De opbouw van dit artikel is als volgt. Eerst worden enkele theoretische en empirische overwegingen gepresenteerd. Vervolgens toont het artikel enkele trends in tijdsbesteding gedurende de afgelopen decennia. Daarna worden Tobit-analyses uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen tijd besteed aan betaalde arbeid en kindzorg. Het artikel sluit af met enkele conclusies en verbeterpunten.
Theoretische en empirische overwegingen In navolging van Gauthier et al. (2004) en Pailhé en Solaz (2008) wordt gekozen voor de theorie van de New Home Economics, waarin wordt uitgegaan van de trade-off tussen kwaliteit en kwantiteit om veranderingen in werkgelegenheid en veranderingen in zorgtijd aan elkaar te relateren als startpunt voor de analyses (zie Becker & Lewis, 1973; of Willis, 1987). Deze theorie over tijdsbesteding en tijdsallocatie tussen partners in een huishouden richt zich op de verdeling van betaalde arbeid, vrije tijd en onbetaalde arbeid thuis (zowel huishoudelijk werk als zorg voor kinderen). Tijd die wordt besteed aan zorg voor kinderen wordt samen met financiële investeringen gezien als een investering in de ‘kwaliteit’ van het kind. Om deze ‘kwaliteit’ te verhogen, besteden ouders meer tijd aan zorg voor kinderen, zo is de veronderstelling. De comparatieve voordelen van de partners bepalen de allocatie van tijd; partners specialiseren zich naar hun comparatieve voordelen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat beide partners nut kunnen ontlenen aan het zorgen voor kinderen en dat de tijd van beide partners uitwisselbaar is.
28
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
Betaalde arbeid en zorg voor kinderen
Empirische studies voor de Verenigde Staten (Bianchi, 2000) en Frankrijk (Pailhé & Solaz, 2008), die zich richten op de interactie tussen werk- en zorgtijd bij vrouwen, hebben laten zien dat ondanks de stijging in de arbeidsparticipatie van vrouwen met kinderen, de tijd die vrouwen aan zorg voor kinderen besteden gedurende de afgelopen decennia stabiel is gebleven. Werkende moeders blijken de tijd die zij doorbrengen met hun kinderen te maximaliseren en verschillen van niet-werkende moeders vooral op andere domeinen, zoals huishoudelijk werk, vrijwilligerswerk en vrije tijd. Gauthier et al. (2004) concluderen voor een selectie van geïndustrialiseerde landen dat werkende ouders iets minder tijd besteden aan zorg voor kinderen dan niet-werkende ouders, maar dat het verschil – in vergelijking met het verschil in tijd besteed aan betaalde arbeid – gering is. Evenals Bianchi (2000) concluderen deze onderzoekers dat ouders de tijd die zij doorbrengen met hun kinderen trachten te ‘beschermen’, door de tijd die zij (gewoonlijk) aan persoonlijke activiteiten of vrije tijd besteden te verminderen bij toename van arbeidstijd. Dit resultaat is ook gevonden door Nock en Kingston (1988) voor de Verenigde Staten. Zij concluderen dat een reductie in zorgtijd bij tweeverdieners niet leidt tot meer kwaliteitstijd. Verder laten zij zien dat werkende moeders op hun langste werkdag minder tijd aan zorg voor hun kinderen besteden dan niet-werkende moeders. Daar staat tegenover dat het merendeel van de tijd die niet-werkende moeders doorbrengen met hun kinderen niet direct gericht is op kindzorg of spel, maar op het uitvoeren van huishoudelijk werk (in aanwezigheid van hun kinderen). Hierdoor is volgens Nock en Kingston het verschil in tijd besteed aan directe kindzorg tussen werkende en niet-werkende moeders miniem. De inzichten uit de literatuur zijn echter niet geheel unaniem. Bryant & Zick (1996) komen namelijk tot afwijkende conclusies. Zij tonen voor de Verenigde Staten aan dat werkende moeders in twee-oudergezinnen ongeveer 40% minder tijd aan directe zorg voor kinderen besteden dan niet-werkende moeders.
Trends Tabel 1 geeft voor Nederland de ontwikkeling weer van de gemiddelde tijd die mannen en vrouwen aan zorg en andere activiteiten besteden gedurende afgelopen decennia.2 De data zijn ontleend aan de Multinational Time Use Study (MTUS) van de universiteit van Oxford en hebben betrekking op de periode 1975-2000. Daarbij is een selectie gemaakt van personen met ten minste één thuiswonend kind jonger dan 5 jaar. Van deze mensen kan immers verwacht worden dat sprake is van enige mate van zorgvraag. Kindzorg bestaat hierbij uit alle activiteiten die in relatie staan tot kindzorg en tijd besteed aan kinderen, of activiteiten met het doel het zorgen voor kinderen. Daaronder wordt onder meer verstaan: voeden en bereiden van voeding voor baby’s en kinderen, wassen, verschonen en aankleden van baby’s en kinderen, naar bed brengen en uit bed halen van baby’s en kinderen, babysitten (op andermans kinderen), medische zorg voor baby’s en kinderen, voorlezen aan en spelen met baby’s en kinderen, helpen van kinderen met huiswerk, houden van toezicht op kinderen, overige zorg baby’s, overige zorg kinderen. De cijfers laten zien dat zowel mannen als vrouwen met jonge kinderen gedurende de afgelopen decennia gemiddeld steeds meer tijd zijn gaan besteden aan de zorg voor hun kinderen. Zo besteedde een Nederlandse vrouw met ten minste één kind van 4 jaar of jonger in 1975 gemiddeld 61 minuten per dag aan zorg voor kinderen. In 2000 was dit opgelopen tot 147 minuten per dag. Een Nederlandse man besteedde in 1975 Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
29
Maroesjka Versantvoort
gemiddeld 24 minuten per dag aan zorg voor kinderen en in 2000 63 minuten. Deze ontwikkelingen gingen gepaard met een sterke toename van de tijd besteed aan betaalde arbeid door vrouwen, van gemiddeld 31 minuten per dag voor vrouwen met kinderen met ten minste één kind jonger dan 5 jaar in 1975, naar gemiddeld 105 minuten in 2000. Ook voor mannen met jonge kinderen nam de gemiddelde tijd besteed aan betaalde arbeid toe – hoewel procentueel minder sterk dan voor vrouwen – van 312 minuten per dag in 1975 tot 394 in 2000. In diezelfde periode daalde de tijd die vrouwen gemiddeld besteden aan huishoudelijk werk en steeg de tijd die mannen daaraan gemiddeld besteden. In 2000 bedroeg de tijd die Nederlandse mannen met ten minste één kind onder de 5 jaar gemiddeld aan zorg voor kinderen besteden ongeveer 43% van die van Nederlandse vrouwen, terwijl dit in 1975 39% was. Tabel 1
Ontwikkeling gemiddelde tijdsbesteding van mannen en vrouwen met ten minste één kind jonger dan 5 jaar in het huishouden (in minuten per dag besteed aan bepaalde activiteiten) over verschillende perioden
Activiteit Mannen (N) Betaalde arbeid Zorg voor kinderen Huishoudelijk werk Opleiding/scholing Vrijwilligerswerk Mantelzorg Vrije tijd Overige tijd Totaal Vrouwen (N) Betaalde arbeid Zorg voor kinderen Huishoudelijk werk Opleiding/scholing Vrijwilligerswerk Mantelzorg Vrije tijd Overige tijd Totaal
1975 199 312 24 68 10 13 33 305 676 1.440 198 31 61 279 10 7 41 307 704 1.440
1985 425 327 30 76 12 12 40 298 644 1.440 439 49 81 274 8 14 36 294 683 1.440
1990 389 363 33 77 11 15 32 266 644 1.440 431 64 82 266 12 11 32 282 691 1.440
2000 96 394 63 77 4 4 25 223 650 1.440 98 109 147 223 5 6 27 231 692 1.440
Bron: Multinational Time Use Study data (MTUS)
Daar staat tegenover dat in 1975 de tijd die vrouwen met kinderen onder de 5 jaar gemiddeld aan betaalde arbeid besteedden 10% van die van mannen met kinderen onder de 5 jaar was, terwijl dit percentage in 2000 opgelopen was tot 28. Tussen 1975 en 2000 zijn mannen met ten minste één kind onder de 5 jaar gemiddeld 82 minuten per dag meer gaan besteden aan betaalde arbeid, 39 minuten per dag meer tijd aan zorg voor kinderen en 9 minuten per dag meer gaan besteden aan huishoudelijk werk. Voor vrouwen met zeer jonge kinderen is de toename in betaalde arbeid 78 minuten per dag minuten en zorg voor kinderen 86 minuten per dag. Daar staat tegenover dat vrouwen in deze periode minder tijd zijn gaan besteden aan huishoudelijk werk, namelijk gemiddeld 56 minuten minder per dag. Opvallend is verder dat zowel mannen als vrouwen de afgelopen decennia minder tijd overhielden voor vrije tijd. De ‘winst’ die
30
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
Betaalde arbeid en zorg voor kinderen
geboekt is op de terreinen van arbeid en zorg lijkt gerealiseerd te zijn door het inleveren van gemiddeld meer dan een uur vrije tijd per dag voor zowel mannen als vrouwen.
Tobit-analyse Om vervolgens te bezien in hoeverre tijd besteed aan zorg beïnvloed wordt door tijd besteed aan betaalde arbeid, en daarbij te controleren voor individuele achtergrondkenmerken, is een ML-schatting van een Tobit-analyse uitgevoerd op de MTUS-data voor Nederland. Tobit-analyse (zie Tobin, 1958) is met name geschikt voor die datasets waarbij een aanzienlijk deel van de respondenten de waarde 0 heeft voor de afhankelijke variabele en waarbij, als gevolg daarvan, de verdeling van de afhankelijke variabele niet meer normaal is.3
Variabelen De afhankelijke variabele is tijd besteed aan zorg voor kinderen. Deze variabele is gemeten in minuten per dag (met een maximum van 1440 minuten per dag). Zorg voor kinderen wordt verondersteld afhankelijk te zijn van tijd besteed aan betaalde arbeid (model A), tijd besteed aan huishoudelijk werk (model A), participatiegraad (model B), leeftijd, opleidingsniveau, huishoudinkomen, aantal kinderen jonger dan 18 jaar in het huishouden en aanwezigheid van een (werkende) partner. Tabel 2 presenteert de covariaten en bijbehorende beschrijvende statistiek. Daarbij is de selectie gehandhaafd van personen met ten minste één thuiswonend kind jonger dan 5 jaar. Om de afhankelijkheid tussen betaalde arbeid, huishoudelijk werk en zorg voor kinderen mee te kunnen nemen, zijn twee modelspecificaties gebruikt. In model A zijn zowel tijd besteed aan betaalde arbeid als tijd besteed aan huishoudelijk werk meegenomen als verklarende variabelen (beide gemeten in minuten per dag). In een alternatieve specificatie – model B – is in plaats daarvan ‘participatiegraad’ (bestaand uit de categorieën voltijds participerend [meer dan 32 uur per week], deeltijds participerend [32 uur per week of minder] en niet werkzaam) meegenomen. Door de leeftijd van het jongste kind constant te houden – wat in een bepaalde mate gedaan wordt door alleen die mannen en vrouwen te selecteren, die de zorg dragen voor ten minste één kind jonger dan 5 jaar – kan de leeftijd van de ouder worden bepaald bij de geboorte van het jongste kind. Een hogere ouderlijke leeftijd bij de geboorte van het jongste kind kan worden beschouwd als indicatie voor een grotere investering in andere activiteiten dan kindzorg. Een hoger opleidingsniveau van de ouders wordt door sommigen verondersteld te leiden tot een groter begrip van het belang van de opvoeding van en de zorg besteed aan kinderen voor de ontwikkeling van kinderen, en daarmee tot meer tijd besteed aan zorg voor kinderen (Zick & Bryant, 1996). Verschillende empirische studies hebben aangetoond dat hoger opgeleide ouders meer tijd besteden aan betaalde arbeid en aan zorg voor kinderen (Leibowitz, 1974, Hill & Stafford, 1985). Daar staat tegenover dat het opleidingsniveau ook kan worden beschouwd als indicatie voor het ‘relatieve kapitaal’ dat partners inbrengen in een relatie. Vanuit dit perspectief geredeneerd, besteden die partners met het grootste kapitaal het minste tijd aan onbetaalde arbeid (zorg voor Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
31
Maroesjka Versantvoort
kinderen en huishoudelijk werk) in het huishouden. Verschillende onderzoeken laten echter zien dat het opleidingsniveau van een man positief gerelateerd is aan de participatie in onbetaalde arbeid in het huishouden (Brines, 1994, Presser, 1994), terwijl het opleidingsniveau van een vrouw negatief correleert met tijd besteed aan onbetaalde arbeid in het huishouden (Shelton & John, 1993; South & Spitze, 1994; Brines, 1994). Tabel 2
Beschrijvende statistieken
Variabele
Toelichting
Jaar Leeftijd Nkinderen < 18
Jaar bijhouden dagboek Leeftijd respondent Aantal kinderen < 18 jaar in huishouden Opleiding = laag Dummy; 1 = Minder dan middelbaar beroepsonderwijs Opleiding = medium Dummy; 1 = Middelbaar beroepsonderwijs Opleiding = hoog Dummy; 1 = Hoger onderwijs Inkomen25 Dummy; 1 = Tot. huish. inkomen laagste 25% Inkomen50 Dummy; 1 = Tot. huish. inkomen middelste 50% Inkomen75 Dummy; 1 = Tot. huish. inkomen hoogste 25% Partner werkt Dummy; 1 = Samenwonend met werkende partner Partner werkt niet Dummy; 1 = Samenwonend met niet werkende partner Geen partner Dummy; 1 = Niet samenwonend met partner Tijd besteed aan betaalde in minuten per dag arbeid Tijd besteed aan huishoude- in minuten per dag lijk werk Tijd besteed aan kindzorg in minuten per dag Voltijd Dummy; 1 = Werkzaam > 32 uur/ week Deeltijd Dummy; 1 = Werkzaam 1-32 uur/ week Niet werkzaam Dummy; 1 = Niet werkzaam, 0 = anders
Vrouwen (N=2.249) Mean St. Dev. 1986,78 7,02 33,55 9,07 2,17 0,92
Mannen (N=2.161) Mean St. Dev. 1986,57 7,01 35,41 10,04 2,17 0,93
0,62
0,48
0,51
0,49
0,25
0,43
0,25
0,43
0,12 0,09
0,32 0,28
0,22 0,05
0,41 0,21
0,39
0,49
0,43
0,50
0,20
0,40
0,22
0,41
0,78
0,42
0,32
0,47
0,07
0,26
0,59
0,49
0,15
0,39
0,09
0,29
59,28
100,14
309,42
176,68
249,58
100,08
73,11
67,83
72,93 0,04
72,95 0,20
28,78 0,71
39,32 0,45
0,25
0,44
0,03
0,17
0,68
0,47
0,17
0,37
Bron: Eigen berekeningen op basis van MTUS
Ook het huishoudinkomen wordt meegenomen als controlevariabele. Sayer et al. (2004) laten zien dat de hogere inkomensgroepen meer tijd besteden aan betaalde arbeid en zorg voor kinderen dan de lagere inkomensgroepen, mogelijk doordat hogere inkomensgroepen ‘concurrerende’ activiteiten als huishoudelijk werk kunnen uitbesteden. Het aantal kinderen jonger dan 18 jaar in een huishouden kan worden beschouwd als een indicatie voor de mate waarin kindzorg gevraagd wordt; hoe groter het aantal kinderen, hoe groter deze vraag. Een alternatieve veronderstelling is dat de hoeveelheid huishoudelijk werk toeneemt met het aantal kinderen. Deze toename zorgt vervolgens voor een reductie van de tijd die overblijft voor kindzorg, waardoor een toename van het aantal kinderen zou kunnen leiden tot een reductie in tijd besteed aan kindzorg.
32
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
Betaalde arbeid en zorg voor kinderen
De aanwezigheid van een partner en de werkstatus van een eventuele partner worden eveneens verondersteld de tijd besteed aan kindzorg te beïnvloeden. Wanneer mensen samenleven, kan immers verwacht worden dat in bepaalde mate specialisatie plaatsvindt. Verondersteld wordt dat vrouwen meer en mannen minder tijd besteden aan zorg voor kinderen wanneer zij samen met een partner de zorg dragen voor een of meerdere kinderen. Is sprake van verschil in participatie tussen partners, dan zal dit de specialisatie alleen maar versterken (zie bijvoorbeeld Shelton & John, 1993).
Resultaten De resultaten van de Tobit-analyse zijn weergegeven in tabel 3. Tabel 3
Tobit-analyse tijd besteed aan kindzorga (in minuten per dag) door personen met minimaal één kind in het huishouden jonger dan 5 jaar, 1975-2000
Model A: Tijd besteed aan betaalde Model B: Participatiegraad (voltijd, arbeid en huishoudelijk werk meege- deeltijd, niet-werkend) meegenomen nomen als onafhankelijke variabelen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen b t b t b t b t Jaar 1,97 78,64 1,02 54,25 1,97 78,42 1,28 53,49 Leeftijd –2,88 –23,39 –1,73 –24,16 –2,64 –21,13 –1,42 –19,54 Nkinderen < 18 –4,24 –3,47 1,84 2,25 –3,68 –2,95 2,23 2,55 Opleiding = mediumb 19,47 6,51 9,51 4,00 17,85 5,86 9,34 3,62 Opleiding = hoogb 52,74 13,08 24,79 9,61 47,86 11,74 24,73 8,47 Inkomen50c 6,36 2,30 1,29 0,62 6,14 2,19 2,45 1,02 Inkomen75c –6,88 –1,86 –0,73 –0,26 –11,07 –2,93 –1,59 –0,51 Partner werktd 82,22 20,52 103,93 29,33 90,57 23,17 106,76 28,62 Partner werkt nietd 71,07 11,84 104,26 31,59 74,22 12,32 105,08 30,74 Tijd besteed aan –0,11 –8,18 –0,02 –4,28 betaalde arbeide Tijd besteed aan 0,07 5,03 0,23 15,29 huishoudelijk werke Voltijdf –21,32 –3,15 –5,70 –2,30 Deeltijdf –14,42 –4,77 9,39 1,48 Constante –3838,57 –77,28 –2065,43 –53,81 –3820,67 –76,85 –2577,11 –53,54 N-cases 3358 2054 3358 2045 Standaard error u 70,98 78,46 42,87 54,28 71,85 77,85 46,40 53,54 Log likelihood –17,548,79 –8,165,34 –17,595,72 –8,297,57 AIC 10,46 8,00 10,49 8,13 a Verwijst naar MTUS categorie: av11. b Referentiecategorie is Opleiding = laag (minder dan middelbaar onderwijs). c Referentiecategorie is Huishoudinkomen behoort tot de laagste 25%. d Referentiecategorie is Geen partner. e Betaald werk bestaat uit de MTUS categorieën: av1, av2, av3, en av5; huishoudelijk
av10, en av12. f Referentiecategorie is Niet werkzaam.
werk uit: av6, av7, av9,
Bron: Eigen schattingen op basis van MTUS
Deze resultaten suggereren dat, na controle voor verschillende individuele kenmerken, de tijd die mannen en vrouwen besteden aan zorg voor kinderen is toegenomen gedurende afgelopen decennia. Deze toename in tijd was, in lijn met de bevindingen uit de beschrijvende analyse, sterker voor vrouwen dan voor mannen. Verder suggereren de Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
33
Maroesjka Versantvoort
Tobit-analyses een negatief verband tussen tijd besteed aan arbeid en tijd besteed aan zorg, zowel voor mannen als voor vrouwen. Echter, in overeenstemming met bevindingen uit de internationale literatuur (zie Bianchi, 2000; Bryant & Zick, 1996; Gershuny & Robinson, 1988; Nock & Kingston, 1988; Robinson & Godbey; 1999, Sandberg & Hofferth, 2001; 2005; Zick & Bryant, 1996), leidt een verhoging van de arbeidstijd tot een veel geringere verlaging van de zorgtijd. Voor mannen geldt dat elke 100 minuten die per dag besteed worden aan betaalde arbeid, leiden tot een vermindering van de tijd besteed aan zorg voor kinderen van nog geen vijf minuten. Voor vrouwen is deze reductie iets meer dan tien minuten. Deze bevindingen voor vrouwen liggen binnen de bandbreedte van resultaten uit de internationale literatuur. Nock en Kingston (1988) komen immers tot reducties van 22 tot 42 minuten aan zorgtijd voor kinderen voor elke 60 minuten arbeidsparticipatie, terwijl Zick en Bryant (1996) tot een reductie komen van drie minuten voor elke 60 minuten besteed aan betaalde arbeid. Voor mannen liggen onze bevindingen beneden het reductieniveau zoals geschat door Zick en Bryant (1996). Bezien we de resultaten van model B, dan zien we dat voltijdsparticipatie leidt tot een reductie van de dagelijkse kindzorgtijd met ruim twintig minuten voor vrouwen en tot een reductie van iets meer dan vijf minuten voor mannen – ten opzichte van nonparticipatie. Deeltijdparticipatie – ten opzichte van nonparticipatie – leidt tot een reductie van ongeveer een kwartier voor vrouwen en een kleine tien minuten voor mannen. Verder laten de analyses zien dat wanneer meer tijd besteed wordt aan huishoudelijk werk, ook de tijd besteed aan zorg voor kinderen toeneemt, zowel voor vrouwen als voor mannen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat mensen, naarmate ze meer gezinsgericht zijn, aan beide activiteiten meer belang hechten en meer tijd spenderen. De werkstatus van een eventuele partner blijkt met name van invloed op de tijd die vrouwen aan zorg voor kinderen besteden. Voor mannen is nauwelijks sprake van verschil tussen mannen met een werkende en mannen met een niet-werkende partner. De eerstgenoemde bevinding biedt ondersteuning aan de veronderstellingen binnen de huishoudensproductietheorie van Becker, dat arbeid en zorg substitueerbaar zijn en ingevuld worden op basis van comparatieve voordelen van partners. Voor mannen geldt deze verklaring niet. Mogelijk zijn vrouwen iets gevoeliger voor prikkels tot specialisatie die uitgaan van de werkstatus van hun partner. Het hebben van een partner (al dan niet werkend) blijkt de tijd die zowel mannen als vrouwen aan kindzorg besteden te laten stijgen. Dit effect is groter voor mannen dan voor vrouwen. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat mannen na scheiding van hun partner veelal niet de ‘hoofdverzorger’4 van de kinderen worden. Leeftijd blijkt de tijd besteed aan kindzorg negatief te beïnvloeden, mogelijk doordat het krijgen van kinderen op latere leeftijd het resultaat is van het stellen van prioriteiten eerder in de levensloop. Opleiding geeft de effecten die ook in de literatuur veelvuldig gevonden zijn (zie voor een overzicht Gauthier et al., 2004). Een hogere opleiding leidt tot meer tijd besteed aan zorg voor kinderen, zowel voor vrouwen als voor mannen. Vrouwen met een hogere opleiding besteden per dag gemiddeld meer dan 50 minuten meer tijd aan zorg voor kinderen dan vrouwen zonder opleiding of met een lagere opleiding. Mannen met een hogere opleiding besteden per dag een kleine 25 minuten meer tijd aan zorg voor kinderen dan mannen zonder opleiding of met een lagere opleiding. Een verklaring voor
34
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
Betaalde arbeid en zorg voor kinderen
deze relatie is dat personen met een hogere opleiding meer kennis hebben van de positieve effecten van ouder-kindinteractie op de ontwikkeling van kinderen. De hoogte van het huishoudinkomen blijkt geen effect te hebben op de tijd die mannen aan kindzorg besteden. Voor vrouwen zien we dat de hoogste inkomensgroep het minst tijd besteedt aan kindzorg, mogelijk doordat deze groep eerder in staat is nanny’s of andere vormen van formele kinderopvang in te huren. Naarmate het aantal kinderen jonger dan 18 jaar in een huishouden stijgt, neemt de tijd die vrouwen besteden aan zorg voor kinderen af, terwijl deze voor mannen toeneemt. Een verklaring voor het tegenintuïtieve negatieve effect bij vrouwen is dat naarmate het aantal kinderen stijgt, ook de omvang van het te verrichten huishoudelijk werk stijgt, evenals de omvang van de financiële middelen om het huishouden te laten draaien. Beide facetten hebben positieve prikkels tot meer tijdsbesteding aan huishoudelijk werk en betaalde arbeid in zich.
Conclusies en discussie Conclusies Tijd besteed aan zorg voor kinderen wordt niet meegenomen als productiviteitsmaatstaf, maar kan evenwel beschouwd worden als een substantiële vorm van investering in kinderen (zie ook Gauthier et al., 2004). Door de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen met jonge kinderen in Nederland, lijkt meer en meer sprake te zijn van tijdsdruk of tijdsstress in hedendaagse gezinnen. Als antwoord daarop hebben beleidsmakers in Nederland getracht voorzieningen te treffen om deze tijdsdruk – ten minste voor een bepaalde periode – te verlichten voor huishoudens met kinderen, onder andere door invoering van de levensloopregeling. Middels het bieden van verschillende verlofmogelijkheden pogen deze beleidsmakers voorts de tijd die ouders besteden aan zorg voor kinderen een positieve impuls te geven. Maar: is het aannemelijk dat een (tijdelijke) reductie van arbeidstijd leidt tot een verhoging van zorgtijd? Hoe zijn deze tijdsgebieden gerelateerd? De resultaten in dit artikel geven in lijn met de literatuur aan dat verlaging van de arbeidstijd in het algemeen leidt tot een toename van de tijd besteed aan zorg voor kinderen, zowel voor Nederlandse mannen als voor Nederlandse vrouwen. Echter, deze toename is zeer beperkt, hoewel – voor vrouwen – binnen in de literatuur gestelde internationale bandbreedten. Dit artikel laat verder zien dat tijd besteed aan zorg voor kinderen door vrouwen en mannen met ten minste één kind jonger dan 5 jaar duidelijk is toegenomen gedurende de afgelopen decennia. Het aandeel van vrouwen in de tijd besteed aan zorg voor kinderen is het afgelopen decennium evenwel niet af- maar toegenomen. De impact van de werkstatus van de partner blijkt verschillend te zijn voor mannen en vrouwen; terwijl vrouwen meer tijd spenderen aan zorg voor kinderen als hun partner werkzaam is op de arbeidsmarkt, blijkt de werkzaamheid van de partner voor mannen nauwelijks uit te maken voor wat betreft de tijd die zij besteden aan kindzorg.
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
35
Maroesjka Versantvoort
Implicaties Eén van de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan regelingen als ouderschapsverlof en levensloop is dat een al dan niet tijdelijke reductie van arbeidstijd de ouderkindinteractie bevordert. Dit artikel toont aan dat de replacement-rate zorg versus arbeid laag is; een reductie van arbeidstijd gaat samen met een beperkte verhoging van zorgtijd. Dit effect is het kleinst voor mannen. Vanuit het oogpunt de zorgtijd te verhogen en zodoende de ouder-kindinteractie te bevorderen, lijkt het reduceren van arbeidstijd daarom niet bijzonder efficiënt. Kindzorg blijkt daarentegen wel bijzonder gevoelig voor het opleidingsniveau van de ouders. Voor vrouwen loopt het verschil tussen hoog- en laagopgeleiden in tijd besteed aan kindzorg per dag op tot boven de 45 minuten.
Aandachtspunten Bovenstaande resultaten dienen te worden bezien in de context van de beperkingen van dit artikel. Zo gaan de analyses niet in op de effecten van tijdelijke arbeidstijdreductie, waarvan sprake is wanneer gekozen wordt voor een loopbaanonderbreking bijvoorbeeld via ouderschapsverlof, maar richten zij zich op de verschillen tussen voltijdwerkende, deeltijdwerkende en niet werkende personen in tijd besteed aan kinderen. Op basis van inzichten uit de internationale literatuur kan worden geconcludeerd dat voor mannen opname van (zorg)verlof niet automatisch leidt tot een toename van zorgtijd, terwijl voor vrouwen wel sprake is van een relatieve toename. Deze bevinding past evenwel in de algemene lijn, die voortkomt uit de analyses dat een reductie van arbeidstijd resulteert in een zeer beperkte toename van zorgtijd voor mannen, die minder dan een kwart van de toename voor vrouwen bedraagt. Verder gaan de analyses uit van cross-sectiedata. Daardoor kunnen geen dynamische veranderingen meegenomen worden binnen een huishouden. Met paneldata zouden dergelijke wijzigingen wel kunnen worden meegenomen. Er zijn echter geen tijdsbestedingsdata in panelvorm voorhanden. Voorts bedraagt de periode waarin personen meegenomen worden maximaal vijf jaar, waardoor het mogelijke positieve effect van paneldata-analyse vervaagt. Een ander aandachtspunt vormt het onderscheid tussen directe en indirecte kindzorg. Het artikel beperkt zicht tot de directe kindzorg. Activiteiten die tegelijkertijd met kindzorg worden ondernomen zijn van secundair belang. Bij indirecte kindzorg is de kindzorg ondergeschikt aan een andere hoofdactiviteit. Ten slotte wordt geen onderscheid aangebracht tussen periode en cohort effecten bij het schetsen van de ontwikkelingen in tijdsbesteding. Het aanbrengen van dit onderscheid biedt mogelijkerwijs een breder inzicht in de aard van de ontwikkelingen in tijd besteed aan zorg voor kinderen voor de verschillende in beschouwing genomen groepen.
Noten 1
36
Dit artikel is onderdeel van het project Hervorming Sociale Zekerheid van de Universiteit Leiden, waarvoor Stichting Instituut Gak een onderzoekssubsidie ter beschikking heeft geTijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
Betaalde arbeid en zorg voor kinderen
2 3
4
steld. De auteur bedankt Mara Yerkes, Koen Caminada, Ferry Koster en de anonieme referees voor hun waardevolle commentaren. Zie bijlage 1 voor een uiteenzetting van de samenstelling van deze variabelen. De regressie coëfficiënten kunnen bij het gebruikte model geïnterpreteerd worden als OLScoëfficiënten, wanneer het Tobit-model wordt bezien als een modellering van een latente variabele waarvoor de ‘werkelijke’ waarde van tijd besteed aan zorg voor kinderen waargenomen wordt voor alle individuen. Daar kan worden verondersteld dat vrijwel elke ouder van kinderen jonger dan 5 jaar op enig moment enige tijd besteedt aan zijn of haar kinderen, lijkt de interpretatie in termen van een latente variabele redelijk (vgl. Gauthier et al., 2004). In de zin van dagen per week die zij doorbrengen met kind(eren).
Literatuur Becker, G. & Lewis, H.G. (1973), On the Interaction between the Quantity and Quality of Children. The Journal of Political Economy, 81, 279-288. Bianchi, S.M. (2000). Maternal employment and time with children: dramatic change or surprising continuity. Demography, 37, 401-414. Brines, J. (1994). Economic dependency, gender, and the division of labor at home. The American journal of sociology, 100, 652-688. Bryant, W.K. & Zick, C. (1996). Are we investing less in the next generation? Historical trends in time spent caring for children. Journal of Family and Economics Issues, 17, 365-392. Büchel, F. & Duncan, G.J. (1998). Do parents’ social activities promote children’s school attainments? Evidence from the German socioeconomic panel. Journal of Marriage and the Family, 60, 95-108. Furstenberg, F., Morgan, S.Ph. & Allison, P.D. (1987). Paternal participation and children’s wellbeing after marital dissolution. American Sociological Review, 52, 695-701. Gauthier, A.H., Smeeding, T.M. & Furstenberg jr., F.F. (2004). Are parents investing less time in children? Trends in selected industrialized countries. Population and development review, 30, 647-671. Gershuny, J. & Robinson, J.P. (1988). Historical changes in the household division of labor. Demography, 25, 537-551. Hill, R.C. & Stafford, F.P. (1985). Parental care of children: time diary estimates of quantity, predictability and variety. In F.T. Juster & F.P. Stafford (eds.), Time, Goods, and Well-Being (pp. 415-437). Michigan: Institute for Social Research, University of Michigan. Klevmarken, N.A. & Stafford, F.P. (1999). Measuring investment in young children with time diaries. In J.P. Smith & R.J. Willis (eds.), Wealth, Work, and Health: Innovations in Measurement in the Social Sciences (pp. 34-63). Ann Arbor: University of Michigan Press. Leibowitz, A. (1974). Home investments in children. The Journal of Political Economy, 82(2), 111131. Lippe, T. van der (2007). Dutch workers and time pressure: household and workplace characteristics. Work, Employment and Society, 21, 693-711. Nock, S.L. & Kingston, P.W. (1988). Time with children: the impact of couples’ work-time commitments. Social Forces, 67, 59-84. OECD (2009). Database on labour force statistics. Parijs: OECD. Pailhé, A. & Solaz, A. (2008). Time with children: do fathers and mothers replace each other when one parent is unemployed? European Journal of Population, 24, 211-236. Presser, H.B. (1994). Employment schedules among dual-earner spouses and the division of household labor by gender. American Sociological Review, 59, 348-364. Robinson, J.P. & Godbey, G. (1999). Time for Life: The Surprising Ways Americans Use Their Time. 2nd ed. University Park: Pennsylvania State University Press. Sandberg, J.F. & Hofferth, S.L. (2001). Changes in Children’s Time With Parents: United States, 1981-1997. Demography, 38, 423-436. Sandberg, J.F. & Hofferth, S.L. (2005). Changes in Children’s Time With Parents: A Correction. Demography, 42, 391-395. Sayer, L.C., S.M. Bianchi & J.P. Robinson (2004). Are parents investing less in children? Trends in mothers’ and fathers’ time with children. American Journal of Sociology, 110, 1-43. Shelton, B.A. & John, D. (1993). Does marital status make a difference? Journal of Family Issues, 14, 401-420.
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38
37
Maroesjka Versantvoort
South, S.J. & Spitze, G. (1994). Housework in marital and non-marital households. American Sociological Review, 59, 327-347. Tobin, J. (1958), Estimation of relationships for limited dependent variables, Econometrica, 26(1), 24-36. Willis, R.J. (1987). What have we learned from the economics of the family? The American Economic Review, 77, 68-81. Zick, C. & Bryant, W.K. (1996). A new look at parent’s time spent in child care: primary and secondary time use. Social Science Research, 25, 260-280.
38
Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26 (1): 27-38