Berichten uit Bulgarije GERHARD ESHUIS Het is nu eindelijk zeker! Op 1 januari 2007 zal Bulgarije toetreden tot de Europese Unie. Op dat moment zal het ruim zeventien jaar geleden zijn dat het land, na veertig jaar dictatuur, weer de weg insloeg naar de democratie en daarmee naar het lidmaatschap van de Raad van Europa, NAVO en tenslotte de EU. Een aanleiding voor de redactie van het Balkan Bulletin om in de berichten uit Bulgarije nog eens terug te kijken naar de ontwikkelingen in die zeventien jaar. Het begon allemaal op 10 november 1989. Vanwege de val van de Berlijnse muur een dag tevoren kreeg het aftreden van de communistische partijleider Tódor Zjivkov op dat moment relatief weinig aandacht van de internationale pers. Toch betekende dit voor Bulgarije een definitieve ommezwaai. Maar Zjivkovs ontslag was niet het gevolg van een volksopstand zoals in de meeste andere voormalige Oostbloklanden. Daar hadden burgerprotesten een belangrijk aandeel in de val van de communistische regimes. Bulgarije echter kende voor 1989 nauwelijks dissidente bewegingen. Als er al oppositie was tegen het regime, kwam die voornamelijk uit de partij zelf van een groep hervormers die de macht wilden. Buiten de partij waren er slechts enkelen die op eigen houtje voorzichtig tegen het bewind schopten. De gebeurtenissen van 10 november 1989 moeten dan ook worden beschouwd als een paleiscoup waarbij de conservatieve hardliner Todor Zjivkov werd afgezet door hervormingsgezinde communisten. De tijd was er rijp voor. Zjivkov had zijn land door zijn onderdrukking van de Turkse minderheid (ze mochten hun moslimnamen niet meer gebruiken en geen Turks meer spreken) in een internationaal isolement gebracht en het imago van Bulgarije in het buitenland flink geschaad. Maar de Bulgaarse leider had het ook in eigen land verbruid. De economie holde achteruit. Eind jaren tachtig was de economische groei gekrompen met meer dan tien procent, de buitenlandse schuld was gestegen en de productie was gedaald. Bovendien waren er die laatste jaren in de winter steeds energietekorten, vanwege voortdurende problemen in de kerncentrale van KozIodoej. 1988 Vanaf 1987 protesteerden Bulgaarse milieuactivisten tegen de enorme milieuvervuiling veroorzaakt door de energieverslindende zware industriecomplexen. Er ontstonden organisaties als de semi-legale Club voor Glasnost en Perestrojka van Zjeljoe Zjelev, die in 1988 het licht zag. Hoewel Zjelev zeker als dissident kan worden beschouwd en hij zijn baan als wetenschapper had verloren nadat hij zich in zijn dissertatie nogal kritisch had opgesteld, stond hij nog wel lange tijd aan het hoofd van het Staatsinstituut voor Cultuur. In het rigide communistische stelsel kon dat alleen als iemand nog steeds goede contacten had met invloedrijke communisten. Maar daarbij ging het altijd om kleine groepjes, die geen werkelijke bedreiging vormden voor het regime. Op 10 november namen de vernieuwers binnen de Partij de leiding over. Minister van Buitenlandse Zaken Peter Mladenov nam de plaats van Zjivkov in als staatshoofd. Andrej Loekanov kreeg de post van minister-president. De hervormers boden de natie excuses aan voor de fouten van de partij uit het verleden en zeiden spijt te hebben van de anti-Turkse campagnes. Moslims moesten weer dezelfde rechten krijgen als alle Bulgaarse burgers. De partij moest een 'moderne linkse partij' worden, die socialisme met een menselijk gezicht voorstond, volgens de ideeën van Gorbatjsov. De Communistische Partij zou zich zoveel mogelijk terugtrekken uit het maatschappelijke leven. Stakingen werden bij wet toegestaan. Iedereen mocht zeggen en schrijven wat hij wilde. Een vrije markteconomie moest de starre planeconomie vervangen. Dat klonk haast te mooi om waar te zijn, maar de hervormers deden voorlopig wat ze beloofden. Zo werd het gebalsemde lichaam van Georgi Dimitrov, de vader van het Bulgaarse communisme, uit zijn mausoleum in het centrum van Sofia gehaald en begraven op de centrale begraafplaats van Sofia. Maar het allerbelangrijkste was de belofte van een meerpartijensysteem. De Bulgaren konden in de toekomst democratische verkiezingen verwachten. Om te benadrukken dat ze het echt meende, doopte de Bulgaarse Communistische Partij zich in april 1990 om in BSP (Bulgaarse Socialistische Partij). Maar intellectuelen en hoger opgeleide jongeren bleven wantrouwig. Waren de veranderingen niet louter cosmetisch? Er bleven immers politici aan de macht die gepokt en gemazeld waren in het voormalige communistische systeem. President Mladenov was lid van het Politbureau geweest en twintig jaar lang minister van Buitenlandse Zaken. De nieuwe premier Loekanov was onder Zjivkov vice-premier. Veel Bulgaren konden zich nog altijd nauwelijks voorstellen dat er echt een ander bewind zou komen in hun land. Er kwamen dan ook grote demonstraties die op hun hoogtepunt bijna 200.000 mensen telden. Het grootste twistpunt was artikel 1 van de grondwet waarin werd bepaald dat de Bulgaarse Communistische Partij een leidende rol had in de politiek en de samenleving. Ook op dit punt moesten de socialisten uiteindelijk toegeven. In rondetafelgesprekken, waaraan naast de BSP en de SDS eveneens allerlei nieuwe kleinere partijen deelnamen, werd besloten een nieuwe grondwet voor te bereiden. 1989-1990 Op 7 december 1989, nog geen maand na het ontslag van Zjivkov, richtten negen oppositiegroepen een federatie op onder de naam Unie van Democratische Krachten (SDS). Als leider kozen ze Zjeljoe Zjelev. Het was eigenlijk geen echte partij met een duidelijk omlijnd politiek programma, maar een samenraapsel van verschillende belangengroepen. Het enige wat hen bond was hun weerzin tegen de (ex-) communisten. Hoe hervormingsgezind die ook leken, ze moesten zo snel mogelijk weg. In juni 1990 zouden er parlementsverkiezingen komen, de eerste democratische verkiezingen in 45 jaar. Tegelijkertijd konden de Bulgaren een president kiezen. De oppositie maakte zich op voor de verkiezingsstrijd. Eindelijk zouden de Bulgaren verlost worden van de communisten. De oppositie was ervanovertuigd dat 'blauw' (in tegenstelling tot de 'rode' BSP) zou winnen. "Er was zoveel steun voor de SDS, dat kon niet anders." Maar tot verrassing van velen in binnen- en buitenland verloor de oppositie in juni 1990 de verkiezingen. “Vrij, maar niet helemaal eerlijk", noemde oppositieleider Zjelev de verkiezingen. Toch meldden internationale waarnemers geen noemenswaardige incidenten. De verkiezingen waren democratisch verlopen. De uitkomst (211 van de 400 zetels voor de BSP) werd dan ook geldig verklaard. Met
deze uitslag week Bulgarije duidelijk af van de andere voormalige Sovjet-bondgenoten en de verwarring was groot. Maar zo verrassend was de uitslag achteraf gezien eigenlijk niet. De oppositie bezat namelijk wel veel aanhang in Sofia en andere grote steden, maar op het platteland kozen de Bulgaren massaal voor de BSP, die voor hen gelijk stond aan de vertrouwde Communistische Partij. De plattelandsbewoners zagen de SDS als een groep jonge radicale stedelingen, die de gepensioneerden al hun rechten wilden ontnemen en die de voormalige grootgrondbezitters weer aan de macht zouden brengen. En de SDS dankte de nederlaag ook deels aan zichzelf. De groeperingen waaruit de Unie bestond, deelden enkel hun afkeer van de communisten. Een duidelijk omlijnd politiek programma ontbrak en tussen de verschillende fracties werd geruzied over nagenoeg eik onderwerp. Bovendien wilde de SDS in die eerste jaren na 1989 van geen compromissen weten. Al vrij snel na de oprichting gaf de partij aan absoluut niet met de BSP te willen samenwerken. Een stem op de SDS was een stem tégen. Maar waar ze dan wel voor waren, bleef onduidelijk. De oppositie kon de teleurstelling niet verwerken. "De verkiezingen waren gemanipuleerd", riepen de 'blauwe' politici. Het gevolg was een woelige zomer. Groepen demonstranten, vooral jongeren, bezetten de centrale straten van de grootste Bulgaarse steden. In Sofia bivakkeerden oppositieleden voor het presidentiële paleis in tentenkampen. Ze vreesden dat de 'nieuwe' socialisten hun machtspositie wilden behouden. Het bewijs hiervoor was de rode ster, symbool van de communistische heerschappij, die nog altijd trots op het dak van het voormalige partijgebouw prijkte. Eind augustus dreigden twee anticommunisten dat ze zichzelf in brand zoudensteken als de ster niet naar beneden werd gehaald. In de nacht van 26 op 27 augustus staken ze niet zichzelf maar het gebouw in brand. Hoewel meer dan de helft van de Buigaarse kiezers op de BSP had gestemd, was de nieuwe socialistische regering van premier Loekanov geen lang leven beschoren. Loekanov had eerst geprobeerd een coalitie te vormen met de oppositie. Een breed gedragen kabinet was, zo meende hij terecht, de enige manier om via een soort 'shocktherapie' de broodnodige hervormingen erdoor te drukken. Deze zouden een groot offer vragen. Als BSP en SDS samen de bevolking ervan zouden kunnen overtuigen dat er een bittere pil geslikt moest worden om het land op orde te krijgen, zou het moeten lukken. Maar geen enkele partij wilde op dat moment met Loekanov samenwerken. "Jullie hebben zelf voor alle ellende gezorgd, lossen jullie het zelf maar op", was de boodschap van de oppositie. Het protest tegen de socialisten zwol aan. Premier Loekanov hield het nog uit tot eind november 1990. Toen hielden hij en zijn regering het voor gezien. President Mladenov was al eerder opgestapt. In juli van datzelfde jaar was een videofilmpje opgedoken waarop hij tijdens de grote demonstratie in december 1989 zou hebben gezegd: "Misschien kunnen we beter tanks laten komen." Ontkennen hielp niet en op 6 juli nam hij ontslag. De nieuwe president werd Zjeijoe Zjelev. 1991 Na het ontslag van Loekanov kwam er een regering onder leiding van de partijloze jurist Dimiter Popov. Dit kabinet moest de partijen met elkaar verzoenen zodat eindelijk de broodnodige hervormingen konden worden doorgevoerd. Het kabinet Popov pakte de zaken inderdaad voortvarend aan. In juli 1991 werd de nieuwe grondwet met grote meerderheid aangenomen Voortaan was Bulgarije een parlementaire democratie. De president kreeg een mandaat van vijf jaar en zou worden gekozen via directe verkiezingen. Het aantal parlementsleden werd teruggebracht van 400 naar 240. Ook begon de regering Popov nu met de hoognodige economische hervormingen. Ongeveer negentig procent van de prijzen werd geliberaliseerd. Er kwam een wet op de privatisering van kleine ondernemingen en er werd een start gemaakt met een hervorming van het bankwezen. De Wereldbank beloonde Bulgarije met een lening van 250 miljoen dollar. Maar de bevolking ondervond al snel de negatieve gevolgen van deze maatregelen. Door het loslaten van de prijzen schoten deze pijlsnel omhoog. Midden in de winter stokte om de paar uur de stroomaanvoer, zodat hele steden in het donker kwamen te zitten. Oorzaak hiervan waren de verstoorde energieleveranties uit de economisch eveneens in chaos verkerende Sovjet-Unie. Door de golfcrisis leverde Irak, tot dusver de grootste olieleverancier, geen olie meer. Daarnaast sloot de regering ook nog eens tijdelijk vier van de zes reactoren van kerncentrale Kozlodoej voor een renovatie. Er werd nauwelijks meer iets geproduceerd. Werknemers in de fabrieken en de coöperaties op het platteland moesten maandenlang op hun loon wachten. Grote problemen waren er in de landbouw. Tijdens het communisme was het vooral de Turkse minderheid die zorgde dat de oogst van groenten en tabak werd binnengehaald. Nu honderdduizenden Bulgaarse Turken door de maatregelen van Zjivkov naar Turkije waren vertrokken, waren er onvoldoende mensen om te oogsten. De winter van 1990-1991 was de slechtste die de Bulgaren ooit hadden meegemaakt. Elke dag stonden er rijen voor de nagenoeg lege winkels. Er deden geruchten de ronde dat de communisten de boel saboteerden. Er zou wel voldoende energie en voedsel zijn, maar de communisten sloten de aanvoer af om de oppositie een lesje te leren. Vooral stedelingen zouden de dupe zijn, omdat de oppositie in de steden de meerderheid had. De SDS speelde daar handig op in. "Kies ons, dan krijgt u weer vlees", was de leus van de oppositiekandidaten tijdens de verkiezingscampagne van oktober 1991. De SDS won dan ook de vervroegde parlementsverkiezingen van 1991, al was het nog altijd slechts met vier zetels voorsprong op de BSP. Om een kabinet te kunnen vormen, moest de Unie een coalitie aangaan met de Beweging voor Rechten en Vrijheid (DPS), de partij van de Turkse minderheid. Deze partij heeft steeds een positie ingenomen in het politieke centrum en is sinds de val van het communisme een gewilde coalitiepartij geweest voor zowel rechts als links. Filip Dimitrov werd premier. Het eerste SDS-kabinet faalde jammerlijk. Ondanks de geringe meerderheid ging de regering uit van het 'the winner takes it all-principe' en met de belangen van achterban van de oppositie werd volstrekt geen rekening gehouden. Men begon meteen fanatiek met het zuiveren van de Bulgaarse samenleving van alle communistische elementen. Oud-premier Loekanov ging zes maanden achter de tralies wegens corruptie en machtsmisbruik tijdens het bewind van Zjivkov. De dictator zelf moest voor zeven jaar de gevangenis in, maar die straf werd al snel omgezet in huisarrest vanwege zijn slechte gezondheid. Deze politiek zou zelfs leiden tot een scheuring in de Bulgaars-orthodoxe kerk. Maar door de nadruk op de heksenjacht op excommunisten bleven een hoop wetten ter hervorming van de economie in de lucht hangen. Voor uitvoering ervan was goedkeuring van het parlement vereist. En dat zat nog altijd vol met 'rode' parlementariërs die niet van plan waren de voorstellen van de gehate regeringspartijen te steunen. Hervormingen betekenden meer offers van de toch al verarmde bevolking. De aanhang van de socialisten kwam vooral uit de laag van de bevolking die het zwaar te verduren had. De 'rode' parlementariërs wilden die aanhang niet verliezen. De ontevredenheid groeide. De lonen bleven achter bij de prijsstijgingen en de werkloosheid steeg. Dit keer gingen niet de oppositiegroepen, maar de vakbonden in staking. In Sofia lag wekenlang het openbaar vervoer stil. De Unie van Democratische Krachten begon scheurtjes te vertonen. Een harde kern bleef een samenwerking met de socialisten verwerpen. Maar de meer gematigde liberalen ('de lichtblauwen') waren - onder voorwaarden - wel bereid om met de BSP in zee te gaan. Premier Dimitrov kwam binnen de
eigen partij steeds meer onder vuur te liggen. President Zjelev, zelf ooit SDS-aanvoerder en Achmed Dogan, leider van de coalitiegenoot DPS, beschuldigden er Dimitrov terecht van onnodig agressief op te treden tegen ex-communisten. Na een motie van wantrouwen in het parlement stapten Dimitrov en zijn kabinet eind oktober 1991 op. 1992-1994 De volgende regering van partijloze experts bijeengebracht door president Zjelev, draaide de klok weer terug. Oud-communist Loekanov mocht uit zijn cel. En ook op andere fronten gaf de regering Berov toe aan de wensen van de BSP. Zo weigerde de regering de dossiers te openen van al diegenen die voor de omwenteling in 1989 in dienst waren geweest van de Staatsveiligheidsdienst. Volgens de oppositie, onafhankelijke organisaties en onderzoeksjournalisten was dat echter de enige manier om een einde te maken aan de groeiende zware criminaliteit in het land. Vanaf 1989 waren er steeds meer criminele groeperingen ontstaan die zich niet alleen bezighielden met het smokkelen van sigaretten, alcohol, suiker, maar ook van drugs, wapens en mensen. De smokkelroutes zouden tijdens het communistische regime zijn opgezet door de veiligheidsdienst om illegale wapens, drugs, medicijnen en accijnsgoederen zoals sigaretten en alcohol uit te voeren. Harde bewijzen dat de Bulgaarse veiligheidsdienst zich hieraan inderdaad schuldig had gemaakt waren er echter niet. Ook kreeg Bulgarije kreeg te maken met de zogenaamde 1 worstelaars'- voormalige politieagenten of sportmannen. In het nieuwe Bulgarije verdienden ze goudgeld door zogenaamde beveiligingsmaatschappijen op te zetten. Overal zag je op straat in trainingspakken gehesen krachtpatsers met een modieuze zonnebril op en een mobieltje bij de hand, die snel rijk geworden Bulgaren en hun glimmende 'patserbakken' beveiligden. De oorlog in buurland Joegoslavië maakte Bulgarije alleen nog maar aantrekkelijker voor smokkelbendes. De Bulgaarse regering was loyaal aan Europa en de Verenigde Naties en had zich officieel achter het embargo van de westerse gemeenschap tegen Joegoslavië geschaard. Daardoor raakte het economisch toch al kwakkelende land nog verder achterop. Maar smokkelaars van alles waar maar een tekort aan was in het buurland, verdienden goud aan de oorlog. Het kabinet Berov (okt. 1992) en ook het daaropvolgende zakenkabinet van Renate Indjova (okt. 1994) slaagden er niet in de smokkelbenden aan te pakken of de illegale activiteiten van de 'verzekeringsmaatschappijen' aan banden te leggen. Volgens de oppositie omdat sommige socialistische politici er zelf wel bij voeren. De SDS beschuldigde de BSP ervan nauwe banden te hebben met deze zakenlui. 1994-1996 Na alle ellende van de afgelopen jaren wilden de Bulgaren alleen nog maar rust. In december 1994 zouden er weer parlementsverkiezingen komen. Binnen de BSP had intussen een flinke botsing plaatsgevonden tussen de hervormers en de meer conservatieve vleugel. De partij besloot om als compromis een jonge kandidaat voor het eventuele premierschap naar voren te schuiven. Zjan Videnov, nog geen 35 jaar oud, moest een brug slaan tussen beide groepen en met schone beloftes de Bulgaarse kiezers overhalen om op de BSP te stemmen. Economische hervormingen zouden met zachte hand worden doorgevoerd, zodat niemand eronder zou lijden. De pensioenen zouden omhoog gaan en er zou een einde komen aan de koude oorlog tussen de 'roden' en de 'blauwen'. Deze tactiek wierp zijn vruchten af. De BSP won met 43,5 procent van de stemmen de verkiezingen en kreeg een meerderheid in het parlement. Eindelijk kon er - leek het - een stabiele regering worden gevormd. Maar wie had verwacht dat het nu beter zou gaan met Bulgarije kwam bedrogen uit. Het land zou economisch alleen nog maar verder wegzakken. De kersverse premier Videnov kon de armoede noch de criminaliteit beteugelen. Hij omringde zich met een groep vertrouwelingen die hij op sleutelposities binnen het staatsapparaat zette. Zijn regering maakte de ene blunder na de andere. De ergste blunder was waarschijnlijk wel het besluit van de minister van Landbouw in de herfst van 1995 om 'overtollig' graan te exporteren. De wereldmarktprijzen waren hoog en zo kon er nog wat verdiend worden. Maar er was helemaal geen overschot aan graan. De graanreserves slonken zelfs met de dag. In de winter van 1995-1996 moest Bulgarije voor het eerst in zijn moderne geschiedenis graan importeren. De prijzen voor meel en brood stegen tot ongekende hoogten. Voor de bakkerijen vormden zich elke dag lange rijen met wachtenden. In verschillende steden werd het brood gerantsoeneerd en in sommige dorpen was er zelfs een week lang geen brood. Ook vanuit de BSP zelf kwam harde kritiek op de 'neostalinistische' manier van regeren van het kabinet Videnov. Toch bleef Videnov zitten waar hij zat. Een totaal bankroet van het land leek onafwendbaar. Om een lening van het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) binnen te slepen, zag het kabinet zich, ondanks alle mooie beloftes, in mei 1996 ineens genoodzaakt harde structurele hervormingen door te voeren. Verliesgevende staatsbedrijven moesten de deuren sluiten, de privatisering werd versneld en de banksector hervormd. Maar deze klappen konden de Bulgaren nauwelijks meer opvangen. Door de reorganisatie van het bankwezen konden veel banken niet voldoen aan de nieuwe regels en gingen failliet. Hun cliënten raakten al hun spaarcenten kwijt die ze bij deze banken hadden weggezet. Maar het kon nog erger. In de ochtend van 2 oktober 1996 schoten twee verklede mannen voormalig premier Andrej Loekanov dood voor de ingang van zijn woonhuis in het centrum van Sofia. De motieven voor deze moord zijn nog altijd niet opgehelderd. Het geduld van de Bulgaren met Videnov was op. Tijdens de presidentsverkiezingen van eind oktober 1996 haalden de kiezers hun gram. Peter Stojanov, de kandidaat van de SDS, won met een overtuigende meerderheid van stemmen. Deze 44-jarige advocaat uit Plovdiv bleek een goede keuze. Hij was een politicus van de nieuwe tijd. Direct in zijn antwoorden en realistisch. Bovendien had hij een goed contact met West-Europese politieke leiders. 1997-2001 Maar eerst moest het nog slechter gaan. Begin januari 1997 was de inflatie opgelopen tot 800 procent. Twee keer per dag veranderden de prijzen. Sommige winkeliers wilden alleen nog maar harde valuta aannemen. Veel mensen moesten rondkomen van een maandsalaris van nog geen tien euro. Op 10 januari was de maat vol. Het kon de Bulgaren die bij het parlementsgebouw in Sofia demonstreerden niet meer schelen of de toestand uit de hand liep. De regering moest zo snel mogelijk weg! Tegen middernacht bestormden woedende demonstranten het parlementsgebouw en slechts via een haag van politieagenten slaagden de parlementsleden van de BSP erin een veilig heenkomen te vinden. Dit betekende het einde van de BSP-regering. De partij probeerde nog haar positie te behouden door eindelijk premier Videnov te vervangen. Maar van aftreden wilde de regering niks weten, want in het parlement had de socialistische fractie nog altijd een meerderheid van 124 van de 240 zetels. Hun positie was echter onhoudbaar geworden. Elke dag tegen de avond ging de oppositie de straat op. Tienduizenden Bulgaren, in Sofia maar ook in andere grote steden, liepen wekenlang mee in vreedzame protestmarsen tegen het regime. In het parlement leverde de SDS een felle strijd met de socialisten, die zich niet zomaar opzij lieten zetten. Pas op 4 februari 1997, meer dan drie weken na de revolutie in januari,
trad de socialistische regering af. Op 19 april 1997 zouden er vervroegde parlementsverkiezingen komen. Ondertussen zou een interim-kabinet onder leiding van burgemeester Sofianski van Sofia (die intussen overigens ook al in opspraak is gekomen wegens corruptie) de zaken waarnemen. De oppositie won de verkiezingen met 51 procent van de stemmen en kreeg een meerderheid in het kabinet: 137 van de 240 zetels. Uiteindelijk hadden de partijen binnen de SDS begrepen dat er nu geen tijd meer was voor onderling geruzie. Dit was de laatste kans om Bulgarije er bovenop te helpen. Er moesten grondige economische hervormingen komen. En daarvoor was een stabiel politiek klimaat nodig! Aan het hoofd van de nieuwe 'blauwe' regering kwam minister-president Ivan Kostov te staan. Kostov was in 1992 minister van Financiën geweest en gold als een ervaren politicus. Kostov kwam met een ambitieus programma voor de komende vier jaar. Pas nu zou worden overgegaan tot de economische shocktherapie die andere Oost-Europese landen af veel eerder hadden doorgevoerd. Het ambtenarenapparaat, het juridische stelsel, het onderwijs, de gezondheidszorg, het pensioenstelsel, alles moest op de schop. Er moest nu eindelijk een echt functionerende markteconomie komen. Het banksysteem moest voldoen aan strengere eisen en controle. Het douanestelsel werd hervormd en het belastingsysteem aangepast. Er kwamen grote wijzigingen in de wet op de privatisering. De regering beloofde voor eens en voor altijd korte metten te maken met de corruptie en de georganiseerde misdaad. Het Internationaal Monetair Fonds beloonde de regering met het instellen van een valutaraad, en de Bulgaarse lev werd aan de Duitse mark gekoppeld. Als de prijzen min of meer vast stonden, zou dat in eigen land weer optimisme en vertrouwen in de toekomst brengen en er zouden buitenlandse investeerders komen. De eerste resultaten van de nieuwe aanpak waren hoopgevend. Beruchte 'verzekerings-maatschappijen' verloren hun vergunningen. De politie startte een campagne om het aantal autodiefstallen te verminderen en eigenaren van dure auto's moesten aantonen hoe ze aan hun geld kwamen. Ook kwam eindelijk de privatisering op gang en maakte de regering haast met de teruggave van eigendom dat door de communisten in 1944 was geconfisqueerd. Eind 1999 waren bijna alle panden in de steden die de communisten zich tijdens hun bewind hadden toegeëigend, teruggegeven aan de voormalige eigenaren of hun nakomelingen. Maar de regering kreeg ook met forse tegenslagen te kampen. Opnieuw raakte het land economisch achterop door de Kosovo-crisis in 1999. Door de verwoesting van het verkeersnet in Servië moest het vrachtverkeer een dure en tijdrovende andere route volgen. Daarnaast was in 1998 de Russische economie ingestort waardoor de handel met dat land werd verstoord. Toch ging het op economisch gebied de goede kant uit. De inflatie bleef binnen de perken. De hyperinflatie van 240 procent in februari 1997 daalde tot 6,2 procent in 1999. In 1998 werd de hoogste groei van het Bruto Nationaal Product bereikt sinds de val van het communisme: 3,5 procent. En Ivan Modaal merkte dat in zijn portemonnee. Hij was nog altijd arm, maar had nu toch goede hoop 'dat alles goed zou komen.' Ook politiek ging het de goede kant op. De autoritaire Kostov wist de ruzies binnen de SDS grotendeels de kop in te drukken. Mede daarom was zijn kabinet zelfs het eerste na 1989 dat de volle termijn uitzat. Het had daadwerkelijk de weg geplaveid voor een stabiele economie, wat in het buitenland niet onopgemerkt was gebleven. Daardoor kon Kostov belangrijke stappen zetten op weg naar toetreding tot de NAVO en de Europese Unie. Ook de banden met Turkije werden aangehaald. In de buitenlandse politiek voerde de regering een verstandig beleid. Vooral tijdens de Kosovo-crisis was dat moeilijk. Om de Serviërs te dwingen hun oorlog tegen de Kosovaren te staken, bombardeerde de NAVO in 1999 de hoofdstad Belgrado en andere Servische steden. Een NAVO-raket trof per ongeluk een huis in een buitenwijk van Sofia. De Bulgaren waren razend en zeventig procent van de bevolking verklaarde zich tegen de NAVO-interventie in het buurland. Toch wist de regering de gemoederen te bedaren. Een belangrijke rol daarbij speelde president Stojanov. Hij wist te laveren tussen de NAVO en buurland Servië, waarmee Bulgarije zich nauw verwant voelt. Maar door de versnelde privatisering van staatsbedrijven steeg de werkloosheid en tegelijkertijd werd alles duurder. Ook kostten diensten die voorheen zo goed als gratis waren - de dokter, de school - ineens flink wat geld. De Bulgaarse bevolking moest zware offers brengen in een zeer korte tijd. Tegelijkertijd moest de regering alle moeite doen om te voldoen aan de zware eisen van het IMF en andere internationale financiële organisaties die rendement wilden zien van het vele geld dat zij in Bulgarije hadden geïnvesteerd. Bovendien was de samenleving er niet veiliger op geworden. Louche verzekerings-maatschappijen waren hun licenties kwijt, maar onder nieuwe namen gingen ze gewoon door met hun oude praktijken. Het waren nu niet meer de BSP-politici die hun zakken vulden en steekpenningen aannamen. Ook de topambtenaren en politici van de SDS bleken zich schuldig te maken aan corruptie en verduistering. Daarmee verspeelde de SDS al het morele krediet dat ze in 1997 had gekregen bij een flink deel van de bevolking. De Bulgaren waren hun vertrouwen in de regering volledig kwijtgeraakt. De SDS-regering sleepte president Stojanov mee in haar val. 2001 Hoewel Stojanov als president waardering had geoogst in binnen- en buitenland voor zijn tactvolle optreden, verloor hij de presidentsverkiezingen van 2001. Zijn opvolger werd BSP-voorman Georgi Parvanov. Na de val van het kabinet Videnov had hij de bezem door de partij gehaald en haar drastisch gemoderniseerd waarmee hij in brede kring vertrouwen had gewekt. En toen leek de redding nabij! De tsaar kwam terug, niet als vorst, maar als nieuwe kandidaat-premier met zijn Nationale Beweging Simeon de Tweede, de NDSV. Deze splinternieuwe partij was door Simeon van Saksen Coburg Gotha (op zijn Bulgaars Sakskoburggotski) in 2001 opgericht. Simeon had een financieel-economische opleiding gevolgd en in het Westen veel ervaring als zakenman opgedaan. Hij had ai eerder aangegeven pas terug te willen komen in Bulgarije als hij zijn Bulgaarse staatsburgerschap had terug gekregen. Zolang dat niet het geval was, bleef hij in Madrid waar hij tijdens zijn ballingschap had gewoond. Maar op 25 mei 1996 zette hij weer voet op Bulgaarse bodem. De Bulgaren waren uitzinnig. In Sofia, maar ook in andere Bulgaarse steden, gingen honderdduizenden Bulgaren met bloemen en vlaggen de straat op. Ze zongen oude liederen uit de tijd van voor het communisme en het volkslied. Maar een terugkeer op de troon leek uitgesloten. Een monarchie kon alleen tot stand komen door een meerderheid van stemmen van het Bulgaarse volk een wijzigingen in de grondwet. De grote politieke partijen hadden weinig zin om de grondwet te wijzigen voor een tsaar die misschien plannen had die indruisten tegen hun eigen belangen. Simeon de Tweede had misschien terug kunnen komen als president. Maar in 1996 was dat nog niet mogelijk. Wettelijk moest een kandidaat een Bulgaar zijn die de
laatste vijf jaar in Bulgarije had gewoond. Simeon kaartte de zaak aan bij het Constitutionele Hof. Dat maakte voor hem geen uitzondering. Vervolgens formeerde Simeon in april 2001 binnen de kortste keren een partij rondom zijn persoon. Zijn NDSV bestond uit twee kleine partijen plus een hoop onbekende nieuwe gezichten. Simeon deed een concrete belofte. Hij zou ervoor zorgen dat Bulgarije binnen achthonderd dagen er weer bovenop zou zijn. De Bulgaren waren verrukt. In de zomer van 2001 kon het optimisme niet meer stuk. Bijna allemaal zagen ze de tsaar als de redder van het land. De nieuwe partij won de verkiezingen met een overweldigende meerderheid en de ex-tsaar kon een nieuwe regering gaan vormen met allemaal nieuwe ministers van wie velen een goede opleiding in het Westen hadden genoten. In de praktijk zou de regering Sakskoburggotski in grote lijnen het beleid van haar voorganger voortzetten. De economische hervormingen van de regering Kostov werden hervat en voortvarend werd de weg naar Europa verder in geslagen. Een hoogtepunt was 29 maart 2004 toen minister van Buitenlandse Zaken, Solomon Pasi, zijn jarenlange inspanning bekroond zag en het toetredingsverdrag van Bulgarije tot de NAVO mocht ondertekenen. 2002-2005 Maar ook Simeon kon onmogelijk aan de hooggespannen verwachtingen voldoen. Zijn belofte dat de Bulgaren er na achthonderd dagen weer bovenop zou zijn bleek, zoals te verwachten was, niet haalbaar. Erger was het dat, ondanks alle aanmaningen vanuit de Europese Unie, ook hij niet in staat was de georganiseerde misdaad en de corruptie tot staan te brengen. Op dat punt kreeg Bulgarije dan ook steeds een dikke onvoldoende van de EU, hoe positief de beoordeling op andere punten ook was. Problemen waren er vooral in het justitiële apparaat. De politie, de procureur-generaal en de Nationale Onderzoeksdienst NDD werkten langs elkaar heen. Bovendien maakte de procureur-generaal voortdurend gebruik van het recht om nader onderzoek te gelasten als de zaak aan hem werd overgedragen door de politie of de NDD. Daardoor liepen veel zaken vertraging op en kwamen ze niet voor de rechter. Het gevolg was dat belangrijke zaken jarenlang bleven hangen in de onderzoeksfase. Controle was er nauwelijks. Het meest verontrustende was de wijdverbreide corruptie binnen de Bulgaarse justitie zelf. De Bulgaarse politici maakten weinig aanstalten die te onderzoeken. Hervormingen van het rechterlijk apparaat en een aanpassing van het wetboek van strafrecht zodat er strakke deadlines kwamen voor gerechtelijke onderzoeken, bleven in de kast liggen, terwijl dit juist voor de EU cruciale punten waren. Ook de tsaar had dus uiteindelijk gefaald. In juni 2005 konden de Bulgaren opnieuw stemmen. De opkomst onder de gedesillusioneerde bevolking was matig. De NDSV behaalde nog maar 19,9 procent van de stemmen, minder dan de helft van vier jaar geleden. De grootste partij was nu weer de BSP, die met de energieke 39-jarige Sergej Stanisjev als leider ook een deel van de ontgoochelde aanhang van de NDSV en de SDS wist binnen te halen. De SDS was inmiddels afgeslankt tot een kleine rechtse partij doordat er nieuwe partijtjes waren afgesplitst en haalde in de verkiezingen nog geen acht procent. Verontrustend was de aanzienlijke aanhang (negen procent) van de nieuwe extreem-rechtse partij Ataka. Deze is extreem nationalistisch, anti-Europees en ook nog berucht vanwege onderlinge gewelddaden en 'hooligangedrag'. Met deze verkiezingsuitslag kwam abrupt een einde aan acht jaar van opmerkelijke stabiliteit waarin de regerende partij zich altijd gesteund wist door een solide meerderheid in het parlement. Weliswaar had de aanhang van Simeon geen meerderheid in het parlement, maar zij kon in ieder geval rekenen op de steun van de DPS, de politieke vertegenwoordigers van de Turkse minderheid. Het valt niet te ontkennen dat binnen de regeringen Kostov (1997-2001) en Simeon (2001-2005) nogal wat bewindslieden corrupt bleken te zijn. Ook begingen beide regeringen behoorlijke blunders. Maar ze hadden wel gemeen dat ze consequent naar het EU-lidmaatschap streefden, redelijk strak werden geleid en hervormden - zij het zo nu en dan met enige moeite. Deze hervormingen hebben ondertussen wel tot een forse economische groei geleid, maar ook in 2005 merkt de doorsnee Bulgaar daarvan nog erg weinig in zijn portemonnee. Na veel geruzie en twee mislukte pogingen tot een formatie kwam er uiteindelijk na de zomer van 2005 een coalitiekabinet dat bestond uit de socialisten en de DPS, die 12,7 procent van de stemmen haalde en daarmee als derde eindigde, plus de beweging van tsaar Simeon. Het was een zoveelste klap voor de kleine groep van trouwe aanhangers van de tsaar. Nu heulde Simeon ook nog met de voormalige vijand - de socialisten. Tot dusver heeft de coalitie, die bij haar aantreden door velen slechts een kort leven was voorspeld, stand gehouden. De eindsprint die genomen moest worden om de toetreding tot de EU per 1 januari te realiseren zal daar niet vreemd aan zijn. In een dergelijke situatie kon het zittende kabinet zich geen fatale ruzies permitteren. 2006 Eind oktober van dit jaar werd president Parvanov met een grote meerderheid herkozen. Evenals zijn voorganger Stojanov heeft hij in binnen- en buitenland respect weten af te dwingen voor de wijze waarop hij zijn functie vervulde. Hij kreeg de stem van ongeveer driekwart van al degenen die nog de moeite hadden genomen voor de tweede ronde van de presidentsverkiezingen naar de stembus te komen. De rechtse oppositie was met vijf kandidaten nog sterker verdeeld dan de vorige keer. Het was dan ook geen wonder dat Parvanov in de eerste ronde won en zelfs met 65% de absolute meerderheid behaalde. Omdat het opkomstpercentage slechts 42 was en volgens de grondwet in de eerste ronde een opkomst van vijftig procent vereist is, was een tweede ronde nodig waarin de twee hoogst scorende kandidaten tegen elkaar uitkwamen. Die tweede man kwam niet uit één van de reguliere rechtse partijen - die alle minder dan tien procent scoorden - maar was Volen Siderov, de leider van de extreem-rechtse beweging Ataka. Overal was de schrik groot. Het leidde bij de christen-democraten in het Europarlement zelfs tot een oproep aan haar Bulgaarse partners om toch steun te betuigen aan de socialistische kandidaat. Gelukkig kozen de Bulgaren in de tweede ronde - bij een overigens alweer zeer lage opkomst -met een meerderheid van bijna tachtig procent voor Parvanov. Daarmee hebben de Bulgaren gekozen om voort te gaan op de weg naar Europa.