Waarderen tegen fair value versus waarderen tegen historische kostprijs
Beïnvloedt de methode van waarderen het gedrag van managers?
Datum voltooiing: 09-07-2009
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam
Begeleider: dr. ir. S. P. van Triest
Studiejaar: 2008-2009
Studierichting: Bedrijfseconomie, variant Accountancy & Control
Benjamin Borst 0516376
Abstract
In deze scriptie wordt gekeken of en hoe managers zich anders gedragen onder twee verschillende vormen van waarderen: waarderen tegen historische kostprijs en waarderen tegen fair value. Een nadeel van eerstgenoemde methode is dat het mogelijk het agencyprobleem vergroot, omdat managers de cijfers van het bedrijf kunnen manipuleren. Het agency-probleem kan echter ook, of misschien juíst wel, versterkt worden onder het waarderen tegen fair value, aangezien managers binnen een bedrijf waarden moeten vaststellen aan de hand van toekomstige gebeurtenissen. Verder wordt er ingegaan op onder welke omstandigheden het voordelig is om te waarderen tegen historische kostprijs en onder welke omstandigheden het voordelig is om te waarderen tegen fair value. Ook is gebleken dat de methode van waarderen tegen historische kostprijs minder kosten met zich meebrengt, maar ook minder toekomstgericht is. Er is geen eenduidig antwoord te geven over hoe en of managers zich anders gedragen onder beide methodes. Hier is namelijk te weinig empirische literatuur voor beschikbaar. Dit geeft wel aanleiding voor toekomstig empirisch onderzoek.
2
Inhoudsopgave Abstract
pagina 2
Inhoudsopgave
pagina 3
1 Inleiding
pagina 4 - 5
2 Theorie
pagina 6 - 10
2.1 Definitie van waarderen tegen historische kostprijs
pagina 6
2.2 Definitie van waarderen tegen fair value
pagina 7 - 9
2.3 Agency theorie
pagina 9 - 10
3 Waarderen tegen historische kostprijs versus waarderen tegen fair value
pagina 10 - 24
3.1 Voor- en nadelen van waarderen tegen historische kosten 3.1.1 Voordelen van waarderen tegen historische kosten 3.1.2 Nadelen van waarderen tegen historische kosten
pagina 10 - 14 pagina 10 - 12 pagina 12 - 14
3.2 Voor- en nadelen van waarderen tegen fair value 3.2.1 Voordelen van waarderen tegen fair value 3.2.2 Nadelen van waarderen tegen fair value
pagina 14 - 22 pagina 14 - 17 pagina 17 - 22
3.3 Empirisch onderzoek
pagina 22 – 24
4 Waarderen tegen historische kosten versus waarderen tegen fair value
pagina 24 - 26
5 Conclusie
pagina 27 - 28
Literatuur
pagina 29 - 30
3
1 Inleiding
Eind 2008 en in 2009 wordt door de kredietcrisis het waarderingsmodel voor bedrijven van waarderen tegen fair value bekritiseerd. Er zijn zelfs geluiden dat het misschien beter is om het oude systeem van waarderen tegen historische kosten weer in te voeren. (o.a. Vlotman 2007) Een stukje in Dagblad De Pers van 23 juni 2009 bericht dat de regels die betrekking hebben op het waarderen tegen fair value waarschijnlijk in de toekomst zullen worden versoepeld. The Economist (2009) is het niet met deze versoepeling eens, omdat zij vinden dat banken het hier zelf naar gemaakt hebben en niet de nieuwe methode van waarderen tegen fair value de schuld moet geven, maar eerder zelf in de spiegel moeten kijken. Banken hebben namelijk, vindt The Economist (2009), de afgelopen jaren steevast hun activa overgewaardeerd en hebben om die reden soms enorme verliezen moeten nemen.
In deze scriptie zal er naar de methodes van waarderen tegen historische kostprijs en waarderen tegen fair value gekeken worden en hierbij zal vooral het gedrag van managers onder beide systemen onder de loep genomen worden. Dit zal gedaan worden aan de hand van een literatuurstudie. Hierin wordt genoemd onder welke omstandigheden het voordelig is om de methode van waarderen tegen fair value te gebruiken en onder welke omstandigheden het voordelig is om de methode van waarderen tegen historische kostprijs te gebruiken. Zo is het waarderen tegen historische kostprijs betrouwbaarder dan het waarderen tegen fair value, wanneer het gaat om daadwerkelijke transacties en is deze methode minder betrouwbaar wanneer het gaat om allocaties en voorspellingen. De methode van waarderen tegen fair value is betrouwbaarder dan de methode van waarderen tegen historische kostprijs wanneer er sprake is van een actieve markt (level 1) en is minder betrouwbaar wanneer er geen betrouwbare marktwaarden zijn (level 3).
De onderzoeksvraag van deze scriptie is: heeft de methode van waarderen invloed op het gedrag van managers? Hierbij wordt onder andere gekeken naar de verschillen in investeringsbeslissingen die worden genomen onder beide methodes en het eventuele verschil in risicomanagement.
4
De opbouw van deze scriptie is dat eerst de twee systemen van waarderen beschreven worden. Hierbij zal ook de agency-theorie besproken worden. Daarna zullen de voor- en nadelen van beide systemen genoemd worden. Hierop volgend zullen empirische onderzoeken besproken worden. In een aparte paragraaf zullen beide systemen tegenover elkaar gezet worden aan de hand van drie punten: de kosten, de toekomstgerichtheid en de beslissingsruimte van beide waarderingsmethodes. In tabel 1 staat een samenvatting van de beoordelingen. Als afsluiting volgt een conclusie.
5
2 Theorie
2.1. Definitie van waarderen tegen historische kostprijs
Het instituut van registeraccountants van Engeland en Wales (ICAEW) (p. 22, 2006) stelt dat de historische kostprijs van de activa van een bedrijf de waarde is die betaald is voor de activa. Marktwaardeveranderingen van activa worden bij deze methode niet meegenomen.
Bij het waarderen tegen historische kosten wordt er, als een actief in waarde stijgt boven zijn waarde die dit actief had bij historische kosten, de winst niet erkend totdat deze gerealiseerd is. Ongerealiseerde winsten zijn uitgesloten van de balans en de resultatenrekening. Op deze manier is erkenning van winsten dus in handen van het management, aangezien die kan beslissen wanneer activa worden gerealiseerd en zo dus ook het tijdstip kan beslissen wanneer deze winsten erkend worden. (ICAEW, p. 22, 2006)
Verder worden ‘intangible’ activa niet erkend onder het waarderen tegen historische kosten, omdat niet duidelijk is hoeveel winsten er van deze activa worden gegenereerd in de toekomst. ‘Intangible’ activa zijn activa die niet gezien of aangeraakt kunnen worden en ook niet fysiek gemeten kunnen worden. ‘Intagible’ activa worden door tijd en of inspanning gecreëerd en zijn te identificeren als een afzonderlijk actief. Voorbeelden hiervan zijn copyrights, patenten en goodwill. Onder de methode van waarderen tegen historische kosten worden deze activa niet opgenomen op de balans. Ook sommige financiële activa en passiva, die wel in geld uit te drukken zijn, worden niet erkend onder het waarderen tegen historische kosten omdat zij geen historische kosten hebben. Een voorbeeld hiervan zijn contracten voor resultaten in de toekomst. Hier zijn nog geen kosten voor en daardoor worden ze niet erkend. Het contract kan echter wel een groot actief of passief worden, waardoor het mogelijk is dat er grote winsten of verliezen worden gegenereerd die niet worden erkend tot het contract is afgelopen. (ICAEW, p. 22, 2006)
De kosten van een langdurig vast actief wordt afgeschreven over de verwachte waarde van hoe lang het actief te gebruiken is. De waarde op de balans laat de waarde zien waarvoor in het verleden een actief of passief is aangeschaft. (ICAEW, p. 23, 2006) 6
2.2 Definitie van waarderen tegen fair value
Onder IFRS (International Financial Reporting Standards) wordt de fair value van een actief (of passief) beschreven als ‘bedrag waarvoor een actief (of passief) kan worden geruild tussen goed geïnformeerde en geïnteresseerde partijen in een zo genoemde ‘at arms length’transactie (conform de markt). IFRS is een set van afspraken over hoe het jaarverslag van een verslagplichtige organisatie er uit dient te zien in Europa. Het beheer van de standaarden is in handen van de IASB (International Accounting Standards Board) (ICAEW, p. 28, 2006)
De IASB (2006) beschrijft dat het doel van het waarderen tegen fair value is om te bepalen welke prijs ontvangen zou worden of betaald zou worden voor een actief of passief tussen marktdeelnemers op de datum dat de fair value gemeten wordt.
Verder voegt de IASB (2006) hier aan toe dat de definitie van fair value en de metingsdoelen consistent moeten zijn voor alle fair value-metingen die door de IFRS worden vereist. Een meting van de fair value zou de marktinzichten van de attributen van het actief of de schuld die gemeten zijn moeten weergeven en moet dus niet de inzichten van de rapporterende afdeling weergeven, omdat deze verschillen met de verwachtingen van de markt. Een fair value-meting moet het nut van het actief of passief die gemeten wordt weergeven. Daarom moet de fair value-meting ook de plaats en de staat van het actief of passief op de datum dat de fair value wordt berekend weergeven. (IASB, 2006)
Onder het waarderen tegen fair value worden drie verschillende niveaus van input aangegeven:
Level 1 input wordt hier beschreven als genoteerde prijzen (onaangepast) in actieve markten voor identieke activa of passiva’. Deze prijzen zijn bekend. Voorbeelden hiervan zijn aandelen en obligaties.
Level 2 input wordt hier beschreven als input zijnde ‘anders dan genoteerde prijzen, die observeerbaar zijn voor de activa of passiva, dan wel direct of indirect’. Bij level 2 input
7
wordt de waarde gebruikt die gelijkwaardige activa of passiva in de markt hebben voor dat actief of passief. Deze waarden hoeven dan niet aangepast te worden.
Level 3 input wordt beschreven als ‘niet observeerbare input voor activa of passiva die waarden reflecteren aan de hand van de eigen veronderstelling van het bedrijf, die de huidige waarden gebruiken die in de huidige markt zouden gelden’. Deze prijzen dienen berekend te worden door het management van een bedrijf aan de hand van toekomstige kasstromen, aangezien deze activa of passiva niet verhandeld worden. (ICAEW, p. 30, 2006)
De eerste definitie van het waarderen tegen fair value stamt uit het FAS 13: (FASB, 1976) ‘de prijs voor welk een bezit verkocht kan worden in een ‘at arms length’- transactie’. De FASB (Financial Accounting Standards Board) is een non-profit organisatie die als doel heeft om algemeen aanvaarde boekhoudprincipes (‘Generally Accepted Accounting Principles’= GAAP) te ontwikkelen voor de Verenigde Staten.
De meest recente definitie van het waarderen tegen fair value staat beschreven in de FASB’s Statement of financial accounting no. 7. Deze stelt dat de fair value van een actief (of passief) de waarde is voor wat dit actief (of passief) gekocht kan worden of verkocht kan worden in de huidige overgang tussen geïnteresseerde partijen. Hierbij worden geïnteresseerde partijen beschreven als partijen die op geen enkele manier worden gedwongen tot een overdracht. Een liquidatieverkoop wordt hier niet onder betrokken. (FASB, 1993)
De FASB (2009) beschrijft dat een fair value-meting een aanpassing voor risico met zich mee moet nemen als er een waarde bepaald moet worden voor een actief of passief. Deze waarde moet ook vastgesteld worden wanneer het lastig is om deze waarde te bepalen. Wanneer bij het bepalen van een waarde geen aanpassing voor risico wordt meegenomen is er geen sprake van een fair value-meting.
De FASB (juli 2005) gebruikt dezelfde notaties voor de drie verschillende vormen van inputwaardering. De FASB (2009) stelt dat de waarde van level 1 input bepaald moet worden door de prijs van het individuele instrument te vermenigvuldigen met de hoeveelheid van deze
8
instrumenten binnen het bedrijf. Deze waarde hoeft dus niet aangepast worden, omdat de fair value al bekend is. Verder stelt de FASB (2009) dat door het tegenwoordige waarderen tegen fair value er vergeleken met het vroegere waarderen tegen historische kosten meer kosten gemaakt kunnen worden, doordat sommige bedrijven hier systemen voor moeten maken. De FASB (2009) stelt echter dat dit nadeel ongedaan gemaakt wordt door de consistentie en vergelijkbaarheid die het waarderen tegen fair value met zich meebrengt. De bedoeling van de IASB en FASB is dat de beide systemen convergeren naar één zelfde systeem van waarderen tegen fair value, zodat globaal gezien dezelfde regels worden nageleefd betreffende het waarderen van activa en passiva. (Plantin et al 2008, p. 436) 2.3 Agency theorie In het verdere verloop van deze scriptie zal de agency-theorie genoemd worden. Daarom zal er in deze paragraaf een korte uiteenzetting gegeven worden van deze theorie. Eisenhardt (1989, p. 59) beschrijft dat een organisatie gezien wordt als een netwerk van principaal- en agentrelaties. Er wordt verondersteld dat zij een belangenconflict hebben. Iedere partij wil haar eigen belang zoveel mogelijk behartigen en dat zorgt voor problemen. De agent heeft namelijk meer en betere informatie dan de principaal. Dit noemt Eisenhardt ‘asymmetrische informatie’. Eisenhardt beschrijft twee soorten vormen van asymmetrische informatie. De eerste is dat de principaal en de agent verschillende doelen hebben bij het opstellen van een contract, er is dus sprake van een belangentegenstelling. Er is hier sprake van ‘adverse selection’. Hiermee wordt bedoeld dat de principaal niet goed kan weten of de agent wel de benodigde capaciteiten heeft om het werk uit te voeren waarvoor hij betaald wordt. Het tweede belangenconflict is dat een principaal niet altijd goed kan zien wat haar agent doet. Zo is het dus lastig voor een principaal om in te schatten of haar agent goed werk heeft verricht. De principaal en de agent hebben ook een ander risicoprofiel, waardoor de agent misschien een beslissing maakt die niet in het voordeel is van de principaal. Er is dan sprake van ‘moral hazard’. In dit artikel wordt echter meer de nadruk gelegd op de principaal-agent relatie tussen aandeelhouders en het management van een bedrijf. Boot (1998) stelt in een artikel in de 9
Volkskrant, dat door de agency-theorie het eigenbelang van individuen en groeperingen in toom is te houden met contracten. Hij geeft hierbij als voorbeeld de relatie tussen management en aandeelhouder. De manager is de agent die namens de aandeelhouder, de principaal, het bedrijf moet sturen en daarbij de belangen van aandeelhouders moet behartigen.
Verder stelt Boot (1998) dat de scheiding tussen leiding en eigendom een bron is van belangenstrijd. De agent, hier dus het management, is in de gelegenheid zijn eigen belang na te streven, waardoor het belang van de principaal, hier dus de aandeelhouders, kan worden geschaad. Door managers te belonen aan de hand van prestaties van de onderneming worden de belangen van managers en aandeelhouders weer op één lijn gelegd. Maar de managers kunnen door het najagen van een bonus op grond van de prestaties van de onderneming als geheel beslissingen nemen die niet in het voordeel zijn voor de aandeelhouders.
3 Waarderen tegen historische kostprijs versus waarderen tegen fair value
3.1 Voor- en nadelen van waarderen tegen historische kosten
In deze subparagraaf zullen de voor- en nadelen beschreven worden van de methode van waarderen tegen historische kosten zoals deze is beschreven in paragraaf 2.
3.1.1 Voordelen van waarderen tegen historische kosten
Een voordeel van het waarderen tegen historische kostprijs is dat het vergeleken met het waarderen tegen fair value goedkoper en eenduidiger is. Het is eenduidiger omdat onder methode van waarderen tegen historische kosten de waarde wordt getoond waarvoor een actief of passief is aangeschaft. Bij de methode van waarderen tegen fair value moet deze waarde nog berekend worden en vooral bij level 3 waarderingen kan dit soms veel werk met zich meebrengen. Daarom is de methode van waarderen tegen historische kosten ook goedkoper. (Vlotman, 2007)
10
Het instituut van registeraccountants van Engeland en Wales (ICAEW) (2006, p. 23-24) geven een aantal situaties aan waarbij het voordelig is te waarderen tegen historische kostprijs:
- Het is voordelig te waarderen tegen historische kosten, wanneer deze kosten in een daadwerkelijke transactie hebben plaats gevonden. Zoals bij het aankopen van een gebouw.
- Een voordeel van waarderen tegen historische kosten is dat het ongerealiseerde winsten op activa niet erkent. Op dit vlak is het waarderen tegen historische kosten dus conservatief van aard. Met conservatief wordt bedoeld dat verliezen genomen worden wanneer zij verwacht worden, maar winsten pas genomen worden wanneer zij zeker zijn.
- Onder de methode van waarderen tegen historische kosten kunnen geldschieters en crediteuren van een bedrijf van mening zijn dat hun belangen beter beschermd worden als de waarde van de activa, de waarde aangeeft waarvoor deze activa zijn aangeschaft. Dit vermindert de kans dat de activa van een bedrijf uitgekeerd kunnen worden als dividend. Dit zou ongunstig zijn voor de crediteuren van het bedrijf, omdat zij dan minder snel hun geld terug krijgen.
- Ook kunnen geldschieters en crediteuren het gebruiken van ongerealiseerde winsten bij een bedrijf als riskant zien. Bij historische kosten zoals hierboven vermeld wordt er geen gebruik gemaakt van ongerealiseerde winsten. Dit zou voor de shareholders positief kunnen uitwerken, omdat het voor bedrijven gemakkelijker wordt om leningen aan te gaan. Dit geld kan het bedrijf bijvoorbeeld gebruiken om potentieel gunstige investeringen te doen.
- Verder is het vanuit belastingtechnisch oogpunt gezien voor een bedrijf voordelig dat het systeem van waarderen tegen historische kosten problemen uit de weg gaat die te maken hebben met het vinden van geld om ongerealiseerde winsten te betalen, omdat hierover wel belasting betaald moet worden.
- Als managers beloond worden op basis van gerapporteerde winst kunnen investeerders het prefereren dat het berekenen van de winst met voorzichtigheid gebeurt. Mochten de winsten 11
later overgewaardeerd blijken te zijn, kunnen investeerders moeilijker hun geld terugkrijgen van het bedrijf, aangezien een deel al naar de managers is gegaan.
- Ook wordt gesteld dat de relatieve objectiviteit van het waarderen tegen historische kosten deze methode het beste middel maakt om belangengeschillen op te lossen bij inkomstenverdeling. Het gebruiken van subjectievere maatregelen, zoals bij de methode van waarderen tegen fair value, zou kunnen resulteren in een vloed van geschillen over inkomstencijfers. Ook zouden de kosten van boekhouden sterk kunnen toenemen.
- Verder is het een voordeel dat bij het waarderen tegen historische kosten gebruik kan worden gemaakt van het vergelijken van de opgelopen kosten met die van het gerealiseerde inkomen. Dit kan niet onder de methode van waarderen tegen fair value.
3.1.2 Nadelen van waarderen tegen historische kostprijs
Plantin et al (2008, p. 435) geven als belangrijkste nadeel van het waarderen tegen historische kosten dat het prijssignalen negeert. Dit kan leiden verkopen die niet efficiënt zijn voor een bedrijf. Niet efficiënt wil hier zeggen dat de verkoop niet in het voordeel voor een bedrijf als geheel is, met oog op de toekomst. Dit kan gebeuren omdat niet de fair value van een actief gebruikt wordt, maar de waarde waarvoor een actief aangeschaft is (historische kostprijs). (Plantin et al, 2008, p. 437) Wanneer er bij een bepaald bedrijf gewaardeerd wordt tegen historische kosten en de waarde van een actief in de markt stijgt, krijgen ‘kortzichtige’ bedrijven een ‘aansporing’ (incentive) om het actief te gaan verkopen, omdat het actief ondergewaardeerd wordt op de balans en ze dan dus bij het verkopen van het actief een winst kunnen genereren. Maar als bijvoorbeeld het actief nog van grote waarde had kunnen zijn voor het bedrijf in de toekomst, is deze verkoop dus niet efficiënt geweest. (Plantin et al, 2008, p. 439)
Hoe langer de duur van een actief, hoe minder efficiënt de methode van waarderen tegen historische kosten wordt, stellen Plantin et al (2008, p. 349). Dit komt doordat een actief (of passief) voor hetzelfde bedrag op de balans blijft staan, als dat deze is aangeschaft. Maar als
12
bijvoorbeeld de levensduur van een actief verkeerd is ingeschat door het management van een bedrijf zal de waarde van het actief op de balans niet kloppen. (Plantin et al, 2008, p. 439)
Barlev en Haddad (2003, p. 387) leggen er, net als Plantin et al (2008), de nadruk op dat bij het waarderen tegen historische kosten de waarden op de balans van activa en passiva onderen overgewaardeerd worden. Hierdoor worden volgens hen de shareholders misleid, omdat deze historische kostprijs niet de waarde geeft waarvoor deze activa of passiva op de markt gekocht en verkocht kunnen worden.
Barlev en Haddad (2003, p. 387) beschrijven ook dat bij het waarderen tegen historische kostprijs de resultatenrekening vervormd wordt, doordat niet de werkelijke waarden worden getoond. Hierdoor wordt het analyseren van de jaarrekening een lastige opgave, stellen zij. Barlev en Haddad (2003, p. 398) beschrijven dat bij het waarderen tegen historische kosten er ‘geheime reserves’ worden gevormd, omdat de activa onder deze methode worden ondergewaardeerd. Deze onderwaardering wordt gedaan op grond van conservatisme. Met conservatisme wordt hier bedoeld: anticipeer niet op winsten, maar anticipeer wel op alle verliezen. De FASB (1980) stelt dat: ‘hoe groter de onderwaardering van activa (of passiva) hoe groter de veiligheidsmarge wordt verstrekt voor deze activa (of passiva)’. Voor aandeelhouders is deze mogelijke onderwaardering een nadeel, omdat zij de werkelijke waarden willen weten. Een manager kan bang zijn voor het verlies van zijn baan als de nettowinst vergeleken met het vorige jaar afneemt en kan daardoor de conservativiteit van het systeem van waarderen tegen historische kosten gebruiken om een positiever beeld te geven over de gang van zaken binnen het bedrijf. Barlev en Haddad (2003, p. 398) beschrijven vier manieren hoe een manager dit kan doen: de eerste manier is een boekhoudkundige verandering in depreciatie initiëren. Een tweede manier is om bezittingen die op de balans staan lager te waarderen dan ze daadwerkelijk zijn. Een derde manier is om het bedrag van dubieuze debiteuren te veranderen. Een laatste manier die wordt beschreven is om ondergewaardeerde bezittingen te verkopen. De laatste manier kan grote negatieve invloed hebben op de shareholders van het bedrijf, omdat deze activa misschien nog wel van grote waarde voor de onderneming zouden kunnen zijn. 13
Verder beschrijven Barlev en Haddad (2003, p. 399) dat shareholders op basis van ROA (return on assets) en ROE (return on equity) het management evalueren. Het management kan echter deze indicatoren van prestatie beïnvloeden door ‘income management’ als er gewaardeerd wordt tegen historische kostprijs. Hierdoor geven deze indicatoren onder deze waarderingsmethode dus een vertekend beeld en is het moeilijk in te schatten hoe efficiënt een manager gewerkt heeft. 3.2 Voor- en nadelen van waarderen tegen fair value In deze subparagraaf zullen de voor- en nadelen beschreven worden van de methode van waarderen tegen fair value, zoals deze is beschreven in paragraaf 2.
3.2.1 Voordelen van waarderen tegen fair value
Het instituut van registeraccountants van Engeland en Wales geeft als een voordeel van het waarderen tegen fair value dat het bij actieve markten de werkelijke waarde gebruikt. Deze hoeft dus niet berekend te worden. (ICAEW 2006, p. 31) Investeerders die beslissingen maken uitgaande van fair values moeten onder een systeem van historische kostprijs veel moeite doen om aan deze waarden te komen. Onder een systeem van waarderen tegen fair value worden deze waarden gegeven, wat investeerders dus veel moeite bespaart. (ICAEW p. 31, 2006)
Plantin et al (2008, p. 436) schrijven dat het waarderen tegen fair value betere inzichten geeft in het risicoprofiel van bedrijven, omdat deze methode transactieprijzen gebruikt. Hiermee worden bedoeld dat de fair values de waarden aangeven waarvoor een actief in de in de huidige markt gekocht of verkocht kan worden. Aan de hand hiervan kunnen investeerders betere beslissingen maken.
Verder wordt als mogelijk voordeel gegeven van het waarderen tegen fair value dat het de best mogelijke indicatie van de waarde vertegenwoordigt, omdat ook de in toekomst genomen risico’s met zich meedraagt. (ICAEW 2006, p. 31)
14
Het instituut van registeraccountants van Engeland en Wales (ICAEW) (2006, p. 31) geven een aantal situaties aan waarbij het voordelig is te waarderen tegen fair value:
- Waarderen tegen fair value is goed te gebruiken wanneer belanghebbenden de fair values willen weten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij beleggingsfondsen en investeringsmaatschappijen. (ICAEW, p. 31, 2006)
- Investeerders en geldschieters kunnen de waarde zien van wat er gerealiseerd zou kunnen worden wanneer het bedrijf zijn afzonderlijke activa zou verkopen. Zo kan ook gemeten worden wat ‘opportunity cost’ is om de activa te houden. Dit kan heel relevant zijn in een geval dat activa weggehaald worden zonder de onderliggende bedrijfsactiviteiten te beïnvloeden. (ICAEW, p. 31, 2006)
- Waar activa kasstromen afzonderlijk van de rest van het bedrijf genereren, zal de fair value bepaalt in een actieve markt de best mogelijke indicatie moeten geven van de waarde van de waarschijnlijke risicoaangepaste toekomstige kasstromen van die activa. Deze informatie is relevant voor de investeerders en crediteuren. (ICAEW, 2006, p. 31)
Het CFA Institute (2005, p. 6) kijkt vanuit het oogpunt van investeringsanalisten en is van mening dat informatie van waarderen tegen fair value de enige informatie is die relevant is om beslissingen te nemen op financieel gebied.
Verder stelt de CFA Institute (2005, p. 6) dat ‘de meest reële metingen van een bedrijf zijn opbrengsten- en uitgavenpatronen’, veranderingen zijn in de fair value van de activa en de passiva van het bedrijf.
Als laatste punt stelt de CFA Institute (2005, p. 6) dat het voor investeerders lastig is om beslissingen te nemen op basis van historische kosten. Om toch goede beslissingen te kunnen maken moet er veel moeite (=geld) gestoken worden om achter de relevante informatie te komen. Daarom zou het deze investeerders helpen wanneer er gewaardeerd wordt tegen fair value. Dit punt komt overeen met het argument van het instituut van registeraccountants in
15
Engeland en Wales, dat er onder de methode van waarderen tegen fair value minder moeite gedaan hoeft te worden om achter de cijfers te komen omdat deze al gegeven zijn. Als er gewaardeerd wordt tegen fair value is het een stuk lastig om indicatoren van prestatie te manipuleren, want deze waarderingsmethode laat de werkelijke waarden zien. Op deze manier wordt dus agency-probleem verminderd, stellen Barlev en Haddad (2003). Waarderen tegen historische kosten houdt dus geen rekening met toenames in de waarde van bezittingen, waardoor managers deze waarden kunnen manipuleren. Hierdoor wordt dus het agencyprobleem vergroot, aangezien de daden van de agent niet in het voordeel zijn van de principaal op lange termijn. Er is hier sprake van asymmetrische informatie. (Barlev en Haddad 2003) Als er gewaardeerd wordt tegen fair value kunnen shareholders beter de resultaten van de beslissingen van managers beoordelen, omdat deze de werkelijke waarden laten zien. (Barlev en Haddad 2003) Barlev en Haddad (2003, p. 401) beschrijven ook dat hetzelfde geldt voor crediteuren. Onder een systeem van waarderem tegen historische kostprijzen zijn de getallen voor managers binnen een bedrijf veel gemakkelijker te manipuleren. Zo kunnen getallen als de ‘debt-equityratio’ of ‘long term-debt’ niet de werkelijke getallen voorstellen. De boekwaarde van het eigen vermogen en de lange termijnschulden onder een systeem van historische kostprijs zijn niet aangepast aan de veranderingen die in de markt zijn ondergaan, dus op die grond eigenlijk ook niet de werkelijke waarde voorstellen. Als er gewaardeerd zou worden tegen fair value, zou er dus beter geëvalueerd kunnen worden door crediteuren wat de kans is dat het bedrijf zal terugbetalen in de toekomst, aangezien ook rekening met risico’s in de toekomst wordt gehouden. (Barlev en Haddad 2003) Barlev en Haddad (2003, p. 401) beschrijven verder dat onder een systeem van historische kosten het management veel meer de mogelijkheid heeft om informatie te verbergen of te manipuleren dan onder een systeem van waarderen tegen marktwaarde. Onder laatstgenoemde methode zal deze situatie stukken beter worden, aangezien gepubliceerde informatie betreffende risico, winsten, inkomsten en verliezen de werkelijkheid tonen en er dus veel
16
moeilijker gemanipuleerd kan worden dan onder een systeem van waarderen tegen historische kostprijzen. Barlev en Haddad (2003, p. 403) beschrijven in hun artikel dat managers zich meer moeten gaan verdiepen in andere markten als er tegen fair value wordt gewaardeerd. Dit omdat ze in open economische systemen opereren. Hierdoor krijgt het bedrijf meer kennis, wat misschien in de toekomst van grote waarde kan zijn. Onder een systeem van waarderen tegen historische kosten hoeven bedrijven zich veel minder te verdiepen in andere markten. 3.2.2 Nadelen van waarderen tegen fair value Plantin et al geven in hun artikel (2008, p. 435) aan wanneer het waarderen tegen fair value de meeste schade aanbrengt. Dit is vooral het geval wanneer ‘claims’ langlopend, niet liquide en oud zijn. In het artikel van Plantin et al (2008, p. 436) wordt onder niet liquide verstaan dat de prijs van een actief gevoelig is voor beslissingen van andere financiële instellingen. Plantin et al (2008, p. 436) geven een voorbeeld van een nadeel van het waarderen tegen fair value. Zij geven hierbij een voorbeeld over leningen. Leningen zijn niet gestandaardiseerd en worden niet verhandeld in diepe en liquide markten. Ze worden wel verhandeld in Over The Counter-markten (OTC-markten). OTC-markten zijn markten waar de prijzen worden bepaald aan de hand van tweezijdig onderhandelen en aanpassing (matching). (Plantin et al, 2008, p. 436) Zo is het dus erg lastig om vast te stellen wat de waarde van deze lening is omdat het vinden van de fair value van een lening een ‘oefening’ is in het vinden van de hypothetische prijs die zou bestaan in frictieloze markten voor deze activa.
Plantin et al (2008, p. 438) concluderen dat waarderen tegen fair value misschien wel rekening houdt met prijsgevoeligheid, wat het waarderen tegen historische kosten niet doet, maar het vervormt ook deze informatie voor illiquide activa zoals leningen, persoonlijk geplaatste obligaties en verzekeringsportfolio’s die in illiquide OTC-markten handel drijven.
Plantin et al (2008, p. 438) stellen dat door agency-problemen ‘de anticipatie van de toekomstige prijzen’ invloed hebben op de beslissingen van het bedrijf. Hierdoor wordt er zoals zij noemen ‘kunstmatige vluchtigheid’ (artificial volatility) meegebracht in de prijzen. Dit heeft tot gevolg dat het bedrijf nog meer afhankelijk wordt van korte termijn 17
prijsveranderingen. Dit alles zorgt ervoor dat de financiële informatie die gegeven wordt door bedrijven, aan mensen die deze financiële informatie gebruiken, dus niet de meest realistische zijn. Aan de hand hiervan kunnen zij verkeerde keuzes maken. (Plantin et al, 2008, p. 438) Plantin et al (2008, p. 439) beschrijven ook dat hoe langer de duur van een actief is des te minder efficiënt de methode van het waarderen tegen fair value wordt. Dit is bij de methode van waarderen tegen historische kostprijs ook zo, alleen is deze bij de methode van waarderen tegen fair value een stuk groter. Dit komt doordat hoe langer de levensduur van een actief des te groter de negatieve externaliteiten zijn van andere verkopers. De waarde van activa moet namelijk de fair value vertegenwoordigen en als deze waarde verandert, moeten bedrijven dit aanpassen op hun balans. Het waarderen tegen fair value stellen Plantin et al (2008, p. 439) leidt tot inefficiënte verkopen in slechte tijden. Een slechte uitkomst voor een bepaald actief, om wat voor reden dan ook, zorgt er voor dat de prijs van het actief daalt. Als andere bedrijven door deze prijsdaling dan het actief verkopen daalt de prijs nog meer. Dit heeft dan weer een negatief effect voor de bedrijven die ervoor gekozen hebben om het actief niet te verkopen. Als hier door een bedrijf op wordt geanticipeerd verkoopt het bedrijf het actief. Hierdoor zal de prijs van het actief dus gaan dalen. Dit zorgt voor ‘endogenous volatility’, zoals Plantin et al (2008, p. 439) dat noemen. Dit belemmert de rol van het toewijzen van middelen van prijzen. (Plantin et al, 2008, p. 439) Allen en Carletti (2008) hebben in hun artikel aangetoond dat in tijden van crisis de methode van waarderen tegen fair value geen getrouw beeld geeft van de waarden op de balans. Zij geven in hun artikel een voorbeeld over banken. Het probleem is, stellen Allen en Carletti (2008), dat in illiquide markten in tijden van crisis de prijzen van activa te laag zijn om aansporingen te geven om liquiditeit te verstrekken eerder dan een reflectie te geven van toekomstige kasstromen. Dit is in overeenstemming met bovengenoemd argument van Plantin et al (2008). Allen en Carletti (2008) schrijven in hun artikel dat de waarde van de balans van financiële instituties onder de methode van waarderen tegen fair value worden gedreven naar korte termijn schommelingen van de markt en dat er dus geen rekening wordt gehouden met de 18
waarde van grondbeginselen (fundamentals) en de waarde van verloop (maturity) van activa en passiva. Allen en Carletti stellen (2008) dat in tijden van crisis, de methode van waarderen tegen historische kostprijs te prefereren is boven de methode van waarderen tegen fair value, want als de waarden op de balans tegen historische kosten worden genoteerd kunnen banken al hun toekomstige aansprakelijkheden voortzetten en halen, maar dit is niet het geval onder de methode van waarderen tegen fair value. Uit onderzoek van Gorton et al (2006) en Allen en Carletti (2008) is gebleken dat managers onder de methode van waarderen tegen fair value in tijden van financiële crisis hun activa niet goed waarderen in relatie tot de toekomstige kasstromen. Zij laten een andere waarde zien, om er voor te zorgen dat er minder ‘besmetting’ (contagion) optreedt. Goncharov en van Triest (2009, p. 2) beschrijven echter dat zelfs wanneer waarderen tegen fair value is gebaseerd op betrouwbare en meetbare schattingen het toch kan zorgen voor grote veranderingen in het netto inkomen. Dit zorgt ervoor dat de onderliggend opbrengsten worden ‘verduisterd’ en dit het moeilijk maakt voor investeerders om de onderliggende operationele resultaten te beoordelen. Door deze verwarrende effecten van het waarderen tegen marktwaarde wordt het maken van beslissingen dus belemmerd.
Krumwiede (2008, p. 38) beschrijft een aantal nadelen van het waarderen tegen fair value. Als belangrijkste argument beschouwt hij dat managers de waarden van activa gemakkelijk foutief kunnen inschatten, hoe goed ze ook hun best doen. Dit komt omdat bepaalde schattingen of veronderstellingen die gemaakt moeten worden onder de methode van waarderen tegen fair value foutief zijn gedaan. Daarom zijn de uiteindelijk cijfers die gebruikt worden bij het waarderen tegen fair value’ ook fout.
Krumwiede (2008) stelt verder, net als Plantin et al (2008, p. 438), dat onder de methode van waarderen tegen fair value, 'opportunistisch' en oneerlijk management (agency-probleem) zijn voordeel kan doen met de vastgestelde waarden en schattingen die gebruikt worden binnen het bedrijf. Deze waarden kan een manager manipuleren waardoor hij waarden laat zien die er voor hem zo positief mogelijk uitzien. Zo kunnen bepaalde schattingen van kasstromen een 19
hogere of een lagere waarde toegekend krijgen door de manager, die daarmee zijn voordeel kan doen. Zo kan een manager er bijvoorbeeld voor kiezen om in een jaar dat het slecht gaat met het bedrijf grote afschrijvingen te doen op activa. Dit leidt tot winsten in de jaren daaropvolgend. Dit ‘opportunistische’ en oneerlijke management is vooral mogelijk bij level 3 input, omdat hiervoor geen prijs bekend is op de markt. Het management heeft de beste informatie en is in de beste positie om deze waarde vast te stellen. Om betrouwbaar over te komen moeten de cijfers door boekhouders van buitenaf goedgekeurd worden. Als deze cijfers echter verkeerd blijken te zijn, is het lastig te bepalen of het fouten waren die niet expres gemaakt zijn of dat de cijfers gemanipuleerd zijn door oneerlijk management.
Krumwiede (2008, p. 38) vindt dat waarderen tegen fair value eigenlijk niet strookt met de doelen die de ontwerpers van het model willen bereiken. Er wordt door de FASB gesteld dat er meer begeleiding moet komen en meer duidelijkheid in de toekomst. Maar door het invoeren van het tegenwoordige waarderen tegen fair value is niet aan deze gedachte voldaan, vindt Krumwiede. (2008, p. 38) Het heeft het inschatten van activa binnen een bedrijf alleen maar moeilijker gemaakt, omdat op inactieve markten de waarden erg lastig zijn vast te stellen. (Krumwiede 2008, p. 38)
Vlotman (2007) heeft vooral bezwaar tegen het waarderen tegen fair value, omdat dit systeem meer kosten met zich meebrengt en subjectiever is dan het historische kostprijsmodel. Hij vindt dat deze extra kosten alleen te rechtvaardigen zijn als het ook tot extra informatieve waarden leidt. Maar deze extra informatie moet dan niet langs een andere veel goedkopere weg te verkrijgen moet zijn. Dat is echter wel het geval, omdat de waarde van aandelen gewoon in de koerslijsten staat.
Verder geeft Vlotman (2007) aan dat het begrip winst onder het waarderen tegen fair value een gecompliceerd begrip wordt. De historische kosten zijn gebaseerd op echte betalingen. Aan de hand hiervan kan een consument bepalen of de ondernemingsleiding erin is geslaagd een goed rendement op het eigen vermogen te realiseren. Bij het waarderen tegen fair value, met ongerealiseerde winsten als gevolg van het gebruik van de fair value, is de winst veel minder eenduidig en transparant. (Vlotman, 2007, p. 16)
20
Burkhardt en Strausz (2006) stellen dat als een beweging naar het waarderen tegen fair value de informatiepositie van de markt verbetert, dit dus de informatie-asymmetrie tussen de bank en de markt vermindert. Burkhardt en Strausz (2006) hebben onderzoek gedaan bij banken omdat banken veel financiële instrumenten op hun balans hebben staan. De vermindering van asymmetrische informatie verhoogt de liquiditeit van activa. Dit is zo, stellen Burkhardt en Strausz, omdat bij het waarderen tegen historische kostprijs banken meer informatie hebben over de kwaliteit van hun activa dan de markt. De markt kan daardoor moeilijk de kwaliteit van de activa inschatten. Dit heeft tot gevolg dat de markt een ‘gemiddelde’ prijs wil betalen. Om deze reden zullen banken hun kwalitatief goede activa minder snel verkopen, waardoor de liquiditeit van deze activa afneemt. Omdat het waarderen tegen fair value de informatieasymmetrie vermindert, zal dus de liquiditeit van kwalitatieve goede activa toenemen. Door de verhoogde liquiditeit van activa worden de investeringskansen van de bank vergroot. Het waarderen tegen fair value laat managers van banken dus toe om meer risicovol investeringsgedrag te vertonen. Dergelijk gedrag leidt tot een hogere ‘default risk’ (waarschijnlijkheid tot niet terugbetalen) en een vermindering van de algemene waarde van de bank. Hitz (2007) onderzoekt in zijn artikel het nut van het gebruik van het waarderen tegen fair value. Met betrekking tot de fair value als balansmaatregel (erkenning) stellen de ontwerpers van het model geen specifiek geval voor. Er is dus geen concept van de waardering tegen fair value ontwikkeld, ondanks dat deze methode tegenwoordig veelvuldig gebruikt wordt. Hitz (2007) stelt dat het beter is om eerst het concept van fair value te verduidelijken en uit te werken, voordat deze methode geïmplementeerd wordt. Ook Gorton et al (2006) stellen, net als meerderen onderzoekers (o.a. Plantin et al, 2008 en ICAEW, 2006), dat één van de redenen dat het waarderen tegen fair value is ingevoerd is, dat de waarden meer informatie geven dan onder het waarderen tegen historische kosten. Maar de methode van waarderen tegen fair value kan de markt ook minder efficiënt maken. Informatie kan minder relevant zijn, omdat er externaliteiten kunnen optreden. Sommige waarden van activa kunnen namelijk worden beïnvloed door contracten die onder de methode van waarderen tegen fair value zijn opgesteld. Met deze contracten worden contracten bedoeld die gebaseerd zijn op de prestatie van een manager, zoals in het hoofdstuk van de ‘agencytheorie’ genoemd. Bij dit soort contracten kan de manager invloed hebben op de waarden van 21
activa binnen een bedrijf. Ook Plantin et al spreken hierover. (2008, p. 438) Hierdoor kunnen mensen die deze informatie gebruiken om bijvoorbeeld managers te beoordelen irrelevante informatie gebruiken. (Gorton et al, 2006) Watts (2003) toont in zijn artikel aan dat wanneer er tegen fair value gewaardeerd wordt dit kan leiden tot oneerlijke fair value metingen and ‘misstatements’ van winst en equity. Dit komt doordat managers vaak maar voor een bepaalde periode zijn aangesteld en ze ook maar gelimiteerde verantwoordelijkheid hebben. Dit geeft ze een aansporing (incentive) om oneerlijke waardeschattingen te doen. Zie hiervoor ook de paragraaf over de agency-theorie (p.9-10). Watts (2003) oppert dat de adoptie van de nieuwe regels door de FASB tot een verhoging leidt van frauduleuze financiële verslaggeving. Onder de methode van waarderen tegen fair value kunnen managers dus moeilijk te verifiëren schattingen maken van waarden van bedrijfssegmenten en subjectieve toewijzingen doen van de gezamenlijke winst die geassocieerd zijn met goodwill van segmenten van het bedrijf. Deze keuzes van de manager staan de manager toe om beslissingen te beïnvloeden, in de bepaling of goodwill wel of niet wordt afgeschreven. Dit argument is in overeenstemming met Krumwiede (2008) en Plantin et al (2008, p. 438).
3.2.3 Empirisch onderzoek
Hilton en O’Brien (2009) hebben onderzoek gedaan naar hoeveel beslissingsruimte er is bij het management, als het gaat om het wanneer en hoe af te schrijven op activa. Dit hebben zij gedaan bij een bedrijf genaamd Inco Ltd. Hilton en O’Brien (2009) tonen aan, dat ondanks marktbewijs dat er tussen 1997 en 2000 activa overgewaardeerd werden, er niet voor afgeschreven werd tot 2002. Het management van het bedrijf was zich wel bewust van het feit dat activa werden overgewaardeerd, maar handelde dus niet naar de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes (GAAP). Hilton en O’Brien (2009) tonen aan dat door de nieuwe boekhoudprincipes, die onder de methode van waarderen tegen fair value gelden, er ongelijkheden tussen boek en marktwaarde kunnen ontstaan. De boekhoudingstandaarden vertrouwen tegenwoordig dus meer op de schattingen van het management van de fair value in tegenstelling tot het vroegere vertrouwen op meetbare transactieprijzen. Dit vertrouwen zorgt ervoor dat bij de methode van waarderen tegen fair value de ‘moral hazard’ eigenlijk genegeerd wordt, die er is bij het rapporteren van het management van een bedrijf. Managers 22
kunnen namelijk de cijfers manipuleren voor eigenbelang. Het onderzoek van Hilton en O’Brien (2009) toont aan dat het voor investeerders lastig is om de beslissingen van het management betreffende de schatting van activa te beoordelen, zelfs als er veel informatie beschikbaar is uit externe bronnen. Hilton en O’Brien (2009) denken dat de subjectiviteit van het waarderen tegen fair value investeerders dus weinig relevante en betrouwbare informatie geeft.
Onderzoek van Nissin (2003) is in overeenstemming met onderzoek van Hilton en O’Brien (2009). Nissin (2003) toont in zijn artikel aan dat banken de waarde van hun leningen overwaarderen als er gewaardeerd wordt tegen fair value om zo een positiever beeld aan de markt te geven over hun risico’s en resultaten. Deze overwaardering van leningen is groter wanneer banken een kleinere portfolio hebben van leningen, een lagere groei van activa hebben en voor banken die een verslechtering in de kredietwaardigheid (credit quality) van hun leningsportefeuilles hebben ervaren. Dit bewijs, stelt Nissin, toont aan dat de fair values onder het waarderen tegen fair value dus niet betrouwbaar zijn.
Onder andere onderzoek van Francis, Hanna en Vincent (1996) en Beatty en Weber (2006) hebben aangetoond dat nieuwe managers binnen een bedrijf, onder de methode van waarderen tegen fair value, eerder afschrijven op lange termijnactiva en dat managers met een langere ambtstermijn eerder op goodwill afschrijven. Beide onderzoeken tonen ook aan dat nieuwe managers binnen een bedrijf meer en grotere afschrijvingen doen. Ook tonen beide onderzoeken aan dat door nieuwe managers binnen een bedrijf er lagere waarden voor activa worden getoond om zo de toekomstige gerapporteerde winst te kunnen verbeteren. Goncharov en van Triest (2009) onderzoeken in hun artikel wat voor invloed het waarderen tegen fair value heeft op dividendbeleid. Dit doen zijn aan de hand van een onderzoek van de invloed van fair value-aanpassingen op het dividendbeleid in Rusland, waar de bescherming van investeerders relatief laag is. In hun artikel laten ze zien dat het gebruiken van dubbelzinnige en meetbare waardeschattingen bij het waarderen tegen fair value een negatieve invloed kan hebben op het maken van economische beslissingen. (Goncharov en van Triest, 2009, p. 41) Zo kan als er meerdere fair value-aanpassingen gemaakt moeten worden, dit zorgen voor lager dividend veranderingen. (Goncharov en van Triest, 2009, p. 40) Zo kunnen investeerders, wanneer de methode van waarderen tegen fair value wordt gebruikt, 23
er potentieel slechter vanaf zijn dan wanneer de methode van waarderen tegen historische kosten wordt gebruikt. (Goncharov en van Triest, 2009, p. 41) Goncharov en van Triest (2009, p. 41) denken dat dit komt door de verwarrende effecten die het waarderen tegen fair value met zich meebrengt betreffende de onderliggende ontvangsten van een bedrijf. In een land dat weinig bescherming geeft voor investeerders, kunnen mensen binnen een bedrijf de dubbelzinnigheid van het gebruiken van waarderen tegen fair value gebruiken, om dividenden te verlagen en dit geld weg te sluizen voor privé-doeleinden. (Goncharov en van Triest, 2009, p. 41)
4 Waarderen tegen historische kosten versus waarderen tegen fair value In deze paragraaf worden de voor- en nadelen en alle informatie die in de vorige twee paragrafen beschreven staat van beide systemen tegenover elkaar gezet. Dit wordt gedaan aan de hand van drie punten, die naar mijn mening als belangrijkste genoemd kunnen worden, namelijk:
- Kosten van het systeem - Toekomstgerichtheid van het systeem - Beslissingsruimte van het systeem.
Aan het eind van de paragraaf staat een tabel met daarin de plussen en minnen van beide systemen. Naar gelang welke aspecten het belangrijkst gevonden worden kan er een keuze gemaakt worden over welk systeem de voorkeur geniet.
Kosten van het systeem
De kosten van het systeem van waarderen tegen fair value zijn hoger dan bij het systeem van waarderen tegen historische kosten, omdat bij de methode van waarderen tegen historische kostprijs de waarde wordt gebruikt waarvoor een actief (of passief) is aangeschaft en er verder geen aanpassingen gemaakt hoeven te worden. Dit is bij het waarderen tegen fair value wel het geval. (Vlotman, 2007) Ook moeten sommige bedrijven systemen ontwikkelen om deze waarden te kunnen berekenen. (FASB, 2009) 24
Toekomstgerichtheid van het systeem
De methode van waarderen tegen fair value houdt meer rekening met de toekomst dan de methode van waarderen tegen historische kostprijs. Meerdere auteurs (o.a. Plantin et al, 2006) stellen dat het waarderen tegen historische kostprijs prijssignalen negeert. De methode van waarderen tegen fair value houdt wel rekening met de toekomst, omdat ook de toekomstige kasstromen en risico’s in ogenschouw genomen moeten worden. (Plantin et al, 2006)
Beslissingsruimte van het systeem
Over de vraag welk van beide systemen meer beslissingsruimte heeft (discretion), bestaat veel discussie. Hoe meer beslissingsruimte er is hoe meer ruimte er is voor manipulatie. Hieronder staan de argumenten van voorstanders van de methode van waarderen tegen historische kosten gegeven:
- Onder de methode van waarderen tegen historische kostprijs wordt gewoon de waarde getoond waarvoor een actief (of passief) is aangeschaft. Dat is wat er voor betaald is en is verder duidelijk.
- Onderzoek van Hilton en O’Brien (2009) toont aan dat bij de methode van waarderen tegen fair value de regels niet nageleefd worden door het management van een bedrijf.
- Onderzoek van Gorton et al (2006) en Allen (2008) laat zien dat managers wanneer er gewaardeerd wordt tegen fair value hun activa niet waarderen tegen de werkelijke waarde.
- Watts (2003) toont aan dat onder de methode van waarderen tegen fair value er meer frauduleuze financiële verslaggeving plaatsvindt en zal plaatsvinden.
Hieronder staan de argumenten van voorstanders van het waarderen tegen fair value gegeven:
- Bij actieve markten is de fair value gewoon gegeven. Hier kan verder niks aan veranderd worden. 25
- Barlev en Haddad (2002) stellen dat onder de methode van waarderen tegen historische kostprijs managers de cijfers van het bedrijf kunnen manipuleren, doordat ze de conservativiteit van het systeem gebruiken om een positiever beeld te geven over de gang van zaken binnen het bedrijf.
Model 1 Waarderen tegen
Waarderen tegen fair value
historische kostprijs Kosten
+
-/-
Toekomstgerichtheid
-/-
+
Beslissingsruimte
-/-
-/-
26
5 Conclusie
Het artikel is begonnen met een uitleg over wat waarderen tegen historische kostprijs inhoudt en wat waarderen tegen fair value inhoudt. Waarderen tegen historische kostprijs betekent dat de waarde van de activa van een bedrijf de waarde is die betaald is voor de activa, hierbij worden marktwaardeveranderingen van activa niet meegenomen. Het grootste nadeel van deze methode is dat het prijssignalen negeert. (ICAEW, p. 21, 2006) De fair value van een actief (of passief) houdt in voor welke waarde dit actief (of passief) gekocht kan worden of verkocht kan worden in de tegenwoordige overgang tussen partijen die geïnteresseerd zijn. (FASB, 1993) Eén van de belangrijkste argumenten tegen deze methode is dat vaak helemaal niet de juiste waarde van een actief wordt gegeven, omdat dit gewoon erg moeilijk in te schatten is, zoals bij level 3 waarderingen. Vooral in tijden van crisis in illiquide markten is het niet wenselijk te waarderen tegen fair value, stellen meerdere onderzoekers. (Gorton et al, 2006 en Allen en Carletti, 2008)
Verder is aangegeven onder welke omstandigheden het voordelig is om de methode van waarderen tegen fair value te gebruiken en onder welke omstandigheden het voordelig is om te waarderen tegen historische kostprijs. Waarderen tegen historische kostprijs is betrouwbaar wanneer het gaat om daadwerkelijke transacties en is niet betrouwbaar wanneer het gaat om allocaties en voorspellingen. De methode van waarderen tegen fair value is betrouwbaar wanneer er sprake is van een actieve markt (level 1) en is niet betrouwbaar wanneer er geen duidelijke en betrouwbare marktwaarden zijn (level 3). (ICAEW, 2006)
In paragraaf 3 wordt onderzocht hoe managers zich anders gedragen onder beide methodes. Hierbij wordt de agency-theorie in ogenschouw genomen. Kort gezegd houdt de agencytheorie in dat er belangenconflicten zijn tussen de aandeelhouder en het management van een bedrijf. (Eisenhardt, 1989, p. 59 en Boot, 1998)
Burkhardt en Strausz (2006) stellen dat door het tegenwoordige waarderen tegen fair value managers meer risicovol investeringsgedrag vertonen, omdat de liquiditeit van de activa is toegenomen. Dergelijk gedrag leidt tot een hogere waarschijnlijkheid van niet terugbetalen en tot een vermindering van de algemene waarde van een bedrijf. 27
In onderzoek van Barlev en Haddad (2002) wordt beschreven dat onder de methode van waarderen tegen historische kostprijs de agency-problemen versterkt kunnen worden. Dit komt vooral volgens hen, doordat onder deze methode gemakkelijk de cijfers van een bedrijf gemanipuleerd kan worden.
Onderzoek van Hilton en O’Brien (2009) heeft aangetoond dat onder de methode van waarderen tegen fair value de regels die gesteld zijn niet nageleefd worden.
Verder oppert Watts (2003) dat door de regels die bij het waarderen tegen fair value horen er meer frauduleuze financiële verslaggeving zal plaatsvinden, aangezien de manager zelf veel invloed heeft bij de beslissingen over het afschrijven op verschillende activa.
Onder andere onderzoek van Francis, Hanna en Vincent (1996) en Beatty en Weber (2006) tonen aan dat er verschillen tussen waarderen zijn bij het waarderen tegen fair value tussen managers naar gelang hoe lang zij werkzaam zijn binnen een bedrijf.
Onderzoek van Nissin (2003) heeft aangetoond dat wanneer er gewaardeerd wordt tegen fair value banken hun leningen overwaarderen om zo een positiever beeld af te geven aan de markt over de risico’s en prestaties van de bank.
In paragraaf 3.4 zijn beide methodes van waarderen met elkaar vergeleken op drie punten, namelijk: de kosten, de toekomstgerichtheid en de beslissingsruimte. Gebleken is dat de methode van waarderen tegen historische kosten minder kosten met zich meebrengt, maar ook minder toekomstgericht is. Het is lastig te bepalen bij welke van beide systemen meer beslissingsruimte is.
De conclusie van deze scriptie is dat er geen eenduidig antwoord te geven is op de onderzoeksvraag hoe en of managers zich anders gedragen onder beide methodes. Er is te weinig empirische literatuur om hierover uitsluiting te geven. Er is dus ruimte voor toekomstig empirisch onderzoek.
28
Literatuur Allen, Franklin en Carletti. August 2008. Mark-to-market accounting and liquidity pricing. Journal of Accounting and Economics, volume 45, Issues 2-3, p. 358-378 Barlev, Benzion and Haddad, Joshua Rene. Mei 2003. Fair value accounting and the management of the firm. Critical Perspectives on Accounting, volume 14, Issue 4, p. 383-415 Beatty, A. en Weber, J. 2006. Accounting Discretion in Fair Value Estimates: An Examination of SFAS 142 Goodwill Impairments. Journal of Accounting Research 44, p. 257–288 Boot, A. 3 januari 1998. Beschikbaar op: http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article746345.ece/Arnoud_Boot Burkhardt, K., Strausz, R. 2006. The effect of fair vs. book value accounting on banks. Working paper, Free University of Berlin. CFA Centre for Financial Market Integrity. 2005. A Comprehensive Business Reporting Model: Financial Reporting for Investors, Charlottesville: CFA Institute, p. 6 Economist, The. 8 April 2009. Accounting rules are under attack. Standard-setters should defend them. Politicians and banks should back off. The Economist. Beschikbaar op: http://www.economist.com/displayStory.cfm?story_id=13446745 Eisenhardt, Kathleen. 1989. Agency theory: An Assesment and review Academy of Management Review, Vol. 14, nummer 1, p. 57-74 Francis, J., Hanna, J. en Vincent, L. 1996. Causes and Effects of Discretionary Asset Writeoffs. Journal of Accounting Research 34, p. 117–34 FASB (Financial Accounting Standards Board) website. beschikbaar op: www.fasb.org/st http://www.fasb.org/summary/stsum157.shtml (2009) http://www.fasb.org/board_meeting_minutes/03-02-05_fvm.pdf (9 maart 2005) http://www.fasb.org/board_meeting_minutes/06-29-05_fvm.pdf (7 juli 2005) http://www.fasb.org/board_meeting_minutes/05-03-06_fvm.pdf (10 mei 2006) FASB, Statement of Financial Accounting Standard No. 13: Accounting for Leases (Stamford, CT: FASB, 1976). FASB, Statement of Financial Accounting Concepts No. 2: Qualitative Characteristics of Accounting Information (Stamford, CT: FASB, 1980). FASB, Financial Accounting Standard No. 116: Accounting for Contributions Received and Contributions Made (Norwalk, CT: FASB, 1993).
29
FASB, Statement of Financial Accounting Concepts No 7, Using Cash Flow Information and Present Value in Accounting Measurements, Norwalk: FASB, 2000. Goncharov, Igor en van Triest, Sander. Maart 2009. Paper profits: Fair value accounting, dividends and corporate governance. Gorton, Gari B. en He, Ping en and Huang, Lixin. Maart, 2006. Asset prices when agents are marked-to-market. National bureau of economic reasearch. Hilton, A.S en O’Brien, Patricia. 22 Dec 2008. Inco Ltd.: Market Value, Fair Value, and Management Discretion. Journal of Accounting Research, volume 47 Issue 1, p. 179–211 Hitz, Joerg-Markus. 1 juli 2007. The Decision Usefulness of Fair Value Accounting - A Theoretical Perspective. European Accounting Review, Vol. 16, No. 2, 323–362 ICAEW (The Institute of Chartered Accountants in England and Wales) Measurement in financial reporting Website (2006) Beschikbaar op: http://www.icaew.co.uk/index.cfm?route=142887 IASB (International Accounting Standards Board). 25 mei 2006. Preliminary Views on an Improved Conceptual Framework for Financial Reporting: The Objective of Financial Reporting and Qualitative Characteristics of Decision-Useful Financial Reporting Information, London: IASC Foundation. Beschikbaar op: http://www.iasb.org/NR/rdonlyres/B9A519D6-AAF5-4ACF-ABFFF9958BFE519C/0/ObNotes_FVM_0605ob08a.pdf Krumwiede, Tim. Augustus 2008. Why historical cost accounting makes sense. Strategic Finance, volume 90 Issue 2, p. 33-39 Nissin, Doron. 2003. Reliability of Banks' Fair Value Disclosure for Loans Review of Quantitative Finance and Accounting, volume 20, No. 4, p. 355-384 Pers, Dagblad. 23 juni 2009, p. 6 Plantin, Guillaume en Sapra, Haresh en Shin, Hyon Song. 2 mei 2008. Marking to market: Panacae or Pandora’s Box? Journal of accounting research, p. 435-460 Vlotman, Fred. November 2007. Terug naar historische kosten. Controllers magazine, p 14-16 Watts, R. Conservatism in Accounting Part I: Explanations and Implications. Accounting, Horizons 17 (2003): p. 207–23
30