Inleiding
INLEIDING De context waarbinnen onze onderzoeksvraag zich ontwikkelt, vormt het netwerk van ArbeidsTrajectBegeleiding (ATB) in de provincie Oost-Vlaanderen. ATB heeft in Vlaanderen als initiële opdracht een duurzame en gepaste tewerkstelling van personen met een (arbeids)handicap te verwezenlijken met finaliteit in het normaal economisch circuit (NEC) als einddoelstelling van elk traject (Besluit van de Vlaamse Regering, 22.4.1997). Nadien werd deze opdracht uitgebreid met begeleiding van en naar de BW’s, begeleiding van en naar arbeidszorg binnen de sociale werkplaatsen en begeleiding van en naar arbeidszorginitiatieven. Het aanbieden van een doelgericht en naadloos traject vormt de eerste prioriteit (Heene en Van Hove, 1998a, 1998b). De belangen van de cliënt staan centraal. Doorheen het hele traject wordt de werkzoekende gevolgd door een trajectbegeleider van de centrale ATB-dienst. Per fase van dit traject wordt een parallel lopende, meer intensieve begeleiding opgezet die verstrekt wordt door een opleider en/of jobcoach in de respectievelijke initiatieven van het ATB-netwerk. Voorafgaand aan dit onderzoek werd van begin november 2002 tot en met eind oktober 2004 het vooronderzoek Op zoek naar werk mét mensen met psychische problemen: verslag van een vooronderzoek in de provincie OostVlaanderen uitgevoerd (zie Roets, Ramboer, Verstraeten, Vanderplasschen, De Maagd & Van Hove, 2005). Het rapport dat nu voor u ligt, moet vooral gelezen worden als ‘vervolgverhaal’ van het verslag dat rapporteert over het vooronderzoek, waarin het werkveld geschetst wordt dat toen al sterk in beweging was. Op dit moment hangen er echter omtrent de hervormingen van het fenomeen arbeidstrajectbegeleiding felle onzekerheden in de lucht. De opdrachtverklaring en bevoegdheid van ATB, die in 1998 uitgeschreven werd door het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH), werd sinds de hervorming van het VFSIPH tot het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap uit handen gegeven. In concreto volgt de Vlaamse Dienst Voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) sinds 1 april 2006 de tussenkomsten en dienstverlening op vlak van opleiding en tewerkstelling voor personen met een arbeidshandicap op. Deze bevoegdheid werd overgeheveld naar een nieuw beleidsdomein, namelijk het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie, onder ministerschap van Frank Vandenbroucke en Kathleen Van Brempt. Niettemin koppelen we eerst kort en bondig terug naar het opzet, de onderzoeksresultaten en –inzichten van het vooronderzoek. De probleemstelling van het vooronderzoek vormde de sterke uitval van mensen met psychische problemen uit de arbeidstrajectbegeleiding binnen het ATBnetwerk in Oost-Vlaanderen, met als resultaat hun noodgedwongen terugkeer
5
Inleiding
naar inactiviteit of bezigheidstherapie, en/of heropname in het psychiatrische systeem. De bevraagde cliënten toonden bij aanvang van hun traject hun volle intentie, motivatie en capaciteit om aan het eind van hun traject een waardevolle (betaalde) tewerkstelling te bekomen. Ook internationaal gezien, bleek de probleemstelling relevant en actueel te zijn. Onderzoek rapporteert immers dat mensen met psychische problemen van alle minderheidsgroepen de meest ernstige vorm van discriminatie ervaren en op grote schaal van de arbeidsmarkt worden geweerd op basis van hun beperking (Beresford, 2001; Duckett, 2002). De onderzoeksopdracht werd bijgevolg omschreven als het in kaart brengen van kritische factoren die de kans op slagen/mislukken van trajecten van cliënten met een psychische handicap beïnvloeden. Het vooronderzoek vertrok duidelijk van een mensenrechtenperspectief; de kans op deelname aan het arbeidsproces open laten voor mensen met psychische problemen en er niet a priori van uitgaan dat ze geen rol (meer) te vervullen hebben in het reguliere circuit, is een belangrijke graadmeter voor hun volwaardig burgerschap. Het opbouwen van een maatschappelijke identiteit kan via arbeid inhoud krijgen voor en met mensen met psychische problemen (Vermoesen, Bouwen & Plessers, 2001, 247; Michon & Van Weeghel, 1995; Michon et al., 1999; Van Weeghel, 1997; Van Audenhove, 1997; Van Weeghel & Michon, 2001). Het vooronderzoek bracht verslag uit van inductief en explorerend narratief onderzoek met 5 cliënten met chronische, psychische problemen met een focus op hun beleving van het proces van empowerment. Hun stem en ervaringen werden gewaardeerd als zeldzaam geraadpleegde bronnen van kennis, over elementen in de dienstverlening die goed/minder goed helpen (cf. hoofdstuk 2: Onderzoeksmethodologie). Vanaf het moment van instroom (effectieve start traject) werden cliënten opgevolgd gedurende hun traject (opleiding, jobcoaching, en tijdens de eerste periode van tewerkstelling) aan de hand van narratief onderzoek (het insiders perspectief van cliënten), dat retrospectief hun ervaringen in kaart brengt. De cliënten werden ook opgevolgd indien zij (even) uitvielen. Daarnaast nam het onderzoek, uit het perspectief van de cliënt zelf, de beliefs, attitudes en vaardigheden van trajectbegeleiders, lesgevers en jobcoachen mee in de analyse. Het kritisch evalueren van de eigen werking op basis van het perspectief van cliënten die in begeleiding waren in arbeidstrajectbegeleiding, vormde een sterk uitgangspunt om de kwaliteit van de dienstverlening te optimaliseren. In een kwalitatieve analyse werden de onderzoeksbevindingen gebracht. Het stond alvast als een paal boven water dat cliënten, organisaties en trajectbegeleiders ook in Oost-Vlaanderen zware druk ervaren door de steeds hogere eisen aan werknemers (met een arbeidshandicap) op de arbeidsmarkt. Het dominant aanwezige psychiatrisch discours definieert mensen met psychische problemen als gevolg van deze zware druk als zwart schaap en
6
Inleiding
benadert hen met een giftig label bij hun zoektocht naar tewerkstelling. In een notendopje stellen we recent vijf bevindingen van het vooronderzoek centraal na verdere analyse van het kwalitatief onderzoeksmateriaal: (1) de kansen van mensen met psychische problemen worden ondermijnd en gekelderd zelfs vooraleer ze starten, dit vooral door het stigma dat ze meedragen; (2) mensen internaliseren de vicieuze cirkel waarbij anderen aannemen dat hun psychische beperking de oorzaak is van alles wat niet lukt in de trajectbegeleiding; (3) mensen worden ‘gedumpt’ uit een omgeving waar er een overdosis is van structuur en controle naar een leven zonder aangepaste, gebalanceerde, persoonsgerichte ondersteuning; (4) hun dromen over waardevolle tewerkstelling worden stukgeslagen en ze worden weer gezien als nutteloze werkloze; (5) mensen geven toch veel signalen van weerstand en veerkracht (zie Roets, Kristiansen, Van Hove & Vanderplasschen, 2007). We stellen dat mensen met psychische problemen zeer moeilijk aan werk raken op de reguliere arbeidsmarkt, omdat ze tijdens hun traject moeten opbotsen tegen het giftig, psychiatrisch discours (mensen worden gepercipieerd als ‘gevaarlijk’, ‘ziek’, ‘deviant’, ‘passief’, ‘object’) dat snel – doch vooral onbewust – overgenomen wordt door trajectbegeleiders en fasebegeleiders (opleiders en jobcoaches). Er wordt weinig aandacht besteed aan andere kritische factoren die zeer bepalend zijn voor geslaagde tewerkstellingen. Potentiële werknemers met psychische problemen worden vooral gepercipieerd als ‘onbekwaam’ of zelfs ‘onbereidwillig’ om te werken. Beresford (2001) bevestigt dat deze tendens internationaal bestaat naar mensen met psychische problemen toe: “ Social policy seems to be based on a model which reforms people rather than policy, economy, social institutions or society. The emphasis is put on improving ‘employability’ rather than on ‘full and equal employment’. Such an approach seems to rest on an inherently negative view of citizens as either unable or unwilling to act as expected and required. ” Beresford (2001), p.500
Mensen, die dikwijls al zwaar getekend zijn door een schrijnend verleden in de psychiatrie, dreigen opnieuw gestigmatiseerd te worden (Bogdan & Taylor, 1989) door trajectbegeleiders en fasebegeleiders, die verstrikt raken in de praktijk van “blaming the victim” (Miller & Keys, 1996, 314; Brun & Rapp, 2001). De handelingsverlegenheid van trajectbegeleiders en fasebegeleiders wordt gecamoufleerd door een proces van culpabilisering. Volgens Goffman (1961) is stigmatiseren een impliciet gebeuren in onze samenleving. Labelen, stereotyperen en stigmatiseren gebeurt vooral onbewust: het is zelfs een ‘logisch’ proces ten gevolge van een té complexe werkelijkheid. Duidelijkheid scheppen in de chaos en bijgevolg de werkelijkheid tot hanteerbare proporties reduceren vormen de belangrijkste onderliggende redenen van categoriseren. 7
Inleiding
Stereotype verwachtingen jegens een ‘afwijkende’ zorgen er bijvoorbeeld voor dat de sociale omgeving uniforme definities heeft over het gedrag van de ‘afwijkende’, en naar aanleiding daarvan uniform reageert. Dit heeft uiteraard grote invloed op de ‘afwijkende’ (Corrigan, 2004). De vicieuze cirkel waarin mensen met psychische problemen zich bevinden in hun zoektocht naar werk in het reguliere circuit is snel rond. Bijzonder opmerkelijk bij dit alles is de vaststelling dat mensen met psychische problemen doorheen hun verhalen toch verrassend veel signalen geven van weerstand en veerkracht. Ze getuigen van alternatieve epistemologische gronden van leven met (ernstige, chronische) psychische problemen. Bij de afronding van het vooronderzoek werden voorzichtige conclusies en aanbevelingen geformuleerd die de aanzet vormen voor verder onderzoek. Na een terugkoppeling van de bevindingen, conclusies en aanbevelingen van het vooronderzoek naar de meest relevante actoren in de provincie OostVlaanderen via het Provinciaal Platform Arbeidszorg, bleek het werkveld (en vooral de actieve trajectbegeleiders die met deze doelgroep samen werken) vragende partij te zijn om verder deze materie uit te diepen. De actieve trajectbegeleiders gingen akkoord om neerslag te maken van hun knelpunten, maar in tweede instantie vooral ook van de succesverhalen. Om verder in te spelen op deze positieve aanknopingspunten, werd vervolgonderzoek met een kritische toets uitgelijnd. Waarom is het eigenlijk zo zeldzaam dat mensen met psychische problemen tewerkgesteld raken op de reguliere arbeidsmarkt? Hoe slagen deze zeldzame hoogvliegers, als witte raven, er in om ondanks alle barrières toch een succesverhaal te maken van de trajectbegeleiding? De belangrijkste doelstelling van het vervolgonderzoek was het ontdekken en identificeren van kritische factoren in goede trajectbegeleiding (zowel wat betreft inhoud als proces). In dat licht werden binnen het narratief onderzoek ook momenten van uitval geëxploreerd, om te achterhalen wat de participanten ertoe bracht hun traject verder op te nemen. De participanten waren gekend bij het cliëntvolgsysteem van ATB OostVlaanderen met een betaalde job op de reguliere arbeidsmarkt nadat hun traject officieel werd afgesloten. Deze 10 mensen waren allen in trajectbegeleiding geweest bij ATB Oost-Vlaanderen. Twee mensen met ernstige, chronische psychische problemen met veel ziekte-inzicht (‘survivors’) fungeerden als coonderzoekers. Op regelmatige basis vonden intervisiemomenten plaats tussen: actieonderzoekers en cliënten, actieonderzoekers en ervaringsdeskundigen/coonderzoekers (analyse), en actieonderzoekers en trajectbegeleiders die actief
8
Inleiding
betrokken waren in de trajecten van de participanten om inzichten over de dynamiek van goede trajectbegeleiding verder te duiden en uit te diepen. We brengen hierna verslag uit van het vervolgonderzoek, dat gesubsidieerd wordt door de Provincie Oost-Vlaanderen en dat liep van 1 mei 2005 tot en met eind juni 2006. Griet Roets werd aangeworven als wetenschappelijk onderzoeker binnen een halftime mandaat, en zette samen met vier studenten Orthopedagogiek – Tom Van Hoey, Caroline Vandekinderen, Charlotte De Winne en Joke De Brakeleer – het narratief onderzoek op met tien mensen met chronische, psychische problemen om hun succesverhalen retrospectief in kaart te brengen. We tekenen hier eerst uit hoe het onderzoeksrapport gelezen kan/mag worden. We geven daartoe een overzicht van de verschillende delen van het geheel. Het is voor lezers belangrijk om weten dat Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 kunnen gelezen worden zonder daarbij noodzakelijk het andere hoofdstuk te hebben gelezen. Wie van rijke levensverhalen houdt, kan best Hoofdstuk 1 lezen. Wie eerder voorkeur geeft aan een wetenschappelijke analyse van de levensverhalen, kan best Hoofdstuk 2 lezen. Het is met andere woorden mogelijk om ofwel Voorwoord, Inleiding, Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 3 te lezen, ofwel Voorwoord, Inleiding, Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 3 te lezen zonder daarbij de draad te verliezen, ofwel het hele onderzoeksrapport te lezen. Onze keuze om het rapport zo op te bouwen is bewust. We willen de levensverhalen, die volledig in collaboratie geconstrueerd werden met de onderzoeksparticipanten, voluit in ons rapport opnemen omdat het de wens was van de participanten om expliciet hun verhaal publiek te brengen. Bovendien willen we de verhalen recht van spreken geven voor lezers die houden van rijke verhalen. In HOOFDSTUK 1, Verhalen van leven met psychische problemen, geven we in 1.1. onze onderzoeksmethodologie weer; enerzijds beschrijven we hoe we een kwantitatieve zoom maken van de aanwezigheid van onze doelgroep in het werkveld, en anderzijds leggen we uit hoe we kwalitatief inzoomen op onze doelgroep. In 1.2 staan de levensverhalen voluit op de voorgrond als zeldzaam geraadpleegde bron van kennis. In HOOFDSTUK 2, Nomadisme, maken we een analyse van de rijke levensverhalen. We geven in 2.1. eerst weer hoe we het begrip nomadisme ombuigen tot een analytische hefboom voor kwalitatieve analyse. In 2.2. tekenen we voor de tien participanten een cartografie uit van hun leven met psychische problemen, die telkens verschilt naargelang de verschillende momentopnames in hun leven. De cartografische analyses geven vooral weer dat werk zoeken, vinden en houden slechts één aspect beslaat in het leven van mensen met psychische problemen.
9
Inleiding
In HOOFDSTUK 3, Op zoek naar krijtlijnen voor recovery-georiënteerde trajectbegeleiding, brengen we inzichten samen die we uit het vooronderzoek en uit de verhalen kunnen puren voor een identificatie van kritische factoren in goede trajectbegeleiding.
10