NEDERLANDS JURISTENBLAD
HET GERECHT VAN DE EUROPESE UNIE ž Decembermoorden Suriname ž Teugelloos topbankieren ž Ecosystem services omgevingsrecht P. 871-943 JAARGANG 88 5 APRIL 2013
10295520
14
JOB
ILSE
GERRARD
SCHAINK
VA N D E R P I J L
ZAAL
BOOT
Nationaal ArbeidsRecht Diner
2013
PA U L
www.kluwer.nl/arbeidsrechtdiner
ARBEIDSRECHT
EN
INSOLVENTIE
“We zullen doorgaan” Faillissementen van werkgevers zijn aan de ordevan de dag. De redding van de bedrijfsactiviteiten door een ‘doorstart’ leidt onvermijdelijk tot een beperking van de rechten van werknemers. Weet u waar de grenzen liggen? Prof. mr. G. C. (Gerrard) Boot treedt op als dagvoorzitter Woensdag 26 juni 2013 - EYE Filmmuseum Amsterdam
2
Georganiseerd door tijdschrift ArbeidsRecht
Inhoud
873
Mr. Y. Buruma Verplichte nascholing strafrecht
Wetenschap 720
874
Mr. M. van der Woude Het Gerecht van de Europese Unie Een bestuursrechter onder druk
Focus 721
882
Dr. H.J.R. Kaptein Verhaal voor slachtoffers van de Surinaamse decembermoorden Na dertig jaar is het nog niet te laat voor statelijke aansprakelijkheid
Essay 722
887
Prof. mr. J.Th. Degenkamp De zegeningen van teugelloos topbankieren
Opinie 723
891
Mr. dr. F.H. Kistenkas Nieuw omgevingsrecht kan niet zonder ecosystem services
Rubrieken 724-749 Rechtspraak 750 Boeken 751-762 Tijdschriften 763-772 Wetgeving 773-781 Nieuws 782 Universitair nieuws 783 Personalia 784 Agenda
893 915 916 925 933 939 941 941
Ester Naomi PERQUIN
over streefcijfers en
14
declarabele uren GAAT maar dat de rechtszaal een FORUM is waar de een de ander probeert te BEGRIJPEN
Pagina 873
Voordat het GERECHT überhaupt toekomt aan de INHOUDELIJKE beoordeling dient het zich vaak door een OERWOUD van procesvragen heen te KAPPEN Pagina 880
Het TOO BIG TOO FAILprobleem wordt nog VERGROOT door het op management GOEROES gebaseerde GEZWETS over synergie: het bekende 1+1=3 fantoom, de samenvoeging van banken en VERZEKERAARS
ENIG juridisch en misschien zelfs MENSELIJKERWIJS aanvaardbaar EINDE aan de strafzaak maakt de amnestiewet tot een DODE LETTER en dat is maar GOED ook
Pagina 889
Pagina 900
KINA / Philippe Clement
ž Decembermoorden Suriname ž Teugelloos topbankieren ž Ecosystem services omgevingsrecht P. 871-943 JAARGANG 88 5 APRIL 2013
Een AFGEDWONGEN TONGZOEN kan in redelijkheid NIET OP ÉÉN LIJN worden gesteld met GESLACHTSGEMEENSCHAP
Europese Unie, Kirchberg, Luxemburg ©
HET GERECHT VAN DE EUROPESE UNIE
RECHTSPRAAK NIET
Pagina 886
Omslag: Gerecht en Hof van Justitie van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD
herinnert de jurist eraan dat
10295520
Vooraf 719
Bij DUURZAME gebiedsontwikkeling hoort GEEN TOETSING maar Pagina 892 WEGING
In 18 gevallen bleek de prevalentie van RECIDIVE in de experimentele groep significant HOGER te zijn dan in de controlegroep en lijkt het er op dat de INTERVENTIE een AVERECHTS effect heeft Pagina 933 gehad.
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg zoekt (m/v) Freelance Vertalers
Het Hof van Justitie van de Europese Unie organiseert een procedure voor het plaatsen van vertaalopdrachten (vertalen van stukken van het Hof van Justitie, vooral de conclusies van de advocaten-generaal, naar het Nederlands). De opdrachten worden geplaatst via de onderhandelingsprocedure in de zin van artikel 104, lid 1, sub d, van het Financieel Reglement (verordening nr. 966/2012; PB L 298, van 26.10.2012, blz. 1). Voor nadere inlichtingen over de talencombinaties, procedure en voorwaarden, alsmede voor de inschrijvingsformulieren, wordt verwezen naar het bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie S, van 7.3.2013, nr. 47 (http://ted.europa.eu) en op de site van het Hof (http://curia.europa.eu/jcms/ freelance).
Vooraf
719
Verplichte nascholing strafrecht
14
Neem een uur. Als je advocaat bent, zijn dat tien turfjes. Ben je officier dan duurt één managementoverleg langer. En als rechter vermors je per zittingsdag meer tijd met wachten. Kies dan een paar gedichten uit de bundel Celinspecties van Ester Naomi Perquin (Van Oorschot 2012). Ze zijn die tijd zeker waard: “Frederik C. De straf hangt af van hoe je het zegt. De man in het zwart is een stemming in pak en zijn nachtrust, zijn vrouw, zijn ontbijt, de kwaliteit van de koffie ter plaatse: allesbepalend. Jou rest niets dan hooguit één zin waar hij straks de vinger op legt. Zorg dus voor het hele verhaal – ontzie jezelf niet te veel maar schuif uit beeld, langzaam aan. In plaats van moordenaar kies je ‘dader’. Ruimtelijker. Minder beladen. Begrijp me goed, wanneer het nodig is: zeg het hard. Hard als de handel in vlees, wees ferm, zeg snel hoe je sneed en koud moest maken, handzaam als een diepvrieskip. Alleen als het anders kan zeg je: ik deed hem de das om. Geen taal die je zo van verzachting voorziet. Ook die man in het zwart is jong geweest, ook hij ziet je graag iemand beetnemen, opwarmen, aankleden.”
Perquin werkte als gevangenbewaarster en vertelt hier door de mond van Frederik. Het interessante is niet dat we lezen dat de stemming van een rechter van invloed is op de straf die hij oplegt. Al in 1989 toonde Jeff Greenberg aan dat een professionele rechter die je aan het begin van een experiment herinnert aan zijn eigen sterven door hem vragen dienaangaande te stellen, een prostituee minder snel uit voorlopige hechtenis vrijlaat dan zijn collega die je vooraf in een neutraler stemming hebt gebracht. Nee, het interessante is dat Frederik beseft dat de rechter meer is dan een pure wetstoepasser. De feitenrechter hoort te weten dat Frederik dat weet. Misschien zijn er die menen dat Frederik ongelijk zou moeten hebben. Of dat Perquin de vinger legt op het gevaar van willekeur. Maar die missen het punt dat de terechtzitting een forum, een plaats van ontmoeting is. In die ontmoeting wil de verdachte zoals hij daar zit met twee ogen en een neus worden gezien en gehoord. Dat kost tijd. Managers willen daar nogal eens aan voorbijgaan, maar geven je vrij voor een communicatietraining. Eén zin kan inderdaad alles uitmaken. Misschien valt het bij de feitenrechter die de verdachte aanhoort nog mee en is Frederik op dit punt te somber. ‘Verba volant, scripta manent’ – gesproken woorden vliegen, geschreven woorden blijven. Terwijl iemand die wordt gehoord zijn zojuist gedane uitspraak kan verduidelijken door te reage-
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
ren op de verbaasde blik van de man of vrouw in de zwarte toga, versteent het schrift het losse zinnetje tot een contextloze zelfincriminatie. Door een zinnetje plaatst de verdachte zichzelf in de categorie ‘leugenaar en zal het dus wel hebben gedaan’. Ik vind het daarom griezelig als praktijkrechters een verdachte zonder meer houden aan een bij de politie afgelegde en aldaar opgeschreven verklaring. Natuurlijk is het aan de feitenrechter te kiezen welke woorden hij belangrijk vindt en aan welke hij geloof hecht. Maar soms lopen mij de rillingen over de rug als ik werkend aan een cassatieberoep in het proces-verbaal van de zitting één zinnetje lees waarmee het hele beroep op drijfzand komt te staan. Is het zinnetje wel goed opgeschreven? Was het geen leugen, maar een vergissing? Ik zoek bevestiging in de context, maar uiteindelijk moet ik het met dat zinnetje doen en leg ik de vinger op dat ene in gevangenissteen gegrifte zinnetje. Op de rechtszitting wordt gesproken. Advocaten kunnen zich zorgen maken dat de verdachte te veel zegt, maar ze weten ook dat het woord van de verdachte een enkele keer aan zijn vrijspraak en vaker aan de verzachting van zijn straf kan bijdragen. Zou het niet kunnen uitmaken dan zou elke advocaat zijn cliënt altijd adviseren te zwijgen en zouden er uiteindelijk vermoedelijk meer schuldigen worden vrijgesproken. En Frederik ziet het goed: het helpt niet om – zoals Noord-Afrikaanse verdachten nogal eens doen – een kletsverhaal op te hangen terwijl er overweldigend bewijs tegen je bestaat. Natuurlijk mag de verdachte zwijgen, maar als hij dat doet heeft hij niet kunnen vertellen wat in zijn voordeel spreekt. Misschien is het overigens meer de taak van de advocaat om de rechter eraan te herinneren dat de verdachte elke ochtend zijn kind aankleedt en dat zijn ouders ondanks alles van hem houden. Die advocaat moet dan maar hopen dat de rechter niet zozeer in de schijnzekerheden van het geregelde leven is gaan geloven dat hij zich verplicht acht zich niet te laten ontroeren door de gedachte dat hijzelf in iets andere omstandigheden ook in de beklaagdenbank had kunnen zitten. Ester Naomi Perquin herinnert de jurist eraan dat rechtspraak niet over streefcijfers, middle management en declarabele uren gaat. Ze toont de jonge juristen die ik te vaak hoor zeggen dat het rechtsbedrijf steeds meer lijkt op een complexe machine, dat de rechtszaal nog steeds een ontmoetingsplaats – een forum – is waar de een de ander probeert te begrijpen. Waar mensen met twee ogen en een neus elkaar ontmoeten, beetnemen, opwarmen. Ja, het idee dat het ook op de strafzitting in Nederland gaat om het overtuigen en overtuigd worden van de rechter – en dat recht meer is dan het vinden van het juiste laadje voor het vastgelegde zinnetje – is iets waar niet alleen lezers van gedichten maar ook beoefenaren van het recht niet vaak genoeg aan herinnerd kunnen worden. Ybo Buruma
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
873
Essay
720
Het Gerecht van de Europese Unie Een bestuursrechter onder druk Marc van der Woude1 In 1988 besloot de Raad tot instelling van het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen. De Raad wilde hiermee het Hof de ruimte geven zich te concentreren op zijn wezenlijke taak, het verzekeren van eenheid in de uitlegging van het Gemeenschapsrecht. Voor zaken die een grondig onderzoek van complexe feiten vergen, werd de invoering van rechtspraak in twee instanties bovendien geacht de rechtsbescherming te verbeteren. De rechtspraak van het Gerecht betreft dan ook vooral intellectuele eigendom, mededinging en staatssteun. Het opereert in de schaduw van de belangstelling voor het Hof, reden om de blik eens op het reilen en zeilen van dit Gerecht, dat zich steeds meer als bestuursrechtelijke rechtsvormer ontpopt, te vestigen.
Inleiding Op het moment dat u dit artikel leest, heb ik sinds een drietal jaren mogen bijdragen aan de Europese rechtsvorming als Nederlandse rechter bij het Gerecht van de Europese Unie. Tijdens die drie jaar is het mij opgevallen dat het Gerecht, anders dan het Hof van Justitie (hierna Hof) voor de meeste juristen uit de nationale rechtspraktijk een tamelijk onbekende jurisdictie vormt. Op zich is dat niet zo vreemd, omdat er tussen die rechtspraktijk en de activiteiten van het Gerecht weinig interactie bestaat. Het Gerecht heeft geen prejudiciële bevoegdheden en communiceert dus niet met nationale rechterlijke instanties. Het is in wezen de Europese bestuursrechter die in eerste aanleg oordeelt over de rechtmatigheid van het handelen van de Europese instellingen. Dit betekent dat burgers, bedrijven of Lidstaten eerst door dit Europese handelen geraakt moeten worden voordat zij zich tot het Gerecht kunnen wenden. Met uitzondering van de zakelijke advocatuur en de juristen van de Haagse ministeries, is dit voor de lezers van dit blad geen alledaagse aangelegenheid. De relatieve onbekendheid neemt niet weg dat de activiteiten van het Gerecht in toenemende mate van belang zijn voor een steeds groter wordende groep rechtssubjecten. De afgelopen jaren zijn de bevoegdheden van de Europese instellingen in omvang en intensiteit toegenomen. Daarmee is ook de behoefte aan rechtsbescherming
Evenals op nationaal niveau moet met afnemende middelen meer worden gedaan 874
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
toegenomen. Recente voorbeelden van deze toegenomen behoefte betreffen toegang tot documenten (Eurowob) en de economische sancties die de Unie oplegt aan bedrijven en particulieren vanwege hun betrokkenheid met dictatoriale regimes of terroristische organisaties. In de nabije toekomst kan men denken aan de rechtsbescherming tegen de besluiten die de ECB zal nemen in het kader van het Europese bankentoezicht. Evenals op nationaal niveau, moet echter met afnemende middelen meer worden gedaan. Statistieken, productiecijfers, achterstanden en procesduur vormen een dagelijks onderwerp van gesprek en een continue bron van zorg. Ofschoon de situatie bij het Gerecht niet overeenkomt met het beeld dat opgeroepen wordt door het recente manifest van enkele Leeuwarder raadsheren, herken ik de thema’s die zij aansnijden.2 Het probleem van de werklast en het gevoel dat er iets schort aan de governance van de instelling zijn mij niet vreemd.3 Een bijkomende complicatie voor het Gerecht is zijn internationale samenstelling. Nationale bevoegdheden en gevoeligheden, zowel binnen als buiten de jurisdictie, verengen de beleidsruimte van het Gerecht om zijn organisatie aan de nieuwe uitdagingen aan te passen. Het is tegen deze achtergrond dat ik enkele opmerkingen wens te plaatsen over de functie van het Gerecht, zijn plaats binnen de instelling, de rechters en hun werkwijze alsmede het probleem van de werklast. Deze opmerkingen zijn uiteraard persoonlijk en binden geenszins de instelling waar ik met veel genoegen werk.
De functie van het Gerecht Het Gerecht dat nu zelf te kampen heeft met een toenemende werklast vindt zijn oorsprong en bestaansreden in de werkdruk van het Hof van Justitie. Aan het eind van de
Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice in 2003 werd het Gerecht bevoegd voor alle directe beroepen tegen het handelen van de Europese instellingen jaren tachtig, kon deze jurisdictie het aantal aanhangige zaken niet meer afdoen binnen een redelijk bevonden termijn, hetgeen bijzonder bezwaarlijk werd geacht voor het beantwoorden van prejudiciële vragen. De oplossing bestond erin feitelijk complexe zaken (met name mededingingszaken en later dumpingzaken) af te stoten naar een nieuw op te richten jurisdictie, het Gerecht van eerste aanleg. Een bijkomende reden voor deze operatie betrof de noodzaak om een onafhankelijke rechtsgang in twee instanties te garanderen in op repressie gerichte zaken, zoals mededingingsrechtelijke boetezaken. Van de uitspraken van het Gerecht kan men voor rechtsvragen een hogere voorziening instellen bij het Hof van Justitie. Met de reeks verdragswijzigingen die de Gemeenschap, en thans de Unie, heeft gekend sinds de Europese Akte van 1987, zijn de bevoegdheden van het Gerecht geleidelijk toegenomen. De belangrijkste inhoudelijke wijziging vond plaats met de inwerkingtreding van het Verdrag van Nice in 2003. Vanaf dat moment werd het Gerecht bevoegd voor alle directe beroepen tegen het handelen van de Europese instellingen, met de uitzondering van interinstitutionele geschillen. Het Gerecht werd aldus de algemene bestuursrechter van de Unie, hetgeen goed tot uitdrukking komt in de Engelse term ‘General Court’. Deze regeling is thans vervat in art. 256 en 257 van het Verdrag over de Werking van de Europese Unie (VWEU). Met deze regeling werd ook voorzien in de instelling van gespecialiseerde rechtbanken die aan het Gerecht kunnen worden toegevoegd en die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde beroepen in specifieke aangelegenheden en waarvan de beslissingen in hoger beroep over rechtsvragen bij het Gerecht kunnen worden aangevochten. Het in 2005 ingestelde Gerecht voor ambtenarenzaken is vooralsnog de enige rechtbank van dit gespecialiseerde soort. Aldus voorziet het Verdrag in een drieledige jurisdictionele architectuur: gespecialiseerde rechtbanken in specifieke aangelegenheden, het algemene Gerecht en, aan de top van de pyramide, het Hof van Justitie. Deze drieledige structuur werpt evenwel een aantal vragen op die betrekking hebben op de uniformiteit van de interpretatie van het Unierecht, waarvoor de eindverantwoordelijkheid berust bij het Hof van Justitie. Het Hof is de cassatierechter bij uitstek en beantwoordt de prejudiciële vragen van de nationale rechterlijke instanties.
Bovendien heeft het Hof de bevoegdheid om de vonnissen van het Gerecht, die het als cassatierechter velt in ambtenarenzaken, ‘in het belang der wet’ te vernietigen. Dit is echter een ingewikkeld en uitzonderlijk mechanisme dat slechts wordt ingeschakeld ‘wanneer er een ernstig gevaar bestaat dat de eenheid en samenhang van het recht van de Unie wordt aangetast’. Indien in de toekomst, volgens de in art. 256 VWEU voorziene regeling, additionele gespecialiseerde rechtbanken worden ingesteld en/of de bevoegdheid tot het beantwoorden van prejudiciële zaken aan het Gerecht wordt overgedragen in bepaalde gespecialiseerde materies, dan blijft ‘cassatie in het belang der wet’ als enig middel over voor het Hof om de uniformiteit van het Unierecht te garanderen. Het valt dus te begrijpen dat het Hof huiverig is om een nadere invulling aan art. 256 VWEU te geven. Dit neemt niet weg dat de regeling, zoals die in art. 256 en 257 VWEU is voorzien, reeds zijn beslag legt op de wijze waarop het Gerecht en het Hof hun respectievelijke functies beschouwen. De zelfbeschouwing van het Gerecht komt naar voren in de gedachten die het in 2009 heeft ontwikkeld om zijn toenemende werklast te verlichten. In de logica van het Verdrag van Nice zou er onder het Gerecht een gespecialiseerde rechtbank geplaatst moeten worden voor het behandelen van merkenzaken, die nu bijna een derde van het aantal aanhangige gemaakte zaken vertegenwoordigen. Tegelijkertijd zou het Gerecht de bevoegdheid dienen te krijgen om hogere voorzieningen af te doen en om prejudiciële vragen in merkenzaken te beantwoorden.4 Aldus wijkt het zelfbeeld van het Gerecht af van de redenen die tot zijn instelling in 1989 hebben geleid. De focus verschuift geleidelijk van feitelijke geschillenbeslechting in mededingingszaken naar bestuursrechtelijke rechtsvorming. Geheel neutraal voor de werkwijze van het Gerecht is deze ontwikkeling niet. In dit verband zou ik willen verwijzen naar de literatuur die zich nogal kritisch uit over de diepgang van de rechterlijke toetsing door het Gerecht, met name in mededingingszaken. Het Gerecht zou de Commissie een te grote beoordelingsruimte toekennen, in het bijzonder bij de boetevaststelling.5 Het Gerecht valt nu de kritiek te beurt, die het Hof kende in de jaren tachtig en die mede tot de oprichting van het Gerecht hebben geleid. Persoonlijk vind ik die kritiek niet op zijn plaats, maar ik bespeur wel een tendens om terug te vallen op automatis-
Auteur
spraak-op-kritisch-manifest-raadsheren.
des traités au traitement du contentieux du
op het opeisen van nieuwe bevoegdheden.
1. Mr. M. van der Woude is rechter in het
aspx; zie ook NJB 2013/45, afl. 1, p. 56.
masse’, Europe, Revue Mensuelle Lexis-
5. Zie Editorial Comments, ‘Towards a More
Gerecht van de Europese Unie.
3. Zie Bart van Lierop, ‘De kloof tussen
Nexis/Jurisclasseur, février 2011. Het curi-
Judicial Approach? EU Antitrust Fines under
rechters en hun bestuur’, NJB 2012/2096,
euze van dit voorstel is dat het enerzijds
the Scrutiny of Fundamental Rights, Comm.
Noten
afl. 37, p. 2616-2619.
gericht is op het afstoten van bevoegdhe-
Mkt. L. Rev. 48—5, 1405—1416 (2011) en
2. http://www.rechtspraak.nl/Actualiteiten/
4. Zie Santiago Soldevilla Fragoso, ‘La créa-
den met het oog op de vermindering van
de daarin aangehaalde literatuur.
Nieuws/Pages/Reactie-Raad-voor-de-recht-
tion de juridictions spécialisées: la réponse
de werklast en dat het anderzijds neerkomt
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
875
Essay
Op het niveau van de Raad van Europa zijn initiatieven ontplooid om een efficiënt beheer van rechterlijke organisaties te verenigen met de onafhankelijkheidseis men en verwijzingen naar precedenten.6 Voor een innovatieve aanpak, die de vroege rechtspraak van het Gerecht kenmerkt, lijkt minder tijd en ruimte te bestaan.7 Wat het zelfbeeld van het Gerecht ook moge zijn, de mogelijkheden tot bepaling van zijn eigen lot zijn beperkt. Dit brengt mij op het punt van de governance van de instelling waartoe het Gerecht behoort.
Eén instelling met drie jurisdicties Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) is één van de zeven instellingen van de Europese Unie. Volgens art. 19 van het Unieverdrag, omvat deze instelling drie rechterlijke instanties: het Hof van Justitie, het Gerecht en de gespecialiseerde rechtbanken. Desalniettemin voorzien de Europese Verdragen niet in een regeling over de manier waarop de instelling HvJEU met zijn drie rechterlijke instanties moet worden bestuurd. Ook het Statuut van deze instelling zwijgt over de wijze waarop de instelling moet worden aangestuurd. De afwezigheid van enige regeling over het bestuur van de instelling HvJEU steekt nogal af ten opzichte van de gedetailleerde regelingen die het Werkingsverdrag voor de andere instellingen voorziet. 8 Dit juridische vacuüm is echter wel begrijpelijk vanuit historisch perspectief. De behoefte aan een specifieke regeling over het bestuur van het HvJEU is pas van recente datum. Tot 1989 vielen de begrippen instelling en jurisdictie samen in de woorden Hof van Justitie. Na 1989 waren er bovendien zelden tot nooit institutionele aangelegenheden waarover Hof en Gerecht fundamenteel van mening verschilden. Uit het voorstel over de aanpassing van het Statuut van het HvJEU, dat het Hof in 2011 heeft ingediend bij de Europese wetgever om de werklast van het Gerecht te verlichten, kan men echter opmaken dat Hof en Gerecht het niet eens zijn over de wijze waarop het probleem van de toenemende rechterlijke achterstand bij het Gerecht moet worden geanalyseerd en opgelost.9 Daarmee stelt zich dus de vraag naar de governance van de instelling, een vraag waarvan het concrete belang duidelijker wordt als men haar opsplitst in deelvragen. Om met de aardse zaken te beginnen, de beslissingsmacht over de administratieve diensten en middelen van de instelling HvJEU berust bij het Hof. Deze feitelijke toestand heeft het Hof onlangs laten vastleggen in art. 9 lid 3 van zijn nieuw procesreglement. Volgens deze bepaling ziet de President van het Hof toe op de goede werking van de diensten van de instelling. In de praktijk komt deze situatie erop neer dat het Hof bepaalt of het Gerecht en het Ambtenarengerecht al dan niet gebruik mogen maken van de diensten van de
876
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
instelling. Zo is bij voorbeeld de toegang tot de onderzoeksdienst in beginsel voorbehouden aan het Hof. Gerecht en Ambtenarengerecht moeten zelf hun onderzoek verrichten. Vervolgens heeft het Hof een beslissende stem bij het opstellen van het procesreglement. Art. 254 VWEU bepaalt dat Hof en Gerecht dit reglement in overeenstemming vast stellen en dat dit reglement de goedkeuring van de Raad behoeft. Het is vanzelfsprekend van belang dat de procesreglementen van de drie instanties overeenkomen waar dat kan, maar soms zijn verschillende bepalingen vereist om aan de specifieke eisen van elke instantie te voldoen. Het goedkeuringsrecht geeft het Hof ook de mogelijkheid aan de Raad regelingen voor te stellen waar het Gerecht niet noodzakelijkerwijs van gediend of bij gebaat is. Tenslotte rijst de deelvraag naar de representativiteit van het huidige bestuur van de instelling. Het Hof vertegenwoordigt het HvJEU, maar is het daarmee ook een vertegenwoordiger van het Gerecht en het Ambtenarengerecht? Persoonlijk vind ik het begrijpelijk en noodzakelijk dat de vertegenwoordiging van het HvJEU uit de gelederen komt van het Hof, maar zolang deze vertegenwoordiging niet tot een verkiezing door alle leden van alle drie rechterlijke instanties te herleiden valt, is de legitimiteit van de representatie kwestieus. De zo even geschetste problemen zijn waarschijnlijk eigen aan elk rechterlijk systeem. De vragen over benoemingen, promoties, toegang tot budgetten en infrastructuur, het vaststellen van procesreglementen en het dagelijks beheer houden de rechterlijke gemoedens in Europa al geruime tijd bezig.10 En, zoals men kan opmaken uit de discussie over het Leeuwarder manifest, heeft elke oplossing waarschijnlijk zijn bezwaren.11 Wel is het zo dat in geen geval de rechterlijke onafhankelijkheid in het gedrang mag komen. Op het niveau van de Raad van Europa zijn initiatieven ontplooid om een efficiënt beheer van rechterlijke organisaties te verenigen met deze onafhankelijkheidseis. Deze initiatieven, die ook betrekking hebben op Europese en internationale instanties, bepleiten de oprichting van raden voor de rechtspraak waarvan tenminste de helft door alle rechters gekozen wordt.12
6. Zie Wesseling en Van der Woude, ‘Over
the Efficiency of Justice, Raad van Europa.
de rechtmatigheid en aanvaardbaarheid van
11. Zie ook de relativerende bijdrage van
de handhaving van het Europese kartel-
Frits Bakker aan dit blad, ‘Is de Raad voor
recht’, SEW nr. 5, 2012.
de Rechtspraak ook de Raad van de recht-
7. Zie Van der Woude, ‘The Court of First
spraak?’, NJB 2013/3, afl. 1, p. 10-13.
Instance, the first three years’, Fordham
12. Zie Opinion 10(2007) of the Consulta-
International Law Journal, Vol. 16, Issue 2,
tive Council of European Judges to the
Article 4.
attention of the Committee of Ministers of
8. Verdragsrechtelijke bepalingen over
the Council of Europe on the Council for
bestuur en governance ontbreken eveneens
the Judiciary at the service of society.
voor de Europese Rekenkamer.
23 November 2007. Zie ook paragraaf 23
9. Het voorstel is te vinden op http://curia.
van de Magna Carta of Judges van hetzelf-
europa.eu/jcms/upload/docs/application/
de raadgevende orgaan van 17 november
pdf/2011-04/projet_nl.pdf., zie met name
2010. Recommendation CM/Rec(2010)12
voetnoot 7.
of the Committee of Ministers to member
10. Zie Wim Voermans, Kwaliteitsbevorde-
states on judges: independence, efficiency
ring van rechtspleging via een Raad voor de
and responsibilities (Adopted by the Com-
rechtspraak. NJB 2000 afl. 12, p. 641 e.v. Zie
mittee of Ministers on 17 November 2010
ook zijn tezamen met Pim Albers geschreven
at the 1098th meeting of the Ministers’
rapport voor de European Commission for
Deputies).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
877
Essay
Binnen het HvJEU bestaan er weliswaar overlegorganen waaraan leden van alle drie rechterlijke instanties deelnemen en die in de praktijk redelijk goed functioneren, maar de feitelijke beslissingsmacht van de instelling berust bij het Hof: de rechterlijke en administratieve hiërachie vallen samen. Het is onduidelijk hoe deze vermenging van functies zich verhoudt met de noodzaak van een onafhankelijke rechtspleging in zaken waarbij het HvJEU als administratie betrokken is. Ik denk in dit verband aan de beoordeling van arbeidsconflicten, contractuele aangelegenheden, disciplinaire maatregelen ten aanzien van de leden en de openbaarheid van het bestuur van de instelling. Met het oog op de toetreding van de Unie tot de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens lijkt het mij wenselijk dat er voor deze problemen, die vooralsnog slechts theoretisch van aard gebleven zijn, een passende regeling wordt ontwikkeld. Zo zouden bij een komende verdragswijziging de overeenkomst en het statuut voor het Europese Octrooihof als inspiratiebron voor een dergelijke regeling kunnen dienen. Dit Octrooihof zal bestaan uit een tweetal rechterlijke instanties, een Gerecht van eerste aanleg en een Hof van Beroep. De ontwerpteksten voorzien in uitgebreide bepalingen over de governance van het nieuwe orgaan. Wat de aansturing van het Octrooihof betreft, voorziet art. 11 van het ontwerp-statuut in een presidium dat is samengesteld uit de voorzitters en rechters van het Hof van Beroep en het Gerecht van eerste aanleg. Met de uitzondering van de griffier, berust het mandaat van al deze leden op een verkiezing. De voorzitter van het Hof van Beroep zit het presidium voor en vertegenwoordigt het Hof naar buiten toe.
De positie van het Frans en daarmee van de Franse juridische traditie is binnen de instelling dominant Tevens zou bij een verdragsrechtelijke herziening van de aansturing van het HvJEU aandacht besteed kunnen worden aan een grotere vervlechting van de Europese en nationale magistratuur. Om een goede werking van een systeem van krachten en tegenkrachten op Unieniveau te garanderen, lijkt het mij van belang dat op termijn een rechterlijke tegenkracht wordt geschapen die meeweegt in de machtsbalans die steeds minder bepaald wordt door het onderscheid tussen nationale en communautaire bevoegdheden. Wat de uitvoerende macht betreft, zijn de nationale en communautaire administraties binnen de verschillende geledingen van de Raad van Ministers en de Europese Raad nauw met elkaar verweven. Voor de wetgevende macht hebben zich met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de eerste contouren van een parlementaire samenwerking afgetekend. De trias politica is erbij gebaat dat deze ontwikkelingen hun weerklank vinden binnen de rechterlijke macht.
878
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Ik denk daarbij aan de oprichting van een Europese raad voor de rechtspraak die zich niet alleen zou kunnen ontfermen over het goede functioneren van de prejudiciële verwijzingsmechanismen, maar die ook een rol zou kunnen spelen bij de samenstelling van een toekomstig presidium van het HvJEU dat op afstand van de huidige drie rechterlijke instanties kan worden geplaatst. Informeel bestaan er al sinds een tiental jaren verenigingen van de hoogste rechters in de Unie die onderlinge samenwerking aanmoedigen.13 Formeel gezien, kan men wellicht in art. 255 VWEU de kiemen zien van een dergelijke Europese raad voor de rechtspraak. De bepaling voorziet in een comité van zeven personen, die gekozen worden uit voormalige leden van het Hof, het Gerecht, de hoogste nationale rechters en eminente rechtsgeleerden. Dit comité dient de Lidstaten van advies over de geschiktheid van kandidaten voor een benoeming bij het Hof en het Gerecht. Het comité heeft al verschillende keren negatieve adviezen uitgebracht en aldus zijn macht doen gelden ten overstaan van Lidstaten, die tot gelegenheidsbenoemingen of anderszins kwestieuze voordrachten wensten over te gaan. Tot nu toe zijn deze adviezen altijd opgevolgd.
De rechters en hun werkwijze Juristenwerk is mensenwerk. Bij het Gerecht gaat het daarbij in de eerste plaats om de rechters. Zij worden op voordracht van een Lidstaat in onderlinge overeenstemming tussen de regeringen van de Lidstaten benoemd. Aan deze benoemingswijze zijn zowel voor- als nadelen verbonden. De voordelen betreffen de vertegenwoordiging van een nationaal rechtssysteem bij de Europese rechtsvorming. Elk lid draagt met zijn eigen tradities aan die rechtsvorming bij: begrippen en situaties die men vanuit zijn eigen nationale optiek als vanzelfsprekend beschouwd, zijn dat niet noodzakelijkerwijs voor de collega’s. Bij de samenstelling van de kamers, die bij het Gerecht meestal uit drie personen bestaan, wordt zoveel als mogelijk met deze culturele diversiteit rekening gehouden: idealiter, zal een kamer drie verschillende tradities vertegenwoordigen. Deze culturele verscheidenheid kan echter ook de aansturing van de jurisdictie bemoeilijken. Het bestuur van een cultureel uniforme organisatie is mijns inziens eenvoudiger, omdat dit bestuur zich niet (of minder) hoeft te bekommeren om nationale gevoeligheden. Zo is het bijvoorbeeld niet altijd duidelijk of bepaalde eigenschappen liggen aan de persoon zelf of aan zijn herkomst. In het eerste geval kan de president van het Gerecht aan (niet altijd aangename) bijsturing denken, maar in het laatste geval niet. Een andere complexiteit die met het internationale karakter van de jurisdictie samenhangt betreft het talenregime. Zo dient het Gerecht, na de toetreding van Kroatië op 1 juli 2013, te kunnen werken in de 24 officiële talen van de Unie. Het gebruik van evenzovele procestalen tijdens de schriftelijke en mondelinge procedure legt een zwaar beslag op de organisatie van het HvJEU. In hun onderlinge verhoudingen maken de rechters echter geen gebruik van de procestaal. Hun werktaal is het Frans. Alle processtukken worden naar het Frans vertaald en alle werkdocumenten worden terugvertaald naar de procestaal, indien dat een andere taal is dan het Frans. Deze uniformiteit heeft één groot voordeel, dat zelfs door het Britse House of Lords
is onderkend: het is efficiënt.14 Maar deze ‘efficacité’ heeft ook haar prijs: een verlies aan culturele diversiteit. De positie van het Frans en daarmee van de Franse juridische traditie is binnen de instelling dominant. Vanaf het eerste begin, toen er nog maar zes Lidstaten waren, heeft het Franse systeem als model gediend voor de procesvoering bij Hof en, in zijn kielzog, bij het Gerecht en het Ambtenarengerecht. De afgelopen decennia heeft de Franse juridische traditie zich verder kunnen verankeren in de instelling door, hoe paradoxaal het ook moge klinken, het afnemend belang van de Franse taal in Europa. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat het voor de rechters steeds moeilijker wordt om, buiten Franstalig Europa, persoonlijke medewerkers (‘referendarissen’) te vinden die in staat zijn om juridische teksten in het Frans op te stellen. Deze ontwikkeling heeft tot gevolg dat de groep referendarissen grotendeels bestaat uit Belgen en Fransen. Met deze uitstekende medewerkers en met de Franse juridische traditie die zij vertegenwoordigen, is niets mis, maar representatief voor alle 28 Lidstaten zijn zij niet. Indien er met het keren van het economisch tij voldoende budgettaire ruimte ontstaat, verdient het mijns aanziens aanbeveling om aan deze rechtsculturele kwestie aandacht te besteden, bij voorbeeld door onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid van het invoeren van een bijkomende werktaal. Een ander aspect dat met de nationale benoemingen samenhangt betreft de zesjarige duur van het rechterlijk mandaat. Deze relatief korte duur is in meerdere opzichten problematisch.15 Ten eerste, komt de zesjarige duur in de praktijk overeen met een effectieve duur van vier à vijf jaar. Zowel in het eerste als in het laatste jaar van hun mandaat zijn de rechters beperkt inzetbaar. In het eerste jaar moeten de net benoemde rechters, die niet noodzakelijkerwijs in alle facetten van het Europese recht geverseerd zijn, zich inwerken en dat ook nog eens in een taal die de hunne niet is. In het laatste jaar van hun mandaat neemt hun inzetbaarheid geleidelijk af: zij kunnen alleen nog deelnemen in zaken waarvan het zeker is dat er een arrest gewezen kan worden voor het eind van hun mandaat. Deze uitfaseringsperiode is relatief lang vanwege de tijd die gemoeid is met vertalingen. Ten tweede, aangezien het mandaat van de helft van de rechters om de drie jaar afloopt, wordt de productiecapaciteit van het Gerecht permanent ondermijnd door de onzekerheid die met de benoemingen en herbenoemingen samenhangt. Een voorbeeld kan verhelderend werken. Met het oog op het aflopen van het mandaat van veertien rechters in september 2013, heeft de voorzitter van het Gerecht de betrokken Lidstaten medio 2012 aangeschreven met het verzoek duidelijkheid te verschaffen over hun mogelijke herbenoemingen voor december 2012. Op 31 december 2012 hadden slechts vier van de veertien Lidstaten aan dit verzoek voldaan. Voor tien rechters is het dus onzeker of zij überhaupt nog inzetbaar zijn in nieuwe zaken.
Ten derde, de laatste twee jaren heeft de problematiek betreffende benoemingen en herbenoemingen een verontrustende omvang aangenomen. Het benoemingsbeleid van (sommige) Lidstaten houdt onvoldoende rekening met de tussenkomst van het art. 255 Comité dat over de geschiktheid van de kandidaten een advies dient uit te
Om de stabiliteit van het Gerecht te garanderen zouden nieuwe benoemingen voor een termijn van negen of twaalf jaar dienen te geschieden brengen. De procedure voor dit comité is geen formaliteit. Zij kost niet alleen tijd, maar kan ook tot negatieve adviezen leiden, zoals inmiddels vijf Lidstaten hebben ondervonden. Na een afwijzing moet er een nieuwe kandidaat gevonden worden, hetgeen wederom tijd kost. Zo heeft het Gerecht in 2012 negen maanden zonder een Maltese en Italiaanse rechter moeten functioneren. Sinds november 2012 is er evenmin een Zweedse vertegenwoordiger. Gelet op de toenemende werklast, is het van belang dat dit benoemingsbeleid wordt herzien. Om de stabiliteit van het Gerecht te garanderen zouden nieuwe benoemingen voor een termijn van negen of twaalf jaar dienen te geschieden.16 Bovendien zou deze termijn niet hernieuwbaar dienen te zijn, om een verse instroom te garanderen. Deze oplossing zou als bijkomend voordeel hebben dat rechters zich in het laatste jaar van hun mandaat beter focussen op het afwikkelen van hun laatste zaken zonder daarbij afgeleid te worden door herbenoemingsperikelen.
De productie en de werkdruk De werkdruk die als een rode draad door mijn uiteenzetting loopt, betreft, als ik een bancair begrip mag gebruiken, de ‘spread’ tussen het aantal binnenkomende zaken (636 in 2010, 722 in 2011, 616 in 2012) en afgedane zaken (527 in 2010, 714 in 2011 en 688 in 2012). Dit verschil is het afgelopen decennium toegenomen met als gevolg dat het aantal hangende zaken structureel is gegroeid, zij het met een daling in 2012 (1300 in 2010, 1308 in 2011 en 1236 in 2012) en dat de gemiddelde procesduur is toegenomen (24,7 maanden in 2010, 26,7 in 2011 en 24,8 in 2012). In abstracto is het moeilijk te vatten wat deze cijfers nu aan werkdruk inhouden, met name indien men de productie vergelijkt met cijfers van nationale rechterlijke
13. Zie Association des Conseils d’Etat et
door de heer G. Corstens). Hierover ook C.
mittee, 14th Report of Session 2010-2011,
management approach’, Egmont paper
des juridictions administratives suprêmes de
Timmermans, ‘Voorrang van het Unierecht
‘The workload of the Court of Justice of the
n° 53, December 2011, TEPSA/Egmont.
l’Union européenne et Réseau des prési-
door multilevel rechterlijke samenwerking’,
European Union’, 6 April 2011.
16. De benoemingen bij het Ambtenarenrecht
dents des Cours suprêmes judiciaires de
SEW 2012, nr. 2.
15. Zie F. Dehousse and M. Rouland, ‘The
zijn voor een vaste termijn van negen jaar.
l’Union européenne (thans voorgezeten
14. House of Lords, European Union Com-
reform of the EU Courts: the need of a
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
879
Essay
Mijn intuïtie is dat het eisen van griffiegelden een dempend effect op de instroom zal hebben organisaties.17 Voor Nederland bijvoorbeeld is het CBB, als economische bestuursrechter, wellicht het meest vergelijkbaar of, beter gezegd, het minst onvergelijkbaar met het Gerecht. De cijfers van het CBB komen grosso modo neer op dubbele van die van het Gerecht. Zo deed het CBB in 2010 1350 zaken af tegen 1417 binnenkomende zaken. In 2011 werden er 1279 afgedaan en kwamen er 1191 binnen. De gemiddelde procesduur kwam neer op 19,3 maanden in 2010 en 18,4 maanden in 2011. Ofschoon beide organisaties belast zijn met rechterlijke controle in het economisch bestuursrecht, gaat de hierboven gemaakte vergelijking mank. Het werk bij het Gerecht verschilt in een aantal belangrijke opzichten. Het gaat hier in de eerste plaats om de talenkwestie. Zoals gezegd dient het Gerecht in 23 en straks in 24 talen te werken. De meeste mensen bij het Gerecht werken dus in een taal die de hunne niet is. Met linguïstische revisie en vertalingen is veel tijd gemoeid: in een doorsnee zaak kan dat oplopen tot vier à zes maanden. Indien men deze tijd optelt bij de procesduur van het CBB, komt de doorlooptijd van deze jurisdictie min of meer overeen met die van het Gerecht. In de tweede plaats betreft een substantieel deel van het Gerecht grote internationale mededingingszaken waarin alras tien à vijftien partijen actief zijn. Afgezien van hun feitelijke complexiteit, doen zich in dit soort zaken allerhande procedurele complicaties voor, bijvoorbeeld als gevolg van vertrouwelijkheidsvraagstukken die met name door interveniënten worden veroorzaakt. De tussenkomende partijen wensen doorgaans toegang tot alle processtukken, terwijl de partijen van wie die stukken afkomstig zijn, de neiging hebben om alles vertrouwelijk te achten. Voordat het Gerecht überhaupt toekomt aan de inhoudelijke beoordeling dient het zich vaak door een oerwoud van procesvragen heen te kappen. Het derde grote verschilpunt betreft de internationale samenstelling van de jurisdictie. De culturele diversiteit werkt zowel verrijkend als vertragend. Anders dan in de nationale context, begrijpen mensen elkaar niet onmiddellijk en kan besluitvorming stroef verlopen. In de vierde plaats, nemen de Brusselse organen allerhande wetgevende en bestuursrechtelijke maatregelen zonder zich ooit de vraag te stellen naar de mate waarin die maatregelen tot nieuwe geschillen zullen leiden. Impactadvisering zoals die in Nederland bij de Raad voor de rechtspraak bestaat, ontbreekt op Unieniveau. Zo valt mijns inziens de overvloed aan merkenzaken waarmee het Gerecht thans te kampen heeft, in grote mate te herleiden tot weinig doordachte beleidskeuzen.18 Welke mank lopende vergelijking men ook maakt, er bestaat een objectieve indicator voor de werklast van het Gerecht. De procesduur neemt systematisch toe en overschrijdt in strafrechtelijk getinte zaken een redelijke termijn.19 Het is dus zaak naar oplossingen te zoeken. Dit brengt mij bij de afsluitende paragraaf over de hervorming van het Gerecht.
880
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Oplossingsrichtingen Zoals ik hierboven reeds opmerkte, was het Gerecht van mening dat de instelling van een gespecialiseerde rechtbank voor merkenzaken op grond van art. 257 VWEU de aangewezen oplossing vormde om het probleem van zijn werklast te verhelpen. Dit voorstel stuitte op verzet van het Hof. Volgens het Hof was het HvJEU beter gediend met de onmiddellijke uitbreiding van zijn productiecapaciteit door de aanstelling van een twaalftal additionele rechters binnen het Gerecht.20 Dit nogal kostbare voorstel heeft het uiteindelijk niet in de Raad van Ministers gehaald, omdat de Lidstaten het niet eens konden worden over de benoemingswijze van de twaalf bijkomende leden: de grote Lidstaten wilden een vaste plaats, hetgeen de kleinere Lidstaten niet zinde.21 Zoals gezegd, nationale gevoeligheden zijn in Europees verband niet neutraal. Tijdens het verloop van de wetgevingsprocedure over het voorstel van het Hof kwamen ook andere kwesties naar voren die ik hierboven al behandeld heb. Het belangrijkste vraagstuk betrof mijns inziens de governance van de instelling. Om de problemen van het Gerecht te verhelpen, stelde het Hof namens het HvJEU een kwantitatieve oplossing voor waarvan het Gerecht niet gediend was. In het wetgevingstraject voelde het Gerecht zich dan ook niet vertegenwoordigd. Tegen deze achtergrond dient men niet uit het oog te verliezen dat de discussie over de hervorming van het Gerecht verder strekte dan het probleem van de werkdruk. Ook de interpretatie van de in art. 256 en 257 VWEU voorziene pyramidale rechterlijke structuur speelde een belangrijke rol. Door het aantal rechters binnen het Gerecht te willen verhogen en door het Gerecht tot interne specialisatie te dwingen zou ’s Hofs voorstel de noodzaak tot het instellen van bijkomende gespecialiseerde rechtbanken in de zin art. 257 VWEU doen verdwijnen. Op deze wijze regelde het voorstel twee problemen in één keer: de werkdruk en de discussie over de regeling van het Verdrag van Nice. Hoe het ook zij, de thans ontstane situatie heeft het voordeel dat het debat over de hervorming van het Gerecht hervat kan worden op een nieuwe basis. Het is in dit verband van belang enige tijd te nemen om de cijfermatige veronderstellingen, die aan het voorstel van het Hof ten grondslag lagen, te toetsen aan de laatste ontwikkelingen. Toen dit voorstel in maart 2011 bij de Raad werd ingediend, kon het effect van de efficiency-bevorderende maatregelen die het Gerecht in 2011 intern genomen heeft nog niet worden vastgesteld.22 Evenmin kon toen worden bezien of de vernieuwing van de benoemingsprocedure zoals voorzien in art. 255 VWEU een stimulerende werking zou kunnen hebben op de productiviteit. Tenslotte kon toen worden vastgesteld wat het effect van de economische crisis op de instroom van zaken zou kunnen betekenen. Inmiddels heeft men een lichte terugval kunnen constateren voor 2012 in vergelijking met 2011. Het nemen van tijd voor bezinning heeft niet alleen cijfermatige voordelen. Het kan ook dienen voor het
uitwerken van alternatieve voorstellen. De Lidstaten zouden een eerste stap kunnen zetten door te garanderen dat zij tijdig bekwame kandidaten benoemen, zodat het Gerecht eindelijk op volle sterkte kan draaien. Met de komst van Kroatië gaat het hier om 28 rechters in plaats van de 25 waarmee het Gerecht het in 2012 heeft moeten doen. Ten tweede, werkt het Gerecht aan een herziening van zijn procesreglement. Eén van de doelstellingen is het simplificeren van de regels die thans veel tijd vergen, zoals de regels inzake de tussenkomst van bijkomende partijen en de daarmee gepaard gaande vertrouwelijkheidsvraagstukken. Ten derde, zou onderzocht kunnen worden of de instroom van zaken niet kan worden bijgestuurd. Ik denk hier met name aan de merkenrechtelijke zaken die in kwantitatief opzicht ongeveer een derde van de instroom van het Gerecht vertegenwoordigen. Mijns inziens heeft de rechtsbescherming, die het Europese merkenrecht biedt, disproportionele proporties aangenomen: zo genieten merkhouders een grotere mate van rechtsbescherming dan ondernemingen die geconfronteerd worden met mededingingsrechtelijke boetes.23 De Europese
merkenverordening zou zo aangepast kunnen worden dat de kamers van beroep van het Merkenbureau een jurisdictionele functie verkrijgen en/of dat voor het instellen van beroep bij het Gerecht griffiegelden betaald moeten worden. Voor het beschermen van merkenrechten, die de overheid aan particulieren verleent, vind ik het niet vreemd dat, evenals bij de procedures voor het Merkenbureau zelf, van de begunstigde een financiële bijdrage gevraagd wordt. Mijn intuïtie is dat het eisen van griffiegelden een dempend effect op de instroom zal hebben. Indien het bedrag voldoende hoog is, zullen merkhouders en merkaanvragers zich twee keer bezinnen voordat zij een beroep instellen en zich waarschijnlijk onthouden van het instellen van de frivole beroepen die ik thans regelmatig voorbij zie komen. Ten slotte, is het van belang om enige tijd te nemen voor een meer structurele reflectie over de Europese rechterlijke architectuur en de wijze waarop nationale rechterlijke instanties een grotere rol zouden kunnen spelen bij de Europese rechtsbedeling, bij voorbeeld door het instellen van een Europese raad voor de rechtspraak.
17. Het HvJEU deed in 2011 1518 zaken af,
of European Competition Law and Practice,
(van art. 48) van het Statuut, conform de
waarvan 638 door het Hof, 714 door het
2012, pages 123-125.
procedure voorzien in art. 281 tweede
23. Die bescherming bestaat soms uit vijf
Gerecht en 166 door het Ambtenarenge-
19. Zie bijvoorbeeld zaak C-385/07P, Der
alinea VWEU.
lagen: de examinator, de oppositieafdeling,
recht. Ter vergelijking deden de Franse Cour
Grüne Punkt, arrest 16 juli 2009.
21. De kosten van dit voorstel werden
de kamer van beroep, het Gerecht en het
de Cassation 29610, het Bundesverwal-
20. In tegenstelling tot het aantal leden van
geraamd op € 13 à € 14 miljoen op jaarbasis.
Hof. In kartelzaken is de bescherming
tungsgericht 1672, het Britse Supreme
het Hof, is het aantal leden van het Gerecht
22. Deze maatregelen omvatten, het inkor-
beperkt tot drie lagen: Commissie, Gerecht
Court 85 en de Nederlandse Raad van State
niet in het verdrag vastgelegd. Art. 254
ten van de arresten en het verslag ter
en Hof. Zie ook het in voetnoot 16
14500 zaken af.
VWEU bepaalt dat dit laatste getal geregeld
terechtzitting, het bijhouden van statistie-
genoemde editorial.
18. Zie hierover M. van der Woude, ‘Judici-
wordt in het Statuut. Het voorstel van het
ken over persoonlijke productiecijfers, het
al Reform and Reasonable Delay’, Journal
Hof richtte zich dan ook op het wijzigen
hanteren van interne termijnen en bijstu-
ringsgesprekken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
881
Focus
721
Verhaal voor slachtoffers van de Surinaamse decembermoorden Na dertig jaar is het nog niet te laat voor statelijke aansprakelijkheid Hendrik Kaptein1 Na meer dan dertig jaar zijn de decembermoorden nog steeds een open zenuw in de Surinaamse gemeenschap. Een strafrechtelijke afdoening leek af en toe dichtbij maar is op dit moment weer uiterst onzeker. Hoe meer tijd er verstrijkt hoe onwaarschijnlijker het wordt dat er bewijsrechtelijk nog een sluitende zaak gemaakt kan worden. Auteur stelt voor om genoegdoening voor de slachtoffers en duidelijkheid voor de samenleving als geheel in een heel andere hoek dan de strafrechtelijke te zoeken. Statelijke aansprakelijkheid biedt niet zozeer een compromis als wel een nieuwe benadering die bij kan dragen aan heling van de wond.
1. So long? Weinig gebeurtenissen houden Surinaamse en verwante gemoederen zo in de greep als de decembermoorden, nu al weer meer dan dertig jaar geleden. De feiten zijn bekend, de slachtoffers zijn er niet meer, nabestaanden en anderen moeten toezien hoe de daders tot nu toe vrijuit gaan. Vervolging van mogelijk verdachten leek om allerlei en niet altijd eigenlijke redenen weinig opportuun. Zelfs na een gerechtelijk vervolgingsbevel duurde het nog jaren voordat de auditeur-militair in beweging kwam. Totdat belastende verklaringen zodanig duidelijk leken dat belanghebbenden bij uitblijven van strafvervolging een parlementaire meerderheid voor wettelijke amnestie mobiliseerden. Daarop legde de rechter de zaak voor onbepaalde tijd stil. Intussen wordt de rechtsgeldigheid van de amnestiewet betwist. Het lijkt een achterhoedegevecht, vroeger of later ingehaald door de tijd. Al dan niet bij leven lijken de daders van december 1982 dit pleit te winnen. Nabestaanden en hun geestverwanten blijven zich met hand en tand verzetten tegen dit al maar durend onrecht: de daders zouden niet zonder berechting mogen wegkomen. Maar de kans op strafrechtelijke veroordeling is klein, niet alleen door uitstel van de zaak. Wettig en overtuigend bewijs tegen individuele daders inzake hun eigen bijdragen aan de decembermoorden is eigenlijk niet meer te leveren. Het gaat om meer dan de strafzaak en de amnestiewet. Als bekend is een hoofdverdachte president van het land, met hulp van een gelegenheidscoalitie. Zo werd de
882
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
kwestie van de decembermoorden ook nog mede bepalend voor de politieke en maatschappelijke verdeeldheid van Suriname. Er een uitweg. De republiek Suriname kan ‘in de plaats treden van de daders’ en aansprakelijkheid aanvaarden jegens alle nabestaanden. Uiteindelijk is politieke verzoening en vooruitgang de enige oplossing, niet alleen van het vraagstuk van december 1982.
2. Een slepende zaak Veel onderzoek naar de decembermoorden is er niet geweest, in ieder geval niet toen dat nog beslissende gegevens tegen daders had kunnen opleveren.2 Wél was en is duidelijk tot welke groep de daders behoren. Minder duidelijk is wie wat precies heeft gedaan of gelaten, tegen welke slachtoffers. Strafzaken kwamen hoe dan ook niet op gang. Nabestaanden van de slachtoffers klaagden daarover bij de beschikkingsrechter, die dan ook in 2000 op grond van art. 4 Sv. beschikte dat het Openbaar Ministerie (de audi-
Amnestiewetten bieden geen vrijspraken en vervallen amnestiewetten bieden geen rechtsbescherming
teur-militair) moest vervolgen.3 Na gerechtelijk vooronderzoek en onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut ging het Openbaar Ministerie vlak voor verjaring alsnog over tot vervolging, ter zake van moord dan wel uitlokking daarvan. Toen was het al 2004. In 2007 waren alle bezwaarschriften tegen vervolging in hoger beroep verworpen en begon het proces. Fatale termijnen voor vervolging op grond van verdenkingen van mishandeling waren verlopen. Vervolging in Nederland, onder andere op grond van het VN-Folteringsverdrag, werd in 2001 geblokkeerd. 4 Ook civiele schadezaken zijn verjaard. Over kansen in Surinaamse strafzaken tegen verdachten van decembermoorden werd en wordt verschillend gedacht. Vrijspraak leek in het verschiet, in ieder geval bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van individuele bijdragen. Totdat Rozendaal, ooggetuige van de decembermoorden, in 2012 duidelijk belastende verklaringen aflegde, overigens in strijd met eerdere verklaringen door hem afgelegd in 2010. Al dan niet mede ingegeven door die verklaringen werd nog hetzelfde jaar een specifieke uitbreiding van een amnestiewet uit 1989 van kracht5. De strafzaak is voor onbepaalde tijd stilgelegd.6 De motivering van deze amnestiewetgeving laat ernstig te wensen over.7 Verzoening wordt er niet mee bereikt, integendeel.8 Bovendien is de amnestiewet in strijd met het recht.9 Hoe dan ook kan een volgende wetgever de amnestiewet eenvoudigweg ongedaan maken. Dan zijn er niet langer wettelijke beletselen tegen strafvervolging inzake de decembermoorden. Amnestiewetten bieden geen vrijspraken en vervallen amnestiewetten bieden geen rechtsbescherming.
3. Gebrek aan bewijs Inderdaad lijkt strafvervolging het enig juiste antwoord. In de zaak van de decembermoorden moet in ieder geval worden onderzocht wie welke moorden en aanverwante delicten heeft gepleegd. Wat is beschikbaar aan bewijsmateriaal, tegen individuele betrokkenen ter zake van door hen gepleegde feiten? Menselijkerwijs en zelfs rechtens staat vast dat de slachtoffers door misdrijf om het leven zijn gekomen. Forensisch onderzoek heeft dat nog eens bevestigd. Ook staat vast welke mogelijke daders er bij waren. Zonder nadere gegevens is dit niet voldoende voor veroordeling,
ook niet voor uitlokking. Fysieke sporen die kunnen leiden naar bewijs tegen individuele daders zijn allang uitgewist. Wél zijn er belastende getuigenverklaringen, niet alleen van mensen die kort na de moorden de stoffelijke resten hebben gezien.10 Andere verklaringen zijn vele jaren later afgelegd, niet alleen door ooggetuige Rozendaal maar ook door wijlen Fred Derby.11 Ook andere getuigen leven niet meer. Ter zitting kunnen dus niet al die verklaringen worden herhaald. Op zich is dit niet fataal. Maar de bruikbaarheid van deze verklaringen is beperkt. Alleen Rozendaal is er bij geweest. Pas na bijna dertig jaar sprak hij zich uit. Niet alleen die oude herinneringen zijn niet erg betrouwbaar.12 Hoe dan ook kunnen die herinneringen niet worden getoetst in termen van ander en wél betrouwbaar bewijsmateriaal. Dat is er immers niet.
Natuurlijk staat voor altijd vast wie wat heeft misdaan tegen de vijftien slachtoffers De verdachten ontkennen. Het is dan ook het woord van de één tegen dat van de ander, hoezeer de verdachten ook in hun waarheidsgetrouwheid de schijn tegen hebben. Het punt is en blijft dat niet meer is na te gaan wie hier nu werkelijk de waarheid sprak en spreekt. En zonder die waarheid is er nu eenmaal geen strafrechtelijk bewijs. Bekentenissen zouden deze bewijsnood kunnen doorbreken. Het ziet er niet naar uit dat die ooit zullen worden afgelegd. Ook ander dan tot nu bekend bewijsmateriaal lijkt niet in zicht. Wat kan na zo veel jaren nog boven water komen? Niet helemaal ondenkbaar is dat meer getuigen zich melden. Weer is de bruikbaarheid van hun verklaringen een andere vraag, niet alleen omdat het gaat om oude herinneringen. Enige fysieke connectie tussen daders en slachtoffers kan op geen enkele manier meer worden gereconstrueerd. Sporen van en op daders, hun wapens, hun slachtoffers, al die min of meer tastbare tekenen van daderschap zijn voorgoed verdwenen.
Auteur
kort na de moorden de stoffelijke resten
ring gebracht. Ook verder waren er op 1
drag van San José, 1969).
1. Dr. H.J.R. Kaptein is UHD aan de Univer-
van de slachtoffers hebben gezien. Die
februari 2013 geen nieuwe ontwikkelingen.
10. Als gepubliceerd in het eerder genoem-
siteit Leiden en verbonden aan de Anton de
getuigden ook van marteling.
7. Zie bijvoorbeeld E.K. Marshall, ‘Gratie-
de NJCM-rapport: zie noot 2.
Kom Universiteit van Suriname – met dank
3. Het Surinaamse art. 4 Sv. komt min of
verlening en recht’ Surinaams Juristenblad
11. Vakbondsleider Fred Derby werd op 8
aan Eelco de Bode, André Gangaram Pan-
meer overeen met het Nederlandse art. 12
(1, 2012), p. 14-19.
december 1982 ook opgepakt, maar vóór
day, Karijn Helsloot, Carlo Jadnanansing,
Sv. Verwezen wordt naar Surinaamse wet-
8. Zie A. Ellian, ‘President Bouterse en zijn
de moorden weer weggevoerd uit Fort
Gelijn Molier, Gerard Spong, Monique Veira
telijke en andere bepalingen, tenzij anders
amnesia: Suriname tussen waarheid en
Zeelandia en vrijgelaten.
en andere belangstellenden, en niet te
aangegeven.
straffeloosheid’ NJB 2012/1363, afl. 24, p.
12. Ook al stelt Spong (advocaat van de
vergeten het begrijpelijkerwijs niet altijd
4. HR 18 september 2001, LJN AB1471.
1645-1651.
nabestaanden) dat dergelijke verklaringen
dankbare gehoor van mijn lezingen over
5. Zie daarover uitgebreid verschillende
9. Zo verbiedt art. 131 lid 2 Gw. inmen-
voldoende betrouwbaar kunnen zijn, onder
deze kwestie te Paramaribo.
bijdragen in Surinaams Juristenblad (2,
ging in lopende strafzaken. Ook is de
andere in ‘Welgeïnformeerd’, een program-
2012).
amnestiewet in strijd met de rechterlijke
ma van Radio Tamara, Amsterdam
Noten
6. Krijgsraad van Suriname, ‘Amnestie-uit-
vervolgingsbeschikking. En de amnestie-
(7-2012).
2. Wél publiceerde het Nederlands Juristen
spraak’ (11 mei 2012) Surinaams Juristen-
wet staat op gespannen voet met het
Comité voor de Mensenrechten in 1983
blad (2, 2012), p. 58-75. De zitting van 12
Suriname bindend Inter-Amerikaans Ver-
een aantal verklaringen van mensen die
december 2012 heeft daarin geen verande-
drag voor de Rechten van de Mens (Ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
883
Focus
In de zaak van de decembermoorden is er dus misschien wettig, maar nog geen overtuigend bewijs tegen individuele daders inzake hun eigen bijdragen.13 Wat de krijgsraad al dan niet bewezen zal achten is een andere vraag. Net zo goed als het de vraag is of het ooit zo ver komt. Met of zonder amnestiewet lijken de zaken tegen de verdachten van de decembermoorden door de tijd te worden ingehaald.
4. Strafrechtspleging en menselijkheid Nabestaanden en anderen zijn het hiermee niet eens. Natuurlijk staat voor altijd vast wie wat heeft misdaan tegen de vijftien slachtoffers, hoe moeilijk het ook kan zijn dat nu nog te bewijzen. Toch mogen de decembermoordenaars niet vrijuit gaan, zo stellen zij. Zij mogen toch niet worden beloond omdat zij niet meewerken aan bewijs of dat zelfs hebben weggemaakt? Natuurlijk ware het beter als tegen de decembermoordenaars wettig en overtuigend bewijs kon worden geleverd, opdat tenminste strafrecht tegen hen en vóór de nabestaanden en alle anderen kon worden gedaan.
Voor slachtoffers kan het menselijkerwijs geboden zijn om kansloze strafrechtspleging na te laten Maar de schijn van misdaad, hoe stellig ook in veler ogen, is nu eenmaal niet genoeg voor rechtsstatelijke strafoplegging. Zelfs in de zaak van de decembermoorden geldt: beter tien schuldigen vrijuit dan één onschuldige gestraft.14 Alleen al daarom moeten aan strafrechtelijk bewijs hoge eisen worden gesteld.15 Vrijwaring van straf voor schuldigen als prijs van straffeloosheid voor onschuldigen is voor de staat niet onverdraaglijk, zolang in het algemeen voldoende wordt gestraft. Straf voor onschuldigen is zeer ernstig onrecht. Voor slachtoffers en nabestaanden is en blijft dit een onverteerbare asymmetrie. Redelijkerwijs te verwachten vrijspraak – al blijft voorspelling van rechterlijke uitspraken inderdaad koffiedik kijken – zal nabestaanden en anderen inderdaad geen goed doen. Vrijspraak of welke rechterlijke vrijwaring van straf dan ook staat niet gelijk aan onschuld. Maar nogal wat betrokkenen zullen dergelijke vrijwaring uitleggen als onschuld van de gewezen verdachten. Daarmee wordt aan nabestaanden en andere betrokkenen nog minder recht gedaan dan wanneer er helemaal geen strafzaak zou zijn. In ieder geval voor slachtoffers kan het dan ook menselijkerwijs geboden zijn om kansloze strafrechtspleging na te laten. ‘Recht en waarheid maken vrij’, zo stellen voorstanders van berechting van betrokkenen bij de decembermoorden. Was het maar waar.
5. De schuld moet ergens blijven: afrekening met de staat Er is iets aan te doen. De staat moet slachtoffers van misdrijven zo goed mogelijk schadeloos stellen, in ieder geval
884
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
als daders niet (meer) kunnen worden veroordeeld. Bewijs van schade door misdrijven moet voldoende zijn voor een beroep op de overheid, als het gaat om geld en andere bijstand voor slachtoffers van misdrijven. Dan hoeven die slachtoffers niet te lijden onder gebrek aan bewijs tegen daders. De primaire taak van de staat, in welke politieke opvatting ook, is beveiliging van ingezetenen tegen misdrijven en tegen onrechtmatig geweld in het algemeen. Als de staat daarin faalt, moet niet alleen zo mogelijk met de daders worden afgerekend, maar rust ook op die staat zelf tenminste aansprakelijkheid voor de schadelijke gevolgen. Gepleegde misdrijven laten immers zien dat diezelfde staat zijn beschermende taken niet heeft waargemaakt. Dan moet de staat in ieder geval erkennen dat misdrijven zijn gepleegd en dat de staat die had moeten voorkomen. Dat moet niet alleen leiden tot vervolging van daders, maar ook tot statelijke verontschuldiging en schadevergoeding voor slachtoffers van delicten, ook als de kosten daarvan niet op daders kunnen worden verhaald.16 Statelijke aansprakelijkheid voor misdrijven kan zelfs in de zaak van de decembermoorden enige uitkomst bieden. Onder verantwoordelijkheid van de republiek Suriname hebben de misdaden van 1982 zich afgespeeld. Al kan geen strafrechtelijk beslissend bewijs meer worden geleverd tegen individuele daders, dan nog is voor de mishandelingen en de moorden elk verder bewijs volstrekt overbodig. Ook die misdrijven had de republiek Suriname moeten voorkomen. In de zaak van de decembermoorden moet de nabestaanden dan ook ondubbelzinnige aanvaarding van statelijke aansprakelijkheid worden geboden. Verontschuldigingen alleen zijn niet genoeg. Willen dat geen holle woorden blijven, dan moeten zij op de één of andere materiële manier kracht worden bijgezet. Hoe dat moet gebeuren is nog niet duidelijk. Voor geen geld staan de doden weer op, net zo goed als dat geld de schijn wekt van afkoop. Alsof de schuld aan de doden en hun nabestaanden door enige betaling kan worden gedelgd. Anderzijds is geld nu eenmaal het enig neutrale medium van waarde, door begunstigden om te zetten in voor hen werkelijke waarden. Moet een fonds worden gesticht, om bij te dragen aan goede doelen in de geest van de doden van december 1982? Moet er een werkelijk indrukwekkend monument komen? Moeten de nabestaanden als meer dan ereburgers worden onderscheiden? Duidelijk is dat die nabestaanden hierin een grote stem moeten hebben. De juridische vormgeving kan minder zorgen baren. Al dan niet op voorstel van de volksvertegenwoordiging kan de regering besluiten tot publieke aanvaarding van medeverantwoordelijkheid en aansprakelijkheid, met daaraan te verbinden materiële gevolgen. Een plechtigheid kan worden ingericht in overleg met nabestaanden dan wel hun vertegenwoordigers en hoge vertegenwoordigers van staat – van natuurlijk volstrekt onbesproken gedrag. Kan ongewenste precedentwerking pleiten tegen dit plan? Kloppen dan niet veel meer slachtoffers van delicten aan bij de staat? Enerzijds is de zaak van de decembermoorden te bijzonder om precedentwerking te hebben. Anderzijds is statelijke aansprakelijkheid voor schade door misdrijven in beginsel niet beperkt tot de decembermoor-
Gedenkteken voor de slachtoffers © Roos Koole / ANP
den. Eigenlijk moet de staat alle schadelijke gevolgen van misdrijven goedmaken, voor zover dat nog kan. Bovendien biedt de ‘Moiwana’-uitspraak al een belangrijk precedent.17 De moorden en andere misdaden begaan in Moiwana zijn niet in elk opzicht te vergelijken met die van december 1982. Zo was de staat bij de decembermoorden tenminste formeel minder direct betrokken dan bij de misdaden in Moiwana. Aan statelijke verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor alle misdaden doet dat niet af.
6. Gevolgen voor de strafzaak Toch sluit statelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding ten bate van slachtoffers niet uit dat diezelfde staat mogelijke daders ter verantwoording roept. Moordenaars en andere misdadigers mogen niet zonder meer vrijuit gaan
als de staat in hun plaats voor zo ver mogelijk voor de schade opdraait. Niet alleen hun slachtoffers zullen zich daartegen verzetten. De staat mag zich geen handlanger maken van misdaad door de eigenlijke daders vrijuit te laten gaan. Dit geldt ook voor de decembermoorden. Bovendien geldt nog steeds de vervolgingsbeschikking. Dus moeten de strafzaken inzake december 1982 gewoon doorgaan, lijkt de onvermijdelijke slotsom, mét statelijke aansprakelijkheid en schadevergoeding of desnoods zonder. Wél kan het Openbaar Ministerie alsnog de eigen nietontvankelijkheid vorderen. Geen bewijsmateriaal? Dan ook geen zaak. Vordering van eigen niet-ontvankelijkheid op grond daarvan is niet zonder meer in strijd met de vervolgingsbeschikking. ‘Waar niet is verliest de koning zijn recht’. Vordering van niet-ontvankelijkheid kan ook worden ingegeven door het belang de nabestaanden de ongewenste
13. Hiertegen wordt ingebracht dat oor-
dere ooggetuigen. Juist dergelijk bewijsma-
Verheij ed., Legal Evidence and Proof:
(Santérus Academic Press Sweden, Stock-
logsmisdadigers en (andere) misdadigers
teriaal ontbreekt in de zaak van de decem-
Statistics, Stories, Logic (Ashgate Publi-
holm, 2012), p. 61-92.
tegen de menselijkheid toch ook worden
bermoorden.
shing Limited, Farnham & Burlington,
17. Inter-Amerikaanse Commissie inzake de
veroordeeld (aldus onder anderen Spong, in
14. Zie over dit ‘Blackstone-beginsel’ bij-
2009), p. 195-221.
Rechten van de Mens, besluit inzake ‘Moi-
zijn toespraak ter gelegenheid van herden-
voorbeeld W. Twining, Theories of Evi-
16. Zie over successen op dit gebied in
wana’ (15 juni 2005), onder andere inhou-
king van de 8 december-moorden,
dence: Bentham and Wigmore (Weidenfeld
Noorwegen en elders Kaptein, ‘Victims of
dend aansprakelijkheid en schadeplichtigheid
8 december 2006). Maar hun leidinggeven-
& Nicolson, Londen, 1985).
inconclusive criminal evidence against
van de republiek Suriname inzake militaire
de of zelfs feitelijke rollen en bijdragen in
15. Zie bijvoorbeeld Kaptein, ‘Rigid Anar-
offenders: State liability and some more
misdrijven tegen de plaatselijke bevolking.
misdrijven zijn in het algemeen goed gedo-
chic Principles of Proof: Anomist Panaceas
restorative remedies’ in L. Gröning & J.
(In het Noordoost-Surinaamse dorp Moiwa-
cumenteerd of tenminste zeker te stellen
Against Legal Pathologies of Procedura-
Jacobsen ed., Restorative Justice and Crimi-
na werden in 1986 naar schatting 50 burgers
door betrouwbare verklaringen van meer-
lism’ in H.J.R. Kaptein, H. Prakken & B.
nal Justice: Exploring the Relationship
vermoord door Surinaamse militairen.)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
885
Focus
Houtsnijwerk logo Justitie Suriname © Micha Klootwijk / Shutterstock
gevolgen van vrijspraak te besparen. Bovendien kan ook het Openbaar Ministerie verwijzen naar mogelijkheden van statelijke aansprakelijkheid die tenminste een deel van het onrecht voor nabestaanden kunnen wegnemen. Dergelijke overwegingen van subsidiariteit kunnen vorderingen van niet-ontvankelijkheid enige kracht bijzetten. Er zijn dus mogelijkheden om de strafzaak te beëindigen zonder direct in strijd te komen met de vervolgingsbeschikking. Enig juridisch en misschien zelfs menselijkerwijs aanvaardbaar einde aan de strafzaak maakt de amnestiewet dode letter en dat is maar goed ook. Juist als er geen strafzaak komt, moeten de daders van de decembermoorden leven en sterven met hun nooit ingeloste schuld. Juist zij zullen vrijspraak of welke rechterlijke vrijwaring van straf dan ook aangrijpen om hun uiterlijk en innerlijk bezoedeld blazoen te zuiveren. Een dergelijk strafvonnis geeft hen zo veel jaren later alleen maar een extra wapen in handen, tegen elke redelijkheid en menselijkheid in. Zo is de strafzaak de schijn van summum ius en eigenlijk summum iniuria.
7. Over grenzen van strafrechtspleging Er moet een einde komen aan de kwellende onzekerheid over de slepende strafzaak, in ieder geval voor nabestaanden. Statelijke aansprakelijkheid biedt niet zozeer een compromis als wel een nieuwe benadering, die in ieder geval die nabestaanden zo goed mogelijk tegemoet komt. Te hopen is dan ook dat zo velen die een oplossing willen hun schroom overwinnen en deelnemen aan een publiek debat in een open politiek klimaat. Te lang al is de kwestie
886
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
van de decembermoorden mede bepalend voor de verdeeldheid van Suriname. Mocht deze nieuwe benadering op de één of andere manier kunnen worden verwerkelijkt, dan moet ook het buitenland zich daarbij neerleggen. Nederlands neokolonialisme in neerbuigende boycot van Suriname op grond van het uitblijven van strafvervolging in de decemberzaken (en op grond van nooit afgesloten zaken in verdovende middelen) draagt tot rechtsverwerkelijking in Suriname niets bij maar verlamt wel te veel vruchtbare samenwerking.18 Diep verbonden zijn beide landen, niet alleen omdat zoveel Surinamers wonen in Nederland. Het tweede vaderland doet er beter aan om mee te doen met de ontwikkeling van de Surinaamse rechtspleging en andere belangrijke instituties. Een goede rechtspleging moet ook een garantie zijn tegen herhaling van misdrijven vergelijkbaar met de decembermoorden. Uiteindelijk gaat het om een goed functionerende rechtsstaat, om een economisch én menselijkerwijs welvarend land levend in gerechtigheid. Dat kan nog even duren. Toch zou in de tussentijd enige statelijke aansprakelijkheid tenminste een begin van uitweg kunnen bieden. Spring over uw schaduwen heen en zij zullen verdwijnen.
18. Zie al Kaptein, ‘Machtsstrijd tussen
een Nederlands steekspel’ De Ware Tijd /
minister en OM in Nederland goed voor
Kompas (7 februari 1998), p. 5-6.
Suriname: het Copadossier als speelbal in
Essay
722
De zegeningen van teugelloos topbankieren J.Th. Degenkamp1
Markten zonder marktmeester, teugelloze markten, ontsporen zo goed als zeker eens en dat geldt in het bijzonder voor markten waar vertrouwen een cruciale rol speelt. Geld is immaterieel ‘speelgoed’ en juist hier is het vertrouwen fundamenteel geschaad. Tot nu toe is het op de financiële markten structureel gezien business as usual en als het aan de belanghebbenden ligt, zal dat zo blijven. Met de moed der wanhoop doet de auteur hier toch een paar verbetervoorstellen. Banken en verzekeringsmaatschappijen moeten, evenals nuts- en zakenbanken, weer worden ontvlecht en getracht moet worden de financiële sector weer tot normale proporties terug te brengen.
D
ijsselbloem was boos, later leek heel Nederland boos en al snel liep het internet-riool over. Maar Dijsselbloem was niet van plan het oude SNSbestuur aan te spreken. Anderen wilden dat wel, een ‘morele’ ‘bonus terug-oproep’ werd op het net gezet, en economen – met kennelijk minimale rechtskennis – poneerden met stelligheid dat een claw back onmogelijk is. Eén persoon – voormalig topman Van Keulen – werd centraal mikpunt, zelfs zodanig dat hij naar het buitenland uitgeweken is. Voorspelbaar en verklaarbaar, maar daarom niet te rechtvaardigen, dat ‘men’ één mikpunt kiest; het is toch wel jammer dat in de media niet een blik ondernemingsrecht-juristen is opengetrokken om de zaken een beetje minder emotioneel en deskundiger te belichten. Bij die belichting moet ook zeker rekening worden gehouden met de hindsight-bias: we oordelen nu over beslissingen toen. Die beslissingen werden collegiaal genomen en op die beslissingen werd intern en extern toezicht uitgeoefend. Over het externe toezicht – in het bijzonder dat door de Nederlandsche Bank (DNB) – is al door de nieuwe directeur toezicht het boetekleed aangetrokken. Materieel staat DNB nu onder tweehoofdige leiding: gewone centrale bank en toezicht. Een buitengewoon ongelukkige structuur, die jammer genoeg ook naar Europa wordt doorgetrokken. Lender in last resort (helper) en toezichthouder zijn, wringt; er is sprake van schizofrene dubbele binding. In de praktijk – en niet alleen met betrekking tot SNS – heeft DNB gefaald in toezicht. DNB en de banken waren in feite closed shops, heren onder elkaar. Extern dus teugelloos toezicht, in het bijzonder bij de overname van de vastgoedpoot van ABN AMRO door SNS. Het is voor DNB prettig dat sinds juni 2002 de aansprakelijkheid is beperkt tot gevallen van opzet en grove schuld. Toezicht houden is echter ook niet eenvoudig: wordt te vroeg ingegrepen, dan piept de bank, te laat dan piept het publiek. Maar ook intern zijn vragen te stellen bij datgene wat door commissarissen aan intern toezicht
is gepresteerd. Dit soort vragen dient aan de orde te komen bij de beoordeling van wat zich binnen SNS heeft afgespeeld en wie daarvoor verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Daarbij is beoordeling van het verleden van belang, maar wel zo interessant is het te bekijken welke structurele lessen uit dit verhaal te trekken zijn. Tot nu toe heeft de financiële crisis voornamelijk frivole franjeverschijnselen als bankiers-eden en dergelijke gebaard. Ook is een Commissie Structuur Nederlandse banken aan het werk gezet. De uitkomst van het werk van deze (voornamelijk) heren is te voorspellen: men kiest voor interne splitsing, de klassieke nutsbank-activiteiten moeten intern worden afgescheiden van de zogenaamde zakenbank-activiteiten, in het Engels ringfencing. Dit ligt in lijn met de voorstellen gedaan door de Commissie De Wit (Aanbeveling 15 uit het rapport De Wit, Parlementaire Enquête Financieel Stelsel, Kamerstukken II 31 980, nr. 61, p. 64) en de aanbevelingen van de EU-High-level Expert Group on reforming the structure of the EU banking sector onder leiding van commissaris Liikanen (Final Report oktober 2012). Concerns hoeven echter niet bang te zijn, want volgens Liikanen: ‘The legally-separate deposit bank and trading entity can operate within a bank holding company structure’ (p. vi Final Report). Datzelfde geldt trouwens ook voor de Commissie De Wit: niet de ‘banken’ maar de ‘activiteiten’ moeten gescheiden worden. Maar hierover is terecht opgemerkt dat ringfencing in de praktijk stringfencing zal zijn en in de Telegraph van 21 december 2012 betoogt de ‘top venture capitalist’ Jon Moulton mijns inziens terecht dat zelfs een electric-ring fence rond banken lijkt op ‘trying to control POWS in Col-
Auteur 1. Prof. mr. J.Th. Degenkamp is emeritus hoogleraar Rechtswetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen en econoom.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
887
Essay
© Alberto Ruggieri/Illustration Works/Corbis
ditz’. Ringfencing zal volgens Moulton geen einde maken aan ‘gaming with the rules’. Banken vervullen voor een deel een openbaar nutsfunctie en voor een ander deel spelen zij voor eigen rekening mee op de financiële markten, vervullen bij voorbeeld zelfstandige investeringsfuncties en produceren allerlei financiële producten. Die financiële producten zijn spelletjes rond rendement en risico en bereiken soms duizelingwekkende afstanden van wat ik maar de ‘reële’ wereld noem. Maar eerst, wat doet een ‘saaie’ nuts bank? Daar brengen particulieren en bedrijven hun geld naartoe. Het zijn vaak direct opeisbare (liquide) vorderingen op de bank en de bank transformeert dat liquide geld tot niet-liquide vorderingen op bij voorbeeld hypothecaire debiteuren. De bank is dus als het ware een liquiditeitstransformator. Daarnaast wordt het gewone geldverkeer verzorgd. En, zoals bekend, zijn banken geldscheppende instellingen. Banken weten dat hun klanten weliswaar hun geld direct kunnen opvragen, maar dat in de praktijk maar voor een deel doen. Daardoor kunnen banken – net als andere ondernemingen – gebruik maken van het zogenaamde hefboommechanisme (leverage). Zeer in het kort en vereenvoudigd tot de kern komt dat neer op het volgende: ik heb 10 (eigen vermogen), koop daar 1 boek voor en ver-
888
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
koop dat voor 12. Rendement eigen vermogen 20%. Aardig, maar niet spectaculair. Ik ga naar de bank en kan 90 lenen (vreemd vermogen). De hefboom: de verhouding vreemd vermogen:eigen vermogen is 9:1. Voor 100 koop ik 10 boeken en verkoop die voor 120. Winst 20, rendement op eigen vermogen 200%; dat is andere koek. Dus hefboomgebruik, lenen bij ondernemingen en krediet uitzetten door banken kan zeer winstgevend zijn. Over vreemd vermogen moet natuurlijk wel rente worden betaald, maar bij een door de lener en bank verwacht superrendement kan dat er wel af c.q. erbij. Winstgevendheid kán, want even steil als de winst kan stijgen bij uitkomende prijsverwachtingen, kan het verlies stijgen als verwachtingen niet uitkomen. En uiteraard hoe groter de hefboom, hoe groter de schommelingen. Als we dan weten dat vóór de grote banken-‘boom’ hefbomen van 5 op 1 voorkwamen en dat op het toppunt, vlak vóór het uitbreken van de financiële crisis 44 op 1 voorkwam, dan valt te begrijpen dat diepe dalen voorkwamen. Verder mag niet onvermeld blijven dat banken met behulp van zogenaamde special purpose vehicles hun langlopende vorderingen liquide kunnen maken en daardoor weer extra ‘speelruimte’ krijgen. Daarbij kwam dat de grote banken – zoals SNS – systeembanken zijn; valt een dergelijke bank, dan valt het financiële systeem. Dat kan een over-
heid niet toelaten, dus zo’n bank en daarmee het systeem wordt hoe dan ook gered. In feite kunnen dergelijke banken dus risicoloos speculeren, want de redding op kosten van de belastingbetaler is altijd nabij (het moral hazard probleem). Groot geeft dus een too big too fail-probleem en dat probleem wordt nog vergroot door het op management goeroes gebaseerde gezwets over synergie: het bekende 1+1=3 fantoom: de samenvoeging van banken en verzekeraars. Onder druk van de financiële sector is in een ver verleden in strijd met de toen geldende wetgeving de scheiding banken-verzekeringsmaatschappijen in een weekend door het toenmalige kabinet opgeheven. Structuurbeleid was uit de tijd, de markt moest het werk doen. Dat hebben we geweten. Terug naar SNS. In de brief aan de Tweede Kamer schrijft Dijsselbloem dat door de interne verwevenheid van het concern het niet mogelijk was het zieke vastgoeddeel SNS Property Finance als bad bank apart te zetten. Daarnaast speelde ook nog het probleem van de ‘dubbele hefboom’. Bij bankverzekeraars wordt op topholdingniveau ‘gehefboomd’: banken lopen andere risico’s dan verzekeraars; de idee daarachter is dus: gedeeld risico is lager risico. Een vals idee als de hele zaak op omvallen staat zoals bij SNS het geval was. Ik zwijg nog maar over de gigantische claims die boven SNS hangen vanwege de verkoop van woekerpolissen door het verzekeringsgedeelte van het concern; een dubbele hefboom naar beneden! Dat SNS op omvallen stond blijkt uit de cijfers over de aanzwellende bank run. De koers was ook al het nulpunt genaderd, dus onteigening van de aandeelhouders betekende materieel niet veel en bij een faillissement was er met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid helemaal niets voor hen te halen. Voor schadeloosstelling bij onteigening moeten belanghebbenden bij de Ondernemingskamer zijn. Dat de achtergestelde crediteuren hun geld kwijt zijn is niet verwonderlijk; opmerkelijk is echter dat de gewone crediteuren buiten schot zijn gebleven. Als argument wordt genoemd dat onteigening de financiële stabiliteit van alle Nederlandse banken in gevaar zou hebben gebracht. Nederlandse banken hebben een zogenaamde ‘funding gap’: het verschil tussen door banken verstrekte kredieten en bij banken ingelegd spaargeld. Dit gat wordt gedicht door kredieten van ook buitenlandse financiële instellingen en investeerders. De minister zegt er niet bij dat deze gap ook wordt veroorzaakt door het feit dat de Nederlandse financiële sector het waterhoofd van de Nederlandse economie is. Vijf á zes keer overtreft deze sector de reële economie; een uitermate ongezonde situatie. Of zal de staatssecretaris van Financiën dit ook weer een voorbeeld van nestvervuiling noemen? Net zoals wij wel een belastingparadijs zijn, maar het niet mogen zeg-
gen? Een reëel probleem is wel dat sommige achtergestelde crediteuren hoogstwaarschijnlijk knollen voor citroenen zijn verkocht; beloofd is dat hiernaar zal worden gekeken en dat als sprake was van misleiding de zaak zal worden geredresseerd; is dat niet het geval, dan wellicht een beroep op dwaling of bedrog. Ten slotte moet nog worden vermeld dat door het onteigeningsbesluit ook eventuele vorderingen van gedupeerde beleggers op grond van bij voorbeeld wanbeleid of onrechtmatige daad van SNS REAAL werden onteigend. De minister stelt dat het niet aanvaardbaar is dat deze gedupeerden de nu weer solvabele SNS zouden kunnen aanspreken; dan wordt het beleggersrisico immers toch weer afgewenteld op de belastingbetaler. Belanghebbenden zijn tegen dit gedeelte van het onteigeningsbesluit in beroep gegaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en hebben op dit punt succes gehad. De afdeling zegt (op 25 februari 2013, zaaknummer 201301173/1/A3) tegen de minister dat als hij de concurrente crediteuren niet onteigent, hij dan ook niet mogelijk toekomstige concurrente vorderingen uit onrechtmatige daad mag onteigenen. Die vorderingen kunnen onder andere worden ingesteld nadat wanbeleid is vastgesteld. Dat vaststellen van wanbeleid kan gebeuren nadat een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer is ingediend. Dat kan nu gebeuren door de onderneming zelf; gaat Dijsselbloem hiertoe over als supergrootaandeelhouder of anders de advocaat-generaal bij het Hof te Amsterdam? Het algemeen belang is mijns inziens wel gebaat bij een onafhankelijk onderzoek door deskundigen. Dan komen wij nu op het redresseren van beloningen aan commissarissen en bestuur. Dijsselbloem was duidelijk: geen aansprakelijkstelling en claw back. Een recent WODC-onderzoek: Het aansprakelijk stellen van bestuurders (Boom Lemma 2012) duidt erop dat formele aansprakelijkstelling op grond van art. 2:9 BW niet veel voorkomt, ook niet als een dergelijke actie kansrijk is. Ook bestaat er een niet onbelangrijk verschil tussen de door betrokkenen gepercipieerde en de in de jurisprudentie gehanteerde juridische lat. Ten aanzien van de interne toezichthouders wordt door het WODC opgemerkt dat die hun informatie over de gang van zaken vooral via het bestuur verkrijgen. Dat maakt – zacht gezegd – de taak van commissarissen er niet eenvoudiger op en is een argument om een externe toezichthouder als de accountant een directe werkrelatie te geven met commissarissen. Over mogelijke claw back zei Dijsselbloem; ‘die wet is er nog niet’ en dat is zo. Een mogelijke juridische ‘truc’: anticiperende interpretatie, kwam niet ter sprake. Hoognodig is dat laatste ook niet, want de nieuwe wet verduidelijkt voornamelijk reeds bestaand recht. Het claw back-wetsvoorstel (nr. 32 512) is in september 2010 bij de Tweede Kamer ingediend, maar pas op 18 december 2012 door de
Dat de achtergestelde crediteuren hun geld kwijt zijn is niet verwonderlijk; opmerkelijk is echter dat de gewone crediteuren buiten schot zijn gebleven NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
889
Essay
Tweede Kamer aangenomen. Het ‘rust’ nu bij de Eerste Kamer. Het is ook een ‘teer’ onderwerp: met terugwerkende kracht wat terugvorderen; behalve natuurlijk als van tevoren wordt afgesproken dat dat mogelijk zal zijn. Dan is er ook geen sprake van ‘echt’ terugwerkende kracht. Maar echte terugwerkende kracht bezorgt klassieke juristen pijn in de maag. Voor een belangrijk deel begrijpelijk, maar zoals met zoveel principes moet het verbod op terugwerkende kracht toch niet te absoluut worden genomen. In grensgevallen, waar bij voorbeeld de immoraliteit of de onbekwaamheid er dik bovenop ligt, ben ik het met Hart eens in het beroemde Hart-Fuller-debat. Hart betoogt dat in een dergelijk geval het de voorkeur verdient gedrag met terugwerkende kracht strafbaar te stellen in vergelijking met de stelling van Fuller dat op een norm die deel
Machteloosheid van marktmeesters (overheden) is het kernprobleem van de financiële markten uitmaakt van slecht recht geen beroep kan worden gedaan, ofwel slecht recht is geen recht. Zoals bekend ging het – vereenvoudigd – onder andere om een Duitse vrouw die anti-Hitler uitlatingen van haar kennelijk weinig geliefde man aan de autoriteiten aangaf, met het bekende gevolg. In het algemeen zou verdedigd kunnen worden dat in grensgevallen dit principe: geen recht met terugwerkende kracht, lichter weegt (de Hart-Fuller discussie integraal in Arguing About Law, eds. Aileen Kavanagh and John Oberdiek, 2009). Vergeleken met Hart-Fuller beweegt het Nederlandse debat over dit onderwerp zich een paar treden lager. Tragi-komisch hoogtepunt de belastingexpert van Ernst & Young die de schrijnende werking van de voorgenomen extra loonheffing over beloningen boven € 150 000 (16%) demonstreerde aan de hand van de aankoop van een scheerapparaat waar met terugwerkende kracht een paar procent meer BTW op wordt geheven. Wordt door de Ondernemingskamer wanbeleid vastgesteld, dan kunnen bestuur, interne en externe toezichthouders rekenen op aansprakelijkstellingen en wacht ons
890
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
een reeks taaie processen. Interessant allemaal, maar belangrijker lijkt toch de constatering dat markten zonder marktmeester, teugelloze markten, zo goed als zeker eens ontsporen en dat dat in het bijzonder geldt voor markten waar vertrouwen een cruciale rol speelt. Geld is immaterieel ‘speelgoed’ en juist hier is het vertrouwen fundamenteel geschaad. Tot nu toe is het op de financiële markten structureel gezien business as usual en als het aan de belanghebbenden ligt, zal dat zo blijven. Met de moed der wanhoop toch maar een paar voorstellen. In de eerste plaats dienen banken en verzekeringsmaatschappijen weer te worden ontvlecht. Datzelfde geldt voor nuts- en zakenbanken; ringfencing zal zeker niet werken. Worden nuts- en zakenbanken structureel uit elkaar gehaald, dan wordt ook de band tussen overheden (en dus de belastingbetaler) en zakenbanken echt doorbroken. De belastingbetaler draait niet meer op voor wanbeleid van zakenbanken. Vermogensverschaffers van deze banken, aandeelhouders én obligatiehouders, weten dan werkelijk wat risicodragend beleggen is. Nu worden concurrente crediteuren van deze banken gered op kosten van de belastingbetaler; bij echte splitsing zal dat niet gebeuren. Verder zal getracht moeten worden de financiële sector tot normale proporties terug te brengen. Een te ambitieus programma? Moeilijk zeker, gezien de bestaande machtsverhoudingen. Maar niet onmogelijk. Voor de juridische constructie van een aantal op te richten nutsbanken kan gedacht worden aan zowel coöperatieve vormen als aan zelfstandige bestuursorganen. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de politiek dicht op deze banken komt te zitten; de Spaanse cajas en de Duitse Landesbanken zijn wat dat betreft afschrikwekkende voorbeelden. Voor wat betreft de financiering van deze banken kan ook worden gedacht aan Nederlandse pensioenfondsen en andere institutionele beleggers. Dat deze saaie banken geen toprendementen zullen halen is duidelijk en dat heeft gevolgen voor de vermogensverschaffers, maar zekerheid is ook een economisch goed. De investeringsbanken kunnen in beginsel hun gang gaan, maar zij mogen niet zo groot zijn of worden, dat omvallen tóch de hele economie bedreigt. Dit vergt marktstructuurbeleid op nationaal en Europees niveau. De mensen die ageren tegen een zogenaamde Europese superstaat hebben kennelijk niet in de gaten dat zij ageren voor machteloosheid. Machteloosheid van marktmeesters (overheden) is het kernprobleem van de financiële markten. En daarmee kom ik tot de slotvraag: wie regeert ons eigenlijk?
Opinie
723
Nieuw omgevingsrecht kan niet zonder ecosystem services Fred Kistenkas1 Alle wetenschappelijke disciplines om ons heen gebruiken ze al. Van economie tot planologie en van bestuurskunde tot ecologie overal wordt het concept van ecosysteemdiensten (ecosystem services) dankbaar gebruikt. Behalve in het recht. Is dat erg? Ja, dat is erg. Waarom? Omdat je ze nodig hebt om te bepalen of er sprake is van duurzame gebiedsontwikkeling en dat zou toch de hoofddoelstelling van ons omgevingsrecht moeten zijn en dus ook van de nieuwe Omgevingswet waar thans ambtelijk aan gesleuteld wordt.
Ecosysteemdiensten Ecosysteemdiensten (ESDs) worden wereldwijd en al sinds 2005 algemeen omschreven als de door de natuur aan de mens te leveren baten.2 We onderscheiden productiediensten (typische profit-diensten zoals voedsel, windenergie, hout, zoet water), immateriële diensten (people-diensten zoals recreatie, cultuurhistorie, gezondheid) en planet-diensten (ook wel regulerende en ondersteunende diensten genoemd). Als een project of een (bouw)plan een balans realiseert tussen economische, maatschappelijke en ecologische kwaliteitsfactoren ten behoeve van zowel huidige als toekomstige gebruikers (intergenerationele solidariteit) dan spreken we sinds het befaamde Brundtland-rapport van duurzame gebiedsontwikkeling.3 Hoe weet je nou als bevoegd gezag dat er zo’n balans tussen respectievelijk economie (profit), maatschappij (people) en ecologie (planet) bereikt wordt (de zogenoemde triple P-balans)? Dat kun je bepalen aan de hand van de ecosysteemdiensten. Als er een weging is gemaakt tussen respectievelijk productiediensten, immateriële diensten en regulerende/ondersteunende en er ontstaat intergenerationele meerwaarde voor
deze drie dimensies dan is er sprake van duurzame gebiedsontwikkeling. In recente internationale wetenschappelijke literatuur wordt het ESD-concept al gezien als het hulpmiddel bij uitstek voor nieuwe ruimtelijke besluitvorming.4 En op datzelfde podium beschreef ik onlangs hoe eigenlijk ook al in Nederland die ESDs een vastgelopen situatie kunnen vlottrekken. Zo hield de habitattoets met zijn instandhoudingsdoelstelling van ‘rust’ duurzame gebiedsontwikkeling in en rondom het TT-motorcircuit van Assen tegen, totdat we (onbedoeld geholpen door de nieuwe Crisis- en herstelwet die in 2010 niet-Europese doelen zoals ‘rust’ uit de habitattoets haalde) opeens een weging konden gaan verrichten en dus zowel economie (TT-directie kon met een beperkte agenda onder voorwaarden toch doorgaan met sport en andere evenementen) als ecologie en maatschappij (extra geluidswallen en gebieden door opoffering parkeerplaatsen, monitoring, geluids- en bezoekersplafonds) in de plus konden zetten en dus in wezen een triple P-balans avant la lettre konden neerzetten.5 In onze huidige ambtelijke (voor)ontwerpen van omgevingswetgeving lezen we echter nog helemaal niks
Auteur
vingsbeleid?, Landschap 2010-4, p. 209-
development, and public and private policy,
B. Grizetti, E.G. Drakou, A. la Notte, G.
1. Mr. dr. F.H. Kistenkas is universitair
219; F.H. Kistenkas, Recht voor de
Ecosystem Services 2012, p. 4-15; A.M.
Zulian, F. Bouraoui, M.L. Paracchini, L. Braat,
hoofddocent omgevingsrecht aan Wage-
groenblauwe ruimte, Wageningen Acade-
Breure, G.B. de Deyn, E. Dominati, T. Eglin,
G. Bidoglio, Mapping ecosystem services for
ningen Universiteit en tevens verbonden als
mic Publishers 2012, p. 100 e.v.
K. Hedlund, J. van Orshoven en L. Posthu-
policy support and decision making in the
senior onderzoeker aan onderzoeksinstituut
3. G.H. Brundtland, Our common future,
ma, Ecosystem services: a useful concept for
European Union, Ecosystem Services 2012,
Alterra, Wageningen UR.
Oxford University Press 1987, passim;
soil policy making!, Environmental Sustaina-
p. 31-39 en ten onzent eerder reeds: Th.C.P.
P.F.M. Opdam, Groen-blauwe netwerken in
bility 2012, p. 578-585; J. Farley, Ecosystem
Melman, C.M. van der Heide, L.C. Braat,
Noten
duurzame gebiedsontwikkeling. Wagenin-
services: the economics debate, Ecosystem
H.A. Udo de Haas, Ecosysteemdiensten:
2. MEA (Millennium Ecosystem Assess-
gen. Habiforum 2009, p. 8 en ook: M.T.H.
Services 2012, p. 40-49; A. Tengberg, S.
nieuw anker voor omgevingsbeleid?, Land-
ment), Ecosystems and human well-being:
De Gaay Fortman (red.), Duurzaamheid:
Fredholm, I. Eliasson, I. Knez, K. Saltzman,
schap 2010-4, p. 209-219.
current state and trends. Volume I,
kansen en grenzen in het recht, Houthoff
O. Wetterberg, Cultural ecosystem services
5. F.H. Kistenkas, Rethinking European
Washington DC Island Press 2005, passim.
Buruma Amsterdam 2010, p. 21 e.v.
provided by landscapes: assessment of heri-
nature conservation legislation: towards
Zie ook: Th.C.P. Melman, C.M. van der
4. L.C. Braat en R. de Groot, The ecosystem
tage values and identity, Ecosystem Services
sustainable development, Journal of Euro-
Heide, L.C. Braat, H.A. Udo de Haas, Eco-
services agenda: bridging the world of natu-
2012, p. 14-26; J. Maes, B. Egoh, L. Wille-
pean Environmental & Planning Law
systeemdiensten: nieuw anker voor omge-
ral science and economics, conservation and
men, C. Liquete, P. Vihervaara, J.P. Schägner,
(JEEPL) 2013, p. 74 e.v.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
891
Opinie
over ESDs. Of wij als juristen kennen ze niet, of we zijn er bang voor. Ik denk het eerste, want ESDs zijn nog maar betrekkelijk recentelijk in andere aanpalende wetenschappen mainstream geworden en dat ik er wel van gehoord heb, komt natuurlijk doordat ik hier aan Wageningen Universiteit als enige jurist tussen de biologen en economen rondloop, die het de hele dag alleen maar daarover hebben.
Weging of toetsing? Wat betekent de introductie van ESDs in ons (omgevings)recht? Ik denk dat we een andere rechtsvindingsmethodiek krijgen. Omdat het bij duurzame gebiedsontwikkeling om een balans gaat, moet je als bestuursorgaan kunnen afwegen. Weging van drie verschillende kwaliteitsfactoren is wat anders dan binaire toetsing aan slechts één kwaliteitsfactor. Op dit moment hebben we voor bijna alles echter zo’n limitatieve toets bedacht. Het recente Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Stb. 2012, 388) staat er vol mee: ‘nee, tenzij’-toetsen voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), de Waddenzee, het IJsselmeer en ‘ja, mits’-toetsen voor werelderfgoederen en nationale landschappen. Uit de Natuurbeschermingswet (Nbw) kennen we reeds de habitattoets voor Natura 2000-gebieden met alleen maar enkelvoudige toetsing aan slechts een paar limitatieve instandhoudingsdoelstellingen en in de Flora- en faunawet (Ffw) heb je een soortgelijke soortentoets. Daarvoor zullen we dus ten onzent een andere rechtsvindingsmethodiek moeten introduceren, namelijk die van weging met behulp van ESDs. Dat kan soms nog lastig zijn, met name wanneer Europese regelgeving nog een sectorale en soms nog zeer limitatieve toets voorschrijft zoals bijvoorbeeld nu nog bij de habitattoets, alhoewel daar volgens mij rechtsdogmatisch nog wel een mouw valt aan te passen.6
gauw planologische monocultures: enkelvoudige bestemmingen van alleen maar natuur of alleen maar woningbouw of alleen maar zorginstelling of alleen maar windenergie of alleen maar kantoren of alleen maar landbouw enz. Dergelijke planologische apartheid is typisch Nederlands en wordt in de hand gewerkt door die enkelvoudige toetsing die we vooral in het buitengebied hebben. De EHS of Natura 2000 laat dan verder niks toe omdat alleen maar één limitatief doel of slechts sommige planet-desiderata gelden. Zo is er bijvoorbeeld op de Waddenzee bij voorbaat al geen ruimte voor duurzame energie of een kleine jachthavenuitbreiding: (conform art. 2.5.14 respectievelijk 2.5.16 Barro). Een weging leidend tot een triple P-balans maakt eerder een duurzame functiecombinatie als zorginstelling+landbouw+ wonen, kantoren+duurzame energie+wonen of natuur+ waterretentie+recreatie mogelijk. Daarom zou in navolging van andere wetenschappelijke disciplines ook de rechtswetenschap kunnen gaan overwegen iets te gaan doen met het ESD-concept en het ook een legislatieve plek te geven. Daartoe zijn verschillende mogelijkheden te overwegen. Zo hebben we in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) al een duurzaamheidsladder voor het stedelijk gebied. Deze geldt dus niet voor het buitengebied met al zijn enkelvoudige toetsen, maar zou misschien wel als voorbeeld kunnen dienen voor een algemene duurzaamheidsladder. Bij voorkeur niet in een AMvB als het Bro, maar dan gewoon in een nieuwe Omgevingswet. Als eerste trede zou dan gesteld kunnen worden dat elk plan of project een balans van ecologische, economische en maatschappelijke kwaliteitsfactoren zou moeten nastreven en vervolgens dat er ook nog intergenerationale meerwaarde ontstaat voor productiediensten, immateriële diensten en voor regulerende en ondersteunende diensten. Wellicht is het ook een idee om dit als een duurzaamheidsbeginsel te gaan zien en het als een rechtsbeginsel te gaan gebruiken dusdanig dat het een uitkomst van toetsing zou kunnen corrigeren. Alsdan hadden we in de TT-casus ook al voor 2010 voor een duurzame oplossing kunnen kiezen. Misschien zou je zelfs contra legem niet op voorhand meteen moeten uitsluiten, alhoewel je hier natuurlijk wel snel met derdenbelangen zit.7 Je kan uiteraard ook pleiten om een hardheidsclausule op te nemen in de Omgevingswet, maar om vast te stellen dat toetsing tot een niet-duurzame oplossing leidt, zullen toch weer die ESDs nodig zijn. Hoe dan ook lijkt het zinvol om ESDs ook in het omgevingsrecht te introduceren. Ze helpen ons bij duurzame gebiedsontwikkeling, ze maken ook meer duurzame functiecombinaties mogelijk en zouden een einde aan onnodige planologische apartheid kunnen maken.
Planologische apartheid Bij duurzame gebiedsontwikkeling hoort mijns inziens dus geen toetsing maar weging: anders wordt immers een triple P-balans rechtsdogmatisch tegengewerkt. Bijkomend voordeel zal zijn dat er dan ook veel meer functiecombinaties mogelijk zullen zijn; duurzame functiecombinaties. In het huidige RO-recht zie je namelijk al
892
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
6. F.H. Kistenkas, Rethinking European
positief recht: Dworkin in de polder, Social
nature conservation legislation: towards
Science Research Network 2012, http://ssrn.
sustainable development, JEEPL 2013, p. 76
com/abstract=2121532. Over het contra
e.v.
legem-leerstuk: F.H. Kistenkas, Problemen
7. J. van der Heijden, H. Borgers, Positief
van regelgeving, Lelystad 1994, p. 24 e.v.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
belangstelling stond van de Afghaanse auto-
alleen acht het Hof echter onvoldoende ter
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
riteiten. Dat klager risico liep van de zijde
onderbouwing van de stelling van klager dat
van de Hizb-i-Islami vond hij niet aanneme-
gehandicapten per se een groter risico op
EHRM
893
lijk. Met betrekking tot de medische situatie
geweld lopen. Deze stelling is volgens het
Hoge Raad (civiele kamer)
894
van klager overwoog de Staatssecretaris dat
Hof grotendeels speculatief. Het Hof accep-
Hoge Raad (strafkamer)
896
hoewel de medische faciliteiten in Afghani-
teert niet dat klager een verhoogd risico
Hoge Raad (belastingkamer)
906
stan beperkt en onderontwikkeld zijn, klager
loopt op willekeurig geweld waardoor art. 3
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
908
daar eerder medische zorg had ontvangen en
EVRM wordt geschonden.
Centrale Raad van Beroep
910
ook in de toekomst zal ontvangen. Er was
Met betrekking tot de leefomstandigheden
geen reden om aan te nemen dat de familie-
waarin klager na terugkeer terecht zal
leden van klager in Afghanistan niet in staat
komen, overweegt het Hof dat in deze zaak
zouden zijn klager adequaat te ondersteunen
het criterium van toepassing is dat alleen in
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
en helpen na terugkeer. De zaak van klager
zeer uitzonderlijke omstandigheden, waar de
was niet zo bijzonder dat de hoge maatstaf
humanitaire redenen tegen uitzetting dwin-
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
van art. 3 EVRM werd gehaald. Ten slotte
gend zijn, sprake is van schending van art. 3
kers van de Universiteit Leiden, de VU
werd niet geaccepteerd dat klager als gehan-
EVRM. Daarvoor is van belang dat de toekom-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
dicapte in Afghanistan een verhoogd risico
stige schade in deze zaak wordt veroorzaakt
de bewerkingen zijn verzorgd door M. Kuijer
zou lopen op willekeurig geweld. Op 4 okto-
door een gebrek aan middelen voor medi-
en M. Reneman (beiden Universiteit Leiden).
ber wees de immigratie- en asielkamer van
sche zorg of sociale voorzieningen en niet
Alle uitspraken van het EHRM staan op www.
de rechtbank in eerste instantie het beroep
door de opzettelijke daden of het nalaten van
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
van klager af. Op 7 oktober 2010 weigerde
de autoriteiten van de ontvangende staat.
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
een senior immigratierechter van de recht-
Het Hof onderscheidt deze zaak van die in
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
bank in eerste aanleg toestemming om
M.S.S. t. België en Griekenland en Sufi en Elmi
den drie maanden na de uitspraakdatum
beroep in te stellen tegen deze uitspraak. Op
t. het Verenigd Koninkrijk. Het Hof houdt
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
13 oktober 2010 heeft de hogere rechtbank
rekening met de aanzienlijke ontberingen
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
van de immigratie- en asielkamer toestem-
die gehandicapte personen in Afghanistan
ming om beroep in te stellen geweigerd.
moeten doorstaan, inclusief discriminatie,
724
een gebrek aan kansen op de arbeidsmarkt
B Procedure in Straatsburg
en schaarse voorzieningen. Het Hof vindt het
Klager dient op 18 oktober 2010 een klacht in
echter relevant dat klager familie heeft in
bij het Europees Hof voor de Rechten van de
Afghanistan. Klager heeft zelf toegegeven dat
Mens. Klager stelt dat zijn uitzetting naar
de problemen waarmee gehandicapten in
Uitzetting van een ernstig gehandicapte
Afghanistan in strijd zou zijn met art. 3 EVRM.
Afghanistan te maken hebben niet leiden tot
man naar Afghanistan is niet in strijd met
Op 29 oktober 2010 trof de vicevoorzitter van
een schending van art. 3 EVRM, wanneer zij
art. 3 EVRM.
de Vierde Kamer een interim maatregel.
de steun van familieleden hebben. Het Hof
(EVRM art. 3)
C. Uitspraak van het Hof
is contact op te nemen met zijn familieleden
(Vierde Kamer: Ziemele (president), Thór
na zijn terugkeer in Afghanistan of dat zij
Björgvinsson, Nicolaou, Bianku, Kalaydjieva,
hem niet een zekere mate van ondersteuning
De Gaetano, Mahony)
of hulp kunnen bieden. Het Hof kan daarom
A. Feiten
Het Hof acht de klacht ontvankelijk. Het Hof
niet accepteren dat klager in Afghanistan
Klager heeft de Afghaanse nationaliteit en
merkt allereerst op dat de nationale autori-
behoeftig zal worden als gevolg van een vol-
heeft op 1 september 2010 asiel aangevraagd
teiten niet onzorgvuldig hebben gehandeld
ledig gebrek van ondersteuning in dat land.
in het Verenigd Koninkrijk. Hij stelde dat hij
door het medisch rapport niet af te wachten,
Bij de beoordeling van de klacht, hecht het
bij terugkeer zal worden gearresteerd en
omdat de handicaps van klager niet zijn
Hof grotere waarde aan het feit dat klager
gedood door de Afghaanse autoriteiten,
betwist. Verder is niet in geschil dat klager
nadat hij in 2006 gewond is geraakt tot 2010
omdat hij van zijn overleden vader het com-
een alleenstaande man van Pashtu afkomst
in Afghanistan is gebleven en daar geduren-
mando had overgenomen over 25 strijders
is en twee zussen in Afghanistan heeft. Het
de die periode ondersteuning en medische
van de Hizb-i-Islami. Bovendien claimde hij
Hof overweegt dat klager geen enkele reden
verzorging heeft ontvangen. Daarnaast is er
dat de Hizb-i-Islami hem zou dwingen om
heeft aangevoerd waarom hij na terugkeer in
geen bewijs dat de medische situatie van kla-
een zelfmoordaanslag te plegen. Ten slotte
Afghanistan geen contact met zijn zussen
ger sinds zijn vertrek uit Afghanistan is ver-
stelde hij dat hij vier jaar eerder ernstig
zou kunnen leggen en hun steun zou kun-
slechterd. Ook de omstandigheden waarin
gewond was geraakt als gevolg van een raket-
nen vragen. Het Hof beoordeelt vervolgens of
klager in Afghanistan terecht zal komen, zijn
aanval in Afghanistan. Daarbij waren zijn
klager vanwege zijn handicaps bijzonder
niet verslechterd. Het feit dat de kwaliteit
rechteronderbeen en penis geamputeerd en
kwetsbaar zou zijn voor geweld en een groter
van het leven van klager verder zal vermin-
was hij aan zijn linkerbeen en rechterhand
risico loopt op verdere verwondingen of de
deren door zijn uitzetting vanuit het Ver-
ernstig gewond geraakt. Hij leed daarnaast
dood. Klager had verwezen naar een uit-
enigd Koninkrijk naar Afghanistan alleen is
aan een depressie. Op 17 september 2010
spraak van het Asylum and Immigration Tri-
niet doorslaggevend. Zelfs als art. 3 EVRM in
wees de Staatssecretaris het asielverzoek af.
bunal waarin gehandicapten werden
overeenstemming met het VN Verdrag inza-
Hij acht de betrokkenheid van klager en zijn
genoemd als categorie mensen die mogelijk
ke de Rechten van Personen met een Handi-
vader bij de Hizb-i-Islami niet geloofwaardig.
groter gevaar lopen het slachtoffer te worden
cap wordt uitgelegd, kan het Hof niet conclu-
Ook accepteerde hij niet dat klager in de
van willekeurig geweld. Deze verwijzing
deren dat de hoge drempel van art. 3 EVRM
29 januari 2013, appl.nr. 60367/10
kan niet concluderen dat klager niet in staat
S.H.H. vs. Verenigd Koninkrijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
893
Rechtspraak
in de zaak van klager is gehaald. Het Hof con-
feit dat het verzoekschrift niet door de
het Hof vast dat de zesmaandentermijn in
cludeert dat de uitvoering van de beslissing
gemachtigde is ondertekend. Op 12 aug. 2011
casu begon te lopen op 25 aug. 2010. Het
klager naar Afghanistan uit te zetten geen
stuurt de gemachtigde alsnog een aangevuld
door de gemachtigde van klager onderteken-
schending van art. 3 EVRM zal opleveren.
verzoekschrift dat door hemzelf is onderte-
de verzoekschrift werd pas door de gemach-
kend. De begeleidende brief geeft geen ver-
tigde toegestuurd op 12 aug. 2011. Dit is der-
klaring voor de vertraging.
halve niet tijdig geschied.
drie dat de uitzetting van klager art. 3 EVRM
C. Uitspraak van het Hof
D. Slotsom
niet zal schenden. Aan de uitspraak is een
(Derde Kamer: Casadevall (president), Gyulu-
Het Hof verklaart de klacht unaniem niet-
dissenting opinion gehecht van rechters Zie-
myan, Bîrsan, Šikuta, López Guerra, Tsotsoria,
ontvankelijk.
mele, Thór Björgvinsson en De Gaetano.
Silvis)
D. Slotsom Het Hof oordeelt met vier stemmen tegen
Het Hof kan een zaak pas in behandeling
725 5 februari 2013, appl.nr. 16380/11 (EVRM art. 35)
nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen
Hoge Raad (civiele kamer)
zijn uitgeput en binnen een termijn van zes
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
maanden na de datum van de definitieve nati-
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
onale beslissing (artikel 35, eerste lid, EVRM).
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
In Regel 47 § 5 van het Procesreglement van
te zien op www.rechtspraak.nl
het Hof staat hierover het volgende: ‘The date of introduction of the applica-
Ngendakumana vs. Nederland
tion for the purposes of Article 35 § 1 of
726
the Convention shall as a general rule
A. Feiten
be considered to be the date of the first
22 maart 2013, nr. 11/05612
De heer Ngendakumana is afkomstig uit
communication from the applicant set-
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
Burundi. Op 6 dec. 2007 dient hij zijn derde
ting out, even summarily, the subject
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
asielaanvraag in Nederland in. Deze asielaan-
matter of the application, provided that
M.V. Polak; A-G mr. P. Vlas)
vraag wordt op 15 mei 2009 onder verwijzing
a duly completed application form has
LJN BY8099
naar artikel 4:6 Awb (het ontbreken van
been submitted within the time-limits
nova) afgewezen door de Staatssecretaris van
laid down by the Court’.
Arbitraal vonnis. Vernietiging. HR: 1. Schen-
Justitie. Het door de vreemdeling ingestelde
Eveneens relevant is de Practice Direction,
ding van de opdracht. Het oordeel van het
beroep wordt door de rechtbank afgewezen
laatstelijk gewijzigd op 24 juni 2009:
hof dat het scheidsgerecht binnen zijn
op 26 maart 2010. Op 24 aug. 2010 wijst de
‘If an application has not been submit-
opdracht is gebleven, berust op een aan het
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
ted on the official form or an introduc-
hof voorbehouden waardering van de fei-
van State ook het ingestelde hoger beroep af.
tory letter does not contain all the
ten en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende
information referred to in Rule 47, the
gemotiveerd. 2. Vernietigingsgronden. Ver-
B. Procedure in Straatsburg
applicant may be required to submit a
val van recht. Het staat een partij niet vrij
Op 23 feb. 2011 (ergo: kort voor het verstrij-
duly completed form. It must be des-
om een vernietigingsgrond die zij in de
ken van de in art. 35 EVRM genoemde zes-
patched within eight weeks from the
dagvaarding slechts heeft voorgedragen
maanden-termijn) dient Ngendakumana een
date of the Registry’s letter requesting
tegen een bepaalde beslissing van het
klacht in bij het Europees Hof voor de Rech-
the applicant to complete and return
scheidsgerecht, in de loop van het geding
ten van de Mens tegen de voorgenomen uit-
the form. Failure to comply with this
alsnog ten grondslag te leggen aan haar
zetting naar Burundi onder art. 3 EVRM. De
time-limit will have implications for the
vordering tot vernietiging van een andere
gemachtigde van klager stuurt op deze dag
date of introduction of the application
beslissing van het scheidsgerecht.
een verzoekschrift in op briefpapier van zijn
and may therefore affect the applicant’s
kantoor. Het verzoekschrift is niet door hem-
compliance with the six-month rule
(Rv art. 1064 lid 5, 1065 lid 1 aanhef en onder
zelf ondertekend, maar ‘in opdracht’ door een
contained in Article 35 § 1 of the Con-
c en d)
niet nader geïdentificeerde persoon. Bij brief
vention. […] Applicants may file an
van 14 maart 2011 informeert de Griffie de
application by sending it by fax. Howev-
Bursa, adv. mr. M.W. Scheltema, vs. Güris,
gemachtigde dat het Hof uiterlijk 9 mei 2011
er, they must despatch the signed origi-
Tüvasas, Simko en Siemens (de leden van het
alsnog een ondertekend verzoekschrift met
nal by post within eight weeks from the
consortium), adv. mr. R.S. Meijer
alle bijbehorende stukken dient te ontvan-
date of the Registry’s letter […].’
gen. De brief wordt vergezeld van de Notes
In beginsel dient het Hof derhalve in het
Feiten en procesverloop
for Guidance of Persons wishing to apply to
bezit te worden gesteld van een origineel,
Tussen Bursa enerzijds en een consortium,
the European Court of Human Rights (die
volledig en ondertekend verzoekschrift én
bestaande uit Güris, Tüvasas, Simko en Sie-
men overigens zelf kan downloaden van de
van een originele en ondertekende volmacht
mens, anderzijds is in 1997 een aannemings-
website van het Hof). Op 6 mei 2011 stuurt
om als gemachtigde het verzoekschrift
overeenkomst gesloten met betrekking tot de
de gemachtigde een fax naar de Griffie waar-
namens de klager in te dienen. Het enkele
aanleg van een spoorweg in de gemeente
in om uitstel wordt verzocht. Op 24 mei 2011
toezenden van deze documenten middels
Bursa in Turkije. De overeenkomst voorziet
stuurt de gemachtigde een originele vol-
een fax is onvoldoende; de originelen dienen
in arbitrage volgens het reglement van de
macht om namens de cliënt de Straatsburgse
te worden toegestuurd.
International Chamber of Commerce (ICC)
klacht in te dienen. Bij brief van 15 juni 2011
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie
met als plaats van arbitrage ‘s-Gravenhage.
bevestigt de Griffie de ontvangst van de
(zie EHRM [GC] 29 juni 2012, Sabri Güneș t.
Güris heeft, mede namens Tüvasas, Simko en
ondertekende volmacht, maar wijst op het
Turkije (appl. no. 27396/06), §§ 39-59) stelt
Siemens, een arbitrageaanvraag ingediend.
894
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
De ICC heeft een scheidsgerecht benoemd.
727
het gesprek met B en uit zijn positie bij B B.V. heeft behoren te begrijpen dat hij niet (meer)
Het scheidsgerecht heeft bij in 2005 gewezen arbitraal vonnis Bursa veroordeeld tot beta-
22 maart 2013, nr. 12/00414
als haar adviseur optrad.
ling van (omgerekend) € 7,8 miljoen, met
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders en G. de
Gelet echter op het feit dat B tot dan toe als
rente en kosten.
Groot; A-G mr. F.F. Langemeijer)
adviseur van A was opgetreden en dat A hem
In dit geding heeft Bursa vernietiging gevor-
LJN BY6759
juist met het oog op die hoedanigheid, en vanwege het vertrouwen dat zij in hem stel-
derd van het arbitrale vonnis. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft
Zorgplicht adviseur. Onrechtmatige daad.
de, had benaderd met het verzoek haar te
het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Een door een verzekerings- en hypotheek-
adviseren over de belegging van het bedrag
adviseur beheerste vennootschap leent
van € 200 000, rustte op B – die met een en
Hoge Raad
€ 200 000 van een ex-cliënte van de advi-
ander bekend was – een zorgplicht haar dui-
Onderdeel 1 klaagt dat het hof heeft mis-
seur en gaat vervolgens failliet. HR: Op de
delijk te wijzen op de risico’s die aan de, pas
kend dat de arbiters buiten hun opdracht
adviseur rustte een zorgplicht de ex-cliënte
tijdens het gesprek voorgestelde en toen ook
zijn getreden door Bursa te veroordelen tot
duidelijk te wijzen op de risico’s die aan de
direct in een overeenkomst vastgelegde, geld-
vergoeding van schade die Güris zelf heeft
geldlening waren verbonden, dan wel haar
lening aan B B.V. waren verbonden, dan wel
geleden, hoewel de opdracht slechts inhield
naar een andere adviseur te verwijzen, ook
haar naar een andere adviseur te verwijzen.
te bepalen of de schade van het consortium
al was geen sprake van een contractuele
Deze zorgplicht bestond ook nog indien,
als geheel voor vergoeding in aanmerking
adviesrelatie met betrekking tot deze aan-
zoals het hof heeft vastgesteld, het voor A uit
kwam. De klacht faalt. Het oordeel van het
gelegenheid.
de gang van zaken tijdens het gesprek duidelijk was geworden dat B bij deze aangelegen-
hof dat arbiters, door Bursa te veroordelen eigen schade van Güris te vergoeden, bin-
(BW art. 6:162, 7:401)
heid voor B B.V. optrad en daarom behoorde te begrijpen dat hij ‘niet als opdrachtnemend
nen hun opdracht zijn gebleven, berust op een aan het hof als feitenrechter voorbe-
A (de (ex-)cliënte), adv. mr. H.J.W. Alt, vs. B (de
bemiddelaar kan worden beschouwd’. Nu B
houden waardering van de voor de opdracht
adviseur), adv. mr. P.S. Kamminga
was benaderd vanwege de tot dan toe bestaande adviesrelatie en het vertrouwen
aan het scheidsgerecht relevante feiten en omstandigheden in de arbitrale procedure
Feiten en procesverloop
dat A in hem als deskundig persoon stelde,
en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende
Een door B gedreven verzekerings- en hypo-
bracht de in het maatschappelijk verkeer ver-
gemotiveerd.
theekkantoor heeft sinds 2001 voor A bemid-
eiste zorgvuldigheid mee dat hij, ook al was
Bursa heeft bij het hof aangevoerd dat in
deld bij de totstandkoming van verzekerin-
geen sprake van een contractuele adviesrela-
het arbitrale vonnis iedere motivering ont-
gen en een hypotheek en bij het
tie met betrekking tot deze aangelegenheid,
breekt op het punt van de kosten van de
onderbrengen van beleggingen. In 2005
zich de belangen van A zou aantrekken. De
arbitrage. Het hof heeft geoordeeld dat het
kreeg A de beschikking over een bedrag van
hierop gerichte klachten zijn gegrond.
recht van Bursa om hierover te klagen, is
€ 200 000. Bij overeenkomst van 20 mei 2005
Volgt vernietiging en verwijzing.
vervallen, omdat Bursa deze vernietigings-
heeft A dit bedrag uitgeleend aan B B.V., een
De A-G concludeert tot verwerping. Hij acht
grond niet in de dagvaarding heeft voorge-
door B beheerste vennootschap. In 2007 is B
niet onbegrijpelijk dat het hof feitelijk heeft
dragen. Hiertegen is onderdeel 2 gericht
B.V. gefailleerd. De hoofdsom van de geldle-
vastgesteld dat A wist dat B niet langer als
met een beroep op HR 27 maart 2009, LJN
ning was toen € 174 133.
haar adviseur optrad en aan die vaststelling
BG4003, NJ 2010/169 (HPB/Burshan). Deze
In dit geding heeft A betaling van € 192.081
de conclusie heeft verbonden dat B haar niet
klacht berust op een onjuiste rechtsopvat-
gevorderd op grond van onrechtmatige daad.
behoefde in te lichten over die rolwisseling
ting met betrekking tot de in dat arrest aan-
De rechtbank heeft de vordering toegewezen.
(2.5). Onder 2.15-2.16 gaat hij in op postcon-
vaarde mogelijkheid dat een partij een door
Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
tractuele verplichtingen van professionele adviseurs en bemiddelaars jegens hun ex-cli-
haar in de dagvaarding voorgedragen vernietigingsgrond in de loop van het geding
Hoge Raad
van een nadere juridische of feitelijke uit-
De klachten gaan er terecht van uit dat de
werking voorziet. Deze mogelijkheid houdt
omstandigheid dat B in opdracht van A vóór
niet in dat het een partij vrijstaat een ver-
2005 over financiële kwesties heeft geadvi-
nietigingsgrond die zij in de dagvaarding
seerd vanuit zijn kantoor, onverlet laat dat
slechts heeft voorgedragen tegen een
hijzelf in mei 2005 bij de totstandkoming
22 maart 2013, nr. 12/01425
bepaalde beslissing van het scheidsgerecht,
van de geldlening jegens A kan hebben
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
in de loop van het geding alsnog ten grond-
gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid
Heisterkamp, M.A. Loth en G. Snijders; A-G
slag te leggen aan haar vordering tot vernie-
die in het maatschappelijk verkeer betaamt.
mr. L.A.D. Keus)
tiging van een andere beslissing van het
Het hof heeft kennelijk beslissend geacht in
LJN BY7007
scheidsgerecht. In dit verband is niet van
welke hoedanigheid B met A heeft gesproken
belang dat tegen laatstgenoemde beslissing
over de mogelijkheid het bedrag van
Partneralimentatie. Bijstandsnorm. Oude-
bij dagvaarding wel andere vernietigings-
€ 200 000 te lenen aan B B.V., alsmede of A
rennorm. In overeenstemming met het
gronden waren voorgedragen.
dat heeft moeten begrijpen. Uit de vaststel-
Rapport alimentatienormen is het hof bij
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
ling dat B door A niet als opdrachtnemend
de berekening van het draagkrachtloos
sie van de A-G.
bemiddelaar kan worden beschouwd, heeft
inkomen van een onderhoudsplichtige
De A-G vermeldt onder 2.3 dat de overheids-
het hof afgeleid dat de door A gestelde schen-
65-plusser uitgegaan van de algemene bij-
rechter terughoudendheid moet betrachten
ding van de zorgplicht zich niet heeft voorge-
standsnorm voor 65-minners. HR: Het hof
bij de vraag of een grond voor vernietiging
daan. Hierbij heeft het hof in aanmerking
heeft op onjuiste gronden de algemene bij-
van een arbitraal vonnis bestaat.
genomen dat A uit de gang van zaken tijdens
standsnorm tot uitgangspunt genomen,
enten.
728
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
895
Rechtspraak
terwijl niet vaststaat op welke wijze het hof
bijstandsnorm het voor de man resterende
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
het draagkrachtloos inkomen van de man
inkomen, na betaling van de door het hof
tot verwerping; adv. mr. M.L. Plas, Bunnik)
zou hebben vastgesteld indien het niet van
bepaalde alimentatie, onder het niveau van
LJN BY4855
bedoelde onjuiste opvatting was uitgegaan.
de voor hem als 65-plusser geldende beslagvrije voet van art. 475d lid 1, onder c, Rv zou
Eigen provocatie en noodweer art. 41 Sr:
(BW art. 1:157; Wet werk en bijstand art. 21,
kunnen zakken, kan evenmin tot cassatie
gedragingen van de verdachte voorafgaan-
22; Rv art. 475d lid 1 onder c)
leiden. Volgens vaste rechtspraak van de
de aan de wederrechtelijke aanranding
Hoge Raad dient de rechter, indien hij uit-
door het latere slachtoffer kunnen in de
De man, adv. mr. R.F. Thunnissen, vs. de
gaat van een fictief inkomen van de onder-
weg staan aan noodweer(exces); dat is bij-
vrouw, adv. mr. P.C.M. van Schijndel
houdsplichtige vanwege de omstandigheid
voorbeeld het geval – zoals in casu – indien
dat sprake is van een hem verwijtbaar maar
verdachte de aanval heeft uitgelokt door
Feiten en procesverloop
niet herstelbaar inkomensverlies, ervoor te
provocatie en hij aldus uit was op een con-
Partijen zijn in 1967 gehuwd en in 2004
waken dat het voor de onderhoudsplichtige
frontatie (vgl. HR 28 maart 2006, LJN
gescheiden. Bij beschikking van 17 februari
zelf beschikbaar blijvende gedeelte van zijn
AU8087, NJ 2006/509).
2009 is een door de man te betalen uitkering
(werkelijke) inkomsten in geen geval zakt
Toereikende bewijsmotivering belaging art.
tot levensonderhoud van de vrouw bepaald. De
beneden het niveau van 90% van de op hem
285b Sr: bewijsvoering houdt overwegingen
man is op 6 oktober 2009 65 jaar geworden.
toepasselijke bijstandsnorm (vgl. HR 5
in omtrent aard, duur, frequentie en inten-
In dit geding heeft de man verzocht de ali-
december 2008, LJN BF8928, NJ 2009/2). Voor
siteit van de gedragingen van de verdachte,
mentatiebeschikking te wijzigen. De recht-
onderhoudsplichtigen van 65 jaar of ouder
de omstandigheden waaronder deze hebben
bank heeft bepaald dat de man met ingang
brengt dit in een dergelijk geval mee dat in
plaatsgevonden en de invloed daarvan op
van 1 juli 2010 tot 1 maart 2011 € 58 per
ieder geval een bedrag overeenstemmend
het persoonlijk leven en de persoonlijke
maand aan alimentatie dient te voldoen, en
met de beslagvrije voet van art. 475d lid 1,
vrijheid van de aangever.
met ingang van 1 maart 2011 € 89 per
onder c, Rv (derhalve 90% van het normbe-
maand. Het hof heeft de beschikking van de
drag voor 65-plussers) beschikbaar moet blij-
rechtbank bekrachtigd. Het hof is, in over-
ven. Het middel klaagt evenwel niet dat het
eenstemming met het Rapport alimentatie-
voor de man beschikbaar blijvende gedeelte
Inleiding eerste middel:
normen, bij de berekening van het draag-
van zijn inkomsten onder die grens blijft,
Verdachte is (onder 1) veroordeeld wegens
krachtloos inkomen van de man uitgegaan
zodat het beroep op genoemde bepaling
mishandeling omdat hij – kort gezegd –
van de bijstandsnorm voor personen, jonger
reeds daarom geen doel kan treffen. De moti-
betrokkene tegen het gezicht, althans op het
dan 65 jaar, zoals bedoeld in art. 21 Wet werk
veringsklachten zijn evenwel gegrond. Gelet
hoofd heeft geslagen, waardoor betrokkene
en bijstand (Wwb), en niet van de voor de
op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het
letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervon-
65-plussers geldende bijstandsnorm van art.
hof voor het vaststellen van het draagkracht-
den. Het beroep van de verdachte op nood-
22 Wwb.
loos inkomen van de man op onjuiste gron-
weer is door het hof verworpen. Door de
den de algemene bijstandsnorm tot uitgangs-
raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte naar
Hoge Raad
punt genomen, terwijl niet vaststaat op
aangever liep om hem iets te vragen, waarna
Het middel klaagt terecht dat het hof ten
welke wijze het hof het draagkrachtloos inko-
hij met de kruk van aangever zou zijn gesla-
onrechte ervan is uitgegaan dat voor 65-plus-
men van de man zou hebben vastgesteld
gen. Verdachte zou aangever vervolgens uit
sers hogere normbedragen ingevolge de Wwb
indien het niet van bedoelde onjuiste opvat-
zelfverdediging hebben teruggeslagen. Het
gelden omdat zij hogere ziektekosten heb-
ting was uitgegaan.
hof overweegt onder meer: “Aangever heeft
ben. Blijkens de memorie van toelichting bij
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
verklaard dat verdachte op 25 november
de Wwb liggen aan het hogere normbedrag
komstig de conclusie van de A-G.
2008 in het portier van de auto van aangever
voor 65-plussers niet bepaalde extra lasten
De A-G schetst onder 2.10-2.17 het juridische
kwam staan toen hij zijn auto had gepar-
ten grondslag die personen jonger dan 65
kader bij de vaststelling van de uitkering tot
keerd. Aangever kon zijn auto niet verlaten
jaar niet of in mindere mate zouden hebben,
levensonderhoud van de gewezen echtgenoot,
en verdachte bracht zijn borst op dat
maar betreft het een generieke inkomenson-
met onder 2.15-2.17 aandacht voor de ratio
moment vooruit. Aangever pakte zijn kruk
dersteunende maatregel die verzekert dat
van de ouderennorm van de Wet werk en bij-
zodat hij zich, indien nodig, kon verweren
65-plussers, ook als zij onvolledige AOW-rech-
stand.
tegen verdachte. Verdachte kwam vervolgens
(Sr art. 41; Sr art. 285b)
met gebalde vuist de auto in waarna hij met
ten en geen of onvoldoende pensioen heb-
zijn gezicht op de kruk viel dan wel door aan-
ben, in ieder geval een inkomen hebben op AOW-niveau. Hetzelfde gold reeds onder de
Hoge Raad (strafkamer)
gever bij zijn verdediging is geraakt. […] Als
Algemene bijstandswet sedert 1 april 1998,
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
er al sprake is geweest van een wederrechte-
toen de zogenoemde ouderennorm werd
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
lijke aanranding van verdachte door aange-
ingevoerd. Het middel faalt evenwel voor
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
ver [slachtoffer] waarop verdachtes slaan van
zover het de rechtsklacht bevat dat het hof
megen.
[slachtoffer] een reactie was, dan geldt hier dat de eerdere gedraging van verdachte aan
gehouden was voor het vaststellen van het draagkrachtloos inkomen van de man als 65-plusser de ouderennorm tot uitgangspunt
729
een geslaagd beroep op noodweer in de weg staat. […] Verdachte had aangever, die lichamelijk gehandicapt is en destijds ook al was
te nemen. Het is aan de rechter die over de feiten oordeelt overgelaten te bepalen op
12 maart 2013, nr. 11/03145
en zittend in zijn auto en op het punt van
welke wijze hij het draagkrachtloos inkomen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
uitstappen geen kant op kon, in die situatie
van een onderhoudsplichtige vaststelt. De
man, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en
niet zo nabij behoeven te komen. Het hof is
klacht dat door toepassing van de algemene
Y. Buruma)
van oordeel dat verdachte niet naar de auto
896
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
730
van aangever toe had behoren te gaan. Door
maat heeft opgehouden in de nabijheid van
aangever aan te spreken terwijl hij in de auto
de woning van betrokkene. Het hof heeft
zat, in de context van de jarenlange burenru-
ten aanzien van de bewijsvoering onder
12 maart 2013, nr. 11/01971
zie waarbij verdachte wist dat de verhoudin-
meer overwogen: ‘Uit het dossier volgt dat
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
gen gespannen lagen, heeft verdachte zich-
verdachte aangever dagelijks opwachtte
man en N. Jörg)
zelf in de situatie gebracht waarin een
wanneer aangever thuis kwam. Verdachte
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende
beroep op noodweer niet anders dan kan
hield dan nauwlettend in de gaten hoe aan-
tot verwerping; adv. mr. F.G.L. van Ardenne
falen.” Het eerste cassatiemiddel klaagt over
gever zijn auto parkeerde. Ook zwaaide ver-
en mr. M. de Kock-Molendijk, beiden Rotter-
de verwerping door het Hof van het beroep
dachte geregeld als aangever thuiskwam en
dam)
op noodweer.
liep hij het erf van aangever op terwijl dit
LJN BZ3625
niet mocht op grond van de “aanzegging
Hoge Raad, wat betreft het eerste middel onder meer:
wederrechtelijkheid belaging” die op 17
Toereikende bewijsmotivering belaging art.
oktober 2008 aan verdachte is uitgereikt.’
285b Sr: in casu stelselmatig inbreuk op de
2.4. Bij de beoordeling van het middel moet
Ten aanzien van de vraag of de handelingen
persoonlijke levenssfeer van betrokkene
worden vooropgesteld dat gedragingen van
die verdachte heeft verricht zijn aan te mer-
door een beperkt aantal sms-berichten die
de verdachte voorafgaande aan de wederrech-
ken als een wederrechtelijke, stelselmatige,
in een periode van een week zijn verstuurd.
telijke aanranding door het latere slachtoffer
opzettelijke inbreuk op de persoonlijke
onder omstandigheden in de weg kunnen
levenssfeer van aangever overweegt het hof
staan aan het slagen van een beroep op
onder meer: ‘Het door de delictsomschrij-
noodweer(exces) door de verdachte. Dat is
ving in de woorden “persoonlijke levens-
Inleiding:
bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de
sfeer” te beschermen rechtsgoed is het
Verdachte is veroordeeld wegens belaging in
aanval heeft uitgelokt door provocatie van
grondrecht om in vrijheid te handelen
de zin van art. 285b Sr omdat hij – kort
het latere slachtoffer en hij aldus uit was op
onder het genot van een veilige private
gezegd – in een periode van 2,5 week betrok-
een confrontatie (vgl. HR 28 maart 2006, LJN
levenssfeer. Een gedraging die stelselmatig
kene op zeer indringende wijze en zonder
AU8087, NJ 2006/509).
op dat grondrecht inbreuk maakt zodanig
zijn identiteit prijs te geven een aantal
2.5. In zijn overwegingen heeft het Hof als
dat de gerechtigde niet langer in het onge-
sms’jes heeft gestuurd waaruit betrokkene
zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de
stoorde genot van zijn grondrecht is, kan
opmaakte dat verdachte haar voortdurend in
verdachte een mogelijke aanranding door de
belaging opleveren. Door aangever dagelijks
de gaten hield en over persoonlijke informa-
aangever met diens kruk heeft uitgelokt
op te wachten bij zijn thuiskomst, door op
tie van haar beschikte. Het hof heeft over het
door provocatie en dat hij aldus uit was op
die momenten regelmatig te zwaaien en
bewezenverklaarde onder meer overwogen:
een confrontatie en dat de verdachte om die
door het erf van aangever te betreden ter-
‘Het hof is op grond van de bewijsmiddelen
reden zich niet met succes kan beroepen op
wijl duidelijk was, ook vóór de uitreiking
van oordeel dat verdachte door middel van
de verdediging tegen een dergelijke aanran-
van de “aanzegging wederrechtelijkheid
het versturen van sms-berichten stelselmatig
ding. Dat oordeel getuigt niet van een
belaging”, dat aangever van dat gedrag niet
inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke
onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet
was gediend, heeft verdachte wederrechte-
levenssfeer van aangeefster. […] De verdachte
onbegrijpelijk. Het Hof heeft blijkens zijn
lijk, stelselmatig en opzettelijk inbreuk
wist dat aangeefster bij de politie werkzaam
overwegingen immers niet alleen in aan-
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
is. De drie sms-berichten genoemde zijn ’s
merking genomen dat de verdachte ondanks
aangever. Anders dan de raadsvrouw is het
avonds of ’s nachts – in aangeefsters privétijd
een gespannen verhouding in de context
hof van oordeel dat verdachte deze inbreuk
– verzonden. De sms-berichten zijn in relatief
van een jarenlange burenruzie naar de auto
op zijn levenssfeer heeft moeten dulden.
kort tijdsbestek verzonden; twee berichten
van de aangever is gegaan en hem heeft
Ook ontstond bij aangever steeds – en niet
zijn verstuurd binnen 24 uur. De sms-berich-
aangesproken terwijl de aangever zich in de
onbegrijpelijk – de vrees dat het tot een
ten zijn anoniem verzonden en worden in de
auto bevond en geen kant op kon. Daarnaast
escalatie zou komen. Door aldus en onder
tijd steeds specifieker en indringender en
heeft het Hof in de bewijsmiddelen vastge-
deze omstandigheden zo te handelen heeft
daarmee (be)dreigender. De zinsneden “I’ll be
steld dat de verdachte voorafgaand aan de
verdachte willens en wetens inbreuk
watchin’ you” en “You never walk alone” leve-
mogelijke aanranding door de aangever in
gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van
ren, in onderlinge samenhang bezien, een
het geopende autoportier is gaan staan toen
aangever.’ Het derde middel klaagt over de
bedreiging op. Zinsneden in twee berichten
de aangever zijn auto op zijn invalidenpar-
motivering van de bewezenverklaring van
refereren aan een grootschalig opsporingson-
keerplaats had ingeparkeerd zodat deze niet
dit feit.
derzoek, waarbij aangeefster uit hoofde van
kon uitstappen, op een indringende en
(Sr art. 285)
haar functie bij de politie betrokken is geweest of aan persoonlijke gegevens van
ver verlangde, met zijn ogen rolde, zijn borst
Hoge Raad, wat betreft het derde middel onder meer:
vooruit in de auto bracht en zijn hand tot
4.3. In aanmerking genomen hetgeen de
bijzonder redengevend dat deze sms-berich-
een gebalde vuist maakte en die boven zijn
bewijsvoering inhoudt omtrent de aard, de
ten, blijkens de ter terechtzitting door de
hoofd verhief.
duur, de frequentie en de intensiteit van de
advocaat-generaal bij haar requisitoir betrok-
2.6. Het middel faalt.
gedragingen van de verdachte, de omstandig-
ken inhoud van de schriftelijke slachtoffer-
heden waaronder deze hebben plaatsgevon-
verklaring, daadwerkelijk een impact hebben
Inleiding derde middel:
den en de invloed daarvan op het persoonlijk
gehad op het persoonlijk leven en de per-
Verdachte is (onder 2) veroordeeld wegens
leven en de persoonlijke vrijheid van de aan-
soonlijke vrijheid van aangeefster en haar
belaging in de zin van art. 285b Sr omdat hij
gever, is de bewezenverklaring toereikend
gezin.’ Het eerste cassatiemiddel klaagt dat
– kort gezegd – zich in een periode van
gemotiveerd.
het Hof ten aanzien van het bewezenver-
ongeveer twee maanden met grote regel-
4.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
klaarde een onjuiste betekenis heeft toege-
agressieve wijze een antwoord van de aange-
aangeefster. Ten slotte acht het hof in het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
897
Rechtspraak
kend aan het in de tenlastelegging voorko-
siteit van de gedragingen en de invloed daar-
en op rekening van het slachtoffer, het laten
mende begrip ‘stelselmatig’. Het tweede
van op het persoonlijk leven en de persoon-
bezorgen van grafkransen en het plaatsen
middel klaagt dat het Hof de bewezenverkla-
lijke vrijheid van het slachtoffer. Het gaat om
van overlijdensadvertenties, het ongevraagd
ring, voor zover inhoudende dat de verdachte
het totaalbeeld dat uit (de verschillende,
geven van opdrachten op naam van het
‘stelselmatig’ inbreuk heeft gemaakt op de
hiervoor genoemde, aspecten van) de gedra-
slachtoffer, het verspreiden van valse
persoonlijke levenssfeer van betrokkene,
gingen van de verdachte naar voren komt,
geruchten over het slachtoffer, het beklad-
ontoereikend heeft gemotiveerd. De Hoge
zoals mijn voormalige ambtgenoot Jörg
den van de woning, het beschadigen, vernie-
Raad bespreekt de middelen gezamenlijk.
schreef in zijn conclusie vóór HR 22 maart
len of verplaatsen van goederen, het onder
2011, LJN BP0096, NJ 2011/228.(2) Waar ech-
valse voorwendselen informatie inwinnen
Hoge Raad, onder meer:
ter de ondergrens ligt, valt niet in algemene
bij instanties over het slachtoffer, het telken-
2.5. Mede gelet op de ontstaansgeschiedenis
bewoordingen te duiden.(3)
male nodeloos aanspannen van gerechtelijke
van art. 285b, eerste lid, Sr, zoals weergege-
11. Uit het voorgaande kan, lijkt mij, worden
procedures etc. De gedragingen behoeven
ven in de conclusie van de Advocaat-gene-
afgeleid dat een geringe duur en frequentie
zich niet louter tot het slachtoffer uit te
raal onder 12, en in aanmerking genomen
van de gedragingen nog niet het bestaan van
strekken, ook familieleden, de werkgever,
hetgeen de bewijsmiddelen inhouden
de vereiste stelselmatigheid uitsluit, mits
collega’s, vrienden en kennissen kunnen
omtrent de indringendheid, de duur en de
daarnaast door de intensiteit van de gedra-
door de belager worden geterroriseerd. Als
frequentie alsmede omtrent de aard van de
gingen sprake is van een zeer indringende
gevolg van de diepgaande inbreuk op de per-
gedragingen van de verdachte en de
inbreuk en invloed op de persoonlijke levens-
soonlijke levenssfeer wordt het slachtoffer
omstandigheden waaronder deze hebben
sfeer, dat wil zeggen op het persoonlijk leven
vaak bang of onzeker. Een normaal functio-
plaatsgevonden, geeft het oordeel van het
en de persoonlijke vrijheid van het slachtof-
neren is in veel gevallen onmogelijk. Het
Hof dat de verdachte stelselmatig inbreuk
fer. Wellicht wat populair gezegd: in dat geval
slachtoffer kan zich genoodzaakt voelen een
heeft gemaakt op de persoonlijke levens-
wordt de geringheid van de duur en frequen-
geheim telefoonnummer te nemen, zich niet
sfeer van [slachtoffer] niet blijk van een
tie ‘gecompenseerd’ door de hevige intensi-
onbeschermd op straat te begeven, op het
onjuiste uitleg van art. 285b, eerste lid, Sr.
teit van de gedragingen en de diepe inwer-
werk voorzieningen te treffen, buren en
De omstandigheid dat slechts een beperkt
king (de aanzienlijke invloed) daarvan op het
anderen in te schakelen om alert te zijn etc.
aantal sms-berichten in een periode van een
persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid
Veel slachtoffers voelen zich gevangene in
week zijn verstuurd staat in dit geval niet
van het slachtoffer. Fraai verwoordde de vroe-
eigen huis.’
aan het aannemen van een stelselmatige
gere AG Wortel deze zienswijze in zijn con-
Voetnoten:
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van
clusie vóór HR 10 januari 2006, LJN AU7081
1 Zie o.a. HR 29 juni 2004, LJN AO5710, NJ
[slachtoffer] in de weg. Daarbij neemt de
(niet gepubliceerd): ‘Aldus zijn duur, intensi-
2004/426, m.nt. D.H. de Jong, HR 15 novem-
Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft
teit en frequentie niet méér dan algemeen
ber 2005, LJN AU3495, HR 29 juni 2010, LJN
vastgesteld dat de drie anoniem verzonden
omschreven factoren die de rechter tot aan-
BL8642, NJ 2010/406 en HR 22 maart 2011,
sms-berichten gaandeweg specifieker en
knopingspunt dienen. Mijns inziens is er
LJN BP0096, NJ 2011/28, m.nt. N. Keijzer.
indringender werden, refereerden aan de
geen bezwaar tegen te maken dat de rechter
2 Vgl. HR 1 juni 2004, LJN AO7066, NJ
functionele betrokkenheid van [slachtoffer]
die factoren met elkaar in verband brengt als
2004/354.
bij een grootschalig opsporingsonderzoek
waren het communicerende vaten. Een
3 Zie ook M.J.A. Duker, ‘De reikwijdte van het
naar wapenhandel, leidden tot angst voor
gering aantal zéér indringende schendingen
belagingsartikel’, RM Themis, 2007-4, p. 141-
haar eigen veiligheid en die van haar kinde-
van de persoonlijke levenssfeer, waardoor
154. In zijn arrest van HR 22 maart 2011, LJN
ren, en tot ontwrichting van haar sociale
ook schade wordt aangericht of grote angst
BP0096, NJ 2011/28, m.nt. N. Keijzer oordeel-
leven, haar belemmerden in haar werk, en
wordt aangejaagd, kan de verlangde stelsel-
de de Hoge Raad dat op basis van de gebezig-
teweegbrachten dat zij tijdelijk in het bui-
matigheid opleveren, net zo goed als een
de bewijsmiddelen, inhoudende dat de ver-
tenland is ondergebracht. Het oordeel van
zeer groot aantal gedragingen, die ieder op
dachte (binnen acht dagen) zevenmaal was
het Hof is tevens toereikend gemotiveerd.
zichzelf beschouwd nauwelijks als een
gereden door de straat waar de aangeefster
Volgt verwerping van het beroep.
inbreuk op persoonlijkheidsrechten zijn aan
woonde en haar op twee dagen had gebeld,
te merken doch hun betekenis juist aan de
niet kon worden gesproken van ‘stelselmatige
A-G Hofstee, onder meer:
voortdurende herhaling ontlenen.’(4)
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer’.
10. Vooropgesteld moet worden dat de vraag
12. Voor deze opvatting meen ik tevens steun
4 In die zin ook de conclusies van mijn ambt-
of stelselmatig inbreuk is gemaakt op de per-
te kunnen vinden in de ontstaansgeschiede-
genoten Machielse en Vellinga vóór respec-
soonlijke levenssfeer van het slachtoffer vol-
nis van art. 285b, eerste lid, Sr. Zo valt in de
tievelijk HR 14 augustus 2007, LJN BA4938
gens bestendige rechtspraak van de Hoge
desbetreffende Memorie van Toelichting het
(niet gepubliceerd) en HR 11 maart 2008, LJN
Raad moet worden beoordeeld aan de hand
volgende te lezen:
BC6254, beide door de Hoge Raad op de voet
van de aard, de duur, de frequentie en de
‘Bij belaging wordt iemand opzettelijk door
van art. 81 RO afgedaan.
intensiteit van de gedragingen van de ver-
een ander herhaaldelijk lastig gevallen en
dachte, de omstandigheden waaronder deze
wordt daardoor een inbreuk gemaakt op
hebben plaatsgevonden en de invloed daar-
iemands persoonlijke levenssfeer. Dit kan
van op het persoonlijk leven en de persoon-
door een en dezelfde activiteit, maar ook
lijke vrijheid van het slachtoffer.(1) Dit beoor-
door middel van een variëteit aan gedragin-
12 maart 2013, nr. 11/01972
delingskader brengt mee dat de duur en de
gen, zoals bijvoorbeeld het op straat achter-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en J. Wor-
frequentie van de verdachte niet de enige
volgen, bedreigingen uiten, telefonisch of
tel)
beoordelingsfactoren zijn. Daaraan gelijk-
schriftelijk ongewenst benaderen, voor de
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende
waardig zijn de andere door de Hoge Raad
woning of werkplek posten, het ongewenst
tot verwerping; adv. mr. A.J. Sol, Terneuzen)
genoemde factoren, met name ook de inten-
bestellen van goederen en diensten op naam
LJN BZ3626
898
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
731
Rechtspraak
Ontoereikende bewijsmotivering belaging
732
jaar nog niet hadden bereikt in de zin van artikel 240b Sr. Het hof: ‘Uitgangspunt in
art. 285b Sr: gebezigde bewijsmiddelen houden over de aard van de gedragingen
12 maart 2013, nr. 11/04168
artikel 240b Sr, zo blijkt uit de wetsgeschie-
van de verdachte niet meer in dan dat de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
denis, is de realistische afbeelding die echt
aangeefster per sms ‘vele bedreigingen’
Lohman, Y. Buruma, J. Wortel en V. van den
is of voor echt kan doorgaan. Daaronder
van de verdachte heeft ontvangen. AG:
Brink)
vallen niet tekeningen, schilderijen of com-
anders.
(Na conclusie van A-G Vellinga, strekkende
puteranimaties, tenzij deze op het eerste
tot verwerping; OM-cassatie)
gezicht niet zijn te onderscheiden van
(Sr art. 285b)
LJN BY9719
afbeeldingen van een echt kind.’ Het hof
Inleiding:
Virtuele kinderporno. Het bestanddeel
kijker (en ook kinderen) het bij voormelde
Verdachte is veroordeeld wegens belaging in
‘schijnbaar betrokken’ in art. 240b Sr brengt
virtuele afbeeldingen ‘aanstonds blijkt dat
de zin van art. 285b Sr omdat zij – kort
mee dat onder deze strafbepaling ook
het gaat om gemanipuleerde afbeeldingen
gezegd – in een periode van 3,5 maand
begrepen is een realistische afbeelding van
die niet realistisch zijn. Het morele gehalte
betrokkene meermalen een sms bericht
een niet-bestaand kind in de zin dat de
van deze afbeeldingen kan hieraan niet
heeft gestuurd. De bewezenverklaring
afbeelding niet van echt is te onderschei-
afdoen. Op grond van dit één en ander is
steunt op afgelegde verklaringen van
den. Daarvan geen sprake bij afbeeldingen
naar het oordeel van hof met betrekking
betrokkene, onder meer inhoudende: ‘Na de
i.c. nu deze niet realistisch zijn en de afge-
tot voormelde virtuele afbeeldingen niet
dood van mijn ex-man [betrokkene 2] op 1
beelde personen ‘geen echte kinderen’ zijn
wettig bewezen dat sprake is van ‘schijn-
oktober 2008 kreeg ik van haar vele bedrei-
terwijl voor de gemiddelde kijker en ook
baar betrokken’ zijn bij seksuele handelin-
gingen naar mijn hoofd geslingerd middels
kinderen aanstonds duidelijk is dat het
gen van één of meer personen die kenne-
SMS berichten op mijn telefoonnummer
gemanipuleerde afbeeldingen betreft. Rele-
lijk de leeftijd van achttien jaar nog niet
06-[001]. Ik heb op geen enkele van deze
vante internationale regelgeving leidt niet
hadden bereikt in de zin van artikel 240b
SMS berichten gereageerd. In verband met
tot ander oordeel.
van het Wetboek van Strafrecht.’ Aldus
overweegt voorts dat voor de gemiddelde
volgt partiële vrijspraak, namelijk wat
de sms’jes ben ik zeer angstig geworden dat een lid van de familie [van verdachte] mij of
(Sr art. 240b; Facultatief Protocol IVRK inzake
betreft de virtuele afbeeldingen genoemd
mijn kinderen wat zal aandoen.’ En: ‘Ik word
de verkoop van kinderen, kinderprostitutie
in de tenlastelegging onder de gedachte-
na 10 december 2008 nog steeds stelselma-
en kinderpornografie art. 2)
streepjes 5 t.m. 8.
tot eergisteren nog sms-berichten op mijn
Inleiding:
Hoge Raad, onder meer:
GSM ontvangen.’ En voorts op de verklaring
OM-cassatie tegen de vrijspraak door het
2.5. Het Hof heeft geoordeeld dat het
van de verdachte ter terechtzitting in hoger
hof van de verdachte wegens het bezit van
bestanddeel ‘schijnbaar betrokken’ in de
beroep: ‘Het klopt dat ik in de periode van 1
virtuele kinderpornografische afbeeldingen
delictsomschrijving van art. 240b Sr mee-
oktober 2008 tot en met 15 januari 2009 in
zoals tenlastegelegd onder de gedachte-
brengt dat onder deze strafbepaling ook
Nederland meerdere malen sms-berichten
streepjes 5 t.m. 8. Het cassatiemiddel richt
begrepen is een realistische afbeelding van
via mijn telefoon met het telefoonnummer
zich tegen het oordeel van het hof dat niet
een niet-bestaand kind in de zin dat de
06[002] heb gestuurd naar [betrokkene 1].
wettig en overtuigend kan worden bewezen
afbeelding niet van echt is te onderschei-
Na mijn gesprek op 25 oktober 2008 met de
dat sprake is van ‘schijnbaar betrokken’ zijn
den. Dat oordeel is, gelet ook op de onder
politieambtenaar [verbalisant 1] heb ik nog
bij seksuele handelingen van één of meer
2.4 aangehaalde wetsgeschiedenis van art.
sms-berichten naar haar gestuurd. Ik heb
personen die kennelijk de leeftijd van acht-
240b Sr, juist. Het oordeel van het Hof dat
[betrokkene 1] die berichten gestuurd uit
tien jaar nog niet hadden bereikt in de zin
de in de tenlastelegging onder de gedachte-
frustratie.’
van art. 240b lid 1 Sr (oud). De afbeeldin-
streepjes 5 tot en met 8 omschreven afbeel-
gen onder de gedachtestreepjes 5 t.m. 8
dingen niet als realistisch in deze zin zijn
Hoge Raad, onder meer:
zijn volgens het hof virtuele afbeeldingen
aan te merken, is feitelijk van aard. Gelet
2.3. Vooropgesteld moet worden dat bij de
waarop onder meer als minderjarige uit-
ook op de – niet door het middel bestreden
beoordeling van de vraag of sprake is van
ziende personen, kinderen, zichtbaar zijn
– vaststellingen van het Hof dat de afgebeel-
belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid,
die bij seksuele handelingen zijn betrok-
de personen ‘geen echte kinderen’ zijn en
Sr van belang zijn de aard, de duur, de fre-
ken. Het gaat hierbij om volledig virtuele
dat voor ‘de gemiddelde kijker (en ook kin-
quentie en de intensiteit van de gedragin-
kinderpornografische afbeeldingen. Het hof
deren) (...) aanstonds blijkt dat het gaat om
gen van de verdachte, de omstandigheden
overweegt vervolgens onder meer: ‘De op
gemanipuleerde afbeeldingen’, is dit oordeel
waaronder deze hebben plaatsgevonden en
die afbeeldingen waar te nemen personen,
voorts niet onbegrijpelijk.
de invloed daarvan op het persoonlijk leven
onder wie onmiskenbaar als minderjarig te
2.6. De toepasselijke – in de conclusie van de
en de persoonlijke vrijheid van het slachtof-
beoordelen personen, zijn geen echte kin-
Advocaat-Generaal onder 9 weergegeven –
fer.
deren, noch zijn op die afbeeldingen foto’s
internationale regelgeving leidt niet tot een
2.4. In het licht hiervan is de bewezenverkla-
van echte kinderen gebruikt. De afbeeldin-
ander oordeel. In het bijzonder volgt noch uit
ring ontoereikend gemotiveerd, mede in aan-
gen zijn geheel digitaal op de computer
de ontstaansgeschiedenis noch uit de tekst
merking genomen dat de gebezigde bewijs-
vervaardigd en hebben een artificieel
van het Facultatief Protocol dat de daarin in
middelen over de aard van de gedragingen
karakter.’ Het hof ziet zich derhalve gesteld
art. 2, onder c, gegeven definitie van ‘child
van de verdachte niet meer inhouden dan
voor de vraag of bij de afbeeldingen sprake
pornography’ ook betrekking heeft op niet
dat de aangeefster per sms ‘vele bedreigin-
is van ‘schijnbaar betrokken’ zijn bij die sek-
realistische afbeeldingen van niet-bestaande
gen’ van de verdachte heeft ontvangen.
suele handelingen van één of meer perso-
kinderen.
2.5. Het middel slaagt
nen die kennelijk de leeftijd van achttien
2.7. Het middel faalt.
tig lastiggevallen door [verdachte]. Ik heb
.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
899
Rechtspraak
Door A-G Vellinga genoemde internationale instrumenten in punt 9:
(Sr art. 242)
Inleiding:
arrest’ bekend geworden – beslissing ter
Relevante internationale instrumenten met
Verdachte is veroordeeld wegens verkrach-
ondersteuning van het ontkennende ant-
betrekking tot de bestrijding van kinderpor-
ting in de zin van art. 242 Sr omdat hij – kort
woord het volgende overwogen:
nografie zijn:
gezegd – in een toiletruimte van het Medisch
‘Dat strookt ook met de ratio van die bepa-
(i) Het Verdrag inzake de rechten van het
Centrum Leeuwarden door andere feitelijkhe-
ling, te weten de bescherming van de (seksu-
kind (New York, 20 november 1989), art. 34
den betrokkene heeft gedwongen tot het
ele) integriteit van het lichaam. Ook ogen-
(ii) Het Facultatief Protocol inzake de verkoop
ondergaan van handelingen die mede
schijnlijk minder ernstige vormen van
van kinderen, kinderprostitutie en kinder-
bestonden uit het seksueel binnendringen
binnendringen van het lichaam met een sek-
pornografie bij voormeld Verdrag inzake de
van het lichaam van betrokkene. Verdachte
suele strekking kunnen immers als een
Rechten van het Kind (New York, 25 mei
had zijn tong in de mond van betrokkene
ingrijpende aantasting van de lichamelijke
2000), art. 2
geduwd/gedaan en zodoende betrokkene
integriteit worden ervaren en kunnen even
(iii) Het Verdrag betreffende het verbod op
getongzoend, en voorts heeft verdachte
kwetsend zijn als gedwongen geslachtsge-
en de onmiddellijke actie voor de uitbanning
betrokkene van achteren benaderd (zulks
meenschap. Gelet op de aldus door de wetge-
van de ergste vormen van kinderarbeid
terwijl betrokkene voorovergebogen een wc
ver beoogde reikwijdte van art. 242 Sr kan de
(Genève, 17 juni 1999), art. 3
aan het schoonmaken was) en is hij vervol-
toepasselijkheid van die bepaling dan ook
(iv) Het Cybercrime verdrag, dat tijdens de
gens zeer dicht achter betrokkene gaan en
niet afhankelijk worden gesteld van de wijze
parlementaire behandeling tot stand kwam
blijven staan, heeft hij betrokkene bij beide
waarop het lichaam is binnengedrongen en
(Boedapest, 23 november 2001), art. 9
heupen vastgepakt en/of vastgehouden,
de aard en de ernst daarvan, nog daargelaten
(v) Het Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de
heeft hij betrokkene in die toiletruimte tegen
dat een dergelijke differentiatie op gespan-
Raad van de Europese Unie van 22 December
een muur geduwd en met een hand tegen de
nen voet zou staan met de eisen die vanuit
2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting
buik van betrokkene geduwd, is hij zeer dicht
een oogpunt van rechtszekerheid aan de
en kinderpornografie, art. 1
voor/tegen betrokkene gaan en blijven staan
afgrenzing van de desbetreffende strafbepa-
Na de tenlastegelegde periode zijn voorts
en heeft hij, toen betrokkene haar telefoon-
ling moeten worden gesteld.’
nog van kracht geworden:
toestel wilde pakken en gebruiken om hulp
2.6. In het bijzonder de in dit tongzoen-arrest
(vi) Het Verdrag van de Raad van Europa
in te roepen/schakelen, zijn hand op/tegen
neergelegde opvatting heeft van meet af aan
inzake de bescherming van kinderen tegen
dat telefoontoestel gelegd en gehouden en
vrij algemeen in de wetenschappelijke litera-
seksuele uitbuiting en seksueel misbruik
voor betrokkene een bedreigende situatie
tuur kritiek ondervonden en is in de feiten-
(Lanzarote, 25 oktober 2007), art. 20
doen ontstaan. Het cassatiemiddel houdt in
rechtspraak ook niet steeds gevolgd. Die kri-
(vii) De Richtlijn 2011/92/EU van het Europees
dat het hof het bewezenverklaarde feit ten
tiek houdt naar de kern bezien in dat het
Parlement en de Raad van 13 december 2011
onrechte heeft gekwalificeerd als verkrach-
bestempelen van een tongzoen als verkrach-
ter bestrijding van seksueel misbruik en seksu-
ting. De advocaat-generaal nam in deze zaak
ting in strijd is met het algemene spraakge-
ele uitbuiting van kinderen en kinderpornogra-
het standpunt c.q. de conclusie in om het
bruik en buiten het door het begrip verkrach-
fie, dienende ter vervanging van Kaderbesluit
cassatieberoep af te doen op de voet van arti-
ting afgegrensde kader treedt, terwijl in
2004/68/JBZ van de Raad, art. 2
kel 80a RO.
voorkomende gevallen de toepassing van een
een verwijzing naar de wetsgeschiedenis werd toen in deze – nadien als ‘tongzoen-
ander, de seksuele integriteit eveneens
Hoge Raad, onder meer:
beschermend, wettelijk kader meer geëigend
2.4. Het middel stelt de vraag aan de orde of
kan zijn, bijvoorbeeld feitelijke aanranding
– kort gezegd – elk seksueel binnendringen
van de eerbaarheid als voorzien in art. 246 Sr.
12 maart 2013, nr. 11/05421
van het lichaam als ‘verkrachting’ in de zin
Voorts is als bezwaar verwoord dat een ver-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
van art. 242 Sr kan worden gekwalificeerd.
oordeling ter zake van verkrachting als
Splinter-van Kan, W.F. Groos en N. Jörg)
2.5. In eerdere rechtspraak heeft de Hoge
onjuist en onrechtvaardig wordt ervaren
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
Raad de kwalificatie ‘verkrachting’ niet
omdat een tongzoen in redelijkheid niet op
niet-ontvankelijkverklaring in het cassatie-
beperkt tot bepaalde vormen van seksueel
één lijn kan worden gesteld met geslachtsge-
beroep met toepassing van art. 80a RO; adv.
binnendringen van het lichaam. In zijn
meenschap of een – wat betreft de ernst van
mr. J. Boksem, Leeuwarden)
arrest van 22 februari 1994, LJN ZC9650, NJ
de inbreuk op de seksuele integriteit – daar-
LJN BZ2653
1994/379 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat
mee vergelijkbare gedraging. Daarbij is ook
op grond van de wetsgeschiedenis moet wor-
van belang dat de op het misdrijf van art.
Verkrachting art. 242 Sr. Hoge Raad komt
den aangenomen dat de term ‘seksueel bin-
242 Sr gestelde gevangenisstraf aanzienlijk
terug op tongzoenarrest (21 april 1998, LJN
nendringen’ in art. 242 Sr ieder binnendrin-
hoger is dan de straf die is bedreigd tegen
ZD1026, NJ 1998/781): niet elk seksueel bin-
gen van het lichaam met een seksuele
bijvoorbeeld het misdrijf van art. 246 Sr.
nendringen van het lichaam geldt als ‘ver-
strekking omvat. In zijn arrest van 21 april
Ten slotte mag worden aangenomen dat de
krachting’ in de zin van art. 242 Sr. Een
1998, LJN ZD1026, NJ 1998/781 heeft de Hoge
vermelding ‘verkrachting’ op het strafblad
afgedwongen tongzoen kan in redelijkheid
Raad vervolgens ontkennend geantwoord op
van een veroordeelde ernstiger maatschappe-
niet op één lijn worden gesteld met
de vraag of wat betreft het toepassingsbereik
lijke repercussies heeft dan de vermelding
geslachtsgemeenschap of een wat betreft
van die bepaling niettemin een uitzondering
van een minder zwaar beladen benaming.
de ernst van de inbreuk op de seksuele inte-
moet worden gemaakt voor die gevallen
2.7. In het voorgaande vindt de Hoge Raad
griteit daarmee vergelijkbare gedraging,
waarin de wijze waarop het lichaam is bin-
grond terug te komen van zijn eerder aan art.
zodat een afgedwongen tongzoen voortaan
nengedrongen objectief niet op één lijn kan
242 Sr gegeven interpretatie door thans te
niet meer als ‘verkrachting’ kan worden
worden gesteld met het binnendringen met
beslissen dat de eisen van rechtszekerheid
gekwalificeerd.
een lichaamsdeel in anus of vagina. Naast
niet eraan in de weg staan dat, hoewel een
733
900
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
tongzoen op zichzelf wel het binnendringen
Inleiding:
4.1. Het middel klaagt dat het Hof de in de
van het lichaam met een seksuele strekking
Verdachte is (wat betreft de tenlastelegging
bewezenverklaring omschreven handelingen
oplevert, deze in redelijkheid niet op één lijn
onder 2) veroordeeld wegens verkrachting,
van de verdachte ten onrechte, althans onvol-
kan worden gesteld met geslachtsgemeen-
meermalen gepleegd, omdat hij – kort
doende gemotiveerd heeft gekwalificeerd als
schap of een wat betreft de ernst van de
gezegd – herhaaldelijk door een feitelijkheid
‘verkrachting’ en stelt daarmee mede aan de
inbreuk op de seksuele integriteit daarmee
zijn dochter heeft gedwongen tot het onder-
orde de vraag of – kort gezegd – elk seksueel
vergelijkbare gedraging, zodat een afgedwon-
gaan van handelingen die hebben bestaan
binnendringen van het lichaam als ‘verkrach-
gen tongzoen voortaan niet meer als ‘ver-
uit het seksueel binnendringen van haar
ting’ in de zin van art. 242 Sr kan worden
krachting’ in de zin van art. 242 Sr kan wor-
lichaam, doordat verdachte telkens zijn tong
aangemerkt. Hoewel het middel in verband
den gekwalificeerd.
in de mond van zijn dochter heeft gebracht
met de gegrondheid van het eerste middel
2.8. Uit het vorenoverwogene volgt dat het
of geduwd en/of zijn vinger(s) tussen haar
en de daaruit voortvloeiende verwijzing van
Hof het bewezenverklaarde ten onrechte
schaamlippen heeft gebracht en geduwd,
de zaak onbesproken kan blijven, vindt de
heeft gekwalificeerd als verkrachting. Het
waarbij voormelde feitelijkheid hierin
Hoge Raad aanleiding over dit middel het
middel klaagt daarover terecht.
bestaat dat verdachte misbruik heeft
volgende op te merken.
2.9. Met het oog op de zaken die zijn afgedaan
gemaakt van een uit feitelijke verhouding
4.2. Uit het heden uitsproken arrest in de
met inachtneming van voormeld arrest van
voortvloeiend overwicht en het uit verdach-
zaak met zaaknummer 11/05421, LJN BZ2653
1998, merkt de Hoge Raad nog op dat zijn
tes leeftijd voortvloeiende fysieke en geeste-
volgt dat het Hof het bewezenverklaarde wat
nieuwe uitleg van art. 242 Sr niet kan worden
lijke overwicht. In de overweging met betrek-
betreft de tongzoen ten onrechte heeft
aangemerkt als een voor herziening vereist
king tot het bewijs overweegt het hof onder
gekwalificeerd als verkrachting.
(nieuw) ‘gegeven’ als bedoeld in art. 457, eerste
meer: ‘Nu uit bewijsmiddelen blijkt dat ver-
4.3. Dat geldt echter niet voor hetgeen door
lid onder c, Sv aangezien dat vereiste het oog
dachte in de tenlastegelegde periode daarbij
het Hof overigens is bewezenverklaard,
heeft op een gegeven van feitelijke aard en
die seksuele handelingen initieerde en daar-
omdat van die gedraging in redelijkheid niet
niet op een gewijzigde rechtsopvatting.
bij misbruik maakte van zowel zijn fysieke
kan worden gezegd dat die niet op één lijn
Volgt vernietiging, ontslag van alle rechtsver-
overwicht als zijn psychische overwicht als
kan worden gesteld met geslachtsgemeen-
volging ter zake van het overeenkomstig de
vader acht het hof tevens bewezen dat bij
schap of een wat betreft de ernst van de
primaire tenlastelegging bewezenverklaarde,
genoemde handelingen sprake was van feite-
inbreuk op de seksuele integriteit daarmee
en verwijzing wat betreft de subsidiaire ten-
lijkheden en dwingen als bedoeld in artikel
vergelijkbare gedraging (vgl. HR 18 mei 2010,
lastelegging.
242 Wetboek van Strafrecht.’
LJN BK6910, NJ 2010/287). Volgt vernietiging en verwijzing.
734
Hoge Raad, onder meer: 3. Beoordeling van het eerste middel 3.1. Het middel klaagt dat het bewezenver-
735
12 maart 2013, nr. 11/02463
klaarde dwingen met een feitelijkheid niet
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
kan volgen uit de gebezigde bewijsmiddelen.
12 maart 2013, nr. 11/03960
Splinter-van Kan, W.F. Groos en N. Jörg)
3.2. Uit de feiten en omstandigheden zoals
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
daarvan blijkt uit de bewijsmiddelen die het
man, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg)
vernietiging uitsluitend wat betreft het
Hof heeft gebezigd, kan niet zonder meer
(Na conclusie van A-G Knigge, strekkende
onder 2 tenlastegelegde en de strafopleg-
worden afgeleid dat telkens sprake was van
tot verwerping; OM-cassatie tegengespro-
ging en tot terugwijzing; adv. mr. J. Gouds-
‘door een feitelijkheid dwingen’ in de zin van
ken door adv. mr. J. Boksem, Leeuwarden)
waard en mr. I. van Straalen, Den Haag)
art. 242 Sr, gelijk is bewezenverklaard. Uit de
LJN BY4859
LJN BZ3627
bewijsmiddelen kan immers niet zonder meer volgen dat de verdachte opzettelijk
Vrijspraak Jomanda in zaak-Millecam. Geen
Verkrachting art. 242 Sr. Mede gelet op bij-
tegenover zijn dochter een zodanige psychi-
‘opzettelijke benadeling van de gezondheid’
voorbeeld de zelfstandige strafbaarstelling
sche druk heeft uitgeoefend of haar in een
in de zin van art. 300 lid 4 Sr: verdachtes
in art. 249 Sr van ‘ontucht met zijn minder-
zodanige afhankelijkheidssituatie heeft
adviezen en bijstand strekten niet ertoe
jarig kind’, brengt de enkele omstandigheid
gebracht dat zij zich daardoor niet tegen die
betrokkene ervan te weerhouden artsen te
dat verdachte de vader is van betrokkene
handelingen kon verzetten, of dat de ver-
blijven bezoeken, terwijl deze betrokkene
niet mee dat sprake is van ‘door een feite-
dachte haar heeft gebracht in een zodanige,
daarvan ook niet hebben weerhouden,
lijkheid dwingen’ in de zin van art. 242 Sr.
door hem opzettelijk veroorzaakte, (bedrei-
zodat niet kan worden gezegd dat verdach-
Door vader bij zijn dochter afgedwongen
gende) situatie dat het daardoor voor haar zo
tes adviezen en bijstand zonder noodzaak
tongzoenen geen verkrachting. Maar hoe-
moeilijk was om zich aan die handelingen te
schade aan de gezondheid van betrokkene
wel dus niet elk seksueel binnendringen
onttrekken dat er sprake was van dwang van
hebben veroorzaakt en evenmin dat de ver-
van het lichaam als ‘verkrachting’ geldt in
de kant van de verdachte (vgl. HR 12 decem-
dachte aldus heeft gehandeld in strijd met
de zin van art. 242 Sr, is daarvan i.c. met het
ber 2006, LJN AY7767, NJ 2007/422). De enke-
art. 7:453 BW. Belangrijke indicatie dat ver-
brengen van vingers tussen de schaamlip-
le omstandigheid dat de verdachte de vader
dachte de aanmerkelijke kans op benade-
pen wel sprake, aangezien dit op één lijn
is, is in dit verband onvoldoende, mede gelet
ling van de gezondheid niet heeft aanvaard
kan worden gesteld met geslachtsgemeen-
op bijvoorbeeld de zelfstandige strafbaarstel-
nu verdachte advies gaf om een arts te
schap of een wat betreft de ernst van de
ling in art. 249 Sr van ‘ontucht met zijn min-
bezoeken zodat - een uitzonderlijk geval
inbreuk op de seksuele integriteit daarmee
derjarig kind’ (vgl. HR 2 december 2003, LJN
daargelaten - niet snel sprake is van een
vergelijkbare gedraging.
AJ1188, NJ 2004/78).
grove schending van de op de verdachte
3.3. Het middel is terecht voorgesteld.
rustende zorgplicht. Verdachte heeft het
4. Beoordeling van het tweede middel
gevaar dat betrokken het letsel zou oplopen
(Sr art. 242)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
901
Rechtspraak
736
voorts niet in zodanige mate verhoogd dat
handelingen op het gebied van de individue-
dat gevolg aan het handelen van de ver-
le gezondheidszorg als bedoeld in art. 1, eer-
dachte kan worden toegerekend.
ste lid, Wet BIG, waarbij de verdachte zich, nu
12 maart 2013, nr. 11/05368
zij niet als in een bij die wet behorende regis-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
(Sr art. 300 lid 4; Wet op de beroepen in de
ter ingeschreven behandelaar optrad, diende
man, Y. Buruma, J. Wortel en N. Jörg)
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) art. 1;
te onthouden van gedragingen waardoor bui-
(Na conclusie van A-G Knigge, strekkende
BW art. 7:453)
ten noodzaak schade aan de gezondheid van
tot vernietiging wat betreft het onder 1 ten-
Millecam werd toegebracht, dan wel aanmer-
lastegelegde feit en in zoverre tot terugwij-
Inleiding:
kelijke kans op zodanige schade ontstond.
zing dan wel verwijzing, en tot verwerping
OM-cassatie tegen vrijspraak van Jomanda in
Voorts geldt volgens het Hof de inhoud van
voor het overige; adv. mr. J. Boksem, Leeu-
de zaak-Millecam. Aan verdachte was onder 1
de regeling in boek 7, vijfde afdeling, van het
warden)
subsidiair – kort gezegd – tenlastegelegd dat
BW met onder meer (art. 7:453 BW) de voor
LJN BY4876
zij (als genezend medium en/of zorgverlener,
de hulpverlener geldende verplichting te
beroepshalve of bedrijfsmatig handelend)
handelen in overeenstemming met de op
Veroordeling alternatiefwerkend arts in
opzettelijk de gezondheid van S.M. Millecam
hem rustende verantwoordelijkheid, voort-
zaak-Millecam. Voorwaardelijk opzet op
van wie verdachte wist dat zij (binnen de
vloeiende uit de voor hulpverleners geldende
‘benadeling van de gezondheid’ in de zin
reguliere gezondheidszorg) gediagnosticeerd
professionele standaard. Die uitgangspunten
van art. 300 lid 4 Sr door handelen en nala-
was met borstkanker heeft benadeeld. Die
zijn in cassatie niet bestreden.
ten arts, in die zin dat betrokkene daar-
benadeling van de gezondheid zou erin heb-
2.5. Blijkens die overwegingen heeft het Hof
door verdere gezondheidsschade zou
ben bestaan (voor zover volgens het hof voor
niet aannemelijk bevonden dat aard of
ondervinden bestaande uit aanzienlijke
bewezenverklaring in aanmerking komt; de
inhoud van de door de verdachte verstrekte
bekorting van de levensverwachting, de
tenlastelegging bevat meer gedragingen) dat
adviezen en bijstand of de wijze waarop die
toename van ernstige pijnklachten en ern-
verdachte Millecam heeft meegedeeld dat zij
werden verleend, reeds op zichzelf
stig lichamelijk letsel door uitblijven van
geen kanker ziet; tijdens ‘healings’ Millecam
beschouwd tot benadeling van de gezond-
deugdelijke palliatieve zorg; AG: anders.
heeft ingedeeld bij een groep personen met
heid van Millecam konden leiden en/of de
Causaal verband: letsel gevolg van hande-
als gemeenschappelijke noemer een bacterië-
door de artsen geboden zorg illusoir zouden
len en nalaten verdachte: nu verdachte
le infectie en met Millecam te bellen dat Mil-
maken. Dit oordeel moet aldus worden
heeft nagelaten te doen wat hij als behan-
lecam was ingedeeld bij een groep met als
begrepen dat die adviezen en bijstand niet
delend arts had behoren te doen, heeft hij
gemeenschappelijke noemer een bacteriële
ertoe strekten Millecam ervan te weerhou-
het gevaar van letsel in zodanige mate ver-
infectie; niet heeft weersproken dat zij leed
den artsen te blijven bezoeken en Millecam
hoogd dat dit letsel, in de vorm waarin het
aan een bacteriële infectie waardoor verdach-
daarvan ook niet hebben weerhouden en dat
zich vervolgens heeft voorgedaan, aan de
te wist, althans had moeten weten, dat Mille-
om die reden niet gezegd kan worden dat de
verdachte kan worden toegerekend als
cam werd gesterkt in haar opvatting dat zij
door de verdachte verstrekte adviezen en bij-
gevolg van diens handelen en nalaten tij-
niet lijdende was aan kanker; op Millecam
stand zonder noodzaak schade aan de
dig adequate medische zorg te bieden;
‘healings’ heeft toegepast zonder aan Mille-
gezondheid van Millecam hebben veroor-
daarbij is relevant dat verdachte heeft
cam duidelijk te maken en/of haar mede te
zaakt en evenmin dat de verdachte aldus
nagelaten betrokkene adequaat en her-
delen dat de effectiviteit en/of de diagnosti-
heeft gehandeld in strijd met art. 7:453 BW.
haaldelijk te stimuleren haar zelfbeschik-
cerende en/of genezende werking van deze
In dit oordeel ligt immers besloten
kingsrecht op een juiste wijze uit te oefe-
‘healings’ niet deugdelijk was aangetoond ten
(i) dat de omstandigheid dat de verdachte
nen (d.w.z.: door ook voor reguliere
aanzien van de kwaal waaraan die Millecam
het geven van adviezen en bijstand vergezeld
behandeling te kiezen); AG: anders.
leed; en/of aan Millecam heeft meegedeeld
heeft doen gaan van het advies (ook) een arts
de boodschap: ‘niet snijden’.
te bezoeken (aan welk advies Millecam ook
(Sr art. 300 lid 4; Wet op de beroepen in de
gevolg heeft gegeven), waardoor - een uitzon-
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) art.
Hoge Raad, onder meer:
derlijk geval daargelaten - niet snel sprake is
40; BW art. 7:453)
2.3. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.2 weerge-
van een grove schending van de op de ver-
geven overwegingen heeft het Hof vastge-
dachte rustende zorgplicht, als een belangrij-
Inleiding:
steld dat de verdachte weliswaar in de uitoe-
ke indicatie kan worden aangemerkt dat de
Cassatie verdachte tegen zijn veroordeling in
fening van haar beroep als ‘genezend
verdachte de aanmerkelijke kans op benade-
de zaak-Millecam. Verdachte, als alternatief
medium’ met betrekking tot S. Millecam han-
ling van de gezondheid niet heeft aanvaard,
arts werkzaam, is veroordeeld wegens ‘opzet-
delingen heeft verricht op het gebied van de
en voorts
telijke benadeling van de gezondheid’ in de
gezondheidszorg/geneeskunst en dat de ver-
(ii) dat de verdachte het gevaar dat Millecam
zin van art. 300 lid 4 Sr omdat hij als arts
dachte in een geneeskundige behandelings-
het letsel, zoals in de tenlastelegging
werkzaam in Medisch Centrum De Nieuwe
relatie heeft gestaan tot Millecam, maar dat
omschreven, zou oplopen niet in zodanige
Ham, beroepshalve handelend opzettelijk de
de verdachte geen beroep uitoefende waar-
mate heeft verhoogd dat dat gevolg aan het
gezondheid van S.M. Millecam, van wie ver-
voor inschrijving in een krachtens de Wet op
handelen van de verdachte kan worden toe-
dachte wist dat zij gediagnosticeerd was met
de beroepen in de individuele gezondheids-
gerekend.
borstkanker, heeft benadeeld door met dat
zorg (hierna: Wet BIG) ingesteld register is
Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en kan, ver-
opzet – kort gezegd en onder meer – na te
vereist.
weven als het is met waarderingen van feite-
laten: voor de diagnose relevante gegevens
2.4. In voormelde overwegingen heeft het
lijke aard, in cassatie niet verder worden
op te vragen; Millecam te onderzoeken en/of
Hof tot uitgangspunt genomen dat de in de
onderzocht.
te diagnosticeren met de Vegatest (Vegetatie-
tenlastelegging omschreven gedragingen van
2.6. In zoverre faalt het middel.
ve Reflextest) zonder aan Millecam duidelijk
de verdachte moeten worden aangemerkt als
Volgt verwerping van het beroep.
te maken dat deze test (medisch wetenschap-
902
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
pelijk) gezien geen betrouwbare diagnose
uitgangspunt genomen dat het Millecam uit
de levensverwachting en toename van de
zou kunnen produceren; Millecam meerma-
hoofde van het haar toekomende zelfbeschik-
pijnklachten. Aangenomen moet worden dat
len mee te delen dat zij niet leed aan een
kingsrecht vrijstond te kiezen voor (uitslui-
het achterwege laten van hetgeen, gelet op
kwaadaardig gezwel/kanker en dat zij leed
tend) alternatieve geneeskundige zorg. Even-
de stand van de medische wetenschap, rede-
aan een bacteriële infectie; Millecam niet
zeer terecht heeft het Hof blijkens zijn
lijkerwijs mogelijk is om een dergelijke ver-
gericht en tijdig door te verwijzen naar rele-
overwegingen vooropgesteld dat de verdach-
slechtering van het ziektebeeld zoveel moge-
vante medici; haar huisarts te berichten dat
te als BIG-geregistreerde geneeskundige
lijk te bestrijden, niet kan worden
Millecam in deze periode door hem werd
gehouden was Millecam, als patiënte die de
aangemerkt als ‘verantwoorde zorg’ in de zin
behandeld en wat de resultaten aangaande
in de gegeven omstandigheden meest geïndi-
van art. 40 Wet BIG en evenmin in overeen-
deze behandeling waren; Millecam niet tijdig
ceerde reguliere behandelwijzen afwees, te
stemming is met de in art. 7:453 BW
door te verwijzen naar artsen die palliatieve
informeren over de mogelijke consequenties
genoemde professionele standaard. Dit klemt
therapie kunnen bieden, waardoor Millecam
voor haar gezondheidstoestand van het uit-
temeer daar het Hof, blijkens het door hem
de benodigde medische zorg is onthouden en
of afstellen van de reguliere behandelwijzen.
gebezigde bewijsmiddel 21, inhoudende een
onvolledig is geïnformeerd, mede tengevolge
3.4. Hetgeen het Hof aldus heeft vastgesteld
brief van prof. dr. J.G.M. Klijn gericht aan de
waarvan Millecam zwaar lichamelijk letsel
en overwogen kan zijn oordeel dragen dat de
officier van justitie, heeft vastgesteld dat de
heeft bekomen, te weten een verdere door-
verdachte willens en wetens de aanmerkelij-
kans op genezing in de periode van decem-
groei en verdere uitzaai van een of meer
ke kans heeft aanvaard dat de gezondheid
ber 2000 tot en met januari 2001 toen Mille-
kankergezwel(len) en een verergering van
van Millecam door zijn handelen en nalaten
cam door de verdachte werd behandeld, niet
haar ziektebeeld en een afname van de
zou worden benadeeld, in die zin dat zij ver-
volledig was uitgesloten.
levensverwachting en een toename van de
dere gezondheidsschade zou ondervinden
Zoals hiervoor onder 3.3 reeds is overwogen,
pijnklachten die het gevolg waren van het
bestaande uit aanzienlijke bekorting van de
heeft het Hof in het licht van deze wettelijke
uitblijven van deugdelijke palliatieve zorg.
levensverwachting, de toename van ernstige
bepalingen terecht tot uitgangspunt geno-
Het tweede cassatiemiddel komt op tegen
pijnklachten en ernstig lichamelijk letsel als
men dat een behandelend arts gehouden is
het bewezenverklaarde opzet, het derde cas-
gevolg van het uitblijven van deugdelijke pal-
een patiënt die een geïndiceerde reguliere
satiemiddel bestrijdt dat sprake was van cau-
liatieve zorg.
behandelwijze afwijst te informeren over de
saal verband.
Aangezien dat oordeel inhoudt dat de ver-
consequenties van het uit- of afstellen van de
dachte willens en wetens de aanmerkelijke
reguliere behandelwijze voor de gezondheids-
Hoge Raad, onder meer:
kans heeft aanvaard op ‘verdere doorgroei en
toestand van die patiënt.
3. Beoordeling van het tweede middel
verdere uitzaai van een of meer
4.3. Nu het Hof – niet onbegrijpelijk – heeft
3.1. Het middel klaagt over de bewezenver-
kankergezwel(len) en een verergering van
geoordeeld dat de verdachte heeft nagela-
klaring voor zover inhoudende dat de ver-
haar ziektebeeld en een afname van de
ten te doen wat hij als behandelend arts
dachte opzettelijk heeft gehandeld.
levensverwachting en een toename van de
had behoren te doen, geeft het in overwe-
3.2.1. Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weerge-
pijnklachten’, kan, anders dan in de toelich-
ging 2.7.1 van de bestreden uitspraak tot
geven overwegingen heeft het Hof vastge-
ting op het middel wordt betoogd, aan de
uitdrukking gebrachte oordeel dat de ver-
steld dat de verdachte ten tijde van het ten-
bewezenverklaring niet in de weg staan dat
dachte, door zich te gedragen zoals bewe-
lastegelegde als arts was ingeschreven in het
Millecam tot dan toe iedere reguliere behan-
zenverklaard, het gevaar van letsel zoals in
krachtens de Wet op de beroepen in de indi-
deling had afgewezen, en evenmin dat zij
de bewezenverklaring omschreven in zoda-
viduele gezondheidszorg (hierna: Wet BIG)
reeds ernstig ziek was en de verslechtering
nige mate heeft verhoogd dat dit letsel, in
ingestelde register, en dat S. Millecam zich
van haar gezondheid alsmede haar overlijden
de vorm waarin het zich vervolgens heeft
voor geneeskundige zorg tot hem heeft
aan de gevolgen van de ziekte in de lijn der
voorgedaan, aan de verdachte kan worden
gewend omdat de verdachte zogenoemde
verwachting lagen.
toegerekend als gevolg van diens handelen
alternatieve behandelwijzen aanbood.
3.5. Het middel faalt.
en nalaten tijdig adequate medische zorg te
3.2.2. Voorts staat in cassatie vast dat voor
4. Beoordeling van het derde middel
bieden, niet blijk van een onjuiste rechtsop-
de verdachte aanstonds waarneembaar was
4.1. Het middel keert zich tegen het oordeel
vatting. Voorts is dat oordeel naar behoren
dat er sprake was van een groot tot zeer
van het Hof dat het in de bewezenverklaring
met redenen omkleed. Daarbij wordt in aan-
groot gezwel, dat hij wist dat Millecam op
genoemde letsel als gevolg kan worden toe-
merking genomen dat de verdachte blijkens
dat moment reeds diverse artsen had gecon-
gerekend aan het aldaar genoemde handelen
de vaststellingen van het Hof heeft nagela-
sulteerd die kanker als diagnose hadden
en nalaten van de verdachte.
ten Millecam ‘adequaat (met een op de per-
gesteld, en dat de verdachte zich ervan
4.2. De in de overwegingen van het Hof
soon van Millecam toegesneden indringen-
bewust was dat de werking van de door hem
genoemde wettelijke bepalingen strekken
de vasthoudendheid) en herhaaldelijk’ te
toegepaste (alternatieve) behandelwijzen
ertoe te bevorderen dat verantwoorde zorg
stimuleren ‘het haar toekomende zelfbe-
nimmer wetenschappelijk is aangetoond.
wordt geboden aan degene die medische
schikkingsrecht op een juiste wijze uit te
Verder heeft het Hof in zijn afwegingen
hulp inroept (vgl. art. 40 Wet BIG), respectie-
oefenen’, terwijl, juist omdat Millecam haar
betrokken dat de kans op genezing voor Mil-
velijk de krachtens een overeenkomst inzake
vertrouwen had gesteld in de verdachte als
lecam in de periode waarin zij door de ver-
geneeskundige behandeling geboden zorg
alternatief werkzaam geneesheer, niet valt
dachte werd behandeld, van december 2000
overeenstemt met de voor (medische) hulp-
uit te sluiten dat zulk stimulerend optreden
tot mei 2001, weliswaar nagenoeg was ver-
verleners geldende professionele standaard
van de verdachte bij Millecam meer effect
keken, maar dat palliatieve zorg, gericht op
(vgl. art. 7:453 BW).
zou hebben gehad dan eerdere pogingen
levensverlenging en pijnverlichting, zeker
Het in de bewezenverklaring genoemde letsel
van uitsluitend regulier werkende artsen.
nog mogelijk was geweest.
bestaat, kort gezegd, uit verdere doorgroei en
4.4. Het middel faalt.
3.3. Blijkens zijn overwegingen heeft het Hof
uitzaai van een of meer kankergezwel(len),
Volgt verwerping van het beroep.
bij de waardering van deze feiten terecht tot
verergering van het ziektebeeld, afname van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
903
Rechtspraak
737
werd gemaakt van een gebruikelijke techniek
738
die geschikt is voor het bepalen van een 12 maart 2013, nr. 11/03617
DNA-profiel en de opslag ervan in de DNA-
12 maart 2013, nr. 11/04208
(Mrs. W.A.M. van Schendel,
databank. Onder die omstandigheden, alsme-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma)
de gelet op de inhoud van de overige bewijs-
Lohman en N. Jörg)
(Na conclusie van A-G Machielse, strekken-
middelen, acht het hof het door de
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
de tot vernietiging wat betreft de beslissin-
verdediging verzochte contra-onderzoek niet
verwerping; adv. mr. A.W. Syrier, Utrecht)
gen over feit 2 en de strafoplegging en tot
noodzakelijk. Het cassatiemiddel behelst de
LJN BY1251
terugwijzing in zoverre;
klacht dat het Hof ten onrechte, althans
adv. mr. A.A. Franken, Amsterdam)
onvoldoende gemotiveerd het (voorwaardelij-
Grenzen getuigenbewijs: toepassing post-
LJN BZ3886
ke) verzoek een DNA-tegenonderzoek te laten
Vidgenarrest (29 januari 2013, LJN
verrichten heeft afgewezen.
BX5539). Miskenning hof dat de verdachte niet zijn recht uit art. 6 lid 3 aanhef en
Verzoek om DNA-contraonderzoek. Afwijzing wegens onvoldoende noodzaak toerei-
Hoge Raad, onder meer:
onder d EVRM heeft kunnen uitoefenen;
kend gezien de betrouwbaarheid van de
3.3. De eis van een eerlijke procesvoering
toch geen cassatie nu verdachte niet heeft
voor het onderzoek gebruikte technologie
kan meebrengen dat aan een verzoek tot
verzocht de getuige voor de terechtzitting
en erop gelet dat het voorhanden bewijsma-
het doen verrichten van een tegenonder-
in hoger beroep op te roepen, terwijl het
teriaal meer omvat dan het door de verdedi-
zoek gevolg behoort te worden gegeven. Of
hof die getuige ook niet ambtshalve hoef-
ging bestreden DNA-onderzoeksresultaat.
zich zo een geval voordoet is afhankelijk
de op te roepen nu er voldoende steunbe-
A-G: anders.
van de omstandigheden van de desbetref-
wijs is en dit steunbewijs betrekking heeft
fende zaak. Daarbij kan worden gedacht
op die onderdelen van de hem belastende
aan onder meer (a) de gronden waarop het
verklaringen die door de verdachte zijn
verzoek steunt, (b) het belang van het
betwist.
(Sv art. 315)
Inleiding:
gevraagde tegenonderzoek in het licht van
Verdachte is onder meer (feit 2) veroordeeld
– bijvoorbeeld – de aanwezigheid van
wegens diefstal met geweld (een overval) op
ander bewijsmateriaal dan wel de overtui-
12 februari 2005, welk geweld en/of welke
gende kracht die pleegt te worden toege-
Inleiding:
bedreiging met geweld hierin bestond dat hij
kend aan het bestreden onderzoeksresul-
Verdachte is veroordeeld wegens diefstal in
met een mes in de arm van het slachtoffer
taat, (c) de omstandigheid dat het verzoek
vereniging met geweld en opzettelijke
heeft gesneden en met een mes in het
is gedaan op een zodanig tijdstip dat een
wederrechtelijke vrijheidsberoving in ver-
gezicht van het slachtoffer heeft gesneden en
dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d)
eniging. De raadsman van de verdachte
daarbij tegen het slachtoffer heeft geroepen:
de omstandigheid dat het verzoek redelij-
betoogt in hoger beroep dat de verdachte
‘Geef me je portemonnee’ en ‘geef me je geld’
kerwijs eerder had kunnen worden gedaan
dient te worden vrijgesproken van de tenlas-
en ‘schiet op’. De verdediging heeft ter
(vgl. HR 8 februari 2005, LJN AR7228, NJ
tegelegde feiten nu de verdediging niet de
terechtzitting in hoger beroep voorwaarde-
2005/514).
mogelijkheid heeft gehad om de voor de
lijk, indien het hof tot een bewezen verkla-
3.4. Aan een deugdelijk uitgevoerd DNA-
verdachte belastende verklaringen van
ring zou komen van het onder 2 ten laste
onderzoek pleegt grote overtuigingskracht te
[medeverdachte] te toetsen, zodat bewijsuit-
gelegde feit, verzocht een contra-onderzoek
worden toegekend. Het resultaat van zo een
sluiting moet volgen, deze verklaringen
te laten verrichten voor de DNA-match van
onderzoek kan de verdachte niet alleen belas-
bovendien niet betrouwbaar zijn, en het
het sporenmateriaal dat van de dader van
ten maar ook ontlasten. In het onderhavige
eventuele gebruik ervan in strijd is met het
het onder 2 ten laste gelegde is veiliggesteld
geval heeft het Hof het verzoek van de raads-
bewijsminimum. Het hof verwerp het ver-
en waarmee overeenkomsten zijn gevonden
man om een tegenonderzoek te laten uitvoe-
weer. Het eerste cassatiemiddel keert zich
met het DNA-profiel van verdachte zoals dat
ren, afgewezen. Blijkens zijn overwegingen
tegen het oordeel van het hof dat de
is veiliggesteld in oktober 2008, aangezien
heeft het Hof daarbij niet alleen van belang
omstandigheid dat [medeverdachte], als
thans verbeterde onderzoeksmethoden
geacht hetgeen de deskundigen Kloosterman
getuige gehoord, zich bij de rechter steeds
bestaan. De verdediging voert daarbij aan dat
en Bink hebben verklaard over de gebruikte
op zijn verschoningsrecht heeft beroepen
contra-onderzoek dan van belang is nu er zo
technologie, maar ook gelet op de inhoud
niet meebrengt dat de verdediging niet in
weinig bewijs voorhanden is in het dossier
van de overige bewijsmiddelen. Met dit laat-
de gelegenheid is geweest om zijn bij de
en dat daarom aan dat bewijs de hoogst
ste heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdruk-
politie afgelegde verklaringen op hun
mogelijke eisen moeten worden gesteld. Het
king gebracht dat het voorhanden bewijsma-
betrouwbaarheid te toetsen. Het tweede
hof verwerpt dit verzoek omdat het betref-
teriaal meer omvat dan het door de
middel klaagt dat de verdediging niet in
fende onderzoek is uitgevoerd door het NFI
verdediging bestreden DNA-onderzoeksresul-
enig stadium de gelegenheid heeft gehad
en prof. dr. Kloosterman, werkzaam bij het
taat. Mede gelet op hetgeen in 3.3 is voorop-
[medeverdachte] te ondervragen en voorts
NFI, ter terechtzitting heeft verklaard dat
gesteld, is het oordeel van het Hof dat in het
dat onbegrijpelijk of onvoldoende gemoti-
hem tot op heden niet bekend is dat in een
onderhavige geval voor het verrichten van
veerd is verworpen het verweer dat de
contra-expertise (waarbij gebruik is gemaakt
het gevraagde onderzoek de noodzaak niet is
betrokkenheid van de verdachte bij de bewe-
van de meest geavanceerde technologie van
gebleken, niet onbegrijpelijk. De afwijzing
zenverklaarde feiten in onvoldoende mate,
dat moment) eerdere onderzoeksresultaten
van dat verzoek is voorts, in aanmerking
namelijk slechts ten aanzien van de tenaam-
van het NFI met betrekking tot de uitkomst
genomen hetgeen de raadsman aan het ver-
stelling van de gebruikte auto, steun vindt
van DNA-onderzoek onjuist zijn gebleken.
zoek ten grondslag heeft gelegd, toereikend
in andere bewijsmiddelen dan de verklarin-
Desgevraagd heeft dr. R.J. Bink, werkzaam bij
gemotiveerd.
gen van [medeverdachte]. De Hoge Raad
het NFI, verklaard dat ook in 2005 gebruik
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
bespreekt de middelen gezamenlijk.
904
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
(EVRM art. 6)
Rechtspraak
Hoge Raad, onder meer:
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende
(Vgl. HR 27 november 2012, LJN BX4736, NJ
3.2. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 29
tot vernietiging wat betreft hoogte opgeleg-
2012/695).
januari 2013, LJN BX5539 heeft geoordeeld
de straf, tot vermindering daarvan en tot
2.6. Het middel is terecht voorgesteld.
moet in het licht van EHRM 10 juli 2012, LJN
verwerping voor overige; adv. mr. J.C.
BX3071, NJ 2012/649 nr. 29353/06 (Vidgen
Oudijk, Venlo)
tegen Nederland) thans worden geoordeeld
LJN BZ3623
740
verdediging opgeroepen en ter terechtzitting
Betekeningsklacht. Uit de omstandigheid
12 maart 2013, nr. 12/01626
verschenen getuige heeft geweigerd antwoord
dat m.b.t. de betekening van de oproeping
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
te geven op de hem gestelde vragen, de ver-
bekend is geworden dat de verdachte
Lohman en V. van den Brink)
dachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en
nadien op een (ander) GBA-adres bleek te
(Na conclusie van A-G Vegter, strekkende tot
onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen
zijn ingeschreven, kon het hof niet zonder
niet-ontvankelijkverklaring in het cassatie-
uitoefenen die getuige te (doen) horen
meer afleiden dat de verdachte het bij zijn
beroep met toepassing van art. 80a RO; adv.
omtrent diens niet ter terechtzitting afgeleg-
verklaring ingevolge art. 451a lid 1 Sv
mr. M.R. Mantz, ’s-Gravenhage)
de, de verdachte belastende verklaring. Dat
opgegeven adres niet wenste te handhaven
LJN BZ3629
betekent dat in zo’n situatie niet sprake is van
als adres waar hij een afschrift van de
het in HR 1 februari 1994, LJN AB7528, NJ
oproeping wenste te ontvangen. AG:
Voorbeeld gebruik art. 80a RO. AG neemt
1994/427 onder 6.3.3. sub (ii) vermelde geval
anders.
standpunt in dat het cassatiemiddel evi-
dat in een geval waarin de op verzoek van de
dat ‘de verdediging in enig stadium van het geding, hetzij op de terechtzitting hetzij daar-
dent kansloos is omdat het de duidelijke (Sv art. 451a en 588a)
voor, de gelegenheid heeft gehad om een der-
strekking van vaste rechtspraak miskent, zonder te vermelden wat het middel
gelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te
Inleiding:
inhoudt of welke die rechtspraak is. Hoge
toetsen en aan te vechten door de persoon die
Het middel klaagt over de beslissing van het
Raad volgt AG zonder te specificeren welke
de verklaring heeft afgelegd als getuige te
Hof tot het verlenen van verstek tegen de
art. 80a RO-grond van toepassing is.
(doen) ondervragen’. Het andersluidende oor-
niet verschenen verdachte.
deel van het Hof is dus onjuist. Het eerste
(RO art. 80a)
middel is terecht voorgesteld, maar leidt op
Hoge Raad, onder meer:
de volgende gronden niet tot cassatie.
2.3. Het Hof heeft vastgesteld dat de ver-
Hoge Raad, onder meer:
3.3. De klacht dat met art. 6, derde lid aanhef
dachte bij de verklaring als bedoeld in art.
De Hoge Raad is van oordeel dat de aange-
en onder d, EVRM onverenigbaar is dat de
451a, eerste lid, Sv het adres ‘[b-straat 1]’
voerde klachten geen behandeling in cassatie
verdediging niet in enig stadium de gelegen-
heeft opgegeven. Dit adres kan bezwaarlijk
rechtvaardigen omdat de partij die het cassa-
heid heeft gehad [medeverdachte] te onder-
anders worden verstaan dan als de opgave
tieberoep heeft ingesteld onvoldoende
vragen faalt aangezien de verdediging, van
van een adres in de zin van art. 588a, eerste
belang heeft bij het cassatieberoep dan wel
wie in de regel het nodige initiatief daartoe
lid aanhef en onder c, Sv waaraan medede-
omdat de klachten niet tot cassatie kunnen
mag worden verwacht, niet heeft verzocht
lingen over de strafzaak kunnen worden
leiden.
[medeverdachte] voor de terechtzitting in
toegezonden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a
hoger beroep als getuige op te roepen.
2.4. Uit de omstandigheid dat in het kader
van de Wet op de rechterlijke organisatie en
Bovendien doet zich niet de situatie voor dat
van de betekening van voormelde oproeping
gehoord de Procureur-Generaal – het beroep
het Hof [medeverdachte] ambtshalve had
bekend is geworden dat de verdachte nadien
niet-ontvankelijk verklaren.
dienen op te roepen als getuige, zodat de
op een (ander) GBA-adres bleek te zijn inge-
Volgt niet-ontvankelijkverklaring van het
klacht ook in zoverre faalt. Het Hof heeft in
schreven, kon het Hof niet zonder meer aflei-
beroep.
zijn overwegingen immers als zijn – niet
den dat de verdachte het adres [b-straat 1]
onbegrijpelijke – oordeel tot uitdrukking
niet wenste te handhaven als adres waar hij
A-G Vegter:
gebracht dat de betrokkenheid van de ver-
een afschrift van de oproeping wenste te ont-
Standpunt/conclusie inzake: [Verdachte]
dachte bij het hem tenlastegelegde in vol-
vangen.
1. Het cassatieberoep richt zich tegen een
doende mate steun vindt in andere bewijs-
2.5. Uit de stukken van het geding kan niet
beslissing van het Gerechtshof te ‘s-Graven-
middelen en dit steunbewijs betrekking
blijken dat een afschrift van de oproeping
hage van 26 maart 2012. Er is tijdig een
heeft op die onderdelen van de hem belas-
aan dit adres is toegezonden, zodat ervan
schriftuur houdende een middel van cassatie
tende verklaringen die door de verdachte zijn
moet worden uitgegaan dat dit niet is
ingekomen.
betwist. De klacht dat het enige steunbewijs
geschied. Evenmin houden de stukken iets in
2. Het middel is evident kansloos, omdat het
de tenaamstelling van de gebruikte auto
waaruit kan volgen dat die verzending inge-
de duidelijke strekking van vaste rechtspraak
betreft, te weten die van de moeder van de
volge het derde lid van art. 588a Sv achterwe-
miskent.
verdachte, faalt vanwege de inhoud van
ge kon blijven. Daarom had het Hof ervan
3. Het standpunt is dat verdachte niet-ont-
andere door het Hof gebezigde en hiervoor
blijk moeten geven te hebben onderzocht of
vankelijk wordt verklaard in het beroep in
onder 2.2 weergegeven bewijsmiddelen.
er reden was het onderzoek ter terechtzitting
cassatie, nu het middel klaarblijkelijk niet tot
te schorsen teneinde de verdachte in de gele-
cassatie kan leiden.
genheid te stellen alsnog bij het onderzoek
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der
op de terechtzitting tegenwoordig te zijn.
Nederlanden
Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat
AG
739 12 maart 2013, nr. 11/01747
verzuim leidt tot nietigheid van het onder-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en
zoek ter terechtzitting in hoger beroep en de
J. Wortel)
naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
905
Rechtspraak
Hoge Raad (belastingkamer)
gaan voor niet meer dan een half jaar van de
behoeft voor het overige geen behandeling.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
door het Hof geconstateerde overschrijding
Het verwijzingshof zal opnieuw over het ver-
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
van in totaal drie jaar schadeplichtig kan
zoek om schadevergoeding moeten oordelen.
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
zijn. Hiertoe voert het middel onder meer
3.5.2. Met het oog op het geding na verwij-
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
aan dat het Hof heeft miskend dat belang-
zing verdient opmerking dat, anders dan
hebbende de schade had kunnen beperken
middel 2 voorstaat, voor een aanspraak op
door eerder beroep in te stellen tegen het
vergoeding van immateriële schade niet van
uitblijven van een uitspraak op zijn bezwaar-
belang is of de belanghebbende al dan niet
schrift en dat het Hof heeft nagelaten te
heeft aangedrongen op een spoedige behan-
22 maart 2013, nr. 11/04270
onderzoeken in hoeverre de overschrijding
deling van zijn zaak teneinde de overschrij-
(Mrs. Punt, Feteris, Sterk, Fierstra en De
van de redelijke termijn is veroorzaakt door
ding van de redelijke termijn als bedoeld in
Groot; na conclusie IJzerman tot gegrond-
belanghebbende zelf.
artikel 6 EVRM te voorkomen (vgl. HR 16
verklaring van het cassatieberoep)
3.4.2. De overschrijding van de redelijke ter-
december 1998, nr. 34148, LJN AA2596, BNB
LJN BX6666
mijn die naar het oordeel van het Hof heeft
1999/303). Reeds daarom kan aan belangheb-
plaatsgevonden, heeft betrekking op het
bende in dit verband niet worden tegenge-
Vergoeding van immateriële schade in
tijdsverloop tussen de ontvangst van het
worpen dat hij niet eerder beroep heeft inge-
geval van overschrijding redelijke termijn
bezwaarschrift door de Inspecteur (13 januari
steld tegen het niet tijdig doen van uitspraak
bezwaar- en beroepsfase. Wijze van toereke-
2004) en de uitspraak van de Rechtbank (21
op zijn bezwaarschrift (vgl. ABRvS 29 juni
ning van de termijnoverschrijding aan de
januari 2009).
2005, nr. 200406974/1, LJN AT8446, AB
bezwaar- en aan de beroepsfase. In dat
3.4.3. In gevallen waarin de bezwaar- en de
2006/43, en CRvB 15 december 2010, nr.
kader bedraagt – behoudens bijzondere
beroepsfase samen zo lang hebben geduurd
10/1033 TW, LJN BP1398, RSV 2011/142).
omstandigheden – de redelijke termijn in
dat de redelijke termijn daardoor is over-
Aangezien de beroepsfase bij de Rechtbank
de bezwaarfase een half jaar en die in de
schreden, dient de rechter met het oog op
in dit geval meer dan anderhalf jaar heeft
beroepsfase anderhalf jaar. In verband met
toekenning van een vergoeding voor imma-
geduurd, verdient voorts opmerking dat het
de beoordeling in hoeverre een aanspraak
teriële schade die door dat tijdsverloop is
verwijzingshof de Staat der Nederlanden
op vergoeding van immateriële schade
ontstaan te beoordelen op welke wijze de
(Minister van Veiligheid en Justitie) in de
bestaat: niet van belang is of de belangheb-
termijnoverschrijding moet worden toegere-
gelegenheid dient te stellen als partij aan het
bende al dan niet heeft aangedrongen op
kend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
geding deel te nemen met het oog op een
een spoedige behandeling van zijn zaak
Daardoor wordt immers bepaald in hoeverre
eventuele veroordeling tot vergoeding van
teneinde de overschrijding van de redelijke
de immateriële schade is toe te rekenen aan
immateriële schade wegens dat tijdsverloop
termijn te voorkomen. Ook in rijksbelas-
het bestuursorgaan respectievelijk de rech-
te zijnen laste (vgl. HR 10 juni 2011, nr.
tingzaak dient de Staat der Nederlanden
terlijke macht; de veroordeling tot vergoe-
09/02639, LJN BO5046, BNB 2011/232, r.o.
(Minister van Veiligheid en Justitie) in de
ding van die schade moet naar evenredig-
3.3.5).’
gelegenheid te worden gesteld als partij
heid daarmee worden uitgesproken ten laste
aan het geding deel te nemen met het oog
van het bestuursorgaan respectievelijk de
op een eventuele veroordeling tot vergoe-
Staat (de Minister van Veiligheid en Justitie).
ding van immateriële schade wegens over-
Dat heeft ook te gelden in een geval als het
schrijding van de redelijke termijn in de
onderhavige, waarin het bestuursorgaan (een
22 maart 2013, nr. 11/05258
rechterlijke fase. Rechtseenheid; vele ver-
inspecteur) deel uitmaakt van de rijksbelas-
(Mrs. Overgaauw, Punt en Sterk)
wijzingen naar jurisprudentie van andere
tingdienst, en de vergoeding daardoor onge-
LJN BZ5038
hoogste bestuursrechters.
acht de wijze van toerekening betaald moet
741
742
worden door de Staat (vgl. ABRvS 30 juni
Ontvankelijkheid prematuur bezwaar; toe-
2010, nr. 200909929/1/H2, LJN BM9703).
passing art. 6:10 Awb. Enkele feit dat de
3.4.4. Bij de hiervoor in 3.4.3 bedoelde toere-
Inspecteur in een controlerapport zijn (defi-
kening heeft in belastingzaken als regel te
nitieve) standpunt over de nog op te leggen
gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang
belastingaanslagen had ingenomen, kan bij
Hoge Raad, onder meer:
heeft geduurd voor zover de duur daarvan
een belastingplichtige niet redelijkerwijs
‘(…)
een half jaar overschrijdt en de beroepsfase
de indruk hebben gewekt dat de desbetref-
3.2.3. Het Hof heeft op verzoek van belang-
voor zover zij meer dan anderhalf jaar in
fende belastingaanslagen zijn vastgesteld.
hebbende de Staat veroordeeld tot een ver-
beslag neemt (vgl. CRvB 26 januari 2009, nr.
goeding van immateriële schade wegens de
05/01789, LJN BH1009, AB 2009/241). Deze
lange duur van de behandeling van het
regel geldt behoudens bijzondere omstandig-
geschil, ervan uitgaande dat de redelijke ter-
heden. Daarbij moet met name worden
Hoge Raad, onder meer:
mijn van berechting was overschreden met
gedacht aan bijzondere omstandigheden als
‘3.1.1. Op 23 april 2009 heeft de Inspecteur
drie jaar. Het Hof is hiertoe overgegaan zon-
bedoeld in onderdeel 4.5 van het arrest van
aan belanghebbende een controlerapport
der de Minister van Veiligheid en Justitie in
de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984,
toegezonden met bevindingen van een
het geding te betrekken.
LJN AO9006, BNB 2005/337.
onderzoek dat door de belastingdienst is ver-
3.3. (…)
3.4.5. Het Hof heeft het hiervoor in 3.4.3
richt naar de juistheid van eerder door
3.4.1. Middel 2 richt zich tegen het hiervoor
overwogene miskend. Middel 2 slaagt in
belanghebbende gedane belastingaangiften.
in 3.2.3 weergegeven oordeel van het Hof en
zoverre.
In de aanbiedingsbrief bij het controlerap-
de wijze waarop dat oordeel tot stand is geko-
3.5.1. ‘s Hofs uitspraak kan niet in stand blij-
port heeft de Inspecteur vermeld dat hij
men. Het middel betoogt dat het bestuursor-
ven. Verwijzing moet volgen. Middel 2
voornemens is overeenkomstig het vermelde
(Awb art. 8:73) Cassatieberoep Staatssecretaris
906
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
(Awb art. 6:10)
Rechtspraak
in het rapport een naheffingsaanslag en
dienen te beoordelen of belanghebbende
andere conclusie toe dan dat belanghebben-
navorderingsaanslagen met boete op te leg-
redelijkerwijs kon menen dat ten tijde van
de ten tijde van de verzending van de hier-
gen, en met het oog daarop belanghebbende
het schrijven van de brieven van 15 mei 2009
voor in 3.1.2 bedoelde brieven niet redelij-
daaraan voorafgaand in de gelegenheid
respectievelijk 27 mei 2009 de aanslagen
kerwijs kon menen dat de onderhavige
gesteld te reageren met nieuwe feiten of
reeds waren vastgesteld.
navorderingsaanslag was vastgesteld. De
argumenten die aanleiding zouden kunnen
3.4. Op grond van artikel 6:10, lid 1, van de
Rechtbank heeft op goede gronden het door
vormen voor herziening van de in het rap-
Awb blijft ten aanzien van een voor het begin
belanghebbende tegen de uitspraak van de
port door hem ingenomen standpunten.
van de termijn ingediend bezwaar- of beroep-
Inspecteur ingestelde beroep ongegrond
3.1.2. Belanghebbende heeft vervolgens op 15
schrift niet-ontvankelijkverklaring op grond
verklaard.’
mei 2009 respectievelijk 27 mei 2009 een
daarvan achterwege indien het besluit ten
brief aan de Inspecteur geschreven.
tijde van de indiening ingevolge het bepaal-
In de brief van 15 mei 2009 schrijft belang-
de onder letter a van dat lid wel reeds tot
hebbende onder meer:
stand was gekomen, of ingevolge het bepaal-
“Hierbij teken ik bezwaar aan tegen het mij
de onder letter b van dat lid nog niet tot
22 maart 2013, nr. 12/02909
toegezonden rapport/kennisgeving navorde-
stand was gekomen, maar de indiener redelij-
(Schaap, Feteris, Van Loon, Koopman en
ring/ naheffing/boete d.d. 23 april 2009.”
kerwijs kon menen dat dit wel reeds het
Groeneveld; na conclusie Wattel tot
In de brief van 27 mei 2009 schrijft hij onder
geval was.
gegrondverklaring van het cassatieberoep)
meer:
3.5. Op grond van artikel 5, lid 1, van de Alge-
LJN BY9295
“Zo ook maak ik hierbij bezwaar en daarmee
mene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de
vooruitlopend op, tegen de aangekondigde/te
AWR) geschiedt de vaststelling van een belas-
Arbeidsovereenkomst. Werknemer in de zin
verwachte aanslagen en naheffingen OB/IB/
tingaanslag door het ter zake daarvan opma-
van de WW? Rechtsvinding; grammaticale
PVV, ZFW/ZVW.”
ken van een aanslagbiljet door de inspecteur
interpretatie. Ontbreken van een materiële
3.1.3. (…)
waarna de inspecteur het aanslagbiljet ter
gezagsverhouding staat niet in de weg aan
3.1.4. De onderhavige navorderingsaanslag in
invordering ter hand stelt aan de ontvanger.
aanwezigheid van een arbeidsovereen-
de inkomstenbelasting/premie volksverzeke-
Daarbij heeft de dagtekening van het aan-
komst. Voor de toepassing van de WW
ringen is met dagtekening 14 augustus 2009
slagbiljet te gelden als de dag waarop de
wordt arbeidsovereenkomst van directeur-
opgelegd. (…)
belastingaanslag is vastgesteld.
grootaandeelhouder met zijn BV weliswaar
3.2. Het Hof heeft – onder verwijzing naar
3.6. Gelet op de dagtekening van het onder-
bij wijze van uitzondering niet aangemerkt
het arrest van de Hoge Raad van 20 juli 1999,
havige aanslagbiljet is de onderhavige navor-
als een dienstbetrekking, maar in de onder-
nr. 34421, LJN AA2826, BNB 1999/437 –
deringsaanslag vastgesteld op 14 augustus
havige situatie kan de DGA niet worden
geoordeeld dat een schriftelijk ingediend
2009, zodat de hiervoor in 3.1.2 bedoelde
aangemerkt als een DGA in de zin van de
bezwaar tegen een controlerapport in de
brieven niet als ontvankelijke bezwaarschrif-
Regeling aanwijzing directeur-grootaan-
regel heeft te gelden als een bezwaarschrift
ten daartegen kunnen worden aangemerkt
deelhouder, gelet op de bewoordingen van
tegen de op basis van dat rapport opgelegde
op grond van het bepaalde in artikel 6:10, lid
die regeling en in aanmerking genomen de
aanslagen, mits deze reeds zijn vastgesteld
1, letter a, van de Awb.
rechtszekerheid van betrokkenen; beroep
dan wel nog niet zijn vastgesteld, maar de
Vervolgens rijst de vraag, gelet op het bepaal-
op bedoeling regelgever en de toelichting
belastingplichtige kon menen dat dit wel het
de in artikel 6:10, lid 1, letter b, van de Awb,
bij de Regeling afgewezen (anders: A-G).
geval was. Naar het oordeel van het Hof kon
of belanghebbende niettemin ten tijde van
belanghebbende op het moment van ont-
het verzenden van deze brieven redelijker-
vangst van het controlerapport redelijkerwijs
wijs kon menen dat de onderhavige navorde-
menen dat de onderhavige aanslag, hoewel
ringsaanslag was vastgesteld.
niet opgelegd al wel was vastgesteld. Dit
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4 is overwo-
heeft het Hof gegrond op de omstandigheid
gen omtrent de wijze van vaststelling van
Hoge Raad, onder meer:
dat de Inspecteur vanwege zijn in het rap-
een belastingaanslag, heeft het Hof bij de
‘3.1.1. Belanghebbende was sinds 6 juli 1989
port stellig ingenomen standpunt reeds
beantwoording van die vraag ten onrechte
bestuurder van de door hem opgerichte
(intern) zijn besluit had gevormd en dat dit
tot uitgangspunt genomen dat het stand-
besloten vennootschap B.V. C (hierna: de BV).
besluit definitief was, zodat belanghebbende
punt van de Inspecteur over de nog op te
3.1.2. Belanghebbende hield 48 percent van
mocht menen dat het controlerapport het
leggen belastingaanslagen, een en ander als
de aandelen van de BV. Zijn dochter hield 26
definitieve standpunt van de Inspecteur over
verwoord in het controlerapport, voldoende
percent van de aandelen.
de op te leggen belastingaanslagen weergaf.
was om de prematuur ingediende bezwaar-
3.1.3. De aandeelhoudersvergadering heeft in
Het Hof heeft met toepassing van artikel
schriften ontvankelijk te achten, aangezien
oktober 2008 besloten de activiteiten van de
6:10, lid 1, van de Awb het bezwaar ontvanke-
dat enkele feit redelijkerwijs niet bij een
BV stop te zetten. In verband hiermee is aan
lijk geacht.
belastingplichtige de indruk kan hebben
belanghebbende met ingang van 1 maart
3.3. Het middel richt zich tegen de hiervoor
gewekt dat een belastingaanslag is vastge-
2009 ontslag als directeur verleend.
in 3.2 omschreven oordelen van het Hof met
steld in de zin van artikel 5, lid 1, van de
3.1.4. Belanghebbende heeft per 1 maart
het betoog dat het antwoord op de vraag of
AWR. Het middel slaagt derhalve.
2009 een WW-uitkering aangevraagd. Het
een bezwaarschrift op de voet van artikel
3.7. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.6 is over-
UWV heeft deze aanvraag afgewezen aange-
6:10, lid 1, van de Awb ontvankelijk is, niet
wogen, kan ‘s Hofs uitspraak niet in stand
zien het zich op het standpunt stelt dat
alleen kan worden gebaseerd op de omstan-
blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
belanghebbende geen werknemer was in de
digheid dat het standpunt van de Inspecteur
De uitspraak van het Hof en de stukken van
zin van de WW. Het UWV baseert dit stand-
over de op te leggen belastingaanslagen defi-
het geding, in het bijzonder de hiervoor in
punt (…) op het argument dat belanghebben-
nitief was, maar dat het Hof – mede – had
3.1.1 vermelde correspondentie, laten geen
de als directeur-grootaandeelhouder was aan
743
(WW art. 3 en 6; BW art. 7:160) Cassatieberoep UWV
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
907
Rechtspraak
te merken aangezien hij samen met zijn
en haar directeur wordt op grond van artikel
tot en met de derde graad. Dit vormt echter
dochter meer dan tweederde van de aande-
6, lid 1, aanhef en letter d, van de WW voor
onvoldoende grond om de Regeling uit te
len van de BV hield.
de toepassing van die wet bij wijze van uit-
leggen in overeenstemming met de laatstbe-
3.2.1. Voor de Centrale Raad was in geschil
zondering niet als dienstbetrekking aange-
doelde richtlijn, zoals door het UWV wordt
of het UWV belanghebbende terecht als
merkt indien sprake is van een directeur-
voorgestaan. Een zodanige uitleg wijkt te
directeur-grootaandeelhouder heeft aange-
grootaandeelhouder. In de Regeling zijn op
zeer af van de bewoordingen en de systema-
merkt. Het geschil spitste zich toe op de
grond van artikel 6, lid 4, van de WW regels
tiek van de Regeling. Bovendien zou een der-
vraag of voor de toepassing van artikel 2, lid
gegeven om te bepalen wat in dit verband
gelijke uitleg afbreuk doen aan de rechtsze-
1, aanhef en letter d, van de Regeling aan-
onder directeur-grootaandeelhouder moet
kerheid van de betrokkenen, in aanmerking
wijzing directeur-grootaandeelhouder (hier-
worden verstaan. Leidt geen van die regels
genomen dat de richtlijnen van de Federatie
na: de Regeling) alleen acht moet worden
tot de slotsom dat de betrokkene directeur-
van Bedrijfsverenigingen uit 1993 niet zijn
geslagen op het aandelenbezit van de daar
grootaandeelhouder is, dan brengt het hier-
bekendgemaakt op zodanige wijze dat verze-
bedoelde bloed- of aanverwanten van de
voor in 3.3.3 overwogene mee dat er geen
kerd is dat zij voor de betrokkenen kenbaar
directeur, of dat de aandelen die de direc-
ruimte is om hem desondanks niet als werk-
en toegankelijk zijn. De inhoud van deze
teur zelf houdt daarbij mede in aanmerking
nemer aan te merken wegens het ontbreken
richtlijnen blijkt evenmin uit de toelichting
moeten worden genomen.
van een materiële gezagsverhouding.
op de Regeling. Opmerking verdient in dit
3.2.2. De Centrale Raad heeft geoordeeld dat
3.5.1. Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en
verband dat de Regeling volgens de toelich-
belanghebbende niet is aan te merken als
letters a en b, van de Regeling wordt als
ting daarbij juist tot stand is gekomen met
directeur-grootaandeelhouder in de zin van
directeur-grootaandeelhouder aangemerkt
het oog op de kenbaarheid van de daarin
de Regeling. De duidelijke bewoordingen van
de bestuurder die, al dan niet tezamen met
opgenomen regels.
de hiervoor in 3.2.1 bedoelde bepaling uit die
zijn echtgenoot, houder is van aandelen die
3.6. Het voorgaande brengt mee dat het mid-
regeling zien naar het oordeel van de Centra-
een aldaar nader omschreven invloed geven
del faalt.’
le Raad slechts op aandelen die worden
in de algemene vergadering van de vennoot-
gehouden door bloed- of aanverwanten.
schap. Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef
3.2.3. Hiertegen richt zich het middel met
en letter d, van de Regeling wordt verder als
Raad van State
een beroep op de bedoeling van de regelge-
directeur-grootaandeelhouder aangemerkt
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
ver, tot uitdrukking komend in de toelichting
de bestuurder van een vennootschap waar-
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
bij de Regeling.
van ten minste tweederde deel van de aande-
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
3.3.1. Artikel 3, lid 1, van de WW bepaalt –
len wordt gehouden door zijn bloed- of aan-
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
voor zover hier van belang – dat degene die
verwanten tot en met de derde graad.
te vinden op www.raadvanstate.nl.
in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat
3.5.2. Uit de bewoordingen en de systematiek
werknemer is.
van deze bepalingen vloeit voort dat het aan-
3.3.2. Voor de vraag of sprake is van een pri-
delenbezit van bestuurders en andere perso-
vaatrechtelijke dienstbetrekking is maatge-
nen alleen gezamenlijk in aanmerking wordt
vend of de rechtsverhouding tussen de
genomen als het gaat om de combinatie van
27 februari 2013, nr. 201208608/1/A3
betrokken partijen een arbeidsovereenkomst
de bestuurder en diens echtgenoot, en dat
(Mrs. Van Dijk, Loeb, Polak)
is in de zin van artikel 7:160 BW (zie HR 25
onder de in letter d bedoelde aandelen die
LJN BZ2498
maart 2011, nr. 10/02146, LJN BP3887, BNB
worden gehouden door bloed- of aanverwan-
2011/205).
ten dus niet mede kunnen worden verstaan
De Regeling bewijsstukken sociale hygiëne
3.3.3. Voor aanwezigheid van een arbeids-
de aandelen die door de bestuurder zelf wor-
Drank- en Horecawet is een algemeen ver-
overeenkomst is een gezagsverhouding ver-
den gehouden. Dit brengt mee dat de onder
bindend voorschrift. Tegen de afwijzing
eist. Bij de beoordeling van de vraag of tus-
deze letter opgenomen regel niet kan worden
van een verzoek tot wijziging van zodanig
sen een natuurlijke persoon en een
toegepast in een geval als het onderhavige,
voorschrift staat geen bezwaar open.
rechtspersoon een gezagsverhouding
waarin de directeur van een BV tezamen met
bestaat, is volgens vaste rechtspraak van de
de in die bepaling bedoelde bloed- of aanver-
(Awb art. 7:1 en 8:2; DHW art. 3, 8, 27 en 28;
Hoge Raad niet van belang welke personen
wanten ten minste tweederde deel van de
Regeling bewijsstukken sociale hygiëne
deel uitmaken van het orgaan van de rechts-
aandelen in die BV houdt, maar noch hijzelf,
Drank- en Horecawet art. 1)
persoon dat instructies aan die natuurlijke
noch de combinatie van die bloed- of aanver-
persoon kan geven (zie de rechtspraak ver-
wanten een aandelenbezit van ten minste
Uitspraak op het hoger beroep van: [SVMNI-
meld in onderdeel 6.1 van de conclusie van
tweederde deel in de BV heeft.
VO] tegen de uitspraak van de rechtbank
de Advocaat-Generaal). Of materieel sprake
Hieraan kan niet afdoen dat uit de toelich-
Utrecht van 20 juli 2012 in zaak nr. 11/4230
is van een gezagsverhouding is bij die
ting bij de Regeling blijkt dat daarmee
in het geding tussen: SVMNIVO en de minis-
beoordeling daarom niet relevant. Dit
beoogd is zo veel mogelijk aan te sluiten bij
ter van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
brengt mee dat de statutaire bestuurder van
richtlijnen die in 1993 door de (voormalige)
een BV (hierna ook: directeur) die doorslag-
Federatie van Bedrijfsverenigingen zijn gefor-
Procesverloop
gevende zeggenschap heeft in de algemene
muleerd als handvat voor de beoordeling van
Bij brief van 14 april 2011 heeft de minister
vergadering van aandeelhouders van die
feitelijke situaties op aanwezigheid van een
een verzoek van SVMNIVO om de Regeling
vennootschap, voor die BV werkzaam is op
reële gezagsverhouding. Een van die richtlij-
bewijsstukken sociale hygiëne Drank- en
basis van een arbeidsovereenkomst indien
nen hield in dat niet verzekerd is de direc-
Horecawet (hierna: de Regeling) te wijzigen
hij zich verbonden heeft die werkzaamhe-
teur van een NV of BV waarvan de aandelen
afgewezen.
den tegen loon te verrichten.
voor ten minste tweederde deel in handen
Bij besluit van 28 november 2011 heeft de
3.4. De arbeidsovereenkomst tussen een BV
zijn van die directeur en/of zijn familieleden
minister het door SVMNIVO daartegen
908
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
744
Rechtspraak
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
mencommissie van de Svh als examenbe-
een algemeen voorschrift een bevoegdheid
Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de recht-
voegde instantie, maar het voorschrift dat
wordt toegekend die zich ervoor leent om
bank het door SVMNIVO daartegen ingestel-
iedere aanvrager van een vergunning, als
herhaald te worden toegepast, die toeken-
de beroep gegrond verklaard, dat besluit ver-
bedoeld in artikel 3 van de DHW, ten bewijze
ning los van dat algemeen voorschrift als
nietigd, het door SVMNIVO gemaakte
van de vereiste kennis dient te beschikken
beroepbaar besluit appellabel is.
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en
over een verklaring die is afgegeven door de
Het betoog faalt.
bepaald dat de uitspraak in zoverre in de
examencommissie van de Svh. Daarmee is
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aange-
plaats treedt van het vernietigde besluit. (…)
tevens bepaald dat een leidinggevende een
vallen uitspraak dient te worden bevestigd.
examen bij de examencommissie van de Svh
(…)
Overwegingen
dient af te leggen, welke norm niet in artikel
1. (…)
8, 27 of 28 van de DHW is vervat. Deze zaak
Ingevolge artikel 1 van de Regeling worden
verschilt daarin ook van die waar de uit-
als bewijsstukken waaruit blijkt dat een lei-
spraak van de Afdeling van 1 juni 1999 [in
dinggevende beschikt over voldoende kennis
zaak nr. HO1.97.0917 (AB 1999/313)] op ziet,
6 maart 2013, nr. 201110325/1/V2
en inzicht met betrekking tot sociale hygië-
waar in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de
(Lubberdink, Simons en Feteris)
ne, aangewezen:
zeevaartdiploma’s was bepaald dat ter ver-
LJN BZ4443
a. een verklaring afgegeven door de examen-
krijging van bepaalde diploma’s examens
commissie van de Svh Onderwijscentrum te
dienden te worden afgenomen en in het
Appellant heeft onvoldoende middelen om
Zoetermeer (hierna: Svh) (…).
tweede lid apart was voorzien in de bevoegd-
het voor de behandeling van dit hoger
2. SVMNIVO heeft de minister verzocht haar
heid van de minister daartoe commissies
beroep verschuldigde griffierecht te kun-
aan te wijzen als bureau dat een verklaring,
aan te wijzen. Een aanwijzingsbesluit op
nen voldoen. Gelet op het belang van de
als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a,
grond van die laatste bepaling bevat geen
toegang tot een onafhankelijke rechter is
van de Regeling, kan afgeven.
zelfstandige normstelling.
de appellant onder deze omstandigheden
3. De rechtbank heeft het in beroep bestre-
Gelet op voormelde norm dat iedere aanvra-
niet in verzuim met het niet betalen – 318,
den besluit vernietigd, omdat de Regeling
ger van een vergunning, als bedoeld in arti-
804van het griffierecht.
een algemeen verbindend voorschrift is en
kel 3 van de DHW, ten bewijze van de vereiste
het verzoek van SVMNIVO tot wijziging van
kennis een examen bij de examencommissie
(EVRM art. 6 en Handvest van de Grondrech-
zodanig voorschrift strekt. Tegen de afwijzing
van de Svh dient af te leggen en dient te
ten van de Europese Unie art. 47)
van een dergelijk verzoek staat ingevolge
beschikken over een verklaring die is afgege-
artikel 7:1, eerste lid, gelezen in verbinding
ven door die examencommissie, heeft de
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54,
met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de
rechtbank terecht overwogen dat die zich
eerste lid, van de Algemene wet bestuurs-
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb),
voor herhaalde toepassing leent. Bij eenieder
recht op het hoger beroep van de vreemde-
geen bezwaar open, zodat de minister het
die een vergunning, als bedoeld in artikel 3
ling, tegen de uitspraak van de rechtbank
door SVMNIVO gemaakte bezwaar ten
van de DHW, aanvraagt, zal moeten worden
‘sGravenhage, nevenzittingsplaats Assen,
onrechte niet niet-ontvankelijk heeft ver-
onderzocht of die over een verklaring afgege-
van 31 augustus 2011 in zaak nr. 10/30679
klaard, aldus de rechtbank.
ven door de examencommissie van de Svh
in het geding tussen de vreemdeling en de
(…)
beschikt.
minister voor Immigratie en Asiel.
4.2. (…)
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank
Anders dan SVMNIVO betoogt, volgt uit de
de Regeling terecht als een algemeen verbin-
artikelen 8, 27 en 28 van de [Drank- en Hore-
dend voorschrift aangemerkt. Zij heeft het
cawet (hierna: DHW)] niet dat de minister
verzoek van SVMNIVO daarom terecht aan-
Bij besluit van 20 april 2010 heeft de minis-
een of meer examencommissies kan aanwij-
gemerkt als een verzoek tot wijziging van
ter van Justitie voor zover thans van belang
zen die bevoegd zijn om te bepalen of
zodanig voorschrift en overwogen dat tegen
de vreemdeling ongewenst verklaard.
betrokkene voldoende kennis van de sociale
de afwijzing ervan ingevolge artikel 7:1, eer-
hygiëne heeft. Uit die bepalingen volgt, in
ste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:2,
(…)
welke gevallen een vergunning, als bedoeld
aanhef en onder a, van de Awb geen bezwaar
2.1. Met de heffing van het griffierecht in
in artikel 3, wordt verleend en in welke geval-
openstond, zodat de minister het door SVM-
bestuursrechtelijke zaken heeft de wetgever
len geweigerd wordt een dergelijke vergun-
NIVO gemaakte bezwaar ten onrechte niet
onder meer beoogd dat rechtzoekenden aan
ning te verlenen. In artikel 8, vierde lid, is
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
de hand van de daaraan verbonden kosten
bepaald dat een leidinggevende over vol-
Voor zover in artikel 1 van de Regeling de
een zorgvuldige afweging maken of het zin
doende kennis en inzicht over de sociale
examencommissie van de Svh is aangewezen
heeft een zaak aan de bestuursrechter voor te
hygiëne dient te beschikken en in het vijfde
als instantie, bevoegd tot het afgeven van
leggen (zie Kamerstukken II, 1984/85, nr. 3,
lid dat dit met door de minister aan te wij-
een verklaring waaruit blijkt dat een leiding-
blz. 6 en Kamerstukken II, 1991/92, 22 495, nr.
zen bewijsstukken dient te worden aange-
gevende beschikt over voldoende kennis en
3, blz. 125). Daarbij is de wetgever ervan uitge-
toond. De minister heeft een dergelijke aan-
inzicht met betrekking tot sociale hygiëne,
gaan dat heffing van griffierecht niet tot
wijzing gedaan door in artikel 1 van de
geldt dat die aanwijzing onderdeel is van het
gevolg mag hebben dat aan bepaalde groepen
Regeling te bepalen dat een verklaring, afge-
algemeen verbindend voorschrift dat leiding-
rechtzoekenden in feite de toegang tot de
geven door de examencommissie van de Svh,
gevenden een verklaring van die examen-
bestuursrechter wordt ontnomen (Kamerstuk-
zodanig bewijsstuk is.
commissie moeten overleggen. Daarmee is
ken II, 1991/92, 22 495, nr. 3, blz. 125). Hieruit
De rechtbank heeft dan ook terecht overwo-
die bepaling niet in zoverre een concretise-
moet worden afgeleid dat de wetgever is uit-
gen dat de norm, vervat in artikel 1 van de
rend besluit van algemene strekking. Niet
gegaan van gevallen waarin de betrokkenen
Regeling, niet is de aanwijzing van de exa-
kan immers worden aanvaard dat, indien in
over de financiële middelen beschikken om
745
(…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
909
Rechtspraak
het verschuldigde griffierecht te betalen, en
2.6. De overgelegde stukken bieden geen aan-
thans nog in geschil is of de rechtbank
dus in staat zijn de daaruit voortvloeiende last
knopingspunt om aan te nemen dat de
terecht en op juiste gronden heeft geoor-
af te wegen tegen het nut van het voeren van
vreemdeling ten tijde van belang beschikte
deeld dat CIZ met ingang van 1 januari 2012
een gerechtelijke procedure.
over eigen vermogen, dan wel over inkom-
niet bevoegd is om in aanvulling op een
2.2. In het algemeen kan worden aangeno-
sten, anders dan de gelden die hij zou kun-
zorgzwaartepakket meer zorg te indiceren
men dat de regeling in het bestuursrecht
nen verwerven met het verrichten van arbeid
dan is begrepen in het in aanmerking
over heffing van griffierecht, inclusief de
in detentie waarop de Regeling arbeidsloon
komende zorgzwaartepakket. Verder is nog in
thans daarbij behorende bedragen aan grif-
gedetineerden van toepassing is. Hetgeen hij
geschil of sprake is van strijd met het gelijk-
fierecht, van dien aard is dat rechtzoeken-
daarmee maximaal kon verdienen, is onvol-
heidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel
den daarmee de toegang tot de rechter niet
doende om het voor de behandeling van dit
en het vertrouwensbeginsel en of CIZ de aan-
wordt ontnomen.
hoger beroep verschuldigde griffierecht van
vraag voor een deel had moeten doorsturen
2.3. Dit laat echter onverlet dat zich gevallen
€ 227 te kunnen voldoen.
naar de zorgverzekeraar.
kunnen voordoen waarin heffing van het
2.7. In de omstandigheden van dit geval
Daarnaast is in geschil, door het hoger
ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan
maakt de heffing van griffierecht het voor
beroep van CIZ, de vraag of de rechtbank CIZ
griffierecht het voor de rechtzoekende onmo-
de vreemdeling derhalve onmogelijk,
terecht een opdracht heeft gegeven om de
gelijk, althans uiterst moeilijk maakt om
althans uiterst moeilijk, om gebruik te
omvang van de voor betrokkene geïndiceerde
gebruik te maken van een door de wet open-
maken van een door de wet opengestelde
additionele zorguren over de periode van 1
gestelde rechtsgang. In een dergelijk geval
rechtsgang in hoger beroep. Onder deze
januari 2012 tot 21 februari 2012 opnieuw te
kan de hiervoor in overweging 2.1 bedoelde,
omstandigheden kan, gelet op hetgeen hier-
heroverwegen.
door de wetgever beoogde, afweging naar
voor in overweging 2.3 is overwogen, redelij-
4.3. De beroepsgrond dat CIZ wel bevoegd is
haar aard niet plaatsvinden. Mede gelet op
kerwijs niet worden geoordeeld dat de
om na 1 januari 2012 meer zorg te indiceren
het belang dat in een rechtsstaat toekomt
vreemdeling door het niet betalen van het
dan is begrepen in een zorgzwaartepakket
aan de toegang tot een onafhankelijke rech-
griffierecht in verzuim is geweest, zodat
slaagt niet.
terlijke instantie, welk belang mede ten
niet-ontvankelijkverklaring van het hoger
4.3.1. Artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ
grondslag ligt aan artikel 6 van het Verdrag
beroep achterwege dient te blijven.
houdt in dat het indicatieorgaan besluit of een verzekerde is aangewezen op een van de
tot bescherming van de rechten van de mens
bij algemene maatregel van bestuur aange-
en de fundamentele vrijheden en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van
Centrale Raad van Beroep
wezen vormen van zorg. Het in die bepaling
de Europese Unie, kan daarom in een derge-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
bedoelde indicatieorgaan is CIZ. De in die
lijk geval ook buiten de werkingssfeer van de
van der Ham, vice-president van de Centrale
bepaling bedoelde algemene maatregel van
genoemde artikelen niet worden aanvaard
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
bestuur is het Zib. Artikel 2 van het Zib wijst
dat een (hoger) beroep wegens het niet beta-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
Verblijf, als bedoeld in artikel 9 of 13, tweede
len van griffierecht niet-ontvankelijk wordt
Raad van Beroep.
lid, van het Bza aan als een vorm van zorg waarvoor CIZ besluit of de verzekerde daarop
verklaard. Binnen het kader van de hier toepasselijke wettelijke regeling kan dit worden bereikt door aan te nemen dat de betrokkene
746
is aangewezen, met uitzondering van meer zorg dan is begrepen in het voor de zorgvrager geïndiceerde zorgzwaartepakket. Dit bete-
in deze gevallen met het achterwege laten van een betaling van griffierecht niet in ver-
13 maart 2013, nr. 12/5183 AWBZ
kent dat meer zorg niet is aangewezen als
zuim is, als bedoeld in artikel 51, vierde lid
(Mrs. Van Male, Venema, Bel)
AWBZ-zorg die CIZ kan indiceren, zodat CIZ
van de Wet op de Raad van State.
LJN BZ4069
niet bevoegd is om meer zorg te indiceren. 4.3.2. Het standpunt dat dit in strijd is met
2.4. De secretaris heeft de vreemdeling bij brief van 26 september 2011 op de verschul-
Met de (nadere) regeling van de aard,
het wettelijk systeem aangezien dit onder-
digdheid van het griffierecht gewezen en
omvang en inhoud van de aanspraken op
scheid maakt tussen indicatiestelling en zor-
daarbij verzocht het uiterlijk op 10 oktober
AWBZ-zorg is de regelgever niet buiten de
grealisering, wordt niet gedeeld. Uit de tekst
2011 te voldoen. Bij brief van 9 oktober 2011
grenzen van zijn bevoegdheid getreden. De
van artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ vloeit
heeft de vreemdeling de Afdeling bericht
omstandigheid dat die aanspraken daar-
voort dat het in artikel 9b, eerste lid, van de
niet in staat te zijn het verschuldigde griffie-
door naar de groep van verzekerden en
AWBZ bedoelde vereiste van indicatiestelling
recht te voldoen. Hij voert daartoe onder ver-
omvang zijn beperkt, maakt dat, hoe schrij-
alleen geldt voor vormen van AWBZ-zorg die
wijzing naar de uitspraak van de Afdeling
nend dat ook kan zijn voor verzekeren die
bij algemene maatregel van bestuur zijn aan-
van 4 juli 2011 in zaak nr. 201103855/1/V2)
op objectieve gronden op meer zorg zijn
gewezen. Dit impliceert dat dit vereiste niet
aan dat hij als gevolg van zijn detentie ver-
aangewezen maar deze door de inhoud van
geldt voor niet aangewezen vormen van
stoken is van enig inkomen, anders dan de
het Rza niet meer kunnen ontvangen, niet
AWBZ-zorg.
beloning overeenkomstig de Regeling
anders nu dat binnen de beleidsvrijheid
Deze uitleg vindt behalve in de tekst van
arbeidsloon gedetineerden.
van de regelgever valt.
deze bepalingen mede steun in de eerste volzin van artikel 9b, derde lid, van de AWBZ dat
2.5. Ter staving van zijn verzoek heeft de vreemdeling desgevraagd een detentieverkla-
(AWBZ art. 9b, Bza art. 9, Rza art. 1a)
28 november 2007 in detentie verblijft en
tot uitdrukking brengt dat de aanspraak op andere vormen van zorg, dan die ingevolge
ring overgelegd, waaruit blijkt dat hij vanaf (….)
artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ zijn aangewezen, slechts onder bepaalde voorwaarden
een verklaring van de Belastingdienst dat de vreemdeling staat ingeschreven in de
Overwegingen
tot gelding kan worden gebracht. Voor de
gemeente Noordenveld en er geen inkomens-
4.2. Gelet op de stukken en het verhandelde
niet ingevolge artikel 9a, eerste lid, aangewe-
gegevens van hem bekend zijn.
op de zitting staat vast dat tussen partijen
zen vormen van AWBZ-zorg kan bij algemene
910
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
maatregel van bestuur worden geregeld door
van de aanspraken op AWBZ-zorg is de regel-
deeld dat het rechtszekerheidsbeginsel er in dit
wie en op welke wijze wordt beoordeeld of de
gever niet buiten de grenzen van zijn
geval aan in de weg staat om de verlaging van
verzekerde op die zorg is aangewezen. Deze
bevoegdheid getreden. De omstandigheid dat
het aantal additionele uren met terugwerkende
regels dienen zodanig te zijn dat gewaar-
die aanspraken daardoor naar de groep van
kracht vast te stellen. Dit betekent dat de verla-
borgd dat de beoordeling onafhankelijk
verzekerden en omvang zijn beperkt, maakt
ging van de additionele uren van betrokkene
geschiedt. Dat deze algemene maatregel van
dat, hoe schrijnend dat ook kan zijn voor ver-
pas op zijn vroegst met ingang van 21 februari
bestuur niet is vastgesteld, doet er niet aan
zekeren die op objectieve gronden op meer
2012, de datum van besluit 5, kan ingaan.
af dat er aanspraken op AWBZ-zorg kunnen
zorg zijn aangewezen maar deze door de
Anders dan de rechtbank komt de Raad tot de
bestaan waarvoor het indicatievereiste niet
inhoud van het Rza niet meer kunnen ont-
conclusie dat het voorgaande niet meebrengt
geldt. Artikel 9b, derde lid, van de AWBZ
vangen, niet anders nu dat binnen de
dat de omvang van de additionele uren over de
schrijft niet voor dat een algemene maatre-
beleidsvrijheid van de regelgever valt.
periode 1 januari 2012 tot 21 februari 2012
gel van bestuur moet worden vastgesteld.
4.3.6. Voor zover betrokkene heeft aange-
opnieuw dient te worden beoordeeld met
4.3.3. Aard, inhoud en omvang van de aan-
voerd dat niet gewaarborgd is dat de beoor-
inachtneming van de inmiddels beschikbare
spraak op AWBZ-zorg, bedoeld in artikel 6, eer-
deling van de aanspraak op meer zorg onaf-
medische informatie. Het rechtszekerheidsbe-
ste lid, van de AWBZ, worden ingevolge artikel
hankelijk geschiedt, wijst de Raad er op dat
ginsel brengt in het onderhavige geval mee dat
6, tweede lid, van de AWBZ, bij of krachtens
noch artikel 2 van het Bza noch artikel 2 van
besluitvorming met terugwerkende kracht ten
algemene maatregel van bestuur geregeld.
de Rza de aanspraak op meer zorg afhanke-
nadele van betrokkene niet is toegestaan, zodat
Daarbij kunnen volgens die bepaling voor het
lijk stelt van een voorafgaande onafhankelij-
tot de datum van besluit 5 dient te worden
tot gelding brengen van de aanspraken voor-
ke beoordeling van de noodzaak ervan. Arti-
uitgegaan van de reeds toegekende (additione-
waarden worden gesteld. Dit geldt voor alle
kel 9b, derde lid, van de AWBZ maakt dat niet
le) zorg aan betrokkene. Het hoger beroep van
vormen van AWBZ-zorg, ongeacht de vraag of
anders, aangezien uit die bepaling niet voort-
CIZ slaagt derhalve in zoverre.
voor het tot gelding kunnen brengen van de
vloeit dat een algemene maatregel van
aanspraak het in artikel 9b, eerste lid, van de
bestuur moet worden vastgesteld waarin de
AWBZ bedoelde vereiste van indicatiestelling
onafhankelijkheid van de beoordeling van de
geldt. De in artikel 6, tweede lid, van de AWBZ
aanspraken is gewaarborgd.
bedoelde algemene maatregel van bestuur is
4.4. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel
15 maart 2013, nr. 11/4974 ZW
het Bza. Bij en krachtens de artikelen 2, 9 en 13
wordt verworpen. De omstandigheid dat CIZ
(Mrs. Schoor, Govaers, Van der Kris)
van het Bza wordt de aanspraak op zorg in de
tot een nadere beoordeling komt naar aanlei-
LJN BZ4697
vorm van verblijf en voortgezet verblijf gere-
ding van gemaakt bezwaar of ingesteld
geld. Artikel 2, vierde lid, van het Bza houdt in
beroep, maakt dat geen sprake is van gelijke
Onderscheid (categoraal) belanghebbende
dat de aanspraak bij ministeriële regeling
gevallen.
en (processueel) belang bij werkgever.
nader kan worden geregeld en dat deze afhan-
4.5. Het beroep op het rechtszekerheidsbegin-
kelijk kan worden gesteld van daarbij te stellen
sel en het vertrouwensbeginsel wordt even-
voorwaarden. Artikel 1a, eerste lid, van deze
eens verworpen. Bij het primaire besluit van
regeling, het Rza, houdt in dat de verzekerde
29 februari 2008 is uitsluitend een zorgzwaar-
die is aangewezen op verblijf of voortgezet ver-
tepakket geïndiceerd. Bij besluit 5 is tevens
blijf aanspraak heeft op zorg die is opgenomen
additionele zorg geïndiceerd. Dit maakt dat
Overwegingen
in het zorgzwaartepakket, behoren bij het cliën-
betrokkene door dit besluit niet in haar
1.2. Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het Uwv
tprofiel waarin hij het beste past. Met ingang
rechtszekerheid is geschaad, of dat opgewekte
– ter vervanging van een eerder besluit – aan
van 1 januari 2012 is in het tweede lid van dat
verwachtingen zijn beschaamd. Evenmin is de
werkneemster met ingang van 1 juli 2008
artikel bepaald dat de verzekerde die is aange-
rechtszekerheid van betrokkene geschaad
een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW)
wezen op zorgzwaartepakket VG-5, VG-7, VG-8,
doordat CIZ het indicatiebesluit ambtshalve
toegekend. Bij besluit van 2 maart 2010
LG-5, LG-7, ZG-3 auditief, ZG-5 visueel, LVG-4,
heeft herzien. Het staat een bestuursorgaan
(bestreden besluit 1) heeft het Uwv het
LVG-5 of SGLVG en een behoefte aan zorg heeft
vrij om een aangevochten besluit ambtshalve
bezwaar van appellante tegen het besluit van
die minimaal 25% hoger is dan de in zijn zorg-
te herzien op de grond dat daaraan gebreken
14 juli 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
zwaartepakket opgenomen zorg, aanspraak
kleven, mits de rechtszekerheid van de aanvra-
1.3. Bij besluit van 22 februari 2010 heeft het
heeft op meer zorg voor zover deze naar het
ger daardoor niet wordt geschaad. In dit geval
Uwv de ZW-uitkering van werkneemster
oordeel van de zorgverzekeraar nodig is om te
is daarvan niet gebleken.
beëindigd per 11 februari 2010, in verband
voorzien in zijn behoefte aan zorg.
4.6. De beroepsgrond dat CIZ de aanvraag
met het bereiken van de – samengestelde in
4.3.4. Uit de nota van toelichting bij het
naar de zorgverzekeraar/het zorgkantoor had
verband met eerder ziekteperioden – maxi-
besluit van 21 december 2011 tot wijziging
moeten doorzenden voor zover deze betrek-
male uitkeringstermijn. Bij besluit van 18
van onder meer het Zib (Stb. 2011, 665) volgt
king heeft op meer zorg, faalt. Ten tijde van
maart 2010 (bestreden besluit 2) heeft het
dat het de regering voor ogen heeft gestaan
de aanvraag was CIZ nog bevoegd om over de
Uwv het bezwaar van appellante tegen dit
dat de verzekerde zich voor meer zorg tot
behoefte aan additionele zorg te beslissen.
besluit niet-ontvankelijk verklaard.
zijn zorgverzekeraar kan wenden en dat hij
Zie de uitspraak van de Raad van 26 oktober
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
tegen een gegeven beschikking bezwaar kan
2011, LJN BU3825.
bank het beroep van appellante tegen bestre-
maken en beroep kan instellen. Dit geldt vol-
4.7. Uit de rechtsoverwegingen 4.3 tot en met
den besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De
gens de nota van toelichting niet alleen voor
4.6 volgt dat het hoger beroep van betrokke-
rechtbank heeft daartoe overwogen dat appel-
zorg in natura, maar ook voor zorg in de
ne niet slaagt en dat de aangevallen uit-
lante geen direct financieel belang heeft bij de
vorm van een persoonsgebonden budget.
spraak in zoverre dient te worden bevestigd.
toekenning van een ZW-uitkering aan werk-
4.3.5. Met de in 4.3.3 en 4.3.4 bedoelde (nade-
5.1. De Raad stelt vast, en tussen partijen is ook
neemster, nu zij geen eigen risicodrager is in
re) regeling van de aard, omvang en inhoud
niet in geschil, dat de rechtbank heeft geoor-
de zin van de ZW, de aan werkneemster betaal-
747
(Awb art. 1:2 en art. 8:1) (….)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
911
Rechtspraak
de uitkering niet bij appellante wordt gedecla-
met het ingestelde bezwaar of beroep eventu-
tegen het bestreden besluit gegrond verklaard,
reerd en de uitkering geen gevolg heeft voor de
eel het door hem gewenste resultaat kan berei-
het bestreden besluit vernietigd en appellant
door haar af te dragen premies. Dit betekent
ken en aan dat resultaat voor hem feitelijke
opgedragen om een nieuwe beslissing op
naar het oordeel van de rechtbank dat het
betekenis niet kan worden ontzegd.
bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank
belang van appellante niet rechtstreeks bij de
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen
overwogen dat de vraag of betrokkenen in aan-
besluiten tot toekenning en beëindiging van
dient appellante, anders dan door de recht-
merking komen voor de bijstand naar de norm
ziekengeld aan werkneemster is betrokken en
bank geoordeeld, als belanghebbende in de
voor gehuwden moet worden beantwoord aan
appellante daarom niet kan worden aange-
zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aan-
de hand van artikel 11, tweede lid, van de WWB.
merkt als belanghebbende in de zin van artikel
gemerkt. Dit betekent dat daarnaast de vraag
Dit artikellid opent de mogelijkheid tot bij-
1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
dient te worden beantwoord of appellante een
standsverlening aan in Nederland woonachtige
3. Appellante heeft in hoger beroep aange-
processueel belang heeft als onder 4.1
en hier rechtmatig verblijvende vreemdelin-
voerd dat zij wel belanghebbende is in de zin
omschreven. De Raad beantwoordt deze vraag
gen. Aangezien betrokkene 2 de Duitse natio-
van artikel 1:2 van de Awb. Zij heeft er daar-
ontkennend. Het resultaat dat appellante
naliteit heeft verblijft zij op grond van artikel
toe op gewezen dat de werkgever volgens vas-
beoogt ligt, zoals ter zitting ter sprake is geko-
20 en 21 van het Verdrag betreffende de wer-
te rechtspraak van de Raad als categoraal
men, in de sfeer van de Wet WIA. Anders dan
king van de Europese Unie als EU-burger in
belanghebbende bij een besluit omtrent de
appellante kennelijk veronderstelt bestaat
beginsel rechtmatig in Nederland. In artikel 7
aanspraken van zijn werknemer op uitkering
geen direct verband tussen het toekennen
van de Richtlijn zijn nadere voorwaarden en
moet worden aangemerkt. Voorts heeft zij
van een ZW-uitkering over een bepaalde peri-
beperkingen opgenomen met betrekking tot
aangevoerd een processueel belang te heb-
ode en het (aansluitend) toekennen van een
dit verblijf. Hieruit vloeit voort dat voor econo-
ben. Dit processuele belang is volgens haar
WIA-uitkering. Weliswaar is het zo dat perio-
misch niet-actieven die hier langer dan drie
gelegen in de relatie tussen het toekennen
den waarin recht bestaat op ziekengeld als
maanden verblijven maar korter dan vijf jaar,
van een ZW-uitkering over een bepaalde peri-
bedoeld in de ZW meetellen voor de wachttijd
zoals betrokkene 2, als voorwaarde voor het
ode en het (aansluitend) toekennen van een
ingevolge de Wet WIA, maar de wachttijd kan
verblijfsrecht geldt dat zij over voldoende eigen
uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen
ook anderszins worden vervuld, namelijk als
bestaansmiddelen moeten beschikken. Het
naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitke-
de verzekerde wel ongeschikt is geweest voor
verblijfsrecht eindigt op grond van artikel 14,
ring ingevolge de Wet WIA heeft gevolgen
zijn arbeid, maar geen ziekengeld heeft ont-
tweede lid, van de Richtlijn, wanneer niet lan-
voor de premie die appellante moet betalen.
vangen. Bovendien betekent het vervullen van
ger aan deze voorwaarde wordt voldaan. Uit
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
de wachttijd niet automatisch dat de verzeker-
het derde lid van artikel 14 van de Richtlijn
4.1. Zoals de Raad eerder heeft overwogen
de in aanmerking komt voor een WIA-uitke-
volgt evenwel dat een beroep op bijstand niet
(CRvB, 24 september 2002, LJN AE 8200) moet
ring. Om in aanmerking te komen voor een
automatisch tot gevolg heeft dat het verblijfs-
de werkgever die bezwaar maakt dan wel
WIA-uitkering moet de verzekerde ook
recht wordt beëindigd en dat de betrokkene
beroep instelt tegen een besluit met betrek-
arbeidsongeschikt zijn en mag op hem geen
het land moet verlaten. Aan de verblijfsbeëin-
king tot de aanspraken van één van zijn werk-
uitsluitingsgrond van toepassing zijn. De
diging op die grond dient een expliciete beslis-
nemers op een uitkering ingevolge de ZW, als
beoordeling van het recht op een WIA-uitke-
sing vooraf te gaan. Zolang die beslissing niet
belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van
ring resulteert dan ook in een eigenstandig
is genomen, bestaat op grond van artikel 24
de Awb worden aangemerkt. In voornoemde
besluit waartegen door de belanghebbende –
van de Richtlijn recht op bijstand onder dezelf-
uitspraak heeft de Raad zijn oordeel gebaseerd
daaronder begrepen de werkgever, die ook
de voorwaarden als voor Nederlanders. De
op de relatie tussen de ZW en een aantal bepa-
hier categoraal belanghebbende is – rechts-
rechtbank concludeert dat het enkele feit dat
lingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW), met
middelen kunnen worden aangewend.
betrokkene 2 als economisch niet-actieve moet worden beschouwd niet in de weg staat aan
name de loondoorbetalingsverplichting van artikel 7:629 BW. Nu het ambtenarenrecht in grote lijnen vergelijkbare, zij het voor iedere
748
bijstandsverlening en dat het niet aan appellant is, maar aan de IND om, in geval bijstand wordt aangevraagd en verleend, te bezien of dit
overheidssector op onderdelen verschillende, bepalingen kent ziet de raad geen aanleiding
18 maart 2013, nr. 12/165 WWB-T
gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van
hier tot een ander oordeel te komen. De hoe-
(Mrs. Zeijen, Bandringa, Bangma)
betrokkene 2.
danigheid van belanghebbende is daarbij,
LJN BZ3857
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe
zoals de Raad eerder ten aanzien van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft
Als een EU-burger bijstand aanvraagt, mag
heeft appellant, samengevat en voor zover hier
overwogen (CRvB 17 februari 2004, LJN
de gemeente niet zelf beslissen of die bur-
van belang, aangevoerd dat betrokkene 2 niet
AO9254), niet afhankelijk van de aard van het
ger in Nederland mag blijven. Dat besluit
rechtmatig in Nederland verblijft omdat zij
bestreden besluit, bijvoorbeeld een toeken-
moet worden genomen door de IND.
geen werknemer of zelfstandige is en niet
nings-, herzienings-, intrekkings-, of weige-
Zolang de IND nog niet heeft beslist kan
beschikt over voldoende middelen van bestaan.
ringsbesluit. Evenmin is die hoedanigheid
de EU-burger ook recht hebben op een bij-
Betrokkene 2 voldoet daarmee niet aan de
afhankelijk van hetgeen de werkgever als zijn
standsuitkering.
voorwaarden van artikel 7 van de Richtlijn en als gevolg daarvan evenmin aan het gestelde in
belang aanvoert. Er dient derhalve te worden uitgegaan van een zogenoemd categoraal
(WWB art. 11 lid 2)
weg dat de werkgever bij een procedure tegen
artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in verbinding met
belanghebbendebegrip. Dit neemt echter niet (….)
artikel 11, tweede lid, van de WWB. Voorts heeft appellant aangevoerd dat betrokkene 2 haar
besluiten, als hiervoor genoemd, ook een processueel belang dient te hebben. Zoals de Raad
Overwegingen
verblijfsrecht niet door de IND heeft laten toet-
eerder heeft overwogen (CRvB, 20 juli 2001, LJN
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
sen, zodat niet is te verwachten dat de IND op
AB2860), is daarvan sprake als de werkgever
bank, voor zover hier van belang, het beroep
basis van haar beroep op bijstand haar ver-
912
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Rechtspraak
blijfsrecht zal toetsen en intrekken.
drie maanden van verblijf of, in voorkomend
periode, direct voorafgaande aan de te beoorde-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
geval de in artikel 14, vierde lid, onder b,
len periode rechtmatig verblijf had op grond
4.1. In geval van een aanvraag om bijstand
bedoelde langere periode, noch is het verplicht
van artikel 8, onderdeel e, van de Vw 2000. Par-
loopt de door de bestuursrechter te beoorde-
om vóór de verwerving van het duurzame ver-
tijen zijn verdeeld over de vraag of met de aan-
len periode in beginsel vanaf de datum waar-
blijfsrecht steun voor levensonderhoud toe te
vraag om bijstand de rechtmatigheid van het
op of met ingang waarvan de betrokkene om
kennen voor studies, inclusief beroepsoplei-
verblijf van betrokkene 2 hier te lande ontvalt.
bijstand heeft gevraagd tot en met de datum
ding, in de vorm van een studiebeurs of
4.8. Bij de beantwoording hiervan is het vol-
waarop op deze aanvraag is beslist. Dit bete-
-lening, aan andere personen dan werknemers
gende van belang. Onderzocht dient te wor-
kent dat in dit geval de te beoordelen perio-
of zelfstandigen, of personen die deze status
den of betrokkene 2 een verblijfsrecht kan
de loopt van 23 november 2009 tot en met
hebben behouden, en hun familieleden.
ontlenen aan artikel 21 van het VWEU. Zolang
15 december 2009.
4.4. In artikel 11, eerste lid, van de WWB is
en indien het onderzoek naar de voorwaarden
4.2. In artikel 17, eerste lid, van het Verdrag
bepaald dat iedere in Nederland woonachtige
en beperkingen van de Richtlijn en de ter uit-
tot oprichting van de Europese Gemeenschap
Nederlander die hier te lande in zodanige
voering daarvan beoogde nationale wet- en
(EG-Verdrag), thans artikel 20, eerste lid, van
omstandigheden verkeert of dreigt te gera-
regelgeving niet heeft uitgewezen dat daaraan
het Verdrag betreffende de werking van de
ken dat hij niet over de middelen beschikt
niet is voldaan, wordt het uit artikel 21 van
Europese Unie (VWEU), is – voor zover hier
om in de noodzakelijke kosten van bestaan
het VWEU voortvloeiende recht van verblijf
van belang – bepaald dat een burger van de
te voorzien, recht heeft op bijstand van over-
aangenomen. Hoewel het de primaire verant-
Unie is een ieder die de nationaliteit van een
heidswege. In het tweede lid van artikel 11
woordelijkheid van – thans – de staatssecreta-
lidstaat bezit. Ingevolge artikel 18, eerste lid,
van de WWB is bepaald dat met de Nederlan-
ris van Veiligheid en Justitie is om te beoorde-
van het EG-Verdrag, thans artikel 21, eerste
der, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld
len of vreemdelingen hier te lande rechtmatig
lid, van het VWEU, heeft iedere burger van de
wordt de hier te lande woonachtige vreemde-
verblijven, brengt het beginsel van Unietrouw,
Unie het recht vrij op het grondgebied van
ling die rechtmatig in Nederland verblijf
zoals verwoord in artikel 10 van het EG-Ver-
de lidstaten te reizen en te verblijven, onder
houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a
drag, thans artikel 4, derde lid van het Verdrag
voorbehoud van de beperkingen en voor-
tot en met e en l, van de Vw 2000, met uit-
betreffende de Europese Unie, met zich dat de
waarden die bij de Verdragen en bepalingen
zondering van de gevallen, bedoeld in artikel
autoriteiten van de lidstaten met elkaar in
ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Uit
24, tweede lid, van de Richtlijn.
overleg treden met het oog op een nuttige
artikel 21, eerste lid, van het VWEU vloeit
4.5. Op grond van artikel 8, aanhef en onder
toepassing van het Unierecht. Dit geldt des te
voort dat het verblijfsrecht wordt aangeno-
e, van de Vw 2000 heeft een vreemdeling in
meer voor autoriteiten binnen een lidstaat.
men, indien en zolang het onderzoek naar de
Nederland rechtmatig verblijf als gemeen-
Het ligt dan ook bij de beoordeling van het
beperkingen en voorwaarden, zoals onder
schapsonderdaan zolang deze onderdaan ver-
recht op bijstand op de weg van het college
meer vermeld in de Richtlijn, niet heeft uit-
blijf houdt op grond van een regeling krach-
om, aan de hand van door betrokkene 2 ver-
gewezen dat daaraan niet wordt voldaan.
tens het EG-Verdrag dan wel de
strekte en zo nodig alsnog te verstrekken
4.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en
Overeenkomst betreffende de Europese Eco-
informatie, in overleg met de staatssecretaris
onder b, van de Richtlijn heeft iedere burger
nomische Ruimte.
te onderzoeken of betrokkene 2 aan het recht
van de Unie het recht gedurende meer dan drie
Een regeling als bedoeld in deze bepaling is
van de Unie een verblijfsrecht hier te lande
maanden op het grondgebied van een andere
onder meer de Richtlijn. Uit de rechtspraak
kan ontlenen. Vergelijk in dit verband de uit-
lidstaat te verblijven indien hij voor zichzelf en
van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
spraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak
voor zijn familieleden over voldoende
Raad van State (zie onder meer de uitspraak
van de Raad van State van 14 november 2007,
bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen
van 7 juli 2003, LJN AI0903) blijkt dat een
LJN BB7789. Uit wat in 4.5 en 4.6 is overwogen
dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van
redelijke uitleg van artikel 8, aanhef en onder
vloeit voort dat van rechtmatig verblijf in de
het socialebijstandsstelsel van het gastland, en
e, van de Vw 2000 meebrengt dat onder deze
zin van artikel 8, aanhef en onder e, van de
hij over een verzekering beschikt die de ziekte-
bepaling ook moet worden begrepen een ver-
Vw 2000 dient te worden uitgegaan, zolang
kosten in het gastland volledig dekt.
blijfsrecht dat rechtstreeks voortvloeit uit het
door de staatssecretaris geen besluit is geno-
4.4. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de
EG-Verdrag, thans VWEU, zelf.
men over de beëindiging van het verblijfs-
Richtlijn – voor zover thans van belang –
4.6. De Richtlijn is in nationale wet- en regel-
recht van betrokkene 2. Vergelijk in dit ver-
behouden burgers van de Unie en hun fami-
geving geïmplementeerd en nader uitge-
band ook de hiervoor genoemde uitspraak
lieleden het verblijfsrecht van artikel 7
werkt, onder meer in de artikelen 8.7 t/m
van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de
zolang zij voldoen aan de aldaar genoemde
8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Raad van State van 7 juli 2003, LJN AI0903.
voorwaarden. Ingevolge het derde lid van
en paragraaf B10 van de Vreemdelingencir-
4.9. Uit wat onder 4.8 is overwogen volgt dat
artikel 14 leidt een beroep van de burger van
culaire 2000 (Vc). Zo is in artikel 8.16, eerste
het college niet bevoegd was om zelfstandig
de Unie of zijn familieleden op het sociale
lid van het Vb bepaald dat een beroep op de
vast te stellen dat betrokkene 2 geen verblijfs-
bijstandsstelsel van het gastland niet auto-
algemene middelen niet zonder meer leidt
recht (meer) heeft. Het college had daarover in
matisch tot een verwijderingsmaatregel.
tot beëindiging van het rechtmatig verblijf.
overleg moeten treden met de staatssecreta-
4.5. Ingevolge het eerste lid van artikel 24 van
Voorts is in paragraaf B10/2.5.1 van de Vc,
ris. Door dit na te laten heeft het college het
deze Richtlijn geniet iedere burger van de Unie
voor zover hier van belang, vermeld dat het
bestreden besluit niet met de nodige zorgvul-
die op basis van deze Richtlijn op het grondge-
rechtmatig verblijf van een onderdaan van
digheid voorbereid. Het college heeft de afwij-
bied van een gastland verblijft in beginsel
de Europese Unie, dat vanaf zijn inreis recht-
zing van de aanvraag ten onrechte gebaseerd
dezelfde behandeling als de onderdaan van dat
matig is, slechts met een beschikking kan
op de grond dat betrokkene 2 als gevolg van
gastland. In het tweede lid van dat artikel zijn
worden beëindigd. In dat geval wordt in de
de aanvraag om bijstand niet langer rechtma-
de uitzonderingen op dit beginsel opgenomen.
vreemdelingenadministratie aangetekend
tig verblijf houdt in Nederland en als gevolg
Het gastland is niet verplicht een recht op soci-
dat het rechtmatig verblijf is beëindigd.
daarvan geen rechthebbende is in de zin van
ale bijstand toe te kennen gedurende de eerste
4.7. Niet in geschil is dat betrokkene 2 in de
artikel 11, tweede lid, van de WWB.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
913
Rechtspraak
749
niet in zijn dossier thuishoren te verwijderen,
bescherming persoonsgegevens. De recht-
alle medische stukken die in het bezit zijn van
bank heeft in de aangevallen uitspraak het
21 maart 2013, nr. 09/3261 AW
de gemachtigde van het bestuur in te trekken
bestreden besluit dan ook aan de bepalingen
(Mrs. Kraan, Van de Griend, Bangma)
en alle ontbrekende stukken uit het dossier
van deze wet getoetst. Genoemde wet is niet
LJN BZ5136
aan hem toe te sturen. Bij besluit van 25
opgenomen in de bijlage bij de Beroepswet.
februari 2008, na bezwaar gehandhaafd bij
4.3. Dat het bestuur beschikt over persoons-
Appellant heeft zijn verzoeken aan het
besluit van 5 juni 2008 (bestreden besluit),
gegevens van appellant is weliswaar het
bestuur nadrukkelijk gebaseerd op de Wet
heeft het bestuur deze verzoeken afgewezen.
gevolg van het voormalige, overigens al
bescherming persoonsgegevens. Genoemde
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uit-
geruime tijd geleden geëindigde, ambtenaar-
wet is niet opgenomen in de bijlage bij de
spraak het beroep van appellant tegen het
schap van appellant in dienst van het
Beroepswet. Appellants verzoeken los staan
bestreden besluit ongegrond verklaard.
bestuur, maar niet kan worden gezegd dat
van de hoedanigheid gewezen ambtenaar.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen
het bestreden besluit appellant rechtstreeks
Het bestreden besluit valt noch onder arti-
de aangevallen uitspraak gekeerd.
in de bedoelde hoedanigheid van gewezen
kel 18, eerste lid, aanhef en onder a, noch
4. De Raad overweegt het volgende.
ambtenaar treft. Ter zitting van 7 februari
onder artikel 18, eerste lid, aanhef en onder
4.1. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de
2013 heeft appellant ook bevestigd dat zijn
b, van de Beroepswet te scharen. Dit bete-
Beroepswet kan een belanghebbende bij de
verzoeken los staan van deze hoedanigheid.
kent dat niet de Centrale Raad van Beroep,
Centrale Raad van Beroep hoger beroep
4.4. Het overwogene onder 4.2 en 4.3 brengt
maar de Afdeling bestuursrechtspraak van
instellen tegen een uitspraak van de recht-
de Raad tot de conclusie dat het bestreden
de Raad van State bevoegd is om van het
bank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb
besluit noch onder artikel 18, eerste lid, aan-
hoger beroep van appellant kennis te
inzake, voor zover hier van belang, a) een
hef en onder a, noch onder artikel 18, eerste
nemen.
besluit of handeling van een bestuursorgaan
lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet
waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel
valt te scharen. Dit betekent dat niet de Cen-
1 van de Ambtenarenwet als zodanig belang-
trale Raad van Beroep, maar de Afdeling
hebbende is, en b) een besluit, genomen op
bestuursrechtspraak van de Raad van State
grond van een wettelijk voorschrift dat is
bevoegd is om van het hoger beroep van
opgenomen in de bijlage die bij de Beroeps-
appellant kennis te nemen. De Raad zal zich
Overwegingen
wet behoort.
onbevoegd verklaren en de gedingstukken
1.1. Bij brief van 8 februari 2008 heeft appel-
4.2. Appellant heeft zijn verzoeken aan het
naar de Afdeling bestuursrechtspraak door-
lant het bestuur verzocht alle gegevens die
bestuur nadrukkelijk gebaseerd op de Wet
zenden.
(Beroepswet art. 18 lid 1) (….)
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
914
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Boeken
Current problems in the protection of human rights Perspectives from Germany and the UK While the legal systems of the United Kingdom and Germany differ in essential respects, the current process of ‘constitutionalisation’ is well recognised on both sides of the Channel. ‘Constitutionalisation’ manifests itself in the evolution of a constitution and the influence of existing constitutional principles on the ordinary law. Human rights law provides one of the best examples of this process, and the aim of this book is to provide a comparative UK-German perspective on recent developments. First, it addresses human rights questions which arise in both jurisdictions in a similar way such as the tension between liberty and security, absolute rights such as human dignity and the prohibition of torture, and the question how conflicts between human rights are to be resolved and conceptualised. A second theme considers the impact of human rights on different areas of law, in particular administrative law, criminal law, labour law and private law generally. Finally, a third theme focuses on the intersection of national, supra- and international human rights law, in particular after the entry into force of the EU Charter on Fundamental Rights. The book thus reveals convergent and divergent answers to similar problems, examines differences in the impact of human rights on the legal systems under consideration, and traces parallel and distinct debates over and sensitivities about, human rights as well as sensitivities that arise in multi-layer situations in the UK and Germany. Katja S. Ziegler and Peter M. Huber (eds.) Hart Publishing 2013, 276 p., £ 50 ISBN 978 18 4946 124 5
Praktijkboek Bibob De Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) beoogt de integriteit van het openbaar bestuur te beschermen en vervlechting van de onder- en bovenwereld te voorko-
men. Bestuursorganen kunnen van dit preventieve instrument gebruik maken om zo criminele facilitering te voorkomen. Wanneer op basis van de Wet Bibob een ernstig gevaar bestaat dat een vergunning, subsidie of aanbesteding zal worden of is gebruikt voor criminele doeleinden, dan is het bestuursorgaan bevoegd om de beschikking te weigeren of in te trekken, dan wel de gegadigde voor de overheidsopdracht te weigeren. Maar wat is een ‘ernstig gevaar’? Dat praktische aspect, wat de kern vormt van ieder Bibob-advies, staat centraal in het Praktijkboek Bibob. Om die vraag te beantwoorden, wordt ingegaan op de totstandkoming en de inhoud van de Wet Bibob, de branches waarop de wet van toepassing is en de rol van het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Daarnaast wordt het gebruikte bewijs in de Bibob-adviezen behandeld, zoals anonieme tips, CIE-informatie, geldboetes, sepots, voorwaardelijke straffen en vrijspraken. Ook de reikwijdte van het zakelijk samenwerkingsverband komt aan de orde en de waarborgen die er zijn voor de (rechts) personen die met de Bibob-procedure te maken krijgen. Tot slot blikt de auteur vooruit op de aangekondigde wijziging van de Wet Bibob, waardoor vastgoedtransacties onder de wet komen te vallen en de onderzoeksmogelijkheden van het openbaar bestuur wordt uitgebreid. mr. Avril Schreurs Celsus juridische uitgeverij 2013, x + 126 p., € 27,50 ISBN 978 90 8863 109 2
Designing administrative pre-trial proceedings A comparative study of administrative legal protection in England and Wales, France, Germany and the Netherlands with a view to developing administrative pre-trial procedures The relation between citizens and their administration may not be a problem for policymakers, but it can be for citizens. Finding redress against mistakes and wrongful actions of the government or local administrators is not so easy in many countries. Organizing access to justice for citizens and ensuring that their com-
plaints are handled swiftly and diligently by the administration, by ombudsmen and by administrative courts can be quite difficult. It is not at all self-evident that citizens have enough confidence in the right outcome of complaint and court proceedings. This book contains a comparative study of administrative pre-trial proceedings in England and Wales, France, Germany and the Netherlands. The analysis focuses on how to design administrative proceedings – objection proceedings, complaint proceedings and otherwise. While doing so, the authors make recommendations from which both public administration and citizens may benefit. After all, administrative pre-trial proceedings should contribute to the realization of a predictable public administration under the rule of law. The World Bank assigned the original study on which this book is based. Philip M. Langbroek, Anoeska Buijze en Milan Remac Montaigne reeks volume 2 Eleven International Publishing 2013, 168 p., € 29 ISBN 978 94 9094 797 2
Politiewet 2012 Hadden we eerst gemeentepolitie en het Korps Rijkspolitie, daarna de regionale politie, sinds 1 januari 2013 hebben we een nationaal politiekorps, geregeld in de Politiewet 2012. De nationale politie moet ervoor gaan zorgen dat de bestaande regionale verschillen verdwijnen en alle energie gericht wordt op het organiseren van een professionele politiezorg. Snel, adequaat en efficiënt. Dat geldt niet alleen voor grote opsporingsonderzoeken of evenementen, aandacht is er ook voor de lokale veiligheidszorg. De wijkagent is daar een voorbeeld van. In dit boek wordt een artikelsgewijze toelichting gegeven op de parlementaire behandeling van de Politiewet 2012. Overbodige ballast is weggelaten. Een van de risico’s van de schaalvergroting speelt in de hele parlementaire behandeling een dominante rol. Dit betreft de zorg dat de afstand tussen een centraal georganiseerde politie en lokale veiligheidsproblemen te groot wordt. mr. P.J.D.J. Muijen Uitgeverij Paris 2013, 220 p., € 27,50 ISBN 978 94 9096 278 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
915
750
Tijdschriften
751 Algemeen Ars Aequi Nr. 126, maart 2013
KwartaalSignaal – In deze KwartaalSignaal worden de volgende rechtsgebieden besproken: Belastingrecht, Bouwrecht, Bestuurs(proces)recht, Burgerlijk recht, Burgerlijk procesrecht, Constitutioneel recht, Consumentenrecht, Criminologie, Economisch recht en intellectuele eigendom, Europees privaatrecht, Europees recht, Financieel recht, Huurrecht, Informaticarecht, Internationaal privaatrecht, Mededingingsrecht, Mediarecht, Ondernemingsrecht, Rechtsgeschiedenis, Rechtsfilosofie en rechtstheorie, Rechtssociologie, Sociaal recht, Telecommunicatierecht en Volkenrecht.
752 Burgerlijk (proces) recht Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 3, 2013 Mr. I. Visser, NTBR 2013/11 Wetsvoorstel Executieveilingen: enige aspecten nader belicht – Op 22 november 2012 is het wetsvoorstel dat de executoriale verkoopprocedure van onroerende zaken op een aantal punten wijzigt aangeboden aan de Tweede Kamer. De wetgever beoogt met dit wetsvoorstel de procedure van de executoriale verkoop van onroerende zaken transparanter en voor een breder publiek toegankelijk te maken. In deze bijdrage geeft schr. een kritische beschouwing over de volgende onderdelen: het hoofddoel van het wetsvoorstel, het gewijzigde huurbedingartikel, de introductie van internet, de gewijzigde onderhandse executoriale verkoopprocedure en de vastlegging van een risico- en kostenregeling. Mr. P.E. Ernste, NTBR 2013/12 Go or no go? De toepassing van de hardheidsclausule bij niet-tijdige betaling van het griffierecht – Op 1 november 2010 is de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) in werking getreden. Uitgangspunt
916
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
van deze nieuwe regeling is het heffen van griffierechten aan het begin van de procedure. In het bestuursrecht kent men al langer de heffing van de griffierechten aan het begin van de procedure. In bijna alle zaken moeten de eisende of verzoekende partij en de verwerende partij griffierechten betalen. (art. 3 lid 1 en 2 Wgbz). Op te late betaling van het griffierecht door de eisende of verzoekende partij rust de sanctie van niet-ontvankelijkheid of ontslag van instantie. De rechter kan deze sanctie buiten toepassing laten, wanneer hij van mening is dat dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. In dit artikel gaat schr. in op de toepassing van deze hardheidsclausule. Prof. mr. E.H. Hondius, NTBR 2013/13 Kroniek algemeen – De Kroniek algemeen bevat aankondigingen van een kroniek van het handelsrecht, een voorstel tot herziening van het Oostenrijkse aansprakelijkheidsrecht en een Italiaanse monografie over asbestaansprakelijkheid. Vervolgens zijn er twee Belgische publicaties over doorwerking van Europees recht en over de werkstaking. Van eigen bodem worden boeken over de toekomst van het recht en over de algemene bankvoorwaarden gepresenteerd. De European Review of Contract Law publiceerde een themanummer over nationalisme en Europese harmonisatie. In Latijns-Amerika worden in navolging van Europa Prinzipios de derecho de los contratos ontwikkeld. Schr. sluit de kroniek af met Europees privaatrecht.
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 16e jrg. nr. 1, 2013 Mr. dr. E.J. Wervelman De Gedragscode Behandeling Letselschade 2012; tekst en uitleg – De Letselschade Raad heeft de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL) herzien. Schr. gaat in op het proces van de totstandkoming van de nieuwe versie van de GBL. Daarbij worden de ethische uitgangspunten behandeld die daaraan thans expliciet ten grondslag liggen. Door bij behandeling van letselschade in te gaan op het waarom achter een bepaalde beslissing kan de benadeelde beter begrijpen welke argumenten tot de beslissing hebben geleid. Daar-
door is hij, los van andere elementen die maken dat hij serieus wordt genomen, bijvoorbeeld ook beter in staat om zijn eigen belangen te behartigen. Dat levert dus een bijdrage aan het herwinnen van de menselijke waardigheid dat hem door het ongeval is ontnomen.
WPNR 144e jrg. nr. 6965, 9 maart 2013 Mr. J. Wouters HR 6 april 2012 en HR 4 mei 2012: weer twee arrestem over de aanvang van de korte verjaringstermijn van art. 3:30 lid 1 BW (II, slot) – Op 9 oktober 2009 en 9 juli 2010 wees de Hoge Raad twee arresten over de aanvang van de verkorte verjaringstermijn. Tussen deze arresten lijkt een zekere spanning te bestaan: in het ene geval is volgens de Hoge Raad sprake van een kans op schade en is de korte verjaringstermijn niet gaan lopen, terwijl in het andere geval sprake zou zijn van voorwaardelijke schade waardoor de korte verjaringstermijn wel is aangevangen. Naar aanleiding van twee arresten van de Hoge Raad op 6 april en 4 mei 2012, waarin de verkorte verjaringstermijn wederom aan de orde kwam, gaat schr. in op dit onderwerp. In het tweede deel van zijn artikel wordt de opeisbaarheid van de schadevergoeding besproken als vereiste voor de aanvang van de korte verjaringstermijn zoals dit is geformuleerd in het arrest van 6 april. In een Post Scriptum gaat schr. in op twee artikelen: het eerste is van mrs. Jonk-van Wijk en De Boer, het tweede van mr. dr. Smeehuijzen. Mr. L.W. Kelterman Nieuwerwetse fratsen: de schriftelijke volmacht bij e-mail – In het notariaat wordt met name in de transactiepraktijk voor een groot deel per e-mail gecommuniceerd. Stukken, inclusief volmachten, worden soms pas op de dag van het passeren van een akte ondertekend en elektronisch verstuurd. In deze bijdrage gaat schr. in op de vraag of een elektronische volmacht als een schriftelijke volmacht valt aan te merken. Onder de voorwaarden die in het verleden golden voor een volmacht bij faxkopie, moet ook een
Tijdschriften
scankopie van een volmacht als een schriftelijke volmacht worden beschouwd. Ook een volmacht in de tekst van een e-mail kan tot een schriftelijke volmacht leiden. Schr. is hierbij echter terughoudender, de authenticiteit van de volmacht is immers moeilijker vast te stellen. Een wettelijke regeling omtrent elektronische volmachten is volgens schr. wenselijk. Hij doet daarom een voorstel voor een nieuw art. 3:71a BW.
WPNR 144e jrg. nr. 6966, 16 maart 2013 Prof. mr. L. Timmermans Meer informatie, beter recht? – Het privaatrecht werkt met een aantal open normen. De redelijkheid en billijkheid is daarbij de grondnorm. Aan het redelijkheidsoordeel van een rechter worden volgens schr. steeds hogere eisen gesteld. De rechter moet bij dit oordeel meer relevante informatie betrekken, ook uit de samenleving. Schr. verdedigt daarom de stelling dat de beschikbaarheid van meer informatie kan leiden tot beter recht, doordat deze informatie de kwaliteit van het redelijkheidsoordeel, en dus van de rechtspraak, kan verhogen.
ANWB Verkeersrecht 2013, afl. 3 J. Laumen e.a. Denktank Overlijdensschade: nieuwe richting benadering en berekening overlijdensschade – Door ontwikkelingen in de maatschappij en in de rechtspraak is de berekening van overlijdensschade erg abstract en niet transparant geworden. De manier waarop overlijdensschade wordt berekend, is daardoor voor nabestaanden vaak onduidelijk. Daarom is de Denktank Overlijdensschade opgericht die een conceptnotitie Nieuwe richting benadering en berekening overlijdensschade heeft opgesteld. In dit artikel bespreken schrs. deze notitie. Met de door hen voorgestelde methode is de schade die is veroorzaakt door overlijden eenvoudig te berekenen en is de methodiek aan nabestaanden uit te leggen. Het netto besteedbare gezinsinkomen is de basis voor de berekening. De door het overlijden weggevallen uitgaven worden op dit inkomen in mindering gebracht ter bepaling van de behoefte aan levensonderhoud.
753 Europees recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 3, maart 2013 L. Hancher Case C-124/10P EDF v Commission: Putting the market investor test to the test? – The EDF case is of key importance for European state aid analysis in general and for the application of the so-called market investor principle in particular. In a modern economy the State assumes a variety of roles such as tax authority, shareholder, ultimate guarantor that certain public services are provided. The state also acts as quasi-financial or investment institution as a regulator of economic and social activity. Generally, state aid analysis is only concerned with the effects of a state measure – not the form of the measure nor indeed the overall objective of state intervention in the economy. The EDF case is important because it clarifies the relationship between the key concepts of form and effects in State aid analysis and gives guidance to the Commission on the type of analysis that needs to be performed on State measures, such as tax measures used to pursue certain objectives, before concluding that they can be considered State aid within the meaning of Article 107(1) of the Treaty on the Functioning of the European Union (TFEU). This article argues that the EDF ruling injects a welcome dose of realism into State aid analysis at a time in which it is arguably becoming more difficult to pin down which of its many hats the State is wearing.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 1/2, maart 2013 J.T. Nowak LLM, N. Cariat Het nieuwe Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie: een overzicht – Op 1 november 2012 trad het nieuw Procedurereglement van het Hof van Justitie in werking. Het gaat om een grondige hervorming van de procedure voor het Hof van Justitie en laat weinig bepalingen van het oude Procedurereglement ongewij-
zigd. Deze bijdrage wil zowel rechtspractici als andere geïnteresseerden een beknopt overzicht aanbieden van het nieuwe Procedurereglement. Een goede kennis van het Procedurereglement is immers onmisbaar voor iedereen die in contact komt met procedures voor het Hof van Justitie. Door uitvoerig gebruik te maken van de voorbereidende teksten krijgt de lezer tevens inzicht in het waarom van bepaalde wijzigingen.
Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg., maart 2013 Prof. dr. J. Steenbergen Constitutionalisme en de zoektocht naar meer unie in de crisis – Subsidiariteit en proportionaliteit zijn bijzonder geschikt als grondregels in een meerlagige rechtsorde. Tenzij de bevoegdheidsverdeling duidelijk is, dragen zij echter niet altijd bij tot transparantie van een systeem. Bovendien moet de Unie verder zoeken naar een evenwicht tussen wat nodig is voor een efficiënt besturen van de eurozone en wat aanvaardbaar is voor de andere lidstaten. Een herijken van de Europese regelgeving kan daarom niet alleen nuttig zijn om een antwoord te zoeken op de vragen van David Cameron. Het kan ook helpen bij het nagaan waar de grenzen liggen van wat kan worden bestuurd met 27 lidstaten, en bijdragen tot een beter begrip van wat verder nodig is voor een consolideren van de eurozone. J.H. Reestman Het ESM- en het Stabiliteitsverdrag voor de constitutionele rechters in Estland, Frankwijk en Duitsland – Het Verdrag tot Instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en het Stabiliteitsverdrag zijn respectievelijk op 27 september 2012 en 1 januari 2013 in werking getreden. Daaraan voorafgaand hebben de Estse, Franse en Duitse constitutionele rechters zich over de verdragen gebogen en deze grondwettig geoordeeld. Daarmee dragen zij bij aan de legitimatie van deze zeer omstreden verdragen, misschien zelfs over de grenzen heen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
917
Tijdschriften
754 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal recht 142e jrg. nr. 6993, 21 maart 2013 Dr. C.W.M. van Ballegooijen, dr. F.M. Werger, WFR 2013/352 Enkele belangrijke knelpunten in de werkkostenregeling (II) – In deze tweede bijdrage aan de evaluatie van de Werkkostenregeling doen schrs. opnieuw voorstellen tot vereenvoudiging van de regeling. De uitbetalingen ten laste van de vrije ruimte zouden beperkt moeten blijven tot kostenvergoedingen en kostenvoorkomende verstrekkingen. Schrs. pogen antwoord te geven op veel vraagpunten omtrent het wettelijke keuzerecht van de werkgever. Het onderscheid tussen nihilwaarderingen en vrijstellingen kan vervallen en dat geldt ook voor het praktisch onuitvoerbare onderscheid tussen vergoeden van kosten en ter beschikking stellen van verstrekkingen. Het afzonderlijke regime voor loon uit vroegere arbeid kan eveneens om reden van doelmatigheid worden geschrapt. De regels van de Werkkostenregeling in internationaal verband moeten worden herzien: zo is de evenredigheidsmethode fiscaal niet houdbaar en is de vaststelling van premieloon van niet-belastingplichtige en wel verzekerde werknemers in de aanslagregeling volksverzekeringen nog steeds onduidelijk. Mr. W.R. Kooiman, WFR 2013/361 Fiscale kwalificatie van vergoedingsrechten tussen echtgenoten – Met ingang van 1 januari 2012 is bij vergoedingsvorderingen tussen echtgenoten de beleggingsleer ingevoerd (art. 1:87 BW). In deze bijdrage bespreekt schr. aan de hand van de civielrechtelijke kenmerken van de vergoedingsvordering een aantal fiscale aspecten. Voor winst uit onderneming, de tbs-regeling en inkomen uit aanmerkelijk belang betoogt schr. dat de vergoedingsvordering niet leidt tot een fiscaal relevant belang in het betrokken goed. Wel doet zich een complicatie voor bij de winstbepaling vanwege de koppeling van het vergoe-
918
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
dingsrecht aan de waardeontwikkeling van het onderliggende goed. Na het schrijven van deze bijdrage is een besluit gepubliceerd over de fiscale behandeling van vergoedingsrechten (Besluit van 7 maart 2013, nr. BLKB 2013/233M, Stcrt. 2013, 6819). In het besluit wordt goedgekeurd dat een vergoedingsvordering voor de inkomstenbelasting niet leidt tot een fiscaal relevant belang bij het goed zelf. Voor het overige worden de fiscale gevolgen nog nader door het ministerie geanalyseerd. Het besluit doet dan ook niet af aan de relevantie van deze bijdrage. Mr. B. Suvaal, M.C.J. Dekkers, WFR 2013/369 Tussentijdse ontvoeging en meegeven van verliezen. Een sluitend systeem na HR 13 mei 2011 – In zijn arrest van 13 mei 2011 heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid verschaft over het meegeven van verliezen bij tussentijdse ontvoeging. Het arrest is in de literatuur inmiddels al diverse malen becommentarieerd, waarbij veelal de mening is geuit dat voor de wet- en/ of besluitgever een taak is weggelegd om bepaalde aspecten eenduidig vast te leggen of juist nader uit te werken. Het beeld dat hierdoor kan (zijn) ontstaan is dat thans geen sluitend systeem bestaat voor het meegeven van verliezen bij tussentijdse ontvoeging. Dit beeld wordt door schrs. met behulp van een cijfermatige analyse van de tot nu toe onderbelicht gebleven wisselwerking tussen art. 15af lid 6 en art. 20b lid 4 Wet VPB 1969 genuanceerd.
755 Handels- & economisch recht Ars Aequi 62e jrg. nr. 3, maart 2013 T. Oosterink De overdracht van een aandeel in strijd met een blokkeringsregel – De overdracht van een aandeel in strijd met een blokkeringsregeling is ongeldig. De vraag hoe deze ongeldigheid dogmatisch moet worden verklaard, wordt in de literatuur verschillend beantwoord. De enige juiste verklaring volgt uit de aard van het aandeel zelf.
Juridisch up to Date Nr. 6, 21 maart 2013 Mr. F.F. Nagelkerke AIFMD komt steeds dichterbij – Op 22 juli 2013 treedt de Alternative Investment Fund Managers Richtlijn (AIFMD) in werking. Voor de implementatie van de AIFMD in Nederland worden de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de bijbehorende Algemene Maatregelen van Bestuur aangepast. Momenteel ligt het wetsvoorstel ter implementatie bij de Eerste Kamer. De afhandeling van het voorstel door de Eerste Kamer was voorzien als hamerstuk voor 23 oktober 2012. Er is echter een discussie ontstaan of een beheerder van een beleggingsinstelling die uitsluitend aan pensioenfondsen aanbiedt, zou zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Schr. zet uiteen wat de AIFMD voor gevolgen heeft voor de vergunningplicht voor beheerders en bewaarders van beleggingsinstellingen.
Markt & Mededinging Nr. 1, maart 2013 Mr. T.D.O. van der Vijver Objectieve rechtvaardiging & misbruik economische machtspositie: Analyse van een known unknown – Dit artikel bespreekt het concept objectieve rechtvaardiging, het oppert een aantal mogelijke categorieën, behandelt de bewijslastverdeling en bewijsstandaard en gaat ten slotte in op een aantal Nederlandse zaken.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 1/2, maart 2013 Mr. H.W. Wefers Bettink, mr. drs. J. Theven Een gemeenschapsregime voor elektronische identificatie – Het bestaande Europeesrechtelijke kader voor elektronische rechtshandelingen wordt onder meer gevormd door de Richtlijn elektronische handtekening 1999/93/EG. Deze uit 1999 stammende richtlijn is echter niet toegesneden op de snelle ontwikkeling van nieuwe technologieën en toenemende mondialisering van het handelsverkeer die sindsdien hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft de Richtlijn geleid tot uiteenlopende implementatie in de lidstaten. Dat was volgens de Europese Commissie
Tijdschriften
er mede de oorzaak van dat er weinig groei zit in de markt voor grensoverschrijdende transacties binnen de EU. Ook het grensoverschrijdend gebruik van elektronische identificatie in het kader van overheidsdiensten viel de Commissie tegen. Op 4 juni 2012 heeft de Commissie haar voorstel voor een Verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt toegezonden aan de Raad, dat hierin moet voorzien. Mr. A.E. Beumer LLM Interactie tussen fundamentele rechten en mededinging: het arrest Otis. Het dubbeloptreden van de Commissie als mededingingsautoriteit en vertegenwoordiger van de Unie in een schadevergoedingsactie is niet in strijd met artikel 47 Handvest – De mededingingsprocedure waarin de Europese Commissie (hierna: Commissie) de pet van onderzoeker, aanklager en beslisser kan op hebben, is veelvuldig aan kritiek blootgesteld. De uitspraak in de zaak Otis betreft een andere rol die de Commissie kan aannemen, namelijk de rol van vertegenwoordiger van de Europese Unie die in een nationale procedure schade vordert van deelnemers aan een, door de Commissie zelf opgerold, kartel. Hoewel deze zaak een unieke casus betreft, biedt het interessante inzichten in de draagwijdte van een aantal fundamentele rechten in mededingingsprocedures. Mr. E. Oude Elferink, mr. R.N.A. Nieuwmeyer LLM Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak AstraZeneca: een beoordeling on the merits – In 2000 bedroeg de omzet van het geneesmiddel Losec, een geneesmiddel tegen onder andere maagzweren, meer dan 16 miljoen euro per dag. Losec gold daarmee als best verkochte geneesmiddel ter wereld. Het verbaast niet dat de producent, het concern AstraZeneca, de inkomsten uit Losec coûte que coûte wilde beschermen. Hierbij werd in de periode van 1993 tot 2000 hoog aan de wind gezeild. Volgens de Europese Commissie te hoog. Bij beschikking van 15 juni 2005 legde zij aan AstraZeneca een geldboete op van in totaal 60 miljoen euro voor schen-
ding van het verbod om misbruik te maken van een economische machtspositie. Het Gerecht heeft de beschikking van de Commissie in het arrest van 1 juli 2010 gedeeltelijk vernietigd en de boete voor AstraZeneca verlaagd tot 52,5 miljoen euro. De hogere voorzieningen die tegen dit arrest zijn ingesteld, zijn door het Hof van Justitie bij arrest van 6 december 2012 integraal afgewezen. Dit artikel bevat een bespreking van het laatste arrest. Mr. S.C.H. Molin Gelijke behandeling bij toerekening kartelinbreuken – In Alliance One stelt het Hof van Justitie voor het eerst vast dat de Europese Commissie bij de toerekening van kartelinbreuken niet met twee maten mag meten. Dit arrest is van fundamenteel belang voor de beschikkingspraktijk van de Commissie alsook voor de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten. Prof. mr. M.B.M. Loos Consumentenrecht in de lucht: ontwikkelingen in het Europees passagiers-luchttoevoerrecht – In dit artikel wordt de rechtspraak besproken over de uitleg van de Verordening Instapweigering, annulering en langdurige vertraging van vluchten. Daarbij ligt de nadruk op de reeks van uitspraken van het Hof van Justitie over deze verordening uit 2012.
756 Internationaal publiekrecht Ars Aequi 62e jrg. nr. 3, maart 2013 E.B. Mbembe Rwanda’s Gacaca Courts: How to deal with widespread and massive crimes – In de lente van 1994 woedde in Rwanda een vreselijke genocide, waarbij in een aantal maanden van chaos en geweld ongeveer een miljoen Tutsi’s werden vermoord. Als onmiddellijk gevolg van de slachting beschikte Rwanda hierna niet langer over een goed functionerend overheidsapparaat. Toch
slaagde men er uiteindelijk in om binnen enkele jaren een kleine twee miljoen zaken te behandelen, zodat aan de slachtoffers toch nog enig recht kon worden gedaan. Volksrechtbanken speelden hierbij een belangrijke rol. Schr. behandelt deze zogenoemde gacaca courts.
757 Jeugd-, relatie- & erfrecht WPNR 144e jrg. nr. 6966, 16 maart 2013 Mr. P. Blokland, prof. mr. W. Burgerhart, prof. mr. W.D. Kolkman Hanteerbaar familievermogensrecht in tijden van crisis – Veel regelingen in het erfrecht en het familievermogensrecht zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het economisch goed gaat. Schrs. stellen de vraag of de familievermogensrechtelijke regels ook hanteerbaar blijven in tijden van economische crisis. Zij gaan eerst in op negatieve nalatenschappen en beneficiaire aanvaarding. Vervolgens komt de civielrechtelijke en fiscaalrechtelijke problematiek van de schulden van de nalatenschap aan de orde. Ten slotte bespreken schrs. enkele specifieke problemen uit de praktijk, bijvoorbeeld bij een waardeverrekening of een verblijvingsbeding bij samenwoning of in het kader van een quasi-wettelijke verdeling of een ouderlijke boedelverdeling. Schrs. concluderen dat sommige regelingen leiden tot lastige problemen, onder andere bij waarderingkwesties, bij de afwikkeling van nalatenschappen en bij de eigen woning. Het is aan de jurist om te beoordelen of zijn producten crisisbestendig zijn en de cliënten hierover adequaat te informeren.
758 Omgevingsrecht Bouwrecht 50e jrg. nr. 3, maart 2013 Mr. drs. E. Aalders, BR 2013/31 2008-2013: Vijf jaar Activiteiten besluit
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
919
Tijdschriften
– Met veel publiciteit en invoeringsbegeleiding is per 1 januari 2008 het Activiteitenbesluit van kracht geworden. Daarmee werd een grote stap gezet in het bundelen van regelingen voor (de milieugevolgen van) inrichtinggebonden activiteiten. Het leidde tot meer overzicht in een juridisch stelsel dat een sterke verbrokkeling kent en veel afzonderlijke regelingen omvat voor kleinere of grotere groepen van (al dan niet vergunningplichtige) inrichtingen. Vijf jaar later heeft het Activiteitenbesluit als een soort stofzuiger nog meer afzonderlijke regelingen geïncorporeerd en lijkt daarmee op weg naar een soort Burgerlijk Wetboek voor milieuregels voor (al dan niet inrichtinggebonden) activiteiten. Dit artikel geeft een overzicht van alle categorieën die in de afgelopen vijf jaar onder de regeling zijn komen te vallen. Dr. J.W. van Zundert, BR 2013/32 Contouren van de Omgevingswet De Omgevingswet komt eraan. Dat de bestaande wetgeving betreffende de fysieke leefomgeving een codificatie verdient, wordt nauwelijks bestreden. Wat betreft de vergunningverlening heeft in 2010 een belangrijke uniformering plaatsgevonden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Maar de wetten en regelingen waaraan de omgevingsvergunning moet worden getoetst, zijn – ontdaan van het vergunningstelsel – blijven voortbestaan. De vraag is nu hoe de bundeling van deze normatieve kaders gaat plaatsvinden in de nieuwe Omgevingswet. Behouden de te verzamelen wetten elk hun eigen kenmerkende systeem van planvorming en normstelling, of komt er iets nieuws voor in de plaats? In beide gevallen moet worden bepaald of, en in hoeverre, de mate van overheidsinterventie moet blijven bestaan. Dit artikel bevat een beschouwing van de stand van zaken. G. van der Feltz, M. van Harten, Br 2013/33 Windenergie op zee, het Nederlandse publiekrechtelijke regime – Schrs. belichten de Nederlandse regels rond windenergie opgewekt op zee. Volgens het regeerakkoord van PvdA en VVD moet in 2020 16% van de energie op duurzame wijze zijn opgewekt (hetgeen verband houdt met de 20-20-20-doelstellingen van
920
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
de Europese Raad). Nu is het aandeel duurzame energie in Nederland 4%. Een derde van die 16% duurzame energie zou van windmolens moeten komen. De Nederlandse prestaties blijven tot dusverre achter bij de ambities. De redenen daarvoor zijn ongetwijfeld eerder van technische, commerciële (kosten/verhouding tot de prijs van fossiele energie) en maatschappelijke aard dan van juridische. In dit artikel komen aan bod: de verschillende juridische regimes op zee, aanwijzing van geschikte locaties voor windparken, vergunningen en planologie bij de aanleg van windparken en de kabel die de op zee opgewekte energie afvoert, en (kort) de regulering van de aansluiting van die op het net.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 1/2, maart 2013 Mr. A. van Rossem Nieuwe AEEA-Richtlijn stelt ambitieuze nieuwe doelstellingen voor (vrijwel) al het e-afval – Op 4 juli 2012 is de nieuwe Europese Richtlijn 2012/19/EU aangenomen betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA). Uiterlijk op 14 februari 2014 moet deze AEEA-Richtlijn in Nederland zijn omgezet. Met ingang van 15 februari 2014 wordt de huidige Richtlijn 2002/96/EG met betrekking tot AEEA ingetrokken. De bestaande AEEA-Richtlijn bevat een verplichting om gescheiden ingezamelde AEEA zodanig te verwerken dat milieuschade zoveel mogelijk wordt voorkomen. Naar schatting wordt echter in de praktijk zo’n 50% van de in de Europese Unie ingezamelde AEEA niet verwerkt conform de doelstellingen en eisen van de Richtlijn. De nieuwe Richtlijn beoogt onnodige administratieve lasten te verminderen, een meer doeltreffende uitvoering door striktere naleving te waarborgen en vermindering van de negatieve milieueffecten van de inzameling en verwerking van AEEA te bewerkstelligen.
759 Rechtspleging & procesrecht WPNR 144e jrg. nr. 6965, 9 maart 2013 Mr. R.H.C. van Kleef Samenloop bij de rechterlijke toetsing van tuchtrechtelijke sancties in de sport – Sportfederaties kennen hun eigen regels. Als leden zich niet aan deze regels houden, kan de federatie een tuchtrechtelijke sanctie opleggen. Deze sancties kunnen door de rechter worden getoetst. Het is echter onduidelijk wat de basis is voor deze rechterlijke toetsing. Er zijn hierbij twee verschillende benaderingen, die leiden tot toetsing op grond van art. 2:15 BW of op grond van art. 7:904 BW, afhankelijk van de kwalificatie van de sanctie als een besluit van de rechtspersoon of als een bindend advies. Volgens Maeijer is het belang van de grondslag niet groot. In deze bijdrage wil schr. aantonen dat de toetsingsgrondslag in bepaalde gevallen wel degelijk van belang is. Daarbij staat de vraag centraal of de artikelen 2:15 en 7:904 BW probleemloos kunnen worden toegepast zonder eerst te kwalificeren. Ook de cumulatie van deze bepalingen komt daarbij aan de orde.
760 Sociaal Recht Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 1/2, maart 2013 Mr. A.P. van der Mei, H. van der Most Hudzinski: Verdere inbreuk op de exclusieve werking van de aanwijsregels van Verordening 2004/883/EG inzake de coördinatie van sociale zekerheid – In het arrest Hudzinski bevestigt het Hof van Justitie de in het arrest Bosmann getrokken conclusie dat de zogenoemde exclusieve werking van de aanwijsregels van het coördinatieregime voor de sociale zekerheid niet impliceert dat een andere dan de bevoegde staat geen uitkeringen mag toekennen. Het Hof van Justitie gaat in Hudzinski echter een stap
Tijdschriften
verder door uit te maken dat de verdragsregels inzake vrij verkeer een niet-bevoegde lidstaat mogelijk zelfs kunnen gebieden uitkeringen toe te kennen. Mr. L.M. Hiemstra Van oude piloten, de dingen die voorbij gaan... De rechtsontwikkeling van het verbod op leeftijdsdiscriminatie in de Europese en Nederlandse rechtspraak – Het Hof van Justitie en de Hoge Raad hebben zich uitgesproken over de rechtmatigheidstoets voor discriminatie op grond van leeftijd. Het Hof van Justitie legt hierbij de nadruk op het passende en noodzakelijke karakter van de middelen die worden geacht het doel van de discriminatoire behandeling te rechtvaardigen, terwijl de Hoge Raad zich lijkt te concentreren op de vraag in hoeverre sprake is van een legitiem doel. In dit artikel wordt behandeld of toepassing van de benadering van het Hof van Justitie gevolgen zou kunnen hebben voor de Nederlandse rechtspraktijk.
PS Documenta Nr. 3, , 19 maart 2013 Mr. E. Boersma, K. Bruggeman, H. van Rooij, PS Documenta 2013/32 Wijzigingen Wmo, Bmo en Rmo 2013 – Schrs. geven in dit artikel een overzicht van de wijzigingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die recentelijk in werking zijn getreden. Daarbij worden de wijzigingen voorzien van een inhoudelijke toelichting en van kritische kanttekeningen. Aan de orde komen de wijzigingen met betrekking tot de vermogensinkomensbijtelling eigen bijdrage, het bijdrageplichtig inkomen, de regeling voor ontbrekende gegevens, overige wijzigingen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Bmo), en de instelling van het Centraal Administratiekantoor (CAK) als zelfstandig bestuursorgaan. M. Werner, PS Documenta 2013/33 De illegale vreemdeling en het recht op kinderbijslag – In het arrest van 23 november 2012 kwam de Hoge Raad tot het
oordeel dat er geen recht op kinderbijslag bestaat voor vreemdelingen die zonder verblijfsvergunning in Nederland verblijven. De Sociale Verzekeringsbank hoeft aan deze categorie vreemdelingen geen kinderbijslag uit te keren, ook niet als zij in procedure zijn om een verblijfsvergunning te krijgen. De Hoge Raad vindt dat het onderscheid dat in de Algemene Kinderbijslagwet wordt gemaakt met het zogenaamde koppelingsbeginsel, niet discriminatoir is. Deze uitsluiting van personen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, zou in een redelijke en proportionele verhouding staan tot het doel dat de Koppelingswet nastreeft. De Hoge Raad oordeelt dat met een beroep op artikel 8 en artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens het koppelingsbeginsel niet opzij wordt gezet. In dit artikel gaat schr. nader in op dit arrest en maakt zij een vergelijking met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over dit onderwerp. Mr. drs. N.J.E.G. Cremers, PS Documenta 2013/34 Verticale integratie, geen noodzaak en disproportioneel – In dit artikel bespreekt schr. het wetsvoorstel Wet marktordening gezondheidszorg, waarin het verbod op verticale integratie van zorgverzekeraar en zorgaanbieder wordt geregeld. Hierbij komen aan de orde de wettekst, de relevante Europese regelingen, ontheffingen van het verbod, het rapport van de Commissie Baarsma, en het advies van de Raad van State. Schr. concludeert dat de invoering van het verbod op verticale integratie onwenselijk, onnodig en disproportioneel is. Mr. M. van Dijen, PS Documenta 2013/35 Bevordering van kwaliteit in de zorg. De kwaliteitstaken van Zorginstituut Nederland – Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) wordt omgevormd tot het Zorginstituut Nederland. Voor de kwaliteitstaken die het Zorginstituut gaat verrichten wordt het Zorginstituut ook wel aangeduid als Kwaliteitsinstituut. Het Zorginstituut gaat werken aan meer transparantie van de kwaliteit van zorg. Daarmee bedoelt men dat het Zorginstituut duidelijk maakt wat
onder goede zorg wordt verstaan, en inzichtelijk maakt óf en waar die goede zorg wordt verleend. Schr. gaat in op de taken en bevoegdheden die het Zorginstituut op het gebied van de kwaliteit krijgt, zoals beschreven in een wijzigingsvoorstel van de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Het Zorginstituut zet de al bestaande taken van de CVZ voort. Deze taken zijn op dit moment voornamelijk in de Zorgverzekeringswet geregeld. Ook de nieuwe taken van het Zorginstituut worden geregeld in de Zorgverzekeringswet.
Tijdschrift Arbeidsrechtpraktijk Nr. 2, 2013 P.L.M. Schneider Terhandstelling van bijzondere bedingen: is het arbeidsrecht klaar voor algemene voorwaarden? – In deze bijdrage wordt ingegaan op drie theorieën die zijn ontwikkeld ter verklaring en rechtvaardiging van de verschillende uitleg die de Hoge Raad heeft gegeven aan ‘schriftelijk’ in de zin van het concurrentiebeding en het eenzijdig wijzigingsbeding. De theorieën zijn ontwikkeld, nadat een tweetal arresten van de Hoge Raad is gewezen. Het gaat om Philips/Oostendorp en Monsieurs c.s./Wegener. Opvallend is hoe dicht de theorieën inhoudelijk bij elkaar liggen. De arbeidsovereenkomst is weliswaar van de regeling van algemene voorwaarden uitgesloten, echter heeft de Hoge Raad wel de term ‘terhandstelling’ gebruikt. De vraag die in deze bijdrage centraal staat, is of het arbeidsrecht zich op basis van de jurisprudentie van de Hoge Raad en daarop gebaseerde theorieën in de literatuur heeft aangesloten bij de terhandstelling en of dat wel mogelijk c.q. wenselijk is. Eerst wordt de inhoud van de theorieën beschreven, waarna die met elkaar in verbinding worden gebracht. Een beschrijving van en een confrontatie met de regeling van algemene voorwaarden wordt eveneens gegeven. M.C. van Koppen Het concurrentiebeding en het belemmeringsverbod van art. 9a Waadi – In de Wet Allocatie Arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) is
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
921
Tijdschriften
een belemmeringsverbod opgenomen betreffende uitzendarbeid. De regeling vloeit voort uit de Richtlijn 2008/104/EG. Op grond van het nieuwe artikel 9a Waadi is ieder beding dat de gedetacheerde werknemer belemmert om na afloop van de detachering in dienst te treden bij de inlener nietig. In deze bijdrage wordt ingegaan op de gevolgen van dit belemmeringsverbod voor het concurrentiebeding van artikel 7:653 BW aan de hand van de parlementaire geschiedenis en de doelstellingen die de Europese wetgever met de richtlijn heeft beoogd te bereiken. Volgens schr. leidt de herintroductie van het belemmeringsverbod er niet toe dat een met een gedetacheerde werknemer overeengekomen concurrentiebeding zonder meer nietig is. Een tussen uitlener en inlener overeengekomen beding, op grond waarvan het de inlener niet is toegestaan de gedetacheerde werknemer na afloop van de terbeschikkingstelling in dienst te nemen, is dat gezien de ruime formulering van artikel 9a Waadi volgens schr. wél indien de gedetacheerde werknemer wordt belemmerd in zijn mogelijkheden met de inlener een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan.
761
762
Staats- & bestuursrecht
Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie
Bouwrecht 50e jrg. nr. 3, maart 2013 Mr. W.H.E. Parlevliet, BR 2013/34 Participatiewet en social return bij aanbestedingen: parallellen of niet? – Op 21 december 2012 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin een profielschets van de Participatiewet, waarvan het wetsontwerp in het voorjaar 2013 in de Tweede Kamer wordt ingediend en de invoering is voorzien op 1 januari 2014. De werkloosheid in Nederland en in de Europese Unie is de laatste jaren toegenomen, en ook wordt veel menselijk kapitaal onbenut gelaten. Daarnaast zijn overheden gehouden overheidsopdrachten van werken/leveringen/ diensten aan te besteden als de begrote opdrachtwaarde bepaalde drempelwaarden overschrijdt. Ook bij aanbestedingen van overheidsopdrachten is tegenwoordig het begrip social return in zwang. Zijn parallellen te trekken tussen Nederland en de Europese Unie of werken ze elkaar juist tegen?
Rechtskundig Weekblad Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 16e jrg. mr. 1, 2013 Mr. M.A. Mouris De zorgplicht van de werkgever met betrekking tot een overval – Het nieuwsbericht dat de WA-verzekeraar van een winkel aansprakelijkheid heeft erkend voor de gevolgen van een overval, heeft geleid tot commotie. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag wanneer een werkgever aansprakelijk kan zijn voor schade die een werknemer lijdt als gevolg van een overval. Daarbij wordt ingegaan op art. 7:658 en art. 7:611 BW. Ook wordt aandacht besteed aan de arresten van de Hoge Raad van 11 november 2011 en de rechtspositie van ambtenaren.
922
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
76e jrg. nr. 29, 16 maart 2013 M. Boes De nieuwe procedureregels voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen – (België) Het decreet van 6 juli 2012 en het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2012 regelen - eindelijk - meer uitgebreid de procedures voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Er is daarbij aansluiting gezocht bij de regels die gelden voor vergelijkbare procedures bij de Raad van State. Toch zijn er een aantal verschillen, en dat maakt dat de partijen en hun raadslieden de nodige waakzaamheid aan de dag moeten leggen, vooral wat betreft de termijnen. Deze zijn korter dan de vergelijkbare termijnen bij de Raad van State, maar evenzeer vervaltermijnen met alle gevolgen van dien. De nieuwe procedures zijn van toepassing op de beroepen die zijn ingediend na 31 augustus 2012.
Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 2, februari 2013 P.A.M. Mevis, DD 2013/9 Versterking van het ‘piep’-systeem; tijd om te ‘piepen’? Enige opmerkingen over de inrichting van de cassatierechtspraak naar aanleiding van de wet tot ‘versterking’ daarvan – Eén van de hoofdkenmerken van de wijze waarop de Hoge Raad de Wet versterking van de cassatierechtspraak invult, is een verdere accentuering van de benadering dat de Hoge Raad er steeds minder is om (ambtshalve) aandacht te besteden aan beslissingen en rechtsvragen, als daartegen niet wordt opgekomen door het Openbaar Ministerie of in cassatie door de raadsman. Men kan in een simpele doch bruikbare verkorting spreken van het ‘piep’-systeem. Samen met een ander kenmerk, te weten dat zelfs als aan de eisen is voldaan de Hoge Raad niet altijd is gehouden tot een inhoudelijke reactie, past die accentuering in het streven om de Hoge Raad meer armslag te geven om zich te concentreren op zaken ‘die er toe doen’. Schr. vraagt zich af de Hoge Raad wellicht te zeer vooruitloopt op een – door de Hoge Raad – wenselijk geachte inrichting van de rechtspleging in cassatie in de toekomst c.q. of de Hoge Raad niet te hard van stapel loopt bij de wens om in cassatie aan ‘kansloze’ zaken zo snel mogelijk - en met zo weinig mogelijk inzet van capaciteit - een einde te maken. A. Pemberton, M. Bosmans, DD 2013/10 Te ver doorgeschoten? Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers – Schrs. doen verslag van hun onderzoek naar de strafvorderingsrichtlijn voor kwalificerende slachtoffers, zoals politieagenten en ambulancepersoneel. Het onderzoek is een herhaling van het onderzoek door I.A.J. Lodewijks
Tijdschriften
en anderen in 2010. Dit onderzoek had tot doel antwoord te geven op een aantal vragen. In hoeverre komt het vonnis van rechters in geweldsdelicten met slachtoffers met bijzondere kwalificatie overeen met de eis van het OM? In hoeverre is dat bij geweldsdelicten met andere slachtoffers het geval? En wat betekent dit voor de impact van de strafvorderingsrichtlijn kwalificerende slachtoffers?
Delikt en Delinkwent 43e jrg. nr. 3, maart 2013 P.A.M. Verrest, DD 2013/17 Een vooruitblik op noodzakelijke vernieuwing – De regeling van het vooronderzoek in het Wetboek van Strafvordering is verouderd. De praktijk van het vooronderzoek wordt op veel punten niet gereflecteerd door de wet. De afgelopen decennia is de wetgeving inzake het vooronderzoek vaak gewijzigd, waardoor het geheel steeds onoverzichtelijker is geworden: de pijlers waarop de regeling van het vooronderzoek oorspronkelijk was opgebouwd zijn goeddeels verdwenen. Eind 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie aangekondigd dat in het kader van het project ‘Versterking van de prestaties in de strafrechtketen’ een omvangrijke wijziging van het Wetboek van Strafvordering plaatsvindt. Die is erop gericht procedures te stroomlijnen, bevoegdheden eenvoudiger vorm te geven en de regeling van het strafproces aan te passen op ontwikkelingen in de praktijk. Schr. probeert op basis van een analyse van de huidige wettelijke regeling en praktijk tot een aantal uitgangspunten en voorstellen voor verbetering te komen. V. Mul, DD 2013/18 Herijking positie rechtercommissaris: versterking? – Voor het functioneren van de rechters-commissarissen in strafzaken en de kabinetten waarin zij werken is op 1 januari 2013 een aantal belangrijke wetten in werking getreden. Het betreft de wetten Herziening gerechtelijke kaart, Versterking positie rechter-commissaris en Herziening regels processtukken. Het gevolg van deze wetgeving is dat de kabinetten geringer in aantal maar per stuk groter zijn geworden. De rechters-commissarissen hebben nu
toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek en de samenstelling van het procesdossier en de ontsluiting daarvan. Doel is enerzijds het verkorten van doorlooptijden in strafzaken: door eerder regie te voeren, kunnen zaken spoediger op zitting komen. Anderzijds krijgt de verdediging meer mogelijkheden om in een vroeg stadium invloed op de strafzaak uit te oefenen, in het bijzonder met betrekking tot de samenstelling van het procesdossier. Schr. bespreekt de praktische doorwerking van bovengenoemde wetten, in het bijzonder de Wet versterking positie rechter-commissaris en gaat in op de maatregelen die zijn genomen ter implementatie van deze wet. Ook komen de belemmeringen die de praktijk ondervindt aan de orde. Uiteindelijk beantwoordt schr. de vraag of, en zo ja, in hoeverre, de titel van deze wet de lading dekt. Anders gezegd: betreft het (inderdaad) een versterking van de positie van de rechter-commissaris? P.T.C. van Kampen, DD 2013/19 Toegang tot het dossier – Sinds 1 januari 2013 is het de rechter-commissaris (R-C) die als toetsingsrechter tot taak heeft tijdens het voorbereidend onderzoek te waken over de toegang tot het dossier voor de verdachte en diens raadsman, en die de officier van justitie (OvJ) een termijn kan stellen binnen welke die toegang dient te worden gerealiseerd. Het is voorts de R-C die de OvJ kan machtigen om door de verdediging verzochte documenten niet aan het dossier toe te voegen, dan wel permanent buiten het dossier te houden. De verdediging heeft daarbij een ‘signaalfunctie’: het kan ‘piepen’ als de toegang tot het dossier door de OvJ niet of niet tijdig plaatsvindt, dan wel het dossier naar het oordeel van de verdediging niet volledig is. Het kader waarbinnen de beoordeling van die signalen door de R-C moet plaatsvinden, is door de wetgever evenwel maar ten dele genormeerd. Die gebrekkige normering, die in dit artikel nader wordt uitgewerkt, heeft potentieel grote gevolgen voor de positie van de verdediging – en daarmee voor die van de R-C – in het vooronderzoek. M.J. Borgers, DD 2013/20
Het vervolgingsbegrip anno 2013 – Met ingang van 1 januari 2013 is het gerechtelijk vooronderzoek afgeschaft. Van oudsher is de term ‘vervolging’ in het Wetboek van Strafvordering nauw verbonden met (het vorderen van de opening van) het gerechtelijk vooronderzoek. Te verwachten valt dat het afschaffen van het gerechtelijk vooronderzoek implicaties heeft voor de (wetssystematische) betekenis van de term ‘vervolging’ in het Wetboek van Strafvordering. De zoektocht van schr. naar de betekenis en de status van het vervolgingsbegrip verloopt langs twee lijnen. Allereerst geeft hij een historische schets van de betekenis van de term ‘vervolging’ in het Wetboek van Strafvordering van 1926 en van de betekenis die daaraan tot nu toe in de rechtspraak en de literatuur is gegeven. Vervolgens bespreekt hij enkele wijzigingen die de Wet versterking positie rechter-commissaris heeft aangebracht. Daarbij gaat het om de implicaties voor de betekenis van de term ‘vervolging’ in het huidige strafvorderlijke stelsel. Schr. sluit af met de vraag: wat is de betekenis en de status van het vervolgingsbegrip anno 2013 en hoe zou die betekenis zich in de toekomst verder kunnen ontwikkelen?
Sancties Nr. 1, maart 2013 G.J. Schutte, Sancties 2013/2 De begroting Veiligheid en Justitie 2013 – Enkele weken na het aantreden van het kabinet-Rutte II behandelde de Tweede Kamer de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2013. Schr. bespreekt de belangrijkste ontwikkelingen zoals de intrekking van het door de PVV geïnspireerde wetsvoorstel van het vorige kabinet om minimumstraffen in te voeren en deze te vervangen door een strafvorderingsrichtlijn van het OM met minimale strafeisen voor ernstige gevallen van recidive. De vervanging van de wietpas door een uittreksel uit het bevolkingsregister voor ingezetenen met een identiteitsbewijs of verblijfsvergunning. En het immigratie- en asielbeleid dat bij het departement van Veiligheid en Justitie is onderge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
923
Tijdschriften
bracht. In de toelichting op de begroting kondigde het demissionaire kabinet geen nieuw beleid aan. De vorming van een nationale politie en de herziening van de gerechtelijke kaart bleven de belangrijkste beleidsprioriteiten en in aanvulling daarop behoren de thema’s versterking van de prestaties van de strafrechtketen, Nederland nóg veiliger, versterking van de rechtsstaat en het slachtoffer centraal. M. Kommer, Sancties 2013/4 Symposium Gedetineerden in Nederland, beeld en werkelijkheid – Investeren in gedetineerden die niet gemotiveerd zijn of lijken, die niet goed met eigen verantwoordelijkheid kunnen omgaan. Niet uit compassie, maar uit eigen belang. Net zoals we momenteel om de Eurocrisis te bezweren miljarden uitlenen aan landen waaraan we dat onder normale omstandigheden niet zouden doen, omdat niets doen nog veel meer ellende zou geven. Het was met deze analogie dat Jos Verhagen, gastcurator van het gevangenismuseum in Veenhuizen en verantwoordelijk voor de tentoonstelling Bad|Mad|Sad, gedetineerden ontmaskerd’, op 15 juni 2012 zijn openingswoord afsloot voor het symposium dat plaatsvond naar aanleiding van die tentoonstelling. Schr. doet verslag van het symposium met als thema het verschil, of de overeenkomst, tussen het beeld dat beleidsmakers en politici hebben van gedetineerden, en de werkelijkheid.
Strafblad 11e jrg, nr. 1, maart 2013 Thema: Het congres van de NVSA Mr. Y. Buruma Strafrechtelijke rechtsvorming – Bij het congres van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten werd de vraag gesteld waar het met het recht naartoe gaat in Nederland. Dat is een kwestie van rechtsvorming. In dit
924
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
artikel wordt aan de hand van de rechtspraak van 2012 de rechtsvorming door de strafrechter besproken. De belangrijkste vorm is wetsinterpretatie, waarbij er verschil van aanpak blijkt al naar gelang het gaat over materieel of formeel strafrecht. Rechtsvorming vindt ook, zij het bij hoge uitzondering, plaats door noninterpretatieve activiteiten van de rechter. Hoe ver de rechter gaat, hangt mede af van de kwaliteit van wat de advocatuur heeft te bieden. Mr. H.J. Bolhaar Bouwen aan het Guggenheim – In deze bijlage geeft de voorzitter van het College van procureurs-generaal aan hoe hij de onderscheiden rollen van advocatuur en Openbaar Ministerie (OM) ziet en stelt hij de vraag wat OM’ers en strafrechtadvocaten afzonderlijk, maar ook in gezamenlijkheid, kunnen bijdragen om de rechtsstaat vitaal te houden. Dr. mr. D.V.A. Brouwer De voorstellen van de Commissie Innovatie Strafrecht – Op het werkterrein van de strafrechtadvocaten hebben zich grote veranderingen voorgedaan: Salduzconsultatie, strafbeschikking, ZSM en binnenkort de verhoorbijstand. De strafrechtadvocatuur heeft op die veranderingen niet gereageerd, maar is volgens schr. voortgegaan de rechtshulp op de oude, vertrouwde wijze aan te bieden. Met teleurstellende resultaten. Het wordt volgens hem tijd scherp te stellen op de belangen en wensen van de aangehouden burgers. De burger is beduidend beter af met een rechtshulpverlener die beschikbaar is voor onverwijlde consultatie - al is het via een suboptimale videoverbinding -, dan met een rechtshulpverlener die zich zó onbereikbaar houdt dat 90% van de aangehouden burgers dan maar van zijn bijstand afziet. Het advies van de Commissie Innovatie biedt een model waarmee de strafrechtadvocatuur zich eindelijk zou aanpassen aan de ingrijpende veranderingen in haar omgeving. Mr. G. Spong
De strafadvocatuur onder hoogspanning – In deze bijdrage uit schr. zijn ongenoegen over diverse ontwikkelingen in de strafrechtspleging en binnen de advocatuur. Het nieuwe artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie (RO), de voorstellen tot wijziging van de Advocatenwet en ook de tuchtzaak tegen Moszkowicz passeren de revue, evenals de constante betalingen aan de advocaat. Dr. J. Sjöcrona Waar moet dat heen? Over bedenkelijke omgangsvormen en afkalvende rechtsbescherming – Slotwoord bij het congres van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA) op 14 en 15 december 2012 en een oproep tot fatsoenlijke collegiale omgangsvormen in de gespecialiseerde strafrechtadvocatuur, en tot eendracht tegen verhardend overheidsoptreden. Prof. dr. J. Boksem Recht in ontwikkeling: het recht op rechtsbijstand – In deze bijdrage worden een Best practice raadsman bij politieverhoor en een Leidraad advocaat bij politieverhoor gepresenteerd. Beide stukken zijn opgesteld op verzoek van de Nederlandse Orde van Advocaten en kunnen wellicht zinvolle bijdragen leveren aan de discussie met betrekking tot de vormgeving van het strafproces in de fase waarin de politieverhoren plaatsvinden. Prof. dr. P. de Hert, T. Decaigny Evolueren het Nederlandse en het Belgische strafproces naar adversaire systemen? – Naar aanleiding van de evolutie in de strafrechtprocedure in Nederland en België schetsen schrs. een conceptueel kader aan de hand van de begrippen adversair strafproces en inquisitoir strafproces. Ten opzichte van dit kader vindt vervolgens een analyse plaats van ontwikkelingen in het vooronderzoek, in het bijzonder wat betreft de Wet versterking positie rechter-commissaris, en bij de afhandeling van strafzaken.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Wederzijdse bijstand belastingzaken Goedkeuring 763 - Rijkswet tot goedkeuring van het op 27 mei 2010 te Parijs tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken - Het op 25 januari 1988 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (Trb. 1991, 4 en Trb. 1997, 10; hierna: “het WABB-verdrag”) was opgesteld door de Raad van Europa en de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Het WABBverdrag, dat op 1 februari 1997 in werking is getreden voor het gehele Koninkrijk, is van toepassing op zowel de heffing en invordering van belastingen als van sociale zekerheidspremies. De onderhavige wijzigingen van het WABB-verdrag moeten worden geplaatst tegen de achtergrond van de wereldwijde financiële crisis en de aanpak van zogenoemde zwartspaarders. Het WABB-verdrag wordt met het onderhavige Protocol aangepast aan de internationale standaard op het gebied van inlichtingenuitwisseling zoals overeengekomen binnen de OESO. Deze standaard voorziet in uitwisseling van inlichtingen op verzoek in alle belastingzaken ten behoeve van de toepassing of de uitvoering van de nationale belastingwetgeving, waarbij een verzoek niet mag worden geweigerd enkel omdat de verzochte staat zelf geen belang heeft bij de gevraagde inlichtingen of vanwege het bestaan van een bankgeheim. Daarnaast voorziet de standaard ook in uitgebreide waarborgen om de vertrouwelijkheid van de uitgewisselde inlichtingen te beschermen. De belangrijkste wijzigingen van het verdrag hangen dan
ook hiermee samen. Onder meer worden de bepalingen van het WABB-verdrag betreffende uitwisseling van inlichtingen in lijn gebracht met artikel 26 van het OESO-modelbelastingverdrag. Daarnaast is een aantal beperkingen met betrekking tot het gebruik van de verkregen informatie opgeheven. Voorts is aandacht besteed aan de wijze waarop de geheimhouding van informatie is gewaarborgd. Ten slotte wordt het voor landen die geen lid zijn van de Raad van Europa of de OESO, mogelijk om, met toestemming van de reeds tot het WABB-verdrag toegetreden landen, zich aan te sluiten bij het verdrag. Hierdoor kunnen ook ontwikkelingslanden gemakkelijker fiscale gegevens uitwisselen en wordt invulling gegeven aan de oproep van de G20 en de OESO om deze landen te ondersteunen bij het verbeteren van hun belastingheffing en -inning. Bij nota van wijziging is verduidelijkt dat wat betreft het Europese deel van Nederland alle voorbehouden die in 1996 zijn gemaakt bij de aanvaarding van het WABB-verdrag worden ingetrokken. Samengevat zal het intrekken van de voorbehouden inhouden dat bijstand wordt verleend voor alle belastingmiddelen en dat ook bijstand wordt verleend bij uitreiking van documenten. Dit intrekken van voorbehouden geldt – behoudens enkele uitzonderingen – ook voor het Caribische deel van Nederland. Inwerkingtreding m.i.v. 22-03-2013. Rijkswet van 28-01-2013, Stb. 2013, 100 (Kamerstukken 33 174)
Autoriteit Consument en Markt 764 - Wet houdende regels omtrent de instelling van de Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet Autoriteit Consument en Markt) - Deze wet strekt tot oprichting van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). In de ACM zullen Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) en Consumentenautoriteit (CA) samengaan. Doel van de oprichting van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficientie van het markttoezicht in Nederland. De compacte en slagvaar-
dige Autoriteit Consument en Markt kan flexibel en integraal inspelen op nieuwe ontwikkelingen zoals internationalisering, technologische ontwikkelingen en veranderde markten en marktontwikkelingen. Binnen de ACM kan gemakkelijker gebruik worden gemaakt van beschikbare expertise, kennis en informatie, hetgeen de kwaliteit van het toezicht ten goede komt. Oprichting van de ACM zal leiden tot besparingen. Tot slot kan de oprichting van de ACM op termijn leiden tot een vermindering van de regeldruk. De wet heeft betrekking op markttoezicht op de niet-financiële markten (markttoezicht). Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken en die een sterke samenhang kennen: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming. Deze drie typen van markttoezicht, die worden uitgevoerd door de NMa, OPTA en CA, worden met deze wet het taakgebied van de ACM. Het mededingingstoezicht strekt zich overigens uit tot álle markten, dus niet alleen tot de nietfinanciële markten maar ook tot de financiële. Met de instelling van de ACM houden NMa, OPTA en CA op te bestaan. De wettelijke taken van deze instanties gaan over naar de ACM. De wet laat in beginsel de wettelijke taken, bevoegdheden en procedures onveranderd. Een vereenvoudiging en stroomlijning van wettelijke taken, bevoegdheden en procedures, die zullen leiden tot een effectievere en efficiëntere uitvoering van het markttoezicht, wordt in een separaat wetsvoorstel geregeld. In uitzondering op het uitgangspunt dat deze wet de wettelijke taken en bevoegdheden onveranderd laat, bevat de wet drie wijzigingen ten aanzien van het instrumentarium op het gebied van consumentenbescherming. Het introduceert een bindende aanwijzingsbevoegdheid en de mogelijkheid aanvullende eisen te stellen aan een last onder dwangsom. Daarnaast wordt het boeteregime geüniformeerd zodat er één maximale boete ontstaat voor overtredingen van bestuursrechtelijk te handhaven bepalingen op het gebied van consumentenbescherming. Inwerkingtreding met ingang van 1 april 2013 met uitzondering van arti-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
925
Wetgeving
kel 23, onderdeel C, wat betreft het vervallen van artikel 5l, artikel 24, onderdeel B, wat betreft de wijziging van artikel 39, en onderdeel E, eerste lid, en artikel 28. Wet van 28-02-2013, Stb. 2013, 102 (Kamerstukken 33 186) en inwerkingtredingsbesluit van 13-03-2013, Stb. 2013, 103
Europees bewijsverkrijgingsbevel 765 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 13 december 2012 tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/978/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures (PbEU L 350) (Stb. 2013, 10) - Deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 13-03-2013, Stb. 2013, 105
OM-afdoening 766 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel R, van de Wet OM-afdoening en artikel 5.1 van het Besluit OM-afdoening (Stb. 2006, 330) - Deze artikelen - die het vervallen van de politietransactie (art. 74c WvSr) betreffen - treden in werking met ingang van 1 april 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 19-03-2013, Stb. 2013, 107
Nieuwe wetsvoorstellen Rechterlijke ambtenaren 767 - Wetsvoorstel (08-03-2013) tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de modernisering van het loopbaanbeleid en de introductie van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen - Deze wetswijziging strekt ten eerste tot formalisering van twee onderdelen van de op 28 november 2007 in
926
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
het Sectoroverleg Rechterlijke Macht tussen de toenmalige Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke macht. Voorts voorziet het erin de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Stb. 2005, 572) in 2005. Kamerstukken II 2012/2013, 33 570, nrs. 1-4
Financiële conglomeraten 768 - Wetsvoorstel (13-03-2013) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat (PbEU 2011, L 326) (Implementatiewet richtlijn financiële conglomeraten I) - Dit wetsvoorstel dient ter implementatie van richtlijn 2011/89/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 houdende wijziging van de Richtlijnen 98/78/EG, 2002/87/EG, 2006/48/EG en 2009/138/EG betreffende het aanvullende toezicht op financiële entiteiten in een financieel conglomeraat (PbEU 2011, L 326) (hierna: richtlijn fico I). De richtlijn fico I wijzigt de richtlijn financiële conglomeraten, de richtlijn solvabiliteit II, de herziene richtlijn banken en de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep. Een belangrijk doel van de richtlijn fico I is om de verschillende vormen van groepstoezicht op banken en verzekeraars beter op elkaar af te stemmen om zo overlap en lacunes te vermijden. De richtlijn bevat onder meer nadere regels over de samenwerking tussen de verschillende betrokken toezichthouders en toezichthoudende instanties en over de wijze waarop de coördinerende toezichthouder (lead supervisor) wordt aangewezen. De richtlijn fico I voorziet voorts in de bevoegdheid voor de Europese
toezichthouders om gemeenschappelijke richtsnoeren vast te stellen waardoor een meer eenvormige toepassing van de richtlijn financiële conglomeraten gewaarborgd wordt. In dit implementatiewetsvoorstel is, waar dienstig, gebruik gemaakt van dynamische verwijzingen naar de achterliggende richtlijnen. Kamerstukken II 2012/2013, 33 575, nrs. 1-4
Fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen 769 - Wetsvoorstel (14-03-2013) tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens - Met dit wetsvoorstel worden nieuwe mogelijkheden voor gegevensuitwisseling gerealiseerd die bijdragen aan een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de sociale zekerheid en de preventie en bestrijding van fraude. Deze voorstellen zijn merendeels aangedragen door gemeenten, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en andere publieke partijen op basis van door hen ervaren knelpunten. Voorts wordt, uit het oogpunt van meer doelmatig gebruik van bij de overheid voor overheidstaken beschikbare informatie en de daarmee samenhangende vermindering van uitvoeringslasten bij werkgevers en pensioenuitvoerders, geregeld dat het UWV een aantal gegevens uit de polisadministratie aan pensioenuitvoerders mag verstrekken, ten behoeve van de uitvoering van pensioenregelingen. Daarnaast wordt door aanpassing van een aantal wetten geregeld dat het UWV een uitkering kan opschorten als iemands adres niet in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat. Tot slot wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische aanpassingen betrekking hebbend op gegevensverkeer in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, in de Wet werk en bijstand, in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
Wetgeving
werkloze werknemers en in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen aan te brengen. Kamerstukken II 2012/2013, 33 579, nrs. 1-4
Seksueel misbruik kinderen 770 - Wetsvoorstel (18-03-2013) tot implementatie van de richtlijn 2011/93/EU ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, en ter vervanging van Kaderbesluit 2004/68/JBZ van de Raad (PbEU L 335) - De implementatie van de richtlijn leidt tot enkele aanscherpingen van de Nederlandse (straf)wetgeving ter bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik. Een transponeringstabel is in de bijlage bij de memorie van toelichting opgenomen. De richtlijn is – zowel in opzet als inhoud – in sterke mate geënt op internationale voorlopers op het onderhavige beleidsterrein. De richtlijn is primair een strafrechtelijk instrument, maar gaat evenals het verdrag van de Raad van Europa uit van een integrale aanpak van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen. Dat betekent dat er ook aandacht is geschonken aan preventie en aan de positie van slachtoffers. De richtlijn bestrijkt daarmee de zogenoemde drie P’s: prevention, protection en prosecution. Wat de materiële inhoud betreft, voorziet de richtlijn in heldere definities van kinderpornografie, kinderprostitutie en pornografische voorstellingen. Tevens verplicht de richtlijn tot strafbaarstelling van het zich door middel van informatie- en communicatietechnologie toegang verschaffen tot kinderpornografie. Voorts zijn de strafniveaus voor seksuele uitbuiting en kinderpornografie in de richtlijn aangescherpt. Zoals te doen gebruikelijk in EU-instrumenten van strafrechtelijke aard wordt ter zake de harmonisatie van straffen in de richtlijn gebruik gemaakt van de systematiek van minimum maximumstraffen. Hiermee bestaat voldoende ruimte voor implementatie in de systematiek en traditie van de
eigen strafwetgeving. De richtlijn omvat ten slotte maatregelen die ertoe strekken te voorkomen dat een persoon die is veroordeeld voor één van de in de richtlijn omschreven strafbare feiten werkzaamheden kan uitoefenen waarbij sprake is van regelmatig contact met kinderen (artikel 10). De bepalingen in de richtlijn kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën: 1) de materiële kern, bestaande uit de bepalingen van materieel strafrechtelijke aard, zoals de delictsomschrijvingen, strafbare deelnemingsvormen, sancties, rechtsmacht etc., 2) bepalingen die verband houden met de bejegening en bescherming van slachtoffers, en 3) min of meer een restcategorie, bestaande uit onder meer de door de richtlijn voorgeschreven preventieve maatregelen. De richtlijn is verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat. De nationale lidstaten zijn in beginsel vrij om zelf de vorm en middelen te kiezen voor het realiseren daarvan. Nederland voldoet voor een groot deel al aan de bepalingen van de richtlijn. Wel dient de bestaande regelgeving te worden aangescherpt met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheden (art. 9 van de richtlijn). Als zodanig wordt voorgesteld toe te voegen: de omstandigheid dat misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt, zoals bijvoorbeeld een gehandicapt kind of een kind met een geestelijke stoornis, en de omstandigheid dat het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld. Tevens wordt ter implementatie van art. 3 lid 6 van de richtlijn een nieuwe strafbaarstelling voorgesteld: hij die door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, het plegen van ontucht door een persoon van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie (art. 248f WvSr). Kamerstukken II 2012/2013, 33 580, nrs. 1-4
771
Vervolgstukken Raadgevend referendum Voorlopig verslag (26-03-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel van de leden Heinen, Voortman en Schouw, houdende regels inzake het raadgevend referendum. Kamerstukken I 2012/2013, 30 372, B
Wet forensische zorg Voorlopig verslag (26-03-2013) bij het wetsvoorstel Wet forensische zorg. Kamerstukken I 2012/2013, 32 398, E
Cliëntenrechten zorg Brief van de minister van VWS (1903-2013) bij het wetsvoorstel tot vaststelling Wet cliëntenrechten zorg. - Brief over de gevolgen van het opknippen van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg. Kamerstukken I en II 2012/2013, 32 402 nr. A/11
Koopzondagen: beslissing bij gemeenten Brief van de minister van EZ (22-032013) en eindverslag (26-03-2013) inzake het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet in verband met het verruimen van de bevoegdheid van gemeenten om vrijstelling te verlenen van de verboden met betrekking tot de zondag en een aantal feestdagen. - Brief inzake antwoorden op de vragen aan de regering in het nader voorlopig verslag. Kamerstukken I 2012/2013, 32 412, G en H
Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s Gewijzigd wetsvoorstel (19-03-2013) tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet. Kamerstukken I 2012/2013, 32 610, A
Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Brief van de staatssecretaris van VenJ (19-03-2013) bij het wetsvoorstel Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. - Brief met een verslag van de bespreking met de Raad voor de Rechtspraak m.b.t. het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2012/2013, 33 054, nr. 18
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
927
Wetgeving
Interventie bij financiële ondernemingen Brief van de minister van Financiën (20-03-2013) bij het wetsvoorstel Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen. - Brief inzake toezegging bail-in bij een bank in financiele problemen. Kamerstukken I 2012/2013, 33 059, E
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Brief van de staatssecretaris van VWS (18-03-2013) bij het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. - Brief inzake de voorhang van de AMvB verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Kamerstukken II 2012/2012, 33 062 nr. 23
Collectieve afwikkeling massaschade Gewijzigd voorstel van wet (19-032013) tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade.
Modernisering mediabestel
Brief van het lid Taverne c.s. aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (2003-2013) inzake het ter stilzwijgende goedkeuring overgelegde, op 15 oktober 2012 te Luxemburg tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag van 31 maart 1965 betreffende de instelling en het statuut van een Benelux-Gerechtshof (Trb. 2013, 12). - Brief met het verzoek om dit verdrag voor uitdrukkelijke goedkeuring aan de Kamer voor te leggen.
vreemdeling enerzijds en de verantwoordelijkheid van deze uitgeprocedeerde vreemdeling voor zijn vertrek anderzijds. Volgens hem wordt met deze aanpak grotendeels tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van de specifieke aanbevelingen die de ACVZ doet in zijn advies. Hierin verdergaan acht hij onwenselijk omdat dit de betekenis van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek zou uithollen. De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om uitgeprocedeerde vreemdelingen positief te stimuleren om te vertrekken. Maar soms zal het nodig zijn om vreemdelingen ook te wijzen op de gevolgen van hun handelen als ze niet werken aan vertrek en daar hoort bij dat de overheid dan geen onderdak (meer) aanbiedt.
Kamerstukken II 2012/2013, 33 543, nr. 2
Kamerstukken II 2012/2013, 19 637, nr. 1630
Verslag (25-03-2013) inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren. Kamerstukken II 2012/2013, 33 541, nr. 5
Rechtspraak Benelux-Hof
772
Kamerstukken I 2012/2013, 33 126, A
Grondwetswijziging BES Brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties aan de minister van BZK (21-032013) bij het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrokkenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer - Brief inzake de opschorting van de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel. Kamerstukken I 2012/2013, 33 131, C
Wet basisregistratie personen Vierde nota van wijziging (19-032013) bij het wetsvoorstel houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen. Kamerstukken II 2012/2013, 33 219, nr. 12 |
Kwaliteit hoger onderwijs Nota n.a.v. het verslag (22-03-2013) inzake het wetsvoorstel Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs. Kamerstukken II 2012/2013, 33 519, nr. 6
928
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Nota’s, rapporten & verslagen Menswaardig bestaan Brief van de Staatssecretaris van V&J (21-3-2013) met een, wegens de demissionaire status van het vorige kabinet verlate, reactie op het ACVZadvies “Recht op menswaardig bestaan” van 12-3-2012. - In dit advies heeft de ACVZ onderzocht of er spanningen zijn tussen het nationale beleid en de lokale praktijk en tussen het nationale beleid en internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten, voor zover deze betrekking hebben op het bieden van opvang en bijstand aan niet rechtmatig verblijvende en niet rechthebbende vreemdelingen. Daarbij is ook gekeken naar het beleid en de praktijk in Frankrijk, België en Denemarken. Volgens de staatssecretaris bevat het beleid in Nederland aangaande het aanbieden van voorzieningen aan uitgeprocedeerde vreemdelingen een goede balans tussen de individuele behoeften van een uitgeprocedeerde
Valsemunterij Brief van de Minister van BuZa (15-32013) met een fiche inzake een Richtlijn strafrechtelijke bescherming tegen eurovalsemunterij. - De ontwerp-richtlijn stelt minimumregels vast voor de strafbaarstelling van een reeks van gedragingen die verband houden met (euro) valsemunterij. Het voorstel bevat daarnaast onder meer voorschriften over straffen, rechtsmacht, onderzoeksmiddelen en over de analyse, identificatie en opsporing van vals geld. Het voorstel is, aldus de minister, terecht gebaseerd op artikel 83, eerste lid, VWEU voor zover het de beoogde harmonisering van de strafbepalingen inzake eurovalsemunterij betreft. Voor zover het betreft de voorstellen op het punt van de onderlinge afstemming van de strafvorderlijke voorzieningen worden nadrukkelijk vraagtekens gezet bij de gekozen rechtsgrondslag. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1586
Netwerk- en informatiebeveiliging Brief van de Minister van BuZa (15-32013) met een fiche inzake een Richtlijn netwerk- en informatiebeveiliging. - Doel van de voorgestelde richtlijn is het waarborgen van een hoog gemeenschappelijk niveau van netwerk- en informatiebeveiliging (NIB). Dit niveau verschilt momenteel per
Wetgeving
lidstaat. Dit leidt tot een sterk wisselend niveau van paraatheid bij incidenten en een ongelijk niveau van bescherming van consumenten en bedrijven. De Europese Commissie wil de beveiliging van het internet en de particuliere netwerken en informatiesystemen verbeteren door de lidstaten ertoe te verplichten hun paraatheid te verbeteren, beter met elkaar samen te werken en door vitale partijen (banken, energiebedrijven, vervoersbedrijven, gezondheidszorg, internetdiensten, overheden) te verplichten adequate maatregelen te nemen om beveiligingsrisico’s te beheren en ernstige incidenten aan de nationale bevoegde autoriteiten te rapporteren. Het voorstel verplicht lidstaten te beschikken over een nationale NIB-strategie, een NIB-samenwerkingsplan, een instantie belast met de coördinatie van NIB-zaken en een goed functionerend Computer Emergency Response Team (CERT). Nederland beschouwt de subsidiariteit en de proportionaliteit van het voorstel positief, met kanttekeningen ten aanzien van met name de privacy-aspecten bij het uitwisselen van gegevens bij cyberincidenten, de nalevingskosten van het voorstel en de geringe mate waarin het voorstel aansluit bij bestaande nationale en internationale structuren. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1587
Cyberbeveiliging EU Brief van de Minister van BuZa (15-32013) met een fiche inzake een Mededeling strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie. - De mededeling voorziet in een strategie om de digitale omgeving in de EU de veiligste in de wereld te maken. Hiertoe beschrijft de mededeling de vereiste maatregelen die hiervoor nodig zijn op basis van een sterke en effectieve bescherming en bevordering van de rechten van de burgers. De EU wil openheid en vrijheid op het internet bevorderen, de ontwikkeling van gedragsnormen aanmoedigen en bestaande internationale wetgeving in cyberspace toepassen. Hierbij gelden onverkort de kernwaarden van de EU, namelijk de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtstaat en de eerbiediging van de grondrechten. De mededeling gaat uit van een aantal principes: dezelfde wetten en
normen; de kernwaarden van de EU gelden net zo goed voor de digitale als voor de fysieke wereld; bescherming van grondrechten, vrijheden en bescherming van persoonsgegevens en persoonlijke levenssfeer; vrije toegang tot internet; democratische en efficiënte multistakeholdergovernance; en, tot slot, gedeelde verantwoordelijkheid van de private en publieke sector alsmede burgers om bij te dragen aan een veilig internet. De mededeling benoemt vijf strategische prioriteiten: een veerkrachtiger cyberspace, drastische vermindering van cybercriminaliteit, ontwikkeling van cyberdefensiebeleid- en capaciteit in het kader van het gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebeleid, ontwikkeling van industriële en technologische voorzieningen voor cyberbeveiliging en tot slot de ontwikkeling van een coherent internationaal cyberbeveiligingsbeleid voor de EU en het uitdragen van de kernwaarden van de EU. Nederland ondersteunt het doel van de mededeling om meer gelijkwaardigheid tussen lidstaten te realiseren op het terrein van cyberbeveiliging. Nederland maakt echter wel een voorbehoud ten aanzien van de specifieke maatregelen zoals deze benoemd worden in de strategie. Uit de mededeling komt niet duidelijk naar voren of de voorgenomen maatregelen ook hun weerslag hebben op de bescherming van de nationale veiligheid en openbare orde. Nederland vindt dat de bescherming van de openbare orde en veiligheid een nationale aangelegenheid is. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1588
Consumentenproducten Brief van de Minister van BuZa (13-32013) met een fiche inzake een Verordening veiligheid consumentenproducten. - Dit voorstel betreft een verordening voor de veiligheid van consumentenproducten ter vervanging van Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene productveiligheid. Dit voorstel betreft alle consumentengoederen, behalve de onder art. 2 lid 2 genoemde producten, zoals voeding en medische hulpmiddelen. Net als de richtlijn algemene productveiligheid stelt de voorgestelde verordening met het oog op de vereiste veiligheid van consumentenproducten een aantal
verplichtingen voor de marktdeelnemers vast en bevat zij bepalingen voor het vaststellen van Europese normen tot naleving van de algemene veiligheidsverplichting. Dit voorstel beoogt klaarheid te scheppen in het regelgevende kader voor consumentenproducten, rekening houdend met de recente ontwikkeling van de wetgeving. Ten algemene staat Nederland positief tegenover het voorstel maar plaatst wel een aantal kanttekeningen. Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1589
CA, NMa en OPTA Brief van de Minister van EZ (18-32013) met een reactie op de jaarverslagen van NMa en OPTA en een terugblik op de Consumentenautoriteit in 2012. - Het jaar 2012 stond voor de autoriteiten in het teken van voorbereiding op de fusie tot de ACM die aanvankelijk op 1 januari 2013 gepland was. Om op die dag echt van start te kunnen gaan, moesten de formele en praktische voorbereidingen getroffen zijn. Die hebben de autoriteiten na het kabinetsbesluit in maart 2011 voortvarend opgepakt, wat heeft geresulteerd in het Organisatiebesluit van juni 2012. Daarin is uitgewerkt hoe de ACM-organisatie eruit komt te zien, onder meer welke directies de ACM heeft en welke taken die directies uitvoeren. Ook is de plaatsing van alle medewerkers voltooid. Tot slot zijn de voorbereidingen voor de integratie van de bedrijfsvoering en ICT in 2012 afgerond. De minister is er trots op dat ConsuWijzer (het informatieloket van de CA, OPTA en de NMa) voor het derde jaar op rij door het publiek tot beste overheidswebsite is gekozen. ConsuWijzer licht consumenten voor over hun rechten en plichten en bevordert zoveel mogelijk de zelfredzaamheid van mensen. Ter illustratie: in 2012 werden 460 000 voorbeeldbrieven gedownload die consumenten kunnen gebruiken in hun communicatie met een leverancier. Het aantal bezoeken aan de website bedroeg 2 200 000. Op 26 februari jl. is de parlementaire besluitvorming afgerond over de Instellingswet ACM, die zorgt voor de oprichting van de ACM en gelijktijdige opheffing van de drie autoriteiten. De wet en de bijbehorende onderlig-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
929
Wetgeving
gende regelgeving zullen op 1 april 2013 in werking treden. Kamerstukken II 2012/13, 27 879, nr. 46
Erfpacht Brief van de Minister voor WR (18-32013) waarbij hij de rapportage ‘Ervaringen met erfpacht’ aanbiedt. - Het onderzoek heeft betrekking op een selectie van grotere Nederlandse gemeenten die in het verleden, gedurende bepaalde tijdvakken, erfpacht als (uitsluitende) gronduitgiftevorm hebben gehanteerd. De rapportage betreft een inventarisatie van de ervaringen bij gemeenten die bestaande erfpachters inmiddels de mogelijkheid bieden om de volledige eigendom te verwerven, alsmede bij gemeenten die bij gronduitgifte de keuze bieden tussen erfpacht en eigendom van grond. In het onderzoek zijn behalve de gemeentelijke ervaringen ook de ervaringen van de (voormalige) erfpachters in betreffende gemeenten in kaart gebracht. De ervaringen van gemeenten zijn over het geheel genomen positief, het gemis aan sturingsmogelijkheden wordt door hen beperkt geacht. Sommige gemeenten, zoals Den Haag en Groningen (in de binnenstad), kiezen er bewust voor om voor bepaalde delen van de gemeente erfpacht te handhaven, en daar dus geen mogelijkheid te bieden de grond ook in eigendom te kunnen verwerven. Dit is over het algemeen ingegeven door de aanvullende sturingsmogelijkheden die met erfpacht ingezet kunnen worden. Waar woningeigenaren de mogelijkheid hebben de grond te verwerven, doen zij dit niet altijd. Over het algemeen spelen hierbij individuele financiële afwegingen en het prijsaanbod van de gemeente hierbij een rol. Kamerstukken II 2012/13, 27 924, nr. 57
Wetenschap en IE-rechten Brief van de Staatssecretaris van OCW (20-3-2013) waarin hij ingaat op de vraag hoe intellectueel eigendom, in het bijzonder patenten, beter kan worden benut bij het beginnen van start-ups en het vinden van investeerders en over de stand van zaken op het gebied van valorisatie. - De kennisinstellingen maken op dit gebied een sterke ontwikkeling door. Er is een proces gaande van professionalisering van onderwijs in onder-
930
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
nemerschap en van waardecreatie met kennis uit onderzoek. Zo hebben alle universiteiten technology transfer offices (TTO’s) en incubators opgericht, bestaan er interne regelingen voor omgang met intellectueel eigendom en is valorisatie veelal ingebed in geformuleerd hrm-beleid van de kennisinstellingen. Deze ontwikkeling is ook verankerd in de prestatieafspraken van OCW met de instellingen voor hoger onderwijs. De kamer zal later worden geïnformeerd over tot welke spelregels kan worden gekomen op het terrein van intellectueel eigendom in de topsectoren. Kamerstukken II 2012/13, 29 338, nr. 118
Klachten over politie Brief van de Minister van V&J (18-32013) over de klachtbehandeling bij de nationale politie en de benoeming van de leden van de onafhankelijke klachtencommissie en het belang van het advies van deze commissie in de klachtenprocedure. - In de afgelopen jaren heeft de klachtbehandeling bij de overheid (ook bij de politie) een ontwikkeling doorgemaakt van een formele juridische/schriftelijke behandeling naar een voorkeur voor direct persoonlijk contact en bemiddeling tussen de klager en beklaagde, de zogenoemde informele behandeling. In hoofdzaak is de klachtbehandeling geregeld in (hoofdstuk 7 van) de Politiewet 2012 en in een ministeriële regeling waarin onder meer regels zijn opgenomen over de onafhankelijke positie van de klachtencommissie. Voorts is er een uitvoeringsregeling waarin het proces van de klachtbehandeling binnen de nationale politie wordt beschreven. Op de klachtbehandeling zijn bovendien van toepassing (hfdst 9 van) de Algemene wet bestuursrecht en de Wet Nationale ombudsman. Dit pakket aan regelgeving stelt regels over het interne klachtrecht bij de nationale politie. Dit wil zeggen dat de eenheid of dienst waar de politiemedewerker werkt over wiens gedraging wordt geklaagd in eerste instantie de klacht zelf in behandeling neemt. Zo kan de eenheid of dienst eventuele fouten tijdig onderkennen en zich inspannen om de vertrouwensrelatie met de burger te herstellen. Als de interne klachtprocedure doorlopen is en de burger is niet tevreden, dan kan hij de externe
klachtprocedure bij de Nationale ombudsman opstarten. In de Politiewet 2012 is in artikel 67a en artikel 68 lid 2 onder a bepaald dat de klachtencommissie bestaat uit onafhankelijke leden. In de ministeriele regeling ex artikel 68 lid 1 zijn nadere bepalingen opgenomen om deze onafhankelijkheid te ondersteunen. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en functioneren zonder last of ruggespraak. De vaste voorzitter en zijn plaatsvervanger zijn expliciet belast met de bewaking van de onafhankelijkheid van de commissie. Nieuwe leden van de klachtencommissie worden geworven door middel van een open sollicitatieprocedure. De zittende leden van de klachtencommissie en de politiechef bepalen gezamenlijk het functieprofiel en verzorgen de selectie. Iedere burger met relevante competenties zoals omschreven in artikel 3 lid 2 van de ministeriële regeling kan in aanmerking komen. Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 374
Zwartboek tolken/vertalers Brief van de Staatssecretaris van V&J (19-3-2013) waarin hij reageert op een zwartboek over de aanbesteding van vertaaldiensten en de situatie in de tolken- en vertalersbranche. - Mede naar aanleiding van klachten bij de Nationale Ombudsman over malafide, kwalitatief gebrekkige en onvoldoende objectieve tolken en vertalers is in 2009 de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv) in werking getreden. De belangrijkste uitgangspunten van deze wet zijn het waarborgen van kwaliteit en integriteit van beëdigde tolken en vertalers werkzaam binnen het Nederlandse rechtsbestel. Teneinde de kwaliteit en integriteit van beëdigde tolken en vertalers te waarborgen is het Rbtv ingesteld. In dit register staan tolken en vertalers ingeschreven die hebben aangetoond in voldoende mate te beschikken over in de Wbtv opgenomen kwaliteitseisen. Daarnaast wordt de integriteit bewaakt door middel van de eis van periodieke overlegging van een verklaring omtrent gedrag. Indien in het Rbtv geen tolk of vertaler beschikbaar is, kunnen tolken, geplaatst op de zgn. uitwijklijst, worden ingezet. Tolken en vertalers die niet aan de wettelijke kwaliteitseisen
Wetgeving
kunnen voldoen om in het Rbtv te kunnen worden geplaatst, vanwege het ontbreken van opleidingen of het ontbreken van onafhankelijke deskundigen die de kennis kunnen toetsen, kunnen op grond van artikel 2, derde lid, Wbtv, op deze uitwijklijst worden ingeschreven indien zij voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden voor plaatsing op de uitwijklijst. Door tolken en vertalers wordt gesteld dat in de praktijk te lichtvaardig tolken en vertalers uit de uitwijklijst worden ingezet, terwijl er wel registertolken of -vertalers beschikbaar zouden zijn. De staatssecretaris heeft geen aanwijzingen dat de wettelijke afnemers de Wbtv op dit onderdeel niet voldoende naleven. Uit het zwartboek blijkt ook dat een aantal tolken en vertalers zich niet goed kan vinden in de wijze waarop de raad voor rechtsbijstand het Rbtv en de uitwijklijst beheert. Het beleid inzake de toelating tot het Rbtv en de uitwijklijst is mede ontwikkeld door het Kwaliteitsinstituut Wbtv. In dit instituut hebben vertegenwoordigers zitting uit het onderwijsveld, de wetenschap, de tolken vertaalbranche en andere betrokken beroepsgroepen, zoals de advocatuur en de rechterlijke macht. De beroepsorganisaties zijn voorts van mening dat het Rbtv moet worden opgeschoond. Door een overgangsbepaling in de Wbtv zou een grote groep tolken die is opgenomen in het Rbtv niet aan de kwaliteitsnormen voldoen. De staatssecretaris heeft al eerder aangegeven deze mening niet te delen. Het is de bewindsman ook bekend dat de beroepsorganisaties niet gelukkig zijn met de aanbesteding van de bemiddelingsfunctie voor tolk- en vertaaldiensten. Mede daarom worden momenteel bij de voorbereiding van de nieuwe aanbestedingsprocedure voor tolk- en vertaaldiensten ten behoeve van het perceel gesubsidieerde rechtsbijstand in samenspraak met de verschillende tolk- en vertaalorganisaties bezien welke verbeteringen (alternatieven) kunnen worden aangebracht. Kamerstukken II 2012/13, 29 936, nr. 32
Pensioen zelfstandigen Brief van de Staatssecretaris van SZW (18-3-2013) waarbij zij een onderzoek
naar de oorzaken van de beperkte pensioenopbouw van zelfstandigen aanbiedt. - Het onderzoek inventariseert waarom bestaande mogelijkheden onvoldoende worden benut. Aan de hand van deze inventarisatie heeft het kabinet bezien of het aanbod van pensioenvoorzieningen en -producten aansluit bij de vraag van zelfstandigen, of er belemmeringen zijn voor deelname en waar deze eventueel weggenomen kunnen worden. Volgens het onderzoek bouwt ruim een kwart van de circa 400 000 zelfstandigen zonder personeel een pensioen op van 50–70% van het huidige bruto jaarinkomen, en ontvangt ongeveer de helft van de groep zelfstandigen na pensionering een inkomen van 70% of meer van het huidige bruto jaarinkomen. Een deel van de zelfstandigen bouwt daarentegen in beperkte mate pensioen op: ongeveer een kwart van de zelfstandigen zonder personeel komt op basis van een extrapolatie van cijfers over 2009 en 2010 uit op een pensioen van minder dan 50% van hun huidige bruto jaarinkomen. De pensioenopbouw van zelfstandigen zou gestimuleerd kunnen worden als hun pensioenvermogen niet aangesproken wordt als zij een beroep op de bijstand moeten doen. Het kabinet zal onderzoeken of, hoe en onder welke voorwaarden het wenselijk is dat derdepijlerpensioenvermogen buiten de toets van de bijstand kan blijven. Kamerstukken II 2012/13, 31 311, nr. 97
KMar en mensenhandel Brief van de Minister van Defensie waarin zij verslag doet van een beleidsdoorlichting naar de inzet van de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij de bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel. - Een projectteam heeft onderzocht of de KMar effectief en doelmatig is ingezet bij de bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel. Het projectteam heeft niet gekeken naar de effectiviteit van het beleid zelf. Dat is namelijk een verantwoordelijkheid van de minister van V&J. Het rapport concludeert dat de KMar in de periode 2009 tot en met 2011 effectief en doelmatig mensensmokkel en mensenhandel is tegengegaan in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid in de grenszone en het
grenstoezicht aan de buitengrenzen van Nederland. De doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de KMar op dit terrein kunnen echter verder worden verhoogd. Hiertoe worden een aantal aanbevelingen gedaan. Zo wordt voorgesteld om te bezien of de taken van de KMar kunnen worden verruimd om zelfstandig mensenhandelonderzoeken in relatie tot het grensverkeer af te handelen. Hiermee blijft de opsporing van samenhangende mensenhandel- en mensensmokkelzaken in een hand en worden de opsporing en vervolging effectiever. Hierbij dient de relatie tussen het werk van de KMar en de grens behouden te blijven, zodat de KMar een duidelijk toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de politie. De mogelijkheden hiertoe worden momenteel met het ministerie van V&J in kaart gebracht. De overige aanbevelingen sluiten aan bij reeds ingezette ontwikkelingen bij de KMar en ketenpartners. Zo wordt onderzocht hoe informatie effectiever kan worden uitgewisseld met ketenpartners en wordt gezocht naar innovatieve toepassingen in opsporingsmethodieken en informatievergaring. Kamerstukken II 2012/13, 31 516, nr. 3
Vooruitlopen op wetgeving Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 21-3-2013) tussen het College van Senioren en de Minister van V&J over vooruitlopen op wetgeving door de regering. - Met vooruitlopen op wetgeving wordt gedoeld op de generieke vorm van vooruitlopen op wetgeving, namelijk het treffen van voorbereidingen voor de uitvoering van het wetsvoorstel voordat het volledige wetgevingsproces is doorlopen. Vanwege het verloop van het wetgevingsproces bij diverse wetsvoorstellen – bijvoorbeeld bij het wetsvoorstel over het EPD alsmede de wetsvoorstellen over het BSN – wil de Kamer het vooruitlopen op wetgeving opnieuw aan de orde stellen. In de gevallen dat er door de regering wordt geanticipeerd op wetgeving wordt dikwijls naar voren gebracht dat vanwege de reeds gemaakt kosten en de reeds gewekte verwachtingen, het niet verantwoord is dat de Kamer het wetsvoorstel (eventueel)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
931
Wetgeving
zou verwerpen. Terwijl de Kamer in deze gevallen gedurende het wetgevingsproces dikwijls wordt toegezegd dat er ‘geen onomkeerbare stappen worden gezet’. De Kamer heeft echter ondervonden dat ‘onomkeerbaarheid’ een ruim begrip is en dat toezegging, een loze blijkt te zijn. De Kamer is van mening dat deze gang van zaken onacceptabel is en volkomen voorbij gaat aan haar positie als medewetgever. De Kamer dringt er bij de regering op aan dat zowel in het Draaiboek voor de regelgeving als in de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt opgenomen dat de regering de staatsrechtelijk correcte weg volgt bij de behandeling en uitvoering van wetgeving, namelijk dat de voorbereiding op de uitvoering van wetsvoorstellen pas van start gaat wanneer de parlementaire behandeling is afgerond. De minister heeft deze noodkreet besproken met de minister-president en de overige bewindspersonen en reageert als volgt. Voorop staat dat de Eerste Kamer altijd de volle vrijheid heeft om wetgeving op haar merites te beoordelen en desgeraden een wetsvoorstel te verwerpen. Dit doet er niet aan af dat de Kamer in de praktijk wellicht die vrijheid niet altijd ervaart en zich soms voor het blok gesteld voelt. Waar het kabinet in het verleden aan dat gevoel heeft bijgedragen, is dat ongelukkig en aansporing om in de toekomst extra zorg te betrachten ten aanzien van de positie van de Eerste Kamer. Het is de verantwoordelijkheid van een kabinet dat hangende het parlementaire proces geen onomkeerbare stappen worden gezet, waardoor bij verwerping van een wetsvoorstel grote problemen zouden ontstaan. Zou dit laatste toch dreigen te gebeuren, dan is dat geheel voor risico van het kabinet en niet toe te rekenen aan de opstelling van de Eerste Kamer. Toch lijken bepaalde voorbereidende activiteiten de minister niet bezwaarlijk en uit het oogpunt van goed bestuur en behoorlijk wetgevingsbeleid soms zelfs wenselijk. Hij denkt daarbij in het bijzonder aan grote projecten met ingrijpende organisatorische wijzigingen. Ook wijst de minister op het verband met een van de kernpunten van het wetgevingsbeleid, namelijk dat bij de voorberei-
932
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
ding van beleid en wetgeving de uitvoerbaarheid daarvan wordt getoetst en dat met het oog daarop uitvoerders in een zo vroeg mogelijk stadium worden betrokken bij het beleids- en wetgevingsproces. Kamerstukken I 2012/13, 33 400 VI, E
Doe-democratie Brief van de minister van BZK (14-32013) waarin hij namens het kabinet aangeeft hoe zij het onderwerp doe-democratie willen benaderen. - Deze brief is een eerste inhoudelijke reactie op verschillende ontvangen adviezen, en heeft vooral een procedureel karakter. Op 4 juni 2012 werd het advies ‘Vertrouwen in burgers’ van de WRR aangeboden aan de minister-president. Op 22 november presenteerde de Raad voor Openbaar Bestuur het rapport ‘Loslaten in Vertrouwen’. In de pen zit nog een derde verwant rapport van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling over ‘Stabiliteit en maatschappelijke veerkracht’. De voorzitters van 9 adviesraden hebben zich op 6 december 2012 tot het kabinet gericht in een brief over vermaatschappelijking en burgerbetrokkenheid met daarin een oproep om beleid te richten op de inzet van de vitale samenleving. Ook de SCPpublicatie ‘Een beroep op de burger’ wordt betrokken bij deze stukken. Al deze verzoeken en adviezen veronderstellen een cultuuromslag in de overheid. Daarbij komt nog dat de ‘doe-democratie’ zich in een paradoxaal speelveld afspeelt: in alle adviezen wordt uitgegaan van een netwerksamenleving, niet van verticale verhoudingen, maar dan doet het er ook minder toe wat een kabinet er van vindt, want het kabinet is in een netwerksamenleving niet de alles bepalende actor. In deze context is een kabinetsreactie ‘ex cathedra’, alsof het een beleidsnota of wetsvoorstel betreft, weinig zinnig. Al was het alleen maar omdat het kabinet zelf niet in de positie is om veel ‘politieke zeggenschap over te dragen’, omdat de zeggenschap die voor actieve burgers interessant is, doorgaans niet op rijksniveau is gelokaliseerd, maar bij gemeenten, maatschappelijke organisaties en instellingen. Daarom komt het erop aan in bijeen-
komsten in het land ideeën en plannen op te halen bij gemeenten, besturen en professionals die daadwerkelijk ruimte kunnen scheppen voor maatschappelijk initiatief. Deze verkenning is gericht op het verzamelen en ontwikkelen van handelingsperspectieven: wat per bestuurseenheid het meest bijdraagt aan de doe-democratie. Door deze voornemens en kansen te bundelen wordt de uiteindelijke ‘kabinetsreactie’ ingevuld, waarbij het kabinet zelf activiteiten aanvult die de transitie kunnen bevorderen. De veldverkenning, die tot de kabinetsreactie in de zomer moet leiden, zal in kaart brengen wat er al gaande is en hoeveel animo er in het land bestaat voor het stelselmatig bieden van ruimte voor initiatief. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 61
Verslag van de Nationale ombudsman over 2012 Brief van de Nationale ombudsman waarbij hij zijn jaarverslag over 2012 aan de Kamer aanbiedt. - De Nationale ombudsman wil de spanning tussen overheid en burgers verminderen. Om erachter te komen welke klachten spelen, is het noodzakelijk de vraag te stellen waar burgers in hun contacten met de overheid tegenaan lopen. Deze vraag heeft de ombudsman eind 2012 aan mensen uit de praktijk gesteld: advocaten, sociaal raadslieden, belastingadviseurs, medewerkers van Humanitas en het Juridisch Loket en een ruime groep andere intermediairs. “Het tegen de overheid aanlopen” is een dagelijkse hindernis in hun werk. Het resultaat van zijn rondgang en de oplossingen die hij voor het probleem wenselijk acht, vormen de basis van dit jaarverslag. Dit verslag is tevens een verantwoording van de werkzaamheden van de Nationale ombudsman in 2012. In het verslag wordt een beeld geschetst van de ruim 15 000 klachten en bijna 30 000 telefoontjes en e-mails die de Nationale ombudsman in 2012 ontving en van de wijze waarop hij zijn taken heeft vervuld. Daarmee vormt het een basis voor een dialoog met de Tweede Kamer, het kabinet en de overheid. Kamerstukken II 2012/13, 33 539, nrs. 1 (aanbiedingsbrief) en 2 (jaarverslag)
Nieuws
773
Resocialisatie beter dan afschrikking In Nederland is betrekkelijk weinig bekend over de werking van strafrechtelijke interventies. Om een overzicht te krijgen van de stand van zaken op dit terrein, heeft het WODC een meta-analyse uitgevoerd op alle vergelijkende effectstudies die zij in het Nederlandse taalgebied heeft kunnen vinden. Projecten gestoeld op het principe van ‘resocialisatie’ laten in de loop der jaren betere resultaten zien dan sancties gericht op ‘afschrikking’.
File drawer-probleem In ‘grijze’ literatuur, zoals scripties en regionale onderzoeksrapporten, worden over het algemeen minder gunstige verschillen gerapporteerd tussen de experimentele en de controlegroep dan in studies die langs officiële wegen werden gepubliceerd. Kennelijk heeft ook Nederland te maken met het bekende file drawer-probleem: studies met weinig aansprekende resultaten worden minder snel gepubliceerd.
gene behoeften van de betrokken daders, er wel degelijk strafrechtelijke interventies zijn die leiden tot reductie van recidive. Uit deze review blijkt nu dat pogingen tot resocialisatie ook in ons land effectief kunnen zijn. Programma’s gericht op de begeleiding of behandeling van justitiabelen zijn, zo wijzen de resultaten uit, in de afgelopen 45 jaar succesvoller gebleken in het terugdringen van de recidive dan interventies die uitgaan van repressie.
T
Effectiviteit
Kanttekeningen
Inhoudelijk heeft deze meta-analyse twee belangrijke uitkomsten opgeleverd. Interventies gericht op volwassenen zijn in Nederland over het algemeen, dus los van de andere verbanden die werden gevonden, succesvoller gebleken dan programma’s bedoeld voor andere leeftijdsgroepen. Wat hiervan de oorzaak is, is onduidelijk. Dat moet nader worden onderzocht. Het tweede is dat projecten gestoeld op het principe van ‘resocialisatie’ in de loop der jaren betere resultaten te zien hebben gegeven dan sancties gericht op ‘afschrikking’. Interventies die behandeling en/of begeleiding hoog in het vaandel hebben staan, vertonen, rekening houdend met verschillen op andere variabelen, vaker positieve effecten dan interventies waarbij repressie het uitgangspunt vormt. Op zich was deze onderzoeksuitkomst al bekend. De internationale what works-overzichten toonden eerder al aan dat als de programma’s toegesneden worden op de crimino-
Zonder aanvullende informatie blijft het onduidelijk welke processen met de interventies in gang zijn gezet en hoe deze hebben aangegrepen op de houding en het gedrag van de individuele deelnemers. Een meta-analyse is een te grof instrument om deze fijne mechanismen bloot te leggen. In aansluiting op de kwantitatieve benadering die nu is gekozen, zal daarom een deel van de effectstudies aan een nadere analyse worden onderworpen, om te bezien of er meer te weten is te komen over de werkzame mechanismen die de succesvolle interventies onderscheiden van de minder succesvolle. Een tweede kanttekening betreft de representativiteit van het onderzoeksmateriaal. De database waarop de meta-analyse is uitgevoerd maakt deel uit van de ‘Kennisbank Criminaliteitspreventie’, een webapplicatie die het WODC in ontwikkeling heeft. Hoewel er intensief en herhaald gezocht is naar studies die aan de selectiecriteria voldoen, kan niet gegarandeert worden dat de database compleet is. Met het uitbrengen van dit rapport hopen de onderzoekers dat de evaluaties die nog ontbreken, aan de verzameling kunnen worden toegevoegd. Zij nodigen de kenners dan ook uit de kandidaat-studies die zij missen, bij hen aan te melden.
ot 1 juli 2011 zijn er 141 empirische studies gevonden die voldeden aan de selectiecriteria. In deze studies worden recidivecijfers gebruikt om uitspraken te doen over de effectiviteit van een of meer strafrechtelijke interventies. De kwaliteit van het onderzoek varieerde nogal. Bij slechts 83 evaluaties werd een controlegroep gebruikt om de resultaten in de experimentele groep tegen af te zetten. Deze studies werden meegenomen in de metaanalyse. 53 van de 83 onderzoeken met een controlegroep vertoonden een positief verschil, dat wil zeggen: het recidiveniveau in de experimentele groep was lager dan in de controlegroep. Bij 26 van deze studies was het verschil statistisch significant. 18 van de onderzochte interventies lieten een negatief verschil zien. In deze gevallen bleek de prevalentie van recidive in de experimentele groep significant hoger te zijn dan in de controlegroep en lijkt het er dus op dat de interventie een averechts effect heeft gehad.
Uit deze review blijkt nu dat pogingen tot resocialisatie ook in ons land effectief kunnen zijn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
933
Nieuws
774
Uitzondering rookverbod voor kleine cafés is ongeldig Het Gerechtshof Den Haag heeft op 26 maart 2013 (LJN BZ4871) in hoger beroep bepaald dat de uitzondering op het rookverbod voor kleine cafés ongeldig is. Het hof is van oordeel dat deze uitzondering in strijd is met de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik.
V
anaf 1 juli 2008 geldt in Nederland een rookverbod voor de horeca. Aanvankelijk gold dat verbod ook voor horecaondernemers die geen personeel in dienst hebben. Sinds 6 juli 2011 is echter een uitzondering op het rookverbod van kracht voor kleine cafés, dat wil zeggen cafés met een vloeroppervlak kleiner dan 70 m² en zonder personeel. De Nederlandse Niet-rokersvereni-
ging CAN (Club Actieve Nietrokers) heeft een vordering tegen de Staat ingesteld om de uitzondering voor kleine cafés ongedaan te maken. De belangenvereniging CAN is onder meer van mening dat deze uitzondering in strijd is met de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik. Nederland is partij bij dit een verdrag. Het hof heeft CAN op dit punt in het gelijk gesteld. Art. 8 van het verdrag houdt in dat de verdragspartijen effectieve maatregelen moeten nemen tegen blootstelling aan tabaksrook in ‘indoor public places’.
Het hof is van oordeel dat daaronder ook de kleine cafés vallen. Het hof heeft dan ook voor recht verklaard dat de uitzondering voor kleine cafés onverbindend en onrechtmatig jegens CAN is. De vordering van CAN dat de Staat moest worden bevolen het rookverbod in kleine cafés te handhaven heeft het hof afgewezen. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de Staat niet tot handhaving van het rookverbod zal overgaan en de Staat heeft bij handhaving een ruime beleidsvrijheid. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van CAN afgewezen.
De Staat heeft bij handhaving een ruime beleidsvrijheid
775
OPTA sloot KPN ten onrechte uit van aanbesteding OT2010 Bij de aanbesteding van vaste telefonie door de Staat der Nederlanden onder de naam OT2010, heeft KPN gehandeld in strijd met het marktanalysebesluit Vaste Telefonie. KPN heeft namelijk een kortingsactie intern eerder bekend gemaakt dan aan externe afnemers. Daardoor ontstond voor het KPN-onderdeel dat deelnam aan de aanbestedingsprocedure een informatievoorsprong ten opzichte van haar concurrenten en was er geen sprake van een gelijk speelveld bij het indienen van het bod.
934
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
D
e overtreding was voor OPTA reden om KPN onder dreiging van een dwangsom te gelasten haar bod in te trekken, waardoor de deelname van KPN aan de aanbestedingsprocedure eindigde. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 25 maart jl. geoordeeld (LJN BZ5339) dat OPTA op zich bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen, maar dat de last die OPTA in dit geval had opgelegd - een gedwongen intrekking van het bod - onevenredige gevolgen
heeft. Door de intrekking van het bod van KPN wordt namelijk niet bereikt dat alsnog bij het uitbrengen van de biedingen een gelijk speelveld is ontstaan; integendeel: het leidt tot een situatie waarin de concurrentie vermindert. Bovendien heeft de intrekking ook voor de Staat der Nederlanden als aanbesteder verstrekkende gevolgen. Daarom wordt de last onder dwangsom vernietigd. Deze uitspraak is definitief: hoger beroep is niet mogelijk, het CBb is de eindrechter in deze zaak.
Nieuws
776
Europavriendelijke uitleg van de Grondwet van de baan? De Grondwet hoeft niet langer Europavriendelijk te worden uitgelegd. Dat is de strekking van de motie Van der Staaij (SGP) en Slob (CU), die werd aanvaard met steun van de VVD en het CDA (Kamerstukken II 21 501-20, nr. 732). Deze politiek opmerkelijke Kameruitspraak doet wel een aantal juridische vragen rijzen.
D
e boodschap dat de Grondwet Europa-vriendelijk moet worden uitgelegd is in 1980 neergelegd in de motie Brinkhorst (D66), van den Broek (CDA) en Nijpels (VVD) (Kamerstukken II 15 049, nr. 16). Dat gebeurde bij de behandeling van de nieuwe Grondwet (1983). De Kamer constateerde dat Nederland als lidstaat van de Europese Gemeenschappen deel is gaan uitmaken van een bredere, Europese rechtsorde en sprak als haar mening uit, dat de bepalingen van de Grondwet in geval van twijfel zó dienen te worden uitgelegd, dat het Europese integratieproces daardoor niet wordt belemmerd. Deze motie heeft destijds deel uitgemaakt van de aanvaarding van de Grondwet van 1983. Bovendien heeft deze motie later een rol gespeeld bij de aanvaarding van onder meer het Verdrag van Amsterdam. In de nu aangenomen motie overweegt de Kamer dat de motie uit 1980 feitelijk oproept tot een per definitie EU-conforme grondwetsinterpretatie. Daarom herroept zij de motie Brinkhorst en spreekt uit dat de bepalingen van de Nederlandse Grondwet op gangbare wijze worden uitgelegd conform de oogmerken en overwegingen van de Nederlandse wetgever. De juridische gevolgen van deze bijzondere actie zijn diffuus. Namens het kabinet wijst minister Timmermans (Kamerstukken II 21 501-20, nr. 766) erop dat de motie-Brinkhorst de juridische en politieke verplichtin-
gen onderstreept die Nederland op zich heeft genomen met het lidmaatschap van de Europese Unie. Het herroepen van de motie-Brinkhorst zou niets afdoen aan genoemde verplichtingen, en de motie staat een uitleg op gangbare wijze van de Nederlandse Grondwet, zoals beoogd door de motie Van der Staaij, niet in de weg. Hieruit volgt dat het aannemen van de motie geen materiële gevolgen zou hebben, maar wel twijfel zou
kunnen zaaien over de mate waarin Nederland zich gebonden acht aan de verplichtingen die samengaan met het EU-lidmaatschap. In het licht van het bovenstaande acht het kabinet de voorgestelde motie overbodig en niet wenselijk. Het kabinet laat hierbij uitdrukkelijk in het midden of, en zo ja, op welke wijze een eerder aangenomen motie met de daaraan verbonden gevolgen kan worden teruggenomen.
De juridische gevolgen van deze bijzondere actie zijn diffuus
777
Onbevoegd gebruik router is strafbaar De Hoge Raad oordeelde op 26 maart jl. (LJN BY9718) dat het zonder toestemming ‘kraken’ van de router van een ander strafbaar kan zijn (art. 138 a Sr). Het hof oordeelde eerder dat dit volgens de wet niet strafbaar is (LJN BP7080). Volgens de Hoge Raad bestaat er wettelijk wel ruimte voor een veroordeling. Het hof moet de zaak daarom op dit ene punt overdoen.
I
n deze zaak wist de verdachte zich toegang tot de router van zijn buurvrouw te verschaffen hoewel deze met een wachtwoord was beveiligd. Via haar internetverbinding plaatste hij een doodsbedreiging op een openbare site. Deze bedreiging
was geadresseerd aan ‘mensen van zijn oude school’, het Maerlant College in Den Haag. Voor de bedreiging kreeg de verdachte een taakstraf van 120 uur. Het hof sprak hem vrij voor het onbevoegde, opzettelijke gebruik van de router van zijn buurvrouw. Omdat de verdachte niet in de computer van zijn buurvrouw had ingebroken maar slechts haar router had gebruikt was het hof van oordeel dat de wet op dit gebruik niet van toepassing was. De Hoge Raad daarentegen oordeelt dat onbevoegd gebruik van de router strafbaar kan zijn als het apparaat of het netwerk van apparaten waarvan de router een onderdeel is gegevens kan opslaan, verwerken én overdragen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
935
Nieuws
778
AFM vraagt commentaar shortposities De AFM heeft een concept beleidsregel opgesteld over de definitie en de berekening van een shortpositie in de zin van de Wft. Dit houdt verband met nieuwe regelgeving die dit jaar van kracht wordt. De AFM roept marktpartijen en andere betrokkenen op commentaar te geven op deze beleidsregel.
O
p 1 juli 2013 treedt de Wet van 15 november 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op het financieel toezicht in wer-
king. Dit naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007. Met deze wetswijziging wordt de eerste drempelwaarde van vijf naar drie procent verlaagd, maar ook het melden van een shortpositie geïntroduceerd. Deze meldingsplicht zal gaan gelden naast de meldingsplicht van een netto shortpositie onder de Short selling Verordening.
stel in de Eerste Kamer hebben partijen de minister van Financiën gevraagd of er in een nader (beleids) besluit verdere duidelijkheid kan worden verschaft over wat moet worden verstaan onder een shortpositie en de berekening daarvan. De minister heeft toegezegd verdere duidelijkheid te geven door vaststelling van nog nader vast te stellen regels. Deze beleidsregel voorziet daarin. Reacties ontvangt de AFM graag uiterlijk 26 april 2013.
Beleidsregel Bij de behandeling van het wetsvoor-
Meer info op www.afm.nl
779
Meer aandacht voor publieke belangen bij privatisering Het kabinet gaat bij privatiseringen en verzelfstandigingen van overheidsdiensten explicieter kijken naar de publieke belangen. Bij toekomstige privatiseringen en verzelfstandigingen zal het door de Eerste Kamer voorgestelde besliskader worden gebruikt als checklist voor het tijdig en adequaat informeren van het parlement. De ministerraad heeft op 22 maart jl. ingestemd met een voorstel van die strekking van minister Blok voor Wonen en Rijksdienst.
H
et kabinet reageert hiermee op twee rapporten die vorig jaar over dit onderwerp zijn uitgebracht. De parlementaire onder-
936
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
zoekscommissie Privatisering/Verzelfstandiging Overheidsdiensten van de Eerste Kamer concludeerde in haar rapport ‘Verbinding Verbroken?’ (oktober 2012) dat in het verleden bij privatiseringen en verzelfstandigingen onvoldoende rekening werd gehouden met het publieke belang. Ook werd volgens de commissie de
NJB 1936-2012
weging van publieke belangen van burgers te beperkt opgevat. De WRR constateerde in het rapport ‘Publieke Zaken in de Marktsamenleving’ (april 2012) dat de overheid bij haar inzet op meer markt en minder overheid, problemen had bij het borgen van publieke belangen.
Te koop aangeboden: oude jaargangen NJB 1936 t/m 2012 in originele banden. Ruimtebeslag ong. 8 meter. Tegen elk aannemelijk bod. Wordt in overleg op elk adres in Nederland aangeleverd. Motto: Van liefhebber voor liefhebber Contact:
[email protected]
Nieuws
780
Civielrechtelijk bestuursverbod Minister Opstelten heeft een wetsvoorstel in consultatie gegeven waarmee faillissementsfraude effectiever bestreden kan worden. Het moet verhinderen dat frauduleuze bestuurders hun activiteiten via omwegen met nieuwe ondernemingen kunnen voortzetten.
F
rauderende bestuurders kunnen straks met een civiel bestuursverbod steviger worden aangepakt om te voorkomen dat zij het handelsverkeer verdere schade toebrengen. Met een verbod krijgen rechters meer mogelijkheden bestuurders die zich met faillissementsfraude bezighouden buiten spel te zetten. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van minister Opstelten van Veiligheid en Justitie dat voor advies naar verschillende instanties is gestuurd.
Strafbare benadeling Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2010 blijkt dat in faillissementen van ondernemingen in totaal een bedrag van bijna € 4 miljard aan ongedekte schulden overblijft. Daarvan komt bijna € 700 miljoen (zo’n 18%) voort uit faillissementen waarin sprake is van strafbare benadeling (Kamerstukken II 201213, aanhangsel nr. 828). De gekozen aanpak sluit aan bij de visie van de Europese Commissie op een nieuwe aanpak van insolventie, waarin wordt gestreefd naar een scherper onderscheid tussen bonafide en malafide ondernemers en lidstaten worden aangemoedigd om het civielrechtelijk instrumentarium voor fraudebestrijding te versterken.
Bestuursverbod Malafide bestuurders die een bestuursverbod krijgen opgelegd kunnen tijdelijk geen rechtspersoon besturen, waardoor ze geen gebruik kunnen maken van de beperkte aan-
sprakelijkheid die een rechtspersoon biedt. Het gaat dan om alle rechtspersonen – verenigingen, stichtingen, NV’s, BV’s, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Het bestuursverbod wordt toegevoegd aan de bestaande civielrechtelijke toezichtsinstrumenten. De bestaande instrumenten zijn alle gericht op herstel of toezicht achteraf. De meerwaarde van het civielrechtelijk bestuursverbod is dat het toekomstgericht en preventief van aard is.
Geen automatisme Een bestuursverbod na een uitgesproken faillissement zal geen automatisme zijn. Het wetsvoorstel bevat op dit punt de nodige waarborgen. Zo is aangesloten bij de norm “kennelijk onbehoorlijk bestuur” uit Boek 2 van het BW. Het gaat dan om handelingen van de bestuurder die ernstig verwijtbaar zijn. De vormgeving van de procedure is zodanig dat de rechter beoordelingsvrijheid heeft om, ook al is er sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur, toch niet tot oplegging van een bestuursverbod over te gaan. Met het oog op de toepasbaarheid van het bestuursverbod in de praktijk, is in de vormgeving van het verbod zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande bestuurdersaansprakelijkheid in faillissement. Een gecombineerde vordering waarin zowel de bestuurdersaansprakelijkheid wordt ingeroepen als een bestuursverbod wordt gevorderd, is goed voorstelbaar.
Vordering De curator en het OM zijn de aangewezen partijen om het bestuursverbod te vorderen. Het OM kan hiertoe overgaan wanneer het algemeen belang in het geding is. Het toekennen van de bevoegdheid aan de curator ligt voor de hand omdat de curator in de praktijk de eerste is die in
een faillissement op signalen van fraude stuit. Het toekennen van deze bevoegdheid aan de curator sluit aan bij het voornemen om fraudebestrijding een wettelijke taak te maken van de curator (Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 76). Omdat de curator optreedt namens de gezamenlijke schuldeisers stelt hij een vordering tot het opleggen van een bestuursverbod in overleg met de schuldeisers in. Evenals het geval is bij het voeren van een procedure om de bestuursaansprakelijkheid vast te stellen, is voor het voeren van de procedure tot het opleggen van een bestuursverbod een machtiging van de rechter-commissaris vereist (art. 68 Fw).
Samenhang strafrecht Faillissementsfraude is strafbaar gesteld in de art. 340 t/m 344 Sr. Bij strafrechtelijke vervolging wegens faillissementsfraude kan naast een gevangenisstraf en geldboete in voorkomende gevallen als bijkomende straf ook een strafrechtelijk beroepsverbod worden opgelegd (art. 349, tweede lid, Sr). Een dergelijk beroepsverbod kan inhoudelijk een bestuursverbod behelzen. De strafrechter zal bij de strafoplegging rekening kunnen houden met het gegeven dat de verdachte mogelijk eerder reeds een civielrechtelijk bestuursverbod is opgelegd. Het civielrechtelijk bestuursverbod heeft ten opzichte van het strafrechtelijk beroepsverbod als toegevoegde waarde dat het de mogelijkheid biedt om in geval van faillissement snel passende maatregelen te nemen jegens bestuurders die verwijtbaar hebben gehandeld. Een civielrechtelijk bestuursverbod kan onafhankelijk van de vraag of misstanden rond een faillissement uiteindelijk aanleiding geven tot strafrechtelijke vervolging worden verzocht of gevorderd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
937
Nieuws
781
Extra maatregelen tegen voetbalgeweld Burgemeesters kunnen straks een langdurig gebiedsverbod, meldplicht of groepsverbod opleggen aan voetbalsupporters, ook al als ze voor het eerst worden betrapt op ernstige verstoring van de openbare orde. Dit staat in een wetsvoorstel dat minister Opstelten voor advies naar verschillende instanties heeft gestuurd.
N
u kunnen burgemeesters een ‘first offender’, ook als deze zich ernstig heeft misgedragen, slechts één of twee voetbalwedstrijden uit de omgeving van het voetbalstadion weren, zonder dat zij daarbij een meldplicht kunnen opleggen. Burgemeesters krijgen met dit wetsvoorstel meer ruimte om ‘first offenders’ aan te pakken.
Privaat-, bestuurs- en strafrechtelijke aanpak Voetbalhooligans kunnen zowel civielrechtelijk (door KNVB en voetbalclubs), als bestuursrechtelijk (door de burgemeester) en strafrechtelijk (door het OM en de strafrechter) worden aangepakt. Het voorkomen van wanordelijkheden en het weren van voetbalhooligans is in de eerste plaats een taak voor de voetbalclubs en de KNVB. Deze beschikken daartoe over verschillende instrumenten, waaronder het stadionverbod. Bij overtreding van een dergelijk stadionverbod worden door de KNVB boetes opgelegd en kan een strafvervolging worden ingesteld. Wanneer de openbare orde wordt verstoord, kan ook de burgemeester optreden. De burgemeester ontleent daarvoor bevoegdheden aan onder andere de APV en de art. 172 en 172a van de Gemeentewet. Op grond van dit laatste artikel kan hij een burgemeestersbevel geven, inhoudende een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht voor een periode van drie maanden met de mogelijkheid dit
938
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
bevel te verlengen tot een jaar. Daarnaast kan de gemeente – via de vergunningsvoorwaarden – optreden tegen voetbalclubs die voetbalvandalisme geen halt toeroepen. Voor het strafrecht is met name een rol wanneer de overlast bestaat uit of samengaat met strafbare feiten. De officier van justitie kan in deze gevallen een strafbeschikking opleggen, waarbij hij onder andere een gebiedsverbod en/of meldplicht kan opleggen. Ook kan hij vervolging instellen. Hij kan in dat geval - vooruitlopend op een rechterlijke veroordeling - op grond van art. 509hh van het Wetboek van Strafvordering ter beëindiging van de ernstige overlast een gedragsaanwijzing geven, inhoudende een gebiedsverbod, contactverbod en/of meldplicht.
Wijziging Gemeentewet Op grond van het huidige art. 172a van de Gemeentewet kan de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een burgemeestersbevel opleggen, inhoudende een gebiedsverbod, een groepsverbod of een meldplicht (of een combinatie daarvan). Hij kan deze maatregelen ook combineren. Het bevel geldt voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogte drie maanden en kan ten hoogste drie maal worden verlengd. Op grond van de huidige wetgeving kan een burgemeester ten aanzien van personen waarvan voor de eerste keer wordt vastgesteld dat zij de openbare orde hebben verstoord slechts maatregelen nemen op grond van art. 172 Gemeentewet (de zogenaamde lichte bevelsbevoegdheid) of de APV. Hierdoor kan een ‘first offen-
der’ slechts één of twee voetbalwedstrijden uit de omgeving van het voetbalstadion worden geweerd, zonder dat daarbij een meldplicht kan worden opgelegd. Voorgesteld wordt om art. 172a van de Gemeentewet zodanig te wijzen dat de aldaar genoemde bevoegdheden ook kunnen worden aangewend tegen ‘first offenders’. Daarnaast introduceert het wetsvoorstel een (expliciete) mogelijkheid om meldplichten anders dan door een melding op één bepaalde plaats ten uitvoer te leggen. Deze wijziging vloeit voort uit de wens van de praktijk om technische mogelijkheden te benutten om de uitvoering van de meldplicht te vergemakkelijken. De meldingsplichtige zou zich bijvoorbeeld op bepaalde tijdstippen via zijn mobiele telefoon kunnen melden, waarbij de politie bekijkt of deze persoon zich vanaf een bepaalde plek dan wel van buiten het ‘verboden’ gebied meldt. Omdat in de huidige wettekst is bepaald dat het melden op bepaalde plaatsen moet gebeuren, wordt nu voorgesteld in art. 172a, eerste lid, onder c, Gemeentewet expliciet vast te leggen, dat een meldingsplicht er ook uit kan bestaan zich vanaf bepaalde plaatsen te melden. Het wetsvoorstel voorziet voorts in de mogelijkheid voor burgemeesters om een door de KNVB of een voetbalclub opgelegd stadionverbod te ‘versterken’ met een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht. Tot slot wordt het mogelijk gemaakt dat een burgemeestersbevel op grond van art. 172a van de Gemeentewet niet meer voor een aaneengesloten termijn hoeft te worden opgelegd. Voorgesteld wordt de maximale duur van de rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel te verhogen van twee naar vijf jaar.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Ondernemingsvormen Op 2 april 2013 sprak mw. prof. mr. dr. H.E. (Hylda) Boschma, hoogleraar Ondernemingsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, haar oratie uit ter aanvaarding van haar ambt. De oratie is getiteld: De rechtsvorm van de onderneming in beweging. Over de (Europese) grenzen van de kapitaalvennootschap en over de personenvennootschap uit de Shadowlands. De twee hoofdrolspelers op het toneel van Nederlandse ondernemingsvormen - de kapitaalvennootschappen en de personenvennootschappen - bewegen zich met twee snelheden; in dit opzicht kennen we een two-speed company law. De kapitaalvennootschappen, de BV’s en de NV’s, zijn - mede onder invloed van de Europese Unie - continu in beweging. Het recht dat voor dit type van vennootschappen geldt, heeft zich geleidelijk doorontwikkeld. Binnenlands kunnen kapitaalvennootschappen van rechtsvorm veranderen en daarmee een andere identiteit aannemen, binnen de Europese Unie kunnen zij grensoverschrijdend bewegen en daarbij een andere nationaliteit aannemen. Hoe om te gaan met deze bewegingen? Op het binnenlands veranderen van rechtsvorm is al ingespeeld met rechtsvorm-neutrale wetgeving: belangrijke regels die een goed functioneren van ondernemingen beogen te bevorderen gelden voor elke onderneming, ongeacht in welk type Nederlandse rechtspersoon deze onderneming wordt gedreven. De grensoverschrijdende omzetting van vennootschappen, dient door de Nederlandse wetgever nog wel in goede banen te worden geleid. Dat vereist maatwerk: enerzijds zal bescherming moeten worden geboden aan al diegenen die bij de reizende vennootschap betrokken zijn (zoals werknemers en schuldeisers), anderzijds moeten
nationale maatregelen die de reizende vennootschap in haar bewegingsvrijheid belemmeren of zelfs blokkeren de toets aan de Europese rule of reason kunnen doorstaan. Dit brengt mee dat nationale maatregelen aan vier voorwaarden moet voldoen: (i) zij moeten hun rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang, (ii) zij moeten zonder discriminatie worden toegepast, (iii) zij moeten geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en (iv) zij mogen niet verder gaan dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. De personenvennootschappen - de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap - vormen een bijzonder rustige familie van ondernemingsvormen. De wetgevingsklok voor personenvennootschappen staat al sinds 1838 stil. In haar oratie ontvouwt prof. Boschma een plan van aanpak om de ruim 200.000 Nederlandse personenvennootschappen uit de Shadowlands te halen. De rode draad is dat bij het ontwerpen van een nieuwe, moderne wettelijke regeling van personenvennootschappen voor een stapsgewijze innovatie moet worden gekozen. Hierbij heeft het de eerste prioriteit dat ook aan gebruikers van personenvennootschappen de mogelijkheid wordt geboden om hun persoonlijke aansprakelijkheid uit te sluiten. Dit idee van aansprakelijkheidsuitsluiting is wereldwijd een belangrijke driver van het ondernemingsrecht en speelt ook een belangrijke rol bij de keuze van de rechtsvorm van de onderneming. Er is geen goede reden waarom deelnemers in een BV wel kunnen profiteren van uitgesloten aansprakelijkheid en deelnemers in personenvennootschappen niet. Een modern personenvennootschapsrecht moet dus in ieder geval voorzien in een optie van uitgesloten aansprakelijkheid.
Promoties Schaarse publiekrechtelijke rechten Publiekrechtelijke rechten, zoals vergunningen en subsidies, zijn schaars als het aantal aanvragers groter is dan het aantal rechten dat maximaal kan worden verleend (het ‘plafond’).
In een dergelijke situatie moet de overheid met behulp van een verdelingsprocedure kiezen aan welke aanvragers rechten worden verleend. Voorbeelden hiervan zijn de loting, de veiling, de vergelijkende toets (het tendersysteem), verdeling op volgorde van binnenkomst en de evenredige verdeling. Niettemin blijft kenmerkend voor de toepassing van elke verdelingsprocedure dat bepaalde aanvragen die voldoen aan alle (overige) criteria voor verlening van een recht, (deels) moeten worden afgewezen vanwege de overschrijding van het plafond. Schaarse publiekrechtelijke rechten komen op uiteenlopende rechtsgebieden voor. Voorbeelden betreffen onder meer radiofrequenties voor mobiele telefonie (4G) en omroep, kansspelvergunningen voor de Staatsloterij en Holland Casino, standplaatsvergunningen op een markt, ontheffingen voor ‘zondagavondwinkels’, concessies voor het verrichten van openbaar vervoer en subsidies voor duurzame energie, landbouw of cultuur. De verdeling van sommige schaarse rechten wordt beheerst door een uitgebreid scala aan regelgeving (bijvoorbeeld Telecommunicatiewet), terwijl voor de verdeling van andere schaarse rechten specifieke regelgeving juist grotendeels ontbreekt (bijvoorbeeld Wet op de kansspelen en Winkeltijdenwet). Met name in de jurisprudentie is, mede geïnspireerd door het Unierecht, een ontwikkeling zichtbaar waarbij - weliswaar fragmentarisch ‘zware eisen’ worden gesteld aan dergelijke verdelingen van schaarse publiekrechtelijke rechten. In deze ontwerpstudie worden die ‘zware eisen’ verder ontwikkeld tot een samenhangende verzameling van ‘algemene regels van verdelingsrecht’. Door deze regels te beschouwen als een rechtstreeks gevolg van het rechtszekerheidsbeginsel of gelijkheidsbeginsel wanneer dit beginsel concreet gestalte krijgt binnen de verdeling van schaarse publiekrechtelijke rechten, zijn deze algemene regels van verdelingsrecht van toepassing op elke verdeling, ongeacht de inhoud van specifieke regelgeving.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
939
782
Universitair Nieuws
Dit onderzoek van Johan Wolswinkel valt uiteen in drie delen. Allereerst worden een publiekrechtelijk kader en een verdelingstheoretisch kader geschetst waarbinnen de ontwikkeling van algemene regels van verdelingsrecht gestalte krijgt. Schaarse publiekrechtelijke rechten vormen namelijk een deelverzameling van publiekrechtelijke rechten met als bijzonder kenmerk dat een verdelingsprocedure moet worden toegepast, hetgeen aan deze rechten bij uitstek een economisch karakter geeft. Binnen deze kaders worden algemene regels van verdelingsrecht ontwikkeld voor allereerst de ‘nulverdeling’ waarbij schaarse rechten voor de eerste keer worden verdeeld en vervolgens drie varianten op deze nulverdeling, namelijk een wijziging tijdens de uitvoering van de verdelingsprocedure, een wijziging van een eenmaal gerealiseerde verdeling en een herverdeling. Bij de ontwikkeling van algemene regels van verdelingsrecht wordt in deze studie veelvuldig aan bijzondere wetgeving een bepaalde regel van verdelingsrecht ontleend. De economische verdelingstheorie kan vervolgens argumenten bieden waarom deze regel wel of niet kan worden gegeneraliseerd tot een algemene regel van verdelingsrecht en daarmee als schakel fungeren tussen een algemeen rechtsbeginsel en een regel van verdelingsrecht. Algemene regels van verdelingsrecht die in deze ontwerpstudie onder meer worden ontwikkeld zijn dat alle potentiële gegadigden in beginsel moeten worden uitgenodigd om mee te dingen naar een schaars recht en dat de verdelingsregels niet meer kunnen worden gewijzigd ten nadele van reeds ingediende aanvragen. Wijzigingen van een eenmaal gerealiseerde verdeling zijn in beginsel slechts mogelijk als hierin voorafgaand aan de initiële verdeling is voorzien. Wolswinkel promoveerde op 19 maart 2013 aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn promotor was prof. mr. F.J. van Ommeren. C.J. Wolswinkel De verdeling van schaarse publiekrechtelijke rechten. Op zoek naar algemene regels van verdelingsrecht Boom Juridische uitgevers 2013, 855 p., € 95 ISBN 978 90 8974 743 3
940
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
Uit het spoor van Thorbecke Op een koude februarimiddag in 1983 vierde een bescheiden gezelschap van politici en ambtenaren in Den Haag de totstandkoming van een nieuwe grondwet. Sinds 1945 was er veel nagedacht, gepraat en geschreven over deze algehele herziening, die we onder meer kennen van het nieuwe artikel 1 over gelijke behandeling. Aan plannen voor grote vernieuwingen was geen gebrek. De talloze pleidooien voor een ‘nieuwe’ democratie uit 1945 vormden slechts een bescheiden voorbode van de voorstellen voor onder meer een nieuw kiesstelsel en voor de invoering van een gekozen minister-president die in de jaren zestig de politiek beheersten. Toch kwam van al deze plannen maar weinig terecht. In dit proefschrift analyseert historica Karin van Leeuwen de omgang met de grondwet in naoorlogs Nederland. Ze richt zich daarbij vooral op debatten over herziening van de grondwet – debatten in staatscommissies, maar ook in juridische tijdschriften en in de politieke arena. In haar analyse is een hoofdrol weggelegd voor het object van discussie zelf: de grondwet. Aan de hand van een kleine geschiedenis van het Nederlandse denken over de grondwet vanaf 1798 betoogt Van Leeuwen dat het gebrek aan succesvolle hervormingen mede een gevolg is van veranderde opvattingen over de betekenis van de grondwet. Sinds de tijd van de beroemde negentiende-eeuwse hervormer J.R. Thorbecke heeft het denken over de grondwet zich volgens Van Leeuwen in drie ‘sporen’ verdeeld: die van het Thorbeckeaanse vernieuwingsinstrument, de meer Struyckeaanse monumentale grondwet en de op de Proeve geïnspireerde moderne, vooral juridische grondwet. In de grondwetsherziening van 1983 kwamen deze drie in wezen onverenigbare sporen samen – met alle gevolgen van dien. De bevindingen bieden volgens Van Leeuwen aanleiding voor een nieuw perspectief op actuele discussies over de grondwet. Zo helpen debatten over de grondwet uit de jaren vijftig van de vorige eeuw begrijpen waarom hervormingen in het staatsbestel
– denk maar aan de herschikking van provincies en gemeenten – tegenwoordig vaker buiten de grondwet om geregeld worden dan via een grondwetsherziening. Ook kunnen aan de hand van de twintigste-eeuwse ideeën over de grondwet vraagtekens worden geplaatst bij recente oproepen om de grondwet als bron van gemeenschappelijke identiteit te beschouwen. Voor de geschiedschrijvers van het naoorlogse staatsbestel voegt Van Leeuwen daar nog aan toe dat de grondwet soms toch nog een bruikbare spiegel vormt voor ontwikkelingen die anders aan het zicht ontsnappen. Zo wordt het hoog tijd dat de Europese en internationale dimensies van het naoorlogse staatsbestel integraal in dit geschiedverhaal worden opgenomen, aldus Van Leeuwen, evenals de opkomst van de burger als rechthebbende en de daarmee gepaard gaande juridisering van de verhouding tussen burger en overheid. Waar kiesstelselhervormingen faalden zorgden deze ontwikkelingen voor belangrijke verschuivingen in de democratische organisatie van de Nederlandse staat. Van Leeuwen promoveerde 25 maart 2013 aan de Faculteit der Geesteswetenschappenvan de Radboud Universiteit Nijmegen. Haar promotoren waren prof. dr. R.A.M. Aerts, prof. dr. C.C. van Baalen en prof. dr. I.J.A. Nijenhuis. Naast deze historische analyse verdedigde Van Leeuwen ook een geannoteerde selectie van documenten van staatscommissies voor grondwetsherziening uit de periode 1883-1983. Karin van Leeuwen Uit het spoor van Thorbecke. Grondwetsherziening en staatsvernieuwing in naoorlogs Nederland, 1945-1983 Uitgeverij Boom 2013, 304 p., € 24,90 ISBN 978 94 6105 759 4 (De bronnenselectie wordt later in 2013 gepubliceerd in een uitgave van het Huygens ING.)
Personalia
Advocatuur Per 1 maart 2013 is Frank Oostlander gestart als partner bij Griph law & tax. Oostlander is gespecialiseerd in huur- en bouwrecht en in aanbestedingsrecht. Hij is de derde partner die zich aansluit bij het Griph-model, waarbij ervaren advocaten en fiscalisten zich als zelfstandige kunnen aansluiten onder de vleugels van Griph. Oostlander is afkomstig van TeekensKarstens.
Eva Schijven-Bours is sinds 1 maart partner bij advocatenkantoor De Boorder Schoots familierechtadvocaten, mediators en collaborative divorce lawyers. Schijven-Bours is sinds 1998 gespecialiseerd in het personen- en familierecht en is tevens registermediator en ‘overlegscheidingssadvocaat’. Ze was eerder verbonden aan
783
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
Nysingh en Dirkzwager. SchijvenBours geeft leiding aan de nieuwe nevenvestiging van De Boorder Schoots in Arnhem, dat verder in Amsterdam en Naarden zit.
Agenda
12 04 2013 Politiek en internet: vrijheid of Big Brother? Steeds meer informatiestromen van de overheid gaan via internet. Denk aan de online belastingaangifte of het elektronisch patiëntendossier. Wegen de gevaren van hacken en misbruik op tegen het gemak? En hoe vrij zijn wij om nee te zeggen of voorwaarden te stellen? Een debat met Wilbert Tomesen (College Bescherming Persoonsgegevens), Anne Duthler (secretaris Eerste Kamerfractie VVD en oprichter adviesbureau over bestuur, recht en ICT), Tim Toornvliet (Bits of Freedom), Dirk Poot (lijsttrekker Piratenpartij, ICT-consultant en programmeur medische applicaties) en Francisco van Jole (internetjournalist), onder leiding van Kars Veling en Roos Wouters. Tijd: vrijdag 12 april van 15.00 uur tot 17.00 uur Plaats: Centrale Bibliotheek, Spui 68 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: aanmelden is verplicht en kan via www.democratieindebat.nl.
16 04 2013 Schaalveranderingen bij de politie De Stichting Maatschappij en Veiligheid organiseert een middagseminar ‘Schaalveranderingen bij de politie’ naar aanleiding van het verschijnen van het boek ‘Schaalveranderingen’,
in de reeks Cahier Politiestudies van Uitgeverij Maklu. Dit cahier onderzoekt de huidige tendensen inzake schaalveranderingen in het politieen justitiedomein. Op 1 januari 2013 kreeg Nederland één korps nationale politie met tien territoriale eenheden en een landelijke eenheid. Dit betekent dat de 25 regiokorpsen en het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) zijn opgeheven. Een fundamentele verandering van het Nederlandse politiebestel die de nodige vragen oproept. Tijd: dinsdag 16 april van 13.30 uur tot 17.00 uur
tige verspreiding van onze persoonlijke data door de ontwikkeling van ICT en social media maakt dat vrijwel iedere onderneming met privacyregelgeving wordt geconfronteerd. De sprekers gaan ook in op de recente regelgeving rond cookies. Tijd: donderdag 18 april van 16.00 uur tot 18.00 uur Plaats: Allen & Overy te Amsterdam LLP, Apollolaan 15 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB-ledenbijeenkomsten, sectiebijeenkomsten en NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
Plaats: IGLUU 3e etage, Louis Couperusplein 2 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: deelname aan dit seminar kost € 95 (ex. BTW, incl. het boek ‘Schaalveranderingen’ van Uitgeverij Maklu (t.w.v. € 35).
18 04 2013 Nederlands Genootschap Bedrijfsjuristen - NGB Extra Deze NGB Extra heeft als thema Internet communicatie en privacy: gevaren en voordelen van social media voor uw bedrijf. Onze privacy en de bescherming van persoonsgegevens staan bovenaan de agenda van nationale en Europese wetgevers. Bovendien neemt het toezicht op de naleving van de privacy wet- en regelgeving toe en staat de veiligheid van onze persoonsgegevens hoog in de publieke belangstelling. De stormach-
24 04 2013 NGB Ledenbijeenkomst Mr. E Boerma zal, vanuit arbeidsrechtelijk perspectief, aan de hand van literatuur en rechtspraak, ingaan op de raakvlakken tussen arbeidsrecht en faillissementsrecht. Mr. M. Windt zal vanuit insolventierechtelijk perspectief praktische tips geven over effectieve contractuele bescherming tegen insolventierisico’s, inclusief die van de wanpresterende leverancier of afnemer. Tijd: dinsdag 24 april van 15.00 uur tot 17.15 uur Plaats: VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 12 te Den Haag Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB-ledenbijeenkomsten, sectiebijeenkomsten en NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
941
784
Agenda
14 05 2013 Nationale politie en strafrechtspleging Over de gevolgen die de invoering van het nieuwe politiebestel per 1 januari 2013 voor het strafrecht heeft, organiseert De Brink een studiemiddag met de volgende sprekers: - Cyrille Fijnaut, hoogleraar criminologie en strafrecht te Tilburg (historische schets van de totstandkoming nieuwe Politiewet, gezag en beheer over de politie op nationaal niveau) - Bernt Schneiders, burgemeester van Haarlem (lokale bestuurlijke inbedding van de politie) - Fred Westerbeke, hoofdofficier van justitie te Rotterdam (relatie OM en politie, nationale en lokale prioriteiten) - Wilbert Paulissen, hoofd van de nationale recherche (consequenties van nieuw politiebestel voor de opsporing) - Tom Schalken, em. hoogleraar strafrecht (nationale politie en de klagende burger). Tijd: dinsdag 14 mei vanaf 13.30 uur Plaats: Hotel Americain, Leidsekade 97 te Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: via
[email protected]. Doelgroep: strafrechtadvocaten, leden politie en openbaar ministerie, gemeenteambtenaren. Voor advocaten 3 NOvA-PO. Kosten € 150 (ex. BTW). Korting voor leden NV(J)SA.
15 05 2013 CIROC: Grensoverschrijdende recherche De Nederlandse politie staat in internationaal perspectief te boek als een professionele organisatie. Maar kan door buitenlandse politiediensten in de sfeer van rechercheonderzoek met die professionele organisatie ook altijd goed worden samengewerkt? Welke succes-en faalfactoren zijn in dat verband te onderscheiden? Hoe vaak wordt er bij grensoverschrijdende recherche van Joint Investigation Teams gebruik gemaakt en wat zijn de ervaringen daarmee? Hoe ontwikkelt Europol zich verder? En wat zijn de gevolgen van de vorming van de Nationale Politie voor internationale samenwerking in het recherchedo-
942
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
mein? Deze en andere vragen staan centraal tijdens dit seminar van het Centre for Information and Research on Organised Crime. Ook zal het rapport ten doop worden gehouden (en aan alle deelnemers uitgereikt) van een onderzoek dat door de Universiteit Maastricht is uitgevoerd naar grensoverschrijdende recherche in de Euregio Maas-Rijn. Tijd: woensdag 15 mei van 10.00 tot 17.45 uur Plaats: Universiteit Utrecht, Raadzaal, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via www.ciroc.nl, aanmelden vóór 5 mei. Kosten € 220. Nadere info bij secretariaat Willem Pompe Instituut: 030 2537125 / 7137 via email:
[email protected]
24 06 tot en met 05 07 2013 Summer school on Health law and ethics The Erasmus Observatory on Health Law/Institute of Health Policy & Management (Erasmus University Rotterdam) announces the annual Summer school programme on Health Law and Ethics. The Summer school offers a custom-developed course taught by leading academics in their field. The course is designed to enhance the preparation of health professionals confronted with legal and ethical issues. The course focuses on both theoretical and practical aspects of health law and ethics. Tijd: maandag 24 juni tot en met vrijdag 5 juli 2013
24 o5 2013 Jaarvergadering VAR
Plaats: Erasmus University Rotterdam Inlichtingen en aanmelding: to register please fill in the
Tijdens de jaarvergadering van de Vereniging voor Bestuursrecht staat het besluit centraal. Is het besluitbegrip nog een adequaat vehikel om de toegang tot de bestuursrechter af te bakenen? Moet het besluit zijn centrale positie in het bestuursrecht en het bestuursprocesrecht behouden? Welke alternatieven zouden er kunnen zijn? Langs verschillende wegen zijn de preadviseurs op zoek gegaan naar een antwoord op deze vragen. De preadviseurs zijn: prof. mr. F.J. van Ommeren in samenwerking met mr. dr. P.J. Huisman, hoogleraar respectievelijk UD aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hun preadvies luidt: Van besluit naar rechtsbetrekking: een groeimodel. Mr.dr. K.J. de Graaf, UHD aan de Rijksuniversiteit Groningen met het preadvies: Verzoek naast beroep? Een rechtsvergelijkend perspectief. En mr. dr. G.A. van der Veen, advocaat-partner AKD Rotterdam met het preadvies: Bestuursrechtelijke rechtsbescherming voorbij het besluit.
application form and find more information on: www.
Tijd: vrijdag 24 mei 2013 van 9.45 uur tot 17.00 uur (het
Plaats: T.M.C. Asser Instituut, R.J. Schimmelpennincklaan
huishoudelijk deel is van 09.45 tot 10.30 uur).
20-22 te Den Haag
Plaats: Jaarbeurs, Beatrixgebouw zaal 215 te Utrecht
Inlichtingen en aanmelding: to register please fill in the
Inlichtingen en aanmelding: via www.verenigingvoorbe-
application form on: http://www.asser.nl/SPISL. For more
stuursrecht.nl. Deelname aan de VAR-jaarvergadering is
information mail:
[email protected]. The fee is
gratis voor VAR-leden. Niet-leden die de behandeling van
€ 1195.
de preadviezen willen bijwonen, kunnen zich wenden tot de adjunct-secretaris (
[email protected]). Kosten € 75.
erasmusobservatoryonhealthlaw.nl. Tuition (two weeks): € 1.250,- and tuition (one week): € 750,- including reading materials.
01 07 tot en met 05 07 2013 Summer Programme on International Sports Law The Asser International Sports Law Centre is offering a Summer Programme on International Sports Law to provide an overview of the ever expanding area of sports law and the topics of law that impact upon sports. The Summer Programme is designed for advanced students (PhDs) and recently qualified practitioners. However, because it combines theory and practice it will appeal to all who are interested in the area of sports law. The Summer Programme will be led by a number of internationally renowned sports law experts academics, practitioners, arbitrators and public officials. Tijd: maandag 1 juli tot en met vrijdag 5 juli 2013 om 9.00 uur
Agenda kort
08 04 2013 Event: The Hague Conference at 120 NJB 2013/654, afl. 12, p. 792
19 04 2013 EU environmental norms and third countries
16 en 17 05 2013 More efficient legal remedies in EU criminal justice
NJB 2013/382, afl. 7, p. 461
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
09 04 2013 Symposium Opvang en schadeafwikkeling bij onbedoelde gevolgen van medisch handelen
19 04 2013 Symposium Kwaliteit van belasting-rechtspraak
24 o5 2013 Jaarvergadering VAR
NJB 2013/549, afl. 10, p. 660
NJB 2013/654, afl. 12, p. 792
12 04 2013 Conferentie Recht en Kunst
19 04 2013 ALV Vereniging voor Agrarisch Recht
NJB 2013/493, afl. 9, p. 592
NJB 2013/718, afl. 13, p. 868
12 04 2013 Debat: politiek en internet: vrijheid of Big Brother?
24 04 2013 NGB Ledenbijeenkomst
31 05 2013 The Legal Position of the Accused and Convicted Citizen in the EU
NJB 2013/783, afl. 14, p. 941
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
25 04 2013 Seminar Belastingverdrag D-NL
31 05 2013 Arbitragerecht op de scheidslijn van oud naar nieuw
NJB 2013/783, afl. 14, p. 942
30 05 2013 Prospectusaansprakelijkheid NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
NJB 2013/783, afl. 14, p. 941
16 04 2013 Conferentie Kinderrechten
NJB 2013/334, afl. 6, p. 404
NJB 2013/493, afl. 9, p. 592
16 04 2013 Schaalveranderingen bij de politie
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
25 en 26 04 2013 TILTing Perspectives 2013 NJB 2013/604, afl. 11, p. 731
NJB 2013/783, afl. 14, p. 941
04 06 2013 Seminar Duitse juridische termen NJB 2013/334, afl. 6, p. 404
18 04 2013 TBR lustrumbijeenkomst
13 05 2013 Conference 50th anniversary of the Van Gend en Loos judgment
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/493, afl. 9, p. 592
18 04 2013 VMR Themamiddag
14 05 2013 Nationale politie en strafrechtspleging
01 en 02 07 2013 Criminology Conference: Resistance
NJB 2013/783, afl. 14, p. 941
NJB 2013/136, afl. 2, p. 146
15 05 2013 CIROC: Grensoverschrijdende recherche
01 07 tot en met 05 07 2013 Summer Programme on International Sports Law
18 04 2013 NGB Extra
NJB 2013/783, afl. 14, p. 942
NJB 2013/783, afl. 14, p. 942
NJB 2013/783, afl. 14, p. 941
16 05 2013 Congres Afgeluisterde Advocaten
19 04 2013 Jaarvergadering VGR
NJB 2013/718, afl. 13, p. 869
09 t/m 11 10 2013 Congres European Association of Health Law
24 06 tot en met 05 07 2013 Summer school on Health law and ethics NJB 2013/783, afl. 14, p. 942
NJB 2013/432, afl. 8, p. 529
18 04 2013 UCERF-Symposium NJB 2013/604, afl. 11, p. 731
NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/334, afl. 6, p. 404
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-04-2013 – AFL. 14
943
DONDERDAG 6 JUNI 2013 | NATURA ARTIS MAGISTRA AMSTERDAM
E
2013
Ondernemingsrecht Diner 6 EDITIE !
THEMA | CONTROVERSES BIJ BESTUURDERSAANSPRAKELIJKHEID Discussieert en dineert u met ons mee? De redactie van tijdschrift Ondernemingsrecht nodigt u uit voor het jaarlijkse Ondernemingsrechtdiner. Het event waar u als Ondernemingrecht-specialist bij moet zijn. Onder leiding van dagvoorzitter Maarten Kroeze hoort u alles over controverses bij bestuurdersaansprakelijkheid.
Sprekers en referenten: Prof. mr. M.J. Kroeze Mr. P.D. Olden Mr. J.H.M. Willems Mr. M. Mussche Mr. J.S. Kortmann
Mr. E.J. Daalder Mr. P. Ingelse Mr. G.P. Roth Prof. mr. W.J.M. van Veen
Kijk voor meer informatie of inschrijven op www.kluwer.nl/ondernemingsrechtdiner Georganiseerd door tijdschrift Ondernemingsrecht