BESTEMMINGSPLAN BEDRIJFSTERREIN OUDENRIJN Toelichting en voorschriften
Vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 2004
TOELICHTING
4
INHOUDSOPGAVE
1 1.1 1.2 1.3 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 3 3.1 3.2 3.3 3.4 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 5 5.1 5.2 6 7
Inleiding ..................................................................................................................7 Algemeen................................................................................................................7 Voorgeschiedenis ...................................................................................................7 Opbouw van de toelichting ......................................................................................7 Huidige situatie .......................................................................................................9 Ligging en begrenzing plangebied...........................................................................9 De huidige situatie van de verschillende deelgebieden............................................9 Infrastructuur ........................................................................................................ 10 Leidingtraces ........................................................................................................ 11 Eigendomssituatie................................................................................................. 11 Milieu .................................................................................................................... 11 Cultuurhistorie ...................................................................................................... 12 Behoefte aan bedrijfsterrein .................................................................................. 12 Vigerende planologisch-juridische regelingen ....................................................... 13 Bestuurlijke kaders ............................................................................................... 15 Rijksbeleid ............................................................................................................ 15 Provinciaal beleid.................................................................................................. 16 Regionaal beleid ................................................................................................... 17 Gemeentelijk beleid .............................................................................................. 18 Toekomstige situatie ............................................................................................. 19 Status bedrijfsterrein ............................................................................................. 19 Stedenbouwkundige aspecten............................................................................... 19 Infrastructuur ........................................................................................................ 20 Milieu .................................................................................................................... 23 Ecologie................................................................................................................ 31 Archeologie........................................................................................................... 33 Water .................................................................................................................... 36 Toelichting op voorschriften en plankaart .............................................................. 39 Planvoorschriften .................................................................................................. 39 Plankaarten .......................................................................................................... 42 Economische uitvoerbaarheid ............................................................................... 43 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ......................................................................... 44
6
1 1.1
Inleiding Algemeen
Het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Oudenrijn heeft betrekking op het gebied dat wordt begrensd door De Meern, de Rijksweg A12, de Strijkviertel en de Leidsche Rijn (zie afbeelding 1). Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch-juridisch mogelijk maken van een uitbreiding van het bedrijventerrein Oudenrijn met ruim 25 ha en het verkrijgen van een actueel beheerkader voor het bestaande bedrijventerrein Oudenrijn. Bij het verkrijgen van een actueel beheerkader gaat het om een adequate en moderne bestemmingsregeling om de legaal gerealiseerde functies en bebouwing juridisch vast te leggen. Verder maakt het bestemmingsplan via een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de aanleg van een hoogwaardig openbaar vervoersverbinding (HOV) in het noorden van het plangebied mogelijk.
1.2
Voorgeschiedenis
Het bestemmingsplan "bedrijfsterrein Oudenrijn" is eerder in procedure gebracht door de voormalige gemeente Vleuten-De Meern. Dit bestemmingsplan is in 1998 vastgesteld door de gemeenteraad van Vleuten-De Meern. Aan dit plan is echter goedkeuring onthouden door Gedeputeerde Staten van Utrecht in 1998. In 2000 heeft de voormalige gemeente Vleuten-De Meern de procedure voor het (op een aantal punten gewijzigde) onderliggende bestemmingsplan bedrijfsterrein Oudenrijn opnieuw opgestart. De procedure is na de samenvoeging van Vleuten-De Meern en Utrecht door de gemeente Utrecht voortgezet.
1.3
Opbouw van de toelichting
Deze toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op de bestuurlijke kaders. Hoofdstuk 4 beschrijft de toekomstige situatie met hierin onder meer de stedenbouwkundige uitgangspunten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de voorschriften en de plankaart. Tenslotte zal in de toelichting aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan, zowel op financieel-economische vlak als wijze waarop overleg met de bevolking is gevoerd.
7
2 2.1
Huidige situatie Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan Bedrijfsterrein Oudenrijn ligt aan de oostzijde van de woonbebouwing van De Meern. Het plangebied wordt begrensd door de percelen van de woningen aan de Meentweg, de Zandweg, de zuidelijke berm van de rijksweg A12 en -ter plaatse van de Strijkviertelplasde oostelijke berm van de Strijkviertel. Naar het noorden toe buigt de plangrens af naar het oosten om langs de achterzijde van de panden Strijkviertel nummer 2 tot en met nummer 70 te lopen. Vervolgens loopt de plangrens aan de oostzijde van de Strijkviertel tot aan de noordelijke oever van de Leidsche Rijn. Ten noorden van de Leidsche Rijn is ten behoeve van de Oudenrijnseweg de plankaart uitgebreid. Afbeelding 1 toont de ligging van het plangebied.
2.2
De huidige situatie van de verschillende deelgebieden
In de huidige situatie is het plangebied te verdelen in een aantal deelgebieden, met ieder een eigen karakter. Deze paragraaf beschrijft de huidige ruimtelijke kenmerken van de deelgebieden. – Het bebouwingslint langs de Leidsche Rijn Langs de Leidsche Rijn strekt zich de Rijksstraatweg uit. De bebouwing langs deze weg is zeer divers in bouw- en gebruiksvorm. Naast historische boerderijen vinden we hier woningen, bedrijfshallen en kantoren. Veel van de boerderijen hebben geen agrarische functie meer, maar zijn nu in gebruik als woning of als bedrijfsgebouw (bijvoorbeeld zeilmakerij, medical workshop, e.d.). Ook de schaal en ouderdom van de bebouwing varieert sterk; alle bebouwingssoorten komen in verschillende leeftijdsklassen voor. Dit stedelijk patroon is waardevol en zal zo mogelijk worden behouden. In de Cultuurhistorische Effectrapportage "Leidsche Rijn" (CHER) is in ruime mate aandacht geschonken aan de historisch-ruimtelijke ontwikkeling. De agrarische bedrijfsbebouwing welke in het lint van de Rijksstraatweg is gerealiseerd zal beschermd moeten worden, hetgeen deels kan geschieden omdat een aantal panden als rijks- of gemeentelijk monument, dan wel als waardevol pand, is aangewezen. – Het bestaande bedrijfsterrein aan beide zijden van de Strijkviertel Het bedrijfsterrein ten westen van de Strijkviertel wordt in het algemeen gekenmerkt door redelijk grootschalige bedrijvigheid; dit komt tot uitdrukking in de bebouwing en de kaveloppervlakten. Ofschoon de kantoorhoudende bedrijfsgedeelten voornamelijk aan de openbare weg zijn gelegen, is nergens sprake van een hoogwaardige uitstraling. Met name het westelijke gedeelte (Veldzigt/Molensteijn) heeft een moderne uitstraling. Het gebied grenzend aan de Strijkviertel is van minder recente datum en dat komt tot uitdrukking in de staat van onderhoud van de bebouwing. Gelet op de gevestigde bedrijfssoorten is dit geen probleem. Dat neemt echter niet weg dat op enkele plaatsen afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling van het bedrijfsterrein als geheel. Hier en daar staan dienstwoningen tussen de bedrijfsgebouwen. Vooral in het noordelijke gedeelte van de Strijkviertel zijn veel woningen gesitueerd, waardoor het gebied eerder het karakter heeft van een dorpslint met bedrijfsbebouwing dan het karakter van een bedrijfsterrein; dit is met name het geval aan de oostzijde van de Strijkviertel. – De kantorenstrook langs de rijksweg A12 Aan beide zijden van de Rijnzathe zijn kantoorgebouwen gesitueerd. De uitstraling van deze kantoren is goed. De gronden in de directe omgeving van de gebouwen worden voornamelijk gebruikt voor het parkeren. De uitstraling wordt dan ook voornamelijk door
9
de hoogte en de architectuur van de panden veroorzaakt, en minder door de inrichting van de omliggende gronden. De hoogte van de gebouwen maakt ze zichtbaar vanaf de rijksweg A12. – Het gebied tussen het bestaande bedrijfsterrein en de kern De Meern Evenals het gebied ten oosten van de Strijkviertelplas, heeft het gebied tussen het bestaande bedrijfsterrein en de woningen aan de Meentweg een rechthoekige verkavelingsstructuur. Het gebied heeft voor een deel nog een agrarische functie, voor een deel is het gebied bouwrijp gemaakt ten behoeve van bedrijventerrein en voor een deel is het nieuwe bedrijventerrein inmiddels bebouwd. Langs de bestaande woonbebouwing in de Meern is een parkzone aangelegd. Dit park markeert de overgang van bedrijfsgebied naar woningbouw.
2.3
Infrastructuur
– Auto Basis voor de verkeersstructuur van bedrijfsterrein Oudenrijn nabij De Meern vormt het duurzaam veilig principe. In een duurzaam veilige verkeersstructuur worden drie functies onderscheiden: 1. stroomfunctie: afwikkelen van doorgaand verkeer (stroomwegen); 2. gebiedsontsluitingsfunctie: vlot bereikbaar maken van wijken en gebieden (gebiedsontsluitingswegen); 3. erf- en verblijfsfunctie: toegankelijk maken van woningen en winkels en tegelijkertijd de straat als ontmoetingsplaats veilig stellen (erftoegangswegen). ad 1. Stroomwegen In de onmiddellijke nabijheid van het bedrijfsterrein Oudenrijn bevinden zich een aantal wegen met een nationale functie. Te noemen zijn de Rijkswegen A2 en A12. ad 2. Gebiedsontsluitingswegen De provinciale weg N198 (C.H. Letschertweg) heeft een regionale functie als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein. Deze weg verzorgt de verbinding tussen Utrecht en De Meern. De weg Strijkviertel verbindt de Rijksstraatweg en de C.H. Letschertweg en is de langst bestaande ontsluitingsweg voor het bedrijfsterrein. De Oudenrijnseweg vormt de tweede ontsluiting. De weg heeft een tweeledige ontsluitingsfunctie. Naast de ontsluiting van het bedrijfsterrein Oudenrijn worden tevens de wijken Langerak en Parkwijk ontsloten richting de A12. De huidige Oudenrijnseweg kent een voorlopig dwarsprofiel, een voorlopige ontsluiting halverwege het bedrijventerrein en een voorlopige ontsluiting nabij de aansluiting met de Letchertweg. Het onderliggende wegnet ontsluit de percelen van de bedrijven. De definitieve inrichting van de Oudenrijnseweg moet nog plaatsvinden. Voor de buiten de bebouwde kom gelegen C.H. Letschertweg, geldt een snelheidsregime van 80 km/u. De Oudenrijnseweg valt binnen de bebouwde kom. Het huidige snelheidsregime voor deze weg is 50 km/u evenals de aansluitende wegen in het gebied. Deze aansluitende wegen die het gebied verder ontsluiten kunnen in dit verband eveneens worden ingedeeld binnen deze wegcategorie. ad 3. Erftoegangswegen Het bedrijventerrein kent vanwege de functie en het doelmatig gebruik geen erftoegangswegen zoals deze in woonwijken bekend zijn. – Fiets In de huidige situatie kan het bedrijfsterrein vanuit De Meern worden bereikt via de Rijksstraatweg en het fietspad Tjepmaweg. De Tjepmaweg kruist de Oudenrijnsweg middels een tunnel. Vervolgens sluit de Tjepmaweg aan op de Rijnzathe (via een fietspad) en op de weg Strijkviertel.
10
Vanuit De Meern kan het bedrijfsterrein ook bereikt worden via de Rijksstraatweg en de weg Strijkviertel. Dit is tevens de fietsroute voor fietsverkeer vanuit Utrecht Vanuit Langerak en Parkwijk moet de Leidsche Rijn worden gekruist. Dit kan op 3 locaties, namelijk: – via het oostelijk gelegen Park Voorn (Stadsdambrug); – via de `kippenbrug` (voetpad) tegenover de weg Strijkviertel; – via fiets- / voetgangersbrug nabij de aansluiting Rijksstraatweg-Meentweg; – en verder westelijk gelegen via de Castellumlaan (Meernbrug). Het bedrijfsterrein is tenslotte bereikbaar vanuit het zuiden via de Heijcopperkade (Heijcopse polder), middels een viaduct onder de A12. Deze verbinding kan op lange termijn meer van belang worden voor de ontsluiting van deze polder met het gebied waarin het bedrijfsterrein Oudenrijn is gelegen. In het gebied is de Oudenrijnseweg gesloten voor fietsverkeer. Langs de Oudenrijnseweg is gedeeltelijk infrastructuur voor gemengd verkeer aanwezig. In de fietsnota 2002 is op hoofdlijnen aangegeven waar infrastructuur voor de fiets is voorzien. – Voetganger Momenteel bestaan er geen directe en logische voetgangersverbindingen naar het bedrijfsterrein toe. De voetgangersverbindingen op het bedrijfsterrein zijn (nog) niet compleet. Vanuit De Meern is geen directe officiële verbinding aanwezig. Vanuit Langerak en Parkwijk kan de Leidsche Rijn worden gekruist via een 'kippenbrug' (voetpad) tegenover de weg Strijkviertel. – Openbaar vervoer Het bedrijfsterrein wordt ontsloten via buslijn 145. Deze lijn onderhoudt de verbinding met Utrecht centraal. Lijn 27 heeft een route via de Oudenrijnseweg. Daarnaast rijden de lijnen 126, 127, 128 en 180 over de Rijksstraatweg en onderhouden de verbinding Utrecht-De Meern en vice versa. Tenslotte rijdt lijn 245 via de Letschertweg.
2.4
Leidingtraces
Door het plangebied lopen verschillende ondergrondse leidingen. Het betreft hier een ondergrondse hoogspanningsverbinding, een waterleiding, een gasleiding en een rioolpersleiding. De drie eerstgenoemde leidingen zullen in het kader van de in dit plan vermelde ontwikkelingen verplaatst moeten worden. Over het plangebied is ook een tweetal straalzones gesitueerd. Omdat zowel de hoogte van de straalzone van de PTT (35 meter boven NAP), als de straalzone van het ministerie van Defensie (49-51 meter boven NAP), geen beperkende invloed heeft op de toegelaten bouwwerken, zijn deze niet opgenomen op de plankaart.
2.5
Eigendomssituatie
Binnen het plangebied bevindt zich een groot aantal percelen in particuliere handen. Het betreft de percelen met de daarop aanwezige gebouwen langs de Rijksstraatweg en de reeds in het verleden uitgegeven bedrijfsterreinen met de daarop gelegen bebouwing. Met het oog op de afronding van het huidige bedrijfsterrein in westelijke richting heeft de gemeente inmiddels de benodigde agrarische percelen aangekocht.
2.6
Milieu
– Bedrijfsactiviteiten Het bedrijfsterrein dat tot het plangebied behoort, bevat een groot aantal industriële activiteiten. Deze activiteiten vormen in de huidige situatie een hinderbron voor de
11
omgeving. Vooral het geproduceerde geluid is in dit kader van belang. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op deze problematiek. – Verkeersgeluid In de huidige situatie zijn in het plangebied langs de Rijksstraatweg en de Strijkviertel woningen aanwezig die binnen de geluidszones van deze wegen zijn gesitueerd. Het betreft bestaande woningen langs bestaande, niet te wijzigen, infrastructuur waardoor de geluidssituatie geen planologische relevantie heeft.
2.7
Cultuurhistorie
Een bijzonder waardevolle structuur binnen het plangebied vormt de Leidsche Rijn met de erlangs gelegen Rijksstraatweg. Deze lijn vormde in de 11e eeuw de basis voor de ontginning van het ten zuiden ervan gelegen gebied, de latere polder Oudenrijn. Verschillende monumentale boerderijen aan de Rijksstraatweg herinneren aan de vroegere functie van het gebied. Enkele daarvan zijn om redenen van gaafheid en/of schoonheid beschermd als rijksmonument (Rijkstraatweg 41, 44 en 60) of als gemeentelijk monument (Rijksstraatweg 61 en 64).
2.8
Behoefte aan bedrijfsterrein
Ten aanzien van de behoefte aan bedrijventerreinen bestaan een aantal studies en rapportages die aantonen dat er behoefte is aan bedrijventerreinen. Ook typologie van bedrijventerreinen is nader onderzocht in relatie met de vraag vanuit de markt en de specifieke locatiekenmerken van het aan te leggen bedrijventerrein. Geconstateerd moet worden dat de markt voor bedrijventerreinen, evenals de woningmarkt, niet een heel beperkte lokale markt is. Bedrijfsverplaatsingen, als gevolg van uitbreiding, uitplaatsing of anderszins plegen voor het overgrote deel regionaal plaats te vinden. Vanuit stadsgewestelijke (regio Utrecht) behoefteramingen, gebaseerd op gematigde economische groei, gerekend naar gemiddelde gronduitgifte over een aantal jaren in de regio en de berekende groei van de beroepsbevolking, blijkt dat in de regio Utrecht in de periode 2001 - 2010 behoefte bestaat aan 254 ha bedrijventerrein. Bedrijventerreinen welke staan gepland, in voorbereiding dan wel in uitvoering zijn voor deze planperiode kunnen (nog) niet in deze behoefte voorzien, zodat nog nieuwe locaties moeten worden gezocht en ontwikkeld. Het bedrijventerrein Oudenrijn is bij de harde plannen opgenomen, uitgaande van realisering in de periode tot 2005. Hierbij is uitgegaan van een oppervlakte van ca 20 ha bedrijventerrein en ca 5 ha voor kantoorontwikkeling. Naast behoefte aan uitbreiding van bestaande bedrijven, nu reeds gevestigd op bedrijventerreinen, zal ook ruimte beschikbaar moeten zijn om verplaatsing van (hinderlijke) bedrijvigheid uit de woonomgeving mogelijk te maken. Bedrijven in de woonomgeving blijken een dermate aantasting van de woonkwaliteit tot gevolg te kunnen hebben, mede als gevolg van groei van de onderneming dat handhaving op deze locatie ongewenst wordt. Ook toenemende eisen vanuit aangescherpte milieuwetgeving noodzaakt de bedrijven een andere locatie te zoeken. In de Nota Doelstellingen en Uitgangspunten voor het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Oudenrijn (28 juni 1994) is aangegeven dat het bedrijventerrein in belangrijke mate bestemd is voor uitplaatsing van bedrijven uit de dorpskernen. Ook bedrijven in het buitengebied welke als gevolg van planologische ontwikkelingen dienen te verplaatsen zullen zoveel mogelijk op nieuw aan te leggen bedrijventerreinen geherhuisvest moeten kunnen worden. Uiteraard zal hierbij ook rekening moeten worden gehouden met de bedrijventerreinentypologie. Bedrijven, gevestigd op het bedrijventerrein Oudenrijn, dan wel op andere bedrijventerreinen in de gemeente Utrecht welke hun uitbreidingsplannen op een andere locatie willen realiseren, zullen hier terecht moeten kunnen. Omdat zoals reeds eerder is aangegeven de bedrijventerreinenmarkt een regionale markt is, zullen ook bedrijven uit de regio zich op het bedrijventerrein moeten kunnen vestigen.
12
2.9
Vigerende planologisch-juridische regelingen
Binnen het onderhavige plangebied zijn verschillende planologisch-juridische regelingen van kracht. Het gebied dat globaal gesproken aansluit op de Strijkviertel valt binnen het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak" dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 25 mei 1959 en dat vervolgens door gedeputeerde staten is goedgekeurd op 12 juni 1961. Voor het gebied aansluitend op de provinciale weg en gelegen ten westen van de Strijkviertel, is het bestemmingsplan "Hotel Strijkviertel" van kracht. Dit plan is vastgesteld, respectievelijk goedgekeurd, op 28 november 1978 en 19 juni 1979. De eerste uitbreiding van het bedrijfsterrein rond de Strijkviertel is geregeld in het bestemmingsplan "Strijkviertel-West", vastgesteld door de gemeenteraad op 21 december 1982 en vervolgens goedgekeurd op 13 maart 1984. Op 13 juni 1989 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Oudenrijn III" vastgesteld. Dit bestemmingsplan dat door gedeputeerde staten (gedeeltelijk) werd goedgekeurd bij besluit van 23 januari 1990 heeft de -tot nu toe laatste- uitbreiding van het bedrijfsterrein mogelijk gemaakt. Het agrarische gebied tussen het bedrijfsterrein en de oostelijke grens van De Meern, alsmede het gebied langs de Leidsche Rijn tot aan de plangrens van het "Uitbreidingsplan in Hoofdzaak" behoort tot het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" van 18 juni 1974. Dit plan is door gedeputeerde staten (gedeeltelijk) goedgekeurd op 11 juli 1975.
13
3
Bestuurlijke kaders
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn, op verschillende momenten, beleidsuitspraken geformuleerd die van belang zijn voor Oudenrijn. Hieronder volgt een korte beschrijving van het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid voor zover het relevant is voor het bedrijfsterrein Oudenrijn.
3.1
Rijksbeleid
– De Vierde Nota over de ruimtelijke ordening De vastgestelde Vierde Nota over de ruimtelijke ordening geeft een toekomstvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot het jaar 2015. Deze toekomstvisie wordt voor een belangrijk deel bepaald door het internationaliseringsproces. Hoewel wordt onderkend dat door de Europese eenwording het nationale niveau aan belang zal inboeten, wordt tevens ingezien dat daardoor het regionale niveau juist aan belang zal doen toenemen. Door de sterke punten van de verschillende regio's te verstevigen en de ruimtelijke verscheidenheid te vergroten zal de internationale concurrentiepositie van Nederland kunnen worden gehandhaafd. De ruimtelijke samenhang op de verschillende schaalniveaus en de eigen karakteristieken van de regio's zijn daarom in de Nota in kaart gebracht. – De Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra De Vierde Nota over de ruimtelijke ordening Extra (VINEX) bevat het resultaat van de in de zogenaamde Stellingnamebrief aangekondigde bijstelling, aanscherping en integratie van de Vierde Nota over de ruimtelijke ordening en de Structuurschets voor de landelijke en de stedelijke gebieden. Voortbouwend op de denkrichting van de Vierde nota is in de VINEX het aangescherpte beleid gepresenteerd op het gebied van: a. mobiliteit en verstedelijking; b. koersbepaling landelijk gebied; c. maatregelen voor de leefbaarheid van het platteland. Stedelijke activiteiten moeten gebundeld plaatsvinden in stadsgewesten. Dit bundelingsbeleid betekent dat (in gebieden met een grote bevolkingsomvang) de groei van de behoefte aan huisvesting, werkgelegenheid en voorzieningen wordt opgevangen door woningbouw en vestiging van bedrijven en voorzieningen in stadsgewesten. Het ontwikkelingsperspectief van de VINEX is gericht op het verbeteren van de leefbaarheid en het terugdringen van het autoverkeer in de stadsgewesten. De bereikbaarheid voor het goederenvervoer en noodzakelijk autoverkeer dient te worden gewaarborgd. Het perspectief steunt daarbij op drie pijlers: a. het voeren van een locatiebeleid voor bedrijven dat het aantal verplaatsingen en de afstand daarvan zoveel mogelijk beperkt; b. het totstandbrengen en/of instandhouden van hoogwaardige voorzieningen voor langzaam verkeer en openbaar vervoer; c. het beïnvloeden van verkeersstromen, onder meer door een stringent parkeerbeleid. – Vijfde nota Ruimtelijke Ordening De Vijfde nota bepaalt het nieuwe nationaal ruimtelijk beleid van Nederland. Door de val van het kabinet is de nota niet door de tweede kamer vastgesteld en heeft het de status van beleidsdocument. Gezien de politieke veranderingen is het goed denkbaar dat de nota aangepast gaat worden. Om een beeld te geven van het meest actuele ruimtelijke beleid wordt hier toch een beeld gegeven van de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening. Utrecht is onderdeel van het grootste nationale stedelijk netwerk, de Deltametropool. Dit netwerk concurreert met andere metropolitane gebieden in Europa.
15
De ruimtebehoefte moet zoveel mogelijk worden geaccommodeerd, rekening houdend met de ruimtelijke kwaliteit en te beschermen natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Bij het accommoderen van de ruimtebehoefte staan volgens de Vijfde nota drie interventiestrategieën centraal: intensiveren in stedelijk gebied, combineren in het landelijk gebied en transformeren (herstructurering, herbestemmen, functieverandering). Op basis van provinciale of regionale structuurvisies doen gemeenten voorstellen voor rode contouren. Deze contouren leggen de uitbreidingsruimte voor verstedelijking voor tien jaar vast. Bij het uitbreiden van bebouwing moeten nadelige effecten voor de waterhuishouding tegen worden gegaan. Daarnaast maken uitbreidingen zo veel mogelijk gebruik van bestaande infrastructuur van wegen, spoor en water. Gemeenten zorgen op regionaal niveau voor voldoende gevarieerd aanbod van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven. Het beleid van bedrijventerreinen moet gericht zijn op een multimodale ontsluiting ten behoeve van goederen vervoer over weg, water, spoor en buisleidingen. – Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (2002) In het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de komende jaren moet worden omgegaan met mobiliteit, bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Het NVVP stelt dat mobiliteit mag en hoort bij de moderne samenleving. Mobiliteit groeit, het aantal verplaatsingen en de afgelegde afstand neemt in de toekomst verder toe. Ook het goederenvervoer neemt toe als gevolg van de economische groei. De overheid wil deze behoefte accommoderen, en tegelijkertijd de veiligheid en leefbaarheid verbeteren. De belangrijkste instrumenten zijn: beter benutten van de bestaande infrastructuur, bouwen waar knelpunten blijven en prijsbeleid in de vorm van variabilisatie en differentiatie van kosten. Hierdoor ontstaat een direct verband tussen gebruiken en betalen. Vermoedelijk zal het prijsbeleid als gevolg van het aantreden van het nieuwe kabinet gewijzigd worden. De hoofddoelstelling van het NVVP is: Nederland biedt aan iedereen een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarvan de kwaliteit voor de individuele gebruiker in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de samenleving als geheel. – Nota Ruimtelijk Economisch beleid (1999) De Nota Ruimtelijk Economisch Beleid (NREB) is één van de nota´s waarin het kabinet nieuwe beleidslijnen schetst om het vestigingsklimaat in Nederland te versterken. Een sterke ruimtelijke-economische structuur wordt van vitaal belang geacht voor het creëren van een excellent vestigingsklimaat. Het nieuwe ruimtelijke economische beleid kent twee pijlers, te weten: a. het versterken van ruimtelijk-economische netwerken; b. het benutten van de economische potenties in regio´s.
3.2
Provinciaal beleid
– Streekplan (1994) Het Streekplan is op 1 juli 1994 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld en dient als het integratiekader voor het strategisch beleid van de provincie met betrekking tot de fysieke omgeving. In het Streekplan zijn de resultaten van het ´VINEX-onderhandelaarsakkoord op hoofdlijnen stadsgewest Utrecht` opgenomen. Het bedrijventerrein Oudenrijn staat op de Streekplankaart aangegeven als (nieuwe locatie) bedrijventerrein en kantoorruimte. In het Streekplan is ook het locatiebeleid voor de provincie Utrecht geformuleerd. Het doel van het locatiebeleid is het autoverkeer -ten gunste van het openbaar vervoer en het langzaamverkeer- terug te dringen. Kort samengevat houdt het locatiebeleid in, dat arbeidsintensieve werkgelegenheid, zoals bijvoorbeeld kantoren, zich dient te vestigen op locaties die goed bereikbaar zijn per
16
openbaar vervoer (A- en B-locaties) en dat arbeidsextensieve werkgelegenheid, zoals bijvoorbeeld de transport- en distributiesector zich dient te vestigen op zogenaamde "C-locaties". Met betrekking tot situaties als waarin het bedrijventerrein Oudenrijn zich bevindt, stelt het streekplan zich overigens flexibel op. In situaties waarin locaties namelijk nog niet geheel voldoen aan de criteria voor B-locaties, kan worden vooruitgelopen op een verbeterde openbaar vervoerssituatie. De gemeente dient een dergelijk geval wel te onderbouwen. Het locatiebeleid staat op het moment ter discussie. Op het moment wordt het Streekplan uit 1994 door de provincie herzien. Daarnaast formuleert de provincie Utrecht indirect via tal van nota's en plannen aanvullend ruimtelijk beleid. In dit kader kan bijvoorbeeld het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan worden genoemd. De provincie is bezig me het opstellen van een nieuw provinciaal verkeers- en vervoerplan. Dit plan wordt gemaakt op het grondgebied van de provincie, exclusief het BRU-gebied. Door het BRU wordt gewerkt aan een Regionaal Verkeers- en Vervoersplan. – Economisch beleidsplan 1998-2002, inclusief actualisatie 2000-2002. In het geactualiseerde beleidsplan 2000-2002 wordt gesproken over kwalitatieve economische groei. Het begrip kwaliteit is uitgewerkt aan de hand vier componenten, namelijk: 1. Economische kwaliteit: de kwaliteit van de externe omgeving van ondernemingen (infrastructuur, werklocaties e.d.), werkgelegenheid en inkomen; 2. Ruimtelijke kwaliteit: kwaliteit van leefbaarheid, welzijn en maatschappelijke participatie van de bevolking; 3. Sociale kwaliteit: de kwaliteit van woon- en leefomgeving, bestaande uit een mix van natuur, cultuurlandschappen en vitale rurale en geconcentreerde stedelijke gebieden; 4. Ecologische kwaliteit: kwaliteit van natuur, lucht, water en bodem. Aan de hand van deze vier kwaliteitscomponenten is het begrip kwalitatieve economische groei als volgt gedefinieerd: ´Een versterking van de economische kwaliteit die gepaard gaat met een behoud of versterking van de leefbaarheid in de provincie Utrecht´.
3.3
Regionaal beleid
– Intergemeentelijk Structuurplan 2015 Het karakter van de Utrechtse regio wordt in belangrijke mate bepaald door het functioneren op het samengaan van twee schaalniveaus. Beide -het grootschalige, dynamische en het kleinschalige, introverte- zijn van grote waarde en sterk bepalend voor de indentiteit. Het is de opgave van het ISP om in de ruimtelijke structuur van de regio de bijzondere kwaliteit van het samengaan van de twee genoemde schaalniveaus te behouden en de verdere ontwikkeling te geleiden. Groot worden waar het moet, klein blijven waar het kan. De belangrijkste doelstellingen en uitgangspunten voor het Intergemeentelijk Structuurplan zijn: 1. versterken positie Utrechtse regio in de Randstad; 2. ondersteunen centrumfunctie van de stad Utrecht; 3. verbeteren van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat; 4. versterken van de regionaal-economische structuur; 5. beperken en geleiden van de mobiliteitsontwikkeling; 6. veiligstellen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; 7. flexibiliteit en realiseerbaarheid. Het ISP is omgezet in een (partieel) Regionaal Structuurplan (RSP). Het RSP heeft, als gevolg van de Kaderwet bestuur in verandering die tot een wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft geleid, een toetsende status voor bestemmingsplannen. Op het moment wordt er gewerkt aan een nieuw RSP.
17
3.4
Gemeentelijk beleid
– Masterplan Leidsche Rijn In Leidsche Rijn zullen zo'n 30.000 mensen een arbeidsplaats vinden in kantoren en bedrijven. Wat betreft kantoren voorziet het programma op grote locaties met een B-profiel - wat wil zeggen goed bereikbaar per openbaar vervoer én per auto - in een totaal vloeroppervlak van 700.000 m². Op kleinere locaties is 40.000 m² gereserveerd. Voor bedrijfsterreinen wordt een onderscheid gemaakt in locaties met een B-profiel en locaties met een C-profiel. De laatste zijn autolocaties, gesitueerd nabij een afslag van een autosnelweg. In het programma is voor bedrijfsterreinen op elk van beide typen locaties een bruto oppervlak van 140 ha. opgenomen. Bij de invulling van het programma wordt nadrukkelijk rekening gehouden met ontwikkelingen op regionale schaal. – Structuurschets Vleuten-De Meern De structuurschets geeft aan dat er ruimte is om het bedrijfsterrein Oudenrijn uit te breiden. Deze ruimte is beschikbaar tussen de kern De Meern en het huidige bedrijfsterrein Oudenrijn. Het programma voor de werkgelegenheid komt nagenoeg overeen met dat van het masterplan (arbeidsintensieve bedrijven in het noorden en arbeidsextensieve in het zuiden). In het noordelijke deel van het bedrijfsterrein worden arbeidsintensieve bedrijven toegestaan en gestimuleerd naast de huidige bedrijven. Het uitgangspunt is dat de noord-zuidverbinding de Leidsche Rijn bovengronds kruist. Gaande het proces van dit bestemmingsplan heeft er een grenscorrectie plaatsgevonden en is het bedrijventerrein Oudenrijn overgegaan van de gemeente Vleuten-de Meern naar de gemeente Utrecht. De gemeente Utrecht is momenteel bezig met het opstellen van een structuurplan voor de hele gemeente. Daarnaast werkt de gemeente aan het Economisch Profiel Utrecht.
18
4 4.1
Toekomstige situatie Status bedrijfsterrein
De huidige situatie van het bedrijventerrein wordt aangemerkt als een zogenaamde C-locatie (zie onder 3.2 provinciaal beleid). Wanneer het HOV-knooppunt De Meern in het noordwesten van het plangebied gerealiseerd is (de verwachting is in 2007), kan het gebied gedeeltelijk worden aangemerkt als een B-locatie en gedeeltelijk als een C-locatie. De toekomsite B-locatie komt te liggen ten noorden van de straat Naamrijk en ten westen van de straat Veldzigt. De rest van het plangebied blijft een C-locatie. De planning voor de realisatie van de voor het HOV noodzakelijke civieltechnische werken en kunstwerken, gaat er van uit dat de gehele verbinding medio 2008 gereed is. Het HOV wordt gefaseerd aangelegd. Naar verwachting zal het HOV-knooppunt De Meern al in 200n gebruik worden genomen. Overeenkomstig het provinciaal beleid biedt het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid om in te spelen op een toekomstige statusverandering van het bedrijfsterrein. Te denken valt in dit verband aan de mogelijkheid die het bestemmingsplan biedt voor nieuwvestiging van kantoren en de mogelijkheid om publieksvoorzieningen te realiseren in het noordwesten van het plangebied. Voor deze kantoren en publieksvoorzieningen is in de bestemmingsplanvoorschriften een parkeernorm opgenomen van 1 parkeerplaats per 5 werknemers dan wel 1 parkeerplaats per 125 m2 b.v.o. Zolang het HOV-knooppunt nog niet operationeel is, zal eventuele extra parkeergelegenheid op twee tijdelijke openbare parkeerterreinen plaats vinden. Wanneer het HOV operationeel is zullen deze tijdelijke terreinen worden opgeheven. Het hierna beschreven stedenbouwkundige plan voor het bedrijfsterrein Oudenrijn gaat daarom uit van de gewenste eindsituatie, dat wil zeggen mét kantoren, eventueel een publieksvoorziening en een aansluiting op het hoogwaardige openbaar vervoersnet.
4.2
Stedenbouwkundige aspecten
Het huidige plangebied biedt niet louter plaats aan een uitbreiding van een bedrijfsterrein. In het bestemmingsplan is tevens aandacht voor een actueel beheerkader voor het bestaande bedrijventerrein, de overgang naar het bestaande woongebied, een verkeersontsluiting van de woningen in Leidsche Rijn, de ontwikkeling van een hoogwaardige openbaar vervoersverbinding (HOV) en -daarmee gepaard gaande- de ontwikkeling van kantoren en eventueel een publieksvoorziening in het noorden van het gebied. In deze paragraaf zal worden weergegeven wat de gewenste stedenbouwkundige eindsituatie is, rekening houdend met de genoemde opties. In het onderhavige plan wordt een uitbreiding van ruim 25 hectare netto-uitgeefbaar bedrijfsterrein mogelijk gemaakt. De verkaveling is zodanig dat diverse kaveldiepten mogelijk zijn. Een belangrijk uitgangspunt van het plan is het realiseren van een hoogwaardige hoofdontsluiting voor het woongebied ten noorden van de Leidsche Rijn. Deze hoofdontsluiting (Oudenrijnseweg) zal de Leidsche Rijn kruisen en vervolgens in rechte lijn het plangebied doorsnijden naar de Letschertweg. Voorkomen moet worden dat de ontsluitingsweg, als "weg door een bedrijfsterrein", een negatieve uitstraling zal hebben. Dat wordt bereikt door uit te gaan van een verhoogde ligging van de weg, ongelijkvloerse kruisingen HOV en fietspaden e.d. Naast de hoofdroute, waarvan de rijbanen door middel van een middenberm van elkaar worden gescheiden, is de aanleg van wijkontsluitingswegen en parallelle (wijk)wegen voor de bedrijfsbebouwing mogelijk. Als maximumsnelheid op de stroomweg wordt uitgegaan van 70 km per uur. Door middel van een volledig kruispunt met een verkeersregelinstallatie wordt het bedrijfsterrein halverwege het tracé aangesloten op de stroomweg.
19
Ter plaatse van het HOV-viaduct wordt voor autoverkeer en langzaam verkeer een koppeling gerealiseerd tussen de parallelstructuur van het oostelijk en westelijk deel van het bedrijfsterrein. Aan de noordzijde zal de Oudenrijnseweg worden begeleid met kantoor- c.q. arbeidsintensieve bedrijfsbebouwing. Deze bebouwing dient een goede uitstraling te krijgen. Met name de kantoorbebouwing in een landschappelijk aantrekkelijke "setting", grenzend aan het park, kan als kwalitatief hoogwaardige bebouwing een extra dimensie toevoegen aan het te ontwikkelen plangebied. Aan de noordoostzijde van de Oudenrijnseweg biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om publieksvoorzieningen te realiseren. Diversiteit in het programma voorkomt monocultuur binnen het gebied Oudenrijn. De afmetingen van het bedrijfsterrein zijn van dien aard dat differentiatie wenselijk is. Daarnaast levert een publieksfunctie een zekere mate van levendigheid op straat. Mensen komen en gaan, verspreid over een groter dagdeel dan tijdens kantooruren, al of niet met het HOV. Dit heeft een positieve invloed op zowel het bedrijfsterrein als op het gebruik van het HOV. Deze differentiatie heeft ook een positieve impact op de stedenbouwkundige setting binnen het gebied. In relatie met het gebied Leidsche Rijn is nader onderzoek gedaan naar de wijze waarop de waterloop Leidsche Rijn zal worden gekruist, alsmede is nader onderzoek verricht naar de uitvoering van het tracé van het aan te leggen HOV en de verknoping van de HOV-lijnen in het plangebied. Ten behoeve van het autoverkeer wordt de stroomweg ongelijkvloers gekruist met de Rijksstraatweg/Leidsche Rijn/Zandweg. De vrije doorrijhoogte onder het kunstwerk bedraagt 4,20 meter. Deze hoogte is ontstaan door de Rijksstraatweg plaatselijk te verlagen met 1 meter en het hoogteverschil met de viaducten 3,20 meter te laten zijn. In samenhang met de vormgeving van de hoofdontsluiting verdient de aansluiting van de weg op de C.H. Letschertweg (en de ruimtelijke begrenzing daarvan) aandacht. Kwalitatief hoogstaande bebouwing dient ervoor garant te staan dat de entree een wervende vormgeving krijgt en mede door de hoogte van de bebouwing als het ware de poort van Vleuten-De Meern wordt. Het huidige bedrijfsterrein wordt aan de zijde van de A12 begrensd door een kantorenstrook. Enerzijds vormt deze strook het 'gezicht' van het bedrijfsterrein. Anderzijds zijn hier kantooractiviteiten gevestigd met een relatief grote autoafhankelijkheid van het personeel, waardoor de locatie uitermate geschikt is voor dit soort bedrijven. Met name KPMG vormt hier een goed voorbeeld van. Gelet op de stedenbouwkundige afronding van deze strook, alsmede gelet op de realisering van een 'poort', is het derhalve gewenst dat een soortgelijk bedrijf gevestigd wordt op de locatie tussen de bestaande kantoorbebouwing en de Oudenrijnseweg. Niet alleen zal een dergelijk kantoorpand de kwalitatieve uitstraling krijgen die hier gewenst is, maar tevens zal de voor een poort noodzakelijke bouwhoogte op deze wijze gerealiseerd kunnen worden. Aan de KPMG is inmiddels een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een nieuw kantoorgebouw ter plaatse. In het onderliggende bestemmingsplan is dit kantoorgebouw geregeld. Uitbreiding van het huidige bedrijfsterrein in de richting van De Meern is slechts acceptabel indien een goede afronding kan worden bewerkstelligd. In het plan is daarom een groenzone opgenomen met een parkachtige inrichting. In het zuiden is deze groenstrook voldoende breed om een effectieve scheiding van bedrijvigheid en woonomgeving te bewerkstelligen. De feitelijke afstand van de bedrijven tot de aan de Meentweg gelegen woningen bedraagt 120 tot 150 meter. Eén en ander betekent dat de breedte van de groenzone varieert van ongeveer 78 meter tot 110 meter. Verder naar het noorden zal, ter plaatse van de geprojecteerde kantoorbebouwing, een koppeling gemaakt kunnen worden met het ter plaatse van de kantoren aan te leggen groen en de groenstructuur die de hoofdontsluiting begeleidt.
4.3
Infrastructuur
– Auto
20
In paragraaf 2.3 is de stand van zaken van de wegen in en rond het plangebied in de bestaande situatie aan de orde geweest. Deze paragraaf beschrijft de verkeerssituatie voor het jaar 2015. Voor 2015 is in dit geval gekozen omdat de ontwikkeling van het masterplan Leidsche Rijn uiteindelijk bepalend is voor de toekomstige verkeersstructuur. Gepland is dat in 2015 het masterplan is gerealiseerd. De nieuwe verkeersstructuur laat dan ook een gewijzigd beeld zien ten opzichte van de huidige situatie. Ter uitwerking van het masterplan is de verkeersmilieukaart ontwikkeld, waarin voor de gehele gemeente de gevolgen in beeld zijn gebracht van de ontwikkeling van Leidsche Rijn en de daartoe aan te leggen infrastructuur. Essentieel is hierbij de nieuwe hoofdontsluiting op de Oudenrijnseweg op het westelijk deel van het bedrijfsterrein. De Oudenrijnseweg zal als gebiedsontsluitingsweg (type A en B, volgens de voorlopige wegencategorisering voor 2015), met een snelheidregime van 70 en 50 km/u (waar de overgang van de snelheidsregimes zal plaatsvinden wordt nog nader onderzocht) het bedrijventerrein Oudenrrijn aan de westzijde van het gebied ontsluiten. De ontsluiting zal ter hoogte van de weg Naamrijk plaatsvinden. Daarnaast blijft de Strijkviertel bestaan als ontsluitingsweg met een snelheidsregime van 50 km/u voor de oostzijde van het bedrijfsterrein. Beide wegen ontsluiten via de Letschertweg, die de verbinding verzorgt met de A12 en de stad Utrecht. De Oudenrijnseweg zal naast de ontsluitingsfunctie voor het bedrijventerrein de stadswijken Parkland, Parkwijk, de te ontwikkelen wijk De Woerd en De Meern Noord ontsluiten naar de A12. Door de nieuwe infrastructuur zoals deze is uitgewerkt voor Leidsche Rijn en de gemeente Vleuten-De Meern wordt de Rijksstraatweg meer verkeersluw en geldt een maximum snelheidsregime van 30 km binnen de kern van De Meern en 50 km per uur buiten de kern. – Fiets Voor het plan is het hoofdfietsnetwerk van toepassing conform de fietsnota 2002. Deze nota geldt voor de langere termijn (5 jaar) en wordt iedere 5 jaar herzien op onderdelen van het hoofdfietsnetwerk en het uitvoeringsprogramma. De uitwerking van deze fietsnota vindt thans plaats. Voor de nieuwe situatie zal het hoofdfietsnetwerk worden uitgebreid. Oost-west routes Er zal een route worden aangelegd langs de HOV baan langs de Molensteijn aan de noordzijde van het gebied. Aan de westzijde van het gebied zal een fietsverbinding worden aangelegd in het verlengde van de Laan 1954 en in aansluiting op de Meentweg via het aan te leggen park. Op deze wijze wordt de oost-west route met in totaal 4 hoofdfietsroutes onderhouden waaronder: a. Rijksstraatweg; b. Molensteijn; c. Verlengde route Laan 1954 en Naamrijk; d. Tjepmaweg. Noord-zuid routes Langs de Oudenrijnseweg is een hoofdfietsroute gepland van noord naar zuid, tussen de Tjepmaweg en de Rijksstraatweg. Binnen het gebied wordt nog onderzocht hoe deze verbinding gerealiseerd kan worden. Het bedrijfsterrein kent tenslotte de noord-zuid verbinding met de Heijcopperkade (Heicopse polder), middels een viaduct onder de A12. Deze verbinding kan op lange termijn van belang worden voor de ontsluiting van deze polder met het bedrijfsterrein Oudenrijn. Aan de noordzijde van het bedrijfsterrein bestaat de wens voor een goede ontsluiting van de wijken Langerak en Parkwijk naar het bedrijfsterrein. Nabij de aansluiting met de Meentweg en de Rijksstraatweg is een nieuwe fietsverbinding (noord-zuid) over de Leidsche Rijn gepland.
21
– Voetgangers Voor de voetgangers worden logische verbindingen aangelegd vanaf het HOV station naar het bedrijfsterrein toe. Hiertoe worden looproutes aangelegd via een viaduct onder de Ouderijnseweg. Langs de fietsroute in het verlengde van de Laan 1954 zal een voetpadverbinding komen om dit gedeelte van De Meern met het bedrijfsterrein te verbinden. In het gebied zullen langs alle auto infrastructuur voetpadverbindingen worden aangelegd. De Oudenrijnseweg vormt hierop een uitzondering. – Openbaar Vervoer Het bedrijfsterrein zal in de toekomst een belangrijke ontsluiting krijgen door de HOV lijn Utrecht Papendorp - NS station Vleuten. De huidige bus route 145 komt hiermee te vervallen. De HOV verbinding zal via de weg Molensteijn gaan lopen. Daarnaast wordt er een busstation ten noordoosten van het bedrijfsterrein aangelegd. Ten zuiden van het gebied komt buslijn 245 te lopen. Deze lijn rijdt over de C.H. Letschertweg en bedient de verbinding Utrecht centraal - Montfoort. – Hoogwaardig Openbaar Vervoer Om te kunnen voorzien in een in Leidsche Rijn en de regio groeiende behoefte aan goed openbaar vervoer is gekozen voor de aanleg van Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) staat voor een sterk verbeterde kwaliteit van openbaar vervoer. Deze kwaliteit wordt in Leidsche Rijn behaald door de aanleg van een netwerk van vrijliggende busbanen. Het HOV-netwerk in Leidsche Rijn bestaat uit twee radialen, te weten een noordradiaal en een zuidradiaal. De zuidradiaal loopt vanaf Vleuten NS, via Vleuterweide, Veldhuizen, De Meern, Oudenrijn en Papendorp richting Utrecht CS. De noordradiaal loopt vanaf De Meern via Langerak, Parkwijk en het NS-station Leidsche Rijn Centrum over de Vleutenseweg richting Utrecht CS. In het noordelijk deel van het bedrijventerrein Oudenrijn is een HOV-knooppunt gepland. Dit knooppunt vormt in het HOV-netwerk het overstapstation tussen de noordradiaal en de zuidradiaal. Bij het knooppunt zakt het HOV, nadat het de Leidsche Rijn is gekruist, direct naar maaiveld om daar te halteren aan twee aan weerszijden van de baan gelegen perrons. Bij het HOV-knooppunt zal bovendien ruimte voor een busbuffer worden geschapen, inclusief verblijfsruimte voor chauffeurs. Het HOV-knooppunt maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Oudenrijn, maar valt buiten het plangebied van het bestemmingsplan bedrijfsterrein Oudenrijn. Het HOV-knooppunt is opgenomen in het vigerend bestemmingsplan HOV De Meern (onherroepelijk bij uitspraak Raad van State augustus 2002). Dit facetbestemmingsplan is speciaal opgesteld ten behoeve van het HOV. Het tracé van de zuidradiaal vanaf het HOV-knooppunt richting Strijkviertel en Papendorp komt door het bedrijventerrein Oudenrijn te lopen en ligt binnen het plangebied van bestemmingsplan Oudenrijn. Direct ten oosten het knooppunt kruist de zuidradiaal ongelijkvloers met de stroomweg. In het lengteprofiel wordt daarvoor ruimte gereserveerd in een gezamenlijk kunstwerk voor openbaar vervoer, fietsers en voetgangers. Omdat de exacte ligging van dit tracé nog niet bekend is, is hiervoor in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen. Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid kan op een later moment aan de dan gewenste invulling nader gestalte worden gegeven. – Parkeren Parkeren zal voor het gehele bedrijventerrein op eigen terrein moeten geschieden. Met de komst van HOV zullen voor het terrein verschillende normen worden gehanteerd, conform het A,B,C locatiebeleid en conform de parkeernota 1994. Voor het gebied zullen de C
22
normen gelden voor bedrijven gelegen ten zuiden van de weg Naamrijk en ten oosten van de weg Veldzigt (dit gebied blijft een C-locatie). Bedrijven die zich vestigen ten noorden van Naamrijk en ten westen van Veldzigt, vallen onder de B norm (toekomstige B-locatie). Voor de te realiseren kantoren en de eventueel te realiseren publieksvoorzieningen in het noord-westen van het plangebied is in de bestemmingsplanvoorschriften een parkeernorm opgenomen van 1:125, 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo (B-norm). Voor de laatstgenoemde bedrijven zal tot de tijd dat het HOVknooppunt gerealiseerd is, extra parkeergelegenheid worden aangeboden op twee tijdelijke parkeerterreinen gelegen in het noord westen van het plangebied. Deze twee terreinen zullen worden opgeheven zodra het HOV-knooppunt De Meern operationeel is.
4.4
Milieu
– Bedrijfsactiviteiten Hieronder wordt de in dit plan in acht genomen scheiding van bedrijfsmatige activiteiten ten opzichte van andere gevoelige activiteiten beschreven (zonering). Voor uitgebreide informatie over zonering wordt verwezen naar de toelichting bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de voorschriften van dit bestemmingsplan. – Zonering Westzijde Bij het nieuwe westelijke gedeelte van het bedrijventerrein is een bedrijvenvrije zone van ten minste 120 meter ten opzichte van woningen gehandhaafd. Deze externe zonering is voldoende voor categorie 4 bedrijvigheid. Categorie 4 bedrijvigheid kan met normale voorzieningen goed functioneren zonder hinder of gevaar te veroorzaken bij woningen wanneer ten minste 100 meter afstand wordt aangehouden (zie afstandstabel behorende bij de lijst van bedrijfsactiviteiten). Gezien de hoge bestaande geluidsbelasting in dit gebied wordt hier echter niet categorie 4 toegestaan, maar de lichtere categorie 3. Bij bepaling van de geluidszone is namelijk aangenomen dat op de lege kavels aan de westzijde van het bedrijfsterrein uitsluitend dagbedrijven met een geringe geluidsproductie zullen komen. Alleen op die manier kan worden gewaarborgd dat de geluidsbelasting, vanwege het gehele bedrijfsterrein, buiten de geluidszone beneden 50 dB(A) blijft. – Zonering Noordzijde Direct langs de Rijksstraatweg zijn meerdere kleinere bedrijven aanwezig. Deze percelen krijgen een bedrijfsbestemming, die gezien de afstand tot woningen qua zwaarte beperkt dient te blijven tot categorie 1 en 2. Nabij de woningen nummers 36 - 39 is de bestemming "bedrijfsdoeleinden 2" en "kantoren" opgenomen. Bij het perceel Leidsche Rijn nummers 2 - 16 bedraagt de afstand tot een nabijgelegen woning circa 35 meter. Daarmee voldoet de zonering van vrijwel het gehele perceel aan het afstandscriterium 40 meter dat geldt voor bedrijvigheid categorie 3. Aangezien aan de zijde van de nabijgelegen woning weinig hinderlijke activiteiten plaatsvinden, is voor dit gehele perceel een bedrijfsbestemming categorie 3 opgenomen. Ten zuiden van de Rijksstraatweg 63 en 63B is de bestemming "bedrijfsdoeleinden 1" opgenomen, waarbij opslag is toegestaan van caravans, motoren en boten dan wel materialen van elders gevestigde bedrijvigheid. Voor dergelijke activiteiten is geen zonering noodzakelijk ten opzichte van aanwezige woningen van derden. Eveneens is een bestemming "bedrijfsdoeleinden 2" en "agrarisch nevenbedrijf" opgenomen. De laatste bestemming is ten behoeve van een gevestigde fruithandel. Deze activiteit is te rechtvaardigen gezien het feit dat de aan- en afvoeractiviteiten aan de zuidzijde via het bedrijfsterrein plaatsvinden. Hierdoor is voldoende afstand aanwezig tot de aanwezige woningen. Op minimaal 100 meter afstand van woningen zijn bedrijfsbestemmingen toegelaten in categorie 4 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Op de plankaart is dit gedeelte aangegeven als "bedrijfsdoeleinden 4".
23
– Zonering Zuidzijde In het zuiden grenst het bedrijventerrein aan een strook met de bestemming Bedrijfsdoeleinden/Kantoren (Bk). Deze bestemming is goed te combineren met bedrijvigheid die is beperkt tot categorie 4. – Zonering Oostzijde Het oostelijke gedeelte van het bedrijventerrein grenst voornamelijk aan het Dagrecreatieterrein Strijkviertel. Gezien het extensieve gebruik hiervan is de aanwezigheid van bedrijvigheid in categorie 4 geen probleem. In het noordoostelijke deel van Strijkviertel bevindt zich buiten het plangebied een zwaar transportbedrijf. In het plangebied zijn geen woningen nabij dit transportbedrijf aanwezig, zodat hierdoor geen hinder kan optreden. – Interne zonering Op grond van de afstand tot woningen is het bedrijfsterrein intern gezoneerd. Op de plankaart is dit aangegeven met bestemmingen die oplopen tot de bestemming bedrijfsdoeleinden 4 op ten minste 100 meter afstand van woningen. – Inventarisatie milieuhinderlijke bedrijven Werkwijze. Voor het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein is onder andere op basis van vergunningonderzoek een inventarisatie van potentieel hinderlijke bedrijven uitgevoerd. Deze inventarisatie richt zich op de zogenaamde categorie-indeling van deze bedrijven. Nagegaan is tot welke categorie van de lijst van bedrijfsactiviteiten het bedrijf behoort. Gelet is op de omschrijving van de activiteiten zoals beschreven in de vergunning. Vervolgens wordt nagegaan of deze categorie past bij de categorie die de plankaart toestaat. Indien deze categorie zwaarder is dan de toegestane categorie, wordt onderzocht of er sprake is van daadwerkelijke hinder of ontoelaatbaar potentieel gevaar. Indien dit niet het geval is, kan het bedrijf positief bestemd worden. Dat wil zeggen dat het bedrijf gehandhaafd kan blijven in de huidige vorm, maar dat nieuwe bedrijven in dezelfde categorie zich niet mogen vestigen. Bij deze inventarisatie treedt vaak het probleem op dat in de bedrijvenlijst niet steeds een exact passende omschrijving van het bedrijfstype te vinden is. In die gevallen wordt gezocht naar bedrijfstypen die met het bedrijf vergelijkbaar zijn. Tevens wordt gebruik gemaakt van de VNG publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" waarin eveneens bedrijven qua categorie worden ingedeeld. Op deze wijze wordt getracht een zo objectief mogelijke inschatting van de categorie van het zittende bedrijf te maken. – Inventarisatie bestemming Bedrijfsdoeleinden 2 (B2) Uit de inventarisatie van de terreinen langs de Rijksstraatweg met bestemming B2 (maximaal categorie 2), bleek dat de zwaarte van de zittende bedrijven beperkt blijft tot categorie 1 en 2. – Inventarisatie bestemming Bedrijfsdoeleinden 3 (B3) Uit de inventarisatie van het terrein met bestemming B3 (maximaal categorie 3), bleek dat de zwaarte van het bedrijf Mikohn Europe, Leidse Rijn 2-16, beperkt blijft tot categorie 3. De activiteiten zijn te kenmerken als elektrotechnische industrie, categorie 3. De afstand tot een nabijgelegen woning bedraagt circa 35 meter, dus minder dan de vereiste 40 meter volgens de afstandstabel van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Van het bedrijf zijn klachten bekend, die het gevolg zijn van het werken met open ramen. Deze hinder kan voorkomen worden door handhaven van de vergunningsvoorschriften.
24
Ten zuiden hiervan ligt op circa 50 meter afstand van woningen een opslaggebouw voor een verhuisbedrijf. Deze afstand is voldoende om deze activiteit uit te voeren zonder hinder voor de woningen. In deze strook bevinden zich een verhuisbedrijf en een stallingsterrein voor een autodealer, waar tevens auto's rijklaar worden gemaakt. Het bedrijfspand van het verhuisbedrijf is richting woningen geheel gesloten. De activiteiten en ontsluiting vind uitsluitend plaats aan de zuidzijde, zodat hinder naar de noordelijk gelegen woningen wordt voorkomen. Bij Strijkviertel 9 vindt opslag van containers en metalen plaats voor bruggenbouw met gebruik van een portaalkraan en tevens constructie van waterzuiveringsinstallaties en recreatietechniek. Deze activiteiten kunnen vergelijkbaar worden geacht met bedrijvigheid in categorie 3 van de lijst van bedrijfsactiviteiten. Op het terrein is tevens een groot autoschadebedrijf aanwezig met meer dan 35m² spuitruimte. Het bedrijf valt hiermee in categorie 4 en zou op circa 100 meter afstand van woningen gevestigd moeten zijn. De afstand bedraagt echter circa 75 meter. Van het bedrijf zijn klachten bekend, maar onduidelijk is of de oorzaak bij het bedrijf ligt. Vergunningtechnisch bestaan er voldoende mogelijkheden klachten op te lossen anders dan door verplaatsing van het bedrijf. Om deze reden kan het bedrijf gehandhaafd blijven, maar dient specifiek bestemd te worden. In artikel 6 lid 1sub b van de bestemmingsplanvoorschriften is daarom opgenomen dat naast bedrijven in de categorieën 1 t/m 3 van de lijst van bedrijfsactiviteiten tevens het autoschadeservicebedrijf op het perceel Strijkviertel 7 toegestaan is. – Inventarisatie bestemming Bedrijfsdoeleinden 4 (B4) *Molenstein 27 (van Seumeren): Als meest opvallend bedrijf was tot voor kort aanwezig het Kraanbedrijf van Seumeren op het perceel Molenstein 27. Dit kraanbedrijf is recent verhuisd. Het terrein wordt gebruikt als opslagterrein voor onder andere grondverzetmachines. Als bedrijfstypering komt "kraanbedrijf" niet voor in de lijst van bedrijfsactiviteiten. Het meest daaraan verwant is de typering "transportbedrijf" (ingedeeld in categorie 4 met 100 meter als bijbehorende afstand tot woningen.) Eveneens verwant is de typering "automobielen, herstellen en onderhoud plegen aan vrachtauto's zonder plaatwerkerij, ingedeeld in categorie 3 met 40 meter als bijbehorende afstand tot woningen). In de VNG bedrijvenlijst is het meest verwant: "goederenwegvervoerbedrijven" (SBI-code 6024 waarbij 100 meter als maximale hinderafstand wordt genoemd) en "Verhuurbedrijven voor transportmiddelen, excl. personenauto's (SBI-code 712 waarbij 50 meter als maximale hinderafstand wordt genoemd). "Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen (SBI-code 713 waarbij 50 meter als maximale hinderafstand wordt genoemd). Op grond hiervan kunnen activiteiten, vergelijkbaar met het kraanbedrijf van Seumeren, waarbij kraanwagens of vrachtwagens worden gestald en in eigen beheer worden gerepareerd, worden voortgezet, omdat deze activiteiten vergelijkbaar zijn met bedrijvigheid in categorie 4. *Strijkviertel 72 (Rentokil Pest Control Services): Bij Rentokil Pest Control Services worden bestrijdingsmiddelen opgeslagen. De maximale hoeveelheid bedroeg volgens vergunning 15 ton. Tevens vindt opslag plaats van brandbare vloeistof met een maximale hoeveelheid van 4 ton bovengronds. Deze hoeveelheden liggen onder de BRZO-drempels, zodat het bedrijf geen Veiligheidsrapport behoeft op te stellen. Als bedrijfstypering komt "bestrijdingsmiddelen, opslag tot een totale hoeveelheid van 100 ton" voor in de bedrijvenlijst. Dit bedrijfstype is ingedeeld in categorie 4a met 300 meter als bijbehorende afstand tot woningen. Een categorie lager in de bedrijvenlijst is "bestrijdingsmiddelen, opslag tot een totale hoeveelheid van 10 ton". Dit bedrijfstype is ingedeeld in categorie 4 met 100 meter als bijbehorende afstand tot woningen. In de VNG bedrijvenlijst is het meest verwant: "Opslag gevaarlijke stoffen, bestrijdingsmiddelen > 10.000 kg", tabel 2, waarbij 30 meter als maximale hinderafstand tot woningen wordt genoemd en "Opslag gevaarlijke stoffen, brandbare vloeistoffen K1/K2 klasse < 10 m 3", tabel 2, waarbij 50 meter als maximale hinderafstand tot woningen wordt genoemd.
25
Opvallend is de enorme discrepantie tussen de indeling volgens de Utrechtse lijst van bedrijfsactiviteiten en de VNG-indeling. De veel strengere indeling van de Utrechtse lijst zal worden gehandhaafd, vooral omdat deze lijst specifiek bedoeld is voor toepassing in meer stedelijk gebied. Het bedrijf heeft te kennen gegeven de maximale hoeveelheid bestrijdingsmiddelen terug te willen brengen tot onder de hoeveelheid van 10 ton. Het bedrijf heeft een verzoek ingediend voor een gedeeltelijke intrekking van de vergunning. Op grond hiervan valt Rentokil Pest Control Services in categorie 4 en is dit bedrijf passend binnen de bestemming "bedrijfsdoeleinden 4". *Strijkviertel 67 (Engelhard): Meer naar het zuiden bevindt zich het bedrijf Engelhard. Dit bedrijf valt onder het Besluit Risico´s Zware Ongevallen (BRZO ´99). Voor post-Sevesobedrijven (BRZO ´99) dienen volgens de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" de volgende afstanden te worden aangehouden: "Anorganische chemische grondstoffenfabrieken, vallend onder de post-Sevesorichtlijn: 700 meter. Deze categorie-indeling is overgenomen in de Utrechtse lijst van bedrijfsactiviteiten. Op grond hiervan dient het bedrijf, indien sprake zou zijn van een nieuwvestiging, in planologische zin gerekend te worden tot categorie 6. Een nieuwe vestiging van een bedrijf dat valt onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen dient planologisch uitgesloten te worden, gezien de potentieel grote hinder-, schade en gevaarsafstanden die aan dit soort bedrijven kunnen zijn verbonden (volgens de VNGrichtlijn 700m). De werkelijke afstand van Engelhard tot de meest nabij gelegen woningen bedraagt 600 meter. Verplaatsing van Engelhard is echter niet noodzakelijk, gezien de uitkomsten van het recent uitgevoerde Veiligheidsrapport. Daaruit blijkt dat de werkelijke risicocontour (Plaatsgebonden Risico) binnen de terreingrens blijft. De maximale effectafstand bedraagt circa. 100 meter. Daarom levert de aanwezigheid van Engelhard geen gevaar op voor de woonbebouwing. Engelhard blijkt hierdoor tot een relatief licht soort BRZO-bedrijven te behoren. Echter niet alleen met risico- en effectafstanden dient rekening te worden gehouden. De feitelijke milieu-invloed van Engelhard op de omgeving, is zeker niet groter dan dat van een bedrijf uit categorie 5 uit de bijgevoegde bedrijvenlijst. Ook op grond hiervan is het niet noodzakelijk Engelhard te verplaatsen of extra maatregelen te treffen. Op grond van de gewenste invulling van dit bedrijfsterrein zal nieuwvestiging van BRZObedrijven planologisch uitgesloten worden en daarom zal Engelhard specifiek bestemd moeten worden (zie artikel 6 lid 1 sub c van de bestemmingsplanvoorschriften). Dat wil zeggen dat Engelhard op het bedrijventerrein gehandhaafd kan blijven, ook eventueel kan uitbreiden, maar dat bij vertrek uitsluitend bedrijven uit categorie 4 van de bijgevoegde bedrijvenlijst zich op het perceel mogen vestigen, dan wel bedrijven die qua productie en bedrijfsvoering nauw aansluiten bij de huidige situatie van Engelhard. De overige bedrijven op het terreingedeelte met bestemming 4 vallen onder categorie 4 of lager. – Geluidszonering industrielawaai Op het huidige bedrijfsterrein bevindt zich een aantal (transport)bedrijven met een relatief grote geluidsproductie. Door de aanwezigheid van deze bedrijven doet zich het probleem voor dat de woningen aan de oostzijde van De Meern en ten noorden van het plangebied niet gevrijwaard kunnen worden van een zekere geluidshinder. Algemene planologische milieuzonering van een bedrijfsterrein is binnen het kader van een bestemmingsplan weliswaar mogelijk, maar dan zal een beoordeling van de geluidshinder per bedrijf plaatsvinden op basis van globale afstandscriteria (zie de toelichting bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de voorschriften van dit bestemmingsplan). In een dergelijke situatie kan de gecumuleerde (opgetelde) geluidsproductie van de bedrijven zorgen voor een overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de achtergevels van de woningen aan de Meentweg en op de gevels van de ten noorden van het plangebied gesitueerde woningen. Een cumulatieve benadering van het probleem is alleen mogelijk door het vaststellen van een geluidszone voor industrielawaai. Het vaststellen van een dergelijke zone is verplicht als de planologische regeling, i.c. het bestemmingsplan, de vestiging van zogenaamde
26
"grote lawaaimakers" of "categorie A-inrichtingen" mogelijk maakt. Dit zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bedrijven die bekend staan vanwege de grote geluidsproductie. Ze worden vermeld in het Inrichtingen en Vergunningenbesluit wet milieubeheer onder artikel 2.4. In dit bestemmingsplan wordt, op enkele delen van het bedrijfsterrein, de vestiging van dit type bedrijven toegestaan. Ingevolge artikel 53, eerste lid van de Wet geluidhinder dient voor elk binnen een gemeente gelegen terrein, waarop de vestiging mogelijk is van een in artikel 2.4 van het "Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer" bedoelde inrichting, een rond dat terrein gelegen zone te worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidsbelasting vanwege dat terrein, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. In het geval waarin "categorie A-inrichtingen" voor de eerste maal in een gebied worden toegestaan, zoals hier het geval is, spreekt men van "nieuwe situaties". Wanneer een nieuwe situatie optreedt dient de geluidszone in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Tijdens de voorbereidingsfase van het nu voorliggende bestemmingsplan zijn verschillende alternatieve geluidszones onderzocht. De alternatieven zijn bepaald door de omvang van de bestaande geluidsproductie en de mogelijke geluidstechnische uitbreidingsruimte voor de bedrijvigheid. Nadat in mei 1994 bestuurlijke duidelijkheid was verkregen over de grenscorrectie tussen de gemeenten Vleuten-De Meern en Utrecht, is het besluit genomen de huidige bedrijvigheid met de daarbij behorende geluidsproductie door middel van een "minimum"-geluidszone te fixeren. De grens van deze "minimum"geluidszone komt overeen met de geluidscontour van 50 dB(A) op 5 meter hoogte op basis van de bestaande bedrijfsactiviteiten plus de invulling van braakliggende kavels op het industrieterrein met dagbedrijven. De 50dB(A)-contour blijft buiten de woongebieden van De Meern (woningen aan de Meentweg). Uit onderzoek is gebleken dat verkleining van de geluidszone door maatregelen bij de bestaande bedrijven niet mogelijk is. Bovendien is bij bepaling van de geluidszone aangenomen dat op de lege kavels aan de westzijde van het bedrijfsterrein uitsluitend dagbedrijven met een geringe geluidsproductie zullen komen. Alleen op die manier kan worden gewaarborgd dat de geluidsbelasting buiten de geluidszone, vanwege het gehele bedrijfsterrein, beneden 50 dB(A) blijft. De geluidszone is op 20 augustus 1996 vastgesteld door de gemeente Vleuten-De Meern. Het geluidsonderzoek is weergegeven in een geluidsrapport. Alhoewel het bestemmingsplan, waarbij de zone moest worden vastgesteld, niet definitief is geworden is bij het verlenen van vergunningen en de invulling van lege kavels wel op toegezien dat de geluidscontouren niet te groot worden. Een uitzondering is gemaakt bij de vergunningverlening aan het bedrijf Engelhard de Meern B.V. Doordat de geluidsproductie in werkelijkheid groter was dan in het verleden was berekend is de 50 dB(A)-contour aan de oostzijde van Oudenrijn, waar zich geen woningen bevinden, met ten hoogste 40 meter opgeschoven naar het oosten. Door bij de aangevraagde uitbreiding te kiezen voor een verdergaande maatregelenvariant kon een verder uitdijen van de 50 dB(A)-geluidscontour worden voorkomen. De nu opgenomen geluidzone omsluit aan de oostzijde deze aangepaste 50d(A)-contour, die in de andere richtingen vrijwel ongewijzigd is. De actuele geluidscontouren zijn weergegeven op tekeningnummer 6402110322-2 behorende bij dit bestemmingsplan. Op deze kaart is te zien dat het woongebied van De Meern en de Zandweg geheel buiten de geluidszone is gesitueerd. Slechts een zeer beperkt aantal woningen langs de Rijksstraatweg valt binnen deze zone. Voor 10 woningen is een procedure tot vaststelling van hogere grenswaarden gevoerd omdat de geluidsbelasting er hoger is dan 50 dB(A). Deze hogere grenswaarden zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 4 februari 1998. Nieuwbouw van (dienst)woningen op het bedrijfsterrein is niet gewenst en wordt daarom binnen het plangebied niet toegestaan. – Verkeersgeluid
27
Ter verduidelijking geven wij hieronder allereerst een zeer korte toelichting over de normen en systematiek van de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder is aangegeven dat de aanleg van een nieuwe weg langs geluidsgevoelige bestemmingen (o.a. woningen) zonder meer mogelijk is in het gebied waar de geluidsbelasting zich onder de voorkeursgrenswaarde bevindt. Daarnaast is er de mogelijkheid tot aanleg door ontheffing aan te vragen tot de maximale ontheffingswaarde. Het binnenniveau in geluidsgevoelige bestemmingen dient te voldoen aan het gestelde in de Wet geluidhinder en of de bijbehorende besluiten. – Zones In art 74 van de Wet geluidhinder is aangegeven dat elke weg waarop met een snelheid van meer dan 30 km/uur gereden wordt, een zone heeft. De breedte van de zone wordt mede bepaald door het aantal rijstroken. Binnen de zone dient akoestisch onderzoek te worden verricht. In onderstaande tabel zijn de relevante zones voor binnenstedelijk wegverkeer, zoals de toekomstige HOV, opgenomen. Aantal rijstroken 1 of 2 3 of 4 5 of meer
Zone breedte 250 meter 400 meter 600 meter
Tabel 1: Zone breedte – Normstelling nieuwe weg De voorkeursgrenswaarde bedraagt 50 dB(A) en de maximale ontheffingswaarde bedraagt 65 dB(A) voor de aanleg van een nieuwe binnenstedelijke weg langs bestaande woningen. Type bestemming Woningen
Voorkeursgrenswaarde 50 dB(A)
Max. Ontheffingswaarde 65 dB(A)
Tabel 2: Nieuwe - weg langs een bestaande woning
De hierboven genoemde geluidsbelastingen betreffen de zogenaamde wettelijke etmaalwaarden. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende hinderlijkheid van de verschillende perioden. De etmaalwaarde is de hoogste van òf de gemiddelde dagperiode, òf de gemiddelde nachtperiode verhoogd met 10 dB(A). De aanleg van de weg is mogelijk vanuit het gestelde in de Wet geluidhinder indien de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de gevel niet overschrijdt. Tevens is er de mogelijkheid voor de gemeente om gemotiveerd ontheffing, de zogenaamde Hogere Grenswaarde procedure, aan te vragen bij Gedeputeerde Staten indien de geluidsbelasting op de gevels de maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A) niet overschrijdt. Indien de geluidsbelasting op de gevel meer dan 65 dB(A) bedraagt dan is de aanleg van de weg niet mogelijk. In dit bestemmingsplan zijn de reeds aanwezige wegen opgenomen. Aangezien hier geen sprake is van de aanleg van nieuwe wegen dient er geen toetsing aan het gestelde in de Wet geluidhinder plaats te vinden. Deze toetsing heeft reeds plaatsgevonden bij de planologische procedures van de betreffende wegen. In dit bestemmingsplan wordt de aanleg van één weg mogelijk gemaakt middels een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, te weten de HOV- baan in het noorden van het bedrijventerrein. Op een drietal bestaande woningen, te weten Strijkviertel nummers 62, 64 en 72, wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze woningen wordt in het kader van het
28
bestemmingsplan een hogere grenswaarde aangevraagd. Voor deze woningen zal, bij de aanleg van de HOV-baan middels de uitwerkingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO, onderzocht moeten of er aanvullende geluidswerende maatregelen aan de gevels getroffen dienen te worden om het binnenniveau in de woon- en of slaapkamer ten hoogste 35 dB(A) te laten bedragen.
– Bodem Ten aanzien van de nieuw in ontwikkeling te brengen gronden valt op te merken dat een indicatief bodemonderzoek heeft aangetoond dat er geen belemmeringen bestaan voor de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Deze onderzoeken dateren van 2000. Niet uitgesloten kan worden dat er in de tussentijd veranderingen hebben plaatsgevonden. Bovendien geven de onderzoeken wel een indicatie maar sluiten ze verontreinigingen niet voor 100% uit. Als de gronden worden uitgegeven, ontwikkeld en bouwrijp gemaakt worden gelden de gemeentelijke regels met betrekking tot hergebruik van grond zoals vastgelegd in de nota "Grondig Werken". – Luchtkwaliteit Volgens het Besluit luchtkwaliteit gelden er grenswaarden en plandrempels (zie onder) voor de kwaliteit van de buitenlucht ter plaatse van verblijfsgebieden, zoals trottoirs, tuinen, balkons, recreatiegebieden e.d. De maatgevende norm voor het gemeentelijk beleid is de grenswaarde voor stikstofdioxide waaraan vanaf het jaar 2010 moet worden voldaan, namelijk een jaargemiddelde van 40 µg/m³. De huidige situatie moet worden getoetst aan de plandrempel voor een recent jaar, die ieder jaar een stukje strenger wordt. Daarnaast moeten ook eventuele overschrijdingen van de grenswaarde (40 µg/m³ in 2005) en plandrempels voor fijn stof (PM10) in beeld worden gebracht. Het nemen van maatregelen ter vermindering van de concentraties fijn stof valt onder de rijksoverheid. Binnen het plangebied van Oudenrijn liggen verblijfsgebieden in de nabijheid van de autosnelweg A12: een groenstrook aan de westkant, met wandelpaden en bankjes (Meentpark) op meer dan 145 m afstand van de wegas van de A12, en de groenstrook ten noorden van de sloot langs de Letschertweg, die op meer dan 135 m van de as van de A12 ligt. De strook groen ten zuiden van deze sloot wordt niet als verblijfsgebied gerekend. (Het gebied ten zuiden van de A12 ligt buiten het plangebied zodat hier niet naar is gekeken. Bovendien bevinden zich hier tot op grote afstand geen verblijfsgebieden: berm, weilanden en een weg) Het rekenmodel voor luchtkwaliteit dat de gemeente gebruikt (CAR II), is niet geschikt voor complexe gevallen, zoals snelwegen met afscherming. Daarom zijn de berekeningen uitgevoerd door TNO, dat daarover een rapport heeft uitgebracht. Langs snelwegen is, bij de huidige normering, stikstofdioxide maatgevend. Dat wil zeggen dat de grootste afstanden waar overschrijdingen plaats vinden, worden bepaald door stikstofoxide en niet door fijnstof. Hierna worden alleen de rekenresultaten voor stikstofoxide gepresenteerd (voor fijnstof is wel onderzoek gedaan). Resultaten stikstofoxide voor huidige situatie Er is gerekend met de gegevens voor 2001 zodat ook is getoetst aan de plandrempels voor stikstofdioxide in 2001 (58 µg/m³). Bij het groengebied aan de westkant van het plangebied wordt de plandrempel voor stikstofdioxide tot op 45 meter van de wegas overschreden. Bij de groenstrook aan de oostkant van het plangebied wordt de plandrempel voor stikstofdioxide tot op 30 meter van de wegas overschreden.
29
Ter plaatse van verblijfsgebieden wordt op dit moment de plandrempel dus niet overschreden. Toekomstige situatie Voor de toekomstige situatie is het jaar 2010 maatgevend. Voor dat jaar zijn de luchtgegevens (luchtemissies van verkeer en achtergrondniveaus) beschikbaar. Bij de berekeningen is uitgegaan van voor de regio aangepaste achtergrondconcentraties (zie rapportage luchtkwaliteit Oudenrijn). Omdat er alleen verkeersprognoses zijn voor 2015, zijn die verkeersintensiteiten ingevoerd in het model voor 2010. Bij het groengebied aan de westkant van het plangebied wordt de grenswaarde voor stikstofdioxide tot op 130 meter van de wegas overschreden. Bij de groenstrook aan de oostkant van het plangebied wordt de grenswaarde voor stikstofdioxide tot op 110 meter van de wegas overschreden. Dit betekent dat in 2001 geen sprake zal zijn van normoverschrijding ter plaatse van verblijfsgebieden. – Duurzaamheid Voor de versterking van de marktpositie is het bedrijfsleven voortdurend op zoek naar manieren om het economische resultaat te verbeteren. De onderdelen van de bedrijfsvoering die hierbij een belangrijke rol spelen zijn bijvoorbeeld het zuiniger omgaan met inputs, het streven naar product- en procesverbetering en het verbeteren van de kwaliteit van de output. Het "milieu" vormt hierbij steeds meer een factor van belang: als kostenpost (duurdere grondstoffen, hogere kosten van afvalverwerking, kosten van heffingen, etc.) en aan de opbrengstenkant (duurzame producten, milieu als marketingtool, etc.). Gezien vanuit de optiek van het economische resultaat besteden bedrijven dan ook al langer aandacht aan het verminderen van de milieubelasting. Het op bedrijfseconomisch verantwoorde wijze aanpakken van milieuaspecten vindt tot op heden met name op een bedrijfsinterne wijze plaats. Bij deze aanpak is de aandacht van het bedrijfsleven in de afgelopen periode verschoven van het treffen van end-of-pipemaatregelen naar het zoveel mogelijk voorkomen van het ontstaan van milieubelasting. Deze aanpak heeft inmiddels al vele structurele win-win-oplossingen voortgebracht. De ruimte voor het individueel creëren van dergelijke oplossingen is echter begrensd. Niet alleen economisch, maar ook fysiek en technologisch. Met de introductie van het begrip "Duurzame bedrijventerreinen" vindt een nieuwe ontwikkeling plaats. Het creëren van win-win-oplossingen door samenwerking tussen bedrijven op lokaal niveau staat hierbij centraal. In samenhang hiermee is bij de overheid en het bedrijfsleven een toenemende belangstelling waar te nemen voor de kwaliteit van bedrijventerreinen. In het algemeen kan het begrip "Duurzame bedrijventerreinen" dan ook worden omschreven als: Samenwerking tussen bedrijven onderling en met overheden op bedrijventerreinen, gericht op het verbeteren van het (bedrijfs-)economisch resultaat, de vermindering van de milieubelasting en een efficiënter ruimtegebruik. Om deze samenwerking meer gestalte te geven hebben de afdelingen Milieu en Duurzaamheid en Economische Zaken van de gemeente Utrecht opdracht gegeven een Duurzaamheidsscan voor het bedrijventerrein Oudenrijn uit te voeren. Met behulp van deze Duurzaamheidsscan zal de gemeente onderzoeken welke voorstellen uit de scan verder uitgewerkt worden. De behoefte om met duurzaamheid op dit bedrijventerrein aan de slag te gaan is groot: – binnen de gemeente lopen al verschillende acties die te maken hebben met het stimuleren van duurzame bedrijventerreinen of acties die er mee te maken hebben, zoals parkmanagement; – de Bedrijven Kring Oudenrijn (BKO) is nauw betrokken geweest bij het opstellen van de duurzaamheidsscan. De enquête die in het kader van de scan is uitgevoerd, gehouden onder de ondernemers op het bedrijventerrein geeft aan dat er grote behoefte is om elementen van Parkmanagement uit te voeren;
30
– het Milieucentrum Utrecht, die als partij ook heeft geparticipeerd aan het opstellen van de scan, heeft aangegeven dat zij erg hechten aan verdere verduurzaming van het bedrijventerrein. Met de Duurzaamheidsscan worden de mogelijkheden onderzocht om het duurzaamheidsgehalte van het bedrijventerrein te vergroten. Deze scan is begin 2003 afgerond. Hierin staan een groot aantal maatregelen die in principe toegepast kunnen worden. Er zijn verschillende wegen die kunnen worden bewandeld om een duurzaam bedrijventerreinen te verkrijgen. Ten eerste is dit mogelijk door middel van concrete inrichtingsmaatregelen. Een voorbeeld hiervan is de revitalisering van de Strijkviertel. Deze weg is zodanig verpauperd dat hij binnenkort door de gemeente wordt aangepakt. Gelijktijdig wordt er een gescheiden rioolstelsel aangelegd en worden de dakvlakken van de nabijgelegen bedrijven ontkoppeld. Ook wordt er een fietssuggestiestrook aangelegd, zodat de bereikbaarheid van het bedrijventerrein en de veiligheid voor fietsers enigszins wordt verbeterd. Een andere weg is het introduceren van duurzaamheidsmaatregelen in het kader van de gronduitgifte. Hier doemt in dit geval een groot probleem op. Het bedrijventerrein Oudenrijn is niet een, in zijn geheel, nieuw te ontwikkelen terrein. Grofweg bestaat het bedrijventerrein uit drie delen. Een deel is gelegen rondom de Strijkviertel. Dit is het oudste deel. Een ander deel is recent ontwikkeld en de bedrijfsgebouwen die hier staan zijn redelijk modern. Van het laatste deel moet de grond nog uitgegeven worden of bebouwd worden. Door deze verschillen kan er bijvoorbeeld via de gronduitgifte niets meer geregeld worden, want dit werkt de ongelijkheid te veel in de hand. Ook kan in het bestemmingsplan duurzaamheid worden doorvertaald. Het bestemmingsplan is echter al geruime tijd in procedure en een groot deel van de grond is al uitgegeven. Hierdoor kunnen niet veel duurzaamheidsaspecten in het plan ingebracht worden. Ook zijn er geen financiële middelen gereserveerd om de duurzaamheid te vergroten. Al met al is er nu voor gekozen de bestemmingsplanvoorschriften te screenen en zijn de voorschriften waar mogelijk aangepast. Hiermee is getracht te voorkomen dat de eventuele duurzaamheids maatregelen in de toekomst bestemmingsplantechnisch niet mogelijk zouden kunnen zijn.
4.5
Ecologie
Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier- (en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Flora- en faunawet. De beschrijving is gebaseerd op literatuuronderzoek en een uitgebreid verkennend ecologisch veldbezoek. In de tekst wordt met het onderzoeksgebied het plangebied en de directe omgeving bedoeld, tot zover de ontwikkeling mogelijk effect heeft op de te beschermen waarden. Het doel van het onderzoek is: het bepalen van de noodzaak van aanvullend onderzoek naar mogelijk aanwezige extra te beschermen soorten; bepalen of het plangebied nabij een beschermd natuurgebied gelegen is; bepalen of ontheffing voor soorten van het Ministerie van LNV noodzakelijk is; aangeven of een ontheffing te verwachten is. – Plangebied in omgeving Het plangebied bestaat uit het bestaande bedrijfsterrein en het poldergebied tussen het bestaande bedrijfsterrein en de tuinen aan de Meentweg. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de Leidsche Rijn en in het zuiden door de zuidelijke berm van de A12. Het park langs de rand van De Meern is reeds aangelegd. Dit park kan als ecologische zone gaan dienen. Het plangebieddeel, waar de uitbreiding van het bedrijfsterrein wordt gesitueerd,
31
is het gebied tussen het reeds aangelegde park en de bedrijven. Dit deel van het plangebied is momenteel nog in agrarisch gebruik. Het bestaat voornamelijk uit lange graslandkavels met sloten ertussen. Het bestaande bedrijfsterrein wordt reeds intensief gebruikt. Aan de oostzijde van het bedrijfsterrein ligt een plas, de Strijkviertel. Voor ecologie zijn de volgende landschapselementen in het onderzoeksgebied van belang: grasland; sloot met oevers; open water; bebouwing. Door de ligging van het plangebied langs zowel de A2 als de A12 en door het gebruik van het gebied als bedrijfsterrein, is reeds sprake van verstoring van de mogelijk aanwezige natuurwaarden in het gebied door met name geluid en beweging. – Huidige ecologische waarden Gebiedsbescherming Het plangebied is niet nabij een Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied gesitueerd. Er zijn eveneens geen provinciale ecologische verbindingszones aanwezig. Hierdoor kunnen de ontwikkelingen binnen het plangebied geen beschermde natuurgebieden aantasten of verstoren. Aan de westzijde van het plangebied is een park ontwikkeld met waterpartijen, welke in de toekomst kan fungeren als ecologische verbinding. Soortenbescherming planten Al het grasland is uit productie genomen. Ook waren de sloten ter plaatse van de uitbreiding van het bedrijventerrein reeds gedempt. Langs de busbaan is een nieuwe sloot gegraven, die reeds begroeid is. Het grasland tussen het park tussen de kern De Meern en het bedrijfsterrein is eveneens uit productie genomen en was ten tijde van het locatiebezoek verruigd. De sloten zijn hier nog intact. In het bedrijventerrein zijn typerende kruiden van braakliggend en verstoord terrein waargenomen. Langs de nieuw gegraven sloten staan soorten die duiden op verstoring en een voedselrijk milieu. In de slootkanten en bermen komen bovendien dezelfde soorten voor als in de braakliggende terreinen zijn aangetroffen. De graslanden tussen het park en het bedrijfsterrein, bestaan met name uit diverse hoge grassen, die goed tot ontwikkeling zijn gekomen, doordat het gebied uit productie is genomen. In de sloten is onder andere de zwanenbloem waargenomen. Een deel van het grasland was echter in gebruik genomen als tijdelijk zanddepot voor de aanleg van het bedrijfsterrein en ook voor de uitbreiding van het bedrijfsterrein ten noorden van het park. Ter plaatse van het gronddepot kwamen geen plantensoorten voor, op enkele tredsoorten na. De zwanebloem is een te beschermen soort volgens de Flora- en faunawet. Vogels De percelen die nog niet in gebruik genomen zijn op het bedrijfsterrein, zijn door de harde ondergrond en de veelal kleine oppervlakken niet geschikt als broedplaats voor vogels. Wel maken enkele soorten gebruik van de braakliggende percelen als foerageergebied. De nieuwe bebouwing bestaat uit metalen damwand, trespa wandbekleding of uit baksteen. De eerstgenoemde gebouwen zijn niet geschikt om broedplaatsen te bieden aan soorten van bebouwing, zoals spreeuw of huismus. Ook de bakstenen gebouwen zijn dermate strak gebouwd dat zij niet geschikt zijn. De platte daken kunnen echter een broedplaats bieden aan de witte kwikstaart, die dan ook veelvuldig is aangetroffen op het bedrijfsterrein. Soorten als spreeuw, kauw en pimpelmees zijn al foeragerend waargenomen. In het grasland tussen De Meern en de busbaan zijn enkele algemene soorten waargenomen. Scholekster en kievit hebben naar verwachting een nest in het gras, gezien het territoriale gedrag van de vogels.
32
Alle vogelsoorten worden beschouwd als extra te beschermen soorten in de Flora- en faunawet. Zoogdieren Tijdens het locatiebezoek zijn sporen van mol en muizen waargenomen, met name in het gebied tussen de busbaan en De Meern, in de bermen en op de oevers van de watergangen. De braakliggende percelen, die reeds bouwrijp zijn gemaakt, zijn naar verwachting niet geschikt voor zoogdiersoorten, doordat de bodem te veel verdicht en stenig is. De Atlas van de Nederlandse Zoogdieren (1992) laat zien dat het plangebied mogelijk ruimte biedt aan enkele in Nederland algemeen voorkomende soorten. De enkele bomen in het plangebied zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, aangezien zij te jong zijn. De nieuwe bebouwing is eveneens ongeschikt voor vleermuizen. Volgens het Natuurloket is wel een vleermuissoort waargenomen, maar naar verwachting betreft het een exemplaar dat foeragerende was, of een soort met een verblijfplaats in De Meern. Egel, mol, gewone bosspitsmuis, wezel, bunzing en haas worden beschouwd als overige te beschermen soorten ingevolge de Flora- en faunawet. Amfibieën en reptielen De meeste sloten in het plangebied zijn reeds gedempt, de sloten in het grasland tussen De Meern en de busbaan echter niet. Langs de busbaan is een nieuwe sloot gegraven. Deze sloten bieden naar verwachting verblijfplaatsen aan diverse soorten amfibieën. In het plangebied zijn naar verwachting kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en rugstreeppad aanwezig (Bergmans en Zuiderwijk, 1986). De rugstreeppad heeft een landbiotoop op kale ondergronden, zoals de kale oevers van nieuwe sloten, braakliggende terreinen met weinig vegetatie of zanddepots nabij water. Ter plaatse waar de ontwikkelingen reeds hebben plaatsgevonden, heeft deze soort geen verblijfplaats, ook de braakliggende terreinen zijn naar verwachting reeds te dicht begroeid en zijn te ver van het water gesitueerd, maar in het zanddepot kan een verblijfplaats voor deze soort zijn, evenals de gronden in het noorden van het plangebied, waar ten tijde van het locatiebezoek grondwerkzaamheden gaande waren. Onbekend is echter of de rugstreeppad momenteel in het plangebied aanwezig is en in welke mate. Van het Natuurloket is bekend dat er reeds in de omgeving rugstreeppadden zijn waargenomen, dit kan zijn in de polders, maar ook nabij de plas het Strijkviertel of in het plangebied. Kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker worden ingevolge de Flora- en faunawet als overige te beschermen soorten beschouwd. De rugstreeppad is een extra beschermde soort. Insecten In het westelijk deel van het plangebied komen biotopen voor die mogelijk sinds kort geschikt zijn voor te beschermen soorten insecten, maar naar verwachting hebben zij nog geen verblijfplaats in het plangebied, aangezien hier geen geschikte waardplanten voorkomen en het gebied pas sinds relatief korte tijd is verruigd (Dijkstra, e.a., 2002). Aangezien er geen beschermde soorten insecten met een verblijfplaats aanwezig zijn, zullen insecten in het vervolg van deze paragraaf niet meer worden besproken. – Voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied De in deze toets te beoordelen ontwikkeling betreft het uitbreiden van het huidige bedrijfsterrein met 25 ha. Ook wordt er een HOV-verbinding aangelegd, waarbij de bijbehorende civieltechnische werken uitgevoerd. Voor ecologie zijn de volgende werkzaamheden relevant: dempen sloten; grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken van de grond en de aanleg van leidingen; aanleggen wegen en HOV-verbinding; bouwen bedrijven; inrichten plangebied met beplanting etc.
33
De werkzaamheden kunnen in het plangebied de bestaande natuurwaarden aantasten en (tijdelijk) een verstorende werking hebben op de in en in nabijheid van het plangebied aanwezige te beschermen soorten ingevolge de Flora- en faunawet. – Effecten Mogelijke effecten in (directe nabijheid van) plangebied Het dempen van sloten zal aantasting van flora, vogels, amfibieën en zoogdieren betekenen doordat hun leefgebied wordt verkleind. In een groot deel van het plangebied zijn reeds sloten gedempt. Een deel van de vogels en zoogdieren wordt verstoord. De grondwerkzaamheden voor het bouwrijp maken van de grond en de aanleg van leidingen kunnen leiden tot een aantasting (van de verblijfplaats), doordat de verblijfplaatsen worden vernietigd, en verstoring van aanwezige te beschermen diersoorten, te weten de aanwezige broedvogels en zoogdiersoorten. Ervan uitgaande dat de grondwerkzaamheden tegelijkertijd met of direct na het dempen van de sloten zal plaatsvinden, zal het dempen van sloten geen extra soorten aantasten of verstoren, maar wel een groter aantal individuen. De rugstreeppad is een pionierssoort, die juist gebruikmaakt van kale, zandige ondergrond. Dit biotoop zal juist ontstaan wanneer men grondwerkzaamheden uitvoert. Derhalve is het aan te raden voorafgaand aan de werkzaamheden te onderzoeken of rugstreeppadden in het plangebied aanwezig zijn. Het aanleggen van wegen en de HOV-verbinding is reeds uitgevoerd. Aangezien het realiseren van de bebouwing (bedrijven) niet aansluitend aan of tegelijkertijd met de bovenstaande werkzaamheden zal worden uitgevoerd, kunnen bouwwerkzaamheden eventueel leiden tot extra verstoring en aantasting van aanwezige te beschermen diersoorten in de reeds bouwrijp gemaakt kavels, te weten de aanwezige broedvogels en zoogdiersoorten. Het betreft naar verwachting slechts een marginaal aantal individuen, aangezien het biotoop drastisch in kwaliteit is afgenomen. Het betreft hier in Nederland redelijk algemeen voorkomende soorten, die in de directe omgeving alternatieve foerageer-/jachtgebieden of leefgebieden kunnen vinden. Een deel van de soorten zal mogelijk meer gebruik gaan maken van het park De Meern. Om deze reden mag worden aangenomen dat er geen sprake is van een significante aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de te beschermen soorten. – Conclusies beoordeling Gebiedsbescherming Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op beschermde natuurgebieden, aangezien dergelijke gebieden niet in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Extra beschermde soorten De werkzaamheden in het plangebied leiden tot mogelijke aantasting van de verblijfsgebieden en/of verstoring van de volgende extra te beschermen soorten: broedvogels: alle in en nabij het plangebied aanwezige vogels met een verblijfplaats; amfibieën: rugstreeppad. Ontheffing van het Ministerie van LNV is niet mogelijk voor deze extra te beschermen soorten, omdat extra beschermde soorten niet mogen worden verstoord of aangetast. De aantasting en verstoring van de vogels kan worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (maart tot en met juli) te laten starten. Aanvullend onderzoek Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt aanbevolen onderzoek te doen naar de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied. Het is echter tevens mogelijk dat deze soort zich gaat vestigen in het gebied tijdens of na de grondwerkzaamheden, aangezien deze soort zijn biotoop heeft op kale, zandige grond (zoals de gronddepots of bouwrijp gemaakte grond). Aanbevolen wordt de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat de kans dat de rugstreeppad zich gaat vestigen ter plaatse van de werkzaamheden geminimaliseerd wordt.
34
Overige beschermde soorten De werkzaamheden in het plangebied leiden tot mogelijke aantasting van de verblijfgebieden en/of verstoring van de volgende overige te beschermen soorten: flora: zwanebloem; zoogdieren: egel, mol, gewone bosspitsmuis, wezel, bunzing en haas; amfibieën en reptielen: kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker. Het gaat hierbij om soorten die zeer algemeen voorkomen in Nederland. De verwachting is dat met de voorgenomen ontwikkeling de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in het geding komt. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten is niet noodzakelijk. Een ontheffing van het ministerie van LNV is nodig, maar redelijkerwijs is te verwachten dat deze verleend wordt.
4.6
Archeologie
De vroege bewoning van het plangebied Bedrijfsterrein Oudenrijn werd tot de 11e eeuw geheel bepaald door de natuurlijke ondergrond. Vooral de hogere, zandige afzettingen van voormalige stroomgordels waren in trek als vestigingsplaats, mede vanwege de gunstige bewerkingseigenschappen van de grond. Twee zones binnen het plangebied zijn in dat verband van belang. In het noorden bevindt zich de zuidflank van de brede stroomrug van de Oude Rijn; in het zuidelijke deel van het plangebied loopt van oost naar west een enkele honderden meters brede rug van een crevasse- of overloopgeul uit de IJzertijd. In beide zones heeft in ieder geval vanaf de Late IJzertijd (800 v. Chr. - 0) bewoning plaatsgevonden. Karterend onderzoek heeft in 1993 op elk van deze ruggen een vindplaats uit de Romeinse tijd opgeleverd. Gedeelten van deze vindplaatsen staan op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bekend als terrein van hoge archeologische waarde (31H-40) respectievelijk terrein van archeologische waarde (31H-A31, zie plankaart). Van het terrein 31H-A31 is in 1995 reeds een deel opgegraven door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Op het andere terrein 31H-40 heeft in 1998 proefonderzoek plaatsgevonden door het Archeologisch Diensten Centrum. Uit de in 1995 en 1998 uitgevoerde onderzoeken blijkt dat aard, omvang en kwaliteit van beide vindplaatsen behoud voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek rechtvaardigen. Dit betekent dat in beginsel zoveel mogelijk dient te worden gestreefd naar ongestoord behoud van de daarin gelegen resten. De huidige status van het terrein 31H-A31 is ontoereikend voor een effectieve bescherming van de hier aanwezige archeologische waarden. Uit het onderzoek is bovendien gebleken dat de grenzen van beide terreinen op de Archeologische Monumenten Kaart op grond van de in 1993 gebruikte prospectiemethode te krap zijn bepaald. Bij de aanleg en inrichting van het Meentwegpark achter de Meentweg in 1998-1999 is reeds rekening gehouden met de gewijzigde inzichten inzake de omvang van terrein 31H-40. Om binnen de kaders van de exploitatie van het stedenbouwkundig plan Bedrijventerrein Oudenrijn-West recht te doen aan de archeologische waarden in het plangebied worden de volgende maatregelen voorzien: - het westelijke deel van de vindplaats 31H-40 wordt duurzaam behouden binnen het Meentwegpark en krijgt in het bestemmingsplan, met een strook ten westen ervan, de status van archeologisch waardevol gebied, waarop het aanlegvergunningenstelsel van kracht zal zijn (zie voorschriften en plankaart); - voor het oostelijke deel van de vindplaats 31H-40 wordt in beginsel gekozen voor integrale registratie van de daar aanwezige resten door middel van opgraving of archeologische waarnemingen, zodat deze terreindelen zonder beperkingen voor de inrichting kunnen worden uitgegeven; - voor de noordelijke vindplaats 31H-A31 en enkele naastgelegen terreindelen wordt duurzaam behoud nagestreefd. Op de plankaart zijn zij aangemerkt als archeologisch waardevol gebied, waarop het aanlegvergunningenstelsel van kracht zal zijn (zie voorschriften en plankaart).
35
4.7
Water
– Uitgangspunten De waterhuishouding van Oudenrijn is onderdeel van het watersysteem Leidsche Rijn. Dit is bestuurlijk afgesproken en vastgelegd in het rapport Nieuwe Stad, Schoon Water. Het rapport is samen met de Waterstructuurvisie van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden leidend in de verdere planvorming en invulling wat betreft water. Het watersysteem Leidsche Rijn is een zelfstandig functionerend systeem, waarbij aanvoer en afvoer van water buiten Leidsche Rijn in een normaal jaar vrijwel niet nodig is. Hiertoe wordt zoveel mogelijk hemelwater opgevangen in het grond- en oppervlaktewater. Het water dient te circuleren door het gehele gebied van Leidsche Rijn en aansluitende gebieden. Circulatie is belangrijk voor de kwaliteit van het water en om de mogelijkheid van wateropvang te vergroten. Slechts in jaren van extreme droogte en extreme regenval wordt water vanuit de Leidsche Rijn ingelaten en/of water naar buiten het gebied afgevoerd. Om de beoogde hoge waterkwaliteit te behalen wordt waterzuiverende beplanting in alle hoofd- en wijkwatergangen toegepast en een groot helofytenzandfilter gerealiseerd. De zuiveringszones vormen tevens waardevolle gebieden voor flora en fauna. Het streven is helder, voedselarm water te realiseren. In diepere plassen is zwemwaterkwaliteit het doel, in grotere ondiepe plassen moet de kwaliteit goed genoeg zijn voor natuurontwikkeling. De uitgangspunten voor het oppervlaktewatersysteem in Oudenrijn zijn overeenkomstig bovenstaande principes: -doorstroom van het primaire waterstelsel dient gegarandeerd te zijn; -het hemelwater van verharde oppervlakken dient voor minimaal 30% naar het oppervlakte- en grondwater te worden afgevoerd; -hemelwater van vervuilde (en) verharde oppervlakken, zoals drukke wegen, wordt middels het rioleringstelsel afgevoerd naar de RWZI; -het oppervlaktewater fluctueert vrijelijk tussen een laag en een hoog peil. Het verschil tussen de twee peilen is 0,30 meter. – Planbeschrijving De uitgangspunten voor het water, zoals hierboven geformuleerd, zijn als volgt uitgewerkt: Oppervlaktewaterstelsel: Vanuit deelgebied Langerak stroomt het oppervlaktewater via een sifon onder de Leidsche Rijn in een primaire watergang ten oosten van de Oudenrijnseweg. De watergang buigt vervolgens naar het westen onderlangs de toekomstige HOV-halte naar kern De Meern. De watergang loopt ten westen van het Meentpark en sluit vervolgens aan op de primaire watergang van de Tjepmaweg. Deze primaire watergang loopt parallel aan de C.H. Letchertweg van west naar oost. Aan de zuidzijde van de C.H. Letchertweg komt een primaire watergang vanuit deelgebied Veldhuizen die door Oudenrijn loopt en aansluit op de primaire watergang in het toekomstige deelgebied Strijkviertel. De primaire watergangen ten noorden en ten zuiden van de C.H. Letchertweg zullen met elkaar worden verbonden. De tertiaire watergangen in Oudenrijn zijn ten behoeve van de ontwatering van de percelen en de afvoer van hemelwater van verharde oppervlakken. Deze watergangen sluiten aan op de eerder genoemde primaire watergangen. Bestaande tertiaire watergangen ten behoeve van hoogwatervoorzieningen voor de bestaande bebouwing langs de Rijksstraatweg blijven gehandhaafd. Op alle primaire en tertiaire watergangen is de Keur van toepassing. De Keur is een verordening met een aantal gebods- en verbodsbepalingen, die allen ten doel hebben het waterschap een handvat te bieden de opgedragen taken zo optimaal mogelijk te kunnen
36
uitvoeren. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is de waterbeheerder voor alle zaken aangaande de waterhuishouding in het plangebied. De ontwerpgrondslagen zijn vermeld in Nieuwe Stad, Schoon Water. Compensatie van oppervlaktewater als gevolg van dempen van watergangen wordt binnen het totale watersysteem Leidsche Rijn geregeld. Hemelwaterstelsel: 30% van het verharde oppervlak zal moeten worden afgekoppeld van de riolering. Dakvlakken die aan watergangen grenzen kunnen rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen, hemelwater van andere verharde oppervlakken zullen via een bodempassage in het grond- en oppervlaktewater terechtkomen. Niet afgekoppelde oppervlakken zullen worden afgevoerd naar de RWZI middels een verbeterd gescheiden stelsel.
De uitgangspunten op het gebied van de waterhuishouding zijn (voor zover nodig) doorvertaald in het bestemmingsplan (plankaart en de voorschriften). De primaire watergangen in het plangebied hebben de bestemming "Water".
37
5 5.1
Toelichting op voorschriften en plankaart Planvoorschriften
De bij het bestemmingsplan behorende voorschriften zijn gegroepeerd in een vijftal hoofdstukken: 1. Inleidende bepalingen; 2. Bestemmingsbepalingen; 3. Algemene bepalingen; 4. Aanlegvergunningen; 5. Overgangs- en slotbepalingen. Het eerste hoofdstuk “Inleidende bepalingen” begint met een aantal gebruikelijke bepalingen als begrenzing en benaming, de begripsbepalingen en de wijze van meten. Het tweede hoofdstuk ”bestemmingsbepalingen” bevat de belangrijkste onderdelen van de voorschriften. Met als inleiding een Beschrijving in Hoofdlijnen waarin in hoofdlijnen wordt beschreven op welke wijze met het plan de doeleinden worden nagestreefd, zijn achtereenvolgens bestemmingsregelingen opgenomen voor de bestemmingen: Bedrijfsdoeleinden 1; Bedrijfsdoeleinden 2 t/m 4; Verkeersdoeleinden; Verkeersdoeleinden, Stedelijk; Verkeer en Verblijf; Groenvoorziening, openbaar groen; Groenvoorziening, openbaar groen, kantoren Groenvoorziening, ecologische verbindingszone; Water; Waterkering (dubbelbestemming); Woondoeleinden; Voortuin; Tuin; Tuin I; Verkooppunt voor motorbrandstoffen. Het derde hoofdstuk “”Algemene bepalingen”” behelst de algemene gebruiksbepalingen en de algemene vrijstellingsbevoegdheden. Het vierde hoofdstuk heeft betrekking op het aanlegvergunningenstelsel voor de twee archeologisch waardevolle gebieden in het plangebied. Het vijfde hoofdstuk bevat de overgangsbepalingen, de strafbepaling en de titel. Als bijlage bij de voorschriften zijn gevoegd de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, de Lijst van Horeca-inrichtingen en de detailhandelsvestigingen als bedoeld in artikel 6 lid 6 van de voorschriften. Artikelsgewijze toelichting Waar nodig is op enkele artikelen een nadere toelichting opgenomen. Het betreft hier: – Begripsbepalingen (artikel 2) In het begrip "aan huis gebonden beroep" wordt een beroep in de prostitutie uitgesloten. De motivering hiervoor is de volgende. In verband met de opheffing van het "bordeelverbod" in 2000, is door het college van burgemeester en wethouders op 16 november 1999 een gemeentelijke beleidsnotitie inzake prostitutie vastgesteld. Daarbij is aangesloten op de bestaande stabiele situatie die, over een langere periode gezien, beheersbaar is gebleken. In aansluiting daarop zijn in principe alle prostitutiebedrijven
39
gelegaliseerd, die voor 1 januari 1999 gevestigd waren in Utrecht, bekend waren bij de politie en in het verleden geen overlast hebben veroorzaakt voor de omgeving. Hiervoor is o.a. een vergunningensysteem in het leven geroepen. Alle gelegaliseerde bedrijven hebben een vergunning gekregen. De gemeente Utrecht kent een maximumstelsel van het aantal prostitutiebedrijven. Groei van het aantal prostitutiebedrijven wordt niet wenselijk geacht, het huidige aantal is daarom "bevroren". Het bevriezen van het aantal prostitutiebedrijven heeft naast een aantal "algemene" redenen (betere beheersing en regulering van de exploitatie, terugdringen van illegale situaties, verbetering van de mogelijkheden van bestrijding van onvrijwillige prostitutie, etc.) ook ruimtelijke redenen. Prostitutie past qua uitstraling nu eenmaal niet in de gemiddelde woon- en werkomgeving. Ook is de infrastructuur van de meeste wijken in Utrecht niet ingericht op grootschaliger prostitutie. De beleidsnotitie vormt de basis voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid en wordt doorvertaald in de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht. Ook in het bestemmingsplan Oudenrijn is dat beleid vertaald in de voorschriften. Vestiging van prostitutiebedrijven in het plangebied is gezien bovenbedoeld beleid onwenselijk. De begripsbepaling sluit dus aan bij het beleid dat de gemeente Utrecht voorstaat. – Bedrijfsdoeleinden 1 (artikel 5) In het kader van de onderhandelingen tussen de voormalige gemeente Vleuten-De Meern en de heer C.G.M. Matze, Rijksstraatweg 63b te De Meern, is afgesproken dat de mogelijkheid van het opnemen van een dubbelbestemming in het voorontwerpbestemmingsplan Oudenrijn ten aanzien van de nieuw gebouwde schuur zal worden onderzocht, zodat beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering een andere dan agrarisch gebruik (t.w. stalling caravans etc. alsmede opslagfunctie ten behoeve van elders gevestigde bedrijvigheid) mogelijk maakt zonder dat hiertoe een vrijstellingsprocedure behoeft te worden gevoerd. Een dubbelbestemming is in de huidige situatie niet op te leggen. Een voorlopige bestemming geeft juridisch gezien meer mogelijkheden. Aangegeven dient te worden dat binnen de planperiode het huidig agrarisch gebruik zal worden omgezet in een andere functie. In de voorschriften is de uiteindelijke bestemming omschreven waarbij de voorlopige bestemming het agrarisch gebruik tot 1 maart 2007 mogelijk laat. – Bedrijfsdoeleinden 2 t /m 4 (artikel 6) De belangrijkste bestemming in het onderhavige plan is de bestemming "Bedrijfdoeleinden 2 t/m 4". In de voorschriften is geregeld welke categorieën bedrijven waar zijn toegestaan. Op de gronden bestemd voor bedrijfsdoeleinden 2 t/m 4 zijn tevens zelfstandige kantoren, zelfstandige kantoren ten behoeve van accountancy en consultancy, inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, horecavestigingen uit typen B,C en D van de Lijst van horeca-inrichtingen, publieksvoorzieningen, agrarische nevenbedrijven en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto's, boten en caravans alsmede detailhandel die slechts een ondergeschikte nevenactiviteit vormt van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit toegestaan, daar waar dit op de plankaart staat aangegeven. Met betrekking tot de toegelaten kantooractiviteiten wordt opgemerkt dat hoofdzakelijk de bestaande kantoren positief zijn bestemd. Nieuwvestiging van kantoren is slechts toegestaan in het noord-westen van het plangebied. Voor de bestaande kantoren geldt dat er beperkte uitbreidingsmogelijkheden worden geboden. Dit laatste is geregeld in artikel 6 lid 2 sub e. In lid 2 is slechts een klein aantal bebouwingsbepalingen opgenomen. De maximale bouwhoogte van gebouwen is -behoudens uitzonderingen die op de plankaart staan aangegeven- bepaald op 15 meter. Voor zover het in het belang is van de bereikbaarheid van hulpdiensten, de parkeermogelijkheden op eigen grond of de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde (lid 5).
40
Ten aanzien van het detailhandelsbeleid moet worden opgemerkt dat het bedrijfsterrein in beginsel niet de aangewezen plaats is voor de uitoefening van detailhandel. Uitzondering dient te worden gemaakt voor de detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, welke bij uitstek niet in de dorpskernen dient plaats te vinden, doch op perifere locaties. Aan de brand- en explosiegevaarlijke stoffen zijn in het verleden toegevoegd auto's, boten en caravans welke door hun omvang (volumineuze artikelen) ook voor vestiging op bedrijfsterreinen in aanmerking kwamen. Deze lijst is vervolgens uitgebreid met andere winkelformules zoals bouwmarkten, grove bouwmaterialen, werktuigen, machinerieën, keukens en sanitair, alsmede woninginrichting waaronder meubels. Uitgangspunt voor het nu voorliggende bestemmingsplan is dat detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen alsmede detailhandel in auto's, boten en caravans zonder meer is toegestaan. Detailhandel in grove bouwmaterialen c.q. bouwgrondstoffen en bouwmarkten, alsmede detailhandel in keukens en sanitair en woninginrichting, wordt niet toegestaan. In artikel 6 (Bijzonder gebruiksvoorschrift) wordt een uitzondering gemaakt voor detailhandelsbedrijven die ten tijde van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan in het plangebied aanwezig waren, zoals aangegeven op bijlage 3a/b van de voorschriften. Het betreft de volgende detailhandelsvestigingen: Oudenrijn Meubel Rob Pakhuis Gamma bouwmarkt Dijksterhuis meubelen Van Putten deuren Van den Berg accu en machinehandel
Strijkviertel 17. Strijkviertel 35b. Strijkviertel 37. Strijkviertel 40. Strijkviertel 46. Veldzigt 48
Het beleid van hogere overheden met betrekking tot het locatiebeleid ten aanzien van bedrijven en voorzieningen is op een aantal plaatsen verwoord in de voorschriften van het bestemmingsplan. Binnen de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" is rekening gehouden met de mogelijkheid dat een hoogwaardig openbaar vervoersverbinding de bereikbaarheid van het gebied in de toekomst aanzienlijk verbetert. Indien dat het geval is zal een gedeelte van het bedrijfsterrein opgewaardeerd kunnen worden tot een B-locatie, hetgeen betekent dat er kantoren of andere vormen van arbeidsintensieve werkgelegenheid gevestigd mogen worden. In verband hiermee biedt het plan de mogelijkheid om via een wijzigingsbevoegdheid kantoren toe te staan (artikel 6 lid 9 sub a). Voorwaarde hierbij is dat het om gronden moet gaan welke binnen een afstand van 800 meter van een HOVknooppunt gelegen zijn. Op het HOV-knooppunt wordt in § 4.3 van deze toelichting (onder Hoogwaardig openbaar vervoer) uitgebreid ingegaan. Wij willen hier graag naar verwijzen.
Het bestemmingsplan biedt onder meer de volgende waarborgen voor de implementatie van het locatiebeleid: a. indien toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van kantoren dan mag ten hoogste 1 parkeerplaats worden gerealiseerd per 125m 2 bruto bedrijfsvloeroppervlak. Dit komt ongeveer overeen met 1 parkeerplaats per 5 werknemers in de kantorensector (artikel 6 lid 8 sub a); b. zolang de B-status van de locatie nog geen feit is, mag het kantoorhoudende deel van zich vestigende bedrijven ten hoogste de helft bedragen van de bedrijfsvloeroppervlakte met een maximum van 2000 m2. – Waterkering (artikel 14) Aan de zuidzijde van de Leidsche Rijn heeft een strook grond met een breedte van 10 meter de bestemming "Waterkering" gekregen. Deze (dubbel)bestemming stelt de belangen van de waterbeheersing in het gebied veilig. Daartoe is in lid 2 een voorrangsbepaling opgenomen.
41
– Voortuin en Tuin I (artikelen 16 en 18) De bestemmingen "Voortuin" en "Tuin 1" dienen de aanleg en instandhouding van (onbebouwde) tuinen. Op deze gronden zijn slechts vergunningvrije bouwwerken toegestaan. – Tuin (artikel 17) De bestemming "Tuin" biedt, in tegenstelling tot de bestemmingen "Tuin 1" en "Voortuin", mogelijkheden voor de oprichting van bouwwerken ten behoeve van het hoofdgebouw. In lid 3 is bepaald dat de bijgebouwen gebruikt mogen worden voor “aan huis gebonden beroepen”.
Bijlage bij de voorschriften De voorschriften bevatten drie bijlagen: de Lijst van bedrijfsactiviteiten, de Lijst van horeca-inrichtingen en de detailhandelsvestigingen als bedoeld in artikel 6 lid 6. De eerste twee bijlagen worden vooraf gegaan door een toelichting.
5.2
Plankaarten
Op de plankaart, tekeningnummer 6402120322-1 zijn de in de voorschriften beschreven bestemmingen aangegeven. Op de kaart, tekeningnummer 6402120322-2 is de geluidszone industrielawaai aangegeven.
42
6
Economische uitvoerbaarheid
Kosten en opbrengsten: De financieel-economische haalbaarheid van een deel van het ontwerpbestemmingsplan is doorgerekend op basis van de vigerende grondexploitatie Oudenrijn-West van Vleuten de Meern, d.d. 8 april 2000 en welke grondexploitatie recent is geactualiseerd vanwege de aanstaande jaarlijkse MPG-rapportage 2002 Het betreft het actief door de gemeente te ontwikkelen deel, namelijk het nieuwe bedrijfsterrein grenzend aan het bestaande bedrijfsterrein Strijkviertel. De grondexploitatie vertoont het volgende beeld: Totale investeringen
€
41.931.604
Totale grondopbrengsten
€
42.570.435
Subsidie
€
226.890
Terugvorderbare omzetbelasting
€
3.583.110
Positief saldo nominaal
€
4.448.832
Positief saldo op eindwaarde per 1-1-2005
€
5.748.704
Positief saldo op contante waarde per 1-1-2002
€
4.652.506
Het positieve saldo van de grondexploitatie Oudenrijn West zal worden afgerekend met de Voorziening voor Verliezen op de Grondexploitaties (reserves Ontwikkelingsbedrijf).
43
7 7.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Inspraak
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft voorafgaande aan de inspraakavond van 4 t/m 16 mei 2000 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van de voormalige gemeente Vleuten-De Meern, afdeling Ruimtelijke Ordening, Bouwtoezicht en Economische Zaken. Een ieder heeft toen kennis kunnen nemen van de inhoud van het voorontwerp bestemmingsplan zoals dat tijdens de inspraakavond aan de orde is gesteld. Tijdens de inspraakavond van 16 mei 2000 is het plan toegelicht. Aansluitend is er voor de insprekers gelegenheid geweest tot het stellen van vragen dan wel het maken van op- en aanmerkingen over de inhoud van het plan en de mogelijke gevolgen daarvan voor de omgeving. Zo mogelijk is direct op de vragen en opmerkingen gereageerd. Van de bijeenkomst is een verslag gemaakt. Na de inspraakavond heeft het plan wederom, tot en met 31 mei 2000, voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Vleuten-De Meern. Gedurende die termijn is men ook nog in de gelegenheid geweest om schriftelijk op- of aanmerkingen omtrent de inhoud van het plan te maken. De bewoners/gebruikers van de panden in en aan de randen van het plangebied (Rijksstraatweg, Meentweg), alsmede de Bewonersvereniging Meentweg-Oost, zijn schriftelijk uitgenodigd voor het bijwonen van de inspraakavond en zijn in kennis gesteld van de terinzagelegging van het voorontwerp-bestemmingsplan. Daarnaast is daarvan openbaar kennis gegeven in de huis aan huis verspreide weekkrant in de voormalige gemeente Vleuten-De Meern 'De Brug'. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn elf schriftelijke inspraakreacties binnengekomen. De inspraakreacties zijn zeer divers en in veel gevallen persoonlijk van aard. Items die steeds weer terug komen zijn: Verkeers- en parkeeraspecten Een aantal insprekers stelt dat het bestemmingsplan onvoldoende duidelijkheid biedt over verkeers- en parkeeraspecten. Naar aanleiding van deze reacties is de toelichting van het bestemmingsplan op dit punt aangepast. In hoofdstuk 2.3 wordt ingegaan op de infrastructuur in de huidige situatie en in hoofdstuk 4.3 wordt uitgebreid ingegaan op de infrastructuur in de toekomstige situatie. Hierbij worden de afzonderlijke aspecten auto, fiets, voetgangers, openbaar vervoer, hoogwaardig openbaar vervoer en parkeren behandeld. Wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO ten behoeve van HOV Een aantal insprekers heeft vragen over deze wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van verkeersstructuur ( waaronder HOV). De plannen voor de HOV zijn zover gevorderd dat er van mag worden uitgegaan dat binnen de bestemmingsplanperiode gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om de HOV-baan te realiseren. Er is bewust gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid omdat het tracé met halteplaatsen nog niet exact bekend is. In deze vorm geeft het plan de noodzakelijke flexibiliteit. Ten behoeve van het wijzigingsplan wordt een procedure (artikel 11 WRO) gevoerd waarbij apart bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO HOV-driehoek Een aantal insprekers heeft bezwaar tegen de, in het voorontwerp opgenomen, wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van de herontwikkeling van de "HOV-driehoek" (in het noord-westen van het plangebied, direct ten noorden van de HOV-knoop). Deze wijzigingsbevoegdheid komt te vervallen.
44
Dit is één van de voorgestelde ambtelijke wijzigingen die aan het bestemmingsplan is aangebracht. De reden hiervoor is dat deze ontwikkeling, naar verwachting, niet binnen de planperiode van tien jaar zal plaatsvinden. Bestaande kantoren en het bouwplan KPMG aan de Rijnzathe In de reacties komt naar voren dat het merkwaardig is dat de bestaande en nog te realiseren bedrijfsgebouwen met de grootste autodichtheid het verst vanaf het geplande HOV-station gesitueerd is. Deze opmerking heeft betrekking op de bestaande en in aanbouw zijnde kantoorbebouwing (KPMG) aan de Rijnzathe. Deze kantorenstrook heeft gedeeltelijk de bestemming Bedrijfsdoeleinden en kantoren (B+k) en gedeeltelijk de bestemming Bedrijfsdoeleinden en kantoren ten behoeve van accountancy en consultancy (B+ka). In het bestemmingsplan wordt deze kantoorbebouwing uiteraard positief bestemd. Het betreft hier immers een bestaande situatie. Direct ten zuiden van het geplande HOV-station zullen ook kantoren worden gerealiseerd. Voor het in aanbouw zijnde kantoor aan de Rijnzathe (binnen bestemming B+ka) is door burgemeester en wethouders van Vleuten-De Meern op 15 december 2000 met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (vrijstelling van het bestemmingsplan) een bouwvergunning verleend. Het betreft hier een bouwplan ten behoeve van het accountantskantoor KPMG aan de Rijnzathe. Door de provincie Utrecht is op grond van artikel 19 WRO een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van dit bouwplan afgegeven. Het verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de bouwvergunning is door de president van de rechtbank afgewezen. De bouwwerkzaamheden zijn dan ook gestart. Bij het bouwplan c.q. vrijstelling behoort een ruimtelijke onderbouwing waarnaar wij graag willen verwijzen (bijlage 2 van de nota van inspraak en overleg). Hoogte gebouwen Een aantal insprekers heeft bezwaar tegen de toegestane hoogte van de gebouwen aan de zijde van de A12. Het betreft hoogten van 45 en 30 meter. Aan de zijde van de A12, langs de Oudenrijnseweg, worden hoogte toegestaan van 30 respectievelijk 45 meter. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt hierop reeds ingegaan. In samenhang met de vormgeving van de hoofdontsluiting verdient de aansluiting van de weg op de C.H. Letscherweg aandacht. Kwalitatief hoogstaande bebouwing dient ervoor garant te staan dat de entree een wervende vormgeving krijgt en mede door de hoogte van de bebouwing als het ware de poort van Vleuten-de Meern wordt. De hoogteaccenten verhogen de herkenbaarheid van de locatie en bewerkstelligen een zichtrelatie met de A12. Overigens is voor het accountantskantoor aan de zijde van A12 reeds een bouwvergunning verleend. De commissie Welstand en Monumenten heeft geoordeeld dat het bouwplan (met de daarbij behorende hoogte) voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Voor een volledig overzicht van de inspraakreacties en het gemeentelijk commentaar daarop wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van de nota van inspraak en overleg van maart 2003. Ook het verslag van de inspraakavond is in deze nota opgenomen. Naar aanleiding van de reacties is er aanleiding geweest het bestemmingsplan op enkele punten aan te passen. De wijzigingen zijn opgesomd in hoofdstuk 3 van de eerder genoemde nota van inspraak en overleg.
7.2
Overleg ex artikel 10 BRO
In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan Bedrijfsterrein Oudenrijn, bij brief van 23 maart 2000, toegezonden aan diverse instanties en instellingen. De volgende items komen in veel reacties aan de orde:
45
De bestemmingen "kantoren (B+K)" en "publieksvoorziening (B+P)" in het noordwesten van het plangebied. In veel reacties wordt gesteld dat anders dan bedrijven met een B-profiel eerst toe te staan na de komst van de HOV het ook mogelijk is om te anticiperen op de toekomstige statuswijziging van het bedrijventerrein, mits op eigen terrein een beperkte parkeergelegenheid wordt geboden en het eventuele surplus op openbaar terrein wordt gerealiseerd. In het bestemmingsplan is alleen voor kantoren die via wijzigingsbevoegdheid tot stand kunnen komen de parkeernorm van 1:125 m² bvo opgenomen. Deze norm dient echter óók te gelden voor zowel de publieksvoorziening als de kantoren in de noordwesthoek van het plangebied. De reactie is terecht. In het noordwesten van het plangebied wordt, vooruitlopend op de statusverandering van dit deel van het bedrijfsterrein, de vestiging van kantoren en publieksvoorzieningen mogelijk gemaakt. De betreffende gebieden zijn gelegen binnen de toekomstige B-locatie, aan de kop van de Oudenrijnseweg , één van de drie hoofdontsluitingen in het gebied Leidsche Rijn. Dit is het deel van het bedrijfsterrein met een programmatische en ruimtelijke toegevoegde waarde grenzend aan de HOV-baan. Qua programma zijn dit aan de westkant kantoren, aan de oostkant de mogelijkheid voor het vestigen van publiekvoorzieningen. Op deze wijze is er een relatie tussen het Hoogwaardig Openbaar Vervoer-knooppunt en de bebouwing. Wij komen aan de reacties tegemoet door in artikel 6 lid 3 van de bestemmingsplanvoorschriften een parkeernorm van 1:125 m² bvo op te nemen voor de te realiseren kantoren en de eventueel te realiseren publieksvoorzieningen in het noord-westen van het plangebied. Eventuele extra parkeergelegenheid, in afwachting van het operationeel zijn van het HOV, zal op openbaar terrein plaatsvinden. Hiertoe worden twee terreinen door onze gemeente beschikbaar gesteld. Wanneer het HOV gerealiseerd is zullen deze tijdelijke openbare parkeerterreinen worden opgeheven. Verder is in de bestemmingsplanvoorschriften (artikel 6) geregeld dat het parkeren op eigen terrein dient te geschieden. Wijzigingsbevoegdheid voor kantoren Door een aantal instanties wordt gesteld dat de wijzigingsbevoegdheid in de bestemmingsplanvoorschriften voor het vestigen van zelfstandige kantoren moet worden gekoppeld aan de feitelijke B-status van het bedrijventerrein. Deze sluit namelijk niet uit dat in het gehele plangebied kantoren kunnen worden gerealiseerd, alhoewel in de plantoelichting alleen over het noordelijke gedeelte wordt gesproken. De vestiging van nieuwe kantoren in het plangebied is mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO. Het is op dit moment niet mogelijk om in het plangebied meer kantoren toe te laten, omdat dit in strijd is met regionale afspraken in het kader van het Bestuur Regio Utrecht. Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid wordt de nodige flexibiliteit voor de toekomst gecreëerd. Ook door de wijzigingsbevoegdheid voor het vestigen van kantoren niet aan de feitelijke realisering van de HOV-baan te koppelen wordt de nodige flexibiliteit gecreëerd. Gedeputeerde Staten kunnen te zijner tijd het wijzigingsplan toetsen aan de feitelijke status van het bedrijfsterrein op dat moment. Het plan dient namelijk goedgekeurd te worden door Gedeputeerde Staten. Uiteraard zullen wij geen wijzigingsplan opstellen voor het vestigen van kantoren indien niet voldaan wordt aan de hiervoor gestelde eisen. In hoofdstuk 5 van de toelichting staat vermeld dat uitgaande van het gegeven dat de hoogwaardig openbaar vervoerverbinding aan de noordzijde van het plangebied komt te liggen, de wijzigingsbevoegdheid op dat plandeel betrekking zal hebben. Op dit moment speelt hierbij tevens een rol het feit dat het locatiebeleid op dit moment ter discussie staat. Bouwplan KPMG Veel reacties gaan over het bouwplan van de KPMG. Gesteld wordt dat de regeling ten aanzien van parkeren bij de kantoorbebouwing (Bka) aan de zuidzijde van het plangebied te onbepaald is en niet aan voorwaarden verbonden. Uit oogpunt van rechtszekerheid dient het bestemmingsplan inzicht te bieden in de te hanteren parkeereisen. Zoals eerder gesteld is voor het betreffende kantoor een bouwvergunning verleend. De bouwwerkzaamheden zijn inmiddels gestart. Het betreft hier dus een bestaande situatie die in het bestemmingsplan wordt vastgelegd. Voor het betreffende kantoorgebouw is een
46
parkeernorm van 1:70 gehanteerd. Een motivering hiervoor is gegeven onder het kopje parkeren (blz.8) van de "notitie ruimtelijke onderbouwing bouwplan KPMG" welke u als bijlage aantreft bij de nota van inspraak en overleg. Wij willen hier graag naar verwijzen. Verder wordt gesteld dat de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingsregeling voor accountancykantoren (Bka) te specifiek van karakter is. In planologisch opzicht kan geen onderscheid worden gemaakt tussen een “gewoon” kantoor en een accountancykantoor. De betreffende bestemmingsregeling is ontworpen om enerzijds tot een stedenbouwkundig verantwoorde afronding van de bestaande kantorenstrook ten zuiden van het plangebied te komen en anderzijds om een gebruik te garanderen dat zoveel mogelijk recht doet aan de uitgangspunten van het locatiebeleid. Zoals in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij het bouwplan KPMG gesteld wordt, heeft de kantoorvestiging volgens normen van het locatiebeleid een B-profiel. Daarnaast heeft het bedrijf ook duidelijke C-kenmerken. Circa 70% van het personeel heeft een buitendienstfunctie en is daarom autoafhankelijk, waardoor het bedrijf het draagvlak van HOV onvoldoende ondersteunt. Door dit kantoor op deze locatie te vestigen wordt geen beslag gelegd op gronden nabij de HOV-baan die daardoor benut kunnen worden voor activiteiten die een betere ondersteuning bieden voor het draagvlak van het HOV. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld dat een consultancy- en accountancykantoor op deze locatie past binnen de intenties die aan het locatiebeleid ten grondslag liggen. Voor uitgebreidere informatie hierover willen wij graag verwijzen naar deze ruimtelijke onderbouwing. Tot slot wordt in de ruimtelijke onderbouwing gesteld dat in dit bestemmingsplan waarborgen worden opgenomen waardoor op deze locatie alleen accountancy- en consultancykantoren worden toegelaten. Om deze reden is gekozen voor deze bestemmingsregeling. In artikel 4 lid c van de bestemmingsplanvoorschriften was echter geregeld dat binnen de bestemming Bka zich alleen kantoren ten behoeve van accountancy kunnen vestigen. De voorschriften zijn nu zodanig aangepast dat zich binnen deze bestemming ook kantoren ten behoeve van consultancy (organisatie-adviesbureaus) kunnen vestigen. De grens tussen B- en C-locatie In veel reacties wordt gesteld dat het bestemmingsplan onvoldoende duidelijkheid biedt over de grens tussen de toekomstige B- en C-locatie. Deze opmerking is terecht. De toelichting van het bestemmingsplan is op dit punt aangepast in die zin dat duidelijk de grens wordt aangegeven tussen de toekomstige B- en C-locatie. Wanneer het HOVknooppunt De Meern (met halte) gerealiseerd is zal de grens van de B-locatie komen te liggen ten noorden van de straat Naamrijk en ten westen van de straat Veldzigt. Milieuzonering Door een aantal instanties wordt gesteld dat het bestemmingsplan onvoldoende duidelijkheid biedt over milieuzonering. De toelichting van het bestemmingsplan is op dit punt aangepast. Onder hoofdstuk 4.4 (Milieu) wordt nu uitgebreid aandacht besteed aan milieuzonering. Ook in de toelichting bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de bestemmingsplanvoorschriften wordt hier aandacht aan besteed.
Voor een uitgebreid overzicht van de reacties en het gemeentelijk commentaar daarop verwijzen wij naar hoofdstuk 4 van de nota van inspraak en overleg. In hoofdstuk 5 van de nota wordt een overzicht gegeven van de aanpassingen als gevolg van het vooroverleg ex artikel Bro.
7.3
Provinciale Planologische Commissie
De PPC concludeert in haar advies van 13 januari 2004 dat in grote lijnen kan worden ingestemd met het ontwerpplan, doch dat het plan op de volgende onderdelen dient te worden aangepast:
47
1. In de beschrijving in hoofdlijnen wordt gesteld dat ten zuiden van de HOV-halte (knooppunt De Meern) kantoren zullen worden gerealiseerd met een volume van maximaal 30.000 m2. Voor de vestiging van het kantoor (KPMG) in het zuiden van het plangebied op de hoek van de Oudenrijnseweg en Rijnzathe (bestemming B+ka) is destijds een artikel 19 WRO-procedure gevoerd. In dat kader zijn met de minister van VROM afspraken gemaakt om de realisering van dit bouwplan mogelijk te maken. Daarbij is door de gemeente toegezegd dat zij zich zal inspannen voor een verder intensivering met publieksvoorzieningen en kantoorachtige activiteiten bij het HOVknooppunt Oudenrijn. Vanaf 2003 zou aan het HOV-knooppunt tenminste 30.000 m2 kantoren worden gerealiseerd. 2. Op grond van artikel 6, lid 6, onder b, mag het kantoorhoudende deel van de bedrijfsactiviteiten van een bedrijf niet meer bedragen dan de helft van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf. Op grond van het huidige locatiebeleid mag het kantoorhoudende gedeelte voor bedrijven die gevestigd zijn op een C-locatie de helft van de totale bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf bedragen met een maximum van 2000 m2. 3. In artikel 6, lid 8 is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 11 WRO) opgenomen die de vestiging van kantoren mogelijk maakt op andere plaatsen dan aangegeven op de plankaart. Voor het verkrijgen van een B-profiel is een maximale afstand van 800 meter tot een HOV-knooppunt nodig. De PPC acht de wijzigingsbevoegdheid aanvaardbaar, mits in het plan wordt aangegeven dat een B-profiel alleen mogelijk is binnen 800 meter van een HOV-knooppunt. 4. Volgens de plantoelichting wordt bij drie woningen de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze woningen wordt in het kader van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde aangevraagd. Deze procedure dient vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan te zijn afgerond. 5. Inzake archeologie wordt gesteld dat het zuidelijk gelegen archeologisch waardevol gebied slechts voor de helft op de plankaart staat aangegeven. Verzocht wordt om dit gebied in zijn geheel op de plankaart op te nemen zodat voor het gehele gebied het aanlegvergunningstelsel van toepassing is. 6. In het plan en in de toelichting waarin het begrip "aan huis gebonden beroep" (artikel 2, lid 3) een beroep in de prostitutie is uitgezonderd, ontbreekt een goede motivering op basis van ruimtelijk relevante overwegingen en criteria. Daarnaast is het op grond van jurisprudentie niet mogelijk om branchebepalingen in het bestemmingsplan op te nemen. 7. In paragraaf 6 (economische uitvoerbaarheid) is een exploitatieresultaat opgenomen dat een aanzienlijk overschot laat zien. Gezien de naar verwachting korte doorlooptijd van het bestemmingsplan en de huidige wat mindere marktomstandigheden, wordt verzocht om aan te geven of en zo ja op welke wijze rekening is gehouden met een mogelijk effect op de doorlooptijd van het bestemmingsplan en het op grond daarvan te verwachten financiële effect. Ad 1. Naar aanleiding van de discussie in de commissie heeft bilateraal overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en VROM. Naar aanleiding daarvan is afgesproken dat het volume aan kantoren maximaal 35.000 m2 BVO zal bedragen. Concreet betekent dit dat in het plangebied 5.000 m2 extra kantoren kunnen worden gerealiseerd. Deze kantoren worden mogelijk gemaakt aan de Oudenrijnseweg, direct ten oosten van het HOV-knooppunt De Meern, binnen de bestemming GO-K (groenvoorzieningen openbaar groen, kantoren). Ad 2. Artikel 6 lid 6 onder b is aangevuld met de zinsnede "met een maximum van 2000 m2". Ad 3. Artikel 6, lid 8 is aangepast in die zin dat de wijzigingsbevoegdheid voor het vestigen van kantoren beperkt wordt tot gebieden binnen een afstand van 800 meter tot een HOVknooppunt.
48
Ad 4. De procedure voor een hogere grenswaarde zal vóór de vaststelling van dit bestemmingsplan afgerond worden. Ad 5. Het betreffende archeologisch waardevol gebied is nu in zijn geheel op de plankaart opgenomen. Ad 6. In de toelichting is een motivering opgenomen waarom deze activiteit binnen het begrip "aan huis gebonden beroep" is uitgesloten. Wij verwijzen naar § 5.1. Ad 7. Bij het opstellen van de grondexploitatie Oudenrijn West en de Financieel Economische Paragraaf bij het Bestemmingsplan is geen rekening gehouden met negatieve marktomstandigheden, onder andere bij de kantorenontwikkeling. Vooralsnog gaat de gemeente er van uit, dat de aangehouden fasering van het in erfpacht uitgeven van de verschillende terreinen (voornamelijk bedrijfsbestemming) gehaald zal gaan worden. Dit geldt ook voor de terreinen met een kantoorbestemming. De financiële risico's zijn voornamelijk renteverliezen met betrekking tot later realiseren van geraamde opbrengsten, hetgeen hogere rentelasten te zien geeft. Desondanks heeft de grondexploitatie een dergelijk groot positief saldo, dat er vooralsnog geen grote risico's zijn dat het ruime overschot verloren zal gaan, hooguit enigszins zal kunnen dalen.
7.4
Ambtshalve aanpassingen
Tijdens de behandeling van het voorontwerp bestemmingsplan in de vergadering van de commissie Stedelijke Ontwikkeling op 13 mei 2003 heeft de commissie verzocht om de bezwaren van twee insprekers nader te onderzoeken. Het betreft de reacties van: -De heer De Wit, Strijkviertel 72. Inspreker stelt dat de contouren van de woning Strijkviertel 72 niet conform de bestaande situatie op de plankaart staan weergegeven. De situatie is ter plaatse door een medewerker van de afdeling Stedenbouw en Monumenten nader onderzocht. Hieruit is geconcludeerd dat de reactie terecht is. De plankaart is op dit punt dan ook alsnog aangepast. -De heer De Wit, Rijksstraatweg 69. Inspreker stelt dat het perceel Rijksstraatweg 69a geen bedrijfsbestemming, doch een woonbestemming behoort te verkrijgen. Onderzoek heeft uitgewezen dat ook deze reactie terecht is. Het college heeft een bouwvergunning verleend voor een woning ter plaatse. De plankaart is op dit punt alsnog aangepast.
49