Beschikking (kenmerk EU 0500140) inzake een geval van ernstige bodemverontreiniging alsmede de bepaling van de urgentie tot saneren. Den Haag, 18 september 2002 BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DEN HAAG, Overwegende: dat op 9 juli 2002 een melding is binnengekomen in de zin van de Wet bodembescherming; dat de melding is gedaan door de Dienst Stadsbeheer, Milieu en Vergunningen, afdeling Bodemsanering, Postbus 12651, 2500 DP DEN HAAG; dat de melding en deze beschikking betrekking hebben op de ernst van het geval van bodemverontreiniging en de bepaling van de saneringsurgentie voor de locatie Newtonstraat 278, projectcode 0500140, die is gelegen op de navolgende percelen of perceelgedeelten: kadastrale gemeente sectie percelen
: Den Haag : W : 3736 A1 t/m A2, 4026 A1 t/m A2, 3530 A1 t/m A2, 3546 A1 t/m A3, 3565 A1 t/m A3, 3407 A1 t/m A3, 3403 A1 t/m A3, 3714 A1 t/m A2, 3545 A1 t/m A2, 3650 A1 t/m A3, 3942 A1 t/m A2, 3698 A1 t/m A2, 3391 A1 t/m A3, 3353 A1 t/m A2, 3299 A1 t/m A3, 3307 A1 t/m A3, 3718 A1 t/m A3, 3386 A1 t/m A3, 3939 A1 t/m A2, 3995 A1 t/m A2, 3966 A1 t/m A2, 3935 A1 t/m A2, 4009 A1 t/m A4 grondpercelen: 2548, 2550, 3529, 2876, 2877, 3250, 3252, 831, 3249, 2399, 2398, 3218, 3029, 3031, 3167, 811, 3253, 3270, 2697, 3278, 3162 (alle gedeeltelijk) 2552, 2553, 2554, 2749, 2750, 2875, 3030, 2696, 3217, 3216, 3215, 3309, 3996, 3213, 3212, 3211, 3210, 3209, 2555, 3528, 3168, 3169, 3170, 3171, 3172, 2882, 2883, 2884, 2885, 2751, 3997, 2754, 2755, 2756, 2757, 3216 (alle geheel)
sectie percelen
EU 0500140/HEK
: Y : 2485 A1 t/m A2, 2523 A1 t/m A2, 2319 A1 t/m A2, 2389 A1 t/m A3, 2492 A2 t/m A4, 2433 A1 t/m A3, 2476 A1 t/m A3, 2704 A1 t/m A2, 2450 A1 t/m A2, 2681 A1 t/m A2, 2434 A1 t/m A3, 2268 A1 t/m A3, 2518 A1 t/m A2, 2267 A1 t/m A3, 2377 A1 t/m A3, 2402 A1 t/m A2, 2387 A1 t/m A2, 2395 A1 t/m A2, 2273 A1 t/m A3, 2215 A1 t/m A3, 2430 A1 t/m A3,
2507 A1 t/m A2, 2503 A1 t/m A6, 2289 A1 t/m A2, 2300 A1 t/m A3, 2255 A1 t/m A3, 2297 A1 t/m A3, 2677 A1 t/m A2, 2676 A1 t/m A2, 2248 A1 t/m A3, 2517 A1 t/m A2, 2531 A1 t/m A3
grondpercelen: 2178, 2690, 954, 959, 2703, 2648, 2564, 2566, 2567, 2668, 1013, 1012, 2097, 2119, 2120, 2108, 2091, 1616, 1221, 1222, 1223, 769, 1435, 1434, 1433, 1447, 2651, 2589, 2097 (alle gedeeltelijk) 1011, 1010, 1009, 992, 991, 990, 989, 1229, 1228, 1621, 1226, 766, 900, 899, 996, 995, 994, 993, 1506, 1505, 1582, 1502, 1503, 1504, 1581, 1528, 1501, 1500, 1499, 1527, 1498, 1497, 871, 870, 869, 868, 1045, 1044, 1042, 1041, 1043, 1040, 1462, 1461, 1460, 929, 930, 931, 932, 933, 934, 935, 936, 2101, 2103, 1463, 1526, 2667, 2664, 2665, 2666, 1450, 1449, 1448, 1442, 1443, 1446, 1444, 1445, 1451, 1452, 2590, 2168, 2169, 2107, 952, 953, 2102, 1622, 1225 (alle geheel) dat deze melding is vergezeld van de volgende onderzoeken: • Oriënterend onderzoek van Buro kwaliteitsbewaking & ontwikkeling d.d. 1 september 1987; • Nader onderzoek van Tauw, Fase I, II en III, d.d. maart 1988, kenmerk 52093.45/RO01; • Nader bodemonderzoek van Tauw, d.d. 29 maart 2002, kenmerk R001-3872734EMVD01-R; • Brief Tauw, d.d. 13 juni 2002, kenmerk B008-3872734EMV-D01-R; dat op 7 augustus 2002 een ontwerp-beschikking is genomen, die voor een ieder ter inzage heeft gelegen van 15 augustus 2002 tot en met 12 september 2002; dat door de volgende belanghebbenden zienswijzen zijn ingebracht op het ontwerp van de beschikking: • F-N. Grooss en J.J. Kerssemakers namens Stichting Behoud Waardevol Erfgoed, Prinsegracht 40, 2512 GA DEN HAAG. De belanghebbenden hebben de volgende zienswijzen ingediend: 1. Ten tijde van de aankoop van het perceel Newtonstraat 278 is door de Stichting het milieudossier ingezien, zodat het de Stichting bekend was dat er in 1989 een sanering is uitgevoerd; 2. Uit het nader bodemonderzoek van Tauw blijkt dat de voorgenoemde sanering vroegtijdig is beëindigd. De Stichting is van mening dat zij niet gehouden is een sanering op het perceel Newtonstraat 278 uit te voeren; 3. Uit het nader bodemonderzoek van Tauw blijkt dat de grondwaterverontreiniging voornamelijk buiten het perceel Newonstraat 278 gelegen is. De Stichting is van mening dat zij in dat geval niet gehouden is de sanering voor haar rekening uit te laten voeren; 4. Ten tijde van de aankoop van het perceel door de Stichting had de gemeente Den Haag het voornemen om nieuwbouw ter plaatse van de Newton- en Kepplerstraat te realiseren. Inmiddels is de bestaande bebouwing gerestaureerd. Gezien de voorgeschiedenis acht de Stichting zich niet gehouden tot sanering over te gaan; Dat ons verweer op de ingebrachte zienswijzen inhoudt dat: EU 0500140/HEK
ad. 1 Uit het dossier 0500008 van de afdeling Bodembeheer van de Stadsbeheer blijkt dat in 1989 in de omgeving van het perceel Newtonstraat 278 een bodemsanering is uitgevoerd. Van de sanering is destijds geen evaluatierapport opgesteld, zodat ten tijde van de aankoop niet zondermeer kon worden aangenomen dat de bodemverontreiniging volledig zou zijn verwijderd; Conclusie: zienswijze ongegrond;
ad. 2 Aangezien de stichting niet de veroorzaker is én het geval van bodemverontreiniging een grondwaterverontreiniging betreft wordt de sanering uitgevoerd door de Dienst Stadsbeheer. De ingebrachte zienswijze heeft geen betrekking op het vaststellen van de ernst en de bepaling van de urgentie tot saneren maar op de aansprakelijkheid van de verontreiniging; Conclusie: zienswijze ongegrond; ad. 3 Gezien ad.2 zijn de kosten van de sanering volledig voor rekening van de Dienst Stadsbeheer en/of de veroorzaker van de grondwaterverontreiniging. De ingebrachte zienswijze heeft geen betrekking op het vaststellen van de ernst en de bepaling van de urgentie tot saneren maar op de aansprakelijkheid van de verontreiniging; Conclusie: zienswijze ongegrond; ad. 4 De uitvoering van de grondwatersanering staat los van eventuele nieuwbouw- en/of renovatieplannen ter plaatse van de Newton- en Kepplerstraat. In het kader van de grondwatersanering zijn namelijk geen ontgravings- en/of sloopwerkzaamheden noodzakelijk; Conclusie: zienswijze ongegrond;
Gelet op: -
het huidige en beoogde gebruik van de locatie als bedrijfsruimte met een bovenwoning;
-
de mandaatregeling van de gemeente Den Haag van 13 juli 1999, (kenmerk BZ9000898 III)
-
het B&W ondermandaatbesluit dienst Stadsbeheer van 1 juni 2001, (kenmerk SB 2001-10596);
-
de Algemene Inspraakverordening Den Haag (nr. 15/1994);
-
de Algemene Wet bestuursrecht;
-
de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming, de circulaire saneringsregeling Wet bodembescherming, beoordeling en afstemming (Stcrt 1998, nr. 4), de circulaire Streef- en Interventiewaarden bodemsanering (Stcrt 2000, nr. 39), de circulaire systematiek beslissing saneringsurgentie (bijlage 7 van de circulaire saneringsregeling Wet bodembescherming, beoordeling en afstemming stcrt 1998, nr. 4) en de circulaire Bepaling saneringstijdstip voor gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor sanering urgent is (Stcrt 1997, nr 47), of de daarvoor in de plaats tredende wet- en regelgeving;
besluiten:
EU 0500140/HEK
-
dat de belanghebbenden ontvankelijk zijn;
-
dat alle ingediende zienswijzen ongegrond zijn;
-
dat gezien de aard, de concentratie en de omvang van de verontreiniging sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van artikel 1 Wet bodembescherming;
-
dat op grond van de blootstellingsrisico's voor mens, plant en dier en/of de risico's van verspreiding van de verontreiniging er sprake is van saneringsurgentie in de zin van artikel 37 Wet bodembescherming; dat de motivatie omtrent het besluit inzake de ernst van het geval van bodemverontreiniging en de saneringsurgentie is vastgelegd in de bij deze beschikking (EU 0500140) behorende bijlage;
-
-
dat ieder voornemen tot wijziging van het gebruik van de locatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 4 weken voor de doorvoering van de wijziging, schriftelijk aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag ter kennis dient te worden gebracht;
-
dat de sanering zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier jaar na het afgeven van de beschikking, dient te zijn aangevangen;
Burgemeester en wethouders van Den Haag, namens dezen: hoofd Afdeling Bodembeheer
Mw. W.G. Penders
EU 0500140/HEK
Rechtsbescherming Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden tegen deze beschikking binnen 6 weken na bekendmaking daarvan een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gericht aan Burgemeester en Wethouders van Den Haag, Postbus 12600, 2500 DJ Den Haag. U wordt verzocht in de linkerbovenhoek van de enveloppe de woorden "AWB/BEZWAAR" te vermelden. Het bezwaarschrift moet ondertekend zijn en tenminste bevatten: a. naam en adres van de belanghebbende; b. de dagtekening; c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift is gericht; d. de gronden van het bezwaar; e. een volmacht, indien het bezwaarschrift niet door de belanghebbende, maar door een ander namens hem/haar, is ingediend. U wordt verzocht een kopie van het besluit waartegen het bezwaar is gericht, mee te zenden. De indiener van het bezwaarschrift kan, als onverwijlde spoed dat vereist gelet op de betrokken belangen, eveneens een voorlopige voorziening vragen bij de Voorzitter van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Bijlage behorende bij beschikking ernstig geval van bodemverontreiniging en de urgentie tot saneren (kenmerk EU 0500140) Gegevens ontleend aan de volgende rapportages: • Oriënterend onderzoek van Buro kwaliteitsbewaking & ontwikkeling d.d. 1 september 1987; • Nader onderzoek van Tauw, Fase I, II en III (d.d. maart 1988, 52093.45/RO-01); • Nader bodemonderzoek van Tauw (d.d. 29 maart 2002, kenmerk R001-3872734EMVD01-R); • Brief Tauw (d.d. 13 juni 2002, kenmerk B008-3872734EMV-D01-R); Algemeen De locatie is gelegen in de buurt 'rond de energiecentrale'. De locatie is ten westen van de voormalige energiecentrale gesitueerd op de hoek van de Newton- en Van Swindenstraat. De bebouwing op de locatie en de directe omgeving ervan bestaat uit portiekflats (veelal twee tot drie bouwlagen). Op de begane grond zijn veelal winkels gevestigd met woningen erboven. De locatie is grotendeels bebouwd en op de begane grond is een stomerij gevestigd geweest. Op de locatie is sprake van een kleine achtertuin. Boven de stomerij is een woning aanwezig.
EU 0500140/HEK
In de achtertuin van de locatie is een ondergrondse tank aanwezig. Volgens het nader onderzoek van Tauw (d.d. 29 maart 2002, kenmerk R001-3872734EMV-D01-R) betreft het een benzinetank. Volgens de hinderwetvergunning is sprake van een tank met HBO/stookolie. Voor verschillende bedrijven in de omgeving van de locatie zijn hinderwet- of milieuvergunningen afgegeven. Daarnaast is sprake van meerdere bovenen/of ondergrondse tanks in de omgeving van de locatie. In 1987 is op de locatie een oriënterend onderzoek uitgevoerd (Buro kwaliteitsbewaking & ontwikkeling d.d. 1 september 1987). Op de locatie is, ter plaatse van de ondergrondse tank, één boring uitgevoerd die is afgewerkt met een peilbuis. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de ondergrondse tank in zowel het grondwater als de vaste bodem geen minerale olie en/of vluchtige aromatische koolwaterstoffen zijn aangetroffen. Daarentegen zijn in het betreffende grondwatermonster destijds wel VOCl (vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen) aangetroffen. In de periode tussen 1988 en 1990 is in de omgeving én op de locatie eveneens bodemonderzoek uitgevoerd. Op de locatie is alleen peilbuis 21 geplaatst (zie nader onderzoek Tauw, d.d. maart 1988, 52093.45/RO-01). In de omgeving van de locatie is in dezelfde periode een grondsanering uitgevoerd . De grondsanering was gericht op het verwijderen van een grondverontreiniging met o.a. PAK. Over de eindsituatie zijn geen gegevens bekend. In dezelfde periode is gedurende twee maanden grondwater onttrokken gericht op de verwijdering van de vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen. Over onttrokken hoeveelheden en het saneringsresultaat zijn geen gegevens bekend. De aanleiding van het nader en aanvullend onderzoek zijn de resultaten uit het eerder uitgevoerde oriënterende bodemonderzoek. Het oriënterend onderzoek is uitgevoerd in het kader van het BIO (bijzonder inventariserend onderzoek) bedrijven. In het kader van het BIO worden verdachte bedrijfsterreinen onderzocht op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De aanwezige bodemverontreiniging is het directe gevolg van de activiteiten op de locatie. Sinds 1965 is op de locatie een chemische wasserij aanwezig.
Motivatie inzake de ernst: Samenvatting verontreinigingssituatie: Op de locatie is de bodem onderzocht op VOCl (vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen). Daarnaast is ter plaatse van de (voormalige) ondergrondse tank de bodem aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van minerale olie en vluchtige koolwaterstoffen. In de grondlaag van 0 tot 1 m-mv is alleen een licht verhoogde concentratie aan tetrachlooretheen (per) aangetroffen. Daarnaast zijn ter plaatse van de (voormalige) ondergrondse tank, in zowel de vaste bodem als het grondwater, geen verhoogde concentraties aan minerale olie en/of vluchtige (aromatische) koolwaterstoffen aangetroffen. Gezien het bovenstaande heeft de beschikking alleen betrekking op de verontreiniging VOCl in het grondwater. Vanaf de bron gezien heeft de VOCl-verontreiniging zich in zuidoostelijke richting verspreid. In het grondwater van 0 tot 5 m-mv zijn geen tot licht verhoogde concentraties aan VOCl aangetroffen. In de grondwaterlaag van 5 tot 10 m-mv zijn sterk verhoogde concentraties aan tetrachlooretheen (per) en 1,2-dichlooretheen (cis) aangetroffen. In de betreffende laag zijn de sterk verhoogde concentraties over een oppervlakte van circa 5.000 m² aangetroffen. In de grondwaterlaag van EU 0500140/HEK
10 tot 15 m-mv zijn sterk verhoogde concentraties aan cis aangetroffen. In de betreffende laag bevinden de sterk verhoogde concentraties zich op een oppervlakte van circa 2.500 m². De sterk verhoogde concentraties zijn op circa 15 m-mv verticaal uitgekarteerd. Vanaf 15 m-mv zijn alleen nog licht verhoogde concentraties aan per en cis aangetroffen. Op basis van het bovenstaande is circa 37.500 m³ grondwater sterk verontreinigd. Conclusie : Vanwege de aangetroffen gehalten en het volume verontreinigde bodem wordt geconcludeerd dat de verontreiniging een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming betreft. Motivatie inzake de urgentie: De urgentie is bepaald volgens bijlage 7 van de circulaire saneringsregeling Wet bodembescherming, beoordeling en afstemming (stcrt 1998, nr. 4). Het huidige en beoogde gebruik van de locatie is bedrijfsruimte met een bovenwoning. Er zijn geen actuele risico's voor de mens aanwezig: Direct contact met de verontreiniging is niet mogelijk. Opname via voedingsgewassen kan niet worden uitgesloten omdat op de locatie voedingsgewassen kunnen worden verbouwd. Opname via het drinkwater kan niet worden uitgesloten omdat permeatie van de aangetroffen verontreinigingen door het drinkwaterleidingmateriaal mogelijk is. Inhalatie van de verontreiniging is mogelijk omdat de aangetroffen verontreinigingen vluchtig zijn. Hoewel inhalatie van de verontreinigingen, permeatie en opname via voedingsgewassen mogelijk is, is met behulp van het computerprogramma Sanering Urgentie Systematiek berekend dat het Maximaal Toelaatbaar Risico niet wordt overschreden waardoor er geen actuele humane risico's zijn. Er zijn geen actuele risico's voor het ecosysteem aanwezig: Of actuele risico's voor het ecosysteem kunnen optreden is afhankelijk van de concentraties aan verontreinigingen en het verontreinigd oppervlak. Het maatgevend oppervlak is afhankelijk van de mate waarin het betreffende gebied voor flora en fauna toegankelijk is. Voor deze locatie wordt het minimale verontreinigde oppervlak waarbij, bij de gemeten concentraties, actuele risico's kunnen optreden voor het ecosysteem, niet overschreden.
Er zijn wel actuele risico's voor verspreiding aanwezig: Er is geen sprake van dichtheidsstroming of een drijflaag of transport in de onverzadigde zone. De verontreiniging is in het grondwater aanwezig en is mobiel. Met behulp van het computerprogramma Sanerings Urgentie Systematiek is berekend dat de jaarlijkse toename van de sterke grondwaterverontreiniging meer dan 5000 m³ bedraagt. Op basis hiervan is er sprake van actuele risico's voor verspreiding van de verontreiniging. Op basis van de tijdstipbepaling is de verspreiding ingedeeld als categorie 1. Conclusie : Bij het huidige en beoogde gebruik van de locatie is wel sprake van actuele risico's voor verspreiding, zodat sanering van de verontreiniging wel urgent is.
Motivatie inzake de saneringstijdstip EU 0500140/HEK
Sanering van het onderhavige geval van bodemverontreiniging is urgent vanwege actuele verspreidingsrisico's. De systematiek van tijdstipbepaling gaat er van uit dat bij de aanwezigheid van actuele verspreidingsrisico's binnen vier jaar (categorie 1) met de sanering dient te worden begonnen. Op basis van de maatschappelijke criteria dient met de sanering te worden begonnen uiterlijk in het laatste jaar van de urgentiecategorie 1. Conclusie: Vanwege de actuele verspreidingsrisico's dient binnen vier jaar (categorie 1) met de sanering te worden begonnen. Op grond van de maatschappelijke criteria kan de sanering aanvangen in het laatste jaar van categorie 1.
EU 0500140/HEK
Algemene toelichting bij beschikkingen omtrent het bepalen van de ernst van een geval van bodemverontreiniging en de urgentie tot saneren van dat geval van bodemverontreiniging. Een beschikking wordt in het algemeen genomen op aanvraag. De beschikking heeft betrekking op (een deel van) één geval van bodemverontreiniging conform artikel 1 van de Wet bodembescherming. Op een locatie kunnen meerdere gevallen van bodemverontreiniging voorkomen. Of alle gevallen van bodemverontreiniging op een locatie bij onderzoek aan het licht komen, hangt vooral af van het onderzoekskader. Een geval van bodemverontreiniging kan perceels- en eigendomsgrenzen overschrijden. Een afschrift van de beschikking moet overeenkomstig het gestelde in artikel 55 van de Wet bodembescherming aan de dienst van het Kadaster en de Openbare Registers worden toegezonden.
Het Kadaster koppelt de beschikking aan het betreffende perceel. Met deze registratie wordt de bodemkwaliteit van het betreffende perceel inzichtelijk voor potentiele kopers en belanghebbenden. Volgens artikel 29 Wet bodembescherming wordt er in een beschikking vastgesteld of er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarden in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater. De interventiewaarden zijn vastgelegd in de Circulaire Streef en Interventiewaarden Bodemsanering (Stcrt. 2000, 39). Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, bestaat in principe een noodzaak tot saneren. Indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging dient vervolgens op grond van art. 37 Wet bodembescherming ook de saneringsurgentie vastgesteld te worden. Hierbij verplicht de wet in ieder geval rekening te houden met het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging en de eventuele verspreidingsrisico's, gegeven het gebruik van de bodem op het moment van de beschikking. De systematiek voor de beslissing of er al dan niet sprake is van een saneringsurgentie van het geval van ernstige verontreiniging staat vermeld in bijlage 7 van de Circulaire Saneringsregeling Wet bodembescherming (Stcrt 1998, 4). Bij saneringsurgentie dient conform de wet ook aangegeven te worden wanneer begonnen dient te worden met de sanering; het saneringstijdstip. De circulaire bepaling saneringstijdstip voor gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor sanering urgent is, (Stcrt 1997, nr 47), bepaalt het tijdstip waarop met de sanering moet worden aangevangen Deze bepaling vindt plaats volgens twee stappen: 1. op basis van milieuhygienische criteria worden gevallen van ernstige verontreiniging in drie categorieën ingedeeld en, 2. het definitieve tijdstip (jaar) wordt binnen de grenzen van een categorie (van stap 1) op basis van maatschappelijke criteria bepaald op het laatste jaar van de categorie van stap 1. In de circulaire zijn deze criteria uitgebreid beschreven
EU 0500140/HEK