BEOORDELINGSKADER VAN DE AFDELING DUURZAME LANDBOUWONTWIKKELING IN FUNCTIE VAN STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGSAANVRAGEN IN DE AGRARISCHE GEBIEDEN Entiteit: Departement Landbouw en Visserij Afdeling: Duurzame Landbouwontwikkeling Auteurs(s): Klik hier om tekst in te voeren Datum: 23/11/2012
0
BEOORDELINGSKADER VAN DE AFDELING DUURZAME LANDBOUWONTWIKKELING IN FUNCTIE VAN STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGSAANVRAGEN IN DE AGRARISCHE GEBIEDEN ................. 3 (VERSIE NOVEMBER 2011) ........................................................................................................ 3 1 INLEIDING .......................................................................................................................... 3 1.1 INDELING VAN HET BEOORDELINGSKADER ...................................................................... 3 1.2 ALGEMENE VISIE DEPARTEMENT LANDBOUW EN VISSERIJ ................................................. 3 1.3 CONTACTGEGEVENS ...................................................................................................... 4 2 DE AGRARISCHE GEBIEDEN – WETGEVING (SAMENVATTING) ................................................... 6 2.1 DE TYPEVOORSCHRIFTEN VOOR GEWESTELIJKE RUP’S DIE EVENEENS VAN TOEPASSING KUNNEN ZIJN VOOR DE AGRARISCHE GEBIEDEN VAN HET GEWESTPLAN ................................... 6 2.2 DE AGRARISCHE GEBIEDEN VAN HET GEWESTPLAN .......................................................... 7 2.3 DE HERBEVESTIGING VAN DE AGRARISCHE STRUCTUUR ................................................... 8 3 BEROEPSLANDBOUW EN BIJHORENDE GEBOUWEN/CONSTRUCTIES .......................................... 9 3.1 BEROEPSLANDBOUW VS. NIET-BEROEPSLANDBOUW ......................................................... 9 3.2 DE LEEFBAARHEID VAN EEN LANDBOUWBEDRIJF .............................................................. 9 3.3 NOODZAKELIJKE GEBOUWEN VAN EEN LANDBOUWBEDRIJF ............................................... 9 3.4 BEDRIJFSWONING ....................................................................................................... 10 3.5 UITBREIDING/AANPASSING VAN BESTAANDE LANDBOUWBEDRIJVEN IN FUNCTIE VAN LANDBOUWACTIVITEITEN ................................................................................................... 10 3.6 BEDRIJFSINTEGRATIE .................................................................................................. 11 3.7 DOORLICHTING SPECIFIEKE LANDBOUWTAKKEN ............................................................ 11 4 VERBREDING VAN DE LANDBOUWACTIVITEITEN ................................................................... 14 4.1 VERWERKING EN VERKOOP VAN EIGEN AGRARISCHE PRODUCTEN .................................... 14 4.2 HOEVETOERISME ......................................................................................................... 14 4.3 TIJDELIJKE VERBLIJFSGELEGENHEID OP EEN LEEFBAAR LANDBOUWBEDRIJF (SEIZOENSARBEID) ........................................................................................................... 14 4.4 LANDBOUWEDUCATIE .................................................................................................. 15 4.5 ZORGBOERDERIJ ......................................................................................................... 15 4.6 BLAUWE, GROENE EN GEEL(GROENE) DIENSTEN ............................................................ 15 5 AAN DE LANDBOUW VERWANTE BEDRIJVEN ......................................................................... 16 5.1 UITBREIDING/AANPASSING VAN BESTAANDE BEDRIJFSZETELS IN FUNCTIE VAN LANDBOUW VERWANTE ACTIVITEITEN ................................................................................. 17 5.2 AANDACHT VOOR BEDRIJFSINTEGRATIE ........................................................................ 17 5.3 TOELICHTING: SPECIFIEKE INFRASTRUCTUREN VOOR AAN DE LANDBOUW VERWANTE TAKKEN ............................................................................................................................ 17 6 ZONEVREEMDE GEBOUWEN: MOGELIJKHEDEN ...................................................................... 18 6.1 ZONEVREEMDE GEBOUWEN .......................................................................................... 18 6.2 TOELAATBARE FUNCTIEWIJZIGING VOOR GEBOUWEN IN HET AGRARISCH GEBIED ............. 18 7 VERGUNNINGSPLICHTIGE EN NIET-VERGUNNINGSPLICHTIGE HANDELINGEN IN HET AGRARISCH GEBIED ............................................................................................................... 20 7.1 VERGUNNINGSPLICHTIGE HANDELINGEN ....................................................................... 20 7.2 NIET-VERGUNNINGSPLICHTIGE HANDELINGEN ............................................................... 21 7.3 MELDINGSPLICHTIGE HANDELINGEN ............................................................................. 21 8 NIEUWE INFRASTRUCTUUR → GEEN RELATIE MET BEROEPSMATIGE LANDBOUWACTIVITEITEN .. 22 8.1 STALLINGSRUIMTE VOOR WEIDEDIEREN – OP GEÏSOLEERDE WEIDE ................................. 22
1
8.2 WOONFUNCTIE ............................................................................................................ 22 8.3 HANDELS-/KMO-FUNCTIE ............................................................................................. 22 8.4 RECREATIEFUNCTIE ..................................................................................................... 22 8.5 NATUURFUNCTIE-WATERFUNCTIE.................................................................................. 23 8.6 LANDSCHAPSFUNCTIE .................................................................................................. 23 8.7 ENERGIEVOORZIENINGEN ............................................................................................ 23 8.8 RELIËFWIJZIGING ........................................................................................................ 24 8.9 BEBOSSING VAN LANDBOUWPERCELEN ......................................................................... 24 8.10
AANLEG NUTSLEIDINGEN (RIOLERING, GAS, ELEKTRICITEIT, HOOGSPANNING) ........ 29
2
BEOORDELINGSKADER VAN DE AFDELING DUURZAME LANDBOUWONTWIKKELING IN FUNCTIE VAN STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGSAANVRAGEN IN DE AGRARISCHE GEBIEDEN (VERSIE NOVEMBER 2011) De bedoeling van het beoordelingskader is de aanvrager in grote lijnen te informeren wat hij als advies van de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling kan verwachten.
1
INLEIDING
1.1 indeling van het beoordelingskader 1.
De agrarische gebieden
2.
Beroepslandbouw en bijhorende gebouwen/constructies
3.
Verbreding van de landbouwactiviteiten
4.
Aan de landbouw verwante bedrijven ( para-agrarische bedrijven)
5.
Zonevreemde gebouwen: wat zijn de mogelijkheden
6. Vergunningsplichtige, niet-vergunningsplichtige en meldingsplichtige handelingen in het agrarisch gebied 7.
Nieuwe stedenbouwkundige vergunning (nieuwe infrastructuur) – geen relatie met beroepslandbouwactiviteiten
1.2 Algemene visie Departement Landbouw en Visserij In het algemeen is de instandhouding van de landbouwfunctie en van de open ruimte binnen de gebieden van de agrarische structuur de uitgangsdoelstelling van het beoordelingskader. Er dient daarbij ook rekening gehouden te worden met: • • • •
het recreatief medegebruik, het behoud van de zonevreemde woonfunctie en agrarisch erfgoed, het stimuleren op de passende ruimtelijke manier van hernieuwbare energievoorziening, het behoud en de verbetering van ecologische functies, de bodemfuncties en het watersysteem.
3
1.3 Contactgegevens Voor meer vragen of inlichtingen kunt u terecht bij: 1.3.1 Hoofdbestuur Brussel
VLAAMSE OVERHEID - Departement Landbouw en Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Ellips, 6e verdieping Koning Albert II-laan 35, bus 40, 1030 Brussel Fax: 02 552 78 71
Ruth Huybrechts:
[email protected], Tel. 02 552 78 88 Sam Van Vlierberghe:
[email protected], Tel. 02 552 79 03
Stefaan Baeteman:
[email protected], Tel. 02 552 78 90
1.3.2 Buitendienst West-Vlaanderen VAC Jacob van Maerlant Koning Albert I-laan 1/2, bus 101 8200 Brugge (Sint-Michiels) Fax: 050 247 691
Jan Maes:
[email protected], Tel. 050 24 77 17 Inge Vandewalle:
[email protected], Tel. 050 24 77 15
1.3.3 Buitendienst Oost-Vlaanderen Burgemeester Van Gansberghelaan 115A 9820 Merelbeke Fax: 09 272 23 01
Margriet Baert:
[email protected], Tel. 09 272 23 18
4
1.3.4 Buitendienst Antwerpen Lange kievitstraat 111-113, bus 71 2018 Antwerpen Fax: 03 224 92 51
Marc Candries:
[email protected], Tel. 03 224 92 77
1.3.5 Buitendienst Vlaams-Brabant Diestsepoort 6 3000 Leuven Fax: 016 66 60 01
Elsje Stevens:
[email protected], Tel. 016 66 61 34
1.3.6 Buitendienst Limburg Vlaams Administratief Centrum A1 Koningin Astridlaan 50/5 3500 Hasselt Fax: 011 74 25 49
Jozef De Krock:
[email protected], Tel. 011 74 26 82
5
2
DE AGRARISCHE GEBIEDEN – WETGEVING (SAMENVATTING) Wetgeving
De meest recente wetgeving op het vlak van stedenbouwkundig beleid vindt u op www.ruimtelijkeordening.be.
Het Departement Landbouw en Visserij moet om advies gevraagd worden voor alle aanvragen die verband houden met landbouw, alsook voor alle aanvragen in gebieden die een agrarische bestemming hebben. Artikel 1 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen (bvr 5/6/2009 b.s. 24/8/2009).
2.1 De typevoorschriften voor gewestelijke RUP’s die eveneens van toepassing kunnen zijn voor de agrarische gebieden van het gewestplan Besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen 2.1.1 Agrarisch gebied Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.
nuttig
zijn
voor
de
Een landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken. In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten: • • • •
hun aanwezigheid in het agrarisch gebied moet nuttig of nodig zijn voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving; ze moeten gevestigd worden in bestaande landbouwbedrijfzetels; ze moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van diensten of producten; er moet rekening gehouden worden met de schaal en de ruimtelijke impact van deze bedrijven.
Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten:
6
• • •
het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur i.f.v. educatief of recreatief medegebruik- het herstellen, heraanleggen of verplaatsen van bestaande openbare wegen en nutsleidingen; de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden; het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie.
2.1.2 Agrarische bedrijvenzone Het gebied is bestemd voor de inplanting van agrarische bedrijven, in het bijzonder glastuinbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.
nuttig
zijn
voor
de
Woningen van de exploitanten en de gemeenschappelijke aanvullende voorzieningen zijn eveneens toegelaten: 2.1.3 Bouwvrij agrarisch gebied Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten, met uitzondering van het oprichten van gebouwen en vergelijkbare constructies. 2.1.4 Natuurverweving voor agrarisch gebied (overdruk) Het in overdruk aangeduide gebied is een natuurverwevingsgebied waarbij de functies natuurbehoud en landbouw nevengeschikt zijn.
2.2 De agrarische gebieden van het gewestplan Koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen 2.2.1 Agrarisch gebied Het agrarisch gebied is bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Enkel de noodzakelijke gebouwen van een leefbaar landbouwbedrijf, en eveneens paraagrarische bedrijven mogen opgericht worden, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel uitmaakt. Nieuwe bedrijven bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, ogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. 2.2.2 Landschappelijk waardevol gebied als overdruk op agrarisch gebied Bepaalde beperkingen gelden met het doel het landschap te beschermen of aan landschapsontwikkeling te doen.
7
2.2.3 Koppelingsgebied Dit gebied is uitsluitend bestemd voor activiteiten die een buffering en/of koppeling teweegbrengen ten opzichte van het omgevende gebied. Bestaande woningen en de bestaande activiteiten (inclusief landbouwactiviteiten) kunnen behouden blijven. Nieuwe inplantingen en nieuwe infrastructuur zijn niet toegelaten. 2.2.4 Valleigebied of brongebieden Enkel de agrarische werken en handelingen worden uitgevoerd die het specifiek natuurlijk milieu van planten en dieren en de landschappelijke waarde niet schaden. 2.2.5 Ecologisch waardevol agrarisch gebied of agrarisch gebied met ecologisch belang Alleen die werken en handelingen mogen er worden uitgevoerd die het specifiek milieu van planten en dieren en de landschappelijke waarde niet schaden. 2.2.6 Landbouwgebied met culturele, historische en/of esthetische waarden In deze gebieden mogen alle handelingen en werken worden uitgevoerd, voor zover zij de culturele, historische en esthetische waarde voor het gevaar niet in het gedrang brengen. 2.2.7 Overstromingsgebied als overdruk van agrarisch gebied In deze gebieden is de uitvoering van alle handelingen ofwel verboden, ofwel aan bijzondere voorwaarden onderworpen, zolang de noodzakelijke maatregelen ter voorkoming van de zich geregeld voordoende overstromingen niet opgenomen zijn.
2.3 De herbevestiging van de agrarische structuur Het RSV (Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen) wil op termijn: -
750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha bosgebied en 34.000 ha andere groengebieden
vastleggen in bestemmingsplannen. In 2009 was reeds ca. 538.000 hectare agrarisch gebied vastgelegd, de zogenaamde herbevestigde agrarische gebieden (HAG). Vergunningenbeleid binnen HAG (zie omzendbrief RO/2010/01): Bij de beoordeling van de aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen voor nietagrarische functies in deze gebieden moet bij de advisering en besluitvorming echter wél voldoende terughoudend opgetreden worden, teneinde een aantasting van de ruimtelijkfunctionele samenhang van de agrarische structuur te vermijden.
8
3
BEROEPSLANDBOUW EN BIJHORENDE GEBOUWEN/CONSTRUCTIES
3.1 Beroepslandbouw vs. niet-beroepslandbouw De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling interpreteert de term ‘leefbaar agrarisch bedrijf’ als een hoofdberoepslandbouwbedrijf dat economisch leefbaar is. Ze maakt in haar adviezen het onderscheid tussen: • • • •
leefbaar agrarisch bedrijf nevenberoepslandbouwbedrijf gelegenheidslandbouwbedrijf hobbylandbouwbedrijf
Een nieuwe inplanting wordt enkel aanvaard voor leefbare en volwaardige agrarische bedrijven. Een nieuwe inplanting is (het opstarten van) een nieuwe bedrijfseconomische activiteit in de land- en/of tuinbouwsector op een onbebouwd perceel.) Een bedrijfswoning wordt enkel aanvaard in functie van leefbare en volwaardige agrarische bedrijven. Alle andere bedrijven (nevenberoepslandbouwactiviteiten, gelegenheidslandbouwbedrijven, hobbylandbouwbedrijven, aan de landbouw verwante bedrijven) worden verwezen naar bestaande bedrijfszetels
3.2
De leefbaarheid van een landbouwbedrijf
De leefbaarheid (economische rentabiliteit) van een bedrijf is een belangrijk gegeven bij de beoordeling van de werkelijke bedoeling van de aanvrager. Een landbouwbedrijf is leefbaar en volwaardig als het voldoet aan de volgende drie voorwaarden: •
•
3.3
de bedrijfsleider baat het bedrijf uit in hoofdberoep en de arbeidsbehoefte bedraagt minstens één voltijdse arbeidskracht (1 VAK of volwaardige arbeidskracht); het arbeidsinkomen uit de bedoelde activiteit bedraagt minstens het vergelijkbaar arbeidsinkomen voor 1 VAK; de Vlaamse landbouwminister stelt jaarlijks het “vergelijkbaar arbeidsinkomen” vast; de bedrijfsleider beschikt over de nodige bekwaamheid, door ervaring of door beroepsopleiding.
Noodzakelijke gebouwen van een landbouwbedrijf
De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling moet onderzoeken of de aangevraagde constructie daadwerkelijk zou ingeschakeld worden op een agrarisch bedrijf. Er moet worden vermeden dat onder het voorwendsel van een agrarisch bedrijfsgebouw, gebouwen met een andere feitelijke bestemming worden vergund binnen het agrarische gebied.
9
3.4
Bedrijfswoning
Een nieuwe bedrijfswoning per gezin kan in de regel enkel aanvaard worden i.f.v. een leefbaar en volwaardig land- en/of tuinbouwbedrijf. Eerste bedrijfswoning Een bedrijfswoning wordt slechts aanvaard vanaf het ogenblik dat de agrarische inplanting is uitgegroeid tot een volwaardig agrarisch bedrijf. De woning moet fysisch in het bedrijf geïntegreerd zijn. De splitsing van het bedrijf Een nieuwe exploitantenwoning kan enkel vergund worden als door de splitsing twee volwaardige bedrijven zijn ontstaan en de bedrijfsleiders elk een voldoende lange beroepsloopbaan hebben Overname van het bedrijf De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling gaat uit van het principe dat bij bedrijfsovername de overnemer de bedrijfswoning samen met de gronden en de bedrijfsgebouwen moet overnemen. Op die manier wordt vermeden dat bij elke overname een bijkomende woning wordt gevraagd. Uitbreiding van bedrijfswoning naar 1.250 m³ Bij bedrijfsopvolging (generatiewisseling) moet de bedrijfswoning worden overgenomen. Een uitbreiding van de woning tot 1.250 m³ wordt aanvaard in geval van bewoning door meer dan één met het bedrijf verbonden gezin. Tweede bedrijfswoning of uitbreiding van bedrijfswoning naar 1.250 m³ Een blijvende tweede woning bij een landbouwbedrijf kan worden aanvaard als: • • •
3.5
beide woningen zijn effectief bestemd voor exploitanten van de onderneming. het bedrijf is voldoende omvangrijk om ten minstens twee voltijdse arbeidskrachten te werk te stellen. de tweede woning is fysisch geïntegreerd met de bedrijfszetel
Uitbreiding/aanpassing van bestaande landbouwbedrijven in functie van landbouwactiviteiten
Bestaande landbouwbedrijven kunnen steeds uitbreiden in functie van land- en tuinbouwactiviteiten. De uitbreiding moet zich in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande bedrijfsgebouwen bevinden. In de regel kan een uitbreiding los van de bedrijfszetel niet worden aanvaard. Een nieuwe woning, kan enkel toegestaan worden als het een volwaardig en leefbaar landbouwbedrijf betreft.
10
3.6
Bedrijfsintegratie
Bedrijfsintegratie is een wisselwerking tussen: • •
bedrijfsbeplanting; agrarische architectuur (functionele stallen en/of loodsen die gebouwd zijn met respect voor het karakter van het bedrijf en zich goed laten integreren in het omliggende landschap).
Er moet voldoende aandacht zijn voor bedrijfsintegratie. Een praktische landbouwbedrijfsvoering (functionaliteit en landbouwtechnische eisen) is noodzakelijk Een te hoge kost i.f.v. de esthetiek mag overgeheveld worden naar de landbouwer zelf.
3.7
Doorlichting specifieke landbouwtakken
3.7.1 Vestiging glastuinbouwbedrijven
Het toetsingskader RO voor de vestiging van glastuinbouwbedrijven bestaat uit 2 delen: •
•
een opsomming van gebieden die op de gewestplannen of later op de ruimtelijke uitvoeringsplannen voorkomen die een vergunning onmogelijk maken of wettelijke beperkingen vanuit andere sectoren die de afgifte van een stedenbouwkundige vergunning onmogelijk of onwaarschijnlijk maken. een opsomming van elementen die positief of negatief kunnen doorwegen bij de beoordeling van een aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning.
3.7.2 Aquacultuur
Aquacultuur: het kweken van vissen, schaaldieren en schelpdieren, waterplanten in vijvers en bassins Aquacultuur wordt beschouwd als een landbouwactiviteit Aquacultuur bestaat amper in Vlaanderen: de activiteit wordt aanbevolen op bestaande bedrijfszetels of in agrarische bedrijvenzones Integratieteelt komt vaker voor (bvb. combinatie van telen van tomaten en kweken van vissen in dezelfde ruimte)
11
3.7.3 Paardenfokkerij/ paardenhouderij/manege/andere
De afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling heeft de brochure “Paardenhouderij in agrarisch gebied” uitgegeven (laatste update november 2012). De activiteiten in de paardensector zijn te verdelen in drie grote groepen: • • •
de zuivere beroepslandbouwactiviteiten; de landbouwverwante activiteiten; recreatie.
Meestal is er een combinatie van verschillende activiteiten.
De beoordeling is afhankelijk van de verhoudingen van de verschillende activiteiten. Zuivere beroepslandbouw • • • • •
paardenfokkerij; opfokbedrijven jonge paarden; hengstenhouderij (vaak in combinatie met KI-centrum); productie van paardenmelk; africhtingsstallen.
Aan de landbouwverwante activiteiten • • • •
zuivere KI-centra, vruchtbaarheidsklinieken en geboortebegeleidingscentra; hoevetoerisme indien dit gebonden is aan een actieve landbouwuitbating; paardenpension; hippotherapie.
Toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen • • • • •
manege; therapie voor paarden; verzorgingsstal; dierenartsenpraktijk voor o.a. paarden; plattelandstoerisme.
Niet-toelaatbare activiteiten in het agrarisch gebied (indien ze momenteel niet vergund zijn) • •
manege inclusief horecavoorzieningen; hippisch centrum.
Bewijslast bij stedenbouwkundige aanvragen
Afhankelijk van de aanvraag moet de paardenhouder aan verschillende voorwaarden voldoen. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager en moet bij het dossier gevoegd worden. • • • •
beroepssituatie aantonen; paarden in eigendom aantonen via mutatiedocumenten: paarden moeten geregistreerd staan in databank van de Belgische Confederatie van het Paard; leefbaarheid van het bedrijf aantonen met een transparante boekhouding; voldoende weiden in eigendom, in pacht of in langdurige huur aantonen (max. 4 paarden/hectare);
12
• •
ervaring en opleiding aantonen met kopie van het behaalde diploma en relevante referenties; indien wettelijk verplicht, een kopie van de milieuvergunning en een afschrift van de hoeveelheid aangekochte NER’s (nutriëntemissierechten).
Opmerking: Fokkerijen: inzicht in foktechnische gegevens en lijst van eigen gefokte paarden van minstens drie voorafgaande jaren. Africhtingsstallen: de financiële meerwaarde van het paard moet worden aangetoond.
3.7.4 Plantenteelt versus plantenhandel
Plantenteelt: • • •
Specialisatie tot vermeerderaars en opkwekers Tijdsintensieve verzorging Focus op ‘meerwaarde geven aan planten’
Plantenhandel: • •
Aankoop van planten voor bijna onmiddellijke herverkoop Focus op ‘verkoop’
3.7.5 Tuinaanlegbedrijven
Er is een onderscheid tussen: •
een tuinaanlegbedrijf dat geen of minder dan 0,5 ha planten of bomen kweekt of conditioneert
= mogelijkheden via toelaatbare functiewijziging
•
een tuinaanlegbedrijf dat met een minimumoppervlakte van 0,5 ha planten of bomen kweekt of conditioneert
= aan de landbouw verwante activiteit
13
4
VERBREDING VAN DE LANDBOUWACTIVITEITEN
4.1 Verwerking en verkoop van eigen agrarische producten De verkoop van bewerkte producten en versneden vlees wordt aanvaard. De verkoop van gelijkaardige agrarische producten van andere landbouwbedrijven uit de streek is aanvaardbaar. Minstens de helft van het productaanbod moet afkomstig zijn van het eigen bedrijf. De ruimte van de verkoopszaal moet in functie zijn van de grootte van het bedrijf. Het grootste inkomen moet afkomstig zijn uit de landbouwactiviteiten en niet uit de verkoopactiviteiten. Een eenvoudige verwerking van tuinbouwproducten is aanvaardbaar.
4.2
de
op
het
bedrijf
geproduceerde
land-
en
Hoevetoerisme
Hoevetoerisme met landbouw als hoofdbestemming
= toerisme bij een leefbaar land- en/of tuinbouwbedrijf Hoevetoerisme met landbouw als nevenbestemming
= het landbouwbedrijf heeft een omvang tussen een half volwaardig en een volwaardig land- en/of tuinbouwbedrijf. Het moet steeds gaan om een tijdelijke verblijfsgelegenheid binnen de bestaande gebouwen én ondergeschikt is aan het land- en/of tuinbouwbedrijf. De restaurantfunctie enkel ondersteunend voor verblijfscapaciteit Richtinggevend cijfers (afhankelijk van de grootte van het bedrijf): • •
40% van het totale gebouwenvolume kan door de toeristische functie worden ingenomen 8 verblijfsgelegenheden en 32 personen die tegelijk kunnen overnachten
4.3 Tijdelijke verblijfsgelegenheid op een leefbaar landbouwbedrijf (seizoensarbeid) Op een volwaardig landbouwbedrijf waar seizoenarbeiders verantwoordt.
de agrarische activiteit
de inzet
van
Richtinggevende afmetingen voor huisvesting: Decreet houdende wijziging van het decreet van 4 februari 1997 houdende de kwaliteitsen veiligheidsnormen voor kamers en studentenkamers, met het oog op tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders (Kataraktdecreet - 6 juni 2008).
14
4.4
Landbouweducatie
4.4.1.1
• • •
4.4.1.2
•
Educatief land- en tuinbouwbedrijf
op een leefbaar landbouwbedrijf; polyvalente ruimte (ontvangstruimte, degustatieruimte of klasruimte) inclusief sanitaire voorzieningen; bij voorkeur inrichting in bestaande bedrijfsgebouwen. Landbouweducatie buiten een landbouwbedrijf
kinderboerderij o inrichting van stallingen van een vroeger landbouwbedrijf; o bij voorkeur landbouwbedrijven in de randzones van de stedelijke of verstedelijkte gebieden, of binnen woonkorrels in agrarisch gebied.
4.5 Zorgboerderij Bedrijfsgebouw voor activiteiten als zorgboerderij aanvaardbaar na oprichting en ingebruikname van bedrijfsgebouwen als volwaardig agrarisch bedrijf.
4.6 Blauwe, groene en geel(groene) diensten Diensten, met een positieve impact op het watersysteem, natuur en milieudoelstellingen, landschap en erfgoed die een meerwaarde voor de maatschappij leveren en door (groepen van) land- of tuinbouwers worden verleend op vrijwillige basis en waar diezelfde land- of tuinbouwers een marktconforme vergoeding voor krijgen. De landbouwers runnen een landbouw en/of tuinbouwbedrijf uit als hoofdactiviteit en kunnen daarnaast ook blauwe, groene en geel(groene) diensten
15
5
AAN DE LANDBOUW VERWANTE BEDRIJVEN
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008). In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten • • • • • • • • • • • • • • • •
• • • • •
hun aanwezigheid in het agrarisch gebied moet nuttig of nodig zijn voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving; ze moeten gevestigd worden in bestaande landbouwbedrijfzetels; ze moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van diensten of producten; er moet rekening gehouden worden met de schaal en de ruimtelijke impact van deze bedrijven; tuinaanlegbedrijven die planten of bomen kweken of conditioneren over een minimumoppervlakte van een halve hectare; mestbehandeling of mestvergisting toegelaten (Normen van omzendbrief RO 2006/01 van 19 mei 2006 gelden); aardappelhandelaar; graantrieerinstallatie; centrale mestopslag; verkoop van meststoffen; verkoop van veevoeders; koelplaatsen: het invriezen van landbouwproducten uit de streekeigen omgeving; silo’s; drooginstallaties; vlasroterijen; loonwerken;
herstelplaats van tractors; landbouwproefbedrijf; inbouwproefbedrijf; centrum voor kunstmatige inseminatie voor landbouwdieren, zuivere KI-centra, vruchtbaarheidsklinieken en geboortebegeleidingscentra; inrichtingen met een functie ten behoeve van het algemeen nut, zoals: o schoolhoeves met uitsluiting van onderwijs- en bestuursgebouwen; proefstations en proefbedrijven voor de landbouw, gericht op praktijkonderzoek en voorlichting; o hoevetoerisme indien dit gebonden is aan een actieve landbouwuitbating;
16
5.1 Uitbreiding/aanpassing van bestaande bedrijfszetels in functie van landbouw verwante activiteiten
Uitbreiding kan in functie van professioneel uitgebaat aan de landbouw verwant bedrijf. Er wordt onderzocht of de aangevraagde constructie daadwerkelijk zou ingeschakeld worden op een aan de landbouw verwant bedrijf. Er moet worden vermeden dat onder het voorwendsel van een agrarisch bedrijfsgebouw, gebouwen met een andere feitelijke bestemming worden vergund binnen het agrarische gebied. De uitbreiding moet zich in de onmiddellijke nabijheid van de bestaande bedrijfsgebouwen bevinden. In de regel kan een uitbreiding los van de bedrijfszetel niet worden aanvaard.
5.2
Aandacht voor bedrijfsintegratie
Bedrijfsintegratie is een wisselwerking tussen: • •
bedrijfsbeplanting; agrarische architectuur (functionele stallen en/of loodsen die gebouwd zijn met respect voor het karakter van het bedrijf en zich goed laten integreren in het omliggende landschap).
Er moet voldoende aandacht zijn voor bedrijfsintegratie. Een praktische landbouwbedrijfsvoering (functionaliteit en landbouwtechnische eisen) is noodzakelijk Een te hoge kost i.f.v. de esthetiek mag overgeheveld worden naar de landbouwer zelf.
5.3 Toelichting: specifieke infrastructuren voor aan de landbouw verwante takken 5.3.1 Mestbehandeling- of vergistingsinstallaties Voorwaarden van de omzendbrief RO/2000/02 gelden. Bijkomende voorwaarden: • • •
de mestbehandelings- of vergistingsinstallatie moet in functie staan van een (aantal) (para) agrarisch bedrij(f)/(ven) uit de omgeving; het mestaandeel van een vergistingsinstallatie moet minimum 20-25% van het totale inputmateriaal zijn; het digestaat moet weer als meststof op het land kunnen worden gebracht.
17
6
ZONEVREEMDE GEBOUWEN: MOGELIJKHEDEN
6.1 Zonevreemde gebouwen 6.1.1 Bestaande zonevreemde woningen
VCRO (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening), art. 4.4.10 tot art. 4.4.15: • • • •
verbouwen herbouwen op dezelfde plaats o maximaal volume beperkt tot 1.000 m³ herbouwen op een gewijzigde plaats o onder specifieke voorwaarden uitbreiden o maximaal volume beperkt tot 1.000 m³
6.1.2 Bestaande constructies (geen woning) VCRO, art. 4.4.10, art. 4.4.11, art. 4.4.16 tot art. 4.4.19: • • • •
verbouwen herbouwen op dezelfde plaats o op dezelfde plaats of op ten minste 75% van de bestaande oppervlakte. herbouwen op een gewijzigde plaats uitbreiden en aanpassen o milieuvoorwaarden o gezondheidsredenen o maatregelen i.f.v. arbeidsinspectie o de dierengezondheid of het dierenwelzijn o …
6.2 Toelaatbare functiewijziging voor gebouwen in het agrarisch gebied Besluit van de Vlaamse Regering van 28 november 2003 tot vaststelling van de lijst van toelaatbare zonevreemde functiewijzigingen Voorwaarden: Het gebouw of het gebouwencomplex bestaat, niet verkrot, hoofdzakelijk vergund,en gelegen aan een voldoende uitgeruste weg, Art. 3. woning
→ kantoor- of dienstenfunctie (max. vloeroppervlakte van 100 m²);
Art. 4. woning, woningbijgebouwen → toeristisch logies als het maximaal acht tijdelijke verblijfsgelegenheden betreft, met uitsluiting van elke vorm van restaurant of café; Art. 5. gebouw of gebouwencomplex → één eengezinswoning per (gebouw of gebouwencomplex moet deel uitmaken van een gebouwengroep en in de ruimere omgeving komen nog gebouwen voor met de vergunde functie wonen) Art. 8. gebouw of gebouwencomplex → opslag van allerhande materialen of materieel (maakt deel uit van een gebouwengroep)
18
Art. 9. gebouw of gebouwencomplex → een paardenhouderij, een manege, een dierenasiel, een dierenpension, een dierenartsenpraktijk, jeugdlogies, een tuinaanlegbedrijf, een kinderboerderij, een centrum voor dierentherapie (animal assisted therapy) of een instelling waar personen al dan niet tijdelijk verblijven en bij wijze van therapie, onderwijs, opleiding of voorbereiding op de reguliere arbeidsmarkt ondermeer landbouwactiviteiten of aan de landbouw verwante activiteiten uitoefenen Art. 10. gebouw of gebouwencomplex (opgenomen in de inventaris van het bouwkundige erfgoed) → wijzigen van het gebruik 4° de entiteit van het agentschap Ruimte en Erfgoed van het Vlaams Ministerie van Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, die met de zorg voor het onroerend erfgoed belast is, brengt een gunstig advies uit over de aanvraag.
19
7
VERGUNNINGSPLICHTIGE EN NIET-VERGUNNINGSPLICHTIGE HANDELINGEN IN HET AGRARISCH GEBIED
7.1
Vergunningsplichtige handelingen
VCRO, Titel IV, Hoofdstuk II, Art. 4.2.1
1°
de hiernavolgende bouwwerken, met uitzondering van onderhoudswerken:
a)
het optrekken of plaatsen van een constructie,
b)
het functioneel samenbrengen van materialen waardoor een constructie ontstaat,
c)
het afbreken, herbouwen, verbouwen en uitbreiden van een constructie;
2° met bomen begroeide oppervlakten, vermeld in artikel 3, §1 en §2, van het bosdecreet van 13 juni 1990 ontbossen, zoals vermeld in artikel 4, 15°, van dat decreet; 3° bomen die op een hoogte van één meter boven het maaiveld een stamomtrek van één meter hebben, en geen deel uitmaken van de oppervlakten, vermeld in 2°, vellen; 4° het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen, onder meer door de bodem aan te vullen, op te hogen, uit te graven of uit te diepen waarbij de aard of de functie van het terrein wijzigt; 5°
een grond gewoonlijk gebruiken, aanleggen of inrichten voor:
a) het opslaan van gebruikte of afgedankte voertuigen, of van allerlei materialen, materieel of afval, b)
het parkeren van voertuigen, wagens of aanhangwagens,
c) het plaatsen van één of meer verplaatsbare constructies die voor bewoning kunnen worden gebruikt, in het bijzonder woonwagens, kampeerwagens, afgedankte voertuigen en tenten, met uitzondering van het kamperen op een vergund of van vergunning vrijgesteld openluchtrecreatief terrein in de zin van de decreet van 10 juli 2008 betreffende het toeristische logies; 6° de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed geheel of gedeeltelijk wijzigen, indien de Vlaamse Regering deze functiewijziging als vergunningsplichtig heeft aangemerkt; 7° een woning opsplitsen of in een gebouw het aantal woongelegenheden die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de huisvesting van een gezin of een alleenstaande wijzigen, ongeacht of het gaat om een eengezinswoning, een etagewoning, een flatgebouw, een studio of een al dan niet gemeubileerde kamer; 8° recreatieve terreinen aanleggen of wijzigen, onder meer een golfterrein, een voetbalterrein, een tennisveld of een zwembad.
20
7.2 Niet-vergunningsplichtige handelingen Besluit van de Vlaamse Regering van 14 april 2000 tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is. Hoofdstuk 2. Handelingen in, aan en bij woningen Hoofdstuk 3. Handelingen in, aan en bij andere gebouwen dan woningen Hoofdstuk 5. Handelingen in agrarisch gebied 1° constructies met een maximumhoogte van 3,5 meter, als ze dienen voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen en na de oogst worden verwijderd; 2° open afsluitingen met een maximale hoogte van 2 meter. Een open afsluiting is een afsluiting in draad of draadgaas; 3° een schuilhok voor weidedieren. Het schuilhok heeft houten wanden, een oppervlakte van ten hoogste 20 vierkante meter, een hoogte van maximaal 3 meter en minstens één volledig open zijde. Een schuilhok is een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten; 4° een krengenhuisje; 5° het draineren van een goed voor landbouw- of bodembeheerdoeleinden door de aanleg van een geheel van ondergrondse zuig- en/of moerleidingen, omhullingsmaterialen en eindbuizen en van een geheel van boven- en/of ondergrondse uitmondingsvoorzieningen, controleputten en hulpstukken, mits aan alle van de volgende vereisten voldaan is: a) de bovengrondse zichtbare voorzieningen hebben maximale afmetingen van 1 meter x 1 meter en liggen gelijk met het maaiveld of met het talud van de ontvangende waterloop; b) de drainagewerken worden niet uitgevoerd in de volgende gebieden of zones: 1) Speciale Beschermingszones; 2) de Ramsargebieden; 3) ruimtelijk kwetsbare gebieden of een overstromingsgebied, of op minder dan 50 meter van deze gebieden; c) voor de drainagewerken is geen milieueffectrapport vereist; 6° de strikt noodzakelijke toegangen tot en opritten naar de agrarische bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning; 7° bijenstallen of bijenkorven. Hoofdstuk 7. Tijdelijke handelingen
7.3 Meldingsplichtige handelingen Zie: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de meldingsplichtige handelingen ter uitvoering van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening
21
8
NIEUWE INFRASTRUCTUUR → GEEN RELATIE MET BEROEPSMATIGE LANDBOUWACTIVITEITEN
8.1 Stallingsruimte voor weidedieren – op geïsoleerde weide 8.1.1 Schuilhokken Een schuilhok is een eenvoudige constructie, waarin een of meer weidedieren tijdelijk kunnen verblijven. Schuilhokken zijn geenszins uitgerust zoals stallen, die bestemd zijn om dieren permanent te huisvesten. - niet vergunningsplichtig als oppervlakte < 20 m² - vergunningsplichtig als oppervlakte > 20 m² 8.1.2 Tijdelijke en permanente stal - permanente stal wordt ongunstig geadviseerd
- tijdelijke stallen worden zeer restrictief beoordeeld
8.2 Woonfunctie Afwerkingsregel van de VCRO, art. 4.4.3
8.3 Handels-/KMO-functie Nieuwe inplantingen van ambachtelijke of industriële bedrijven of handelszaken worden ondubbelzinnig verwezen naar de daartoe geëigende bestemmingszones.
8.4 Recreatiefunctie • • • • • •
sport en spelinfrastructuur; jeugdverblijven; kampeerinfrastructuur; parkings (fiets, auto, bus) en verhardingen (i.f.v. wegenissen); festivalinfrastructuur; waterrecreatie.
Voor het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik en waarbij de algemene bestemming niet in het gedrang wordt gebracht, zijn toegelaten in het agrarisch gebied (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008))
22
8.5
• • • •
Natuurfunctie-waterfunctie
sport- en spelinfrastructuur; poelen; wachtbekkens of overstromingsgebieden; oeverstroken – oeverzones.
Voor het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik en waarbij de algemene bestemming niet in het gedrang wordt gebracht, zijn toegelaten in het agrarisch gebied (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008)).
8.6 Landschapsfunctie • •
paden voor wandelen, fietsen, paarden; wegwijzers, toegangspoorten, afsluitingen (tenzij vrijgesteld), vuilnisbakken, banken, schuilhutten, kijkhutten, parkings, picknicktafels.
Voor het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur, gericht op het al dan niet toegankelijk maken van het gebied voor educatief of recreatief medegebruik en waarbij de algemene bestemming niet in het gedrang wordt gebracht, zijn toegelaten in het agrarisch gebied (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008))
8.7 Energievoorzieningen 8.7.1 Windturbines • •
omzendbrief LNE/2009/01 – RO/2009/01: Beoordelingskader voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines omzendbrief: EME/2006/01- RO/2006/02: Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines
Bijkomende voorwaarden: het minimaal verstoren van de bestaande landbouwstructuren 8.7.2 Fotovoltaïsche cellen • • • •
zonnepanelen of zonneboilers op een plat dak zijn vrijgesteld van vergunning als ze maximaal 1 meter boven de dakrand uitsteken; ook bij beschermd erfgoed is een vrijstelling mogelijk. In dat geval is een machtiging nodig van het agentschap Ruimte en Erfgoed; niet op gedesaffecteerde serres; niet op de grond, tenzij op landbouwrestpercelen.
Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten:het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten dienen in
23
een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd. (Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008).
8.8 Reliëfwijziging De reliëfwijziging kan enkel in functie van landbouwkundige meerwaarde. Enkel het aanhogen van kleine (delen van) percelen. Geen wegwerken van naastliggende percelen).
grondoverschotten
(invloed
van
waterhuishouding
op
8.9 Bebossing van landbouwpercelen Criteria voor de adviesverlening door het Departement Landbouw en Visserij – afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling 8.9.1 Wettelijk kader
De volgende regelgeving ligt aan de basis van de adviesverlening door de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling van het Departement Landbouw en Visserij inzake bebossing: Bosdecreet van 13 juni 1990: Artikel 87: “Voor de beplanting met houtachtige gewassen van gronden gelegen in agrarisch gebied is, behalve de in artikel 35bis, § 5 van het Veldwetboek vereiste vergunning van het College van Burgemeester en Schepenen, ook het eensluidend advies van het daartoe aangestelde personeelslid van het Departement Landbouw en Visserij en de ambtenaar vereist; onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 36bis van het Veldwetboek.” Deze bepaling is enkel van toepassing op privé-bossen, aangezien art. 87 valt onder Hoofdstuk VII van het Bosdecreet: ‘Bijzondere bepalingen betreffende de privé-bossen’. Privé-bossen zijn “elk bos waarvan uitsluitend natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen eigenaar zijn”. De vergunningsprocedure in het kader van artikel 35 bis, §5 van het Veldwetboek staat hier volledig los van en moet dus beschouwd worden als een aparte procedure. Het Veldwetboek, artikel 35 bis §5 stelt: “In de voor de landbouw bestemde gedeelten van het grondgebied is bosaanplanting verboden op minder dan zes meter van de scheidingslijn tussen twee erven; bovendien is vergunning van het college van burgemeester en schepenen vereist.” In dit kader kan de gemeente vrijblijvend advies vragen aan het Departement Landbouw en Visserij.
24
8.9.2 Adviesverplichting
Het advies moet worden ingewonnen als privépersonen gronden in agrarisch gebied in de ruime zin volgens de geldende plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen beplanten met houtachtige gewassen. Het gaat onder meer om gronden in agrarisch gebied, landschappelijk waardevol agrarisch gebied, agrarisch gebied met ecologisch belang, valleigebieden, brongebieden en agrarisch gebied met bijzondere waarde. Het is advies is nodig bij elke beplanting, dus niet enkel indien er subsidies aangevraagd worden of indien het een compenserende bebossing betreft. Het advies kan aangevraagd worden door de eigenaar, de grondgebruiker, de betrokkene of het ANB.
De betrokken ambtenaar motiveert steeds uitvoerig zijn advies in het kader van deze omzendbrief, op basis van alle beschikbare en relevante gegevens. De motivatie wordt opgebouwd vanuit landbouwkundig standpunt. De motivatie bevat ook argumenten over de specifieke lokale situatie en de beoogde doelstelling van de bebossing. Als de aanvrager niet akkoord kan gaan met de motivatie van een ongunstig advies, kan hij een herziening van het dossier aanvragen. Hij moet in dat geval aanvullende informatie en motieven aanleveren. Onderstaande criteria voor de adviesverlening door de afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling inzake bebossing in agrarisch gebied, hebben als doel de mogelijke aanvrager een zicht te bieden op het beleidsmatige aspect van de mogelijkheden tot bebossing in agrarisch gebied. Onderstaande criteria omvatten een aantal situaties waarin een advies automatisch gunstig wordt beoordeeld. Indien een specifieke aanvraag hier niet aan voldoet, betekent dit niet dat de aanvraag automatisch negatief wordt beoordeeld. In dit geval speelt de appreciatiebevoegdheid van de betrokken ambtenaar, die de aanvraag vanuit landbouwkundig standpunt adviseert, hetgeen kan leiden tot zowel een gunstig als een ongunstig advies. De adviezen worden verleend door de bevoegde ambtenaren van de provinciale diensten van de afdeling in kwestie, tenzij andere afspraken tussen de desbetreffende afdelingen werden gemaakt. De adviezen worden verleend binnen de 30 kalenderdagen na de ontvangst van de adviesaanvraag. Deze termijn is een termijn van orde, tenzij anders vermeld in de wetgeving.
25
8.9.3 Beoordelingskader 8.9.3.1
1
De grond of gronden liggen in herbevestigd agrarisch gebied of in agrarisch 2 gebied van een definitief vastgesteld gewestelijk RUP of in agrarisch gebied van een definitief vastgesteld provinciaal of gemeentelijk RUP of plan van aanleg.
Er wordt een gunstig advies verleend als aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: 1° de gronden liggen ingesloten en 75% van de omtrek sluit aan bij een bestaand bos dat een minimumoppervlakte van 1 ha heeft en conform artikel 3, §1, van het Bosdecreet is; 2° de gronden sluiten aan bij een bestaand bos dat een minimumoppervlakte van 1 ha heeft en conform artikel 3, §1, van het Bosdecreet onder de toepassing van dat decreet valt , én ze worden als marginale landbouwgronden beschouwd (zie tabel als bijlage bij deze omzendbrief). Aan deze voorwaarde is niet voldaan als er landbouwtechnische ingrepen aan de gronden werden uitgevoerd waardoor de percelen een volwaardig landbouwkundig gebruik (kunnen) krijgen, bijvoorbeeld een drainagesysteem of een beregeningsinstallatie; 3° de gronden sluiten aan bij een bestaand bos dat een minimumoppervlakte van 1 ha heeft en conform artikel 3, §1, van het Bosdecreet onder de toepassing van dat decreet valt, én ze hebben een zeer hoge bodemerosiegevoeligheid. Het gaat om percelen die in de potentiële bodemerosiegevoeligheidskaart ingekleurd zijn als zeer hoog erosiegevoelig. Bovendien kan aangetoond worden dat bebossing een meerwaarde biedt ten opzichte van andere maatregelen of de beste oplossing biedt tegen het erosieprobleem; 4° de gronden werden in het kader van een structuurplan van een ruilverkaveling, een natuurrichtplan, een landinrichtings- of een natuurinrichtingsproject geheel of gedeeltelijk aangewezen voor bebossing of de betreffende bebossing waarvoor het advies wordt gevraagd werd in het ruilverkavelingscomité overlegd, goedgekeurd en als dusdanig genotuleerd.
1
Met herbevestigd agrarisch gebied wordt bedoeld die gebieden die beleidsmatig werden herbevestigd bij beslissing van de Vlaamse Regering in het kader van: de Omzendbrief RO/2005/01 betreffende de beleidsmatige herbevestiging van de gewestplannen in het kader van de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen; de Omzendbrief RO/2010/01 betreffende het ruimtelijk beleid binnen de agrarische gebieden waarvoor de bestaande plannen van aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen herbevestigd zijn; de 13 beslissingen van de Vlaamse Regering betreffende de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, tweede fase: beleidsmatig herbevestigen van de 13 buitengebiedregio’s. 2
Met agrarisch gebied van een gewestelijk RUP worden alle gebieden bedoeld, onder categorie van gebiedsaanduiding 4. Landbouw van de Bijlage bij het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (11 april 2008), de zogenaamde “Typevoorschriften voor gewestelijke RUP’s”.
26
8.9.3.2
De grond of gronden liggen in (nog) niet-herbevestigd agrarisch gebied en de gronden liggen niet in agrarisch gebied van een definitief vastgesteld gewestelijk RUP en niet in agrarisch gebied van een definitief vastgesteld provinciaal of gemeentelijk RUP of plan van aanleg.
Er wordt een gunstig advies verleend als aan een van de onderstaande voorwaarden is voldaan: 1° de gronden sluiten aan bij een bestaand bos dat een minimumoppervlakte van 1 ha heeft en conform artikel 3, §1, van het Bosdecreet onder de toepassing van dat decreet valt Uitzondering: het daartoe aangestelde personeelslid van het Departement Landbouw en Visserij kan een gemotiveerd negatief advies verlenen als het om goede landbouwgronden gaat die liggen binnen de draineringsklassen b, c en d (zie tabel als bijlage bij deze omzendbrief). 2° de gronden sluiten niet aan bij een bestaand bos dat een minimumoppervlakte van 1 ha heeft en conform artikel 3, §1, van het Bosdecreet, onder de toepassing van dat decreet valt Er wordt een gunstig advies verleend als aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan: •
•
•
•
•
de gronden worden als marginale landbouwgronden beschouwd (zie tabel als bijlage bij deze omzendbrief). Aan deze voorwaarde is niet voldaan als er landbouwtechnische ingrepen aan de gronden werden uitgevoerd waardoor de percelen een volwaardig landbouwkundig gebruik (kunnen) krijgen, bijvoorbeeld een drainagesysteem of een beregeningsinstallatie; de gronden werden in het kader van een structuurplan van een ruilverkaveling, een natuurrichtplan, een landinrichtings- of een natuurinrichtingsproject geheel of gedeeltelijk aangewezen voor bebossing of de betreffende bebossing waarvoor het advies wordt gevraagd werd in het ruilverkavelingscomité overlegd, goedgekeurd en als dusdanig genotuleerd; de gronden hebben een zeer hoge bodemerosiegevoeligheid. Het gaat om percelen die in de potentiële bodemerosiegevoeligheidskaart ingekleurd zijn als zeer hoog erosiegevoelig. Bovendien kan worden aangetoond dat erosie een reëel fysisch probleem vormt op het terrein; de gronden zijn geïsoleerde percelen die niet integreerbaar zijn in een gangbare landbouwbedrijfsvoering. Het gaat onder andere om percelen die volledig ingesloten zijn door landbouwtechnisch onoverbrugbare hindernissen zoals waterlopen, spoorwegen, bebouwing of autosnelwegen; de gronden liggen binnen een vastgesteld habitat- of vogelrichtlijngebied en de voorgestelde bebossing is in overeenstemming met de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. Over die doelstellingen werd overeenstemming bereikt tussen de verschillende actoren - middenveld en administraties - die betrokken (zullen) zijn bij het overleg van de instandhoudingsdoelstellingen en de Vlaamse Regering heeft ze principieel vastgesteld. Als voorwaarde geldt dat de doelen voor bos in het welbepaalde gebied zonaal geduid zijn.
27
8.9.3.3
Extra voorwaarden
De criteria, vermeld in punt 8.9.3.1 en 8.9.3.2, zijn in de onderstaande gevallen niet van toepassing: 1° Als de oppervlakte van de boskern die gelegen is in agrarisch gebied en die werd aangeplant vanaf het moment dat deze omzendbrief in werking treedt, in totaal 5 ha bedraagt. De aanvraag valt in dat geval onder de appreciatiebevoegdheid van het daartoe aangestelde personeelslid van het Departement Landbouw en Visserij. Het personeelslid oordeelt in dat geval of de totaliteit van de bestaande bosoppervlakte, inclusief de aangevraagde bosoppervlakte, een aanzienlijke impact heeft op de landbouwstructuur en motiveert dat oordeel omstandig. 2° Als de totale oppervlakte van de nieuwe en bestaande boskern die in agrarisch gebied gelegen is door een nieuwe aanvraag tot bebossing 10 ha of meer zou bedragen. De aanvraag valt in dat geval onder de appreciatiebevoegdheid van het daartoe aangestelde personeelslid, die oordeelt of de totaliteit van al bestaande bosoppervlakte en de nieuw aangevraagde bosoppervlakte een aanzienlijke impact heeft op de landbouwstructuur en die dat oordeel omstandig motiveert.
8.9.3.4
Aanvullende mogelijkheden voor bebossing
Het daartoe aangestelde personeelslid kan krachtens zijn appreciatiebevoegdheid elke individuele aanvraag beoordelen die niet voldoet aan de voorwaarden, vermeld in punt 8.9.3.1, 8.9.3.2 en 8.9.3.3. Tabel marginale grond Textuurklasse Draineringsklasse
Z
S
P
L
A
E
U
A
+
+
+
-
-
-
-
B
+
-
-
-
-
-
-
C
-
-
-
-
-
-
-
D
-
-
-
-
-
-
-
H
-
-
-
+
+
+
+
E
-
-
-
+
+
+
+
I
+
+
+
+
+
+
+
F
+
+
+
+
+
+
+
G
+
+
+
+
+
+
+
28
Legende
Textuurklasse: Z: zand S: lemig zand P: licht zandleem L: zandleem A: leem E: klei U: zware klei
Draineringsklasse: a tot g: van zeer droog tot zeer nat en gereduceerd +: wordt beschouwd als marginale landbouwgrond −: wordt niet beschouwd als marginale landbouwgrond
8.10 Aanleg nutsleidingen (riolering, gas, elektriciteit, hoogspanning)
• • • • • •
bij voorkeur: volgen van lijninfrastructuren overleg met lokale landbouwsector rekening houden met lokale landbouwstructuren landbouwpercelen niet onnodig splitsen geen landbouwrestpercelen creëren toegang tot landbouwpercelen blijven verzekeren
29