BESCHIKKING VAN 5. 7.1993 — ΖΑΛΚ T-S4/91 DEP
komst van een advocaat soms zijn nut hebben voor het verloop van de precontentieuze procedure, toch zijn de honora ria voor de in de precontentieuze fase ver
richte diensten, die noodzakelijkerwijs tot gevolg hebben dat de advocaat minder werk heeft aan de contentieuze proce dure, geen invorderbare kosten.
BESCHIKKING VAN H E T GERECHT (Vijfde kamer) 5 juli 1993 *
In zaak T-84/91 DEP,
M. Meskens, ambtenaar van het Europees Parlement, wonende te Brussel, verte genwoordigd door J.-N. Louis, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Fiduciaire Myson SARL, Rue Glesener 1,
verzoekster,
in het hoofdgeding ondersteund door Union syndicale-Brussel, Europese ambtenarenorganisatie, gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door G. Collin, advocaat te Brussel, en ter terechtzitting door V. Leclercq, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Fiduciaire Myson SARL, Rue Glesener 1, interveniente, tegen
Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Campinos, juridisch adviseur, en M. Peter, afdelingshoofd, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxem burg bij het secretariaat-generaal van het Europees Parlement, Kirchberg, verweerder,
* Proccstaal: Frans.
II-758
MESKENS / PARLEMENT
betreffende een verzoek om vaststelling van de kosten na het arrest van het Gerecht van 8 oktober 1992 (zaak T-84/91, Meskens, Jurispr. 1992, blz. 11-2335), geeft
H E T G E R E C H T VAN EERSTE A A N L E G (Vijfde kamer), samengesteld als volgt: D. P. M. Barrington, kamerpresident, K. Lenaerts en A. Kalogeropoulos, rechters, griffier: H.Jung de navolgende
Beschikking
1
Bij ter griffie van het Gerecht op 19 november 1991 neergelegd verzoekschrift heeft M. Meskens, ambtenaar van het Europees Parlement (hierna: „Parlement"), een beroep ingesteld waarin zij vordert het Parlement te veroordelen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij meent te hebben geleden ten gevolge van de weigering van het Parlement om de nodige maatregelen te nemen ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 8 november 1990 (zaak T-56/89, Bataille e. a., Jurispr. 1990, blz. ΙΙ-597) houdende nietigverklaring van onder meer het besluit van het Parlement tot afwijzing van haar sollicitatie in het kader van intern vergelijkend onderzoek nr. B/164.
2
Bij arrest van 8 oktober 1992 (zaak T-84/91, Meskens, Jurispr. 1992, blz. 11-2335) heeft het Gerecht (Vijfde kamer) het Parlement veroordeeld verzoekster bij wege van schadevergoeding een bedrag van 50 000 BFR te betalen, en het Parlement ver wezen in de door verzoekster en Union syndicale-Brussel, interveniente aan de zijde van verzoekster, gemaakte kosten. II - 759
BESCHIKKING VAN 5. 7.1993 — ΖΛΛΚ T-S4/91 DEP
3
In deze zaak was verzoekster vertegenwoordigd door J.-N. Louis, advocaat te Brussel, en interveniente door G. Collin en ter terechtzitting door V. Leclercq, advocaten te Brussel.
4
Bij brief van 8 oktober 1992 heeft J.-N. Louis aan de gemachtigde van het Parle ment een overzicht overgelegd van de honoraria en kosten in verband met de pro cedure, ter hoogte van 130 000 BFR respectievelijk 47 308 BFR, in totaal 177 308 BFR.
5
Bij brief van 19 november 1992 heeft de gemachtigde van het Parlement, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van 9 maart 1978 (zaak 54/77, Herpels, Jurispr. 1978, blz. 585, r. o. 45-48), volgens welke de bijstand van een advocaat in de precontentieuze fase van geschillen tussen ambtenaren en hun instellingen niet noodzakelijk is, bezwaar gemaakt tegen het feit dat J.-N. Louis in dit overzicht honoraria en kosten voor de precontentieuze fase van de zaak had opgenomen, en hem verzocht de in dit overzicht opgevoerde bedragen te herzien.
6
N a een briefwisseling en een verder verschil van mening tussen J.-N. Louis en de gemachtigde van het Parlement, hoofdzakelijk over de vraag of onder het bedrag van de invorderbare kosten de tijdens de precontentieuze fase gemaakte kosten mochten worden opgenomen, heeft J.-N. Louis bij brief van 20 januari 1993 aan de gemachtigde van het Parlement een laatste overzicht van zijn honoraria en kosten gezonden voor een bedrag van in totaal 202 008 BFR, bestaande uit een bedrag van 150 000 BFR aan honoraria en 52 008 BFR aan kosten. Als toelichting op de opsplitsing van de nieuwe bedragen verklaarde Louis in brief van 20 januari 1993, dat hij, nadat het Parlement hem bij herhaling had verzocht de invorderbare bedra gen te herzien, ten slotte aan het bedrag van zijn honoraria ook de honoraria voor door hem in de precontentieuze fase verrichte prestaties had toegevoegd, ten be drage van 20 000 BFR. Voorts verklaarde Louis dat hij de in de precontentieuze fase gemaakte kosten had geschrapt en uiteindelijk slechts rekening had gehouden met de in de procedure in rechte gemaakte kosten, doch dat hij de nota wel had verhoogd met een bedrag voor iedere getypte bladzijde, zulks in overeenstemming met de aanbevelingen ter zake van de nationale orde van advocaten in België, hetgeen leidde tot een verhoging van de invorderbare kosten ad 4 700 BFR. I I - 760
MESKENS / PARLEMENT
7
Bij brief van 9 oktober 1992 heeft V. Leclerc namens G. Collin, met wie zij te zamen de interveniente had vertegenwoordigd, aan de gemachtigde van het Parlement een overzicht van honoraria en verschotten overgelegd ten bedrage van 150 542 BFR, waarvan 120 000 BFR aan honoraria en 30 542 BFR aan kosten.
8
Bij brief van 19 november 1992 heeft de gemachtigde van het Parlement G. Collin verzocht deze bedragen aanzienlijk te matigen. Dit verzoek van de gemachtigde van het Parlement bleef onbeantwoord.
9
Onder deze omstandigheden heeft het Parlement bij op 11 februari 1992 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift een verzoek tot vaststelling van de kosten ingediend.
10
Verzoekster betoogt, dat de aan de ambtenaren opgelegde verplichting nauwkeurig aan te geven welke gegevens feitelijk en rechtens zij voor hun vordering willen aanvoeren, naast de formele voorwaarden en het uitputtende en voldoende duidelijke karakter, waaraan blijkens de recente rechtspraak van het Gerecht (arrest van 12 februari 1992, zaak T-52/90, Volger, Jurispr. 1992, blz. II-121) verzoeken en klachten op grond van artikel 90 van het Statuut moeten voldoen, alsmede de noodzaak om de opportuniteit van een eventueel beroep te beoordelen, de tussenkomst van een advocaat in de precontentieuze fase noodzakelijk maken, wanneer de betrokken ambtenaar geen jurist is. De kosten gemaakt om zich te verzekeren van de adviezen van een advocaat in de precontentieuze fase, vormen derhalve invorderbare kosten.
1 1 Verzoekster en interveniente betogen voorts, dat het bij de door het Parlement betwiste kosten gaat om de kosten die voortvloeien uit het verschil tussen de eerdere rekening en de uiteindelijke rekening betreffende de getypte bladzijden, welke 300 BFR per getypte bladzijde en 10 BFR voor iedere kopie bedragen, zulks in overeenstemming met een aanbeveling ter zake van de nationale orde van advocaten in België, II - 761
BESCHIKKING VAN 5. 7.1993 — ZAAK T-84/91 DEP
1 2 Met betrekking tot de honoraria betogen verzoekster en interveniente ten slotte, dat volgens genoemde aanbeveling met betrekking tot het geldende uurtarief en gezien het aantal gewerkte uren de door verzoekster gemaakte invorderbare kosten 349 312 BFR bedragen en die van interveniente 197 437 BFR. Door de honoraria te beperken tot 65 000 BFR per akte voor verzoekster (opstellen van het beroep tot nietigverklaring en deelneming aan de terechtzitting) en tot 60 000 BFR per akte voor interveniente (opstellen van memories en deelneming aan de terechtzitting) hebben hun raadslieden hun honoraria in voldoende mate verlaagd.
1 3 Het Gerecht overweegt dat, zoals ook het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld, „het niet aan de gemeenschapsrechter staat de honoraria vast te stellen die partijen aan hun eigen advocaten zijn verschuldigd, doch te bepalen tot welk bedrag deze honoraria kunnen worden teruggevorderd van de in de kosten verwezen partij". Hieruit volgt, dat het Gerecht „geen rekening kan houden met nationale tarieven voor advocatenhonoraria noch met een eventuele overeenkomst dienaangaande tussen de betrokken partij en haar gemachtigden of raadslieden". Aangezien een tariefregeling in het gemeenschapsrecht ontbreekt, moet het Gerecht „de gegevens van de zaak vrijelijk beoordelen, daarbij rekening houdende met het onderwerp en de aard van het geschil, het belang ervan voor het gemeenschapsrecht, de moeilijkheid van de zaak, de hoeveelheid werk die de gemachtigden of de raadslieden aan de contentieuze procedure kunnen hebben gehad, en het economisch belang van het geschil voor de partijen" (beschikking Hof van 26 november 1985, zaak 318/82, Leeuwarder Papierwarenfabriek, Jurispr. 1985, blz. 3727; beschikking Gerecht van 25 februari 1992, gevoegde zaken T-18/89 en T-24/89, Tagaras, Jurispr. 1992, blz. II-153).
1 4 Gelet op het voorgaande en gezien de moeilijkheid van het geding, het aantal opgestelde memories, het feit dat verzoekster heeft afgezien van repliek, en ten slotte gelet op het feit dat, zelfs aangenomen dat de tussenkomst van een advocaat in het verloop van de precontentieuze procedure tussen ambtenaren en hun instellingen soms nuttig kan zijn, de honoraria voor door hem in de precontentieuze fase verrichte diensten, die noodzakelijkerwijs tot gevolg hebben dat hij in de contentieuze fase minder werk behoeft te verrichten, toch geen invorderbare kosten vormen, II - 762
MESKENS / PARLEMENT
moet het totale bedrag van de aan verzoekster te vergoeden kosten wegens honoraria en kosten worden vastgesteld op 150 000 BFR, vermeerderd met de eventueel over dit bedrag verschuldigde BTW.
15
Eveneens wegens de moeilijkheid van het geding en het aantal opgestelde memories moet het aan de interveniente te vergoeden totale bedrag ter zake van honoraria en kosten worden vastgesteld op 50 000 BFR, vermeerderd met de eventueel over dit bedrag verschuldigde BTW.
16
Aangezien het Gerecht bij de vaststelling van de invorderbare kosten rekening heeft gehouden met alle omstandigheden van de zaak tot het tijdstip van de vaststelling, behoeft niet afzonderlijk te worden beslist over de door partijen in verband met de onderhavige accessoire procedure gemaakte kosten (beschikkingen Leeuwarder Papierwarenfabriek en Tagaras, reeds aangehaald).
H E T G E R E C H T VAN EERSTE A A N L E G (Vijfde kamer) beschikt:
1) H e t totale bedrag van de invorderbare kosten bedraagt voor verzoekster 150 000 BFR, te vermeerderen met de eventueel over dit bedrag verschuldigde BTW.
2) Het totale bedrag van de invorderbare kosten bedraagt voor interveniënte 50 000 BFR, vermeerderd met de eventueel over dit bedrag verschuldigde BTW. II-763
BESCHIKKING VAN 5. 7.1993 — ΖAAΚ Τ-84/91 DEP
Luxemburg, 5 juli 1993.
De griffier
De president van de Vijfde kamer
H. Jung
D. P. M. Barrington
II-764