Bepaling van gasvormige polluenten met behulp van passieve diffusiebuisjes Kevin Hellemans 28 maart 2008
Deze bachelorproef kadert in een groter project, het PARHEALTH project, dat een samenwerking is tussen de universiteiten van Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven. De doelstelling
van deze proef is de
kwantitatieve bepaling van gasvormige polluenten zoals O3, NO2, SO2 en BTEX door middel van diffusiebuisjes in een rusthuis in Ranst, zowel binnen als buiten. Vervolgens worden de binnen- en buitenconcentraties met elkaar vergeleken.
1 Inleiding Uit verscheidene onderzoeken is geweten dat er een duidelijk verband bestaat tussen concentraties van verschillende polluenten zoals fijne stofdeeltjes en variaties in dagelijkse sterfte. Het is voorlopig echter nog onduidelijk welke specifieke componenten verantwoordelijk zijn voor de negatieve gezondheidseffecten. De doelstelling van het PARHEALTH project is dan ook om de componenten die verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten te identificeren om zo de gezondheidsrisico’s en gezondheidskosten ten gevolge van fijne stofdeeltjes in de lucht te verminderen. Bij kinderen en bejaarden werden cardiovasculaire en respiratoire parameters gemeten, terwijl tegelijkertijd de concentraties werden gemeten van verscheidene polluenten. Fijne stofdeeltjes, VOC’s, NO2, SO2 en ozon werden bemonsterd om de indoor en outdoor vervuiling in de service-flats in te schatten. De gezondheidsrisico’s van de bemonsterde gassen zijn reeds lang gekend. Van ozon is geweten dat het irritatie aan de ogen kan veroorzaken: bij langere blootstelling kunnen de longen worden aangetast met mogelijk longoedeem tot gevolg. SO2 kan in de luchtwegen gemakkelijk geoxideerd worden tot zwavelzuur, waardoor het luchtwegen en de longen kan aantasten. NO2 kent een gelijkaardig gezondheidsrisico. Bij blootstelling aan hoge concentraties kan men symptomen zoals emfyseem, hoesten, ademhalingsproblemen en zelfs longoedeem waarnemen. (Shanker Pandey et al. 2005) De gezondheidsrisico’s van BTEX zijn vrij uiteenlopend. Uit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan 0,17 µg/m³ aanleiding geeft tot een bijkomende kans op leukemie bij 1 op 1.000.000 inwoners (WHO, 1996). Tolueen en xyleen zijn ondertussen gekend voor hun nefaste effect op het zenuwstelsel, lever en nieren. Ethylbenzeen op zijn beurt geeft aanleiding tot problemen van het ademhalingssysteem. (Hinwood et al. 2007)
De bronnen van deze polluenten zijn zeer uiteenlopend. Het ozon dat we terugvinden in de atmosfeer is vooral afkomstig van fotochemische reacties tussen stikstofoxiden, koolstofmonoxiden en VOC’s. Binnen kunnen kopieerapparaten ook een bron van ozon zijn. NO2 en SO2 zijn vooral afkomstig van verkeer,
1
industrie en gebouwenverwarming. Daarnaast zijn elektriciteitscentrales ook een grote bron van SO2. BTEX uiteindelijk kent een wijd gamma aan bronnen, zoals verkeer, printers, ontvettingsmiddelen, verbranding van fossiele brandstoffen, allerhande lijmen, etc.
Het doel van deze bachelorproef is de bemonstering en de bepaling van gasvormige polluenten (O3, BTEX, NO2 en SO2), in een rusthuis te Ranst (Fig. 1). Vervolgens vergelijken we de resultaten van de binnen- en buitenconcentraties met elkaar.
Figuur 1: Situering van Ranst
2 Experimenteel 2.1 Beschrijving van de bemonstering De bemonstering werd uitgevoerd aan de hand van passieve diffuse bemonstering. De gebruikte ®
diffusiebuisjes waren Radiello (Fondazione Salvatore Maugeri, Padova, Italië) diffusiebuisjes met radiale symmetrie. De totale bemonsteringsperiode was drie weken. De monsters werden genomen in drievoud in de hal van de service-flats en buiten op het aangrenzende grasperk. Er werd een speciaal ontwikkelde behuizing
geïnstalleerd
voor
de
buitenmonsters,
om
hen
te
beschermen
tegen
ongunstige
weersomstandigheden (Fig. 2). De diffusiebuisjes werden gedurende een periode van 7 dagen blootgesteld aan de lucht: aan het begin van iedere week werden nieuwe diffusiebuisjes geïnstalleerd. De binnen- en buitentemperatuur werd iedere 15 minuten gemeten, gedurende de hele bemonsteringsperiode aan de hand van een Radiello thermometer.
2
Figuur 2: Behuizing de diffusiebuisjes Het diffusiebuisje, 6 cm lang en 16 mm breed, is samengesteld uit een patroon gevuld met een polluentspecifiek adsorbans en een diffuus lichaam (Fig. 3). Het patroon wordt in het poreuze diffuus lichaam geplaatst en gemonteerd aan een driehoekige bevestigingsplaat.
Figuur 3: Het diffusiebuisje en zijn componenten Diffusiebuisjes hebben zeer veel praktische voordelen en geven toch een accuraat resultaat. Ze zijn namelijk licht, robuust en eenvoudig te gebruiken. Ze behoeven bovendien gedurende de bemonsteringsperiode geen extra aandacht. (Krochmal et al. 1997) De bemonsteringssnelheid is afhankelijk van fysische eigenschappen van de omgeving zoals temperatuur. Het maakt gebruik van diffusie doorheen een permeabel membraan (Berlin et al. 1987).
3
2.2 Theoretisch principe Het theoretische principe achter het diffusiebuisje is gebaseerd op de eerste wet van Fick:
dm dC = D⋅S ⋅ dt dl
(1)
Waarbij m de geabsorbeerde massa voorstelt, t de tijd dat het diffusiebuisje werd blootgesteld aan de lucht, D is de diffusieconstante van de bemonsterde verbinding, S is het diffusieoppervlak, C is de concentratie van de verbinding in de lucht en l is de afstand van het diffuse oppervlak tot aan de adsorberende laag.
®
Figuur 4: De radiale symmetrie van een radiello diffusiebuisje ®
Aangezien we een Radiello diffusiebuisje gebruiken met radiale symmetrie (Fig. 4), kunnen we vgl (1) herschrijven tot:
dm dC = D ⋅ 2πhr ⋅ dt dr
(2)
Waarbij r en h respectievelijk de straal en de hoogte van de cilinder zijn. De integraal van vgl (2) kunnen we benaderend voorstellen als:
m = D ⋅ k ⋅C t
(3)
Waarbij k de geometrische constante van het diffusiebuisje is. We kunnen D·k vervangen door Q, zodat we volgende uitdrukking voor de concentratie kunnen schrijven:
C=
m t ⋅Q
(4)
Waarbij Q de bemonsteringssnelheid is voor een specifieke verbinding. Ten gevolge van de radiale ®
dimensies van een Radiello
diffusiebuisje, worden hoge en constante Q-waarden bekomen. (Stranger
2005)
2.3 Bemonstering van ozon Men maakt voor ozon gebruik van een chemiadsorberend patroon code 172, dat bestaat uit silicapoeder in een semipermeabel kunststof omhulsel. De detectielimiet van deze diffusiebuisjes bedraagt 1,14 µg/m³,
4
wanneer over een periode van vier dagen wordt bemonsterd. Het patroon is een polyethyleen buisje, het wordt gevuld met 4,4’-dipyridylethyleen gecoate silica-gel. Het buisje wordt langs een zijde afgesloten met een PTFE dopje.
De bemonsteringssnelheid QK is afhankelijk van de temperatuur tijdens de bemonstering. Bij 298 K is QK -1
24,6 ml min . Voor andere temperaturen wordt QK gegeven door:
K QK = Q298 298
1.5
(5)
2.4 Bemonstering van NO2 en SO2 Voor de bepaling van NO2 en SO2 gebruiken we een polyethyleen patroon code 166 dat bedekt wordt met triethanolamine (TEA). Stikstof- en zwaveldioxide worden geadsorbeerd op TEA als respectievelijk nitriet- en sulfiet- of sulfaationen. Het bemonsteren is selectief voor gasmoleculen. Nitriet, sulfiet of sulfaat in de lucht zal het diffuse membraan niet passeren. De detectielimiet voor beide gassen is 1 ppb indien bemonsterd wordt over een periode van 7 dagen. De bemonsteringssnelheid van NO2 is afhankelijk van de temperatuur tijdens het bemonsteren.
K QK = Q298 298
7
(6)
Bij 298 K en 1 atm is de bemonsteringssnelheid voor NO2 0,141 ± 0,007 ng/ppb/min Voor SO2 is de bemonsteringssnelheid constant in het temperatuursgebied van -10°C tot 40°C. Voor SO2 is bij 1 atm QK 0,466 ± 0,022 ng/ppb/min Voor beide gassen is de bemonsteringssnelheid invariant aan de windsnelheid voor windsnelheden van 0,1 tot 10 m/s en invariant aan de luchtvochtigheid in het bereik van 15% tot 90%.
2.5 Bemonstering van BTEX Voor de analyse van BTEX maakt men gebruik van een patroon code 145. Dit is een roestvrije stalen cilinder van 4,8 mm in diameter met een fijn rooster met openingen van 3 µm x 8 µm. In deze cilinder brengt men grafiet aan. Vluchtige organische componenten zoals BTEX worden gevangen door adsorptie. De detectielimiet ligt bij 0,01 µg / m³ voor tolueen, xyleen en ethylbenzeen en 0,05 µg/m³ voor benzeen indien telkens 14 dagen bemonsterd wordt. Opnieuw is de bemonsteringssnelheid afhankelijk van de temperatuur. De afhankelijkheid wordt gegeven in volgende vergelijking:
5
K QK = Q298 298
1.5
(7)
De methode is onafhankelijk van luchtvochtigheid voor waarden tussen de 15% en 90% en onafhankelijk van windsnelheid voor snelheden van 0,1 tot 10 m/s. Hier gebruiken we eveneens vergelijking (5) om de uiteindelijke luchtconcentratie te bepalen.
2.6 Analyse 2.6.1 Ozon Bij blootstelling aan de lucht treedt er een zuur-gekatalyseerde ozonolyse op, waarbij 4,4’-dipyridylethyleen wordt omgezet in 4-pyridylaldehyde (Fig. 5).
N
N
O
O3 N
N
O
O
O O N
N O
H2 O
2
+
N
O
HO
OH
Figuur 5: Zuur-gekatalyseerde ozonolyse De silica gel neemt tevens ook water op, dat nodig is om de ozonolyse reactie te laten doorgaan. De eigenlijke concentratiebepaling gebeurt aan de hand van colorimetrie. 4-Pyridylaldehyde reageert met 3methyl-2-benzothiazolinone hydrazone (MBTH) volgens een condensatiereactie, waarbij een geelgekleurd azide gevormd wordt (Fig. 6). H2N N
+H3C
O
N
N
N N
S
N
S
+
H2O
H3C
Figuur 6: Vorming azide-geel complex Met een UV-VIS spectrofotometer meet men vervolgens de absorbantie bij 430 nm. De metingen werden uitgevoerd op een UVIKON 930 (Kontron Instruments) UV/VIS spectrofotometer.
Op deze manier bekomt men de massa ozon die opgenomen werd door het diffusiebuisje. De uiteindelijke ozonconcentratie wordt bepaald door:
6
[
]
C µg ⋅ m −3 =
m[µg ] ⋅ 1000000 QK [ml / min ] ⋅ t [min ]
(8)
Voor de bepaling van de ozonconcentratie werd telkens een ijklijn bepaald door gebruik van de gekende oplossingen. Uit deze calibratiecurve werd de molaire extinctiecoëfficiënt berekend, waardoor men uit de absorbanties van de onbekenden een concentratie kan bepalen en een totale ozonmassa.
2.6.2 NO2 en SO2 De NO2 en SO2 concentraties worden rechtstreeks en simultaan bepaald bij de ionenchromatografie aan de hand van standaardoplossingen. De patronen uit de diffusiebuisjes worden uit het diffuse lichaam gehaald en in een proefbuisje geplaatst met 5 ml Milli-Q water. Van deze oplossing worden de ionenconcentraties bepaald. Bij heel wat metingen zijn er waarden die significant afwijken van de twee andere metingen. Zij werden niet opgenomen in verdere berekeningen.
Aangezien de monsters werden opgelost in 5 ml Milli-Q water kunnen we een NO2 en SO2 massa bepalen voor de monsters. Dan kan men voor ieder monster de concentratie bepalen. Alle metingen werd uitgevoerd met een Dionex model DX-120 (Sunnyvale, CA, USA) ion chromatograph uitgerust met een autosampler AS-50. Telkens werd 20µl van het monster op de kolom gebracht. De ionen warden gedecteerd door onderdrukte geleidbaarheid van het eluens, gebruikmakend van een ASRS-ULTRA zelf-regenererende suppressor kolom. Voor de scheiding van nitriet werd een IonPac AS14 (250 x 4 mm I.D.) analytische kolom met een AG14 (50 x 4 mm I.D.) guard kolom, eveneens geproduceerd door Dionex, gebruikt. Een mengsel van 3.5 mM Na2CO3 / 1.0 mM NaHCO3 fungeerde als eluens met een stroomsnelheid van 1.2 ml/min. Data verzameling, constructie van de calibratiescurves en integratie van de pieken werd uitgevoerd met behulp van Peaknet® Dionex software pakket, versie 6.11.
2.6.3 BTEX De analyse gebeurt aan de hand van gaschromatografie. De stalen cilinders van de monsters worden overgebracht in polyethyleen proefbuisjes. Aan deze proefbuisjes wordt 1,9 ml CS2 en 100 µl interne standaard (2-fluorotolueen) toegevoegd.
Door gebruik te maken van ijklijnen van de te bepalen polluenten kan men vervolgens de piekoppervlakte van de monsters omzetten in een concentratie in CS2. Aan de hand van vergelijking (5) en (9) bepalen we opnieuw de luchtconcentraties.
Het gebruikte toestel was een Saturn 2000 GC-MS (Varian Inc., Lake Forest, CA) voorzien van een ion trap MS en electron ionisatie (EI). Een CP SIL PONA CB capillaire kolom (Varian Inc.) met een lengte van 50 m, -1
een ID van 0.21 mm en een filmdikte van 0.5 µm werd gebruikt. De He stroomsnelheid was 1,5 ml min . Er werd telkens 1 µl van het monster geïnjecteerd. De temperatuur van de injector, transferlijn, en ion-trap
7
o
werden respectievelijk ingesteld op 240, 200 and 220 C. Het gebruikte temperatuursprogramma voor de GC o
oven is als volgt: Er werd gestart bij 50 C, gedurende 5 min, vervolgens werd de temperatuur verhoogd tot o
o
o
o
o
80 C aan 6 C/min, dan verhoogd tot 135 C aan 15 C/min en uiteindelijk verhoogd tot 220 C aan o
20 C/min, deze temperatuur werd 10 min aangehouden. De methode verzekerde de beste scheiding van alle verbindingen. De analyse van BTEX is gebaseerd op de vorming van een intens ion bij m/z = 78 (benzeen), 91 (tolueen, xyleen), 109 (2 fluoro-benzeen).
3 Resultaten en discussie 3.1 Ozon De EU grenswaarde van 120 µg/m³ per dag is nergens overschreden, meer nog, de waarden liggen overal ver onder de grenswaarden met typische waarden tussen de 25 µg/m³ en 30 µg/m³ (Fig. 7), in de eerste week hebben we zelfs maar een waarde van rond de 12 µg/m³. De ruimte waarin werd bemonsterd was goed geventileerd. We kunnen met andere woorden zeggen dat de meeste polluenten die binnen werden aangetroffen, afkomstig waren van buiten. Voor ozon is dit eveneens waar, maar ozon wordt zeer snel afgebroken binnen, waardoor de binnenconcentraties steeds onder de detectielimiet lagen. Men kan dus concluderen dat de ozonconcentratie een lage bijdrage zal hebben tot de negatieve gezondheidseffecten.
30 25
µg/m³
20 15 10 5 0 week 1 buiten
week 1 binnen
week 2 buiten
week 2 binnen
week 3 buiten
week 3 binnen
Figuur 7: Grafische weergave van de indoor en outdoor concentraties voor ozon (µg/m³)
3.2 NO2 en SO2 Als we de binnen- en de buitenconcentraties van NO2 bekijken dan zien we dat de binnenconcentratie lager ligt dan buiten, maar dat de binnen / buiten verhouding opmerkelijk hoger ligt dan bij bv ozon.(Fig. 8) De hoge binnenconcentraties van NO2 (20 à 30 µg/m³) zijn te wijten aan goede verluchting van de
8
bemonsteringsplaats, waardoor de binnenconcentratie de buitenconcentratie zal benaderen. NO2 wordt bovendien veel trager afgebroken dan ozon, waardoor NO2 ook langer in de binnenlucht zal blijven. De EU grenswaarde van NO2 ligt bij 40 µg / m³ uitgemiddeld over een jaar: men kan dus besluiten dat de buitenconcentraties te hoog zijn, de NO2 concentraties liggen tussen de 30 µg/m³ en 50µg/m³. Dit is echter een jaargemiddelde en enkele overtredingen per jaar zijn toegestaan.
µg/m³
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 week 1 buiten
week 1 binnen
week 2 buiten
week 2 binnen
week 3 buiten
week 3 binnen
Figuur 8: Grafische weergave van de indoor en outdoor concentraties voor NO2 (µg/m³)
De SO2 concentraties zijn zeer laag. De EU grenswaarde ligt op 50 µg/m³ over een jaar. Het maximum bij de gemeten periode ligt bij 3,50 µg/ m³, soms komen we zelfs nog niet aan 1 µg/m³. De concentraties liggen dus ver onder de norm. (Fig. 9) We zien tevens dat de binnenconcentraties opmerkelijk lager zijn dan de buitenconcentraties
ondanks
de
goede
verluchting.
SO2
ondergaat
namelijk
zeer
gemakkelijk
conversiereactie tot H2SO3 en H2SO4. Bovendien kan SO2 afgezet worden binnen, waardoor er SO2 uit de atmosfeer verdwijnt.
9
4,0 3,5
µg/m³
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 week 1 buiten
week 1 binnen
week 2 buiten
week 2 binnen
week 3 buiten
week 3 binnen
Figuur 9: Grafische weergave van de indoor en outdoor concentraties voor SO2 (µg/m³)
3.3 BTEX De concentraties voor benzeen en tolueen zijn opmerkelijk hoog. (Fig. 10) De EU grenswaarde voor benzeen ligt bij 5 µg / m³ en is in de eerste twee weken al bijna overschreden met waarden van respectievelijk 4,28 µg/m³ en 3,89 µg/m³. Ook binnen zien we niet zo veel verschil voor de eerste twee weken, we zien binnen waarden van 3,47 µg/m³ en 3,32 µg/m³. Deze waarden zijn te wijten aan sterke ventilatie in de hal waar werd gemeten. In de derde week zien we een plotse daling in buitenconcentratie voor benzeen en tolueen. Voor andere VOC’s zijn geen grenswaarden bepaald. De oorzaak van deze hoge concentraties in de eerste twee weken zijn zeer moeilijk te achterhalen daar er zeer veel mogelijke bronnen zijn. Om toch een idee te krijgen van de mogelijke bronnen, werden onder de bewoners van het rusthuis vragenformulieren rondgedeeld. De resultaten van deze formulieren zijn echter nog niet bekend en vallen niet binnen deze bachelorproef. Er is dus geen betrouwbare verklaring te geven aan de hoge concentraties in de eerste twee weken.
10
6 5 benzeen
µg/m³
4
tolueen
3
ethylbenzeen m+p xyleen
2
o xyleen
1 0 week 1 week 1 week 2 week 2 week 3 week 3 buiten binnen buiten binnen buiten binnen Figuur 10: Grafische weergave van de indoor en outdoor concentraties voor BTEX (µg/m³)
Een goede test om te evalueren of er een plotse bron van BTEX is, is het uitzetten van binnen/buitenverhoudingen (Fig 11). Zo zien we op bovenstaande figuur dat er in de eerste twee weken de concentraties voor BTEX min of meer constant bleven, maar in de derde week bleek er binnen een plotse bron van tolueen te zijn.
binnen / buiten verhoudingen 1,8 1,6 1,4 1,2 1 0,8 0,6 0,4 0,2 0
benzeen tolueen ethylbenzeen m+p xyleen o-xyleen Week 1
Week 2
Week 3
Figuur 11: binnen/buitenverhoudingen van BTEX
Tabel 3.1 geeft de BTEX verhoudingen weer ten opzichte van ethylbenzeen. We kunnen de verhoudingen gebruiken om te zien of er een of meerdere bronnen van BTEX aanwezig waren. Indien er namelijk een sterke correlatie is tussen de verschillende aromaten, kunnen we besluiten dat zij van de dezelfde bron afkomstig zijn. (Parra et al. 2006) We zien echter een duidelijke variatie in verhoudingen tussen tolueen en
11
ethylbenzeen, gaande van 4:1 tot 7:1, wat er op wijst dat deze 2 aromaten hoogstwaarschijnlijk van andere bronnen afkomstig zijn. Een sterkere correlatie is zichtbaar tussen ethylbenzeen en xyleen, in de orde van 1:3 voornamelijk in de eerste twee weken, en een afwijking in de derde week. We kunnen dus besluiten dat er een bron aanwezig was die zowel xyleen als ethylbenzeen emitteerde, maar opnieuw wordt bevestigd dat er in de derde week een nieuwe, onbekende bron van BTEX aanwezig was. Tabel 3.1: BTEX verhoudingen week week week week week week
1 1 2 2 3 3
buiten binnen buiten binnen buiten binnen
Benzene tolueen ethylbenzeen 5,25 6,58 1,00 4,89 6,59 1,00 4,82 5,06 1,00 4,31 5,32 1,00 2,72 4,24 1,00 3,28 7,08 1,00
xyleen 3,24 3,12 3,21 2,96 2,90 3,30
De tolueen / benzeen verhouding wordt vaak mee gerapporteerd om de invloed van het verkeer op de metingen in kaart te kunnen brengen. Door de opkomst van ongelode brandstoffen, is er een verhoogde tolueenconcentratie in de brandstoffen te merken (Ho et al. 2004). Hierdoor komt het dat in sterk geïndustrialiseerde gebieden of gebieden met veel verkeer T/B verhoudingen worden opgemeten tussen de 2 en de 10 (Lee et al. 2002). De gemeten T/B verhoudingen in Ranst liggen echter ver onder deze waarden, (zie Tabel 3.2) met typische waarden tussen 1 en 1,5 waaruit we kunnen besluiten dat er waarschijnlijk andere bronnen van BTEX aanwezig waren. De derde week halen we eenmaal 2,16 in T/B waarde, maar aangezien dit binnen is, kunnen de kans dat dit van verkeer afkomstig is verwaarlozen. Tabel 3.2:Tolueen/benzeenverhouding Tolueen / benzeenverhouding week 1 buiten 1,25 week 1 binnen 1,35 week 2 buiten 1,05 week 2 binnen 1,23 week 3 buiten 1,56 week 3 binnen 2,16
4 Besluit We kunnen dus besluiten dat de ozonconcentraties relatief laag waren en steeds onder de EU grenswaarden. Voor NO2 vindt men dat de waarden buiten relatief hoog zijn, en de EU grenswaarden benaderen: hier en daar wordt de EU grenswaarde zelfs overschreden. Voor SO2 is er geen enkel probleem: de concentraties buiten zijn zeer laag, en de concentraties binnen zelfs nog lager. SO2 haalt nog geen 10% van de jaarlijkse limiet. De benzeenconcentraties liggen vrij hoog tijdens de eerste twee weken en in de
12
derde week is er waarschijnlijk binnen een bron van BTEX. Wat die bron juist is, zal verder onderzoek moeten uitwijzen.
5 Referenties D. Krochmal en A. Kalina (1997) Measurements of nitrogen dioxide en sulphur dioxide concentrations in urban and rural areas of poland using a passive sampling method. Environmental Pollution 96, p. 401-407 M. Stranger 2005) Karakterisering in de binnen- en buitenlucht in Vlaanderen van fijn stof en gasvormige polluenten met gezondheidsrisico's. p.161 – 195 A. Hinwood en C. Rodriguez (2007) Risk factors for increased BTEX exposure in four Australian cities. Chemosphere 66, p. 533-541 J. Shanker Pandey, R. Kumar en S. Devotta (2005) Health risks of NO2, SPM and SO2 in Delhi (India). Atmosferic Environment 39, p.6868 – 6874
M.A. Parra en L. Gonzalez (2006) Spatial and temporal trends of volatile organic compounds (VOC) in a rural area of northern Spain. Science of the total Environment 370, p. 157-167
S.C. Lee en M.Y. Chiu (2002) Volatile organic compounds (VOCs) in urban atmosphere of Hong Kong. Chemosphere 48, p. 375-382
K.F. Ho en S.C. Lee (2004) Seasonal and diurnal variations of volatile organic compounds (VOCs) in the atmosphere of Hong Kong. Science of the Total Environment 322, p. 155-166
13
6 Appendix 6.1 Bemonsteringstijden Sample
Startdatum
Starttijd
Stopdatum
Stoptijd
Y970I Y971I Y972I Z443Q Z444Q Z445Q Y643O Y644O Y645O Y973I Y974I Y975I Y981I Y984I Y987I Y980I Y978I Y977I Y982I Y979I Y976I K520I K521I K522I Y646O Y647O Y648O Y983I Y985I Y986I K523I K524I K525I Y649O Y650O Y651O K528I Y988I Y989I K527I
11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 11/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08
13:11 13:30 13:17 12:58 13:04 13:07 13:21 13:23 13:25 13:32 13:34 13:36 13:43 13:47 13:46 13:51 13:51 13:44 11:41 11:41 11:41 11:30 11:30 11:30 11:55 11:55 11:55 12:35 12:35 12:35 12:20 12:20 12:20 12:45 12:45 12:45 12:54 12:54 12:54 13:00
18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 18/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08
11:34 11:34 11:34 11:30 11:30 11:30 11:47 11:47 11:47 12:25 12:25 12:25 12:15 12:15 12:15 12:30 12:30 12:30 12:50 12:50 12:50 12:45 12:45 12:45 12:45 12:45 12:45 13:08 13:08 13:08 13:10 13:10 13:10 13:05 13:05 13:05 12:54 12:54 12:54 12:47
14
Bemonsteringstijd (min) 9983 9964 9977 9992 9986 9983 9986 9984 9982 8573 8571 8569 9992 9988 9989 9999 9999 9992 10149 10149 10149 10155 10155 10155 10130 10130 10130 10113 10113 10113 10130 10130 10130 10100 10100 10100 5760 5760 5760 5747
K529I K526I Y652O Y653O Y654O K533I K534I K535I K530I K531I K532I Y657O Y658O Y659O
25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08 25/02/08
13:00 13:00 12:58 12:58 12:58 13:15 13:15 13:15 13:12 13:12 13:12 13:18 13:18 13:18
29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08 29/02/08
6.2 Omgevingstemperaturen periode week 1 buiten week 1 binnen week 2 buiten week 2 binnen week 3 buiten week 3 binnen
T (°C) 3,12 23,96 6,53 22,77 7,92 22,72
6.3 O3 periode week 1 buiten week 1 binnen week 2 buiten week 2 binnen week 3 buiten week 3 binnen
O3 (µg/m³) 11,68 < DL 26,61 < DL 27,53 < DL
6.4 NO2 en SO2 periode week 1 buiten week 1 binnen week 2 buiten week 2 binnen week 3 buiten week 3 binnen
NO2 (µg/m³) 46,13 19,00 49,11 36,82 31,29 31,02
SO2 (µg/m³) 0,77 0,10 3,71 0,26 1,81 0,40
15
12:47 12:47 12:50 12:50 12:50 12:38 12:38 12:38 12:40 12:40 12:40 12:33 12:33 12:33
5747 5747 5752 5752 5752 5723 5723 5723 5728 5728 5728 5712 5712 5712
6.5 BTEX
periode week 1 buiten week 1 binnen week 2 buiten week 2 binnen week 3 buiten week 3 binnen
Benzene Toluene Ethylbenzeen m+p xyleen o xyleen (µg / m³) (µg / m³) (µg / m³) (µg / m³) (µg / m³) 4,28 5,35 0,81 2,10 0,54 3,47 4,67 0,71 1,72 0,49 3,89 4,08 0,81 1,98 0,60 3,32 4,09 0,77 1,74 0,53 1,48 2,31 0,54 1,25 0,33 1,77 3,81 0,54 1,37 0,41
16