Beschrijving bevolkingsprognose 2015 OIS
In deze rapportage wordt beschreven hoe de bevolkingsprognose van OIS tot stand komt. De achterliggende veronderstellingen voor de prognose worden toegelicht, en waar ze afwijken van de veronderstellingen in de vorige bevolkingsprognose wordt hier extra uitleg over gegeven.
Werkwijze bevolkingsprognose OIS OIS maakt jaarlijks een nieuwe bevolkingsprognose. Dat begint altijd met een vergelijking van de laatste prognosecijfers met de feitelijke aantallen. Zo wordt bekeken of de geprognosticeerde aantallen overeen komen met de werkelijke stand. Eventuele verschillen kunnen dan gebruikt worden om de veronderstellingen voor de nieuwe prognose aan te passen. Demografische ontwikkeling Voor het opstellen van de prognose op stadsniveau wordt gebruikgemaakt van de cohortcomponentenmethode. Dat wil zeggen dat voor alle leeftijdscohorten de componenten van de bevolkingsprognose (geboorte, sterfte, vestiging en vertrek) apart worden doorgerekend. Hiertoe wordt de gemiddelde kans op deze componenten berekend op basis van de leeftijds- en geslachtsspecifieke kansen over de afgelopen vijf jaar. Dit gemiddelde wordt gebruikt voor het inschatten van de toekomstige kansen. Vervolgens worden de randvoorwaarden voor de toekomstige bevolkingsontwikkeling bepaald en worden, waar nodig, de kansen evenredig aangepast. Wanneer bijvoorbeeld wordt verwacht dat het migratiesaldo voor de gehele stad zal afnemen, worden alle leeftijds- en geslachtsspecifieke kansen met eenzelfde factor verlaagd. Voor het bepalen van de randvoorwaarden worden er veronderstellingen gedaan over toekomstige ontwikkelingen in geboorte, sterfte, buitenlandse migratie, inwoning en leegstand. Historische en actuele ontwikkelingen zijn hiervoor een belangrijke leidraad. Soms is het nodig de veronderstellingen aan te passen, bijvoorbeeld wanneer de cijfers van de laatste bevolkingsprognose te veel afwijken van de inmiddels gerealiseerde cijfers, of wanneer actuele ontwikkelingen (zoals een toename van de asielinstroom) hier aanleiding toe geven. In het prognosemodel kan middels een stuurkaart voor alle toekomstige jaren worden ingegeven wat het verwachte gemiddelde vruchtbaarheidscijfer is, de gemiddelde levensverwachting, het buitenlands migratiesaldo (vestiging minus vertrek), en de factoren voor inwoning en leegstand. Ontwikkeling van de woningbouw Ook wordt een woningraming gemaakt, waarbij wordt ingegeven wat de verwachte jaarlijkse woningvoorraad is. Bij de woningraming wordt in eerste instantie stadsbreed bepaald hoeveel woningen er jaarlijks aan de woningvoorraad zullen worden toegevoegd. Hiertoe maakt OIS gebruik van een vastgestelde ambitie. Al jaren is dat de ambitie volgens de Structuurvisie 2040 voor het bouwen van 70.000 extra woningen tussen 2010 en 2040. Afhankelijk van de situatie op de woningmarkt, economische ontwikkelingen en de landelijke verwachting voor de toekomstige groei van het aantal huishoudens, worden deze woningen over de jaren verdeeld.
In de jongste prognose is ook rekening gehouden met de ambities volgens Koers2025, waarin gestreefd wordt naar de bouw van jaarlijks 5.000 woningen tot 2025. Omdat OIS voor de lange termijn de bandbreedte van 70.000 woningen handhaaft, betekent dat voor de woningraming dat de meeste toevoegingen tot 2025 zullen plaatsvinden. Zodra er een vastgestelde woningbouwambitie beschikbaar is voor de langere termijn, zal OIS de ambitie uit de structuurvisie loslaten en gebruik maken van de nieuwe ambitie. Voor de prognose op stadsdeel- en wijkniveau wordt gedetailleerd onderzoek gedaan naar alle bouwplannen die bij de gemeente bekend zijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de woningbouwplannen volgens het basisbestand woningbouwlocaties, dat wordt bijgehouden door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de Gemeente Amsterdam. Onderzocht wordt in welke fase de plannen zich bevinden, van het verlenen van de bouwvergunning tot het gereedkomen van het project. Wanneer het aantal toevoegingen voor een bepaald jaar hoger is dan het door OIS geraamde aantal, worden woningbouwplannen doorgeschoven naar de langere termijn. Voor het doorschuiven van projecten wordt gewerkt met een prioritering. Plannen die zich in de beginfase van de cyclus bevinden, krijgen daarbij een lagere prioritering dan bouwplannen die al in een verder gevorderd stadium zijn. De zeven fases die worden onderscheiden zijn: 1) initiatief, 2) vooronderzoek, 3) nota van uitgangspunten, 4) project ontwikkeling/voorbereiding, 5) realisering, en tot slot 6) beheer. Naast deze prioritering op basis van de faseomschrijving van een project, wordt in de woningraming ook rekening gehouden met versnellingsprojecten en projecten voor specifieke doelgroepen. Versnellingsprojecten worden niet meegenomen in de doorschuifmethode maar krijgen een vast opleveringsjaar; vaak is dat het opleveringsjaar zoals dat in het basisbestand is ingegeven. Bouw- en sloopplannen voor woningen met een leeftijdsspecifieke doelgroep, zoals studenten en ouderen, worden in de buurtprognose apart gehouden. Deze woningen tellen niet mee in de doorberekening van de kansen op geboorte, sterfte, vestiging en vertrek, omdat verondersteld wordt dat de populatie in deze woningen stabiel blijft qua omvang en gemiddelde leeftijd. De woningbouwplannen uit het basisbestand zijn te raadplegen via deze kaart. De opleveringsjaren die hierop te zien zijn, kunnen afwijken van de opleveringsjaren die OIS hanteert in de woningraming. Nadat per jaar de bevolkingsgroei op basis van de demografische componenten berekend is, is ook het verwachte inwonertal – uitgaande van een binnenlands migratiesaldo van nul - bekend. Dat wordt omgezet naar het verwachte aantal huishoudens. Het binnenlands migratiesaldo wordt nu bepaald door het aantal huishoudens in te passen in de verwachte woningvoorraad. Wanneer er, gegeven de inwoning en leegstand, meer huishoudens zijn dan woningen, zal het binnenlands migratiesaldo negatief zijn: er zullen meer mensen uit de stad wegtrekken dan er naartoe komen.
Invoer van het prognosemodel Het Amsterdamse prognosemodel op stadsniveau, bestaat uit de volgende variabelen:
2
De standbevolking op 1 januari van het laatst bekende jaar, uitgesplitst naar 1-jaars leeftijdsgroep en geslacht. In de prognose van 2015 is de standbevolking die op 1 januari 2015. Om de analyse compleet te maken en de kansen voor de verschillende gebeurtenissen uit het verleden te kunnen bepalen is het noodzakelijk om ook een xaantal jaren uit het verleden in te voeren. Het minimaal aantal benodigde jaren hiervoor is 4 jaar. Geboorten. Per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal geboorten naar leeftijd van de moeder in 1-jaars leeftijdsgroep. De groep vruchtbare vrouwen bevindt zich in de groep 15- tot en met 49-jarigen. Sterfte. Per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal gestorvenen naar leeftijd en geslacht. Vertrek binnenland. Per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal mensen dat vertrekt uit de stad naar een locatie binnen Nederland per 1-jaars leeftijdsgroep en geslacht. Vertrek buitenland. Per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal mensen dat vertrekt uit de stad naar een locatie buiten Nederland per 1-jaars leeftijdsgroep en geslacht. Vestiging binnenland. Per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal mensen dat zich vanuit Nederland in de stad vestigt naar 1-jaars leeftijdsgroep en geslacht. Bovendien is nodig de meest recente bevolkingsprognose voor Nederland in 5-jaars leeftijdsgroepen. Deze is nodig om de verdeling van de vestigers naar leeftijd voor de toekomst te corrigeren. Vestiging buitenland, per jaar (minimaal 3 jaarreeksen) het aantal mensen dat zich van buiten Nederland in de stad vestigt naar 1-jaars leeftijdsgroep en geslacht. Woningvoorraad en woningbouwprogrammering. Hier gaat om de meest recente stand van de woningvoorraad en de meest actuele verwachting van de jaarlijkse toevoegingen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het zogeheten basisbestand woningbouwlocaties, dat bijgehouden wordt door de afdeling Grond en Ontwikkeling van de Gemeente Amsterdam. In dit bestand worden alle woningbouwplannen die bij de gemeente bekend zijn, opgeslagen. Voor de prognose van 2015 is het basisbestand met peildatum 1 november 2015 gebruikt.
Veronderstellingen bevolkingsprognose 2015 Veronderstellingen over de geboorte Voor de prognose is het belangrijk de ontwikkeling van de TFR (Total Fertility Rate) te volgen. De TFR kan geïnterpreteerd worden als het gemiddeld aantal kinderen dat een vrouw in haar leven krijgt, als de voor dat jaar berekende leeftijdsspecifieke geboortecijfers zouden blijven gelden. In Amsterdam is de TFR van niet-westerse allochtonen hoger dan die van autochtonen en westerse allochtonen. Wel neemt de TFR van alle niet-westerse allochtonen samen al jaren af, met name onder de tweede generatie, terwijl die van autochtonen juist steeg tussen 1995 en 2010. In de prognose van 2014 was de verwachting dat de TFR in Amsterdam nog verder daalt als gevolg van het afnemende kindertal onder niet-westerse allochtonen, maar niet zo ver als in eerdere prognoses werd aangenomen. Reden hiervoor was het stijgende kindertal onder autochtonen. In de huidige prognose heeft de verwachting over de buitenlandse migratie tot aanpassingen van de TFR in het prognosemodel geleid. Door de komst van nieuwe immigranten met een nietwesterse achtergrond zal de TFR op een hoger niveau blijven dan in de prognose van 2014 werd aangenomen.
3
Figuur 1 Total Fertility Rate (TFR), Amsterdam, 1992-2014, naar herkomstgroepering 4,5 4,3 4,1 3,9 3,7 3,5 3,3 3,1 2,9 2,7 2,5 2,3 2,1 1,9 1,7 1,5 1,3 1,1 0,9 0,7 0,5 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Marokkanen Turken overige niet-westerse allochtonen Surinamers totaal autochtonen Antillianen westerse allochtonen
bron: OIS
In 2014 was de TFR in Amsterdam 1,44 en werden er 11.063 kinderen geboren. Ter vergelijking: in 2010 was de TFR 1,65 en werden er 11.381 kinderen geboren. De verwachting is dat de TFR in 2040 1,52 zal zijn; iets hoger dan de verwachting van 1,47 volgens de prognose van 2014. Veronderstellingen over de sterfte De levensverwachting in Nederland neemt de laatste 10 jaar erg sterk toe, wel 3 maanden per jaar. Het is onwaarschijnlijk dat dat altijd zo door blijft gaan. Aangezien het hier om een landelijke ontwikkeling gaat en niet om een specifiek Amsterdamse, wordt de ontwikkeling gevolgd zoals het CBS die voorspelt. Dat betekent dat is uitgegaan van de Amsterdamse cijfers, maar dat deze zodanig worden aangepast voor de toekomst dat de stijging van de levensverwachting gelijk is aan die van de CBS-prognose. Het volgen van de landelijke trend in de levensverwachting heeft er meerdere malen toe geleid dat de sterftekansen in het Amsterdamse prognosemodel werden bijgesteld. De levensverwachting in Amsterdam ligt ongeveer een jaar onder het Nederlands gemiddelde. In de bevolkingsprognose van 2015 gaan we uit van een levensverwachting van 85,13 jaar in 2030 voor vrouwen (84,39 jaar volgens de prognose van 2014) en 81,77 jaar voor mannen (81,74 jaar volgens de prognose van 2014). De gemiddelde levensverwachting in Nederland is volgens de meest recente bevolkingsprognose van het CBS 85,77 jaar voor vrouwen en 82,43 jaar voor mannen. Veronderstellingen over de woningvoorraad
4
Conform de ambitie die in de Structuurvisie Amsterdam 2040 is opgenomen, wordt verwacht dat de woningvoorraad in Amsterdam tussen 2010 en 2040 met 70.000 woningen zal toenemen. Nieuw in de prognose van 2015 is dat er daarnaast ook rekening gehouden wordt met de ambitie uit Koers2025 om tot 2025 per jaar 5.000 woningen te bouwen. Omdat OIS voor de lange termijn de bandbreedte van 70.000 woningen handhaaft, betekent dat voor de woningraming dat de meeste toevoegingen tot 2025 zullen plaatsvinden. Zodra er een vastgestelde woningbouwambitie beschikbaar is voor de langere termijn, zal OIS de ambitie uit de structuurvisie loslaten en gebruik maken van de nieuwe ambitie. Ten opzichte van de vorige prognose is het jaarlijkse aantal toevoegingen aan de woningvoorraad voor de periode tot 2025 naar boven bijgesteld. Werden er in de prognose van 2014 nog 37.000 extra woningen verwacht in de periode 2015-2025; volgens de huidige prognose zijn dat er 44.500. In totaal wordt in de huidige prognose rekening gehouden met 53.500 extra woningen tot 2030; 6.900 meer dan volgens de prognose van 2014. Net als in voorgaande prognoses wordt verondersteld dat vanaf 2035, wanneer de groei van het aantal huishoudens in Nederland is afgevlakt (CBS prognose 2015), het draagvlak om te bouwen zal afnemen. De groei bedraagt vanaf dan nog ongeveer 1.000 woningen per jaar. Veronderstellingen over de migratie Het saldo van vestiging in Amsterdam vanuit het buitenland en vertrek naar het buitenland vanuit Amsterdam, oftewel het buitenlands migratiesaldo1, is de loop der tijd erg grillig. In de bevolkingsprognose van OIS wordt ervan uitgegaan dat het buitenlands migratiesaldo van Amsterdam gelijk is aan tien procent van het saldo dat voor heel Nederland wordt verwacht. Dit percentage blijkt op de lange termijn de meest robuuste voorspeller te zijn. De verwachting voor het landelijke buitenlands migratiesaldo is, als gevolg van de recente stijging van de asielinstroom, onlangs door het CBS naar boven bijgesteld. In de meest recente CBS-prognose van 2015-2060 wordt verwacht dat Nederland in 2016 een migratiesaldo van ruim 88 duizend bereikt. Zo’n 240 duizend personen zullen dit jaar vanuit het buitenland naar Nederland komen; waaronder ongeveer 70 duizend asielzoekers. Ook in 2017 verwacht het CBS nog een hoog migratiesaldo. Dat zal naar verwachting geleidelijk afnemen tot zo’n 16.000 in 2024. Belangrijk hierbij is op te merken dat de verwachting voor de asielmigratie naar Nederland zeer afhankelijk is van bijvoorbeeld de totstandkoming van een Europees opvangbeleid, maar ook van ontwikkelingen in de herkomstlanden van de asielzoekers. Daarnaast is het zo dat van het totale aantal immigranten dat naar Nederland komt, het grootste deel tot de groep arbeidsmigranten, terugkerende expats en internationale studenten behoort. Hierdoor is de buitenlandse migratie zeer afhankelijk van economische ontwikkelingen en ontwikkelingen in de mogelijkheden van internationale studenten. De verwachtingen omtrent de buitenlandse migratie van en naar Amsterdam zijn in de huidige prognose flink naar boven bijgesteld. Tot en met 2017 wordt een saldo van 8.000 personen per jaar verwacht. Vanaf 2018 zal het saldo , conform de verwachting van CBS, gaan afnemen.
1
In dit saldo is het ambtshalve vertrek inbegrepen; dat zijn uitschrijvingen uit het bevolkingsregister van personen die zich niet zelf hebben uitgeschreven, maar waarvan, na een uitgebreide onderzoeksprocedure, het vermoeden bestaat dat ze niet langer in Nederland verblijven.
5
Veronderstellingen over inwoning en leegstand Niet alle Amsterdamse huishoudens hebben een eigen woning; ze kunnen ook inwonen bij een ander huishouden. In de prognose van OIS wordt rekening gehouden met de inwoning, ofwel het aantal huishoudens per bewoond adres. De inwoning is mede afhankelijk van de ruimte op de woningmarkt. Bij een krappe woningmarkt en/of grote populariteit van Amsterdam zal de inwoning hoog zijn en bij een ruime markt en/of geringe populariteit van Amsterdam zal de inwoning laag zijn. In de prognose is verondersteld dat de inwoning nog hoog is zo lang het buitenlands migratiesaldo hoog is. Daarna zal, als gevolg van de verhoogde woningbouwproductie, de inwoning afnemen. Een groot aantal huishoudens dat nu nog een woning deelt, zal dan een eigen woning betrekken. Deze verwachting leidt ertoe dat de bevolkingsgroei afzwakt, terwijl de woningvoorraad nog toeneemt. Daarnaast biedt het prognosemodel de mogelijkheid om, per jaar, de leegstand te laten toe- of afnemen en het aandeel bewoonde niet-woningen te bepalen. Hierbij kan gedacht worden aan bewoonde kantoorruimtes. Verondersteld is dat de leegstand van woningen beperkt is, en het aandeel bewoonde niet-woningen hoog is, tijdens krapte op de woningmarkt. Als gevolg van de toegenomen – en verder toenemende – woningbouwproductie en toegenomen mogelijkheden om leegstand op te vullen, is de verwachting dat de leegstand in Amsterdam zal afnemen. Figuur 2 toont de loop van de Amsterdamse bevolking. Vanaf 2015 is de nieuwste bevolkingsprognose gebruikt. De figuur laat duidelijk zien dat er voor de jaren 2015-2040 nog steeds een groei voorzien wordt. Deze groei is voornamelijk het gevolg van natuurlijke aanwas. Opvallend is de omslag in de omvang van het binnenlands migratiesaldo en het buitenlands migratiesaldo. Conform de verwachting van het CBS zal het buitenlands migratiesaldo de komende jaren nog hoog blijven; en op termijn gaan afnemen. Tot 2020 gaat het per saldo om gemiddeld 5.900 personen per jaar die zich vanuit het buitenland in Amsterdam vestigen. In de vorige prognose lag die verwachting lager: rond 4.000 personen per jaar. Het opvangen van deze nieuwe inwoners vereist voldoende woonruimte. De figuur laat duidelijk zien dat, ondanks het feit dat de woningbouwproductie in de periode tot 2025 juist hoog is, er toch een negatief binnenlands saldo zal gaan ontstaan. Er zullen meer Amsterdammers zijn die de stad verruilen voor een andere Nederlandse gemeente, dan dat er vanuit andere gemeenten naar Amsterdam verhuizen.
6
Figuur 2 Loop van de bevolking, 1980-2040 (vanaf 2016 volgens prognose 2015)
20
x 1.000
10
0
-10
-20
1990
1995
2000
2005
2010
2015
2020
2025
natuurlijke aanwas
binnenlands saldo
buitenlands saldo
toe/afname bevolking
2030
2035
2040
bron: OIS
Meer informatie: Voor meer informatie over de bevolkingsprognose kunt u contact opnemen met Annika Smits:
[email protected]. Voor meer informatie over de woningraming kunt u contact opnemen met Manilde van der Oord:
[email protected]. Versie: 14 maart 2016
7