Besluit over prijsgeven van pensioen Inleiding Met ingang van 1 januari 2013 bestaat een mogelijkheid tot het prijsgeven van in eigen beheer verzekerd pensioen. Deze regeling is opgenomen in artikel 19b negende lid Wet op de loonbelasting 1964. De regeling vormt een uitzondering op de sanctiebepaling van artikel 19b eerste lid onderdeel c Wet op de loonbelasting 1964. Op grond van deze sanctiebepaling leidt het prijsgeven van in eigen beheer verzekerd pensioen tot heffing van loonbelasting en revisierente over de waarde van de gehele pensioenaanspraak. Daarop wordt slechts een uitzondering gemaakt als het pensioen niet voor verwezenlijking vatbaar is. Daarvan is echter slechts sprake bij faillissement, surseance van betaling of schuldsanering. De nieuwe regeling van artikel 19b negende lid maakt het mogelijk om (een deel van het) in eigen beheer verzekerd pensioen prijs te geven als de vermogenspositie van de pensioenvennootschap op de ingangsdatum ontoereikend is om het pensioen levenslang uit te keren, zonder dat de sanctie van toepassing is. Op 18 maart 2013 heeft Staatssecretaris Weekers van Financiën in een beleidsbesluit1 de nadere voorwaarden van deze regeling bekend gemaakt. De voorwaarden en aandachtspunten van deze regeling worden hierna toegelicht.
1. Aangewezen gevallen De nieuwe regeling kan worden toegepast op in eigen beheer verzekerde pensioenen die op of na 1 januari 2013 zijn ingaan. Deze pensioenen komen voor vermindering in aanmerking als de vermogenspositie van de pensioenvennootschap op de ingangsdatum ontoereikend is om het pensioen levenslang uit te keren. Met pensioenvennootschap wordt hier de vennootschap bedoeld, waar het pensioen verzekerd is. Op grond van artikel IV van het Overgangsrecht Belastingplan 20132 kan de regeling tot 1 januari 2016 ook worden toegepast op pensioenen die vóór 1 januari 2013 zijn ingegaan. Via het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen heeft het RB begrepen dat voor deze pensioenen niet de vermogenspositie op de ingangsdatum relevant is, maar de vermogenspositie op het moment dat de pensioenvennootschap een beroep op de regeling doet.
2. Voorwaarden De nieuwe regeling wordt slechts onder strikte voorwaarden toegepast. Deze voorwaarden worden hierna toegelicht. 2.1 Op de ingangsdatum is sprake van een dekkingsgraad van 75% of lager Onder dekkingsgraad wordt verstaan de mate waarin de pensioenverplichting wordt gedekt door de activa van de vennootschap. Is de dekkingsgraad hoger dan 75%, dan kan het in eigen beheer opgebouwde pensioen niet fiscaal geruisloos worden verlaagd.
1 2
Besluit van 18 maart 2013, nr. BLKB 2013/27M Stb. 2012, 668
Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
1
Voor de berekening van de dekkingsgraad wordt onderscheid gemaakt tussen vennootschappen die alleen vreemd vermogen van gelijke rangorde hebben en vennootschappen met vreemd vermogen van verschillende rangorde. Heeft de vennootschap alleen schulden van gelijke rangorde, dan wordt de dekkingsgraad volgens het besluit berekend door het totaal van de activa te delen door de som van de pensioenvoorziening en de overige passiva. Aangezien tot de overige passiva ook het eigen vermogen behoort, kan dit niet zijn bedoeld. Bedoeld is dat de dekkingsgraad wordt berekend door het totaal van de activa te delen door het totale vreemde vermogen. Voorbeeld 1 Een vennootschap heeft activa met een waarde van € 500.000, een pensioenverplichting van € 500.000 en € 200.000 aan schulden. Zijn de schulden van gelijke rangorde, dan bedraagt de dekkingsgraad 71,4% (500.000/700.000 x 100%). Is sprake van een schuld waarvoor hypothecaire zekerheid is gegeven, dan is deze schuld van een hogere rangorde dan de overige schulden. Voor het berekenen van de dekkingsgraad, wordt deze schuld dan eerst in mindering gebracht op zowel de activa als het vreemd vermogen. Daardoor dalen zowel de activa als het vreemd vermogen met het bedrag van deze schuld. Voorbeeld 2 Behoort tot de schulden uit het vorige voorbeeld een hypotheekschuld van € 100.000, dan moet deze schuld eerst in mindering worden gebracht op de activa en de passiva. De relevante activa bedragen daardoor € 400.000 (500.000 -/- 100.000)en de relevante schulden bedragen daardoor € 600.000 (700.000 -/-100.000). Op basis van deze bedragen wordt vervolgens de dekkingsgraad berekend. De dekkingsgraad bedraagt dan 66,7% (400.000/600.000 x 100%). Bij de berekening van de dekkingsgraad moet overigens met de volgende voorschriften rekening gehouden worden. a. enkelvoudige balans De dekkingsgraad wordt berekend op basis van de enkelvoudige balans van de pensioenvennootschap. De pensioenvennootschap is de vennootschap waar het pensioen verzekerd is. Maakt de pensioenvennootschap deel uit van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting dan wordt hiermee geen rekening gehouden. b. waardering pensioenverplichtingen Voor de berekening van de dekkingsgraad moet de pensioenverplichting gewaardeerd worden op fiscale grondslagen. De fiscale grondslagen voor de waardering van pensioen in eigen beheer zijn geregeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. In eigen beheer verzekerde pensioenen moeten volgens artikel 8 eerste lid Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en artikel 3.29 Wet inkomstenbelasting 2001 op basis van Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
2
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen worden gewaardeerd. Artikel 8 lid 6 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bepaalt dat voor de actuariële berekening de koopsommethode moet worden gehanteerd. Bij de actuariële berekening moet een rekenrente worden gehanteerd van ten minste 4%. Daarnaast mag geen rekening gehouden worden met leeftijdsterugstellingen, tenzij de leeftijdsterugstellingen een correctie zijn voor het gebruik van een verouderde overlevingstafel. Verder bepaalt artikel 3.26 Wet inkomstenbelasting 2001 dat bij de waardering geen rekening gehouden mag worden met toekomstige indexatielasten. Ten slotte mag bij de waardering tot de pensioeningangsdatum geen rekening gehouden worden met het risico van vooroverlijden3. c. waardering activa en overige passiva De activa en het overige vreemd vermogen moeten gewaardeerd worden op de waarde in het economische verkeer. Dit voorschrift heeft met name een herwaardering van de activa tot gevolg. Voor deze herwaardering gelden de volgende aandachtspunten: Immateriële vaste activa Immateriële vaste activa zoals goodwill, merknamen, octrooien en kennis mogen veelal niet of tegen kostprijs worden geactiveerd. Voor de berekening van de dekkingsgraad zullen immateriële activa gewaardeerd moeten worden op de waarde in het economische verkeer. Deelnemingen Deelnemingen worden fiscaal gewaardeerd op de kostprijs. In sommige gevallen worden deelnemingen ook wel gewaardeerd op de hogere nettovermogenswaarde4. Beide waarden vertegenwoordigen doorgaans niet de waarde in het economische verkeer van de deelneming. Ook in de activa van een deelneming kunnen immers stille reserves aanwezig zijn. Voor de waardering van een deelneming op de waarde in het economische verkeer moeten ook de activa en passiva van de deelneming worden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer. Vorderingen Vorderingen worden doorgaans gewaardeerd op nominale waarde. Voor dubieuze debiteuren wordt eventueel een voorziening gevormd. Voor een waardering op de waarde in het economische verkeer moeten de vorderingen individueel worden gewaardeerd. Bijzondere aandacht verdient daarbij de waardering van vorderingen op de pensioengerechtigde en met hem verbonden lichamen en personen. Wordt de onderdekking van de pensioenverplichting (mede) veroorzaakt door een onvolwaardige vordering op de pensioengerechtigde of een met hem verbonden lichaam of persoon, dan wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor vermindering van de regeling. Deze omstandigheid kan er zelfs toe leiden dat geconstateerd wordt dat de pensioengerechtigde al heeft beschikt over het pensioenkapitaal als ware het zijn eigen vermogen. Hierdoor treedt de sanctie van artikel 19b eerste lid Wet op de loonbelasting al eerder in werking.
3
Hof Den Bosch 25 juni 2003, nr. 01/1248, V-N 2003/48.1.2, Hoge Raad 24 september 2004, nr. 39 957, V-N 2005/5.1.4 Redenen voor een hogere waardering kunnen gelegen zijn in de toepassing van artikel 10d (oud) Wet op de vennootschapsbelasting 1969, hetgeen op basis van Hoge Raad 14 juni 1978, nr. 18 405, BNB 1979/181 lijkt toegestaan. 4
Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
3
Onroerende zaken Onroerende zaken worden gewaardeerd tegen de WOZ-waarde van het voorafgaande kalenderjaar, tenzij blijkt dat de waarde in het economische verkeer lager is. Van waardering op WOZ-waarde wordt dus slechts afgeweken als blijkt dat de waarde in het economische verkeer lager is. Een taxatierapport of zeer recente koopprijs lijkt onmisbaar om aan deze bewijslast te kunnen voldoen. d. correcties Het bedrag van de activa moet worden verhoogd met correcties voor: − te lage pensioenpremies; − dividenduitkeringen; − terugbetalingen van kapitaal, in de zeven voorafgaande kalenderjaren. De correcties worden verhoogd met een samengestelde rente voor de periode tussen de ontvangst/betaling en de pensioeningangsdatum. Voor deze rente kan worden uitgegaan van 4% of het u-rendement over december van het betreffende jaar. Een correctie voor te lage pensioenpremies is alleen aan de orde als de directeurgrootaandeelhouder (dga) niet in dienst is (geweest) bij de pensioenvennootschap, maar bij een andere vennootschap, die tot dezelfde fiscale eenheid vennootschapsbelasting hoort. In dat geval moet de pensioenvennootschap premies in rekening brengen aan de vennootschap waar de dga in dienst is. Deze premies moeten vastgesteld worden op basis van commerciële grondslagen. Als de daadwerkelijk ontvangen premies lager zijn dan de premies op commerciële grondslagen, dan moet een correctie plaatsvinden voor het verschil. Bij de berekening van de commerciële premies moet worden uitgegaan van de commerciële grondslagen op het moment van betaling van de betreffende premie. In onderdeel A3 van het besluit van 3 juli 2008, nr. CPP2008/447M zijn richtlijnen gegeven voor de invulling van deze commerciële grondslagen. Uit het besluit blijkt dat de premie gebaseerd moet zijn op de tarieven van professionele verzekeraars. Voor de rekenrente mag daarbij uitgegaan worden van het maandelijks door het Centrum voor Verzekeringsstatistiek gepubliceerde urendement. 2.2 De onderdekking is veroorzaakt door reële ondernemings- en/of beleggingsverliezen Aan deze voorwaarde wordt in ieder geval niet voldaan als de pensioenvennootschap in de zeven voorafgaande jaren: − te lage pensioenpremies heeft ontvangen; − dividenduitkeringen heeft gedaan; − verkapte winstuitdelingen heeft gedaan; − kapitaal heeft terugbetaald; − een onvolwaardige of afgewaardeerde vordering op de pensioengerechtigde of een met verbonden lichaam of persoon5 heeft of had.
5
Een verbonden persoon of lichaam in de zin van artikel 10a vierde en vijfde lid Wet op de vennootschapsbelasting 1969
Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
4
Zijn de te lage pensioenpremies, dividenduitkeringen en/of terugbetalingen van aandelenkapitaal gecorrigeerd op de activa zoals hiervoor beschreven in paragraaf 3.1 onderdeel d, dan worden deze transacties niet meer meegenomen bij de beoordeling van de oorzaak van de onderdekking. Daarnaast mogen onvolwaardige of afgewaardeerde vorderingen op met de pensioenvennootschap verbonden lichamen buiten beschouwing worden gelaten als die zijn ontstaan in verband met ondernemings- en/of beleggingsverliezen van dat lichaam. Deze uitzondering is kennelijk niet van toepassing op onvolwaardige of afgewaardeerde vorderingen op met de pensioenvennootschap verbonden personen. Voor belastingplichtigen die in aanmerking komen voor de overgangsregeling, kan het raadzaam zijn om te wachten met het verzoek om vermindering van de pensioenuitkeringen. Wordt bijvoorbeeld op 1 juli 2013 verzocht om vermindering van de pensioenuitkeringen, dan wordt een dividenduitkering van 1 september 2006 nog meegenomen in het onderzoek naar de oorzaken van de ontstane onderdekking. Wordt datzelfde verzoek een jaar later gedaan, dan wordt blijft deze dividenduitkering buiten beschouwing6. Ook een correctie op het bedrag van de activa zoals hiervoor beschreven in onderdeel d van paragraaf 3.1 komt dan niet meer aan de orde. 2.3 Vermindering van de pensioenuitkering De pensioenuitkering mag worden verminderd met ten hoogste het bedrag waarbij de dekkingsgraad weer 100% is. Wordt deze dekkingsgraad bereikt bij een vermindering van de pensioenvoorziening met 50%, dan mag de pensioenuitkering met 50% verminderd worden. 2.4 Fiscale gevolgen vrijval van de pensioenvoorziening De vrijval van de pensioenvoorziening behoort tot de winst van de vennootschap. De vrijval wordt niet aangemerkt als kwijtscheldingswinst in de zin van artikel 3.13 eerste lid onderdeel a Wet inkomstenbelasting 2001 of als een informele kapitaalstorting. Dat betekent dat als de vrijvalwinst hoger is dan de compensabele verliezen, vennootschapsbelasting verschuldigd is over het verschil. De vrijvalwinst verhoogt de verkrijgingsprijs van de aandelen in de pensioenvennootschap niet. 2.5 Samenhangende pensioenen Zowel het ouderdomspensioen, als het (bijzonder) nabestaandenpensioen en het wezenpensioen moeten evenredig worden verminderd. Wordt het ouderdomspensioen met 30% verminderd, dan moet ook het (bijzonder) nabestaandenpensioen en het wezenpensioen met 30% worden verminderd.
6
Denk ook aan dividenduitkeringen 2007 in verband met het verlaagde tarief voor reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang.
Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
5
2.6 Akkoordverklaring Alle pensioengerechtigden, dus ook de partner van de pensioengerechtigde, het bestuur van de werkgever, het bestuur van de pensioenvennootschap en de aandeelhouders van de pensioenvennootschap moeten zich schriftelijk akkoord verklaren met de vermindering van de pensioenuitkeringen en de voorwaarden. Los van de akkoordverklaring zal de vermindering van de pensioenaanspraken vastgelegd moeten worden in een addendum op de pensioenovereenkomst. Een voorbeeld van een dergelijk addendum treft u aan op het ledendeel van de website van het Register Belastingadviseurs. Het besluit tot vermindering heeft immers tot gevolg dat wordt afgeweken van de in de pensioenovereenkomst gemaakt afspraken. Het besluit tot vermindering moet vastgelegd worden in notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de pensioenvennootschap. Daarmee wordt de vennootschap bedoeld waar het pensioen is verzekerd.
3. Verzoek vooraf aan de inspecteur Een verzoek om toepassing van artikel 19b negende lid Wet op de loonbelasting 1964 is niet verplicht. In eenvoudige en overzichtelijke gevallen zou de regeling zonder overleg vooraf toegepast kunnen worden. Wordt echter niet voldaan aan de gestelde voorwaarden, dan wordt op grond van artikel 19b eerste lid onderdeel c Wet op de loonbelasting 1964 loonbelasting en revisierente geheven over de waarde van de gehele pensioenaanspraak. Daarom is het toch raadzaam om de vermindering van in eigen beheer opgebouwd pensioen altijd vooraf af te stemmen met de inspecteur. De voorwaarden waaraan dit verzoek moet voldoen, kunt u vinden in onderdeel 4 van het besluit van 18 maart 2013.
4. Wel of niet toepassen De regeling voor vermindering van in eigen beheer opgebouwd pensioen is een versoepeling ten opzichte van de hoofdregel. Of de regeling voordelig is, hangt sterk af van de omstandigheden van het geval. De voor- en nadelen van de regeling worden hierna toegelicht. 4.1 Niet toepassen Redenen om geen gebruik te maken van de regeling zijn de mogelijke heffing van vennootschapsbelasting en de stijging van de beheerskosten van het pensioen. De mogelijke heffing van vennootschapsbelasting wordt veroorzaakt door de voorwaarden van de regeling. Door de verlaging van de pensioenuitkeringen zal de een deel van de pensioenvoorziening vrij vallen ten gunste van de winst. Deze vrijvalwinst zal doorgaans worden verrekend met de compensabele verliezen. In voorkomende gevallen kan de vrijvalwinst groter zijn dan de compensabele verliezen. In die gevallen leidt prijsgeven van een deel van het pensioen tot directe heffing van vennootschapsbelasting, waardoor een deel van het pensioenkapitaal moet worden aangewend voor de betaling van de vennootschapsbelasting.
Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
6
De stijging van de beheerskosten wordt veroorzaakt door de verlenging van de uitkeringsduur van de pensioenen. Uitgaande van de beschikbare activa, heeft de verlaging van de pensioenuitkeringen immers tot gevolg dat de pensioenvennootschap langer pensioen kan uitkeren. De daling van de hoogte van de pensioenuitkeringen leidt echter niet tot een daling van de jaarlijkse beheerskosten van de pensioenvennootschap. Omdat de pensioenvennootschap langer in stand moet worden gehouden kunnen de totale beheerskosten van het pensioen stijgen. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met de kosten van vooroverleg. Gezien de voorwaarden die aan de regeling zijn verbonden, zal naar verwachting in de meeste gevallen gekozen worden om de toepassing vooraf af te stemmen met de Belastingdienst. 4.2 Wel toepassen Redenen om de regeling wel toe te passen zijn gelegen in het progressieve tarief van de inkomstenbelasting, de inkomensafhankelijke toeslagen en de mogelijkheden tot verliesverrekening. Toepassing van de regeling leidt tot een lager pensioen en dus een lager inkomen uit werk en woning (box 1). Door de progressieve structuur van het tarief van de inkomstenbelasting kan de verlaging van het pensioen tot gevolg hebben dat (een deel van) het pensioen tegen een lager tarief wordt belast. Daarnaast kan een verlaging van het inkomen uit werk en woning tot gevolg hebben dat de pensioengerechtigde in aanmerking komt voor hogere heffingskortingen of toeslagen. De meeste toeslagen en een deel van de heffingskortingen zijn immers inkomensafhankelijk. De verlaging van de pensioenuitkeringen heeft voorts tot gevolg dat een deel van de pensioenvoorziening vrijvalt ten gunste van het resultaat. Heeft de pensioenvennootschap (meer dan) voldoende compensabele verliezen, dan kan de regeling worden toegepast om verliesverdamping te voorkomen. Niet alleen wordt verliesverdamping voorkomen, gezien de huidige beperkingen aan de voorwaartse verliesverrekening, wordt ook potentiële vrijvalwinst bij een toekomstig vooroverlijden van de pensioengerechtigden beperkt. Uiteraard dient de kans op voortijdig overlijden afgezet te worden tegen de kans op langer leven dan verwacht. Het komt er op neer dat de voordelen van de verlaging van het in eigen beheer verzekerde pensioen afgewogen zullen moeten worden tegen de extra kosten die de verlenging van de levensduur van de pensioenvennootschap met zich brengt. Naar verwachting zal de balans in veel gevallen negatief uitslaan. Dat geldt zeker als de kosten van afstemming van de regeling met de Belastingdienst in de afweging worden meegenomen. Heeft u naar aanleiding van deze notitie nog vragen en/of opmerkingen dan kunt u een bericht sturen naar
[email protected]. Culemborg, 11 juni 2013
drs. M.A.B. Bögemann Notitie Besluit over prijsgeven Van pensioen juni 2013
© Register Belastingadviseurs
7