Bestemmingsplan Centrum Zevenbergen vastgesteld
Centrum Zevenbergen
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging plangebied 1.3 Geldende bestemmingsplannen 1.4 Planvorm 1.5 Leeswijzer
7 7 7 8 8 9
Hoofdstuk 2 Beleidskader 2.1 Rijksbeleid 2.2 Provinciaal beleid 2.3 Gemeentelijk beleid
11 11 12 14
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving 3.1 Ruimtelijk-functionele structuur 3.2 Verkeer 3.3 Gebiedsvisie 3.4 Ontwikkelingen
19 19 21 21 23
Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving 4.1 Bestemmingsregeling 4.2 Toelichting op de verbeelding 4.3 Toelichting op de regels
25 25 25 25
Hoofdstuk 5 Onderzoek 5.1 Bedrijven en milieuzonering 5.2 Horeca 5.3 Bodem en grondwaterkwaliteit 5.4 Luchtkwaliteit 5.5 Externe veiligheid 5.6 Kabels en leidingen 5.7 Geluid 5.8 Water 5.9 Ecologie 5.10 Archeologie en cultuurhistorie
31 31 32 32 33 34 36 36 36 37 39
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 6.1 Economische uitvoerbaarheid 6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 6.3 Handhavingsaspecten
45 45 45 45
Bijlage 1
Verantwoording groepsrisico
47
Bijlage 2
Advies brandweer
56
Bijlage 3
Advies brandweer 30-04-2015
64
Bijlage 4
Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
68
Bijlage 5
Toelichting Staat van horeca-activiteiten
69
Bijlage 6
Nota zienswijzen
72
2
Regels
77
Hoofdstuk 1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
79 79 86
Hoofdstuk 2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22
Bestemmingsregels Bedrijf Centrum Gemengd - 1 Gemengd - 2 Groen Horeca Kantoor Maatschappelijk Sport Tuin Verkeer Verkeer - Verblijfsgebied Water Wonen Leiding - Riool Waarde - Archeologie 3 Waarde - Archeologie 4 Waarde - Archeologie 5 Waarde - Archeologie 7 Waterstaat - Waterkering
87 87 89 91 93 95 96 98 99 100 101 102 103 104 105 107 108 111 114 117 120
Hoofdstuk 3 Artikel 23 Artikel 24 Artikel 25 Artikel 26 Artikel 27 Artikel 28 Artikel 29
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Overige regels
121 121 122 123 124 125 126 127
Hoofdstuk 4 Artikel 30 Artikel 31
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
129 129 130
Bijlagen bij regels Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
131 132 148
3
4
Toelichting
5
6
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
De gemeente Moerdijk actualiseert momenteel een groot aantal verouderde bestemmingsplannen in haar gemeente. Naast de actualiseringsplicht welke voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, dienen bestemmingsplannen vanaf 1 januari 2010 ook digitaal raadpleegbaar te zijn. Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen. Het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft, rekening houdend met de nieuwe wet- en regelgeving en het gemeentelijke beleid.
1.2
Ligging plangebied
Het plangebied betreft het centrum van Zevenbergen en wordt hoofdzakelijk begrensd door het geldende bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. De begrenzing van het bestemmingsplan wordt afgestemd op het geldend bestemmingsplan Centrum Zevenbergen met de volgende aanpassingen: Planontwikkeling Noord/ Zuidhaven wordt buiten het plangebied gehouden; Planontwikkeling Kasteeltuin wordt buiten het plangebied gehouden; Planontwikkeling Kop Roode Vaart wordt buiten het plangebied gehouden; Begrenzing veiligheidszone spoor (Regeling Basisnet) wordt buiten het plangebied gehouden, zie onderstaand. Het te ontwikkelen bestemmingsplan Centrum Zevenbergen wordt deels begrensd door de spoorlijn Roosendaal-Moerdijk. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen is deze spoorlijn opgenomen in het Basisnet. Dit betekent dat er afstanden gelden waarbinnen een nieuw bestemmingsplan geen kwetsbare objecten, zoals woningen, mag toestaan. Het Basisnet is op 1 april 2015 van kracht geworden. De bijbehorende saneringsregeling is echter nog niet volledig uitgewerkt. Zo zijn de financiële consequenties nog onduidelijk zodat ook de financiële basis voor een nieuw ruimtelijk besluit onduidelijk is. De gemeente Moerdijk heeft daarom besloten om het, op de onderstaande kaart aangegeven gebied, niet in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Hiervoor komt een nieuw ruimtelijk besluit zodra de impact van de saneringsregeling voldoende duidelijk is.
De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.
7
Plangrens bestemmingsplan
1.3
Geldende bestemmingsplannen
Voor Centrum Zevenbergen gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen: Bestemmingsplan
Vastgesteld
Goedgekeurd
Centrum Zevenbergen
17 december 2003
13 juli 2004
Centrum Zevenbergen, 1e herziening
8 oktober 2009
Marklandcollege, Zevenbergen
24 oktober 2013
Stationsstraat
6 juni 2013
11 aanleunwoningen De Westhoek
8 november 2012
Stoofstraat
26 september 2013
Lage Wipstraat en Langenoordstraat
7 februari 2013
1.4
Planvorm
Het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft. Zoals gezegd is de nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening in acht genomen en tevens is uitgegaan van het gemeentelijke beleid.
8
1.5
Leeswijzer
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, plangebied en planvorm van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Een beschrijving van het plangebied, de functionele aspecten en de gebiedsvisie staan centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een uiteenzetting van de juridische regeling gevolgd door een beschrijving van de realiserings- en uitvoeringsaspecten in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, de handhavingsaspecten en wordt verslag gedaan van het gevoerde vooroverleg.
9
10
Hoofdstuk 2
Beleidskader
2.1
Rijksbeleid
2.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) die samen met de structuurvisie in procedure is gebracht. Hiermee worden de belangen geborgd. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Conclusie Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen in dit plan. 2.1.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 in werking getreden. In het huidige Barro zijn opgenomen: het Project Mainportontwikkeling Rotterdam; militaire terreinen en -objecten; de Wadden; de kust (inclusief primaire kering); de grote rivieren; de Werelderfgoederen. Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd: reserveringen uitbreidingen weg en spoor; veiligheid vaarwegen; het netwerk voor elektriciteitsvoorziening; de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer; bescherming van de (overige) primaire waterkeringen; reservering voor rivierverruiming Maas; de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast is de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Barro. Deze is alleen van belang indien stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. 11
Conclusie Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan vormt het Barro geen belemmering.
2.2
Provinciaal beleid
2.2.1
Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014
Beleidskader De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals: economie; mobiliteit; sociale zaken; cultuur; milieu- en natuur. Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het geldende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn: het principe van concentratie van verstedelijking; zorgvuldig ruimtegebruik; het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden; het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen. In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied. De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant. Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Conclusie Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen in dit plan. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie. 2.2.2
Verordening ruimte 2014
Beleidskader De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Algemeen In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal (voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval inhoudt dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame
12
verstedelijking)). Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied. Stedelijke ontwikkeling Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Centrum Zevenbergen heeft in de verordening ruimte in hoofdzaak de status van 'kern in landelijk gebied'. Dit is één van de aanduidingen binnen de beleidscategorie 'bestaande stedelijk gebieden'.
Verordening Ruimte 2014 (themak aart stedelijke ontwikkeling)
Conclusie Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien in dit bestemmingsplan (toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven). Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de verordening.
13
2.3
Gemeentelijk beleid
2.3.1
Structuurvisie Moerdijk 2030
De Structuurvisie Moerdijk 2030 is op 9 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk. In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart.
Uitsnede structuurvisie
De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf. De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Centrum Zevenbergen zijn: Het aantal ingeplande woningen tot 2020 voor de kern Zevenbergen is 1.285. Voor de periode tot 2020 liggen de woningbouwplannen op hoofdlijnen vast in lopende projecten. Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is in eerste instantie in zuidelijke richting mogelijk; 14
eventueel is in tweede instantie uitbreiding in zuidoostelijke richting op de locatie Sint Josephplein mogelijk. De herstructurering van het centrum van Zevenbergen met parkeren, gekoppeld aan de rijksopgave van het voorzien in een alternatieve zoetwatervoorziening bij een verzilt Krammer-Volkerak, waarbij het terugbrengen van het water van de Roode Vaart een kans is. 2.3.2
De Strategische Visie voor Moerdijk 2030
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven. De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk. 2.3.3
Paraplunota's Maatschappij, Economisch klimaat en Leefomgeving
Maatschappij Wonen is een basisbehoefte. Het streven van de gemeente is: iedere woning levensloopbestendig, duurzaam en veilig. Door vergrijzing neemt het aantal ouderen toe en door veranderingen in de zorg zullen mensen langer thuis blijven wonen. Het is van belang om de bestaande woningvoorraad hierop aan te passen. Speerpunten: Inwoners nemen verantwoordelijkheid voor de eigen woonsituatie: mensen vragen zich op tijd af wat er voor nodig is om in de eigen woning te kunnen blijven wonen, ook als men straks ouder is. Ze letten op welke manier bespaard kan worden op de energiekosten en/of aanpassingen nodig zijn om bijvoorbeeld inbraken te voorkomen. Zorgen voor keuzevrijheid of zo mogelijk maatwerk: inwoners krijgen zoveel mogelijk de kans om in hun woonbehoefte te voorzien. Niet alleen door het projectmatig bouwen, ook maatwerk is nodig. Zo hebben mensen iets te kiezen en zo kan de gemeente voorzien in de woonwensen die passen bij verschillende levensfasen. Betaalbaarheid van woningen is hierbij belangrijk. Passende huisvesting voor inwoners die aangewezen zijn op sociale huurwoningen. Met daarbij ook aandacht voor mensen die niet meer terecht kunnen in een sociale huurwoning maar ook niet in staat zijn een woning te kopen. Daarnaast is het van belang voldoende woonruimte beschikbaar te maken voor starters, senioren, mensen met een beperking en arbeidsmigranten. Kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: bestaande woningen zo kunnen verbouwen dat mensen in hun huis kunnen blijven wonen. Dit ondanks veranderende levensomstandigheden door bijvoorbeeld ouderdom, ziekte, handicap of bij vermindering van het inkomen. Ook moet er aandacht zijn voor duurzaamheid van de bestaande woningen, voor een schoon milieu, besparing op energiekosten en verbetering van het wooncomfort. Via terugdringing van woninginbraken wordt gewerkt aan verbetering van de veiligheid van woningen. Woningbouwcapaciteit Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends. Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Deze extra woningen vloeien voort uit de compensatieregeling voor
15
huisvesting werknemers industrieterrein Moerdijk en de bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk (MoerdijkMeerMogelijk). Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 2250 woningen voor de periode tot 2025. Economisch klimaat Doel: Voldoende passende ruimte om te ondernemen De gemeente zorgt voor voldoende passende ruimte om te ondernemen, voor bedrijven in de agrarische sector, de industrie, handel, bouw, transport & logistiek en dienstverlening. Daarbij wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Een bedrijf moet passen in de omgeving, waarbij oog is voor de effecten van en op omliggende functies. Het voorkomen van overlast op het gebied van milieu, geur en geluid etc., het zorgen voor een veilige werkomgeving en een goede, veilige bereikbaarheid (goederen en personen) maken hier deel van uit. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij op orde. Ruimtelijk kader is de Structuurvisie Gemeente Moerdijk 2030. Leefomgeving De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030. 2.3.4
Huisvesting ten behoeve van Mantelzorg (2004)
Op 27 mei 2004 heeft de gemeenteraad besloten tot het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid in de verschillende bestemmingsplannen ten behoeve van het bieden van een huisvestingsvorm in aan- en uitbouwen en bijgebouwen van een woning, voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat om mantelzorg aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, zonder leeftijdsgrens. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan sociale woonwensen, kan langer zelfstandig worden gewoond en het voorkomt isolement en vereenzaming. Het gebruik van een aan- of uitbouw en bijgebouw komt voor het verlenen van mantelzorg te vervallen zodra de noodzaak daartoe door verhuizing of overlijden niet meer aanwezig is. 2.3.5
Lokaal vestigingsbeleid
Het lokaal vestigingsbeleid (2009) is gericht op de sectoren industrie, bouwnijverheid, groothandel, transport & logistiek en zakelijke dienstverlening. Het betreft vestigingsbeleid exclusief het Zeehaven- en Industrieterrein en het toekomstige LPM, die beiden een bovenregionale functie hebben. De ambitie van de gemeente Moerdijk is het streven naar een gezonde economische ontwikkeling, waarbij werkgelegenheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand gaan. Het vestigingsbeleid heeft als bouwsteen gediend voor de op te stellen ruimtelijke structuurvisie. Het dient tevens als handvat voor het prioriteren van gemeentelijke projecten en als input voor het maken van regionale afspraken op het gebied van bedrijventerreinen. Aanbod en vraag worden periodiek gemonitord. In het lokaal vestigingsbeleid is er destijds voor gekozen om de huidige concentratie van bedrijvigheid in Zevenbergen en Dintelmond te behouden, waarbij nieuwvestiging van bedrijven gefaciliteerd wordt op de nieuwe ontwikkellocatie(s) bij Zevenbergen. De bestaande lokale bedrijventerreinen mogen beperkt uitgebreid worden, zolang andere functies in de directe omgeving hier geen hinder van ondervinden en zolang landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast. De locatie Stationsgebied Lage Zwaluwe heeft in het lokaal vestigingsbeleid een speciale status gekregen voor de ontwikkeling van een specialistisch werkmilieu. In aanpassing hierop heeft de raad (in september 2014) ten aanzien van lokale bedrijventerreinen gekozen voor een concentratie van de nieuwe ruimte voor lokale bedrijvigheid en daarbij te kiezen voor Zevenbergen als hoofdkern voor het oostelijk gedeelte van de gemeente en Fijnaart als subkern in het westelijke gedeelte. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de Structuurvisie Moerdijk 2030.
16
2.3.6
Beleid arbeidsmigranten 2008
Op 20 oktober 2008 is de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten gemeente Moerdijk vastgesteld. In het beleid is een regeling opgenomen voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers bij de agrarische bedrijven. In het buitengebied worden geen mogelijkheden geboden voor structurele huisvesting voor tijdelijke werknemers. Binnen de kernen in de gemeente wordt structurele huisvesting in specifieke gevallen wel mogelijk geacht. Er dient een beroep gedaan te worden op structurele huisvesting, indien: Op het agrarisch perceel de arbeidsbehoefte aan arbeidsmigranten leidt tot een huisvestingsverzoek van een periode van meer dan zes aaneengesloten maanden in een jaar; De behoefte bestaat om een arbeidsmigrant langer dan zes maanden op een camping te huisvesten; Een specifiek verzoek wordt ingediend voor structurele huisvesting van arbeidsmigranten binnen de bebouwde kom. Met betrekking tot het begrip ‘huishouden’ in relatie tot huisvesting van arbeidsmigranten heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan (200603867/1). De huisvesting van arbeidsmigranten staat bezien deze uitspraak op gespannen voet met de functie wonen, zoals gesteld in het bestemmingsplan. Het is dan ook niet mogelijk om binnen de bestemming wonen logies te verschaffen ten bate van structurele huisvesting. Structurele huisvesting binnen een pand in de kernen wordt dan ook gezien als een logiesfunctie in de zin van het bestemmingsplan. Daar waar de geldende bestemmingsplannen vestiging van een logiesgebouw mogelijk maken, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden welke het bestemmingsplan biedt ten bate van de structurele huisvesting. Wanneer een verzoek wordt gedaan voor een nieuwe locatie welke binnen het bestemmingsplan nog niet de mogelijkheid heeft voor vestiging van een logiesgebouw, wordt het verzoek voor medewerking aan de ontwikkeling door de gemeente in behandeling genomen. Hierbij wordt getoetst aan het beleidskader en wordt in ieder geval gelet op de volgende aspecten: geluid: aangetoond moet worden dat de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de regelgeving voor geluid; parkeren: aangetoond moet worden dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de CROW normen voor parkeren. Wanneer dit niet mogelijk blijkt en middels een parkeerbalans wordt aangetoond dat voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is in de omgeving, kan worden afgeweken van de eis om parkeren op eigen terrein te realiseren; nieuwvestiging moet passen binnen het beleid van de gemeente; de ontwikkeling mag niet leiden tot een onevenredige toename van verkeersaantrekkende werking; milieutechnische inpasbaarheid: de ontwikkeling moet aantoonbaar milieutechnisch inpasbaar zijn; een logiesfunctie is niet inpasbaar in een woonwijk of op een bedrijventerrein; een nieuwe logiesfunctie mag geen belemmering opleveren voor bestaande of te realiseren activiteiten; de te huisvesten personen hebben elders hun hoofdverblijf; voor het overige dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de andere beleidsregels die gesteld zijn ten aanzien van huisvesting tijdelijke werknemers. Wanneer de ontwikkeling positief wordt beoordeeld, kan medewerking worden verleend door een herziening van het bestemmingsplan. 2.3.7
Beleid planologisch strijdig gebruik
Het beleid planologisch strijdig gebruik richt zich op de toepassing van de bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor afwijkingen zoals opgenomen in bestemmingsplannen (zogenoemde binnenplanse afwijkingen) op grond van artikel 3.6 lid 1 sub c Wro gelden primair de afwijkingscriteria zoals opgenomen in het desbetreffende bestemmingsplan. Dit beleid geldt voor binnenplanse afwijkingen slechts voor zover de criteria in het bestemmingsplan hiervoor aanknopingspunten bieden. Dit geldt met name voor de uitleg en toepassing van in het bestemmingsplan opgenomen kwalitatieve criteria.
17
Dit beleid is rechtstreeks doorvertaald in de regels van dit bestemmingplan. 2.3.8
Parkeerbeleidsplan 2010-2013
Voor het gemeentelijk grondgebied van Moerdijk is een Parkeerbeleidsplan opgesteld. Doel van dit beleidsplan is een beleidsplan op hoofdlijnen, inclusief globaal maatregelenpakket en acties voor de komende (vier) jaren. De gemeente Moerdijk maakt gebruik van haar eigen parkeernormen die zijn gebaseerd op de algemene kencijfers van het CROW. Daarbij is het beleidsuitgangspunt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein (binnen plangrenzen) worden gerealiseerd en dat deze om dubbelgebruik te stimuleren zoveel mogelijk openbaar toegankelijk zijn voor openbaar gebruik (zeker ten aanzien van bezoekersparkeren). 2.3.9
Conclusie gemeentelijk beleid
Het bestemmingsplan heeft voornamelijk een beheersfunctie. In de strategische visie en de structuurvisie worden enkele doelstellingen en verbeteringen voorgesteld. Er wordt geen actieve invulling gegeven aan deze opgaven voor Centrum Zevenbergen, maar er wordt wel ingezet op het concentreren van de centrumfuncties (compact centrum), zie paragraaf 3.3.2. Overige doelstellingen kunnen veelal plaatsvinden binnen de kaders bestemmingsplan.
van dit
conserverend
18
Hoofdstuk 3 3.1
Planbeschrijving
Ruimtelijk-functionele structuur
Ontstaansgeschiedenis Zevenbergen wordt in 1125 genoemd en kreeg in 1238 als gevolg van verleende stadsrechten muren en poorten. Een onderdeel van de omwalling, de Lobbekenstoren was in elk geval in de 18e eeuw nog aanwezig. De stad is een zuiver voorbeeld van een 'bastidestadje' nabij een kasteel. De voor dit stadstype kenmerkende rechthoekige plattegrond is herkenbaar in de parallel aan de, thans gedempte maar rond 1530 gegraven, haven lopende straten als Langenoordstraat en Molenstraat. Aan de zuidzijde van de haven is een rechthoekig marktplein uitgespaard waaraan ook de middeleeuwse kerk ligt. De omwalling werd met het kasteel na een langdurig beleg onder Philips van Bourgondië in 1427 gesloopt. Pas rond 1550 is dit kasteel herbouwd op een terrein ten westen van de Stationsstraat. Het verdween definitief in 1728. Van de omwalling resteert geen zichtbaar spoor, met uitzondering van de oude Lobbekenstoren nabij de Lobbekenstorenstraat. In de bodem van het terrein tussen de Rooms Katholieke kerk, de percelen aan de Stationsstraat, de Markt en het speelterrein van de Neerhofschool, zijn bebouwingsresten aangetroffen. In de bodem van het terrein tussen de Neerhofstraat, het accountantskantoor aan de Pastoor van Kessellaan en de nieuwbouw van verzorgingstehuis Sancta Maria zijn middeleeuwse vondsten gedaan. Zevenbergen was een belangrijke overslaghaven voor in de omgeving gewonnen turf en zout. Na de Elisabethsvloed van 1421 bleef zij op een eiland achter binnen het overstroomde gebied. Door latere bedijking herstelde de oude situatie zich vanaf de 16e eeuw. Eind 15e eeuw verzandde de verbinding over water, waardoor de economische positie van de stad sterk achteruit ging. Het graven van een nieuwe haven in 1530 en het verbeteren van de Roode Vaart konden de achteruitgang niet tegenhouden. De stad had toen nog hoofdzakelijk een functie voor het agrarische achterland. Het verkeer naar Antwerpen bleef van betekenis tot het begin van de 19e eeuw. De stad hoorde als Hollands gebied aanvankelijk tot het land van Strijen, kwam in 1649 in het bezit van het Huis van Oranje en bleef dat tot 1794. In 1815 werd het een zelfstandige gemeente binnen de provincie Noord-Brabant. In de 18e en 19e eeuw was meekrap één van de belangrijkste handelsproducten. In 1851 stonden er vier meestoven, drie brouwerijen, twee grutterijen, twee looierijen, twee windkorenmolens en een rosmolen. Vanaf het midden van de 19e eeuw ging de teelt en verwerking van meekrap achteruit. Alleen de naam Stoofstraat herinnert hier nog aan. De suikerindustrie kwam op, waarvan Zevenbergen een belangrijk centrum was. In 1846 werd er de eerste fabriek gevestigd. In 1915 kwam de eerste coöperatieve fabriek tot stand. Sinds 1988 is de enige overgebleven fabriek gesloten. Het buiten het centrum gelegen markante gebouw met twee schoorstenen bepaalt nog steeds het silhouet van de kom. AI in de loop van de 19e eeuw vond op beperkte schaal uitbreiding plaats langs de Stationsstraat. Ten oosten van de kern werd in 1923 het uit 1915 daterende Julianaplantsoen bebouwd. In 1940 ontstond ernstige oorlogsschade, die in 1942 hersteld werd. In 1944 werd nogmaals een groot deel van de kom verwoest. Vooral het oostelijk deel van de haven en de omgeving van de Markt werden zwaar geschonden. De vervangende nieuwbouw vond plaats in traditionele wederopbouwtrant, waardoor althans de visuele eenheid van het stadsbeeld is gebleven. De demping van de haven in 1970 betekent een ingrijpende verandering van het stadsbeeld. Ruimtelijke structuur Ondanks de demping van de Roode Vaart vormt deze historische lijn (haventracé) nog steeds de centrale drager van het centrum. Het Haveneind vormt één van de hoofdtoegangen van de binnenstad en
19
heeft een pleinachtige opbouw omsloten door bebouwing. De directe relatie tussen de binnenstad en de Roode Vaart is echter verdwenen. Het westelijk deel van de Noord- en Zuidhaven heeft - in aansluiting op het Haveneind - de functie van parkeerterrein. Het gedeelte van de haven tussen de Nieuwe Kerkstraat en de Markt vormt een hoogwaardig verblijfsgebied. Ter hoogte van de Markt bevindt zich een rond gebouw, waarin een restaurant/café is gevestigd. Het gebouw heeft naar het westelijk deel van de Noord- en Zuid haven een open uitstraling: aan de zuid- en oostkant een gesloten karakter. De Markt is één van de meest fraaie ruimten in de binnenstad. Bij de overgang naar de Molenstraat bevindt zich een open parkeerterrein, dat aan de randen beplant is. De historische kern is verder herkenbaar door de straten evenwijdig aan het haventracé en de oude bebouwing. Deze bestaat vooral uit individueel herkenbare panden, die tezamen gesloten straatwanden vormen. Met betrekking tot de ruimtelijke structuur wordt het volgende opgemerkt: de Molenstraat vormt een onderdeel van de historische structuur. Ruimtelijk heeft de Molenstraat een vergelijkbare functie als de Langenoordstraat en de Lage Wipstraat; de Oude en Nieuwe Kerkstraat vormen een belangrijke dwarsverbinding tussen de Doelstraat, de Molenstraat en de Zuidhaven; langs de Doelstraat is een duidelijk laanbeeld ontstaan. Tussen de bomen wordt geparkeerd; ook de Pastoor van Kessellaan (vanuit het station in westelijke richting) is een historische lijn. Langs deze straat is de meer grootschalige bebouwing gesitueerd voor gestapelde woningen, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Een groot contrast is het dichtbebouwde centrum is de ruime opzet. ten zuidoosten van de lijn Doelstraat/ Merodestraat/ Koningin Wilhelminastraat gaat het rechthoekige patroon van het centrum over in een soort waaierpatroon richting het station. Eén van deze wegen is de Prins Hendrikstraat vanaf de Provinciale rondweg. Aan deze straat ligt een ruim plantsoen. De bebouwing heeft een geheel ander karakter dan de bebouwing in het centrum. De bebouwing bestaat uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. de Provinciale rondweg loopt aan de oostzijde langs de binnenstad. De binnenstad is vanaf deze weg niet te ervaren. Zevenbergen sluit verkeerskundig op een drietal punten aan op deze rondweg. De Prins Hendrikstraat vormt de meest voor de hand liggende ontsluiting van het centrum. Ten zuidoosten van het centrum ligt de spoorlijn Dordrecht-Roosendaal. Het station staat aan de zijde van het centrum. Het spoor vormt een harde grens tussen het centrum en het omliggende gebied. Functionele structuur Met betrekking tot de functionele opbouw wordt het volgende geconstateerd: het gebied tussen de achterzijde van de Noordhaven en de Dr. Ariënslaan heeft vrijwel volledig een woonfunctie (met name de Langenoordstraat en de Lage Wipstraat); het gebied langs de Noord- en Zuidhaven vormt het winkelgebied. Er is sprake van menging van centrumfuncties en woningen; de Molenstraat bestaat uit een menging van woningen en winkels; de Markt heeft een gemengde functie, waarbij de noordkant zich voornamelijk richt op horeca en de zuidkant op maatschappelijke voorzieningen; horeca komt geconcentreerd voor aan de noordkant van de Markt, langs de Noord- en Zuidhaven ter hoogte van de Markt en langs de Dijkstraat. Voorts wordt het havengebied aan de west- en oostkant afgesloten door een café-restaurant. Daarnaast bevinden zich verspreid over het centrum enkele kleine cafés en/of restaurants; diverse maatschappelijke voorzieningen liggen in het plangebied, zoals het gemeentehuis, diverse kerken, het Marktlandcollege en het woonzorgcentrum de Zeven Schakels (voormalige verzorgingshuis Huize Zevenbergen en verpleeghuis Sancta Maria); het gebied rond het Julianaplantsoen heeft hoofdzakelijk een woonfunctie; (commerciële) dienstverlening (banken, verzekeraars, hypotheekadviseurs e.d.) is beperkt aanwezig; incidenteel komen bedrijven voor (zoals het brandstofverkooppunt aan de Prins Hendrikstraat);
20
de Noord- en Zuidhaven ten zuidwesten van de Markt hebben in diverse opzichten een centrumfunctie. Ondanks deze concentratie is het kenmerkende wonen nog niet uit het straatbeeld verdwenen. Vooral in de bebouwingswanden aan de Noordhaven ten westen van de Brugstraat en ten oosten van de Dijkstraat domineert het wonen. er is sprake van een versnipperd winkelaanbod verspreid over een loopafstand van circa 1.200 meter over de gehele lengte van de Noord- en Zuidhaven. er is geen sprake van een aaneengesloten winkelfront. Groen en Water Het plangebied heeft een overwegend stenig karakter. Aan de zuidkant van het centrum (Doelstraat, Markt en Julianaplantsoen) neemt het groen een markante positie binnen het straatbeeld in. De boom beplanting aan de Pastoor van Kessellaan is beeldbepalend en draagt in hoge mate bij aan de belevingswaarde. Voor de overige straten wordt het groen veelal door straatbomen bepaald. Naast de groenvoorzieningen zijn er langs de randen van het plangebied enkele watergangen aanwezig: restanten van de Roode Vaart; Het Zwanengat. Het Zwanengat ligt langs de zuidelijke plangrens.
3.2
Verkeer
Centrum Zevenbergen wordt omsloten door wegen: aan de zuidzijde bestaande uit Prins Hendrikstraat, Stationslaan, Pastoor van Kessellaan, Sint Jorisstraat en Kristallaan. Deze wegen zijn voorzien van vrijliggende fietspaden; aan de noordzijde bestaande uit uit het Haveneind, Kerkhofweg, Dr. Ariënslaan, Stoofstraat en Van Steelandstraat. Het wegprofiel is gebaseerd op een menging van verkeerssoorten. De ontsluitende route voor Centrum Zevenbergen wordt gevormd door de Prins Hendrikstraat, Stationslaan, Pastoor van Kessellaan, Sint Jorisstraat en Kristallaan. Dit waarborgt enerzijds de overwegende verblijfsfunctie van het centrum door het weren van doorgaand verkeer en anderzijds een goede bereikbaarheid van het centrum. Het doorgaande verkeer wordt tevens geweerd door het ontbreken van een doorgaande route voor gemotoriseerd verkeer over de Noord- en Zuidhaven en de vele éénrichtingsstraten. Voor het langzame verkeer loopt er onder meer een route vanaf de Markt langs het verzorgings· en verpleegtehuis Sancta Maria naar het tennispark De Lobbelaer.
3.3
Gebiedsvisie
Voor het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen geldt het algemene uitgangspunt dat het een consoliderend karakter heeft waarbij bestaande functies positief worden bestemd. 3.3.1
Visie plangebied
De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit centrumgebied met aan de randen voornamelijk woningen en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur, concentratie van centrumfuncties en het behoud van het woon- en leefklimaat. Behoud van de ruimtelijke structuur De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt. Het beleid van de gemeente is verder gericht op behoud en versterking van groen- en waterstructuren. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn. Concentratie van centrumfuncties 21
De gemeente is al geruime tijd bezig met diverse projecten om de kwaliteit van het centrum van Zevenbergen te verhogen. Een onderdeel daarvan is het bepalen van de gewenste centrumstructuur. In het Masterplan Centrum Zevenbergen (2011) heeft de gemeenteraad gekozen voor een zogenaamde compacte winkelstructuur. In het gebied van die compacte winkelstructuur heeft in het geldende bestemmingsplan een deel van de bebouwing de bestemming gemengd gebied. Het grootste verschil met de bestemming kernwinkelgebied (centrum) is dat functies verminderd uitwisselbaar zijn. Dit past vanzelfsprekend niet in de ontwikkelingsrichting die bestuurlijk is vastgelegd. Dit deel van het centrum heeft daarom de bestemming centrum gekregen, waardoor de gewenste ontwikkelingsrichtingen mogelijk zijn. Handhaving van het woon- en leefklimaat In het plangebied is wonen een belangrijke functie. Uitbreiding van de woonfunctie zou beperkt plaats kunnen vinden op enkele inbreidingslocaties, mits dit niet ten koste gaat van de aanwezige centrumfuncties. Mogelijke inbreidingslocaties voor woningbouw in de kern dienen dan ook zorgvuldig te worden benut. 3.3.2
Uitgangspunten bestemmingsplan
Centrumfuncties Voor het centrum is een flexibele centrumbestemming opgenomen. Deze bestemming is erop gericht de functies in de centrale winkelgebieden/-straten te regelen. Binnen deze bestemming is een mix van functies mogelijk waarbinnen detailhandel, horeca categorie 1a en b, kantoren, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening passend is. Functies zijn onderling uitwisselbaar, met uitzondering van gevoelige functies, zoals horeca van zwaardere categorieën. Deze zijn alleen toegestaan daar waar aangeduid. Wonen is zowel op de begane grond als de verdieping toegestaan, waarbij het bestaande aantal leidend is. De aanloopstraten zijn onder de bestemming Gemengd - 1 gebracht. Dienstverlening, kantoren, kleinschalige en maatschappelijke voorzieningen zijn uitwisselbaar. Detailhandel en horeca zijn aangeduid en niet uitwisselbaar gelet op het streven van een compact centrumgebied. Buiten de winkel- en centrumgebieden en de bedrijventerreinen, is het streven erop gericht om functies die hinder veroorzaken voor de woonfunctie, zoveel mogelijk te beperken. Voor solitaire panden, die in uiterlijk en vormgeving als woonpand zijn te beschouwen (dus geen fabriekshallen of supermarktpanden) en die geldend bestemd zijn als bedrijf of winkel (met daaraan verbonden een woonfunctie), is de bestemming gewijzigd naar Wonen. Wel behoud een dergelijk - in gebruik zijnd - pand een aanduiding ten behoeve van het geldende bestemde gebruik. Voor horecagelegenheden is gelet op de ruimtelijke uitstraling een bestemming Horeca opgenomen. Wonen Er zijn enkele initiatieven bij de gemeente bekend voor nieuwe stedelijke functies. De gemeente staat positief ten opzichte van noodzakelijke en of gewenste stedelijke functies die een passende bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de woonomgeving. Wanneer er een verzoek wordt ingediend tot het realiseren van een functie zal dit beoordeeld worden. Gewenste initiatieven zullen een zelfstandige procedure doorlopen. Binnen de bestemming Wonen zijn wel ondergeschikt aan de woonfunctie aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven mogelijk gemaakt. Hierdoor zijn veel (bedrijfs- en beroepsmatige) activiteiten rechtstreeks mogelijk. Snippergroen In de planperiode van het geldende bestemmingsplan zijn door de gemeente diverse stukjes 'snippergroen' verkocht of verhuurd aan bewoners voor het gebruik als 'tuin'. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als volgt bestemd in dit nieuwe bestemmingsplan. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als 'Tuin' bestemd en de verhuurde gronden zijn als 'Groen' of 'Verkeer-Verblijfsgebied'
22
bestemd. 3.3.3
Retrospectieve toets
Inzichtelijk is gemaakt waar ten opzichte van de geïnventariseerde situatie strijdigheden en/of bijzonderheden ten opzichte het geldende bestemmingsplan zijn geconstateerd. Deze situaties zijn conform het geldende bestemmingsplan en de vergunde situatie overgenomen. Indien er sprake is van strijdig gebruik, dan is de planologisch gewenste situatie bestemd.
3.4
Ontwikkelingen
In Centrum Zevenbergen hebben in de periode 2003 tot 2014 enkele ontwikkelingen plaatsgevonden. In de onderstaande tabel is een overzicht hiervan opgenomen.
Adres
Soort bouwwerk/ Procedure bestemming
Markt 12
2 appartementen
Markt 13
veranderen café
Koningin Wilhelminastraat 2-4
Bouwen van appartementen
functie
Langenoordstraat 130a 7 appartementen t/m 130d Lage parkeerkelder Wipstraat 101a t/m 101c Zuidhaven 121b
121,
Binnenplanse ontheffing in 2.12 lid 1 sub 2 Wabo in afwijking 2.5 beleid planologisch strijdig gebruik 6 19.2 WRO met 19.2 WRO
121a, veranderen van 1 winkel Art. 4 lid 9 bijlage II Bor naar 3 winkelruimtes
Zuidhaven 173
veranderen winkelpui
Noordhaven 152/152a
veranderen winkelruimte 3.23 Wro
Lage Wipstraat 96a t/m 96g en 98-98a t/m 98e en Korte Wipstraat 2 t/m 6
19.2 WRO
15 WRO
Deze ontwikkelingen zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
23
24
Hoofdstuk 4
Juridische planbeschrijving
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is de nieuwe systematiek aangehouden zoals opgenomen in het Handboek Moerdijk (februari 2014) en wordt invulling gegeven aan de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) die tevens is vertaald in het Handboek. Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter, dat wil zeggen dat het plan hoofdzakelijk alle bestaande functies in kaart brengt en/of dat alleen de mogelijkheden/ functies uit het hiervoor geldende bestemmingsplan zijn overgenomen.
4.1
Bestemmingsregeling
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en verbeelding en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
4.2
Toelichting op de verbeelding
Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
4.3
Toelichting op de regels
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. Bestemmingsvlak en bouwvlak De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Aanduidingen Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage. Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'bedrijfswoning' en 'horeca van categorie 1'. Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.
25
Opbouw planregels De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken: 1. 2. 3. 4.
inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregel.
4.3.1
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Artikel 2 Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. 4.3.2
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor. Artikel 3 Bedrijf Deze bestemming is gebruikt voor de verspreid liggende bedrijven in het plangebied. De toegestane bedrijfscategorie bedraagt ten hoogste bedrijven uit categorie 2. Nutsvoorzieningen zijn specifiek aangeduid door middel van de aanduiding 'nutsvoorziening'. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De eisen ten aanzien van de maatvoering, zijn op de verbeelding weergegeven. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding gegeven aanduidingen. De eisen ten aanzien van de maatvoering van bedrijfswoningen staan in de regels vermeld. Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen. Artikel 4 Centrum Deze bestemming is gebruikt voor het centrumgebied. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan. Op de begane grond zijn toegestaan de functies detailhandel, horeca categorie 1a en b, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening toegestaan. Wonen mag plaatsvinden op de verdiepingen, hier is tevens een beroep- en bedrijf aan huis onder voorwaarden mogelijk. Alleen daar waar aangeduid is horeca in een zwaardere categorie toegestaan. Hiermee wordt recht gedaan aan de winkel- en verblijfsfunctie die dit gebied in hoofdzaak heeft. Wonen op de begane grond wordt hier dan ook niet toegestaan (tenzij planologisch al gegund en aanwezig). Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 90% bedragen. De diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte. Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen. Middels afwijkingsbevoegdheden is het mogelijk om: horeca uit hogere categorieën te vestigen binnen de bestemming; een hoger aantal wooneenheden toe te staan: centrumfuncties op de verdieping mogelijk te maken.
26
Artikel 5 Gemengd - 1 en Artikel 6 Gemengd - 2 Binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 zijn de gronden bestemd voor verschillende uitwisselbare functies. Deze bestemming is gebruikt bij gebieden met een gemengde opbouw. In Gemengd - 1 zijn dienstverlening, kantoren, maatschappelijke en culturele voorzieningen bij recht toegestaan en overige functies zoals horeca en detailhandel waar aangeduid. Uitsluitend het bestaande wonen is toegestaan. In Gemengd - 1 is de functie detailhandel slechts toegestaan op de bestaande locaties; indien deze functies eenmaal op de betreffende locatie is verdwenen en omgezet naar een andere functie, dan is het wederom terugomzetten naar detailhandel niet meer toegestaan (uitsterfconstructie). Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 50% bedragen. De diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte. Middels afwijkingsbevoegdheden is het mogelijk om: horeca uit hogere categorieën te vestigen binnen de bestemming; een hoger aantal wooneenheden toe te staan. De bestemming Gemengd - 2 is inhoudelijk gelijkluidend met de bepalingen uit het bestemmingsplan Stoofstraat, Artikel 7 Groen De bestemming Groen is gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn echter niet toegestaan binnen de bestemming Groen. Artikel 8 Horeca Horecagelegenheden buiten het centrumgebied zijn voorzien van de bestemming Horeca. Horeca in categorie 1(a t/m c) is toegestaan. Voor de locatie van de Borgh is een aanduiding 'Horeca van categorie 3' en 'wonen' opgenomen gelet op de specifieke functies. Gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd. Artikel 9 Kantoor Solitaire kantoorgebouwen zijn voorzien van de bestemming kantoor. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De eisen ten aanzien van de maatvoering zijn op de verbeelding weergegeven. Artikel 10 Maatschappelijk Deze bestemming is gelegd op gronden voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen. Zorgwonen is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'. Kerken en andere religieuze instellingen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'religie'. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erven en terreinen. Bestaande dienstwoningen zijn verbaal opgenomen in de planregels. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld. Artikel 11 Sport
27
De sportvoorzieningen zijn bestemd als sport. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven. Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld. Artikel 12 Tuin De voortuinen behorende bij de woningen zijn bestemd als tuin. Hier mogen ook parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. In de bestemming tuin mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gerealiseerd met uitzondering van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw. Artikel 13 Verkeer Daar waar een weg een stroomfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke. Artikel 14 Verkeer - Verblijfsgebied Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Ook zijn binnen deze bestemming terrassen mogelijk. De terrassen moeten voldoen aan de 'Beleidsregels terrassen gemeente Moerdijk' zoals door de gemeenteraad van Moerdijk op 27 juli 2010 zijn vastgesteld als uitwerking van de APV. Verder zijn binnen deze bestemming ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Artikel 15 Water Deze bestemming geldt voor de hoofdwatergang aan de zuidzijde van het plangebied. Artikel 16 Wonen De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de geldende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken. Bouwvlak ken hoofdgebouwen Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de hoogte vastgelegd. Deze hoogte is afgestemd op de rechten uit de geldende bestemmingsplannen. Het kan hierbij zowel gaan om een goothoogte als een bouwhoogte. Bij de grootte van de bouwvlakken is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde en rijenwoningen. De bouwvlakken bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen bedragen in principe 15 m bij 15 m. Als uitzondering hierop geldt, dat de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen. In sommige gevallen kan het dus voorkomen dat de afmetingen bij bouwvlakken van vrijstaande woningen afwijken van de bovengenoemde vuistregel. De diepte van bouwvlakken bij twee-aaneengebouwde en rijenwoningen bedraagt 10 m. In afwijking van deze vuistregel geldt dat het bouwvlak 12 m bedraagt, indien het desbetreffende perceel dieper is dan 25 m. Erfbebouwing De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking oppervlakte en hoogte van erfbebouwing. In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de
28
ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij wordt aangesloten bij de Moerdijkse standaard. Dit betekent dat maximaal 50% van het erf bebouwd mag worden met een maximum van 90 m². Aan-huis-verbonden beroepen Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn binnen de bestemming gebruiksregels opgenomen. Daarnaast zijn enkele voorzieningen zoals kantoren en detailhandel ter plaatse van de aanduidingen toegestaan. Aanvullend zijn bestaande activiteiten zoals dienstverlening, bedrijf en kantoor toegestaan daar waar aangeduid. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om deze aanduidingen te kunnen verwijderen bij duurzame beëindiging van de betreffende functie. Artikel 17 Leiding - Riool Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante afvalwatertransportleiding de bestemming Leiding - Riool opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders. Artikel 18 Waarde - Archeologie 3, Artikel 19 Waarde - Archeologie 4 Artikel 20 Waarde Archeologie 5 en Artikel 21 Waarde - Archeologie 7 De gemeente heeft op 18 december 2014 voor het gehele grondgebied een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op basis van deze kaart zijn de archeologische bestemmingen opgesteld. Dit heeft geresulteerd in de volgende archeologische bestemmingen: Waarde - Archeologie 3 (bodemingrepen dieper dan 30 cm en oppervlakte groter dan 30 m2) Waarde - Archeologie 4 (bodemingrepen dieper dan 30 cm en oppervlakte groter dan 80 m2) Waarde - Archeologie 5 (bodemingrepen dieper dan 50 cm en oppervlakte groter dan 100 m2) Waarde - Archeologie 7 (bodemingrepen dieper dan 200 cm en oppervlakte groter dan 250 m2) archeologische waarden worden beschermd door beperkingen te stellen aan bouwmogelijkheden op basis van de onderliggende bestemmingen. Hoe hoger de te verwachten archeologische waarden, hoe groter de beperkingen. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen. Artikel 22 Waterstaat - Waterkering Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkering (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met Waterstaat - Waterkering samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming Waterstaat - Waterkering zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Waterschap Brabantse Delta van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering en in de beschermingszones is ontheffing vereist van het Waterschap. 4.3.3
Hoofdstuk 3: Algemene regels
In het hoofdstuk algemene regels zijn regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden. Artikel 23 Anti-dubbeltelregel Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
29
Artikel 24 Algemene bouwregels In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen. Artikel 25 Algemene gebruiksregels In de algemene gebruiksregels is een regeling opgenomen voor het gebruik dat als strijdig moet worden gezien. Artikel 26 Algemene aanduidingsregels Een gedeelte van het plangebied valt binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Het betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841. Om die reden is een gebiedsaanduiding vrijwaringszone-molenbiotoop op de verbeelding opgenomen en is een algemene aanduidingsregel opgenomen. Artikel 27 Algemene afwijkingsregels In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte. Artikel 28 Algemene wijzigingsregels In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd. Artikel 29 Overige regels In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen. 4.3.4
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Artikel 30 Overgangsrecht In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Artikel 31 Slotregel In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
30
Hoofdstuk 5
Onderzoek
De wettelijke verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven.
5.1
Bedrijven en milieuzonering
5.1.1
Beleid
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. Regelgeving Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering (2009)" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
Tabel: richtafstanden volgens 'Bedrijven en milieuzonering 2009'
De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand. 5.1.2
Beoordeling
Uitgangspunten milieucategorisering Gezien de overwegend met woningen en centrumfuncties ingerichte kern met een aantal voorzieningen en slechts enkele bedrijfslocaties wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. In het plangebied zijn uitsluitend bedrijven gevestigd in categorie 2. Op de verbeelding is opgenomen dat hier tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan, dit
31
overeenkomstig het geldende bestemmingsplan. 5.1.3
Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieucategorieën, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
5.2
Horeca
5.2.1
Toelaatbaarheid van horeca-activiteiten
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Zodoende wordt de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten via de planregels vastgelegd. Binnen het plangebied zijn de geldende mogelijkheden behouden. In de bestemming Centrum is in aanvulling daarop bij recht horeca categorie 1a en b toegestaan. Dit betreft 'lichte' horeca zoals een broodjeszaak of cafetaria en 'overige lichte' horeca zoals hotel-restaurant en bed & breakfast. 5.2.2
Inventarisatie horecavoorzieningen
De horeca-activiteiten binnen het plangebied zijn geïnventariseerd en gecategoriseerd aan de hand van de begripsbepaling in de planregels (zie bijlage Staat van Horeca-activiteiten). Een nadere toelichting is te vinden in bijlage 5. 5.2.3
Conclusie
Binnen het plangebied komen enkele horeca-activiteiten voor overeenkomstig de geldende regelingen. Deze activiteiten veroorzaken geen onaanvaardbare milieuhinder voor het plangebied. Door het vastleggen van de toelaatbare categorieën horeca-activiteiten wordt ook in de toekomst milieuhinder voorkomen.
5.3
Bodem en grondwaterkwaliteit
5.3.1
Beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd. 5.3.2
Beoordeling
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan, hetgeen inhoud dat er geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de reeds bestaande planologische mogelijkheden in het plan zijn opgenomen. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Indien bij een eventuele ontwikkeling van een locatie grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit of de bodemkwaliteitskaart. 5.3.3
Conclusie
Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en derhalve staat de bodem- en grondwaterkwaliteit het bestemmingsplan niet in de weg.
32
5.4
Luchtkwaliteit
5.4.1
Beleid
Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is omschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden. 5.4.2
Beoordeling
Het bestemmingsplan betreft het conserverend bestemmen van de bestaande bebouwing en functie. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven. Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt draagt het plan (vanzelfsprekend) niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en is het niet noodzakelijk een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten. In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig dat de gemeente verder kijkt dan alleen haar juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving blijkt dat er geen knelpunten aanwezig zijn. Het overgrote deel van het plangebied van ten aanzien van stikstof (NO2) is te classificeren als “redelijk” (20-25 ug/m3). Slechts een klein deel wordt geclassificeerd als “redelijk” (20-21 ug/m3). Ten aanzien van fijnstof (PM10) wordt deel van het plangebied geclassificeerd als “redelijk” (20-21 ug/m3) en een deel “vrij matig” (21-22 ug/m3)
Stikstofdioxide, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015)
33
Fijnstof, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015) 5.4.3
Conclusie
Uit de afbeeldingen blijkt dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijnstof voldoen aan de wettelijke niveaus van respectievelijk 40 en 31,3 ìg/m³. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en draagt derhalve niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
5.5
Externe veiligheid
5.5.1
Beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Vervoer van gevaarlijke stoffen In december 2009 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd en vervolgens in 2010 en 2012 herzien. De in 2012 herziene versie geldt op dit moment als uitgangspunt. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buisleidingen
34
Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie: het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is; of het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van: de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn; het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR; de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen; de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied. Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen. 5.5.2
Beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van een risicorelevante rijks- en vaarweg. Risicoberekeningen voor deze transportassen zijn niet noodzakelijk. Aan de rand van het plangebied ligt de spoorlijn Dordrecht - Roosendaal. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de zone direct langs het spoort moet er rekening worden gehouden met ruimtelijke beperkingen. De gemeente Moerdijk zal in een apart paraplubestemmingsplan een regeling ten aanzien van het aspect externe veiligheid opnemen. Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt in de nabijheid van het spoort, heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de externe veiligheid. Buisleidingen Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding en of overige buisleiding als bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Risicoberekeningen zijn derhalve niet noodzakelijk. Inrichtingen In het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen gelegen. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van een tweetal Bevi-inrichtingen, te weten: Shell Nederland Chemie B.V. en Emplacement Moerdijk. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de externe veiligheid. Gelet op de ligging in het invloedsgebied, zal verdere invulling gegeven moeten worden aan de verantwoordingsplicht met betrekking tot het groepsrisico. Deze groepsrisicoverantwoording is toegevoegd als bijlage bij het ruimtelijk besluit, zie bijlage 1. 5.5.3
Conclusie
Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de externe veiligheid.
35
5.6
Kabels en leidingen
De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten, schakelkasten en elektrische gemalen zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd of algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving. In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn nutsvoorzieningen omgevingsvergunningvrij indien zij binnen bepaalde afmetingen vallen (bijlage 2 van het Bor, artikel 2 lid 18). Eén nutsvoorziening in het plangebied is groter dan deze afmeting en daarom specifiek aangeduid. Binnen het plangebied is een afvalwaterleiding gelegen. Ter bescherming van de leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool´ opgenomen.
5.7
Geluid
5.7.1
Beleid
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting. 5.7.2
Beoordeling
Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de invloed van het wegverkeerslawaai op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan is (er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats), is de regeling van afdeling 2 van hoofdstuk VI (nieuwe situaties) Wet geluidhinder niet van toepassing. Lid 3 van artikel 76 Wet geluidhinder bepaalt immers: 'Indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden het eerste en tweede lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn'. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig. 5.7.3
Conclusie
In het kader van geluidhinder zijn geen nadelige gevolgen te verwachten voor onderhavig plan.
5.8
Water
5.8.1
Beleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende
36
thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta. 5.8.2
Beoordeling
Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve worden geen nieuwe ontwikkelingen uitgevoerd en is geen sprake van nadelige gevolgen voor de waterhuishoudkundige toestand. Daarnaast neemt het verhard oppervlak niet toe. In paragraaf 3.1 is de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied beschreven. Alle binnen het plangebied aanwezige waterlichamen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water'. Wel kan op basis van het bestemmingsplan worden gebouwd overeenkomstig de reeds bestaande bouwmogelijkheden. Bij nieuwbouw dient er rekening mee te worden gehouden dat er geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen worden gebruikt, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Tevens is het belangrijk dat toename van verharding niet leidt tot een versnelde afvoer van het regenwater. De ontwikkeling dient 'hydrologisch neutraal' te zijn en een toename in verhard oppervlak moet worden gecompenseerd. 5.8.3
Conclusie
In het kader van de waterhuishouding zijn er geen nadelige gevolgen te verwachten voor de waterhuishoudkundige toestand. Het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' is conserverend en derhalve neemt het verhard oppervlak niet toe. Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater wordt in onderhavig plan bestemd als 'Water'.
5.9
Ecologie
5.9.1
Beleid
Soortenbescherming Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieen en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Ten derde moet voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regeling. Bevoegd gezag is het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I). In het kader van de Flora- en faunawet is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Indien als gevolg van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening schade aan beschermde soorten wordt toegebracht, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Het is daarbij van belang om te weten tot welke beschermingscategorie de aanwezige soorten behoren. De beschermde soorten zijn ingedeeld in vier categorieën: algemene soorten waarvoor geen ontheffingsplicht geldt wegens een algehele vrijstelling; strikt beschermde soorten waarvoor een ontheffingsplicht geldt voor werkzaamheden die leiden tot verstoring van deze soorten of vernietiging van het leefgebied; overige soorten ('middengroep') waarvoor een vrijstelling geldt indien wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor het onderhavige project is een dergelijke gedragscode niet van toepassing, zodat ook voor deze soorten een ontheffingsplicht geldt.
37
broedende vogels, waarvoor geldt dat deze niet verstoord mogen worden. Hiervoor kan in het algemeen ook geen ontheffing worden verkregen, doordat dit eenvoudig te voorkomen is door de werkzaamheden uit te stellen tot na de broedperiode. Voor een beperkt aantal soorten geldt dat hun nest ook buiten het broedseizoen beschermd is. Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een bouwplan waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan verleend dient te worden alvorens dit plan uitgevoerd kan worden, dient onderzoek verricht te worden naar het effect van de handeling. Welke soorten (dieren en planten) zijn aanwezig in het gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in algemene soorten, zeldzame soorten en zeer zeldzame cq. bedreigde soorten. Gebiedsbescherming De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied. 5.9.2
Beoordeling
Soortenbescherming Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet aan de orde zijn. Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, waarin geen ruimtelijke veranderingen worden mogelijk gemaakt waarin een overtreding van de Flora- en faunawet aan de orde zijn, zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Gebiedsbescherming Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Gezien de relatief grote afstand en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden. 5.9.3
Conclusie
Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Daarnaast bevinden er zich vanuit de diverse beleidskaders geen natuurgebieden welke planologische bescherming behoeven.
38
5.10
Archeologie en cultuurhistorie
5.10.1 Beleid Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend. Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. De gemeente heeft het cultuurhistorisch beleid, Erfgoedverordening (vastgesteld 18 december 2014).
waaronder
archeologie,
verankerd
in
de
5.10.2 Beoordeling Archeologie Op 18 december 2014 is de archeologische beleidskaart verankerd in de Erfgoedverordening van de gemeente. De archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt de mogelijke archeologische waarde van deze gebieden met voorliggend bestemmingsplan beschermd.
39
Archeologische beleidskaart
Cultuurhistorie
40
41
Cultuurhistoriekaart Moerdijk
CHW 2010 (provincie Noord-Brabant)
Het gebied heeft een redelijk hoge historische waarde. De oorspronkelijke structuren zijn gaaf bewaard gebleven. Dit geldt plaatselijk ook voor de bebouwingbeelden, bestaande uit een functioneel gemengde bebouwing, merendeels tweelaags woonhuizen met haaks op de straat staande nokrichting. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in paragraaf 3.1.
42
Het plangebied valt deels binnen de vrijwaringszone van de Molen Fleur aan de Lage Wipstraat. Deze molen betreft een zogenaamde stellingkorenmolen uit 1841. Verder liggen binnen het plangebied verschillende gebouwen die zijn aangeduid als 'overige bouwwerken' en een aantal rijksmonumenten. Binnen het plangebied 'Centrum Zevenbergen' liggen een viertal gemeentelijke monumenten. Deze zijn: gereformeerde kern – Noordhaven 2; Villa “Waterloo” – Prins Hendrikstraat 4; Voormalig Koetshuis – Prins Hendrikstraat 10; Rooms-Katholieke kerk H. Bartholomeus – Markt 19. Monumenten worden beschermd via de Monumentenwet 1988. Om doublures met de Monumentenwet 1988 te voorkomen zijn er geen beschermende regelingen opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. 5.10.3 Conclusie Archeologie Voor Centrum Zevenbergen geldt hoofdzakelijk beleidsadviesgebied 3 (stadskernen). Voor de overige delen in het centrum geldt beleidsadviesgebied 5 (hoge verwachtingswaarde) en op enkele plaatsen beleidsadviesgebied 4 (dorpskernen). Deze archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming. Het gebied aangewezen als archeologisch monument ligt hoofdzakelijk buiten het plangebied. Cultuurhistorie Voor de molenbiotoop is een beschermende regeling opgenomen.
43
44
Hoofdstuk 6 6.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan kan worden gezien als een consoliderend plan. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
6.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1
Inspraak
Gelet op het conserverende karakter is het bestemmingsplan niet ter inzage gelegd. 6.2.2
Vooroverleg
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners: 1. 2. 3. 4.
provincie Noord-Brabant; Regionale Brandweer; Waterschap Brabantse Delta; Rijkswaterstaat.
De provincie en Rijkswaterstaat hebben geen opmerkingen op het bestemmingsplan. Het Waterschap geeft aan dat ze graag zien dat in de toelichting wordt beschreven dat het plangebied binnen (de zonering) van een waterking ligt. In paragraaf 4.3.1 onder het kopje Waterstaat - Waterkering is dit beschreven. De Regionale Brandweer heeft in het kader van de verantwoording groepsrisico advies uitgebracht, zie bijlage 2.
6.3
Handhavingsaspecten
De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan: De regels en het kaartmateriaal moeten duidelijk en overzichtelijk zijn; Regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer er sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar/zichtbaar én controleerbaar zijn; Het plan dient uitvoerbaar te zijn. De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende omgevingsvergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende omgevingsvergunningen. Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste
45
is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering. Bijlagen toelichting
46
Bijlage 1 Verantwoording groepsrisico
47
Verantwoording Groepsrisico Bestemmingsplan “Centrum Zevenbergen” Deze groepsrisicoverantwoording is opgesteld voor het bestemmingsplan “Centrum Zevenbergen”. De verantwoording groepsrisico verwijst naar de Toelichting Bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. De hierin opgenomen milieuparagraaf bevat ondermeer de resultaten van onderzoek naar het aspect externe veiligheid dat is uitgevoerd ten behoeve van het op te stellen bestemmingsplan. Daarbij is zowel het plaatsgebonden risico (PR) als het groepsrisico (GR) onderzocht. Voor de onderzoeksresultaten ten aanzien van het PR wordt verwezen naar deze milieuparagraaf. Ten aanzien van het groepsrisico is in de toelichting geconcludeerd dat een verantwoording groepsrisico dient te worden opgesteld vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van twee Bevi-inrichtingen. Voor het aspect transport van gevaarlijke stoffen kan voor de doorgaande spoorlijn Roosendaal – Dordrecht worden volstaan met een zogenaamde beperkte verantwoording. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Zevenbergen. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven. Hierbij wordt opgemerkt dat zogenaamde witte vlekken (in figuur niet weergegeven) zijn ontstaan aan de oostgrens van het plangebied voor zover percelen zijn gelegen binnen de veiligheidsafstand van de spoorlijn. De gemeente heeft bewust gekozen voor het opnemen van deze witte vlekken, omdat ze van mening is dat er op dit moment nog teveel onduidelijk is rondom de implementatie van de Wet Basisnet. De ruimtelijke consequenties voor bestaande objecten en percelen binnen de zogenaamde veiligheidszone van het spoor zijn begin 2015 nog onderwerp van discussie en onderhandelingen met het Ministerie van I&M. Om te voorkomen dat de gemeente Moerdijk verantwoordelijkheden naar zich toetrekt, die aan het Rijk zijn, alsmede burgers in hun mogelijkheden moet beperken zonder dat hier een goede rijksregeling voor bestaat, is ervoor gekozen om de percelen binnen de veiligheidszone van het spoortraject niet op te nemen in dit bestemmingsplan. Daarnaast wil de gemeente geen situaties bekrachtigen die landelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en waardoor burgers aan een ontoelaatbaar veiligheidsrisico worden blootgesteld.
Figuur 1: begrenzing plangebied Centrum Zevenbergen
In een later stadium kan voor de witte vlekken alsnog een bestemmingsplan worden vastgesteld als de contouren/gevolgen van de saneringsregeling voldoende duidelijk zijn. Relevant hierbij is dat de bewoners van de saneringsobjecten bij het vooralsnog hanteren van een witte vlek niet slechter af zijn dan wanneer er direct een nieuw ruimtelijk plan wordt vastgesteld. De veiligheidsverbetering voor deze mensen komt immers voort uit de saneringsregeling die nog in onderhandeling is. 1
1. Risico’s 1.1. Algemeen Om te komen tot een actueel bestemmingsplan dat voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld, waarbij ook onderzoek is gedaan naar het aspect externe veiligheid. De resultaten van dit onderzoek, opgenomen in de plantoelichting behorende bij het bestemmingsplan, vormen de basis voor de bestuurlijk/politieke verantwoording van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied. Uit eerdergenoemde onderzoeken is gebleken dat het plangebied zich enkel bevindt binnen het invloedsgebied van enkele Bevi-inrichtingen en de spoorbaan Roosendaal – Dordrecht. Onderhavige groepsrisicoverantwoording betreft daarom beide aspecten. Het externe veiligheidsbeleid in Nederland berust op een tweetal kwantitatieve pijlers; het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm in een nieuwe situatie voor kwetsbare objecten, zoals woningen, bedraagt de kans van 1 op 1 miljoen. Het gebied waarbinnen deze norm wordt overschreden wordt begrensd door de 10 -6 contour. Deze norm is juridisch hard. Groepsrisico: Het groepsrisico (GR) is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Tevens wordt het groepsrisico beschouwd als maat voor de maatschappelijke ontwrichting welke kan ontstaan ten gevolge van een incident. Het gebied waarbinnen het groepsrisico dient te worden beschouwd is het invloedsgebied. Het groepsrisico is niet ruimtelijk, met contouren, weer te geven. Dit maakt het groepsrisico moeilijker te bevatten. En omdat de ruimtelijke werking van het groepsrisico veelal de afstanden van de PR-contouren ruim te buiten gaat, is de omgang met het groepsrisico ook gecompliceerder. 1.2. Groepsrisico Bevi-inrichtingen Het plangebied is gelegen binnen de invloedsgebieden van de volgende bedrijven: Naam inrichting
Adres
Invloedsgebied (m)
Afstand plangebied (m)
Shell Nederland Chemie Chemieweg 25 3000 2700 Emplacement Middenweg 1 10.500 4600 Moerdijk Tabel 1: Invloedsgebieden risicovolle inrichtingen met invloed op plangebied
In de onderstaande afbeeldingen is voor de risicovolle bedrijven het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. Het groepsrisico is voor de inrichtingen gelegen op Industrieterrein Moerdijk berekend aan de hand van het Bevolkingsbestand industrieterrein Moerdijk. Voor Shell Nederland Chemie is sprake van overschrijding van de OW. Het groepsrisico bedraagt ongeveer 2 x de OW. Voor het Emplacement is het groepsrisico berekend op 0.5 x de OW.
2
Shell Nederland Chemie
Figuur 2: Groepsrisico F/N-curve Shell
Emplacement Moerdijk
Figuur 3: Groepsrisico F/N-curve Emplacement Moerdijk
Daar het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van inrichtingen, dient er formeel (op grond van het Bevi) gerekend te worden aan het groepsrisico. Dit om de invloed van de ruimtelijke ontwikkeling op het groepsrisico binnen de invloedsgebieden te kunnen bepalen. Echter gezien de ligging van het plangebied op grote afstand van de risicovolle bedrijven is er geen sprake van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is er geen sprake van toename van het groepsrisico als gevolg van het plangebied. Desondanks is de gemeente Moerdijk zich bewust van de mogelijke effecten, van een brand met toxische verbrandingsproducten danwel een toxische wolk veroorzaakt ingeval van een calamiteit bij beide bedrijven, die ter plaatse van het plangebied kunnen optreden. Dat wil zeggen dat expliciet wordt gekeken naar de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen het plangebied. 3
1.3. Groepsrisico Spoorlijn Roosendaal – Dordrecht Het plangebied grenst ten oosten aan de doorgaande spoorlijn Roosendaal – Dordrecht en is gelegen op een afstand van minimaal 30 meter van het plangebied. Over deze spoorlijn vindt transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen plaats. Na vaststelling van het Basisnet (ontlasting Brabantroute) is er de komende jaren sprake van een forse toename van dit transport. Op basis van de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRNVGS; 31 juli 2012) en het concept Besluit transportroutes externe veiligheid (Wet basisnet), welke naar verwachting 1 april 2015 van kracht wordt, dient bij nieuwe ontwikkelingen welke zijn gelegen binnen 200 meter van een transportas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, rekening te worden gehouden met ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied Centrum Zevenbergen is gelegen op minder dan 200 meter van de spoorbaan, waardoor in principe voor ruimtelijke ordening hiermee rekening gehouden dient te worden. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van karakter en voor zover er ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, zijn deze allen gelegen buiten de 200 meter zone van het spoor en eveneens buiten de invloedsgebieden van Bevi-inrichtingen. Om het Groepsrisico te kunnen berekenen voor zowel de huidige als de toekomstige situatie is uitgegaan van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 31 juli vervoersklasse voor de berekening van het groepsrisico is brandbare gassen (bijv. LPG). Daarnaast is in deze circulaire aangegeven dat de veiligheidszone (welke overeenkomt met PR 10-6/jr) voor de spoorbaan (ter hoogte van het plangebied) 18 m bedraagt. De veiligheidszone reikt niet tot in het plangebied omdat betreffende percelen uit het plangebied zijn gehaald. Het betreft hier de zogenaamde witte vlekken. Ook hoeft geen rekening te worden gehouden met het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, omdat door het buiten het plangebied houden van percelen gelegen binnen de veiligheidsafstand van de spoorlijn, het plangebied is gelegen op een afstand van minimaal 30 meter waardoor dit aspect niet aan de orde is. Op basis van in onderstaande tabel opgenomen transportcijfers zijn in het kader van andere recente ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kern Zevenbergen groepsrisicoberekeningen uitgevoerd. Ketelwagons Voor GRberekening
A Brandbaar gas
B2 Toxisch gas
B3 Zeer toxisch gas
C3 Zeer brandbare vloeistof
D3 Toxische vloeistof
D4 Zeer toxische vloeistof
Traject Dordrecht 19.020 4.960 50 20.340 4.260 1.890 Roosendaal Tabel 2: Transportcijfers Basisnet spoor; bijlage 3 Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen 2012
Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico (GR) ter hoogte van het plangebied 0.94 * de oriënterende waarde (OW) bedraagt. Vanwege het conserverend karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van toename van het GR als gevolg van het plangebied. De hoogte van het groepsrisico als gevolg van de spoorlijn is in onderstaande figuur weergegeven.
4
Figuur 4: Groepsrisico F/N-curve Spoorlijn Roosendaal – Dordrecht
Op basis van de Circulaire dient verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden indien sprake is van een toename van het groepsrisico als gevolg van het betreffende plangebied. Indien sprake is van een groepsrisico gelegen boven de oriënterende waarde dient altijd verantwoording plaats te vinden, ook als er geen sprake is van een toename. Vooruitlopend op het toekomstige Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), welke de circulaire gaat vervangen.kan voor de verantwoordingsplicht groepsrisico, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid worden gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat: a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of; b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en; c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen. Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor voldoet aan de hierboven genoemde criteria. Het groepsrisico ligt namelijk tussen 0.1 en 1.0 x de OW en er is geen sprake van een toename van het groepsrisico van 10% of meer. Hiermee kan ten aanzien van dit aspect worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.. Ondanks het feit dat geen sprake is van toename van het groepsrisico, is het plangebied wel gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor. Daarom is de gemeente Moerdijk van mening dat rekening gehouden dient te worden met de effecten van een mogelijke calamiteit. Dat wil zeggen dat invulling is gegeven aan de zogenaamde beperkte verantwoording groepsrisico waarbij expliciet is gekeken naar de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen het plangebied. Hiervoor is het standaard advies van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (d.d. 13 december 2012// brochure 2014) het uitgangspunt. 2. Effecten en maatregelen 2.1. Bevi-inrichtingen De invloedsgebieden van beide Bevi-inrichtingen reiken slechts gedeeltelijk over het plangebied. Voor zover het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze inrichtingen is sprake van een conserverend bestemmingsplan. Dat houdt in dat de bevolkingsdichtheid binnen het invloedsgebied als gevolg van het plangebied niet toeneemt. Op basis van kengetallen kan voor de kern Zevenbergen uitgegaan worden van een gemiddelde bevolkingsdichtheid van ca. 25 personen per hectare. Uit gevoeligheidsanalyses voor niet categoriale inrichtingen blijkt over het algemeen dat ontwikkelingen aan de rand van een invloedsgebied geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Dat wil zeggen dat ruimtelijke maatregelen of voorzieningen geen effect zullen hebben en derhalve niet aan de orde zijn. 5
2.2. Incidenten spoorketelwagons Het maatgevende incident voor de (groeps)risicoberekeningen betreft een incident met een spoorketelwagon, geladen met een brandbaar gas, waar sprake is van een (dreigende) warme BLEVE. Dit scenario is in onderstaande tabel nader uitgewerkt.
Tabel 3: Scenario’s en effectafstanden incident brandbaar gas spoor (Bron: Handreiking verantwoorde brandweeradvisering)
Het vervoer van brandbare gassen, zoals LPG over de spoorbaan is maatgevend voor het groepsrisico. Het invloedsgebied dat wordt veroorzaakt door een warme Bleve (wanneer een ketelwagon met brandbare gassen bij een incident met brand wordt betrokken) bedraagt ca. 330 meter. Gezien de afstand (30 m) van het plangebied tot het midden van de spoorbaan, wordt de invloed van een incident met het vervoer van brandbare gassen over de spoorbaan op het plangebied, reëel geacht. Naast het maatgevende incident, een incident met een ketelwagon gevuld met brandbaar gas, is ook een toxisch scenario op het spoor van belang voor met name mogelijke effecten. Over het spoor worden toxische vloeistoffen en toxische gassen vervoerd. Het scenario van een incident met een toxische vloeistof (voorbeeldstof: fluorwaterstof) is in onderstaande tabel nader uitgewerkt.
Tabel 4: Scenario’s brandweeradvisering)
en
effectafstanden
toxisch
incident
spoor
(Bron:
Handreiking
verantwoorde
2.3. Zelfredzaamheid Centraal staat de vraag of zelfredding mogelijk is gezien de diverse aanwezige effectscenario’s. De zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Bij een ongeval met een brandbaar gas komt het neer op zo snel mogelijk op veilige afstand verwijderd raken van de plaats van de brand en/of dreigende explosie. In geval van 6
een toxische wolk kan worden geschuild in een gebouw waar deuren en ramen worden gesloten en de mechanische ventilatie wordt uitgeschakeld. In onderstaande tabel is de zelfredzaamheid van aanwezigen voor een aantal standaard functies beoordeeld. Scenario
Gebouwtype
Fysieke gesteldheid personen
Zelfstandigheid personen
Woning + Kantoor + Detailhandel + Toxisch Bedrijfsloods + Basisschool Kinderdagverblijf Tabel 5: Beoordeling zelfredzaamheid
+ + + + -
Afwegingscriteria AlarmeringsVluchtmogelijkheden mogelijkheden personen en gebouw & aanwezigen omgeving +/+ + + + + +/+/+ + +
+
Gevaarinschattingsmogelijkhedenscenario +/+/+/+/+/+/-
Risicocommunicatie verbetert de zelfredzaamheid voor wat betreft de inschattingsmogelijkheden van gevaar. Alarmering is hierin een belangrijk aspect. In het plangebied is het Waarschuwings- en Alarmering Systeem (WAS) goed te horen. Risicocommunicatie is eveneens een belangrijk aspect dat de gemeente meeneemt in haar te ontwikkelen risico- en crisiscommunicatie strategie (waarvan het veiligheidsdashboard deel van uit maakt). Tevens ontmoedigt de gemeente de oprichting van nieuwe objecten voor bijzondere kwetsbare groepen personen (verminderd zelfredzamen) binnen een zone van 200 m vanaf het spoor. 2.4. Bestrijdbaarheid Voor een goede bestrijdbaarheid is het noodzakelijk dat de opkomsttijd toereikend is. Door het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant is in het Dekkings- en spreidingsplan de opkomsttijden voor de brandweer vastgesteld. In onderstaande tabel zijn deze opkomsttijden weergegeven: Acht minuten woonfunctie voor 2003 celfunctie gezondheidszorgfunctie logiesfunctie onderwijsfunctie basisonderwijs tot 12 jaar bijeenkomstfunctie bestemd voor kinderdagopvang
Twaalf minuten woonfunctie na 2003 kantoorfunctie winkelfunctie onderwijsfunctie overige industriefunctie sportfunctie bijeenkomstfunctie overige overige gebruiksfunctie
Tabel 6: Opkomsttijden brandweer
Wanneer een ontwikkeling plaatsvindt buiten de genoemde opkomsttijd moeten er maatregelen worden getroffen. Door de brandweer is een Toolbox met instrumenten ontwikkeld, welke de gemeente zal gebruiken, indien van toepassing, ter compensatie van te lange opkomsttijden.
7
In onderstaand schema is een overzicht gegeven van de opkomsttijden van de brandweer in de avond, nacht en weekend situatie.
Figuur 5: Opkomsttijden brandweer
Binnen de bebouwde kom van Moerdijk en de omliggende kernen is er voldoende dekking van de WAS-installatie. Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. Voor ruimtelijke ontwikkelingen, waarbij eveneens een omgevingsvergunning deelzaak bouwen noodzakelijk is, wordt de aanwezigheid van bluswater in het kader van deze vergunning getoetst. De planlocatie is goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten. Op basis van de beschouwde scenario’s en het gelijkblijvende groepsrisico, voor alle betreffende aspecten, acht de gemeente de herziening van het bestemmingsplan Centrum Zevenbergen verantwoord.
Bijlage I Advies Brandweer Midden- en West-Brabant; 13 januari 2012
8
Bijlage 2 Advies brandweer
56
Bijlage 3 Advies brandweer 30-04-2015
64
Bijlage 4 Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis Aan-huis-verbonden beroepen Onder aan-huis-verbonden beroepen wordt in ieder geval verstaan: architect advocaat acupuncturist beeldhouwer belastingadviseur dierenarts fysiotherapeut grafisch ontwerper huisarts hypotheekadviseur juridisch adviseur kunstschilder logopedie makelaar notaris psycholoog tandarts verloskundigenpraktijk zakelijke dienstverlening podoloog osteopaat chiropractor Bedrijfsmatige activiteiten aan huis Onder bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt in ieder geval verstaan: fotograaf autorijschool bloemschikker decorateur fietsenreparateur goud- en zilversmid kledingatelier hondentrimmer pottenbakker (muziek)instrumentenmaker kaarsenmaker lijstenmaker loodgieter meubelmaker computerservice schoonheidsspecialist/ kapsalon traiteur nagelstudio kleinschalige reisorganisatie kleinschalig reclamebureau koeriersdienst reparatie van kleine consumentenartikelen (antiek/ tv’s/ radio’s horloges etc.) glazenwasser
68
Bijlage 5 T oelichting Staat van horeca-activiteiten
69
Bijlage Toelichting op de Staat van Horecaactiviteiten Milieuzonering van horeca-activiteiten De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door 'gewone' niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom aangesloten bij de systematiek van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Ook voor horecabedrijven bieden de milieuregelgeving en de APV onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op deze regelgeving op de volgende vormen van hinder: geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving; (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk. Analoog aan de regeling voor 'gewone' bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden: indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën; onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid; uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar. De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten. Wanneer relevant wordt daar in de plantoelichting apart op ingegaan. Gehanteerde criteria Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten bieden de richtafstandenlijsten uit de VNG-publicatie 'bedrijven en milieuzonering' een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNGpublicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria: de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1; deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen2; de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt. Hierbij is voor categorie 1 een onderscheid gemaakt in oppervlakte om de verkeersaantrekkende werking van deze horeca-activiteiten in de categorisering op te nemen. Hierbij wordt uitgegaan van het vloeroppervlak van de betreffende horeca-activiteiten3.
1
Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV. Uitgangspunt bij de Staat van Horeca-activiteiten is de openingstijden die een horeca-activiteit, mede gelet op de aard van de omgeving, normaal gesproken nodig heeft om te kunnen functioneren. 2 Ruimtelijk relevant is bovendien dat deze gebruikelijke openingstijden in het algemeen kunnen verschillen per gebied (horeca bij klein winkelcentrum in woonwijk versus horeca in centrumgebied/uitgaansgebied) 3 Dat wil zeggen de totale bebouwde ruimte (inclusief opslag- en overige dienstruimten) en de totale onbebouwde ruimte inclusief terras voor zover deze binnen de horecabestemming is gelegen.
Categorieën van horeca-activiteiten Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën): 1. 'lichte horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend en in hoofdzaak etenswaren en maaltijden verstrekken. Zij veroorzaken hierdoor slechts beperkte hinder voor omwonenden: restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in rustige woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden vindt mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats; In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen; 1b. overige lichte horeca: restaurants, pensions en dergelijke; 1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere restaurants, grotere hotels; 2. 'middelzware horeca': Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook deels 's nachts geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen. Het kunnen ook bedrijven uit categorie 1 zijn die gelet op hun locatie en de aard van hun omgeving delen van de nacht geopend zijn, bijvoorbeeld een snackbar in een centrumgebied; 3. 'zware horeca': Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden. Bij de verschillende horecabedrijven zijn de activiteiten die in hoofdzaak worden uitgevoerd richtinggevend voor de categorie-indeling: de hoofdfunctie van het bedrijf wordt ingedeeld met behulp van de Staat van Horeca-activiteiten. Ondergeschikte functies maken onderdeel uit van de hoofdactiviteit en worden niet bij de categorie-indeling betrokken. Zo is het verhuur van ruimtes/zalen bij een café een ondergeschikte activiteit die niet tot andere milieuhinder leidt: voor die ruimtes gelden dezelfde openingstijden als bij de hoofdactiviteit en deze ruimtes zijn in het algemeen beperkt in aantal en omvang. Voor hotels met bar geldt dat de bar in het algemeen een ondergeschikte activiteit betreft die bedoeld is als service richting hotelgasten: een dergelijke activiteit zal in het algemeen geen andere bezoekers aantrekken en leidt als ondergeschikte functie niet tot relevant andere milieueffecten. Flexibiliteit De Staat van Horeca-activiteiten blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door horeca-activiteiten in te schatten. De lijst van activiteiten is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In het betreffende artikel van de planregels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de Staat van Horeca-activiteiten en een dergelijk bedrijf één categorie lager kan indelen. Dit betekent bijvoorbeeld van categorie 3 naar 2. Bij categorie 1, met een onderverdeling in subcategorieën, wordt daarbij bedoeld dat een omgevingsvergunning tot de laagste subcategorie mogelijk is (dus van categorie 2 naar maximaal 1a, maar bijvoorbeeld ook van 1c naar 1b). Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient met name te worden getoetst aan het aspect geluidshinder. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten die zich aandienen, niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Wanneer deze bedrijven wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met volgens de bestemmingsregeling toegestane horecabedrijven kan voor de vestiging van deze bedrijven eveneens een omgevingsvergunning worden verleend.
Bijlage 6 Nota zienswijzen
72
Nota zienswijzen bestemmingsplan Centrum Zevenbergen 1
Inleiding
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Centrum Zevenbergen’ heeft van 19 maart 2015 tot en met 29 april 2015 ter inzage gelegen. In die periode zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Tevens is het bestemmingsplan digitaal verzonden aan de provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabantse Delta, Rijkswaterstaat, Regionale Brandweer en Gasunie. In deze nota zijn de ingekomen zienswijzen beoordeeld en beantwoord. 2
Zienswijzen
2.1
Inleiding
Er zijn drie zienswijzen binnen gekomen. Deze zienswijzen zijn ontvankelijk, omdat ze binnen de genoemde termijn zijn ingediend. In dit hoofdstuk zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Tevens is aangegeven in welke mate de zienswijze tot een aanpassing leidt van het ontwerpbestemmingsplan. 2.2
Brabantse Waard, Postbus 10, 4760 AA Zevenbergen
Samenvatting De onderdoorgang naar het achterterrein ter plaatse van de Stationsstraat 35 t/m 39C is niet opgenomen in het bestemmingsplan. Beantwoording In het oude bestemmingsplan ‘Stationsstraat’ is een aanduiding ‘onderdoorgang’ opgenomen. Per abuis is dit niet overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan Centrum Zevenbergen. De aanduiding 'onderdoorgang’ wordt alsnog opgenomen op verbeelding. In de regeling van de onderdoorgang zoals opgenomen in artikel 16.2.2 onder g wordt de minimale hoogtemaat van een onderdoorgang verwijderd. Hiermee worden de regelingen voor onderdoorgangen eenduidig geregeld. Conclusie Deze zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. 2.3
A. Broeders en K. Lauwen, Rozenhof 11 4793 JA Fijnaart en Fam. Broeders Langenoordstraat 111, 4761 DL Zevenbergen
Samenvatting Gevraagd wordt om een afwijkingsbevoegdheid op te nemen om bijgebouwen om te zetten in een woning. Deze mogelijkheid is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Beantwoording De regeling voor de bestemming Wonen is opgenomen op basis van de Moerdijkse standaard, waarin een dergelijke afwijkingsbevoegdheid niet is opgenomen. Gelet op de gewenste afstemming op en inpassing in het omringende stedenbouwkundig kader (bijvoorbeeld ten aanzien van verkeer, parkeren en cultuurhistorie) en de financiële en juridische complicaties (bijvoorbeeld afstemming met gemeentelijk woningbouwprogramma) is een dergelijke ontwikkeling alleen mogelijk via een afzonderlijke planologische procedure. Conclusie Deze zienswijze leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.
2.4
BMD Advies namens KPN BV, Ebweg 18, 2991 LT Barendrecht
Samenvatting
Gevraagd wordt om de bouwhoogte van de bestaande zendmast (exclusief topbuis) van KPN van 20 m naar 37,3 m aan te passen, gelet op de bestaande hoogte.
Gevraagd wordt of de aanduiding ‘nutsvoorziening’, zoals opgenomen op de betreffende inrichting, in voldoende mate de aanwezige bedrijfsactiviteiten ondervangt.
Beantwoording
De in 1983 vergunde zendmast wordt overeenkomstig de huidige bouwhoogte opgenomen. Dit betekent dat de bouwhoogte zoals opgenomen in artikel 3.2 onder k wordt gewijzigd in 37,3 meter.
De aanduiding ‘nutsvoorziening’ in combinatie met de begripsomschrijving (artikel 1.54) voorziet in de continuering van de aanwezige bedrijfsactiviteiten, ongeacht uit welke milieucategorie de activiteiten bestaan. Het opnemen van een milieucategorie zou daarmee uitsluitend beperkend werken voor de bedrijfsvoering.
Conclusie Deze zienswijze leidt deels tot aanpassing van het bestemmingsplan. 3
Ambtshalve wijzigingen
3.1
Inleiding
Naast de wijzigingen als gevolg van de beantwoording van de zienswijzen zijn nog enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Dit zijn vooral wijzigingen met als doel het bestemmingsplan beter leesbaar te maken en nog kleine omissies recht te zetten. 3.2
Wijzigingen
Regels
De Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen als bijlage bij de regels verwijst voor wat betreft de bedrijfsactiviteiten naar SBI-codes uit 1993. Aangesloten wordt bij de meest recente gemeentelijke standaard voor de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SBI-codes 2008). De lijst wordt in zijn geheel vervangen.
In de Staat van Horeca-activiteiten, zoals opgenomen als bijlage 2 bij de planregels wordt op enkele ondergeschikte onderdelen tekstueel gewijzigd.
In de bestemming Centrum wordt de regeling voor de hoogtemaat voor bijbehorende bouwwerken (artikel 4.2.1 onder h) gewijzigd in 5 meter. Dit in overeenstemming met de Moerdijkse standaard en de regeling uit het geldende bestemmingsplan. Deze regeling wordt tevens toegevoegd aan de bestemming Gemend – 1 (artikel 5.2.1 onder h).
In artikel 4.4.2 en artikel 5.4.2 onder g wordt ter verduidelijking de tekst ‘per woning’ geschrapt, om eventuele verwarring met het begrip ‘aantal wooneenheden’, zoals opgenomen in de aanhef van de betreffende artikelen te voorkomen.
In artikel 5.3 (onder d) wordt de uitsterfconstructie voor detailhandel overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
Toelichting
Door de Brandweer (Midden- en West-Brabant, sector Risicobeheersing) is advies uitgebracht inzake artikel 13, lid 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het advies heeft geen ruimtelijke implicaties en leidt niet tot een aanpassing van het bestemmingsplan. Het advies (30 april 2015) wordt opgenomen als bijlage bij de toelichting.
Enkele tekstuele wijzigingen worden doorgevoerd in paragraaf 4.3.2 onder Artikel 4 Centrum en Artikel 5 Gemengd - 1 en Artikel 6 Gemengd – 2 om de tekst in overeenstemming te brengen met de planregels.
De volgende tekst wordt opgenomen in paragraaf 4.3.2. onder Artikel 5 Gemengd – 1 en Artikel 6 Gemengd - 2: in de bestemming Gemengd - 1 is de functie detailhandel slechts toegestaan op de bestaande locaties; indien deze functies eenmaal op de betreffende locatie is verdwenen en omgezet naar een andere functie, dan is het wederom terugomzetten naar detailhandel niet meer toegestaan (uitsterfconstructie).
Verbeelding De planbegrenzing project Haven-Markt (ter hoogte van Zuidhaven/Roode Vaart) is aangepast. Het plangebied wordt daarmee in overeenstemming gebracht.
76
Regels
77
78
Hoofdstuk 1 Artikel 1
Inleidende regels
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
plan
het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen' van de gemeente Moerdijk. 1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1709.CentrumZevenbergen-BP40 met de bijbehorende regels en bijlage. 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6
aan-huis-verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.7
afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is. 1.8
archeologische waarden
alle vóór tenminste zestig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. 1.9
archeologisch onderzoek
onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarde van een locatie, verricht en gerapporteerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) (of diens rechtsopvolger), uitgevoerd door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 1.10
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
79
1.11
bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel/bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. 1.12
bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen van, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen. 1.13
bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door(het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. 1.14
bestaande afstands-, hoogte-, inhoud- en oppervlakte maten
afstands-, hoogte-, inhoud- en oppervlakte maten, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.15
bestaande gebouwen
gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet. 1.16
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.17
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.18
Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.19
bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten. 1.20
bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak. 1.21
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. 1.22
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
80
1.23
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is. 1.24
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.25
bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel. 1.26
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.27
bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.28
bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. 1.29
café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, indien en zover de activiteiten behoren tot categorie 1 horeca-activiteiten. 1.30
consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. 1.31
cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid. 1.32
dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst. 1.33
dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.
81
1.34
dansschool
een inrichting waarin voorzieningen aanwezig zijn voor het in besloten ruimte dansen en het geven van onderricht daarin, zonder dat zalen worden verhuurd en zonder dat gelegenheid wordt geboden voor het houden van feesten en niet bij het dansonderricht behorende muziek-/dansevenementen. 1.35
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg. 1.36
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.37
detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, artikelen voor inrichting van tuinen, grove bouwmaterialen, meubels, keukens en sanitair. 1.38
dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, en bankfilialen. 1.39
discotheek of dancing
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en andere daarmee vergelijkbare evenementen. 1.40
evenemententerrein
een op de verbeelding aangegeven terrein ten behoeve van evenementen als bedoeld in Afdeling 2 van Hoofdstuk 2 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Moerdijk. 1.41
erf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw, 1 meter gelegen achter de denkbeeldige lijn in het verlengde van de lijn van het bouwvlak waar de voorgevel van het hoofdgebouw aan ligt, voorzover deze gronden gelegen zijn buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw. 1.42
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.43
geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
82
1.44
geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld; 1.45
grens gezoneerd industrieterrein
grens van het terrein waarvoor een zone industrielawaai geldt, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. 1.46
grens zone industrielawaai
grens van de zone, zoals bedoeld in artikel 40 en artikel 41, leden 1 en 2, van de Wet geluidhinder. 1.47
grootschalige detailhandel
detailhandel van meer dan 1.500 m² bruto vloeroppervlak per winkel. 1.48
hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. 1.49
hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse, indien en voorzover de activiteiten behoren tot categorie 1 horeca-activiteiten. 1.50
kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen discipline, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. 1.51
kap
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw, voor ten minste 2/3 deel bestaande uit een dakconstructie van schuin, bol of hol naar elkaar toelopende dakvlakken, dan wel een dakconstructie van een naar één zijde schuin, bol of hol toelopend dakvlak. 1.52
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.53
NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
83
1.54
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.55
ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca). 1.56
overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.57
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.58
pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is. 1.59
peil
a. voor gebouwen binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 1.60
professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. 1.61
raamprostitutie
prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de (openbare) weg wordt aangeboden. 1.62
relatie
ter plaatse van de aanduiding 'relatie' wordt de verbinding aangegeven tussen twee daaraan toegekende aanduidingen en waarmee die aanduidingsvlakken één vlak vormen; 1.63
restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken, indien en zover de activiteiten behoren tot categorie 1 horeca-activiteiten. 1.64
seksinrichting
het bedrijfsmatig – of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt – gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een voertuig, verrichten van seksuele handelingen.
84
1.65
sportvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van de beoefening van sport, zoals sportvelden en sportterreinen, en daarmee gelijk te stellen voorzieningen; 1.66
staat van bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'Bedrijventerrein' die als Bijlage 1 onderdeel uitmaakt van deze regels. 1.67
staat van horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die als Bijlage 2 onderdeel uitmaakt van deze regels. 1.68
verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten. 1.69
verbeelding
a. analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan “Centrum Zevenbergen”, bestaande uit één kaartblad met het nummer NL.IMRO.1709.CentrumZevenbergen-BP40. b. digitale verbeelding: een verbeelding van het bestemmingsplan “Centrum Zevenbergen”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het NL.IMRO.1709.CentrumZevenbergen-BP40. 1.70
voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of ''uitstraling'' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.71
vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning. 1.72
woning
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. 1.73
zonegrens industrielawaai
grens van de zone ex artikel 53 juncto 61 van de Wet geluidhinder.
85
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.3
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren. 2.4
vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580. 2.5
dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.6
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
86
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven tot en met categorie 2 zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg': een verkooppunt voor motorbrandstoffen, exclusief lpg, met daarbij behorende detailhandel en een autowasstraat; c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', uitsluitend nutsvoorzieningen; d. een zendmast, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie'; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals: 1. tuinen, erven, verhardingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen; 2. ondergeschikte en niet-zelfstandige productiegebonden detailhandel; 3. ondergeschikte en niet-zelfstandige kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten. 3.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mag worden gebouwd; b. gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; c. nieuwvestiging van bedrijven is toegestaan voorzover de kavelgrootte minimaal 1000 m² en maximaal 5000 m² bedraagt. Wanneer bestaande bedrijven willen uitbreiden, geldt dat dezelfde minimale en maximale kavel aangehouden moet worden als bij nieuwvestiging, met dien verstande dat bedrijven, waarvan de bestaande kavelgrootte reeds groter is dan 5000 m², mogen worden uitgebreid met 15%; d. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven; e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen en de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bouwhoogte en bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; f. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 5 meter; g. in afwijking van het bepaalde onder b is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 meter bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m² bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 1 meter bedraagt; h. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van het openbaar gebied bedraagt ten hoogste1 m; i. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 3 m; j. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 6 m; k. de bouwhoogte van een zendmast, ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' bedraagt ten hoogste 37,3 m; l. de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie, niet zijnde schotelantenne-installaties, bedraagt gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie ten hoogste 5 m; m. de bouwhoogte van schotelantenne-installaties bedraagt gemeten vanaf de voet van de schotelantenne-installatie ten hoogste 3 m;
87
n. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m. 3.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels: a. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage; b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 meter is op onbebouwde gronden niet toegestaan; c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan; d. geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen (Bevi-inrichtingen) zijn niet toegestaan; e. detailhandel is uitsluitend toegestaan voor zover het detailhandel betreft in goederen die ter plaatse zijn vervaardigd, die in het kader van de normale bedrijfsuitoefening worden verkocht of geleverd en die geen wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totale bedrijfsuitoefening; f. per bedrijf is maximaal 50% van het bedrijfsoppervlak toegestaan als kantoorvloeroppervlak, kantoorvloeroppervlak van meer dan 400 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan. 3.3.1
Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1: a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd; b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein" zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
88
Artikel 4 4.1
Centrum
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. indien het functies betreft die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen: 1. detailhandel; 2. dienstverlening; 3. horecabedrijven van categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten en overige bestaande horeca; 4. maatschappelijke voorzieingen; 5. culturele voorzieningen; 6. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt': een supermarkt; 7. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - opnamestudio': een opnamestudio; 8. opslag ten behoeve van bovengenoemde functies; b. indien het functies betreft die worden uitgeoefend op de verdiepingen van gebouwen: 1. kantoren; 2. opslag en/of sanitaire voorzieningen ten dienste van en in directe relatie met de onder a genoemde functies; c. wonen op de begane grond en de verdieping, met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 60 m², met dien verstande dat: 1. het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal; 2. de vloeroppervlakte bij onzelfstandige woonruimte ten minste 15 m² en bij zelfstandige woonruimte ten minste 60 m² bedraagt, of het bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 4.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: 4.2.1
Gebouwen
a. b. c. d.
op deze gronden mag worden gebouwd; gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; e. de diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 90% van het bouwperceel; g. in afwijking van het bepaalde onder b is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m2 bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer-Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt; h. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken achter het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 5 m.
89
4.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m. 4.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan; b. verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; c. detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan; 4.4
Afwijken van de gebruiksregels
4.4.1
Afwijkingen Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1: d. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 4.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 4.1 genoemd; e. om horecabedrijven toe te laten die niet in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 4.1 genoemd. 4.4.2
Wonen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 ten behoeve ten behoeve van een hoger aantal wooneenheden, mits: a. de woningbouw moet passen binnen de aan de gemeente Moerdijk toegewezen woningcontigentering en het door de gemeenteraad vastgestelde c.q. vast te stellen woningbouwprogramma; b. er dient te worden voldaan aan het gestelde bij en krachtens de Wet geluidhinder; c. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing is gewaarborgd; d. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld is gewaarborgd; e. geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; f. de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid zijn gewaarborgd; g. vaststaat dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen; h. de vloeroppervlakte bij zelfstandige woonruimte ten minste 60 m² bedraagt, of de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
90
Artikel 5 5.1
Gemengd - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. indien het functies betreft die worden uitgeoefend op de begane grondlaag van gebouwen: 1. dienstverlening en kantoren; 2. maatschappelijke en culturele voorzieningen; 3. ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum': een uitvaartcentrum; 4. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': detailhandel; 5. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1': horecabedrijven uit categorie 1 zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten; 6. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'; een supermarkt; 7. ter plaatse van de aanduiding 'fitnesscentrum': een fitnesscentrum; b. indien het functies betreft die worden uitgeoefend op de verdiepingen van gebouwen: 1. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': kantoren; 2. opslag en/of sanitaire voorzieningen ten dienste van en in directe relatie met de onder a genoemde functies; 3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1' zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten; een logiesaccomodatie op de verdieping op het perceel Zuidhaven 29/29a; een hotel op het perceel Kerkstraat 8; c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2': horecabedrijven tot en met categorie 2 zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten; met dien verstande dat: 1. op het perceel Kerkstraat 2 en 4 uitsluitend een speelautomatenhal is toegestaan; 2. op het perceel Zuidhaven 43 uitsluitend een poolbiljartcafé is toegestaan; d. wonen op de begane grond en de verdieping met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 60 m², waarbij geldt dat toegangen en bergingen ook op begane grond zijn toegestaan, met dien verstande dat: 1. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal; 2. de vloeroppervlakte bij onzelfstandige woonruimte ten minste 15 m² en bij zelfstandige woonruimte ten minste 60 m² bedraagt, of de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 5.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: 5.2.1
Gebouwen
a. b. c. d.
op deze gronden mag worden gebouwd; gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; de voorgevel wordt gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; e. de diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte; f. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 50% van het bouwperceel; g. in afwijking van het bepaalde onder b is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere
91
ondergeschikte bouwdelen van gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m2 bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer - Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt; h. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken achter het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 5 m. 5.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m. 5.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. b. c. d.
opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan; verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan; detailhandel in volumineuze goederen en grootschalige detailhandel zijn niet toegestaan; indien de bestaande detailhandelsfunctie komt te vervallen en wordt omgezet in een andere functie die ingevolge de bestemmingsomschrijving is toegestaan, dan is het daarna wederom terugbrengen van de detailhandelsfunctie niet meer toegestaan.
5.4
Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1
Afwijkingen Horecacategorie
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1: a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 5.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 5.1 genoemd; b. om horecabedrijven toe te laten die niet in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 5.1 genoemd. 5.4.2
Wonen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van een hoger aantal wooneenheden, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de woningbouw moet passen binnen de aan de gemeente Moerdijk toegewezen woningcontigentering en het door de gemeenteraad vastgestelde c.q. vast te stellen woningbouwprogramma; b. er dient te worden voldaan aan het gestelde bij en krachtens de Wet geluidhinder; c. een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing is gewaarborgd; d. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld is gewaarborgd; e. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; f. de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid zijn gewaarborgd; g. vaststaat dat wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
92
Artikel 6 6.1
Gemengd - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. detailhandel, dienstverlening en horecabedrijven van categorie 1a, 1b en 1,c zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten ; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen; 6.2
Bouwregels
6.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. b. c. d.
op deze gronden mag worden gebouwd; gebouwen worden gebouwd in een bouwvlak; het bouwvlak mag volledig worden bebouwd; de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' mogen ten hoogste 3 bouwlagen worden gerealiseerd; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' mogen ten hoogste 6 bouwlagen worden gerealiseerd; g. indien het wonen plaatsvindt op de 2e tot en met de 6e bouwlaag mag het aantal woningen ten hoogste 30 bedragen; h. indien het wonen plaatsvindt op de 3e tot en met de 6e bouwlaag mag het aantal woningen ten hoogste 21 bedragen; 6.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m. 6.3
Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het parkeren, met dien verstande dat de volgens de bestemming toegelaten bebouwing, waarbij gelet op de omvang of functie daarvan ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van auto's, alleen is toegestaan indien uit de aanvraag om omgevingsvergunning blijkt dat voldaan wordt aan de parkeernormen zoals deze zijn opgenomen in het Parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010-2013. 6.4
Afwijken van de parkeernormen
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 voor zover het de parkeernormen betreft, ten behoeve van de verlaging van deze norm indien de aanvrager kan aantonen met een beperkter aantal parkeerplaatsen te kunnen volstaan dan volgens de norm verplicht zou zijn en dit niet leidt tot een toename van de parkeerdruk in de omgeving. 6.5
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels: a. ter plaatse van de eerste bouwlaag zijn uitsluitend commerciële functies toegestaan;
93
b. ter plaatse van de tweede bouwlaag zijn of uitsluitend commerciële functies toegestaan of uitsluitend wonen; c. ter plaatse van de derde tot en met de zesde bouwlaag is uitsluitend wonen toegestaan.
94
Artikel 7 7.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, water, bruggen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden; b. opritten; c. nutsvoorzieningen. 7.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. b. c. d.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 8 m; de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m; de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
95
Artikel 8 8.1
Horeca
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1': horecabedrijven van categorie 1a, 1b en 1,c zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten; b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 3': horecabedrijven tot en met categorie 3 zoals beschreven in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten ; c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen': wonen op de 3de tot en met 6de bouwlaag, met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 60 m²; d. wonen ten behoeve van het horecabedrijf, met aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de betrokken woning met een maximum van 60 m², met dien verstande dat: 1. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal; 2. de vloeroppervlakte bij onzelfstandige woonruimte ten minste 15 m² en bij zelfstandige woonruimte ten minste 60 m² bedraagt, of de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan; e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen. 8.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mag worden gebouwd; b. gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen en de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bouwhoogte en bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 90% van het bouwperceel; e. in afwijking van het bepaalde onder b is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m2 bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer-Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt; f. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; g. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; h. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m. 8.3
Afwijken van de gebruiksregels
8.3.1
Afwijkingen Staat van Horeca-activiteiten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1: a. om horecabedrijven toe te laten in één categorie hoger dan in lid 8.1 genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of de bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën zoals in lid 8.1
96
genoemd; b. om horecabedrijven toe te laten die niet in Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken horecabedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de horecacategorieën, zoals in lid 8.1 genoemd.
97
Artikel 9 9.1
Kantoor
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. kantoren; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 9.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mag worden gebouwd; b. gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen en de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bouwhoogte en bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 90% van het bouwperceel; e. in afwijking van het bepaalde onder b is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m2 bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer-Verblijfsgebied ten minste 1 m bedraagt; f. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; g. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; h. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m.
98
Artikel 10 10.1
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen inzake bibliotheken, jeugd- en kinderopvang, onderwijs, openbare dienstverlening en verenigingsleven; b. voorzieningen inzake gezondheidszorg; c. zorgwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'; d. ter plaatse van de aanduiding 'religie': een faciliteit voor levensbeschouwelijke activiteiten en/of religieuze bijeenkomsten; e. bij deze voorzieningen behorende ondergeschikte horeca; f. wonen in een dienstwoning, met dien verstande dat: 1. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal; 2. de vloeroppervlakte bij onzelfstandige woonruimte ten minste 15 m² en bij zelfstandige woonruimte ten minste 60 m² bedraagt, of de bestaande oppervlakte op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan; g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 10.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mag worden gebouwd; b. de gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen en de maximale bouwhoogte van gebouwen bedraagt per bouwperceel ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m), maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bouwhoogte en bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; e. in afwijking van het bepaalde onder a zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan met inachtneming van de volgende regels: 1. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt per bestemmingsvlak niet meer dan 100 m²; 2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m; f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbouwing' is een overbouwing over de ter plaatse aanwezige waterloop toegestaan; g. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; h. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; i. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 4 m.
99
Artikel 11 11.1
Sport
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. sportvoorzieningen; b. bij deze voorzieningen behorende ondergeschikte horeca; c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals (ontsluitings)wegen, groen, water, nutsvoorzieningen, lichtmasten, dug-outs en parkeervoorzieningen. 11.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: 11.2.1 Gebouwen a. op deze gronden mag worden gebouwd; b. de gebouwen worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. in afwijking van het bepaalde onder b zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan met inachtneming van de volgende regels: 1. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt per bestemmingsvlak niet meer dan 100 m²; 2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m. 11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op ten minste 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 20 m; b. de bouwhoogte van ballenvangers bedraagt ten hoogste 7 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 m.
100
Artikel 12 12.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen; b. parkeervoorzieningen. 12.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. in afwijking van het bepaalde onder a is de bouw van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw toegestaan, waarbij geldt dat: 1. de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt; 2. het oppervlak ten hoogste 6 m² bedraagt; 3. de afstand tot de begrenzing met de bestemming Verkeer of Verkeer-Verblijfsgebied ten minste 1 meter bedraagt; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel en het verlengde daarvan bedraagt ten hoogste 1 meter; d. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
101
Artikel 13 13.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook (opstelstroken en busstroken daaronder niet begrepen); b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen en parkeervoorzieningen. 13.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. het bouwen van gebouwen is niet toegestaan; c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt niet meer dan 3 m.
102
Artikel 14 14.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen, alsmede voor terrassen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groen, water, reclame-uitingen, speeltoestellen en parkeervoorzieningen. 14.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting bedraagt ten hoogste 5 meter.
103
Artikel 15 15.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. water ten behoeve van de waterhuishouding; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, waaronder bruggen, beschoeiingen, kades en steigers; 15.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 3 m.
104
Artikel 16 16.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen; b. aan-huis-verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 60 m²; c. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': dienstverlening; d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf': bedrijven zoals aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan; e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': kantoren; f. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': opslag; g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garages en bergingen': garages en bergingen ten behoeve van de woningen; h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen. 16.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 16.2.1 Hoofdgebouwen a. hoofdgebouwen worden gebouwd in een bouwvlak; b. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven; c. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan aanwezig ten tijde van vaststelling van dit plan, met dien verstande ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woningen als maximum geldt en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie', waarvoor geldt dat maximaal 36 woningen mogen worden gebouwd; d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden de woningen gestapeld gebouwd, met dien verstande dat tevens grondgebonden woningen mogelijk zijn; e. het bestaande aantal bouwlagen, zoals gebouwd of wordt gebouwd ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan, mag niet worden uitgebreid, met dien verstande ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' het aangegeven aantal bouwlagen als maximum geldt; f. de totale oppervlakte van gebouwen per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwperceel; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel; g. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag ten hoogste 1 onderdoorgang worden gerealiseerd. 16.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen a. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,35 m; b. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 6 m; c. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; d. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen en overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m; e. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelegen buiten het bouwvlak, bedraagt ten hoogste 50 % van het erf met een maximum van 90 m².
105
16.2.3 Garages en bergingen Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garages en bergingen' mogen uitsluitend garages en bergingen worden gebouwd, waarbij per garage en bergplaats geldt dat: a. de breedte ten hoogste 3 m bedraagt; b. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt. 16.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op minder dan 1 m afstand van openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1 meter; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m. 16.2.5 Geluid Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - geluid' geldt dat: a. voor zover de berekende geluidbelasting op de gevel per waarneemhoogte, zoals vermeld in het van toepassing zijnde vastgestelde Besluit Hogere Waarden, de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai (respectievelijk 48 dB, 55 dB en 50 dB(A)) met meer dan 3 dB wordt overschreden dienen de betreffende woningen te zijn voorzien van: 1. ten minste één geluidluwe gevel; 2. ten minste één slaapkamer gesitueerd aan de zijde van de geluidsluwe gevel; b. voor zover de berekende geluidbelasting op de gevel per waarneemhoogte, zoals vermeld in het van toepassing zijnde vastgestelde Besluit Hogere Waarden, de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai (respectievelijk 48 dB, 55 dB en 50 dB(A)) wordt overschreden, dient indien een woning beschikt over één of meerdere buitenruimtes, bij ten minste één buitenruimte het geluidsniveau niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan de betreffende voorkeursgrenswaarde. 16.3
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik en het laten gebruiken van gronden en bouwwerken geldt de volgende regel: a. gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
106
Artikel 17 17.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding. 17.2
Bouwregels
Op deze gronden mag gebouwd worden en gelden de volgende regels: a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. 17.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 17.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 17.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d. het indrijven van voorwerpen in de bodem; e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren. 17.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 17.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 17.3 bedoeld; b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan. 17.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 17.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
107
Artikel 18 18.1
Waarde - Archeologie 3
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. 18.2
Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin: a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 18.2.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 18.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 50 m²; b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 18.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen a. Indien uit het in lid 3.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE) 18.2.4 Archeologisch rapport Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 18.2.5 Advies Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
108
18.3 van
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
18.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm; b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 50 m² en dieper dan 30 cm; c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting; d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm; e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm. 18.3.2 Uitzondering Het bepaalde in lid 18.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie; e. b op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; 18.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 50 m² en niet dieper gaat dan 30 cm onder maaiveld. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft. 18.4.1 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
109
a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden mdoor een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA. 18.4.2 Beoordelingscriteria Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wordt er ten behoeve van de beoordeling van het archeologisch onderzoeksrapport en het ruimtelijk plan advies ingewonnen bij de deskundige van de bevoegde overheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. 18.4.3 Voorwaarden omgevingsvergunning Indien uit het in lid 3.3.4 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 18.5
Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 3' (Stadskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien: 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
110
Artikel 19 19.1
Waarde - Archeologie 4
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4' (Dorpskernen) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. 19.2
Bouwregels
19.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin: a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 19.2.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 19.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 90 m²; b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; 19.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen a. Indien uit het in lid 19.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 19.2.4 Archeologisch rapport Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 19.2.5 Advies Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
111
19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 19.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 90 m² en dieper dan 30 cm; c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting; d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm; e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 90 m² en dieper dan 30 cm. 19.3.2 Uitzondering Het bepaalde in lid 19.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie; e. b op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; 19.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
19.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 4' (Dorpskernen) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 90 m² en niet dieper gaat dan 30 cm onder maaiveld. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
112
19.4.2 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA. 19.4.3 Beoordelingscriteria Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wordt er ten behoeve van de beoordeling van het archeologisch onderzoeksrapport en het ruimtelijk plan advies ingewonnen bij de deskundige van de bevoegde overheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. 19.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning Indien uit het in lid 19.4.2 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 19.5
Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4'(Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 4' (Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien: 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
113
Artikel 20 20.1
Waarde - Archeologie 5
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5' (Gebieden met een hoge archeologische verwachtingen)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. 20.2
Bouwregels
20.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin: a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 20.2.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 5.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 50 cm over een oppervlakte groter dan 100 m²; b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; 20.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE) 20.2.4 Archeologisch rapport Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 20.2.5 Advies Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
114
20.3 van
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
20.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm; b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 100 m² en dieper dan 50 cm; c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting; d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm; e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 50 cm. 20.3.2 Uitzondering Het bepaalde in lid 20.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning; d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie; e. b op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; 20.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
20.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden a. Het is verboden voor de ‘Waarde - Archeologie 5' (Gebieden met een hoge archeologische verwachtingen) aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 100 m² en niet dieper gaat dan 50 cm onder maaiveld. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
115
20.4.2 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA. 20.4.3 Beoordelingscriteria Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wordt er ten behoeve van de beoordeling van het archeologisch onderzoeksrapport en het ruimtelijk plan advies ingewonnen bij de deskundige van de bevoegde overheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. 20.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning Indien uit het in lid 20.4.2 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 20.5
Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5'(Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor ‘Waarde - Archeologie 5' (Dorpskernen) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien: 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
116
Artikel 21 21.1
Waarde - Archeologie 7
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting DEKZAND) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden. 21.2
Bouwregels
21.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport, goedgekeurd door het bevoegd gezag, worden overgelegd waarin: a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, of is vastgesteld dat deze niet aanwezig zijn; en b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. 21.2.2 Uitzonderingen Het bepaalde in lid 21.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 200 cm over een oppervlakte groter dan 250 m²; b. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 200 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst; 21.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen a. Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen: b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; c. de verplichting tot het doen van opgravingen; d. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE) 21.2.4 Archeologisch rapport Indien het bevoegd gezag niet beschikt over een voor de beoordeling van de aanvraag toereikend archeologisch onderzoek voor de gronden waarop een aanvraag om bouwvergunning wordt gedaan, dient de aanvrager ten behoeve van de beoordeling van archeologische waarden van de gronden een archeologisch rapport te overleggen dat voldoet aan de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). 21.2.5 Advies Bij de beoordeling van het archeologisch onderzoek laat het bevoegd gezag zich adviseren door een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk.
117
21.3 van
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
21.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist: a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen, en waterpartijen en het verwijderen van bestaande funderingen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur (woelen, diepploegen) en het aanbrengen van heipalen met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm; het wijzigen van de waterhuishouding, zoals draineren en het uitdiepen, graven en/of verleggen van waterlopen over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm; b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen 250 m² en dieper dan 200 cm; c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting; d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm; e. het verlagen van het waterpeil over een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 200 cm. 21.3.2 Uitzondering Het bepaalde in lid 21.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die: a. het normale onderhoud betreffen waarbij niet dieper gegraven wordt dan de reeds uitgegraven diepte; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunnin'; d. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie; e. b op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; 21.4
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
21.4.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden a. Het is verboden voor de ‘Archeologisch beleidsgebied 7 (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting DEKZAND)’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning voor het slopen van een bouwwerk, de aanwezige bouwwerken te slopen in de op oppervlakte en diepte meer bedraagt dan 250 m2 en niet dieper gaat dan 200 cm onder maaiveld. b. Aan de sloopvergunning kan in ieder geval de voorwaarde worden gesteld dat de sloop wordt begeleidt door een gekwalificeerde deskundige (zijnde een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning). Hiervoor is een door de door (de deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg, zijn de Regioarcheoloog, van) het bevoegd gezag schriftelijk goedgekeurd Programma van Eisen vereist dat is opgesteld conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). c. Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarden worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de sloopvergunning. d. De vergunning kan niet worden verleend indien blijkt dat de sloop een onevenredige aantasting van de archeologische waarden van de gronden tot gevolg heeft.
118
21.4.2 Toelaatbaarheid De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien: a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden kunnen worden verstoord: 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg conform de vigerende KNA. 21.4.3 Beoordelingscriteria Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wordt er ten behoeve van de beoordeling van het archeologisch onderzoeksrapport en het ruimtelijk plan advies ingewonnen bij de deskundige van de bevoegde overheid conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie-KNA, vastgesteld door Burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk. 21.4.4 Voorwaarden omgevingsvergunning Indien uit het in lid 21.4.2 genoemde archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een vergunninghoudende partij, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet 1988 (incl. de RCE). 21.5
Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de als ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting DEKZAND) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in verdere bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als ‘Waarde - Archeologie 7' (Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting DEKZAND) aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien: 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden; 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
119
Artikel 22 22.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor voorzieningen ten behoeve van de waterkering. 22.2
Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 4 meter; c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid en gebruik gemaakt worden van de bestaande fundering. 22.2.1 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 onder c. indien de bij de bestemming behorende bouwregels in acht genomen worden en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. 22.2.2 Verbod Het is verboden op de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren: het ophogen van gronden, het dempen van watergangen; het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen. 22.2.3 Normaal onderhoud Het onder 22.2.2 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud en beheer betreffen. 22.2.4 Toelaatbaarheid Werken of werkzaamheden als bedoeld in 22.2.2 zijn slechts toelaatbaar, indien hiervoor, dan wel door daarvan direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen van de waterkering, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die functie niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
120
Hoofdstuk 3 Artikel 23
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
121
Artikel 24 24.1
Algemene bouwregels
Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande, afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
122
Artikel 25 25.1
Algemene gebruiksregels
Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering; b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering; c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting; d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen; e. het gebruik van schepen en andere vaartuigen voor bewoning.
123
Artikel 26 26.1
Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone - molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels: a. binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek; b. binnen een afstand van 100 tot 400 meter tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek; c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a, indien: 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing; 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden; d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2. 26.2
Geluidzone - industrie
In afwijking van hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' dat binnen deze zone geen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen zijn toegestaan, met uitzondering van woningen en andere geluidgevoelige gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn.
124
Artikel 27 27.1
Algemene afwijkingsregels
Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - afwijken van de regels voor overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot. Omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
125
Artikel 28 28.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 1 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 5% worden vergroot.
126
Artikel 29 29.1
Overige regels
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voorzover het betreft: a. b. c. d. e.
bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; brandweeringang; bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; de ruimte tussen bouwwerken; parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
29.2
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.
127
128
Hoofdstuk 4 Artikel 30 30.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 30.2
Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
129
Artikel 31
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Centrum Zevenbergen'.
130
Bijlagen bij regels
131
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
132
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
0 1 2 3 4 -
Akker-en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² KI-stations BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW
CATEGORIE
0 1 2 0 4 0 2 3 4 5 6
GROOTSTE AFSTAND
0150 016 016 016 016 016 0162 02 02
0 1 2 3 4 5 6 7
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) Tuinbouw: - bedrijfsgebouwen - kassen zonder verwarming - kassen met gasverwarming - champignonkwekerijen (algemeen) - champignonkwekerijen met mestfermentatie - bloembollendroog- en prepareerbedrijven - witlofkwekerijen (algemeen) Fokken en houden van rundvee Fokken en houden van overige graasdieren: - paardenfokkerijen - overige graasdieren Fokken en houden van pluimvee: - overig pluimvee Fokken en houden van overige dieren: - konijnen - huisdieren - maden, wormen e.d. - bijen - overige dieren
GEVAAR
0130 014 014 014 014 014 0142 02 02
-
GELUID
01 011, 012, 013 011, 012, 013, 016 011, 012, 013 011, 012, 013 011, 012, 013 0113 0113 0163 011 0141, 0142 0143, 0145 0143 0145 0147 0147 0149 0149 0149 0149 0149 0149
AFSTANDEN IN METERS
STOF
01 0111, 0113 0112 0112 0112 0112 0112 0112 0112 0112 0121 0122 0122 0122 0124 0124 0125 0125 0125 0125 0125 0125
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
10
10
30 C
10
30
2
10 10 10 30 100 30 30 100
10 10 10 10 10 10 10 30
30 30 30 30 30 30 30 30
C C C C C C C C
10 10 10 10 10 10 10 0
30 30 30 30 100 30 30 100
2 2 2 2 3.2 2 2 3.2
50 50
30 30
30 C 30 C
0 0
50 50
3.1 3.1
100
30
50 C
0
100 D 3.2
100 30 100 10 30
30 0 0 0 10
30 50 30 30 30
C C C C C
0 10 10 10 0
100 3.2 50 3.1 100 3.2 30 2 30 D 2
100
30
30 C
0
30 30 30 30 30
10 10 10 10 10
50 30 50 30 30 C
10 10 10 10 0
100
3.2
50 D 3.1 30 2 50 3.1 30 2 30 2
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
OMSCHRIJVING
101, 102
7 - loonslachterijen
151 152 152 152 1531 1531 1532, 1533 1532, 1533
108 102 102 102 1031 1031 1032, 1039 1032, 1039
8 0 5 6 0 2 0 1
CATEGORIE
151
GROOTSTE AFSTAND
032 032 08 08 089 06 08 0812 0893 10, 11 10, 11 101, 102 101, 102 101 101 101
GEVAAR
0502 0502 10 10 103 11 14 1421 144 15 15 151 151 151 151 151
VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN Zeevisserijbedrijven Binnenvisserijbedrijven 0 Vis- en schaaldierkwekerijen 1 - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven 2 - visteeltbedrijven - TURFWINNING Turfwinningbedrijven - WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT, E.D. 0 Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht): Zoutwinningbedrijven - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN 0 Slachterijen en overige vleesverwerking: 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
Bosbouwbedrijven
0
50
3.1
100 50
3.2 3.1
0 0
100 50
3.2 3.1
100 C
10
100
3.2
10
100 C
30
100
3.2
100 100 50 30
0 0 0 0
100 C 100 C 50 C 50
50 R 50 R 30 10
100 D 3.2 100 3.2 50 3.1 50 3.1
50
0
50
10
50
3.1
50
0
50
10
50
3.1
100 50
10 10
50 30
30 10
100 50
3.2 3.1
50
10
50
50 R
50
3.1
50
10
100
3.2
GELUID
021, 022, 024 03 03 0311 0312 032
STOF
020 05 05 0501.1 0501.2 0502
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
10
10
50
100 50
0 0
100 C 50 C
100 50
30 0
50 C 50 C
50
50
50
-
- vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m² Visverwerkingsbedrijven: - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² Aardappelprodukten fabrieken: - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² Groente- en fruitconservenfabrieken: - jam
100 C
50 R 10
10
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
1032, 1039 1032, 1039 1051 1051 1052 1052 1071 1071 1071 1072 10821
2 3 0 3 1 2 0 1 2
- groente algemeen - met koolsoorten Zuivelprodukten fabrieken: - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens - v.c. >= 7500 kg meel/week Banket, biscuit- en koekfabrieken 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
50 100
10 10
100 C 100 C
10 10
100 100
3.2 3.2
50 50 10
0 0 0
100 C 100 C 30
50 R 50 R 0
100 100 30
3.2 3.2 2
30 100 100
10 30 10
30 C 100 C 100 C
10 30 30
30 100 100
2 3.2 3.2
1584
10821
2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m²
100
30
50
30
100
3.2
1584 1584 1584 1585 1586 1586 1589.2 1589.2 1593 t/m 1595 1598 16 17 171 172 172 173 174, 175 176, 177 18 18
10821 10821 10821 1073 1083 1083 1089 1089 1102 t/m 1104 1107 12 13 131 132 132 133 139 139, 143 14 14
3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 5 - Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² Deegwarenfabrieken 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen: 2 - theepakkerijen 0 Soep- en soeparomafabrieken: 1 - zonder poederdrogen Vervaardiging van wijn, cider e.d. Mineraalwater- en frisdrankfabrieken - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels 0 Weven van textiel: 1 - aantal weefgetouwen < 50 Textielveredelingsbedrijven Vervaardiging van textielwaren Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
30 100 30 50
10 30 10 30
30 50 30 10
10 30 R 10 10
30 100 30 50
2 3.2 2 3.1
100
10
30
10
100
3.2
100 10 10
10 0 0
50 30 C 100
10 0 50 R
100 30 100
3.2 2 3.2
10
50
100
30
100
3.2
10 50 10 0
10 0 0 10
100 50 50 50
0 10 10 10
100 50 50 50
3.2 3.1 3.1 3.1
GELUID
STOF
1532, 1533 1532, 1533 1551 1551 1552 1552 1581 1581 1581 1582 1584
nummer
SBI-2008
GEUR
OMSCHRIJVING
SBI-1993
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
GELUID
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
141 141 142, 151 19 15 151 152 16 16101 16102 16102 1621 162 162 162902 17 17 1712 1712 172 17212 17212 58 58 581 1811 1812 18129 1814 1814 1813 1814 182
-
0 2 0 1
AFSTANDEN IN METERS
STOF
181 182 183 19 19 192 193 20 20 2010.1 2010.2 2010.2 202 203, 204, 205 203, 204, 205 205 21 21 2112 2112 212 2121.2 2121.2 22 22 221 2221 2222 2222.6 2223 2223 2224 2225 223
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
Vervaardiging kleding van leer Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
30 10 50
0 10 10
50 30 10
0 10 10
50 30 50
3.1 2 3.1
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) Schoenenfabrieken
50 50
10 10
30 50
10 10
50 D 3.1 50 3.1
0
50
100
50 R
100
3.2
10 100 0 0 10
30 30 30 30 10
50 100 100 50 30
10 10 0 0 0
50 100 100 50 30
3.1 3.2 3.2 3.1 2
50 30
30 30
50 C 100 C
30 R 30 R
50 100
3.1 3.2
30
30
100 C
30 R
100
3.2
0 30 30 10 0 30 30 30 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
10 100 C 100 30 10 30 10 30 10
0 10 10 0 0 0 10 10 0
10 1 100 3.2 100 3.2 30 2 10 1 30 2 30 2 30 D 2 10 1
nummer
SBI-1993
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Houtzagerijen Houtconserveringsbedrijven: - met zoutoplossingen Fineer- en plaatmaterialenfabrieken Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
- VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN 0 Papier- en kartonfabrieken: 1 - p.c. < 3 t/u Papier- en kartonwarenfabrieken 0 Golfkartonfabrieken: 1 - p.c. < 3 t/u - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Uitgeverijen (kantoren) Drukkerijen van dagbladen Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen A Grafische afwerking B Binderijen Grafische reproduktie en zetten Overige grafische aktiviteiten Reproduktiebedrijven opgenomen media
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
OMSCHRIJVING
- VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN 0 Glasfabrieken: 1 - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j Glasbewerkingsbedrijven 0 Aardewerkfabrieken: 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 0 Kalkzandsteenfabrieken: 1 - p.c. < 100.000 t/j Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 0 Betonmortelcentrales: 1 - p.c. < 100 t/u 0 Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:
CATEGORIE
23 231 231 231 232, 234 232, 234 232, 234 23612 23612 2362 2363, 2364 2363, 2364 2365, 2369
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN Farmaceutische produktenfabrieken: - formulering en afvullen geneesmiddelen - verbandmiddelenfabrieken Lijm- en plakmiddelenfabrieken: - zonder dierlijke grondstoffen Fotochemische produktenfabrieken A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken - VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven: 1 - vloeropp. < 100 m2 Rubber-artikelenfabrieken 0 Kunststofverwerkende bedrijven: 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen -
GROOTSTE AFSTAND
26 261 261 2615 262, 263 262, 263 262, 263 2661.2 2661.2 2662 2663, 2664 2663, 2664 2665, 2666
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN Smeeroliën- en vettenfabrieken
50
0
100
30 R
100
3.2
50 10
10 10
50 30
50 R 10
50 30
3.1 2
100 50 50
10 10 10
100 100 50
50 50 R 50 R
100 100 50
3.2 3.2 3.1
50 100
10 10
30 50
30 50 R
50 3.1 100 D 3.2
50
30
50
30
50
3.1
30 10
30 30
100 50
30 10
100 50
3.2 3.1
10 30
10 50
30 100
10 30
30 100
2 3.2
10 50
50 50
100 100
30 30
100 100
3.2 3.2
10
50
100
10
100
3.2
GEVAAR
A 0 1 2 0 1
GELUID
19 19 19202 20 20 2120 2120 2120 2052 2052 205902 205903 22 22 221102 221102 2219 222 222 23
STOF
23 23 2320.2 24 24 2442 2442 2442 2462 2462 2464 2466 25 25 2512 2512 2513 252 252 26
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
25, 31 251, 331 251, 331 251, 331 2529, 3311 255, 331 255, 331 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2561, 3311 2562, 3311 2562, 3311 259, 331 259, 331 259, 331
10
50
100
50 R
100
3.2
10 10 10
30 30 30
100 50 50
0 0 10
100 D 3.2 50 3.1 50 D 3.1
50
50
100
50
100 D 3.2
30 30
30 30
100 50
30 10
100 50
50 30
30 30
100 50
30 10
100 D 3.2 50 D 3.1
50 100 50 100 100 30 50 50 100 30 10 10
50 30 50 50 50 50 10 10 50 30 30 30
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 50
50 50 R 30 R 50 50 30 30 30 50 R 50 30 10
100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 100 50
3.2 D 3.2 D 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2 D 3.2 D 3.1
30 30
30 30
100 50
30 10
100 50
3.2 3.1
GEVAAR
28 281 281 281 2821 284 284 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2852 2852 287 287 287
- p.c. < 100 t/d Natuursteenbewerkingsbedrijven: - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² Slijp- en polijstmiddelen fabrieken B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): C Minerale produktenfabrieken n.e.g. - VERVAARDIGING VAN METALEN VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. - MACH./TRANSPORTMIDD.) 0 Constructiewerkplaatsen 1 - gesloten gebouw 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven: B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: 1 - algemeen 12 - lakspuiten en moffelen 2 - scoperen (opspuiten van zink) 3 - thermisch verzinken 4 - thermisch vertinnen 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 6 - anodiseren, eloxeren 7 - chemische oppervlaktebehandeling 8 - emailleren 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed) 1 Overige metaalbewerkende industrie 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 1 0 1 2
GELUID
2365, 2369 237 237 237 2391 2399 2399 24 24 25
AFSTANDEN IN METERS
STOF
2665, 2666 267 267 267 2681 2682 2682 27 27 28
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
3.2 3.1
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
OMSCHRIJVING
0 1 2 0 1 0
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie: - p.o. < 2.000 m2
30
30
100
30
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie
30
10
30
10
30
2
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH. Accumulatoren- en batterijenfabrieken Elektrotechnische industrie n.e.g.
100 30
30 10
100 30
50 10
100 30
3.2 2
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH. Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie Fabrieken voor gedrukte bedrading
30 50
0 10
50 50
30 30
30
0
30
0
30
10
100
30 100
30 50
50 30 30
- VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven Auto-onderdelenfabrieken -
-
CATEGORIE
30 301, 3315 301, 3315 301, 3315 302, 317 302, 317 303, 3316 309 3099 31
-
GROOTSTE AFSTAND
35 351 351 351 352 352 353 354 355 36
GEVAAR
0 1 A -
GELUID
27, 28, 33 27, 28, 33 27, 28, 33 27, 28, 33 26, 28, 33 26, 28, 33 26, 28, 33 26, 27, 33 26, 27, 33 272 293 26, 33 26, 33 261, 263, 264, 331 2612 26, 32, 33 26, 32, 33 26, 32, 33 29 29 291 293 30
STOF
29 29 29 29 30 30 30 31 31 314 316 32 32 321 t/m 323 3210 33 33 33 34 34 341 343 35
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: - houten schepen - kunststof schepen Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: - algemeen Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: Rijwiel- en motorrijwielfabrieken Transportmiddelenindustrie n.e.g.
100 D 3.2
50 D 3.1 50 3.1
30
2
30 R
100
3.2
50 100
10 50 R
50 100
3.1 3.2
30
100
30
100
3.2
10 30
100 100
30 R 30
100 3.2 100 D 3.2
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 35 36 36 36 36 36 36
GEVAAR
40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 40 41 41 41 41 41 41
- VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. 1 Meubelfabrieken 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sportartikelenfabrieken Speelgoedartikelenfabrieken Sociale werkvoorziening Vervaardiging van overige goederen n.e.g. - PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER B0 bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen B1 voedingsindustrie B2 - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: C1 - < 10 MVA C2 - 10 - 100 MVA C3 - 100 - 200 MVA D0 Gasdistributiebedrijven: D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C D5 - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: E1 - stadsverwarming E2 - blokverwarming F0 windmolens: F1 - wiekdiameter 20 m - WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER A0 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: B1 - < 1 MW
GELUID
31 310 9524 321 322 323 324 32991 32999 38 35 35
AFSTANDEN IN METERS
STOF
36 361 361 362 363 364 365 3663.1 3663.2 37 40 40
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
50 0 30 30 30 30 0 30
50 10 10 10 10 10 30 10
100 10 10 30 50 50 30 50
30 0 10 10 30 30 0 30
100 D 3.2 10 1 30 2 30 2 50 3.1 50 3.1 30 2 50 D 3.1
100 50
50 50
100 100
30 R 30 R
100 100
3.2 3.2
0 0 0
0 0 0
30 C 50 C 100 C
10 30 50
30 50 100
2 3.1 3.2
0 0 0
0 0 0
10 C 30 C 50 C
10 30 50
1 2 3.1
30 10
10 0
100 C 30 C
50 10
100 30
3.2 2
0
0
100 C
30
100
3.2
10
0
50 C
30
50
3.1
0
0
30 C
10
30
2
10 10 50 R
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) Autoplaatwerkerijen Autobeklederijen Autospuitinrichtingen Autowasserijen Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires Benzineservisestations: - met LPG < 1000 m3/jr - zonder LPG
0 2 3 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Handelsbemiddeling (kantoren) 0 Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders Grth in bloemen en planten Grth in levende dieren Grth in huiden, vellen en leder Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën Grth in dranken Grth in tabaksprodukten Grth in suiker, chocolade en suikerwerk Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen Grth in overige consumentenartikelen
CATEGORIE
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
GROOTSTE AFSTAND
A B C
- 1 - 15 MW
GEVAAR
B2 0 1 2 3 -
100 C
10
100
3.2
30 30 30 10
100 50 50 30
10 10 10 10
100 50 50 30
3.2 3.1 3.1 2
10 10 10 0 50 10 0
0 10 30 0 30 0 0
30 100 100 10 30 30 30
10 10 10 10 30 R 0 10
30 100 100 10 50 30 30
2 3.2 3.2 1 3.1 2 2
30 30
0 0
30 30
50 R 10
50 30
3.1 2
0 30 10 50 50 30 10 0 10 10 30 10 10
0 30 10 10 0 10 0 0 0 10 10 10 10
0 30 R 0 0 0 50 R 50 R 0 0 0 0 10 10
10 50 30 100 50 50 50 30 30 30 30 30 30
1 3.1 2 3.2 3.1 3.1 3.1 2 2 2 2 2 2
0
0
10 10 10 0
GELUID
36 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 41, 42, 43 45, 47 45, 47 451, 452, 454 451 45204 45204 45204 45205 453 473 473 473 46 46 461 4621 4622 4623 4624 46217, 4631 4632, 4633 4634 4635 4636 4637 4638, 4639 464, 46733
AFSTANDEN IN METERS
STOF
41 45 45 45 45 45 45 50 50 501, 502, 504 501 5020.4 5020.4 5020.4 5020.5 503, 504 505 505 505 51 51 511 5121 5122 5123 5124 5125, 5131 5132, 5133 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
10 50 30 100 C 30 30 30 30 30 30 30 30 30
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
0 1 0 1 0 1 2
- DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN A Detailhandel voor zover n.e.g. Supermarkten, warenhuizen
CATEGORIE
0 1 2 4 5 6 0 1 2
GROOTSTE AFSTAND
0
Grth in vuurwerk en munitie: - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton - munitie Grth in vaste brandstoffen: - klein, lokaal verzorgingsgebied Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) Grth in metaalertsen: Grth in metalen en -halffabrikaten Grth in hout en bouwmaterialen: - algemeen: b.o. > 2000 m² - algemeen: b.o. <= 2000 m² zand en grind: - algemeen: b.o. > 200 m² - algemeen: b.o. <= 200 m² Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: - algemeen: b.o. > 2.000 m² - algemeen: b.o. < = 2.000 m² Grth in chemische produkten Grth in kunstmeststoffen Grth in overige intermediaire goederen Autosloperijen: b.o. > 1000 m² - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² Grth in machines en apparaten: - machines voor de bouwnijverheid - overige Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.
GEVAAR
0 1 2 5 0 1 0
GELUID
46499 46499 46499 46499 46711 46711 46712 46713 46721 46722, 46723 4673 4673 4673 46735 46735 46735 4674 4674 4674 46751 46752 4676 4677 4677 4677 4677 466 466 466 466, 469 47 47 47 471
AFSTANDEN IN METERS
STOF
5148.7 5148.7 5148.7 5148.7 5151.1 5151.1 5151.2 5151.3 5152.1 5152.2 /.3 5153 5153 5153 5153.4 5153.4 5153.4 5154 5154 5154 5155.1 5155.2 5156 5157 5157 5157.2/3 5157.2/3 518 518 518 519 52 52 52 5211/2,5246/9
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
10 10 0
0 0 0
30 30 30
10 V 50 V 30
30 50 30
2 3.1 2
10
50
50
30
50
3.1
100
0
30
50
100
3.2
0
10
100
10
100
3.2
0 0
10 10
50 30
10 10
50 30
3.1 2
0 0
30 10
100 30
0 0
100 30
3.2 2
0 0 50 30 10 10 10 10 10
0 0 10 30 10 30 10 30 10
50 30 30 30 30 100 50 100 50
10 0 100 R 30 R 10 30 10 10 10
0 0 0
10 10 0
100 50 30
10 0 0
100 50 30
3.2 3.1 2
0 0
0 0
10 10
0 10
10 10
1 1
50 3.1 30 2 100 D 3.2 30 2 30 2 100 3.2 50 3.1 100 D 3.2 50 3.1
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel Apotheken en drogisterijen Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt Postorderbedrijven Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
GELUID
4722, 4723 4724 4773, 4774 4752 4778 4791 952 55 55 5510 553, 552 561 563 563 5629 562 49 49 491, 492 491, 492 493 493 493 494 494 495 50, 51 50, 51 50, 51 52 52 52242 52242 52102, 52109
AFSTANDEN IN METERS
STOF
5222, 5223 5224 5231, 5232 5246/9 5249 5261 527 55 55 5511, 5512 552 553 554 554 5551 5552 60 60 601 601 6021.1 6022 6023 6024 6024 603 61, 62 61, 62 61, 62 63 63 6311.2 6311.2 6312
OMSCHRIJVING
0 10 0 0 0 0 0
10 10 C 0 30 10 50 10
10 10 10 10 10 V 0 10
10 10 10 30 10 50 10
1 1 1 2 1 3.1 1
0 0 0 0 0 0 0
10 50 10 10 30 10 30
C C C C C C
10 30 10 10 10 10 10
10 1 50 3.1 10 1 10 1 30 D 2 10 D 1 30 2
0 0 0 10 0 0 0
0 10 0 0 0 0 0
100 100 30 100 100 50 30
C C C C C C C
50 R 0 0 0 30 30 10
0
0
10
0 30
10 10
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
10 10 0 0 0 0 0
10 30 10 0 0 10 10
-
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 1 Café's, bars 2 Discotheken, muziekcafé's Kantines Cateringbedrijven - VERVOER OVER LAND 0 Spoorwegen: 1 - stations Bus-, tram- en metrostations en -remises Taxibedrijven Touringcarbedrijven 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen - VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT A Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart: 2 - stukgoederen A Distributiecentra, pak- en koelhuizen
100 50 C
0
50 R 50 R
100 D 3.2 100 D 3.2 30 2 100 3.2 100 3.2 50 3.1 30 D 2
10
1
100 D 3.2 50 D 3.1
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
-
A B -
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. Datacentra SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
77 7711 7712, 7739 773 772 62 62 62 58, 63 72 72 721
GEVAAR
71 711 712 713 714 72 72 72 72 73 73 731
B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) Reisorganisaties Expediteurs, cargadoors (kantoren) - POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten A Telecommunicatiebedrijven B0 zendinstallaties: B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) B2 - FM en TV B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwvergunningplichtig) - FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN A Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen - VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED A Verhuur van en handel in onroerend goed -
GELUID
52109 5221 5221 5222 791 5229 64 53 531, 532 61 61 61 61 61 64, 65, 66 64, 65, 66 64, 65, 66 41, 68 41, 68 41, 68 77
AFSTANDEN IN METERS
STOF
6312 6321 6321 6322, 6323 633 634 64 64 641 642 642 642 642 642 65, 66, 67 65, 66, 67 65, 66, 67 70 70 70 71
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
0 10 10 0 0 0
0 0 0 0 0 0
30 C 30 C 100 C 10 10 10
10 0 30 0 0 0
0 0
0 0
30 C 10 C
0 0
30 10
2 1
0 0 0
0 0 0
0 C 0 C 0 C
100 10 10
100 10 10
3.2 1 1
0
0
10 C
0
10
1
0
0
10
0
10
1
10 10 10 10
0 0 0 10
30 50 50 30
10 10 10 10
0 0
0 0
30
10
10 30 C
30
0 0
30 R
30 2 30 2 100 3.2 10 1 10 1 10 D 1
30 2 50 D 3.1 50 D 3.1 30 D 2
10 30
1 2
30
2
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
CATEGORIE
74 747 7481.3 7484.4 75 75 75 7525 80 80 801, 802 803, 804 85 85 8511 8512, 8513 8514, 8515 853 853 90 90 9001 9001 9002.1 9002.1 9002.2 9002.2 9002.2
GROOTSTE AFSTAND
74
GEVAAR
74
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek
GELUID
722 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 812 74203 82992 84 84 84 8425 85 85 852, 8531 8532, 854, 855 86 86 8610 8621, 8622, 8623 8691, 8692 871 8891 37, 38, 39 37, 38, 39 3700 3700 381 381 382 382 382
AFSTANDEN IN METERS
STOF
732
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
0
0
10
0
10
1
0 50 10 0
0 10 0 0
10 30 30 C 10
0 30 10 0
0 0
0 0
10 50 C
0 0
0 10
0 0
30 30
0 10
30 30 D
2 2
10 0 0 10 0
0 0 0 0 0
30 C 10 10 30 C 30
10 0 0 0 0
30 10 10 30 30
2 1 1 2 2
30 50 30
0 30 30
10 C 50 50
0 10 30 R
30 50 50
2 3.1 3.1
100 50
50 10
30 30
10 10
100 50
3.2 3.1
-
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
A Overige zakelijke dienstverlening: kantoren Reinigingsbedrijven voor gebouwen Foto- en filmontwikkelcentrales Veilingen voor huisraad, kunst e.d. - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN A Openbaar bestuur (kantoren e.d.) Brandweerkazernes - ONDERWIJS Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG Ziekenhuizen Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven Consultatiebureaus 1 Verpleeghuizen 2 Kinderopvang - MILIEUDIENSTVERLENING A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: B rioolgemalen A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) A0 Afvalverwerkingsbedrijven: A2 - kabelbranderijen A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
10 D 1 50 D 3.1 30 2 10 1
10 50
1 3.1
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
- oplosmiddelterugwinning - verwerking fotochemisch en galvano-afval Composteerbedrijven: - belucht v.c. < 20.000 ton/jr
DIVERSE ORGANISATIES Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) Kerkgebouwen e.d. A Buurt- en clubhuizen B Hondendressuurterreinen - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE Studio's (film, TV, radio, geluid) Bioscopen Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen Muziek- en balletscholen Dansscholen Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. Dierentuinen Kinderboerderijen 0 Zwembaden: 1 - overdekt A Sporthallen B Bowlingcentra C Overdekte kunstijsbanen E Maneges F Tennisbanen (met verlichting) G Veldsportcomplex (met verlichting) H Golfbanen I Kunstskibanen 0 Schietinrichtingen: 11 - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen 2 - binnenbanen: boogbanen A Skelter- en kartbanen, in een hal
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
A5 A7 C0 C3 -
GELUID
382 382 382 382 94 94 941, 942 9491 94991 94991 59 59 591, 592, 601, 602 5914 9004 8552 85521 9101, 9102 91041 91041 931 931 931 931 931 931 931 931 931 931 931 931 931 931
AFSTANDEN IN METERS
10 30
30 R 30 R
100 D 3.2 30 2
10
100
STOF
9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 91 91 9111 9131 9133.1 9133.1 92 92 921, 922 9213 9232 9234 9234.1 9251, 9252 9253.1 9253.1 926 926 926 926 926 926 926 926 926 926 926 926 926 926
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
100 10
0 10
100 100
100
0 0 0 0
0 0 0 0
10 30 30 C 50
0 0 0 0 0 0 100 30
0 0 0 0 0 0 10 10
30 30 30 30 30 10 50 30
10 0 0 0 50 0 0 0 0
0 0 0 0 30 0 0 0 0
50 50 30 100 30 50 50 10 30
0 0 10
0 0 0
C C C C C C C C C C C C C
30 10 C 50
0 0 0 0
3.2
10 1 30 2 30 D 2 50 3.1
10 0 0 0 0 0 0 0
30 30 30 30 30 10 100 30
2 2 2 2 2 1 3.2 2
10 0 0 50 R 0 0 0 0 50 R
50 50 30 100 50 50 50 10 50
3.1 3.1 2 3.2 3.1 3.1 3.1 1 3.1
30 10 50
2 1 3.1
30 10 10
Bijlage
Staat van Bedrijfsactiviteiten
30 50 30 30
30 30 30 0 0 0
0 0 0 0 0 0
50 C 50 30 30 10 10
0 0 100 10 30 0
0 0 10 0 0 0
10 10 30 30 C 100 C 10 C
C C C C
CATEGORIE
0 10 0 0
GROOTSTE AFSTAND
0 10 10 0
GEVAAR
F Sportscholen, gymnastiekzalen G Jachthavens met diverse voorzieningen Casino's Amusementshallen - OVERIGE DIENSTVERLENING A Wasserijen en strijkinrichtingen B Tapijtreinigingsbedrijven Chemische wasserijen en ververijen A Wasverzendinrichtingen B Wasserettes, wassalons Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 Begrafenisondernemingen: 1 - uitvaartcentra 2 - begraafplaatsen 3 - crematoria Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden A Dierenasiels en -pensions B Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
GELUID
931 932 9200 92009 93 96 96011 96011 96012 96013 96013 9602 9603 9603 96031 96032 9313, 9604 9609 9609
AFSTANDEN IN METERS
STOF
926 926 9271 9272.1 93 93 9301.1 9301.1 9301.2 9301.3 9301.3 9302 9303 9303 9303 9303 9304 9305 9305
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI-2008
nummer
SBI-1993
0 30 0 0
30 50 30 30
2 3.1 2 2
30 30 30 R 0 0 0
50 50 30 30 10 10
3.1 3.1 2 2 1 1
0 0 10 0 0 0
10 1 10 1 100 3.2 30 2 100 3.2 10 D 1
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
148
Staat van Horeca-activiteiten Categorie I 'lichte horeca' Horecabedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend overdag en 's avonds zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van etenswaren, maaltijden en dranken al dan niet in combinatie met het tegen vergoeding verstrekken van logies. Hierdoor veroorzaken zij slechts beperkte hinder voor omwonenden. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden: 1a. Aan de detailhandelsfunctie verwante horeca Horecabedrijven zoals: - broodjeszaak, crêperie, croissanterie; - cafetaria, koffiebar, theehuis; - lunchroom; - ijssalon; - snackbar; 1b. Overige lichte horeca Horecabedrijven zoals: - bed & breakfast; - bistro, eetcafé; - hotel; - hotel-restaurant; - kookstudio; - poffertjeszaak/pannenkoekenhuis; - pension; - restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice); - shoarmazaak/grillroom; - wijn- of whiskyproeverij. 1c. Bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking Horeca bedrijven zoals: - bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een vloeroppervlak1) van meer dan 400 m²; - restaurant met bezorg- en/of afhaalservice. Categorie 2 'middelzware horeca' Bedrijven die, gelet op hun activiteiten en de aard van de omgeving, overwegend ook delen van de nacht zijn geopend. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met het verstrekken van etenswaren en maaltijden. Hierdoor kunnen zij aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken: Horecabedrijven zoals: - bedrijven uit categorie 1 die gelet op de aard van hun omgeving ook delen van de nacht geopend zijn; - bar, bierhuis, café, pub; - biljartcentrum; - café-restaurant. Categorie 3 'zware horeca' Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn. Dit hoofdzakelijk voor de verstrekking van dranken al dan niet in combinatie met etenswaren en maaltijden en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen: Horecabedrijven zoals: - bar-dancing; - dancing; - discotheek; - nachtclub; - zalenverhuur/partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen).