Portefeuillehouder: Onderwerp:
B.G. Schalkwijk vaststellen van het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, overwegende dat het noodzakelijk is de tarieven met betrekking tot de voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te stellen; gelet op de artikelen 5, 15 en 19 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de artikelen 17 en 23 van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013,
Besluit: Vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In dit Besluit wordt verstaan onder: a. de verordening: de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013; b. de gemeente: gemeente Waterland; c. de minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; d. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland; e. het Besluit maatschappelijke ondersteuning: het Besluit maatschappelijke ondersteuning, vastgesteld door de minister; f. het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Waterland: het Besluit maatschappelijke ondersteuning Waterland, vastgesteld door het college; g. budgethouder: een persoon aan wie in gevolge de verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is; h. collectief vervoer: aanvullend openbaar vervoer waarbij men gezamenlijk met anderen wordt vervoerd van deur tot deur; i. eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaalt moet worden; j. financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; k. persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven; l. verhuisprimaat: hierbij wordt bij een aanvraag om een woningaanpassing eerst beoordeeld of het verhuizen naar een andere (aangepaste) woning een goedkopere oplossing is.
Hoofdstuk 2. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door de minister aan te wijzen rechtspersoon. De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zoals jaarlijks aangepast door de minister. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk. Artikel 3. Grondslag eigen bijdrage 1. De grondslag voor het berekenen van de eigen bijdrage is de (nieuw)prijs van de dienst of voorziening en eventuele onderhoudskosten. 2. De eigen bijdrage kan nooit meer bedragen dan de (nieuw)prijs voor de voorziening of dienst en eventueel het onderhoud. Artikel 4. Duur eigen bijdrage en eigen aandeel 1. Eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden: a. voor hulp bij het huishouden in natura wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang de huishoudelijke hulp wordt verstrekt; b. voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een eigen bijdrage opgelegd zolang het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. 2. Eigen aandeel bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming: a. voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een periodieke financiële tegemoetkoming wordt geen eigen aandeel opgelegd; b. voor voorzieningen die verstrekt worden in de vorm van een eenmalige financiële tegemoetkoming wordt een eigen aandeel opgelegd gedurende 39 perioden van 4 weken. 3. Eigen bijdrage bij verstrekking in natura (eigendom en bruikleen): a. voor voorzieningen die in eigendom verstrekt worden wordt een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 perioden van 4 weken; b. voor voorzieningen die in bruikleen verstrekt worden wordt een eigen bijdrage voor de nieuwprijs van de voorziening opgelegd gedurende zeven jaar en de eigen bijdrage voor de onderhoudskosten worden opgelegd zolang de voorziening in bruikleen is; c. in afwijking van het derde lid, onderdeel b wordt voor voorzieningen in bruikleen waarvan de aanschafkosten lager zijn dan € 1.000,- inclusief omzetbelasting een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 perioden van 4 weken; d. in afwijking van het derde lid, onderdeel b, wordt de eigen bijdrage voor de nieuwprijs van trapliften gedurende 10 jaar opgelegd; e. in afwijking van het derde lid, onderdeel b, wordt de eigen bijdrage voor de onderhoudskosten na het verstrijken van de termijn van het opleggen van de eigen bijdrage voor de nieuwkosten alleen opgelegd als de onderhoudskosten meer bedragen dan € 15,- inclusief omzetbelasting per periode van vier weken. 4. Eigen bijdrage bij persoonsgebonden budget: a. bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget in plaats van een voorziening in bruikleen wordt de eigen bijdrage opgelegd gedurende 7 jaar met uitzondering van een persoonsgebonden budget voor trapliften, daarvoor wordt de eigen bijdrage opgelegd gedurende 10 jaar; b. bij verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget in plaats van een voorziening in eigendom wordt de eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 perioden van 4 weken; c. de eigen bijdrage voor onderhoudskosten wordt opgelegd zolang er een persoonsgebonden budget voor onderhoudskosten wordt verstrekt; d. in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt voor voorzieningen in de vorm van een persoonsgebonden budget in plaats van een voorziening in bruikleen waarvan de aanschafkosten lager zijn dan € 1.000,- inclusief omzetbelasting een eigen bijdrage opgelegd gedurende 39 perioden van 4 weken;
e. in afwijking van het vierde lid, onderdeel c wordt de eigen bijdrage voor de onderhoudskosten alleen opgelegd als het persoonsgebonden budget meer bedraagt dan € 15,- inclusief omzetbelasting per periode van vier weken. Artikel 5. Klanttarief collectief vervoer 1. In het collectief vervoer betaalt de klant een bedrag dat vergelijkbaar is met het zonetarief zoals dat in de tijd van de blauwe strippenkaart bestond. 2. De hoogte voor een normale rit is € 0,60 voor de (opstap)zone en € 0,60 voor elke ritzone. 3. Voor een plusrit vraagt de vervoerder een extra bedrag per (opstap)zone van € 0,85. De prijs van een plusrit komt hiermee op € 1,45 per (opstap)zone.
Hoofdstuk 3. Regels over persoonsgebonden budget Artikel 6. Regels rond verstrekking en verantwoording 1. Een persoonsgebonden budget kan alleen worden toegekend indien een individuele voorziening is geïndiceerd. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien: a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget; of b. eerder misbruik is gemaakt van deze vorm van verstrekking van een individuele voorziening. 3. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats in alle gevallen na aanschaf van een hulpmiddel of voorziening, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk halfjaar of kalenderjaar. 4. Het deel van het toegekende persoonsgebonden budget dat niet wordt besteed aan de geïndiceerde dienst of voorziening, wordt niet uitgekeerd, of dient te worden terugbetaald aan de gemeente. Artikel 7. Bedragen persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden 1. Het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt toegekend per uur, volgens het volgende tarief: a. voor hulp bij het huishouden 1 € 16,-; b. voor hulp bij het huishouden 2 € 21,50; c. voor hulp bij het huishouden 3 € 22,80; 2. De bedragen tot en met € 6.000,- worden één keer per jaar bij voorschot op rekening van de budgethouder overgemaakt. De bedragen daarboven worden één keer per halfjaar bij voorschot op rekening van de budgethouder overgemaakt.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen Artikel 8. Verhuisprimaat Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd bedraagt € 10.000,-. Artikel 9. Financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen 1. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. 2. Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding bedraagt: a. € 2.611,- voor alleenstaanden of gehuwden zonder kinderen; b. maximaal € 3.916,- voor alleenstaanden of gehuwden met kind of kinderen onder de 18 jaar die gedwongen zijn mee te verhuizen;
c. € 3.916,- voor personen die op verzoek van de gemeente een aangepaste woning vrijmaken. 3. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woningsanering bedraagt, wanneer het gaat om het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, maximaal € 50,00 per strekkende meter of € 12,50 per vierkante meter. Dit is inclusief eventueel egaliseren, ondervloer en legkosten. 4. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening kan rekening worden gehouden met de afschrijvingstermijn van de huidige voorziening, hierbij wordt uitgegaan van landelijk geaccepteerde afschrijvingstermijnen. De vergoeding wordt alleen verstrekt voor dat deel van de voorziening dat niet afgeschreven is. Het gaat hier om voorzieningen zoals een keuken of badkamer. De noodzakelijke meerkosten die verband houden met de aandoening van de aanvrager ten opzichte van een standaard voorziening worden volledig vergoed. 5. De noodzakelijke kosten voor onderhoud en reparatie van trapliften, plafondliften, elektrische deuropeners, was-föhninstallaties en elektrische verstellingen van keukens of wastafels worden volledig vergoed aan de eigenaar van de woning. Artikel 10. Antispeculatiebeding 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaren na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden binnen een week na het passeren van de akte, het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente gesubsidieerde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen. 2. De restitutie als bedoeld in het eerste lid bedraagt: a. voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde; b. voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde; c. voor het derde jaar 60% van de meerwaarde; d. voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde; e. voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde; in alle gevallen minus het percentage van de kosten van getroffen voorzieningen, dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.
Hoofdstuk 5. Vervoersvoorzieningen Artikel 11. Bedragen persoonsgebonden budget 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier. 2. Jaarlijks kan op declaratiebasis een bedrag voor onderhoud en reparatie worden vergoed, gebaseerd op het bedrag dat de gemeente in dat jaar betaald voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt. Artikel 12. Bedragen financiële tegemoetkoming De hoogte van de financiële tegemoetkoming: a. het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.373,-; b. het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt maximaal € 819,-; c. het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt maximaal € 1.594,-; d. het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2.368,-;
e. indien de vervoersbehoefte van (echt)paren samenvalt wordt ten hoogste de maximale financiële tegemoetkoming van één persoon per (echt)paar toegekend; f. voor zover de vervoersbehoefte van (echt)paren niet samenvalt, wordt ten hoogste anderhalf maal de maximale financiële tegemoetkoming van één persoon toegekend. Artikel 13. Bedragen autoaanpassingen 1. De vergoeding van de aanpassing aan de eigen auto bedraagt de volledige kostprijs van de noodzakelijke voorzieningen, op basis van de goedgekeurde offerte. 2. De vergoeding van de aanpassing van de eigen auto bedraagt maximaal € 3.072,- indien de aanvrager geïndiceerd is voor het collectief systeem van aanvullend vervoer maar niet in aanmerking wil komen voor de collectieve voorziening. Deze autoaanpassing kan alleen verstrekt worden in plaats van het collectief vervoer als deze voor een periode van minimaal vijf jaar adequaat geacht wordt. 3. Indien op grond van het tweede lid, een autoaanpassing wordt toegekend kan in aanvulling daarop geen financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 10, worden verstrekt. 4. Het bedrag, genoemd in het tweede lid is een gemaximeerde vergoeding en wordt niet vaker dan eens per vijf jaar verstrekt. Het geldt tevens als bijdrage voor het onderhoud en reparatie van de autoaanpassing.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning Artikel 14. Bedragen rolstoelen 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopste compenserende voorziening in natura bij de door de gemeente gecontracteerde leverancier. 2. Jaarlijks kan op declaratiebasis een bedrag voor onderhoud en reparatie worden vergoed, gebaseerd op het bedrag dat de gemeente in dat jaar betaald voor een dergelijke voorziening die in natura wordt verstrekt. 3. Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het bedrag van deze tegemoetkoming bedraagt € 2.768,-, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.
Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Artikel 15. Indexering 1. De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door het college aangepast worden conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en de landelijke normen. 2. In afwijking van het eerste lid wordt het tarief van de collectieve ritten aangepast aan de prijsontwikkeling overeenkomstig de openbaar vervoer tarieven. Artikel 16. Overgangsbepaling 1. Besluiten van het college die genomen zijn krachtens het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Waterland, blijven onverminderd van kracht tot de datum zoals genoemd in de genomen besluiten. 2. Als voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2007, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit niet definitief op de aanvraag is beslist, wordt daarop dit besluit toegepast. Artikel 17. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2013.
Artikel 18. Citeertitel Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013. Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, gehouden op 28 mei 2013. Het college voornoemd,
D. Broere algemeen directeur/gemeentesecretaris
L.M.B.C. Wagenaar-Kroon burgemeester