Bestemmingsplan “Zuidersingel 79”
25 november 2010
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan “Zuidersingel 79”
INHOUD: -
TOELICHTING PLANREGELS VERBEELDING
Identificatiecode: NL.IMRO.1621.BP0095-VAST Werknummer: 715.302.00 Datum: 25 november 2010
Adviesbureau KuiperCompagnons
Gemeente Lansingerland Afdeling Strategische Ontwikkeling
Procedureoverzicht datum Concept 4-2-2010 4-3-2010 Voorontwerp 6-4-2010 Inspraak Overleg Ontwerp
16-7-2010 23-7-2010
Vaststelling Vastgesteld
14-10-2010 25-11-2010
Projectleider gemeente: Contactpersoon gemeente:
document 1e concept 2e concept
Opmerkingen PM: VRR-advies en duurzaamheid
1e versie 16 juli Waterberging en verantwoording 2010 groepsrisico ingevoegd in de versie van 2e versie 23 juli 23 juli 2010. 2010.
Kim de Wit Kim de Wit/ Timon Ruis
TOELICHTING
Inhoudsopgave van de toelichting 1
INLEIDING
1
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Bedoeling van het plan Bij het plan behorende stukken Ligging en begrenzing plangebied Geldende ruimtelijke planregelingen Planvorm Leeswijzer
1 1 1 2 2 2
2
BESTAANDE SITUATIE
3
2.1 2.2 2.3 2.4
2.9
Historische context in groter verband Ruimtelijke karakteristiek Functionele karakteristiek Cultuurhistorische waarden 2.4.1 Archeologische waarden 2.4.2 Bebouwing met cultuurhistorische waarden Landschap en natuur 2.5.1 Soortenbescherming 2.5.2 Gebiedsbescherming Ondergrondse infrastructuur Verkeersaspecten Milieuaspecten 2.8.1 Akoestische aspecten 2.8.2 Bodem 2.8.3 Luchtkwaliteit 2.8.4 Externe veiligheid 2.8.5 Milieuhinder bedrijven Waterhuishoudkundige aspecten
3 4 4 4 4 5 5 5 6 6 6 8 8 11 13 14 21 21
3
BELEIDSKADER
25
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Onderzoek Conclusies
25 25 26 27 27
4
PLANBESCHRIJVING
29
4.1 4.2 4.3 4.4
Algemeen Ruimtelijke aspecten Functionele aspecten Inrichtingsaspecten 4.4.1 Verkeersaspecten 4.4.2 Openbare ruimte 4.4.3 Groen en water 4.4.4 Duurzaamheid
29 29 29 29 29 29 29 29
2.5
2.6 2.7 2.8
4.9
4.4.5 Beeldkwaliteit 4.4.6 Uitvoeringsaspecten: Asbest bij sloop Cultuurhistorische waarden Landschap en natuur Ondergrondse infrastructuur Milieuaspecten 4.8.1 Akoestische aspecten 4.8.2 Bodem 4.8.3 Luchtkwaliteit 4.8.4 Externe Veiligheid Waterhuishoudkundige aspecten
30 30 31 31 31 31 31 31 31 31 31
5.
TOELICHTING OP DE PLANREGELS
33
5.1 5.2 5.3
Indeling en opzet van het bestemmingsplan Geometrische plaatsbepaling Planregels 5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels 5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels 5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
33 33 33 33 33 34 35
6.
UITVOERBAARHEID
37
6.1 6.2 6.3
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Handhavingaspecten
37 37 37
7
INSPRAAK EN OVERLEG
39
7.1 7.2 7.3
Inspraak Overleg Vervolgprocedure
39 39 39
4.5 4.6 4.7 4.8
Bijlage bij dit plan Zienswijze: N.V. Nederlandse Gasunie, d.d. 17 september 2010. Veiligheidsadvies: Lint Zuid “Zuidersingel” te gemeente Lansingerland, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, d.d. 12 april 2010. Separate bijlagen Plangebied Project Zuidersingel, Gemeente Berkel en Rodenrijs; Archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek, RAAP Archeologisch adviesbureau, d.d. januari 2004. Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Villapark de Linten, Goudappel Coffeng, d.d. 23 juni 2008. Verkennend en aanvullend Milieukundig bodemonderzoek aan de Zuidersingel 79 te Berkel en Rodenrijs, Van der Helm Milieubeheer b.v. d.d. 27 oktober 2008. Quick scan Milieu, Zuidersingel 79 Berkel en Rodenrijs, DCMR Milieudienst Rijnmond, d.d. 20 oktober 2009.
1
INLEIDING
1.1
Bedoeling van het plan Het voorliggende bestemmingsplan “Zuidersingel 79” maakt de bouw van twee vrijstaande woningen aan de Zuidersingel nummer 79 mogelijk. Momenteel staan op deze locatie één vrijstaande woning en één bedrijfsgebouw (voormalig tuinbouwbedrijf) die zullen worden gesloopt. Ingevolge het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk om op deze locatie twee vrijstaande woningen te bouwen. Het doel van het bestemmingsplan “Zuidersingel 79” is dan ook om een juridisch - planologisch kader te bieden voor de nieuwbouw van de twee vrijstaande woningen.
1.2
Bij het plan behorende stukken Het bestemmingsplan “Zuidersingel 79” bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald1 en analoog verbeeld door middel van een plankaart (ook wel: de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling). In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.
1.3
Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied van Zuidersingel 79 ligt in de kern Berkel en Rodenrijs en omvat het terrein aan de Zuidersingel 79 (binnen de huidige bestemming Woondoeleinden) “en het perceel waarop het bedrijfsgebouw gesitueerd is en binnen de huidige bestemming -Uit te werken woondoeleinden III- (-UW-III) ligt. Globaal wordt het plangebied begrensd door de Zuidersingel in het noorden, in het oosten door een groene ruimte en in het westen en zuiden door woningen.
1
Geografische coördinaten volgens het Rijksdriehoekstelsel bepalen de ligging van een bestemming. Met gebruikmaking van de coördinaten kan exact de plaats van een object in een gebied worden bepaald.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 1
Afbeelding ligging plangebied 1.4
Geldende ruimtelijke planregelingen Het nieuwe bestemmingsplan “Zuidersingel 79” vervangt op de betrokken gronden als bedoeld in paragraaf 1.3 (deels) het vigerende bestemmingsplan “Lint-Zuid” van de gemeente Lansingerland. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 22 november 2007. Bij besluit van 15 juli 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het bestemmingsplan goedgekeurd.
1.5
Planvorm Zie verder hoofdstuk 4 van deze toelichting.
1.6
Leeswijzer De toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het gebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het beleidskader. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van het plangebied. Hoofdstuk 5 verschaft een toelichting op de juridische methodiek van het plan, de geometrische plaatsbepaling en de regels. Hoofdstuk 6 gaat nader in op de uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 7 behandelt tenslotte inspraak en overleg.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 2
2
BESTAANDE SITUATIE
2.1
Historische context in groter verband De ruimtelijke opbouw van het Lint is het resultaat van een dynamisch proces van transformaties. Het huidige gebied bevat nog veel elementen die iets over de ontstaansgeschiedenis vertellen. De basis werd omstreeks 10.000 jaar geleden gelegd, toen door een warmer wordend klimaat en een daarmee gepaard gaande zeespiegelstijging massale veenvorming optrad. Geregelde overspoeling door de zee via de riviermondingen resulteerde in kleiafzettingen in de vorm van plateaus en kreken. Haaks op de loop van de oorspronkelijke veenriviertjes die de veengebieden ontwaterden begon omstreeks 1100 de ontginning. De bebouwing werd op enige afstand hiervan gesitueerd volgens een gelijkmatig stramien. Zo dankt het gekromde lint van de Berkelse Boog zijn oorsprong aan de Oude Leede. Ter hoogte van de polder Oudeland is een dubbel lint ontstaan, van waaruit de ontginning plaats vond. Door inklinking van het veen kwamen lager gelegen kleiafzettingen en kreekruggen hoger te liggen dan het omringend land. Er zijn aanwijzingen dat hier mogelijk al in zeer vroege tijden bewoning plaats vond. Het duurde tot de 19e eeuw voordat het gebied ten westen van het huidige plangebied “Lint-Zuid”, dat onder water was komen te staan ten gevolge van de vervening, werd drooggemalen (Nieuwe Rodenrijse Droogmakerij). De bij de Zwethknoop gelegen Bovenmolen is de laatste van de oorspronkelijke zes molens die hiervoor zijn benut. Via hoog gelegen boezemwateren zoals de Bovenvaart werd het water op de Delftse Schie geloosd. In 1908 werd de Hofpleinspoorlijn aangelegd. In de jaren vijftig werd bij het station Rodenrijs een tuindersveiling opgericht. In de jaren zestig en zeventig werd het westelijke langs het spoor gelegen deel van de polder Oudeland ontwikkeld als bedrijventerrein. Begin 20e eeuw begon de suburbanisatie van het lint met de komst van eenvoudige tuinderswoningen. Na de Tweede Wereldoorlog werd deze trend voortgezet met bungalows in de jaren vijftig en landhuizen in de jaren daaropvolgend. Langs de Zuidersingel en de Rodenrijseweg is deze ontwikkeling nog goed te zien. Vanaf de vroegste ontstaansgeschiedenis van het gebied zijn het inperken van de dreiging van het water en de daarvoor benodigde infrastructuur bepalend geweest voor het landschap zoals dat nu in Berkel en Rodenrijs aanwezig is. Dit landschap is evenwel vooral het resultaat van een ontwikkelingsproces dat met hoge dynamiek vanaf de 12e eeuw in het gebied tussen Rotterdam, Den Haag en Delft heeft plaatsgevonden. Dit proces werd vooral bepaald door de aanpassingen van het landschap aan het economisch gebruik. De dorpskern Berkel heeft zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld langs de in het gebied aanwezige structuurlijnen en ontginningslinten. In Berkel is dit lint, samen met de oude dorpskern, in de naoorlogse periode de drager geweest voor verdere uitbreiding. Het lint weerspiegelt de ontstaansgeschiedenis van het gebied en is daarom ook van wezenlijk belang voor de identiteit van het gebied.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 3
Het lint in Berkel markeert de grens tussen het rationeel verkavelde gebied en het uitwaaierende landschap. Daarnaast vormt het de overgang tussen de bebouwde kom en het agrarisch gebied. Deze verschillen worden benadrukt door de asymmetrische opbouw van het lint. Deze opbouw resulteert uit de oorspronkelijke functie: aan de zuidoost zijde een vrijwel aaneengesloten bebouwing en aan de andere zijde de bevaarbare vaart als voormalige transportlijn. Langs deze vaart ligt een breed talud met een parallelstructuur aan de onderkant, in de vorm van singels, ter ontsluiting van het aangrenzende agrarisch gebied. Door de latere uitbreidingen tussen het lint en de landscheiding is het contrast alleen maar groter geworden: de stevig bebouwde ruggengraat aan de vaart met daarvoor een waaier, bestaande uit eilanden, incidenteel verbonden met het lint. 2.2
Ruimtelijke karakteristiek Het plangebied is gelegen in het zuiden van het bebouwingslint aan de Zuidersingel. Grote monumentale bomen en open grasveldjes en water tussen de bebouwing in de omgeving maken dat het plangebied een overwegend groene indruk maakt. Daarnaast wordt het plangebied omringd door polders, overige bebouwingslinten en watergangen.
2.3
Functionele karakteristiek Binnen het plangebied is één woning en één bedrijfsgebouw (voormalig tuinbouwbedrijf) aanwezig.
2.4
Cultuurhistorische waarden
2.4.1 Archeologische waarden Wet op de archeologische monumentenzorg In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: “de veroorzaker betaalt”. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief “in situ” (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Na de invoering van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving hebben provincies de bevoegdheid gekregen om zogenaamde attentiegebieden aan te wijzen. Dit zijn gebieden die archeologische waardevol zijn of naar verwachting waardevol zijn. Gemeenten zullen in dat geval verplicht worden hun bestemmingsplan(nen) in het desbetreffende gebied te herzien. Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland De provincie Zuid-Holland hanteert het beleidsinstrument “Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)”. In de CHS heeft de provincie bestaande en mogelijk te verwachten archeologische waarden in beeld gebracht. In het bijbehorende “Beleidskader Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 4
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland” zijn per waarderingscategorie algemene beleidsuitgangspunten geformuleerd. De waardering zoals vastgelegd in de cultuurhistorische hoofdstructuur geldt als uitgangspunt van beleid. Onderzoek In het kader van het uitwerkingsplan, waarbinnen het grondgebied van het voormalige tuinbouwbedrijf is gelegen, is een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd (RAAP, d.d. januari 2007). Het onderzoek bestond uit een bureau- en uit een veldonderzoek. In totaal zijn 24 boringen verricht. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Gezien de geïntegreerde ligging van de locatie van de aanvrager (perceel Zuidersingel 79) ten opzichte van de onderzochte locatie, kan voor deze locatie een zelfde conclusie worden getrokken. Ingeval dat desondanks tijdens de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan, zullen de noodzakelijke stappen moeten worden genomen. 2.4.2 Bebouwing met cultuurhistorische waarden In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig met cultuurhistorische waarden. 2.5
Landschap en natuur
2.5.1 Soortenbescherming Flora- en faunawet De Flora- en faunawet regelt de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen. De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het “nee, tenzij”-principe. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Deze werkzaamheden zijn in het Besluit vrijstelling dier- en plantsoorten geregeld. Daarin zijn tevens de beschermde soorten gecategoriseerd. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende voorwaarden verbonden. Wel geldt dat in alle gevallen de zorgplicht voor de instandhouding en bescherming van natuurwaarden in acht moet worden genomen. De zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor zover vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien: geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort; er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling); Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 5
er geen alternatief is. Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat. In het uiterste geval behoort verlening van vrijstelling niet tot de mogelijkheden. In dat geval zal bij de ruimtelijke besluitvorming moeten worden geconcludeerd dat de voorgenomen ingreep geen doorgang zal kunnen vinden. Onderzoek Op 20 oktober 2009 is er quick scan uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten in het plangebied. Voor de realisatie van het plan worden bestaande opstallen gesloopt en aanwezige struiken en bomen gerooid. Gezien de aard en omvang van het plangebied (woning met tuin) en het feit dat het gebied niet direct een biotoop biedt voor zwaar beschermde diersoorten, waarvoor de ontheffingsregeling van de Ffw geldt, wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Wel dient bij de realisatie rekening te houden gehouden met de algemene zorgplicht. 2.5.2 Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet Bescherming van natuurgebieden vindt plaats via de Natuurbeschermingswet. Binnen beschermde natuurgebieden gelden (strenge) restricties voor ruimtelijke ontwikkelingen. Onderzoek Het plangebied maakt geen deel uit van een beschermd natuurgebied. In de nabijheid van het plangebied, ongeveer 3 km, maakt de Zuidplaspolder deel uit van de Provinciale Ecologische HoofdStructuur (PEHS). Verder is in de PEHS de Groenblauwe Slinger opgenomen ten noorden van het plangebied. Gezien de aard en de omvang van het bouwplan aan de Zuidersingel en de afstand tot de PEHS gebieden, heeft het bouwplan geen nadelige invloed op de PEHS. 2.6
Ondergrondse infrastructuur In de nabijheid van het plangebied is een ondergrondse aardgastransportleiding aanwezig. Dit wordt verder behandeld in het kader van externe veiligheid, zie paragraaf 2.8.4.
2.7
Verkeersaspecten Nota Mobiliteit De Nota Mobiliteit is feitelijk het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan en daarmee de opvolger van het Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV2). De nota heeft een PKB procedure doorlopen overeenkomstig de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en is op 21 februari 2006 in werking getreden. In de Nota Mobiliteit worden de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia beschreven. Uitgangspunt van beleid is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 6
Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan 2002 - 2020 In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) van 21 januari 2004 beschrijft de provincie Zuid-Holland hoe zij de komende jaren haar beleid op het terrein van verkeer en vervoer vorm wil gaan geven. Daarbij komen onderwerpen aan de orde als bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De provincie Zuid-Holland kiest voor een beleid van beheerste groei van de mobiliteit. Daarbij moeten tegelijkertijd de individuele wensen en eisen die reizigers en het bedrijfsleven aan de kwaliteit van hun mobiliteit stellen niet uit het oog worden verloren. Om de bereikbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving in stand te houden is ten eerste een kwaliteitssprong van het openbaar vervoer op alle niveaus vereist. Vervolgens dient een vermindering van congestie en een verbetering van de bereikbaarheid plaats te vinden. Om die reden worden kwaliteitseisen gesteld aan de trajectsnelheden van de verschillende typen wegverbindingen. Tot slot wordt gestreefd naar een toename van het fietsgebruik. Daartoe zal een volwaardig fijnmazig netwerk van zowel verkeersveilige, sociaal veilige, als comfortabele verbindingen moeten worden gerealiseerd. De groei van de mobiliteit mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Eén van de ambities van de provincie is dan ook het duurzaam verbeteren van de omgevingskwaliteit in Zuid-Holland door het oplossen van de belangrijkste knelpunten in de omgevingskwaliteit (te hoge uitstoot van vervuilende stoffen, geluidsoverlast en ruimtelijke versnippering) en het voorkomen van nieuwe knelpunten. Nota mobiliteit in relatie tot onderhavig plangebied Bij ontwikkelingen van nieuwe steden en dorpen - in relatie tot woon - werklocaties- dient rekening te worden gehouden met de aansluiting op en de capaciteit van de bestaande infrastructuur. Er wordt gestreefd naar een optimale benutting van de huidige infrastructuur en van de mogelijkheden van knooppunten in deze infrastructuur. Als maatregelen aan de hoofdinfrastructuur door ruimtelijke ontwikkelingen noodzakelijk blijken te zijn, dan dienen deze op hun financiële haalbaarheid te worden getoetst. In onderhavig plangebied wordt voor de ontsluiting aangesloten op de bestaande infrastructuur. Mobiliteitsplan “Lansingerland beweegt” Het mobiliteitsplan “Lansingerland beweegt” bevat de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoerbeleid van Lansingerland tot 2020. Het bestaat uit een visiedocument, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 mei 2009. Daarnaast bestaat het uit een maatregelenpakket dat de belangrijkste verkeers- en vervoersprojecten van Lansingerland bevat. Lansingerland wil voor alle vervoerwijzen veilig netwerken bieden die het verkeer snel en efficiënt afwikkelen, met zo klein mogelijke effecten op mens, natuur en milieu. Hieronder volgt een greep uit het aantal ambities die op onderhavig plangebied van invloed kunnen zijn: De gemeente wil klimaatverandering helpen tegengaan en zal hier aandacht aan besteden bij de uitwerking van het Mobiliteitsplan door in te zetten op milieuvriendelijke
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 7
vervoerswijzen, ketenmobiliteit en mobiliteitsmanagement. Hierdoor wordt tevens de aanleg van nieuwe grote verbindingen zoveel mogelijk voorkomen. Lansingerland wil mobiliteit mogelijk maken door voor de verschillende vervoerswijzen hoogwaardige netwerken te bieden die onderling gekoppeld zijn. De gemeente zet samen met de regio in op integrale, dynamische reisinformatie langs wegen, bij HOV - haltes en op internet. De gemeente wil mobiliteitsmanagement bevorderen aan de hand van vervoerplannen. De gemeente wil het openbaar vervoer en ketenmobiliteit stimuleren en zorgt zowel voor voldoende P + R - plaatsen en fietsenstallingen bij de stations van Randstadrail en Bleizo als voor een goede bereikbaarheid van deze stations. De gemeente wil een dekkend netwerk van bushaltes in stedelijk gebied, uitgaande van een maximale loopafstand van 900 m voor ZoRo - bus en Randstadrail (HOV-lijnen). Voor het aanvullende busnet wordt rekening gehouden met een maximale loopafstand van 400 m. Lansingerland ziet de fiets als het vervoermiddel binnen de kernen en zorgt voor een fijnmazig fietsennetwerk en goede stallingsvoorzieningen aldaar. De gemeente wil het autogebruik faciliteren met de huidige wegenstructuur, waarbij de functie en vorm van wegen veranderen.
Onderzoek In de huidige situatie is in het plangebied sprake van één woonhuis en één voormalige bedrijfsruimte. De bedrijfsruimte is in gebruik als opslag voor diverse goederen en heeft tien vervoersbewegingen per dag. In de nieuwe situatie zal het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks wijzigen waardoor de verkeersdruk op de Zuidersingel niet zal toenemen. De ontsluiting vindt plaats via de Zuidersingel en parkeren geschiedt op eigen terrein. 2.8
Milieuaspecten De milieuparagraaf is mede op basis van de quick scan milieu van de DCMR tot stand gekomen.
2.8.1 Akoestische aspecten Wet geluidhinder In de Wet geluidhinder (Wgh) (2007) is bepaald dat indien met het bestemmingsplan nieuwbouw van woningen en / of andere geluidgevoelige objecten mogelijk wordt gemaakt, de van belang zijnde geluidhinderaspecten moeten worden onderzocht. De verschillende uitvoeringsbesluiten van de Wet geluidhinder zijn geregeld in het Besluit geluidhinder. Onderzoek Het plangebied kent vier mogelijke bronnen ten aanzien van geluidhinder: wegverkeer; railverkeer; industrie; luchtvaart.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 8
Wegverkeer De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen binnen de onderzoekszone van de Provincialeweg N470 en de Rodenrijsesingel. De voorkeursgrenswaarde voor nieuw te bouwen woningen bedraagt 48 dB. Indien om redenen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde kan door het college van burgemeester en wethouders in stedelijk gebied een hogere grenswaarde tot maximaal 63 dB worden vastgesteld. Door Goudappel Coffeng is onderzoek uitgevoerd naar het zogenoemde nieuwbouwplan “Villapark de Linten”. Dit plan is onder andere tussen de Provincialeweg N470 en de in dit plan betrokken locatie gelegen. De bevindingen van het onderzoek van Goudappel Coffeng zijn verwoord in het rapport “Akoestisch onderzoek Nieuwbouwplan Villapark de Linten”, d.d. 23 juni 2008. Uit dat onderzoek kan worden geconcludeerd dat het verkeer op de Provincialeweg ter plaatse van de beide woningen in dit plan geen geluidsbelasting veroorzaakt boven de voorkeursgrenswaarde. Op aanmerkelijk kortere afstand van de weg is een geluidsbelasting berekend van 43 dB. De verkeersintensiteit op de Rodenrijseweg is zodanig beperkt (400 motorvoertuigen per etmaal) in relatie tot de afstand van de beide woningen dat de voorkeursgrenswaarde in geen geval wordt overschreden. Daarnaast zijn de als 30 km - bestemde wegen Laan van Koot en Zuidersingel in de nabijheid van de bouwlocatie gelegen. Ook op deze wegen is de verkeersintensiteit zeer gering (700 respectievelijk 280 motorvoertuigen per etmaal) zodat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat geluidhinder geen belemmeringen veroorzaakt voor de bouw van nieuwe woningen. Railverkeer In de Wet geluidhinder is aangegeven in welke situaties rekening gehouden moet worden met railverkeer. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en het nabijgelegen spoortraject (circa 900 m) is railverkeer niet relevant. Het aspect railverkeerslawaai vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmering. Een nadere beschouwing is gezien het bovenstaande niet noodzakelijk. Industrie Het plangebied ligt niet binnen de 50 dB(A) contour van een geluidgezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek naar de exacte geluidbelasting op de te bouwen woningen binnen het plangebied ten gevolge van industrie is niet nodig. Het aspect industrielawaai vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmering. Een nadere beschouwing is gezien het bovenstaande niet noodzakelijk.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 9
Luchtvaart Het vigerende beleid met betrekking tot geluidhinder afkomstig van luchtvaart is onderhevig aan wijzigingen. In december 2008 is door de Eerste Kamer het wetsvoorstel Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens (RBML), een wijziging van de Wet Luchtvaart aangenomen. Omdat voor Rotterdam Airport thans een aanvraag loopt voor een aanpassing van de huidige aanwijzing, blijft de wet- en regelgeving van kracht zoals deze gold vóór inwerkingtreding van de RBML (waaronder het besluit Geluidbelasting Grote Luchtvaart - het BGGL), zolang deze procedure nog niet is afgerond. Naar verwachting zal deze procedure rond Rotterdam Airport begin 2010 zijn afgerond. Zodra dat het geval is, zal de nieuwe wet- en regelgeving ook op de situatie rondom Rotterdam Airport van toepassing zijn. Als gevolg van de nieuwe wetgeving zal binnen 5 jaar na het vaststellen van de nieuwe regelgeving Rotterdam Airport door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een luchthavenbesluit moeten worden vastgesteld. Bij het nieuwe toetsingsregime zal sprake zijn van een nieuwe dosismaat, de Lden.De Lden vervangt de huidige Ke - geluidsmaat. Het gebruik van een luchthaven door luchthavenverkeer heeft consequenties voor de indeling van het gebied rondom de luchthaven. Derhalve gelden er onder meer beperkingen ten aanzien van bepaalde geluidgevoelige bestemmingen. In de huidige systematiek, zoals vastgelegd in het BGGL, geldt in principe, behoudens enkele uitzonderingsgevallen, een nieuwbouwverbod van woningen en andere geluidsgevoelige binnen de 35 Ke - geluidzone. Qua lokale wet- en regelgeving is het beleidsdocument RR2020 van de Stadsregio Rotterdam nog van belang. Hierin is als uitgangspunt opgenomen dat in het gebied tussen de 20 en 35 Ke contour ten gevolge van Rotterdam Airport, geen nieuwe bebouwing met een gevoelige bestemming mag plaatsvinden, tenzij de uitbreiding in RR2020 is opgenomen. Herstructurering en intensivering in bestaand bebouwd gebied, binnen de 20 Ke contour is wel toegestaan. De gemeente Lansingerland heeft zich geconformeerd aan de uitgangspunten van RR2020. Naar verwachting zullen met het vaststellen van een nieuw toetsingsregime de Lden - waarden zijn gebaseerd op de thans geldende Ke - contouren. Voor lichtere toestellen die de routes voor het klein verkeer volgen, zoals recreatievluchten die vanaf Rotterdam Airport plaatsvinden, blijft het Besluit Geluidsbelasting Kleine Luchtvaart gelden. De Bkl - contour (Belasting kleine luchtvaart) en de omvang van dit vliegverkeer blijven ongewijzigd ten opzichte van de aanwijzing uit 2001, waarbij dat in principe, behoudens enkele uitzonderingsgevallen, een nieuwbouwverbod van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen geldt binnen de 47 Bkl -contour. Het plangebied valt buiten de vastgestelde 47 Bkl - contour (kleine luchtvaart) en de 20 ke contour van Rotterdam Airport. Het aspect luchtvaartlawaai vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan geen belemmering. Een nadere beschouwing is gezien het bovenstaande niet noodzakelijk.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 10
2.8.2 Bodem Wet bodembescherming Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Op 1 januari 2006 is de Wbb ingrijpend aangepast omdat het beleid met betrekking tot bodemsaneringen veranderde. De Wbb kent nu een viertal regelingen die alle vier een ander onderdeel van bodembescherming voor hun rekening nemen: Een regeling voor de bescherming van de bodem waarin ook staat dat degene die de bodem verontreinigd, zelf verantwoordelijk is voor het verwijderen van de vervuiling. De overheid kan dwingen tot sanering als de verontreiniging na 1987 is ontstaan. Een bijzondere regeling voor de aanpak van nieuwe bodemverontreiniging die is ontstaan als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit). Een regeling voor de verontreiniging die is ontstaan voor de Wbb in werking trad in 1987 (historische bodemverontreiniging). Ook in die gevallen geldt dat de vervuiler zelf de verontreiniging verwijdert. Als er geen vervuiler (meer) is, omdat het bedrijf niet meer bestaat en er geen rechtsopvolger is, zal de sanering door de overheid worden uitgevoerd. Een regeling voor de aanpak van verontreiniging in de waterbodem. Rijkswaterstaat heeft vooral met deze regeling te maken. De regeling geldt voor alle waterbodemverontreiniging, of de vervuiling nu voor of na 1987 is ontstaan. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd. Besluit bodemkwaliteit Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (volledig) in werking getreden. Het doel van dit besluit is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren. Het Bouwstoffenbesluit (Bsb) is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Het besluit heeft alleen betrekking op steenachtige bouwstoffen. Andere materialen worden in de praktijk ook toegepast als bouwstof maar vallen niet onder dit besluit. Voor grond en baggerspecie in oppervlaktewater en op landbodems gelden aparte regels die ook in het Besluit bodemkwaliteit zijn opgenomen; in tegenstelling tot bouwstoffen kunnen ze weer definitief deel gaan uitmaken van de bodem. Tot slot zijn in het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsregels voor, ondermeer, bodemonderzoek, bodemsanering en laboratoriumanalyses die worden uitgevoerd door adviesbureaus, laboratoria en aannemers (bodemintermediairs) vastgelegd. Deze regels zijn bekend onder de naam Kwalibo (kwaliteitsborging in het bodembeheer). Kwalibo bevat ook Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 11
maatregelen om de kwaliteit van ambtenaren die bodembeleid maken of uitvoeren en het toezicht en de handhaving te verbeteren. Relatie Wbb en Woningwet (Ww) Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wbb (2006) is ook artikel 52a van de Woningwet gewijzigd: Als er ontwikkelingen zijn voorzien die gericht zijn op het verblijf van mensen in een gebied en de bodem blijkt verontreinigd te zijn of er bestaat een redelijk vermoeden dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, dan geldt een aanhoudingsplicht. De aanhouding duurt totdat het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan, dan wel dat het heeft vastgesteld dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Er geldt alleen een bodemonderzoeksplicht voor bouwwerken waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist. Een bouwvergunning wordt niet eerder afgegeven dan nadat uit onderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Gemeentelijk of regionaal bodembeleid De gemeentelijke Bodemkwaliteitskaart geeft een beeld van de diffuse bodemkwaliteit (ook wel achtergrondkwaliteit genoemd) van de gemeente. In het daaraan gekoppelde Bodembeheerplan is aangegeven welke regels gelden met betrekking tot grondverzet binnen de gemeente. Ook moet in dat kader rekening worden gehouden met de door gemeente Lansingerland vastgestelde bodembeleidsnotitie, als het gaat om grensoverschrijdend grondverzet. Onderzoek Aan de Zuidersingel 79 is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Van der Helm Milieubeheer, d.d. 27 oktober 2008). Een gedeelte van de onderzoekslocatie is matig tot sterk verontreinigd met minerale olie. De puinfunderingslaag onder de asfaltverharding is asbesthoudend boven de interventiewaarde. De contour van de verontreiniging is bepaald en vastgesteld door DCMR Milieudienst Rijnmond. Op 16 maart 2009 is bij de provincie de melding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, Regeling uniforme saneringen ontvangen. De melding is gepubliceerd. De bodem zal geschikt worden gemaakt voor de gewenste bestemming zodra de bestaande bedrijfsruimte wordt geamoveerd.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 12
Afbeelding uitsnede bodemkwaliteitskaart Lansingerland
2.8.3 Luchtkwaliteit Wet luchtkwaliteit De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen / projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 13
zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 µg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015. Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 µg/m3 (3% van 40 µg/m3) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als: de ontwikkeling is opgenomen in het NSL; de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project; de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden; projectsaldering wordt toegepast. Onderzoek De bouw van de twee woningen als vervanging van de ene bestaande woning heeft geen significante verkeersaantrekkende werking en heeft geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit. De ontwikkeling valt daarom onder de in de Wet luchtkwaliteit genoemde NIBM projecten. Verder onderzoek is derhalve niet nodig. Conclusie De Wet luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen in dit plan. 2.8.4 Externe veiligheid Inleiding Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico‟s, transportrisico‟s en risico‟s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 14
overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Een richtwaarde is daarbij niet van toepassing. Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord. Besluit externe veiligheid inrichtingen Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico‟s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken. Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen Door het ministerie van VROM wordt momenteel nieuw extern veiligheidsbeleid rondom buisleidingen waarin vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt voorbereid. Op basis van nieuwe inzichten en verbeterde modellering blijkt namelijk dat de wanddikte en de diepteligging van de leidingen medebepalend zijn voor de ligging van de PR 10-6-contour. Strikt genomen zijn voor hogedruk aardgastransportleidingen de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” (VROM 26 november 1984) en voor transportleidingen van brandbare vloeistoffen de circulaire “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie” (VROM 1991) nog van kracht. Het in voorbereiding zijnde Besluit externe veiligheid buisleidingen zal regels gaan stellen voor risico‟s en zonering langs buisleidingen. In de brief “Ontwerp - Besluit externe veiligheid buisleidingen”, van de minister van VROM, d.d. 22 september 2009 wordt aanbevolen om voor nieuwe situaties zoveel als mogelijk uit te gaan van de normstelling uit het ontwerp - besluit.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 15
Onderzoek Transportroutes voor gevaarlijke stoffen Het plangebied bevindt zich in de nabijheid van de N470. De N470 geldt op basis van de risicokaart Zuid-Holland niet als een route voor gevaarlijke stoffen maar er vindt wel mogelijk transport van gevaarlijke stoffen plaats. DCMR heeft een onderzoek uitgevoerd naar de risico‟s van deze transportroute. De omvang van deze transporten zijn vergelijkbaar met die van de aansluitende provinciale weg de N209. De PR 10-6 contour komt bij deze weg niet buiten het wegprofiel. Er is dus ten aanzien van de N470 geen sprake van een PR 10-6 contour. Ten aanzien van het GR kan een inschatting worden verkregen door het aantal transportbewegingen te vergelijken met de zogenaamde drempelwaarden uit de PGS 3. Voor een stedelijke situatie bedraagt de drempelwaarde voor GF3 (propaan) 500 transporten per jaar. Het aantal GF3-transporten zal minder dan 500 per jaar bedragen. Indien er sprake is van minder dan 500 transporten GF3 bedraagt de drempelwaarde 100 personen per hectare. Dit aantal zal, gelet op de invulling van het plangebied niet worden bereikt. De drempelwaarde wordt daarmee niet overschreden. Voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is advies ingewonnen bij de VRR. De N209, een route voor gevaarlijke stoffen, bevindt zich op ruim 700 meter afstand van het plangebied. Daarmee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg. Vanuit het transport van gevaarlijke stoffen zijn er geen belemmeringen voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van het plan. Risicovolle inrichtingen Uit een quick scan die in het kader van de Zuidersingel 79 is uitgevoerd (DCMR, d.d. 20 oktober 2009) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen zijn gelegen die vanwege hun bedrijfsactiviteiten zodanige risico‟s met zich meebrengen dat zij een belemmering vormen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Luchthaven Rotterdam Airport is gelegen op circa 1.000 meter van het plangebied. Omdat er geen wettelijk toetsingskader bestaat voor de externe veiligheidsituatie rondom Rotterdam Airport, dient het interimbeleid van de provincie Zuid-Holland als toetsingskader. Dit interimbeleid is gebaseerd op de berekende PR-contour en de hoogte van het GR conform het “voorkeursalternatief plus kleine recreatieve luchtvaart” (VA+KRL), welke is weergegeven in de MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport ‟99. Binnen deze risicokaders bestaan de volgende ontwikkelingsmogelijkheden: Louter niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid en verkeersfuncties tussen de 10-5 en 10-6 PR contour; Geen nieuwe kwetsbare objecten in de 10-6 PR contour;
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 16
Voor nieuwbouwprojecten die het GR doen toenemen geldt een motivatieplicht.
Het plangebied is gelegen binnen de 10-7 contour van Rotterdam Airport. Het juridischplanologisch mogelijk maken van een extra woning in deze situatie betekent een toename van het GR. Daarom geldt een motivatieplicht en wordt de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van het plan beschreven.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 17
Binnen de toetsingsafstand van de luchthaven zijn reeds enkele grootschalige woon- en werkfuncties gelegen (voornamelijk ten zuiden van Rotterdam Airport). Met name deze functies leiden tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De eventuele toename van het GR als gevolg van het toevoegen van 1 woning (sloop van woning en bouw 2 woningen) en de afname aan bedrijfsbebouwing is zodanig klein in haar omgeving, dat deze verantwoord wordt geacht. In het MER uit 1999 is een berekening van het GR gemaakt. In de situatie van 1999 wordt de oriëntatie waarde van het GR overschreden. Voor plannen die het GR verder doen toenemen, geldt een bestuurlijke verantwoordingsplicht. Hiervoor heeft de provincie Zuid-Holland het Champ besluit als procesinstrument ontwikkeld. Voor de bestemmingsplanprocedure Zestienhoven is een Champ notitie opgesteld. Het toevoegen van 1 nieuwe woning op circa 1.000 meter afstand van Rotterdam Airport betekent echter een zeer geringe en niet significante toename van het GR. Het wordt verantwoord geacht om het opstellen van een Champ document achterwege te laten vanwege deze zeer kleine toename van het GR in een situatie waarin de oriëntatiewaarde van het GR reeds overschreden wordt. Er wordt daarom beknopt ingegaan op de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het plan staat voor de realisatie van twee eengezinswoningen. Er behoeft daarom naar verwachting geen rekening gehouden te worden met de eventuele aanwezigheid van beperkt redzame personen. De ontsluitingswegen van de woningen zijn allen georiënteerd in noordelijke richting op de Zuidersingel, van de risicobron af. De Zuidersingel leidt in (noord)oostelijke richting van de risicobron af. Het bevoegd gezag heeft in 2006 het “Milieueffectrapport Zoneaanpassing Rotterdam Airport” aanvaard. Deze MER wordt vermoedelijk in 2010 vastgesteld. De contouren in deze MER zijn beduidend kleiner. Dat betekent dat de situatie vanuit externe veiligheid gunstiger wordt. Buisleidingen In de nabijheid van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding W-521-01-KR033. Het is een transportleiding van de NV Nederlandse gasunie met een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. De hartlijn van de leiding is gelegen buiten het plangebied, maar de belemmerde strook van 4 meter is gelegen binnen het plangebied (maximaal 1 meter). De leiding heeft een PR-contour van 0 meter en het invloedsgebied van het GR van de leiding is 140 meter. Ten aanzien van buisleidingen is, zoals gezegd, een nieuwe AMvB in voorbereiding. Als gevolg van deze AMvB kan bij ruimtelijke plannen op de wijziging van de veiligheidsafstanden vooruit worden gelopen. De nieuwe aan te houden afstand inzake de PR 10-6 contour is gesteld op 0 meter. Het bouwplan voldoet ook aan deze nieuwe afstand. Deze ontwikkeling heeft een beperkt waarneembaar effect op de hoogte van het groepsrisico, gezien de toename van 1 woning en de afname aan bedrijfsbebouwing. Omdat er sprake is van een geringe aanwezige bebouwing zal het GR ruim onder de oriëntatiewaarde liggen. Daarom is een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk. Dit ligt in lijn van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), dat op 1 januari 2011 wordt vastgesteld, waarin wordt gesteld dat een berekening niet noodzakelijk is als het GR met minder dan 10% toeneemt. Deze regeling is ingesteld voor kleinschalige ontwikkelingen zoals onderhavige ontwikkeling. In een advies van de DCMR wordt tevens geconcludeerd dat de bijdrage aan het GR nihil is, gelet op de kleinschaligheid van het plan.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 18
Verantwoording GR In verband met de beperkte toename van het GR is een beperkte verantwoording noodzakelijk. In het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen van VROM is beschreven dat een beperkte verantwoording minimaal bestaat uit: De personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding De mogelijkheden tot maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Er is een globale schatting gemaakt van de personendichtheid in het invloedsgebied (140 meter vanaf beide zijden van de leiding). In bovenstaande afbeelding is het invloedsgebied van de gasleiding (ter lengte van ruim 1 kilometer) met gele lijnen begrensd. In dit invloedsgebied komt in de huidige situatie de volgende bebouwing voor: Omschrijving
Aantal of aantal m
(Bedrijfs)woningen
+/- 260
Agrarische bedrijven (excl. kassen)
+/- 50.000 m
Bedrijventerrein Kassengebied
2
2
Bron
aantal aanwezigen overdag (08:0018:30)
's nachts (18:3008:00)
312
624
Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.
15
3
PGS 1, deel 6
+/- 27.500 m
2
110
23
PGS 1, deel 6
+/- 52.000 m
2
52
0
Uitgangspunt Gasunie
Dat betekent dat er sprake is van circa 489 personen overdag en circa 650 personen in de nachtperiode. De totale oppervlakte van het invloedsgebied is circa 28 hectare. Dat betekent dat in de nachtperiode (de periode met de hoogste dichtheid) een dichtheid wordt gehaald van ongeveer 23,2 personen per hectare, hetgeen overeenkomt met de dichtheid van een rustige woonwijk. In de nieuwe situatie met de toename van 1 woning is er sprake van een maximale toename van 1,2 personen in de dag periode en 2,4 in de nachtperiode (afname aan bedrijfsbebouwing is buiten beschouwing gelaten). Daarmee komt de totale populatie in het invloedsgebied (over een lengte van 1 kilometer buisleiding) voor de dag- en nachtperiode op respectievelijk circa Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 19
490 en 652 aanwezigen. Op basis van deze getallen is inzichtelijk gemaakt dat het een beperkte toename van het aantal aanwezigen betreft in een gebied met een lage dichtheid. Maatregelen Het treffen van fysieke maatregelen aan de bron of overdrachtsmaatregelen ter beperking van het GR ten gevolge van de aardgasleiding is vanwege maatschappelijke en economische motieven niet reëel en dit ligt buiten het bereik van de initiatiefnemer. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen dienen te worden om de ongestoorde ligging van de transportleiding te garanderen. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. Zelfredzaamheid Een fakkelbrandscenario is het worst-case scenario. Ontvluchting in het geval van een fakkelbrandincident (is zichtbaar voor aanwezigen) is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen. De verwachting is dat voor deze eengezinswoningen geen rekening hoeft te worden gehouden met een beperkte zelfredzaamheid. Het gaat om woningen met twee bouwlagen die relatief makkelijk te ontvluchten zijn. Indien geen ontvluchting mogelijk is via één van de richtingen op de Zuidersingel bieden de achterliggende percelen deze mogelijkheid. Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond (VRR) heeft het volgende advies d.d. 12 april 2010 uitgebracht teneinde de zelfredzaamheid te vergroten. 1. De voorziene objecten dient te beschikken over voldoende gedimensioneerde ontvluchtingroutes, waarvan er minimaal één van de risicobron af is gericht, die zijn aangesloten op de bestaande en nieuwe infrastructuur binnen en buiten het plangebied. 2. De voorziene ontwikkelingen dienen zodanig gerealiseerd te worden dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een fakkelbrand. Hierdoor worden aanwezige personen in staat gesteld om het effectgebied sneller en veiliger te ontvluchten. De initiatiefnemer dient bij de gevels en of het glasoppervlak, gelegen binnen 15 meter vanuit de leiding, bestand te laten zijn tegen een warmtestralingsflux van > 15 kW/m2. Het integrale advies is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Bestrijdbaarheid Met betrekking tot bestrijdbaarheid wordt het volgende geadviseerd: 1. Vanuit het veiligheidsadvies voor het bestemmingsplan Lint Zuid uit februari 2006 is geadviseerd over de invulling van de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen voor het gebied. De conclusies uit dat advies dienen ook voor het huidige plan gevolgd te worden. In het algemeen geldt voor wat betreft de bereikbaarheid dat het gehele gebied zodanig dient te worden ingericht om stagnatie en belemmeringen te voorkomen voor de hulpverleningsdiensten in zowel de reguliere situatie, alsmede bij een incident. Het gebied dient voor alle hulpverleningsdiensten (politie, brandweer, GHOR en ambulancezorg) gegarandeerd toegankelijk te zijn. Voor wat betreft de bluswatervoorzieningen in het plangebied geldt dat er voldoende bluswater in het gebied aanwezig is met geschikte opstelplaatsen.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 20
2.
In overleg met de afdeling Brandveiligheid van de Regionale Brandweer Rotterdam Rijnmond District Noord dient de bereikbaarheid en bluswatervoorziening in het plangebied verder te worden ingevuld en gerealiseerd. Deze voorzieningen dienen uitgevoerd te worden conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). De bereikbaarheid van het plangebied voor hulpdiensten is voldoende.
Conclusie Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6 contour van een risicovolle inrichting, transportroute voor gevaarlijke stoffen of buisleiding. De sloop van 1 woning en bedrijfsbebouwing en de realisatie van 2 woningen betekent een marginale en –in termen van risico- verwaarloosbare toename van het GR. De VRR heeft een advies gegeven waarin wordt ingegaan op maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In nader overleg wordt bekeken in hoeverre hierop in deze fase wordt geanticipeerd of in hoeverre hier in het kader van het bouwbesluit aan wordt voldaan. Het bevoegd gezag dient aan te geven in welke mate het bestaande GR verantwoord is. Onderhavige ontwikkeling draagt aan de hoogte van het GR in zeer beperkte mate bij. Gezien deze beperkte toename van het GR leidt het aspect externe veiligheid niet tot een onaanvaardbaar risico. 2.8.5 Milieuhinder bedrijven Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met milieuhinderende bedrijven in de omgeving. Hierbij moet worden beoordeeld of bij de ontwikkeling van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en bedrijven niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering. Onderzoek In de nabijheid van het plangebied (omtrek van circa 200 m) is een beperkt aantal bedrijven aanwezig die mogelijk van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. Het gaat hierbij met name om glastuinbouwbedrijven aan de Zuidersingel en de Rodenrijsseweg, veehouderijbedrijven aan de Rodenrijsseweg en de Laan van Koot en een opslag consumentenvuurwerk aan de Zuidersingel. In alle gevallen is de afstand tussen de aanwezige bedrijven en het plangebied groter dan de richtafstanden die zijn opgenomen in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering”van de VNG. De aanwezige bedrijven vormen dan ook geen belemmering voor het plangebied. 2.9
Waterhuishoudkundige aspecten Nationaal Waterplan Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan wordt naar verwachting in december 2009 door de ministerraad vastgesteld. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 21
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan, vervangt daarmee op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Hiervoor geldt de AMvB Ruimte. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor wordt een afzonderlijke AMvB opgesteld. Waterwet In de Waterwet (2009) zijn acht oude waterwetten samengebracht. De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de KRW te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen. De waterschappen krijgen een nieuwe bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten krijgen verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater. Nationaal Bestuursakkoord Water (actueel) In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort. Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 22
Kaderrichtlijn water De Europese Kaderrichtlijn water geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Waterbeheer 21e eeuw (WB21) In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd. Provinciaal beleid De provincie Zuid-Holland heeft het waterbeleid geformuleerd in het “Beleidsplan Groen, Milieu en Water 2006 - 2010” van augustus 2006. Met dit plan wordt voortgeborduurd op het vigerende rijks- en provinciale beleid en de afspraken die met de Zuid-Hollandse waterpartners zijn gemaakt. In het beleidsplan is het provinciaal beleid voor milieu en water en voor natuur en landschap geïntegreerd. Het geeft de kaders en doelstellingen voor de periode 2006 - 2010 met een doorkijk naar 2020. De provincie wil met haar beleid ook bijdragen aan een duurzame inrichting van het milieu volgens zo hoog mogelijke kwaliteitsmaatstaven. De nadruk ligt daarin op duurzaam stedelijk waterbeheer en op het voorkomen van wateroverlast. Wateraspecten zoals waterkwaliteit, riolering/afkoppeling, waterberging, veiligheid, (grond)wateroverlast en ecologische oeverinrichting dienen bij ruimtelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte integraal te worden aangepakt. In het beleidsplan zijn de kansen en bedreigingen voor het leefmilieu in kaart gebracht. Eén van de uitkomsten ten aanzien van oppervlaktewater is dat meer dan de helft van de wateren in de provincie niet voldoet aan de doelstellingen van biologisch gezond oppervlaktewater. Het aantal ongezuiverde lozingen en riooloverstorten dient te worden teruggedrongen. Daarnaast neemt -door de verdergaande verstedelijking- het waterbergend vermogen steeds verder af, terwijl de wateroverlast -als gevolg van de klimaatverandering- zonder het treffen van maatregelen verder zal toenemen. In de nota “Regels voor Ruimte” stelt de provincie in ruimtelijke plannen voor nieuw te ontwikkelen gebieden of stedelijke herstructureringsgebieden het realiseren van voldoende open water als een harde voorwaarde. Als provinciale richtlijn geldt een percentage van 10% van het bruto oppervlak. In overleg en overeenstemming met de waterbeheerder kan hiervan worden afgeweken. Alleen in die gevallen waar het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding niet mogelijk is en waar de planvorming maatschappelijk noodzakelijk wordt bevonden is compensatie buiten het plangebied mogelijk. Deelstroomgebiedsvisies Zuid - Holland Zuid In de “Deelstroomgebiedvisies” in het werkgebied Zuid-Holland Zuid zijn voor het zuiden van Zuid-Holland procesafspraken gemaakt over de werkwijze waarop de wateropgave wordt berekend. Voor omgang met water in het stedelijk gebied wordt bovendien de volgende richtlijn genoemd: de drietrapsstrategie 1) vasthouden in de stad (dus binnen het bestaand stedelijk Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 23
gebied oplossen), 2) bergen aan de rand (bij voorkeur binnen de rode contour) en 3) afvoeren naar het landelijk gebied. Daarnaast worden in het bestaand stedelijk gebied kansen gezien voor het combineren van water met andere functies. De combinaties met architectuur, recreatieverbindingen en openbaar groen treden hierbij het meest op de voorgrond. Waterplan Lansingerland Het waterplan Lansingerland bevat afspraken over het realiseren van een robuust en veilig watersysteem. Het systeem is gebaseerd op een gezamenlijke visie van hoogheemraadschap en de gemeente. Het plan bevat de volgende onderdelen: Een beschouwing van de ambities, ruimtelijke ontwikkelingen en waterproblemen. Een integrale visie op grondwater, oppervlaktewater en riolering. Een maatregelenpakket. Het waterplan heeft de volgende visie: het watersysteem van de gemeente Lansingerland is in 2040 veilig, functioneel, mooi en schoon tegen verantwoorde kosten. Hoogheemraadschappen, gemeente, burgers en bedrijven werken samen als waterpartners. Iedereen heeft zijn eigen taken en verantwoordelijkheden. Onderzoek: Veiligheid en Waterkeringen In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een polderkade. Het plangebied ligt niet in de kern of beschermingszone van deze kade. Waterkwantiteit In het plangebied zijn twee vrijstaande woningen geprojecteerd. Eén van de nieuw te bouwen woningen zal de bestaande woning vervangen. De andere woning zal de bestaande bedrijfsruimte vervangen. Ten behoeve van de twee nieuw te bouwen vrijstaande woningen is een waterbalansberekening uitgevoerd. In het gebied geldt de ABC - bergingsnorm (open water) welke door het Hoogheemraadschap van Delfland is vastgesteld in 2001. De norm voor stedelijk gebied is 325 m3. Bij een peilstijging van 30 cm is voor deze locatie 226 m2 aan open water noodzakelijk. In het plangebied is reeds een watergang van 30 m2 aanwezig. Het resterend oppervlak van 196 m2 zal na afronding van de bouw worden uitgegraven. Afvalwater en riolering De nieuw te bouwen woningen zullen voor wat betreft de vuilwater afvoer worden aangesloten op de aanwezige drukriolering in de Zuidersingel. Daartoe is reeds een aansluiting aanwezig. De hemelwaterafvoer zal worden aangesloten op de bermsloot langs de Zuidersingel. Bij de bouw zal gebruik worden gemaakt van materialen die niet belastend zijn voor het milieu.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 24
3
BELEIDSKADER
3.1
Rijksbeleid AMvB Ruimte Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte, de Planologische Kernbeslissing (PKB) Nationaal Ruimtelijk Beleid, in werking getreden. In de Nota Ruimte is het nationaal ruimtelijk beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030 op hoofdlijnen vastgelegd. De Nota Ruimte bevat een realisatieparagraaf die de status krijgt van een structuurvisie. In de realisatieparagraaf geeft het kabinet aan hoe het de nationale belangen (de belangen waarvoor het rijk de verantwoordelijkheid neemt) wil verwezenlijken. Daarbij wordt met name ingezet op een zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden (de nationale landschappen en de ecologische hoofdstructuur) en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In de realisatieparagraaf benoemt het kabinet 34 nationale ruimtelijke belangen. Deze omvatten globaal de nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap, de ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties, de bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën en ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie. Een aantal hiervan dient dwingend door te werken tot op het lokale niveau, door middel van kaderstelling en dus via een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De AMvB Ruimte is een dergelijke AMvB
3.2
Provinciaal beleid Provinciale structuurvisie; Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten gemeenten, provincies en rijk hun beleid neerleggen in één of meer structuurvisies. Het provinciebestuur van Zuid-Holland heeft ervoor gekozen één integrale ruimtelijke structuurvisie voor Zuid-Holland te ontwikkelen. Het uitgangspunt is “lokaal wat kan, provinciaal wat moet”; in de provinciale structuurvisie geeft de provincie aan wat zij als provinciaal belang beschouwt en hoe zij daarop wil gaan sturen. Deze structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2040. Het accent ligt op sturing vooraf en sturing op kwaliteit. De nieuwe structuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. In de structuurvisie is geregeld dat 80 % van de nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied dient plaats te vinden. Dit is inclusief vervangende nieuwbouw.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 25
3.3
Gemeentelijk beleid Structuurvisie Het Lint Op 18 juli 2002 is voor het lint in de gemeente Lansingerland een Structuurvisie2 vastgesteld. Het plangebied is in deze Structuurvisie gelegen ter plaatse van de „Kamers‟. De Kamers worden gekenmerkt door grote glastuinbouw- en agrarische kavels die in toekomst (deels) bestemd zullen worden voor nieuwe programma‟s die een educatief en / of recreatief karakter hebben. De aanwezige groenstroken (met water) maken dat een deel van de groene ruimte openbaar toegankelijk blijft. Zo krijgen deze groenstroken een functie voor Berkel en Rodenrijs als totaal. De overige kavels kunnen worden gebruikt voor de bouw van vrijstaande woningen met twee lagen en een kap. De huidige karakteristiek van vrijstaande huizen in dit deel van het Lint wordt daardoor versterkt. Gemeentelijk ruimtelijk beleid: Welstandsbeleid De voormalige gemeente Berkel en Rodenrijs heeft samen met de voormalige gemeenten Bergschenhoek en Bleiswijk een welstandsnota “Welstandsnota 3B gemeenten” opgesteld, die op 1 februari 2004 is vastgesteld. In deze nota zijn de beleidskaders vastgesteld voor het voeren van gemeentelijk welstandsbeleid. Naast meer algemene en organisatorische aspecten geeft de nota tevens, voor de te onderscheiden deelgebieden, toetsingcriteria voor het te voeren welstandstoezicht. Onderhavig plangebied is aan te merken als niveau 1 waarvoor een zware toetsing van het welstandsniveau geldt. Welstandsniveau 1 geldt voor structuurdragers en gebieden die van cruciale betekenis zijn voor het totaalbeeld van de gemeente, de dorpen en het landschap, waaronder het lint Berkel en Rodenrijs. Uitgangspunt voor welstandsniveau 1 is handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken. Voor ontwikkelingssituaties zoals onderhavige ligt het accent op het faciliteren, stimuleren en prikkelen van de kwaliteit. Bij deze beoordeling gelden de volgende drie aandachtsvelden van waaruit een bouwaanvraag beoordeeld kan worden: 1. Relatie met de omgeving: Aansluiten op bestaande karakteristiek van de bebouwing in de omgeving. Daarbij wordt ondermeer gelet op: - plaatsing op de kavel; - hoofdmassa (hoogte, breedte, kapvorm,..); - positionering van op en aanbouwen (dakkapellen, serres, erkers, …); - hoofd materiaal- en kleurgebruik. 2. Het bouwplan op zich: - compositie van de hoofdmassa (verhoudingen hoofdvorm, dakvorm,…); - compositie van de gevelindeling (vlakken, openingen, onderlinge verhoudingen,…) - vormgeving van “ondergeschikte elementen” (dakkapellen, erkers, goten,…); 2
Palmboom & van den Bout bv in opdracht van Gemeente Berkel en Rodenrijs, Structuurvisie het Lint, 18-07-2002. Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 26
-
materiaal en kleurgebruik.
3. De detaillering: - kozijnindeling- en detaillering; - detaillering van karakteristieke bouw- en esthetisch belangrijke elementen als dakkapellen, erkers, goten,… Lintenbebouwing: Waardebepaling, ontwikkelingen en ruimtelijk beleid De linten dragen bij aan de samenhang tussen verschillende kernen, kerndelen en het buitengebied. Aan het beeld van de linten is de ontstaansgeschiedenis van Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs en Bleiswijk binnen de oorspronkelijke landschappelijke omgeving af te lezen. Aangezien deze linten door de gehele kernen en het buitengebied voorkomen, zijn ze belangrijk voor de karakteristiek van de 3B gemeenten: de continuïteit van de linten is van groot belang. De herkenbaarheid van de karakteristiek van de linten staat onder druk op plaatsen waar het lint raakt aan of valt binnen nieuwe ontwikkelingen. De visuele continuïteit van het lint wordt verstoord op veel plekken waar andere (hoofd)structuren worden gekruist. Bij deze beoordeling gelden voor het lint, waar het onderhavig plangebied deel van uitmaakt, de volgende uitgangspunten van welstandsbeleid:
3.4
Versterking van de openbare ruimte. Stedenbouwkundig profiel en inrichting per lint eenduidig. Uitzondering op deze regel vormen een van oorsprong aanwezig kenmerkend verloop in het straatbeeld of een karakteristieke overgang. Herkenbaarheid langen lijnen en historisch gegroeid bebouwingspatroon. Individuele berm; half verhard met bomen, als de breedte van het profiel dat toelaat. Onbebouwde ruimte tussen hoofdmassa‟s.
Onderzoek In onderhavig plan wordt de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling betreft geen rijksbelang. Evenmin betreft het een provinciaal belang. Wel wordt met de ontwikkeling vervangende nieuwbouw binnen bestaand bebouwd gebied mogelijk gemaakt hetgeen in overeenstemming is met het provinciale beleid. Voor wat betreft het gemeentelijk beleid past het bouwplan binnen de randvoorwaarden die worden gesteld aan bebouwing aan het lint.
3.5
Conclusies De ontwikkeling van twee vrijstaande woningen is niet in strijd met nationaal, provinciaal en of gemeentelijk beleid.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 27
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 28
4
PLANBESCHRIJVING
4.1
Algemeen Onderhavige planontwikkeling geschiedt op initiatief van de bewoners van Zuidersingel 79 te Berkel en Rodenrijs.
4.2
Ruimtelijke aspecten Het bestemmingsplan “Zuidersingel 79” maakt de voorgestane ontwikkeling van twee nieuwe vrijstaande woningen mogelijk.
4.3
Functionele aspecten Het plangebied heeft een woonfunctie. De bestaande woning en voormalige bedrijfsruimte worden gesloopt. De woonfunctie blijft behouden en krijgt een juridische vertaling in de planregels.
4.4
Inrichtingsaspecten
4.4.1 Verkeersaspecten In de nieuwe situatie zal het aantal verkeersbewegingen het normale gebruik van twee woningen betreffen. Het aantal verkeersbewegingen zal niet of nauwelijks wijzigen, waardoor de verkeersdruk op de Zuidersingel niet zal toenemen. Het parkeren zal gescheiden op eigen terrein en de ontsluiting zal plaats blijven vinden via de Zuidersingel. 4.4.2 Openbare ruimte Het aspect openbare ruimte wordt behandeld in de navolgende paragraaf. 4.4.3 Groen en water Bij herinrichting van de percelen wordt aansluiting gezocht bij het beleid zoals weergegeven in de “Structuurvisie Het Lint”. In overeenstemming met deze structuurvisie is gekozen voor instandhouding van de aangegeven groene gebieden. De oppervlakte aangeduid als “groen” zal hierdoor gelijk blijven. 4.4.4 Duurzaamheid In de gemeente Lansingerland is nog geen vastgesteld beleid ten aanzien van duurzaam bouwen. In het Milieubeleidsplan is wel het volgende over dit onderwerp opgenomen: de gemeente streeft naar het toepassen van duurzame milieu ontlastende producten in de bouw (geen uitloogbare materialen en goede isolatie (Rc - waarde van minimaal 3.0)); voor gemeentelijke woningbouw wordt een EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) van 0,1 geëist; hetgeen lager/strenger is dan de wettelijke eis, te weten 0,7; voor gemeentelijke woningbouw wordt het gebruik van FSC hout (Forest Stewardship Council) geëist; in 2010 moet 33% van de particuliere woningbouwplannen voldoen aan de 0,7 EPC norm. Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 29
4.4.5 Beeldkwaliteit In de structuurvisie het Lint is ook gekozen voor een verkavelingsopzet die uitgaat van het driepartenprincipe. Dit houdt in dat binnen een kavel drie kaders zijn waarbinnen alle bebouwing dient te worden opgericht en waar tussen groen en water gerealiseerd dient te worden. Door toepassing van dit principe is een grote mate van openheid gewaarborgd voor de uitgeefbare kavel. Dit kan feitelijk alleen worden ingericht als tuin / groen en blijft dus vrij van bebouwing. De zichtrelatie tussen de Rodenrijsseweg, de Zuidersingel en het achterliggende gebied blijft op deze manier optimaal gewaarborgd. Het woonkader heeft een oppervlakte vanaf 150 m2 tot 200 m2, met deze oppervlakte is het goed mogelijk een woning te ontwerpen waarbinnen een garage of berging is opgenomen. Ook is het mogelijk om binnen dit kader een vrijstaande woning met vrijstaande garage te ontwerpen. Voor de woningen is, behoudens de afmetingen van het kader, geen maximale maat gegeven. De hoogte mag, conform de structuurvisie twee lagen met kap bedragen. Onderhavig bouwplan is in overeenstemming met de structuurvisie omdat het gerealiseerd wordt binnen de kaders van één van de parten. 4.4.6 Uitvoeringsaspecten: Asbest bij sloop Voor de realisatie van het woningbouwplan aan de Zuidersingel moeten bestaande opstallen worden gesloopt. In dat kader moet met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van asbest rekening worden gehouden met een tweetal besluiten: Asbestverwijderingsbesluit 2005 ; Arbeidsomstandighedenbesluit. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is op 1 maart 2006 in werking getreden en heeft tot doel om de emissie van asbestvezels te voorkomen bij het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk. Ingevolge dit besluit moet bij het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest altijd een asbestinventarisatierapport aanwezig zijn. De Arbeidsomstandighedenwet is op 1 januari 2007 in werking getreden en stelt doelen en waar mogelijk (grens)waarden voor gezondheid en veiligheid. In het Asbestverwijderingsbesluit is gekozen voor een „getrapt‟ risicobeleid. Dat wil zeggen dat het voorgeschreven beschermingsniveau afhangt van een combinatie van het type asbest, de toepassing en de wijze van verwijdering. Hoe hoger het risico dat op de werkplek asbestvezels vrijkomen, hoe uitgebreider de maatregelen die genomen moeten worden om werknemers te beschermen. Het Arbeidsomstandighedenbesluit schrijft voor dat een bedrijf dat asbest wil verwijderen of wil opruimen, eerst een asbestinventarisatierapport moet laten opstellen door een gecertificeerd inventarisatie bedrijf. Op basis van het bovenstaande moet dus voorafgaande aan de sloop van de panden aan de Zuidersingel een asbestinventarisatie worden uitgevoerd. Bij aanwezigheid van asbest moet een asbestinventarisatierapport worden opgesteld en moet het asbest worden verwijderd in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 30
4.5
Cultuurhistorische waarden Naar de cultuurhistorische waarden is reeds onderzoek uitgevoerd zie ook paragraaf 2.4. In onderhavig plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
4.6
Landschap en natuur In paragraaf 2.5 is onderzoek uitgevoerd naar de aspecten betreffende landschap en natuur. Onderhavige planontwikkeling heeft geen invloed op de PEHS. Daarnaast zijn in het plangebied geen beschermde diersoorten in het plangebied te verwachten.
4.7
Ondergrondse infrastructuur Zie aspect externe veiligheid par. 4.8.4.
4.8
Milieuaspecten
4.8.1 Akoestische aspecten Uit paragraaf 2.8.1 blijkt dat onderhavige planontwikkeling voor wat betreft het aspect geluidhinder geen belemmeringen inhoudt voor de bouw van de beide woningen. 4.8.2 Bodem Ten aanzien van het aspect bodem is onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 2.8.2. Bij de provincie is een melding als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, Regeling uniforme saneringen ontvangen. De melding is gepubliceerd. De bodem zal geschikt worden gemaakt voor de gewenste bestemming zodra de bestaande bedrijfsruimte wordt geamoveerd. 4.8.3 Luchtkwaliteit Uit paragraaf 2.8.3 blijkt dat de bouw van de twee woningen als vervanging van de ene bestaande woning geen significante verkeersaantrekkende werking en geen wezenlijke invloed heeft op de luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen in dit plan. 4.8.4 Externe Veiligheid Zoals reeds bleek uit paragraaf 2.8.4 vormt de hoge druk aardgasleiding geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. Wel dient rekening te worden houden met het advies van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. In dit advies worden een aantal maatregelen genoemd die in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid dienen te worden genomen. 4.9
Waterhuishoudkundige aspecten Ten behoeve van de twee nieuw te bouwen vrijstaande woningen is een waterbalansberekening uitgevoerd, zie paragraaf 2.9. Voor deze locatie 226 m2 aan open water noodzakelijk. In het plangebied is reeds een watergang van 30 m2 aanwezig. Het resterend oppervlak van 196 m2 zal na afronding van de bouw worden uitgegraven.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 31
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 32
5.
TOELICHTING OP DE PLANREGELS
5.1
Indeling en opzet van het bestemmingsplan Voor het plangebied is reeds een bouwplan bekend. Om die reden is in het bestemmingsplan “Zuidersingel 79” gekozen voor een gedetailleerde opzet van de regeling. Voor de twee vrijstaande woningen is een woonbestemming opgenomen. Voor opzet van de regeling is aangesloten bij de regels (voorschriften) van het bestemmingsplan “Lint-Zuid”.
5.2
Geometrische plaatsbepaling De analoge verbeelding van de geometrische plaatsbepalingen, de plankaart, kent een schaal van 1 : 1000 en bestaat uit één kaartblad. Voor het tekenen van de kaart is een GBKNondergrond gebruikt. Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2008 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
5.3
Planregels De planregels bestaan uit vier hoofdstukken: Inleidende regels (hoofdstuk 1) Bestemmingsregels (hoofdstuk 2) Algemene regels (hoofdstuk 3) Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden. 5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. De bestemmingsregels zijn de volgende:
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 33
Groen De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor (openbaar) groen. Water De gronden die zijn aangewezen voor “Water” zijn bestemd voor de waterhuishouding, waterberging, water af- en aanvoer. Wonen De vrijstaande woningen zijn bestemd als “Wonen”. De bouwregels geven de randvoorwaarden aan waaronder de woning mag worden gebouwd. Leiding – Gas Voor de belemmeringenstrook van de buiten het plangebied gelegen aardgasleiding, is de dubbelbestemming Leiding – Gas opgenomen ter bescherming van de in het plangebied ondergronds gelegen leiding. Bouwwerken binnen deze bestemming mogen slechts worden opgericht, indien de belangen van de leidingen dat toelaten. Om dit goed te kunnen beoordelen moet, bij de beoordeling van bouwaanvragen, advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder. 5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld. Anti-dubbeltelregel In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen. Algemene bouwregels In dit artikel wordt op een aantal onderwerpen de aanvullende werking van de bouwverordening van toepassing verklaard. Zo gelden bijvoorbeeld de regels uit de verordening met betrekking tot de bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brandblusvoorzieningen. Algemene gebruiksregels Deze regels bevatten een aantal gebruiksregels in aanvulling op het algemene gebruiksverbod als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening. Zo is bijvoorbeeld het in ieder geval verboden om puin of afvalstoffen te lozen. Algemene afwijkingsregels Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen bij omgevingsvergunning (beperkte) afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 34
bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied. Algemene wijzigingsregels In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een afwijking bij omgevingsvergunning geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens. Algemene procedureregels Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders dienen te volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels. 5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 35
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 36
6.
UITVOERBAARHEID
6.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Plan(vormings)proces Het bestemmingsplan voorziet in hoofdzaak in een conserverende regeling voor de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen dienen te passen binnen het gebied, zowel ruimtelijk als functioneel. Lint-Zuid geeft ter plaatse van het “Uit te werken deelgebied III” aan dat er minimaal dertien en maximaal negentien woningen mogen worden gebouwd. In het kader van een vrijstellingsprocedure zijn er binnen dit gebied veertien woningen gerealiseerd. Hierdoor ontstaat ruimte voor de twee woningen in onderhavig bestemmingsplan. Conclusie Gezien het voorgaande wordt het plan maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
6.2
Economische uitvoerbaarheid Exploitatieverplichting Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Het kostenverhaal is via een anterieure overeenkomst verzekerd. Conclusie Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.
6.3
Handhavingaspecten Inleidend Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 37
bepalingen omgevingsrecht. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een afwijking. Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primair doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Wabo. De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels. Vertaling naar bestemmingsregeling In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik, bijvoorbeeld ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen. Vervolgens is door middel van het opnemen van flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingen, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De geometrische plaatsbepaling, de regels en de toelichting zijn, tot slot, zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatieproblemen en problemen met betrekking tot de uitvoering zo veel mogelijk worden voorkomen.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 38
7
INSPRAAK EN OVERLEG
7.1
Inspraak Het voorontwerpbestemmingsplan is niet voor inspraak vrijgegeven. Conform de gemeentelijke inspraakverordening is de (her)bouw van twee vrijstaande nieuwe woningen niet van dusdanig groot belang dat hier een inspraakprocedure voor hoeft te worden doorlopen.
7.2
Overleg Conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) hebben burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg gepleegd met de besturen van waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties: VROM Inspectie, Regio Zuid - West; Provincie Zuid -Holland (indien provinciaal belang); Hoogheemraadschap van Delfland. Van alle bovengenoemde instanties zijn schriftelijke reacties ontvangen. Alleen het Hoogheemraadschap Delfland heeft inhoudelijk gereageerd. Van alle bovengenoemde instanties zijn schriftelijke reacties ontvangen. Alleen het Hoogheemraadschap Delfland heeft inhoudelijk gereageerd. Op basis van de inspraakreactie van het Hoogheemraadschap van Delfland is een nieuwe waterbalansberekening uitgevoerd. In het gebied geldt de ABC - bergingsnorm (open water) welke door het Hoogheemraadschap van Delfland is vastgesteld in 2001. De norm voor stedelijk gebied is 325 m3. Bij een peilstijging van 30 cm is voor deze locatie 226 m2 aan open water noodzakelijk. In het plangebied is reeds een watergang van 30 m2 aanwezig. Het resterend oppervlak van 196 m2 zal na afronding van de bouw worden uitgegraven. Deze watercompensatie is juridisch verankerd door het opnemen van de bestemming “Water” in het bestemmingsplan (verbeelding geometrisch plaatsbepaling en regels). De overige instanties hebben geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt of hebben ingestemd met het plan.
7.3
Vervolgprocedure Van voorontwerpbestemmingsplan naar ontwerpbestemmingsplan Na afronding van het vooroverleg is de bestemmingsplanprocedure voortgezet. De aanpassing die volgde uit de overlegreacties is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 39
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving, als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb, ook in de Staatscourant te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het waterschap en aan belanghebbende gemeenten. Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen 7.4
Van ontwerpbestemmingsplan naar vaststelling Gedurende de zienswijzentermijn is één zienswijzen binnengekomen, van de Nederlandse Gasunie N.V; Deze zienswijze heeft aanleiding gegeven om het ontwerpbestemmingsplan aan te passen. Daarnaast hebben ambtshalve aanpassingen plaatsgevonden. Dit als gevolg een opmerking van de Veiligheidsregio Rotterdam - Rijnmond, van wettelijke regelingen (zoals de Wabo) alsmede redactionele aanpassingen. Voor het overige zijn geen zienswijzen ontvangen. Zienswijze Gasunie De Nederlandse Gasunie N.V. heeft 21 september 2010 een zienswijze ingediend waarin samengevat wordt gesteld dat de opmerkingen uit de vooroverlegreactie niet zijn opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Gemeentelijk commentaar zienswijze Vanwege de vermeende ligging van de belemmeringenstrook van de hogedruk aardgastransportleiding buiten onderhavig ontwerpbestemmingsplan is de vooroverlegreactie niet overgenomen. Naar aanleiding van de zienswijze is de ligging van de aardgastransportleiding nogmaals in kaart gebracht. Daaruit bleek dat een deel van de belemmeringenstrook alsnog binnen het plangebied valt. Om die reden is de verbeelding aangepast en is hiervoor een artikel opgenomen in de regels. Opmerking Veiligheidsregio De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft op 13 augustus 2010 een opmerking geplaatst dat het ontwerpbestemmingsplan wel is aangepast op het conceptadvies, maar niet op het definitieve advies. Gemeentelijk commentaar opmerking Naar aanleiding van deze opmerking is paragraaf 2.8.4. aangepast.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 40
Conclusie De ingediende zienswijze en de opmerking hebben aanleiding gegeven om het plan te wijzigen conform waarvoor de toelichting is aangevuld, de bijlage ten aanzien van het veiligheidsadvies is vervangen, de verbeelding is gewijzigd en een artikel omtrent de aardgastransportleiding en de belemmeringenstrook in de regels is opgenomen. Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Toelichting 25 november 2010 41
BIJLAGE(N)
BIJLAGE 1 Zienswijzen
BIJLAGE 2 Advies Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
PLANREGELS
Inhoudsopgave van de regels
HOOFDSTUK 1 Artikel 1 Artikel 2 HOOFDSTUK 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 HOOFDSTUK 3 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 HOOFDSTUK 4 Artikel 14 Artikel 15
INLEIDENDE REGELS
3
Begrippen Wijze van meten
3 7
BESTEMMINGSREGELS
9
Groen Tuin - Parkeren Water Wonen Leiding - Gas
9 10 11 12 17
ALGEMENE REGELS
19
Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Procedureregels
19 20 21 23 24 25
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
27
Overgangsrecht Slotregel
27 28
2
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
3
HOOFDSTUK 1
Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: plan: het bestemmingsplan "Zuidersingel 79" van de gemeente Lansingerland. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1621.BP0095-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen. Verdere begrippen in alfabetische volgorde aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. ander bouwwerk: een bouwwerk geen gebouw zijnde. ambachtelijk en/of verzorgend bedrijf: 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar - voor een belangrijk deel in handwerk - goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2; 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden: het productieproces, wordt grotendeels "met de hand" of althans niet in hoofdzaak geautomatiseerd, of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd; voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid. 3. bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie, worden hieronder niet begrepen.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
4
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. bedrijfsmatige werkruimten: werkruimten waarbinnen beroeps- of bedrijfsmatig diensten worden verleend -geen dienstverlenend bedrijf zijnde- en ambachtelijke bedrijvigheid plaatsvindt, overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving. bedrijfsvloeroppervlakte: de totale oppervlakte van alle bouwlagen van ten dienste van beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. beroepsmatige werkruimten: werkruimten waarbinnen beroepsmatige diensten worden verricht op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermede naar aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving. bestaande bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. bestaand gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. bijgebouw: een (vrijstaand) niet voor bewoning bestemd gebouw, dat in functioneel opzicht en qua afmeting ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
5
bouwlaag, laag: de begane grond of een verdieping van een gebouw, een onderhuis en een zolder worden hier niet onder begrepen. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. erfafscheiding: schuttingen, muren, terrasschermen en andere gebouwde verticale afscheidingen welke al dan niet op de erfgrens zijn geplaatst. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken. kantoor: een gebouw of een deel van een gebouw welke door haar indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden (al dan niet met een baliefunctie). kap: een dakafdekking van een gebouw waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50 % van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken. overkapping: een overkapt ander bouwwerk dat bestaat uit niet meer dan twee wanden;
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
6
peil: 1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de weg; 2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; 3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van de weg waaraan het bouwwerk is gelegen of, indien het bouwwerk niet direct aan de weg is gelegen, de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein 4. indien wordt gebouwd in of aan een dijk, waterkering of in gebieden waar het peil op een perceel een verhang kent van meer dan 1 m geldt, met betrekking tot het peil, dat de hoogte van de weg waaraan wordt gebouwd zich uitstrekt tot een zone van ten hoogste 3 m achter de achtergevelbouwgrens van een bouwvlak. Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald. perceel: gronden die bij elkaar horen, omdat zij aan elkaar grenzen en in het gebruik een eenheid vormen, doordat zij uitsluitend bij hetzelfde bedrijf, dezelfde woning of instelling behoren. vrijstaande woning: een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw. woning: een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
7
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en andere naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. de goothoogte van een bouwwerk: wordt gemeten vanaf het peil tot aan de laagste horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. de oppervlakte van een bouwwerk: 1. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2. bij overkappingen wordt gemeten de oppervlakte bij een verticale projectie op een horizontaal vlak. de bebouwde oppervlakte: van een bouwperceel, een bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat, dat de grondoppervlakten van alle op het terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld. de (bedrijfs)vloeroppervlakte van een gebouw wordt gemeten binnenwerks als totaal van alle horizontale oppervlakten van alle ruimten binnen een gebouw met inbegrip van eventuele binnenwanden maar met uitzondering van oppervlakten waarboven geen vrije hoogte van meer dan 1,50 m aanwezig is.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
8
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
9
HOOFDSTUK 2
Artikel 3
3.1
BESTEMMINGSREGELS
Groen
Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen; b. waterhuishoudkundige voorzieningen; c. voet- en fietspaden.
3.2
Bouwregels Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
10
Artikel 4
4.1
Tuin - Parkeren
Bestemmingsomschrijving De voor Tuin - Parkeren aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. parkeervoorzieningen, waarbij: 1. ten behoeve van iedere woning binnen de aangrenzende woonbestemming ten minste 2 parkeerplaatsen per woning dienen te worden gerealiseerd; 2. van iedere parkeerplaats de oppervlakte 15 m2, de diepte ten minste 6 m en de breedte van één parkeerplaats ten minste 2,50 m dient te bedragen; b. tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gesitueerde bestemmingen.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen regels onder 4.2.2 t/m 4.2.3; b. bebouwing mag slechts worden opgericht indien geen afbreuk wordt gedaan aan de parkeerfunctie van de percelen, waarbij de bedoelde parkeervoorzieningen vrij bereikbaar dienen te blijven.
4.2.2
Gebouwen en overkappingen
4.2.3
Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen alleen worden gebouwd: a. een erker en/of entreeportaal, waarbij geldt dat: 1. ten aanzien van de situering: de afstand tot de grens van het openbaar gebied niet minder mag bedragen dan 2 m; de diepte gemeten vanuit de gevellijn, niet meer mag bedragen dan 1,5 m; 2. de totale grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 4 m2; 3. de goothoogte niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van de woning vermeerderd met 0,20 m tot een maximum van 3,50 m; 4. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m; 5. de parkeervoorzieningen als bedoeld in lid 4.1 onder a gehandhaafd blijven. Andere bouwwerken Op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend andere bouwwerken, waaronder begrepen erf- en terreinafscheidingen ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
11
Artikel 5
5.1
Water
Bestemmingsomschrijving De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, wateraanvoer, -afvoer en -berging.
5.2
Bouwregels Op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
12
Artikel 6
6.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. vrijstaande woningen, b. tuinen en erven; c. parkeervoorzieningen.
6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen a. voor het bouwen gelden de hierna opgenomen regels onder 6.2.2 t/m 6.2.4; b. voor het bouwen gelden de aangegeven aanduidingen.
6.2.2
Hoofdgebouwen a. op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend vrijstaande woningen (hoofdgebouwen) worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken; b. per bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd; c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' mag de goothoogte respectievelijk bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven; d. de hoofdgebouwen mogen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling niet meer bedraagt dan 60º.
6.2.3
Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. bij iedere woning mogen aan de achtergevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij: 1. de diepte gemeten uit de achtergevelbouwgrens niet meer bedragen dan 3 m; 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,20 m tot een maximum van 3,50 m; 3. op de aan- of uitbouw andere bouwwerken zoals borstweringen zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 m; 4. uitbreidingen van woonruimte uitsluitend aan de woning worden aangebouwd; 5. voor het overige dient te voldaan aan het bepaalde in sub d; b. bij ieder woning aan de zijgevel aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, waarbij: 1. de diepte gemeten uit (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet meer dan 3 m mag bedragen; 2. de afstand van de gebouwen tot de (lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de) voorgevelbouwgrens van het hoofdgebouw niet minder dan 3 m zal bedragen; 3. de bouwhoogte van aan- of uitbouwen of uitbreidingen van de woonruimte niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
13
hoofdgebouw vermeerderd met 0,20 m tot een maximum van 3,50 m; 4. op aan de woning gebouwde gebouwen zijn andere bouwwerken zoals een borstwering toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 1 m; 5. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d; c. bij iedere woning mogen vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, waarbij het volgende geldt: 1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m; 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,50 m; 3. de dakhelling niet meer mag bedragen dan 45º; 4. de afstand van een bijgebouw tot de achtergevelbouwgrens van het hoofdgebouw tenminste 6 m zal bedragen; 5. voldaan dient te worden aan het bepaalde in sub d; d. de gebouwen als bedoeld onder a, b en c mogen slechts worden opgericht, onder de volgende voorwaarden: 1. de maximale grondoppervlakte van de gebouwen/overkappingen mag niet meer bedragen dan 75 m2; 2. het perceelsgedeelte buiten het bouwvlak mag voor niet meer dan 50% van de oppervlakte worden bebouwd en minimaal 35 m2 dient onbebouwd en onoverdekt te blijven. 6.2.4
Andere bouwwerken, niet zijnde overkappingen Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan: a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen; b. 3 m voor pergola's.
6.3
Afwijken van de bouwregels
6.3.1
Algemeen Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3: a. onder a sub 1 voor: de bouw van een aangebouwd bijgebouw en/of een uitbreiding van de woonruimte met een diepte van ten hoogste 5 m gemeten uit de achtergevel(bouwgrens); b. onder a sub 2 en onder b sub 3 voor de bouw van een kap op een aangebouwd bijgebouw waarvan de dakhelling ten hoogste gelijk mag zijn aan de dakhelling van de bijbehorende woning; c. voor het op richten van gebouwen als bedoeld onder a,b en c tot een grondoppervlakte van ten hoogste 125 m2.
6.3.2
Beroepsmatige werkruimten bij woningen Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen ten behoeve van beroepsmatige werkruimten tot een oppervlakte van 50 m2 onder de volgende voorwaarden:
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
14
a. de totale bedrijfsoppervlakte voor beroepsmatige werkruimten mag per woning/perceel niet meer dan 50 m2 bedragen; b. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden; c. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaats vinden; d. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota. 6.3.3
Beroepsmatige werkruimten bij woningen tot 75 m2 Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen ten behoeve van beroepsmatige werkruimten tot een oppervlakte van 75 m2 onder de volgende voorwaarden: 1. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijk karakteristiek van het gebied; 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- of belevingswaarde aan de aangrenzende percelen; 3. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden; 4. er mogen geen detailhandelsactiviteiten; 5. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte waarbij aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota.
6.4
Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van de in lid 6.2 bedoelde gronden geldt dat de woningen gebruikt mogen worden voor beroepsmatige werkruimten onder de volgende voorwaarden: a. de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name in geval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd); b. de totale bedrijfsoppervlakte voor beroepsmatige werkruimten mag per woning/perceel niet meer dan 50 m2 bedragen; c. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden; d. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaats vinden; e. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota.
6.5
Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1
Beroepsmatige werkruimten Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.4 onder b tot een oppervlakte van 75 m2 per perceel op voorwaarde dat: 1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd dient te blijven (met name in geval de beroepsmatige werkruimte in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd); 2. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijk karakteristiek van het gebied; 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- of belevingswaarde aan de aangrenzende percelen;
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
15
4. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting mag optreden; 5. er geen detailhandelsactiviteiten plaats mogen vinden; 6. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte waarbij aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota. 6.5.2
Bedrijfsmatige werkruimten Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning binnen de gegeven kaders voor erfbebouwing afwijking verlenen voor: het gebruik van een deel van de woning of bestaande bijgebouwen voor bedrijfsmatige werkruimten, dan wel voor de bouw van bedrijfsmatige werkruimten, anders dan voor beroepsmatige werkruimten, in of bij woningen, een en ander met inachtneming van de volgende randvoorwaarden: 1. er zijn uitsluitend bedrijven toegestaan waarvan de de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven en bedrijven die zijn aan te merken als type A van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer. 2. geen medewerking zal worden verleend aan de vestiging van verkeersaantrekkende bedrijven; 3. ten aanzien van de woning dient de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd te blijven (met name in geval de bedrijfsmatige werkruimten in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd); 4. de totale bedrijfsvloeroppervlakte voor beroeps- of bedrijfsmatige werkruimten per woning/perceel mag niet meer dan 50 m2 bedragen; 5. in de omgeving mag geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreden; 6. er mogen geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden; 7. de bedrijven dienen op eigen terrein te voorzien in de eigen parkeerbehoefte waarbij de aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota.
6.5.3
Bedrijfsmatige werkruimten bij woningen tot 75 m2 Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.2 onder 4 tot een oppervlakte van 75 m2 per perceel op voorwaarde dat: 1. er uitsluitend bedrijven zijn toegestaan waarvan de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals ambachtelijke en/of verzorgende bedrijven en bedrijven die zijn aan te merken als type A van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer. 2. geen medewerking zal worden verleend aan de aan de vestiging van verkeersaantrekkende bedrijven; 3. ten aanzien van de woning de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd dient te blijven (met name in geval de bedrijfsmatige werkruimten in het hoofdgebouw wordt gerealiseerd);
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
16
4. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting mag optreden; 5. er geen detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden; 6. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijk karakteristiek van het gebied; 7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiks- of belevingswaarde aan de aangrenzende percelen; 8. op eigen terrein wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte waarbij aansluiting wordt gezocht bij de richtlijnen zoals opgenomen in de gemeentelijke parkeernota.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
17
Artikel 7
7.1
Leiding - Gas
Bestemmingsomschrijving De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van: - een hoge druk aardgastransportleiding met een belemmeringsstrook ter breedte van 4 meter aan weerszijde van de hartlijn van de leiding.
7.2
Bouwregels Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.
7.3
Afwijken van de bouwregels
7.3.1
Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor de bouw van: a. andere bouwwerken, die noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de leidingen met een maximale bouwhoogte van 3 m; b. bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemming(en).
7.3.2
Algemene randvoorwaarden voor afwijken van de bouwregels De genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning kunnen slechts worden verleend mits: a. door de bouwwerken geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding; b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder(s); c. voldaan wordt aan de bepalingen van de onderliggende bestemming(en).
7.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1
Verbod Het is verboden op of boven de in 7.1 genoemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen en/of verharden van gronden, zoals wegen, fiets- en voetpaden en oppervlakteverhardingen; b. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals afgraven, woelen, mengen, diepploegen, ontginnen, bodemverlagen, ophogen of egaliseren van de bodem en aanleggen van (drainage)leidingen; c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
18
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen; e. het aanleggen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; g. het aanleggen van geluidswallen; h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand. 7.4.2
Uitzondering Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de onderliggende bestemming; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning; d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 7.2 of 7.4.
7.4.3
Toepasselijkheid De in lid 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding; b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
19
HOOFDSTUK 3
Artikel 8
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
20
Artikel 9
Algemene bouwregels
De regels van de bouwverordening ten aanzien van stedenbouwkundige onderwerpen blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: richtlijnen voor de verlening van omgevingsvergunning voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen; bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer en brandblusvoorzieningen; bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn; omgevingsvergunning voor overschrijding van de voorgevelrooilijn; toegelaten overschrijding van achtergevelrooilijn; omgevingsvergunning voor overschrijding van de achtergevelrooilijn; ruimte tussen bouwwerken.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
21
Artikel 10
Algemene gebruiksregels
10.1
Gebruik van onbebouwde gronden
10.1.1
Verboden Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden de in het plan begrepen gronden voor zover en zo lang zij onbebouwd blijven te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.
10.1.2
Verbijzondering Onverminderd het bepaalde in lid 10.1.1 is het in elk geval verboden de gronden te gebruiken voor: a. het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen; b. het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan; c. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan; d. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
10.1.3
Uitzondering Het bepaalde in lid 10.1.2 is niet van toepassing op: a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt; b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
10.2
Gebruik van bouwwerken
10.2.1
Verboden Het is verboden de in het plan begrepen bouwwerken te gebruiken voor doeleinden, welke in strijd zijn met de in het plan gegeven bestemmingen.
10.2.2
Verbijzondering Onverminderd het bepaalde in lid 10.2.1 is het in ieder geval verboden: a. de woningen te gebruiken voor/als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte, zulks met uitzondering van het bepaalde in lid 6.4 aangaande het (mede)gebruik van woningen als beroepsmatige werkruimte; b. de in het plan toegestane bouwwerken te gebruiken voor/als seksinrichting; c. de bouwwerken, welke zijn opgericht na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend;
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
22
d. de bouwwerken waarvan het gebruik slechts mogelijk was na een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning, te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning werd verleend.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
23
Artikel 11
Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning af te wijken van: a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gas druk- en regelstations uitgezonderd; b. het in geringe mate afwijken van ten aanzien van bouwgrenzen en ter plaatse van aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m; c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, bouwhoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrenzen, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10%.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
24
Artikel 12
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op: a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 met een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover op grond van het bepaald in artikel 11 (Algemene afwijkingsregels) niet kunnen worden gebouwd; b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, bouwvlakken en aanduidingen, indien bij de uitvoering mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan op voorwaarde, dat: 1. de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% wordt gewijzigd; 2. de wijziging geen onevenredige afbreuk doet aan de stedenbouwkundige structuur ter plaatse.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
25
Artikel 13
13.1
Procedureregels
Procedureregels bij afwijken Op de voorbereiding op een besluit tot afwijken van het bestemmingsplan is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geregelde procedure van toepassing.
13.2
Procedureregels bij wijzigen Op de voorbereiding van een wijziging van het bestemmingsplan is het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
26
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
27
HOOFDSTUK 4
Artikel 14
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
14.1
Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1
Algemeen
14.1.2
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Afwijken Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1.1 met maximaal 10 %.
14.1.3
Uitzondering Lid 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2
Overgangsrecht gebruik
14.2.1
Algemeen Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.2.2
Afwijkingsmogelijkheid Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.2.3
Verlooptermijn Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.4
Uitzondering Lid 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
28
Artikel 15
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Zuidersingel 79".
Bestemmingsplan “Zuidersingel 79” Regels 25 november 2010
VERBEELDING