BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
BESCHIKKING VAN HET HOF (Tweede kamer) 30 maart 2000 *
In zaak C-435/98 P,
S. K. Jouhki, verpleegkundige, wonende te Pyhäjärvi (Finland), vertegenwoordigd door H. Ojala, advocaat te Oulu,
rekwirante,
betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 16 september 1998, Jouhki/Commissie (T-215/97, JurAmbt. blz. I-A-503 en II-1513), strekkende tot vernietiging van dat arrest,
andere partij bij de procedure:
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Paasivirta en F. Duvieusart-Clotuche, leden van de juridische dienst, als * Procestaal: Fins.
I - 2230
JOUHKI / COMMISSIE
gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster in eerste aanleg, geeft
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Schintgen (rapporteur), kamerpresident, G. Hirsch en V. Skouris, rechters,
advocaat-generaal: G. Cosmas, griffier: R. Grass, de advocaat-generaal gehoord, de navolgende
Beschikking
1
Bij verzoekschrift op 30 november 1998 neergelegd ter griffie van het Hof, heeft S. K. Joukhi (hierna: „rekwirante") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG en de overeenkomstige bepalingen van zijn Statuten-EGKS en -EGA hogere I - 2231
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 16 september 1998, Joukhi/Commissie (T-215/97, JurAmbt. blz. I-A-503 en II-1513; hierna: „bestreden arrest"), waarbij haar beroep tot nietigverklaring van het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek COM/B/973 om haar niet tot dat vergelijkend onderzoek toe te laten, is verworpen.
2
De feiten van de zaak, zoals blijkende uit het bestreden arrest, kunnen worden samengevat als volgt.
3
Rekwirante heeft zich aangemeld voor het algemeen vergelijkend onderzoek COM/B/973, aangekondigd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen van 2 februari 1996 (JO C 29 A). Doel van dat vergelijkend onderzoek is de vorming van een aanwervingsreserve van adjunct-assistenten (B5/B4 — verpleegkundige) van Finse, Oostenrijkse of Zweedse nationaliteit. De sollicitatietermijn sloot op 22 maart 1996.
4
Punt III.B.2, sub a, van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek (hierna: „aankondiging"), met het opschrift „Toelatingsvoorwaarden: Bijzondere voorwaarden — Vereiste getuigschriften of diploma's en vereiste ervaring", luidt als volgt:
„Op de einddatum van de sollicitatietermijn moeten de kandidaten: a) een volledige opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs hebben doorlopen, afgesloten met het einddiploma, en een opleiding tot verpleegkundige, afgesloten met een door een bevoegde autoriteit erkend diploma. De jury houdt rekening met de uiteenlopende wijzen waarop het onderwijs is ingericht." I - 2232
JOUHKI / COMMISSIE
5
Punt IV.3 van de aankondiging bepaalt:
„Voor de toelating van de kandidaten wordt geverifieerd, of hun kwalificaties voldoen aan de in de aankondiging gestelde voorwaarden. Bij deze verificatie wordt uitgegaan van de gegevens die door de kandidaten in het sollicitatieformulier zijn verstrekt, en van de daarbij te voegen bewijsstukken."
6
Punt IV.4. van de aankondiging luidt als volgt:
„Kandidaten die geen gebruik van het verplichte sollicitatieformulier hebben gemaakt of dit niet hebben ondertekend, worden niet tot het vergelijkend onderzoek toegelaten. Hetzelfde geldt voor de kandidaten die niet uiterlijk 22 maart 1996 alle bewijsstukken hebben ingezonden."
7
In punt XI. 1 van de aankondiging wordt erop gewezen, dat
,,[h]et sollicitatieformulier (...) vergezeld [dient] te gaan van fotokopieën van de stukken waaruit blijkt, dat de kandidaat aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden van het vergelijkend onderzoek voldoet, teneinde de jury in staat te stellen de juistheid van de door de kandidaat in het sollicitatieformulier vermelde gegevens te verifiëren." I - 2233
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
8
Punt B.3 van de bij de aankondiging afgedrukte gids ten slotte preciseert:
„De kandidaten zijn verplicht alle bewijsstukken en alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken vóór de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek vermelde datum."
9
Vaststaat dat rekwirante haar sollicitatie binnen de gestelde termijn heeft ingediend en dat haar sollicitatiedossier een kopie van haar diploma van verpleegkundige bevatte.
10 Bij brief van 20 juni 1996 stelde de heer Lennon, administrateur bij DG IX van de Commissie, rekwirante ervan in kennis, dat zij niet tot het vergelijkend onderzoek kon worden toegelaten omdat zij de stukken betreffende haar opleiding niet binnen de gestelde termijn had ingezonden. Op 5 september 1996 onderwierp de jury de afgewezen sollicitaties aan een heronderzoek en bevestigde zij haar besluit om rekwirante niet toe te laten. Deze werd hiervan in kennis gesteld bij brief van de Commissie van 26 september 1996, waarin werd gepreciseerd, dat rekwirantes sollicitatie was afgewezen omdat haar dossier niets bevatte waaruit bleek, dat zij een einddiploma hoger middelbaar onderwijs had behaald. Na verdere briefwisseling zond rekwirante op 25 oktober 1996 een email aan de afdeling aanwerving van DG IX, waarin zij nogmaals om toelating tot het vergelijkend onderzoek verzocht. Op 8 november 1996 deelde de afdeling aanwerving haar mee, dat de jury haar werkzaamheden had afgesloten en dat het besluit om haar niet toe te laten, definitief was. Als reden werd vermeld, dat haar dossier geen fotokopie van een diploma hoger middelbaar onderwijs bevatte.
1 1 Op 12 december 1996 diende rekwirante krachtens artikel 90, lid 2, van verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari I - 2234
JOUHKI / COMMISSIE
1968 tot vaststelling van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van die Gemeenschappen, en tot vaststelling van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (Euratom, EGKS, EEG) nr. 1473/72 van de Raad van 30 juni 1972 (PB L 160, blz. 1), een klacht in tegen de afwijzing van haar sollicitatie, met verzoek om heroverweging van dat besluit. Bij brief van 23 december 1996 protesteerde zij nogmaals tegen het besluit tot afwijzing van haar sollicitatie in het kader van vergelijkend onderzoek COM/B/ 973; zij deed die brief vergezeld gaan van een kopie van haar lyceumdiploma en van een kopie van haar baccalaureaatsdiploma.
12 Op 16 april 1997 legde een ambtenaar van DG IX de Finse minister van Onderwijs de vraag voor, of het diploma van verpleegkundige gelijk was gesteld aan een diploma hoger middelbaar onderwijs. Na ontvangst van het antwoord op die vraag deelde de adjunct-directeur-generaal van DG IX rekwirante bij brief van 3 juli 1997 mee, dat hij de jury had verzocht haar sollicitatie opnieuw te onderzoeken.
13 Bij brief van 31 juli 1997 werd rekwirante ervan in kennis gesteld, dat de jury op haar vergadering van 17 juli 1997 haar aanvankelijk besluit tot afwijzing van haar sollicitatie had gehandhaafd.
14 Op 14 juli 1997 stelde rekwirante beroep tot nietigverklaring in bij het Gerecht, waartoe zij aanvoerde dat de termen van de aankondiging en het beginsel van gelijke behandeling waren geschonden.
15 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht rekwirantes beroep verworpen. I - 2235
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
Het bestreden arrest
16
Na een analyse van de punten III.B.2, sub a, IV.3, IV.4 en X L . 1van de aankondiging overwoog het Gerecht in de punten 51 en 52 van het bestreden arrest, dat blijkens die aankondiging de kandidaten, om tot het vergelijkend onderzoek te worden toegelaten, onder meer aan twee bijzondere voorwaarden moesten voldoen, te weten het bezit van een diploma hoger middelbaar onderwijs en van een diploma verpleegkundige.
17 In punt 53 van het bestreden arrest overwoog het Gerecht, dat de aankondiging de kandidaten in ondubbelzinnige termen en op straffe van uitsluiting voorschreef, de jury uiterlijk 22 maart 1996 in het bezit te stellen van de stukken waaruit bleek, dat zij (i) een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs en (ii) een opleiding tot verpleegkundige met succes hadden afgesloten. Oordelende dat de bewoordingen van de aankondiging volstrekt duidelijk waren, verwierp het Gerecht rekwirantes betoog, dat een voor meerdere uitleg vatbare tekst ten ongunste van de auteur moet worden uitgelegd. Evenzo verwierp het rekwirantes argument, dat de tekst van de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen verschenen aankondiging verschilde van de tekst die in het Finse dagblad Helsingin Sanomat was gepubliceerd, dit op grond dat enkel de in het Publicatieblad opgenomen tekst authentiek was.
18 In de punten 54 tot en met 56 van het bestreden arrest verwierp het Gerecht de argumenten waarmee rekwirante wilde aantonen, dat zij aan de toelatingsvoorwaarden van het vergelijkend onderzoek voldeed.
19 Om te beginnen stelde het Gerecht in punt 54 vast, dat tussen partijen vaststond, dat rekwirante niet binnen de gestelde termijn, die op 22 maart 1996 afliep, een kopie van haar diploma hoger middelbaar onderwijs aan de jury had gezonden. I - 2236
JOUHKI / COMMISSIE
20 Vervolgens verwierp het Gerecht in punt 55 rekwirantes stelling, dat zij door middel van het bij haar sollicitatie gevoegde curriculum vitae had aangetoond een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs met succes te hebben doorlopen. Het Gerecht oordeelde, dat een curriculum vitae een stuk zonder enige bewijskracht is en geen bewijsstuk in de zin van de aankondiging.
21 In punt 56 van het bestreden arrest verwierp het Gerecht ten slotte het argument van rekwirante, dat waar het diploma van verpleegkundige in Finland ook een diploma hoger middelbaar onderwijs is, zij niet verplicht was bij haar sollicitatieformulier nog een ander stuk te voegen ten bewijze, dat zij met succes een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs had gevolgd. Het Gerecht overwoog, dat het diploma van verpleegkundige in Finland kan worden behaald zonder dat men een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs heeft gevolgd, en dat, nu volgens punt III.B.2, sub a, van de aankondiging de kandidaten twee verschillende diploma's moesten bezitten, namelijk (i) een diploma hoger middelbaar onderwijs en (ii) een diploma van verpleegkundige, de Commissie met dat vergelijkend onderzoek kennelijk beoogde, een welbepaalde categorie van verpleegkundigen aan te werven, te weten personen die een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs met succes hadden afgesloten alvorens met de opleiding tot verpleegkundige te beginnen.
22
In punt 57 van het bestreden arrest concludeerde het Gerecht, dat rekwirante de jury vóór de laatste dag van de sollicitatietermijn — 22 maart 1996 — geen enkel stuk had gezonden waaruit bleek, dat zij een afzonderlijk diploma hoger middelbaar onderwijs bezat, en dat haar dossier op die datum bijgevolg onvolledig was. Het Gerecht oordeelde derhalve, dat het besluit van de jury om rekwirante niet tot het vergelijkend onderzoek toe te laten, volledig in overeenstemming was met de termen van de aankondiging, met name met punt IV.4 ervan. I - 2237
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
De hogere voorziening
23
24
In de hogere voorziening, waarin vier middelen kunnen worden onderscheiden, verzoekt rekwirante het Hof het bestreden arrest, alsmede het besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek COM/B/973 van 5 september 1996 te vernietigen, te verklaren dat zij gerechtigd was aan dat vergelijkend onderzoek deel te nemen, en overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering over de kosten te beslissen.
Bij op 8 maart 1999 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft
rekwirante krachtens artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering om kosteloze rechtsbijstand verzocht.
25
De Commissie concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid dan wel kennelijke ongegrondheid, met verwijzing van rekwirante in de kosten.
Beoordeling door het Hof
26
Ingevolge artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer de hogere voorziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, ze op ieder moment en zonder mondelinge behandeling bij met reden omklede beschikking afwijzen.
27
Daarbij zij eraan herinnerd, dat volgens artikel 168 A EG-Verdrag (thans artikel 225 EG) en artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG de hogere voorziening enkel rechtsvragen kan betreffen en gebaseerd moet zijn op middelen ontleend aan onbevoegdheid van het Gerecht, onregelmatigheden in de procedure voor het Gerecht, waardoor aan de belangen van de verzoekende partij afbreuk is gedaan, I - 2238
JOUHKI / COMMISSIE
dan wel schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht (zie, onder meer, arrest van 28 mei 1998, New Holland Ford/Commissie, C-8/95 P, Jurispr. blz. I-3175, punt 22).
28
Voorts preciseert artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering, dat het verzoekschrift in hogere voorziening de aangevoerde middelen en argumenten moet bevatten.
29
Hieruit volgt, dat duidelijk moet worden aangegeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan vernietiging wordt gevorderd, de hogere voorziening is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven (zie, onder meer, arrest N e w Holland Ford/Commissie, reeds aangehaald, punt 23).
Het eerste
30
middel
In haar eerste middel stelt rekwirante, dat het Gerecht de termen van de aankondiging verkeerd heeft uitgelegd en aldus het gemeenschapsrecht heeft geschonden, door in de punten 53 en 56 van het bestreden arrest te overwegen, dat de Commissie met die aankondiging kennelijk beoogde, personen aan te werven die een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs met succes hadden afgesloten alvorens met de opleiding tot verpleegkundige te beginnen, wat betekende, dat de aankondiging de kandidaten verplichtte, de jury uiterlijk 22 maart 1996 twee verschillende diploma's voor te leggen, ten bewijze dat zij met succes zowel een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs als een opleiding tot verpleegkundige hadden doorlopen.
31 Volgens rekwirante verlangde de aankondiging niet, dat de opleiding „met succes" was doorlopen, dat wil zeggen, in haar opvatting van die term, op bijzonder briljante wijze. Evenmin verlangde de aankondiging twee onderscheiden opleidingen en dus ook niet het overleggen van twee onderscheiden diploma's, wanneer, zoals in Finland, de opleiding tot verpleegkundige zelf op het niveau van hoger middelbaar onderwijs ligt en het overgelegde diploma van verpleegkundige het bewijs vormt van het doorlopen van een opleiding op het I - 2239
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
niveau van hoger middelbaar onderwijs en tegelijkertijd van de bekwaamheid als verpleegkundige. En ten slotte schreef de aankondiging ook niet voor, dat de twee opleidingen in een bepaalde volgorde moesten zijn doorlopen.
32
Zoals de Commissie heeft gememoreerd, moet een hogere voorziening als kennelijk niet-ontvankelijk worden afgewezen wanneer de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten eenvoudig worden herhaald of letterlijk overgenomen (zie, onder meer, beschikking van 17 september 1996, San Marco/ Commissie, C-19/95 P, Jurispr. blz. I-4435, punt 38). Dat is echter niet het geval met het eerste middel, dat moet worden opgevat als een kritiek op de wijze waarop het Gerecht de aankondiging heeft uitgelegd. Dit middel moet dan ook ontvankelijk worden verklaard.
33
Dienaangaande moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat het Gerecht in de punten 51 en 52 van het bestreden arrest er terecht op heeft gewezen, dat enerzijds blijkens punt III.B.2, sub a, van de aankondiging de kandidaten in het bezit moesten zijn zowel van een diploma hoger middelbaar onderwijs als van een diploma van verpleegkundige, en dat anderzijds ingevolge punt XI. 1 van de aankondiging het sollicitatieformulier vergezeld moest gaan van fotokopieën van de stukken waaruit bleek, dat de kandidaat aan de bijzondere toelatingsvoorwaarden van het vergelijkend onderzoek voldeed, opdat de jury zich zou kunnen vergewissen van de juistheid van de door de kandidaat in het sollicitatieformulier vermelde gegevens. In die omstandigheden heeft het Gerecht in de punten 53 en 56 van het bestreden arrest terecht geconcludeerd, dat de kandidaten moesten aantonen, dat zij zowel de opleiding tot verpleegkundige als een daarvan onderscheiden opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs met succes hadden voltooid, en dat zij daartoe twee onderscheiden diploma's moesten overleggen om te bewijzen dat zij aan de gestelde voorwaarden voldeden, zelfs wanneer de verpleegkundigenopleiding zelf op het niveau van hoger middelbaar onderwijs lag.
34
In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat waar het Gerecht in punt 53 van het bestreden arrest de uitdrukking „met succes hebben afgesloten" gebruikt, het daarmee geenszins heeft willen zeggen, dat de aankondiging verlangde, dat de kandidaat met bijzonder goede cijfers voor het afsluitende examen was geslaagd, maar eenvoudig dat hij daarvoor geslaagd was. I - 2240
JOUHKl / COMMISSIE
35 Ten slotte, de vraag of de van de verpleegkundigenopleiding onderscheiden opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs voor of na eerstgenoemde opleiding moest zijn doorlopen, betreft geen punt dat een argument zou kunnen opleveren tegen de beoordeling door het Gerecht van het feit, dat rekwirante op de sluitingsdatum 22 maart 1996 de jury geen enkel stuk had voorgelegd ten bewijze, dat zij een apart diploma hoger middelbaar onderwijs bezat, aangezien het Gerecht op basis van deze laatste vaststelling tot de slotsom is gekomen, dat de jury geen fout had gemaakt door rekwirantes sollicitatie af te wijzen.
36
Mitsdien moet het eerste middel als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
Het tweede middel
37
Met haar tweede middel verwijt rekwirante het Gerecht, in punt 53 van het bestreden arrest haar betoog, dat de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen opgenomen tekst van de aankondiging verschilde van die welke in het Finse dagblad Helsingin Sanomat was gepubliceerd, te hebben verworpen.
38
Rekwirante, die enkel verklaart dat men bij vergelijking van de inhoud van de in de twee bladen verschenen teksten eenvoudig kan vaststellen dat zij verschillend zijn, zegt niet, in welk opzicht het Gerecht het gemeenschapsrecht zou hebben geschonden door het desbetreffende betoog af te wijzen met het argument, dat slechts de in het Publicatieblad verschenen tekst van de aankondiging authentiek is. I - 2241
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
39
Mitsdien moet het tweede middel kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het derde middel
40
Met haar derde middel verwijt rekwirante het Gerecht, in punt 54 van het bestreden arrest ten onrechte te hebben verklaard, dat tussen partijen vaststond, dat rekwirante niet binnen de gestelde termijn, die op 22 maart 1996 afliep, een kopie van haar diploma hoger middelbaar onderwijs aan de jury had gezonden. In Finland, aldus rekwirante, is het diploma van verpleegkundige een diploma hoger middelbaar onderwijs en het wordt niet betwist, dat zij haar diploma van verpleegkundige binnen de in de aankondiging bepaalde termijn aan de afdeling aanwerving van de Commissie heeft gezonden.
41 Het is duidelijk, dat dit middel op een verkeerde lezing van punt 54 van het bestreden arrest berust.
42 Uit dat punt blijkt immers, dat het Gerecht, na in punt 53 te hebben vastgesteld dat de aankondiging verlangde, dat de kandidaten stukken zouden overleggen waaruit bleek, dat zij zowel de opleiding tot verpleegkundige als een daarvan onderscheiden opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs met succes hadden afgesloten, heeft onderzocht of rekwirante, zoals zij staande hield, het bewijs had geleverd dat zij die twee opleidingen had voltooid. Waar het Gerecht overweegt dat vaststaat, dat rekwirante haar einddiploma hoger middelbaar onderwijs niet heeft ingezonden, doelt het kennelijk op een diploma betreffende een andere opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs dan de opleiding tot verpleegkundige, bijvoorbeeld het baccalaureaatsdiploma dat rekwirante naar haar zeggen op 31 mei 1977 heeft behaald (zie punt 42 van het bestreden arrest). Het Gerecht had dus niet het oog op het diploma van I - 2242
JOUHKI / COMMISSIE
verpleegkundige, waarvan het overigens nergens in het bestreden arrest verklaart, dat het in Finland geen diploma hoger middelbaar onderwijs zou zijn.
43
Het derde middel is derhalve kennelijk ongegrond.
Het vierde
middel
44
Met haar vierde middel verwijt rekwirante het Gerecht, in punt 56 van het bestreden arrest te hebben gedwaald door te verklaren, dat beide partijen ter terechtzitting hadden erkend, dat „het diploma van verpleegkundige in Finland [kon] worden behaald zonder eerst het hoger middelbaar onderwijs te hebben doorlopen", zulks terwijl ter terechtzitting enkel is gezegd, dat het diploma van verpleegkundige kon worden behaald zonder voor het baccalaureaat te zijn geslaagd. Deze dwaling heeft de analyse van het Gerecht, alsmede zijn eindbeslissing rechtstreeks in voor rekwirante ongunstige zin beïnvloed en vormt een onregelmatigheid in de procedure.
45
Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat zo er al van een dwaling sprake zou zijn, deze — zoals bij lezing van het bestreden arrest blijkt — hoegenaamd geen invloed op de redenering van het Gerecht heeft gehad. Gelijk rekwirante zelf heeft opgemerkt, betekent immers de vaststelling dat het diploma van verpleegkundige zonder het baccalaureaat kan worden behaald, geenszins dat het diploma van verpleegkundige op zich niet een diploma van hoger middelbaar onderwijs zou zijn. Bij lezing van het bestreden arrest blijkt, dat het Gerecht zich nooit op het standpunt heeft gesteld, dat het diploma van verpleegkundige geen diploma hoger middelbaar onderwijs was, maar dat het de aankondiging aldus heeft uitgelegd, dat de kandidaat twee verschillende diploma's diende te bezitten en over te leggen, en wel een diploma van verpleegkundige en een daarvan onderscheiden diploma betreffende een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs, ook al werd in het betrokken onderwijsstelsel de opleiding tot verpleegkundige zelf beschouwd als een opleiding op het niveau van hoger middelbaar onderwijs. I - 2243
BESCHIKKING VAN 30. 3. 2000 — ZAAK C-435/98 P
46
Mitsdien moet het vierde middel als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
47
Uit het voorgaande volgt, dat de door rekwirante tot staving van de hogere voorziening aangevoerde middelen deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond zijn. De hogere voorziening moet dus overeenkomstig artikel 119 van het Reglement voor de procesvoering worden afgewezen.
48
In deze omstandigheden behoeft niet te worden beslist op het verzoek om kosteloze rechtsbijstand, door rekwirante ingediend krachtens artikel 76 van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening.
Kosten
49
Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, ingevolge artikel 118 van toepassing op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Volgens artikel 70 van genoemd Reglement blijven de kosten door de instellingen in ambtenarenzaken gemaakt, te hunnen laste. Ingevolge artikel 122, tweede alinea, van het Reglement is artikel 70 evenwel niet van toepassing in een door I - 2244
JOUHKI / COMMISSIE
een ambtenaar of ander personeelslid van een instelling tegen deze laatste ingestelde hogere voorziening. Daar de Commissie heeft geconcludeerd tot verwijzing van rekwirante in de kosten en deze in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer) beschikt:
1) De hogere voorziening wordt afgewezen.
2) Rekwirante wordt verwezen in de kosten.
Luxemburg, 30 maart 2000.
De griffier
De president van de Tweede kamer
R. Grass
R. Schintgen
I - 2245