Charles van Leeuwen (2006)
BENEDICTUS DE BERGBEWONER De liefde van een monnik uit Nursia voor de bergen
heiligen in hun habitat Als we zien waar heiligen hebben gewoond, kunnen we ze beter begrijpen. We kunnen ons, als we op de plaats zelf zijn, niet alleen beter voorstellen hoe ze geleefd hebben, maar krijgen tevens een duidelijker idee van hun heiligheid. Want die heiligheid heeft meestal een specifiek, mede door de plaats zelf bepaald karakter. We moeten naar Assisi gaan, en door de vallei van Spoleto trekken, om ons voor te stellen wie Franciscus was. Het is opvallend hoeveel gebeurtenissen uit zijn leven in de oudste levensbeschrijvingen en de fioretti een heel precieze topografische situering hebben. We moeten naar de Chartreuse in de hoge Alpen, en naar de afgelegen kloosters in het Calabrische bergland, om de heilige Bruno beter te verstaan. We moeten drinken bij de bron van Camaldoli, en klimmen naar het eremo hoog erboven waar de vijf broeders hun huisje hadden, om het charisma van de heilige Romualdus te doorgronden. En als we ons willen verdiepen in het leven van de heilige Benedictus, moeten we naar Subiaco om de grot te zien waarin hij zich had teruggetrokken, en naar Montecassino waar hij hoog op de berg een klooster stichtte. Als we hun oorspronkelijke habitat betreden, nemen de verhalen over heiligen voor ons opnieuw concrete vormen aan. Dan is de kans groter, dat hun heiligheid geen abstractie blijft, die we uit boeken en geschriften destilleren, maar voor ons opnieuw gaat leven.
religieus toerisme Al sinds de oudste tijden heeft dit inzicht geleid tot religieus toerisme. Reeds in het prille begin van de monastieke beweging trokken reizigers de woestijn in om te zien waar Antonius en zijn volgelingen hadden geleefd. En nog steeds komen er voor de religieus geïnteresseerde nieuwe bestemmingen bij, zoals onlangs het klooster van Tbilisi waar de zeven monniken temidden van een islamitische bevolking hebben geleefd en de marteldood zijn gestorven, en waarheen nu bedevaarten worden georganiseerd. Pelgrimages zijn nu eenmaal niet weg te denken uit het Christendom – ze zijn een belangrijke praktijk in álle wereldgodsdiensten – en worden dan ook driftig geëxploiteerd, zowel in religieus als in economisch opzicht. Een vraag is: zijn die pelgrimages vooral bevrediging van nieuwsgierigheid en meer of minder succesvolle devotionele praktijken, of hebben ze misschien ook een inspirerende werking? Brengen ze ons nader in contact met het oorspronkelijk charisma van de heilige? Hoe groot is de kans dat we op of om het graf van een heilige iets beleven waardoor de persoon van die heilige ons naderbij komt? Wat kan het bezoek aan de geboorteplaats van een heilige in spiritueel opzicht betekenen? Of om het anders te formuleren: wat is er voor nodig om ons op een heilige plaats opnieuw te kunnen verplaatsen in het leven van een heilig mens?
1
Charles van Leeuwen (2006)
een pelgrim in Nursia Gedachten die ik had toen ik deze dagen Norcia bezocht, de geboortestad van Benedictus, hoog in de Appennijnen in Midden-Italië, ongeveer 150 km ten noord-oosten van Rome. Wat is er in Norcia te zien dat ons dichter bij de aartsvader van de westerse monastieke traditie brengt, een man die we toch gewoonlijk met het epitheton van Nursia eren? Over een lange, bochtige weg met veel tunnels reed ik door een uitgestrekt, schraal en verlaten bergland van Spoleto naar Norcia. Na een tamelijk vermoeiende autoreis kwam ik in een vriendelijk en welvarend bergstadje aan, dat zich klaarblijkelijk op twee soorten toeristen richtte. Overal zag ik winkels met bergsportartikelen: Norcia is in het nationale park van de Monti Sibillini het vertrekpunt voor lange bergwandelingen, stevige mountainbikeroutes, uitdagende klimtochten en – in de winter – uitgebreide ski-expedities. Nog talrijker zijn de winkels met gastronomische lekkernijen: in deze bergen is het maken van allerlei soorten kaas en worst en het roken van hammen een vanouds beproefd ambacht. Een toerist die Norcia bezoekt, moet iets van die lekkernijen mee naar huis nemen. Veel minder zichtbaar zijn de voorzieningen voor de religieuze toerist: er zijn voor zover ik heb gezien geen winkels met devotionalia en er is slechts één kleine boekwinkel, waarin een paar boeken over Benedictus in een klein hoekje over lokale geschiedenis staan, terwijl de meeste ruimte is ingeruimd voor schoolboeken, kookboeken en de onvermijdelijke natuur- en bergboeken.
het ouderlijk huis van Benedictus Maar midden op het marktplein, Piazza San Benedetto, staat een wit marmeren beeld van de monnikenvader, dat dateert uit het herdenkingsjaar 1880. De heilige ziet uit over de corso, de belangrijkste winkelstraat, en kijkt naar het noorden, de richting van waaruit tegenwoordig de meeste reizigers komen. Eigenlijk is dat een moderne oriëntatie: want vroeger kwamen de meeste reizigers uit het zuiden, waar de Via Salaria loopt, de weg die ook Benedictus zelf heeft genomen toen hij naar Rome ging, drie à vier dagreizen ver. Ten zuiden van Nursia ligt de vallei waar de stad van leeft en waar alle activiteit op is gericht, ten noorden ligt alleen de moeilijk te doordringen bergwand die de stad als een amfitheater omringt. Het kan niet anders of Benedictus heeft zich in moderne tijden omgedraaid, als het ware om de historische ontwikkelingen te volgen. Achter, maar dus eigenlijk vóór het beeld van Benedictus, staat de kerk die zijn naam draagt, de San Benedetto. Het is de plaats waar volgens een zeer oude overlevering zijn ouderlijk huis stond: daar zouden Benedictus en zijn zus Scholastica geboren zijn. Het is een mooie, sfeervolle kerk met een oude romaanse klokkentoren, een eenvoudige maar sierlijke gevel en opzij een gastvrije en lommerrijke galerij. In de crypte van de kerk zijn oude romeinse muurresten te zien die de ouderdom van het gebouw onderschijven. Het is niet helemaal zeker dat hier echt een woonhuis stond, de opgravingen lijken eerder te duiden op een gebouw met een complexere functie aan het oude forum, maar eigenlijk is dat niet zo relevant: wordt niet sinds mensenheugenis op deze plaats de geboorte van Sint Benedictus en Sint Scholastica geëerd? Achter de kerk ligt een groot en historisch belangrijk klooster van de celestini, een van de toonaangevende benedictijnse families: nu is het geslonken tot een bescheiden convent waarvan de gemeenschap de getijden viert
2
Charles van Leeuwen (2006)
in de crypte, tussen de opgravingen en achter het opus reticolatum van de kinderkamer waar de heilige opgroeide.
een melktand als reliek Eigenlijk weten we maar weinig over de jonge jaren van Benedictus. De deels literaire en deels legendarische levensbeschrijvingen noemen alleen dat hij een telg is uit een oud patricisch geslacht: de namen van zijn ouders, Euproprius Anicius en Abundantia, zijn ons overgeleverd, een voor deze generatie van heiligen tamelijk uitzonderlijk feit. Afgezien van een reliek van een melktand, die in de San Benedetto wordt bewaard, is er in Norcia verder weinig tastbaars van Benedicus zélf terug te vinden. Wel zijn er overal schilderingen over het leven van de heilige, de stadskerken vormen samen als het ware één groot prentenboek bij het door Gregorius de Grote geschreven levensverhaal. In de Duomo prijkt op een schitterend altaar de heilige met de stad in de handen (door de uit Perugia afkomstige Francesco Sparapane). In de San Benedetto zien we de man Gods in gesprek met de gothenkoning Totila (door Filippo Napolitano). En in de even buiten de muren gelegen Santa Scholastica is een hele serie fresco’s aan het leven van de heilige gewijd, die zijn toegeschreven aan Nicola da Siena. We zien er onder meer Benedictus en Scholastica, toevallig naast elkaar in twee verschillende lagen van het fresco, en een jonge Benedictus die de stad de rug toekeert om de bergen in te trekken. Misschien was Benedictus al vroeg in contact gekomen met een groep kluizenaars die zich in de nabije bergen had teruggetrokken, waar nu het klooster van S. Eutizio ligt: Gregorius de Grote zegt namelijk dat daar al in de vijfde eeuw een kolonie heremieten huisde met onder meer Florentius, Spes en Eutitius (Dialogen , III, 15).
het bergland Misschien zeggen de bergen in de omgeving ons wel meer over het leven van de jonge Benedictus dan de stad zelf. Hij zal als kind al snel de namen van de toppen hebben leren kennen: de Monte Moricone en Cardosa in het noorden, de Patino en Guaidone in het oosten, de Ventolosa in het zuiden. En even achter de horizon de hoogste en meest indrukwekkende bergketen, de Monte Vettore, die de streek domineert en afgrenst van de Adriatische kust en Oost-Italië. In de wijdse hoogvlakte onder de toppen kwamen talrijke kuddes uit de omgeving van Rome de zomer doorbrengen, om in het najaar weer naar de vlaktes rond de hoofdstad af te dalen. Zo was er rond de herders- en garnizoensstad Norcia een komen en gaan naar de hoofdstad, niet alleen van militairen, bestuurders en handelaren, maar ook van gewone herders die het ritme van de transhumance volgden. De bergeconomie bestond ook toen al bij de gratie van de export van graan, melk- en vleesproducten, paddestoelen, huiden en textiel, terwijl olie, zout en metalen moesten worden geïmporteerd. Voor Benedictus, zoon van een aristocratische familie die niet alleen een huis in de stad maar ook landerijen bezat, zal dat alles vertrouwde kennis zijn geweest. Hij wist hoe arm de meeste mensen in de bergen waren (Dial. II, 1), hoe kostbaar een bronzen werktuig was (Dial II, 6) en hoe duur geïmporteerde olie (Dial II, 29). Hij kon uit persoonlijke waarneming putten als hij het had over kuddes die lange
3
Charles van Leeuwen (2006)
afstanden moesten afleggen (RB 64,18 ) en wist welke verantwoordelijkheden een herder had (RB 2,7-10 en 31-40). Hij wist hoe één ziek schaap een kudde kon besmetten (RB 28,8), maar ook hoe lange tijd herders in de bergen soms moesten zoeken naar één verloren schaap (RB 27,5-8). Als jongeman zal hij dikwijls de bergen ingetrokken zijn, niet alleen om er te wandelen, maar ook om er te jagen, een in deze periode in alle lagen van de bevolking geliefde bezigheid. En het is niet ondenkbaar dat de welstaande familie ook bezittingen had in de wijde omgeving van de stad, of kuddes die aan herders waren toevertrouwd en af en toe bezocht moesten worden. Ook al hebben we geen geschreven bronnen over de jeugd van Benedictus, voor elke man die in Nursia opgroeide, gold dat hij diep met de bergen vertrouwd was.
overleven in de bergen Tegen deze achtergrond gaan we bepaalde overgeleverde feiten uit het leven van Benedictus anders lezen. Het is opmerkelijk dat Benedictus eigenlijk zijn leven lang in de bergen heeft gewoond: van het bergstadje Norcia trok hij, na een korte onderbreking in Rome, naar het rotsige dal van Subiaco, om nog later te verhuizen naar het hooggelegen Monte Cassino. Hij voelde zich thuis in de bergen en nergens anders. Het feit dat Benedictus in de stad Rome, waar hij voor studie naar toe was gestuurd, niet kon aarden, wordt gewoonlijk alleen in moralistische zin geïnterpreteerd: de heilige keerde de stad met zijn verdorven zeden, en de universiteit als leerschool van ijdelheid, al snel de rug toe. Maar wellicht speelde ook het feit dat hij er de rust en koelte van de bergen miste, een rol. Dat kon zijn biograaf Gregorius, die een stadsmens was, zich waarschijnlijk maar moeilijk voorstellen. Gregorius had ook geen idee van communicatie in de bergen. Iedereen die Subiaco bezoekt, beseft onmiddellijk dat het verhaal dat de priester Romano het eten van boven naar beneden liet zakken aan een koordje met een belletje, een literaire verdichting is (Dial II, 1.5). Misschien zou dat gekund hebben op de rechte wanden van het Palatijn, waar Gregorius vlak tegenover woonde, maar zeker niet op de hoge en ruige, dichtbegroeide berghellingen van Subiaco. Misschien zette Romano het eten op een afgesproken plek in de nabijheid van de grot neer, en luidde hij vervolgens met een bel om te voorkomen dat de wilde dieren ermee vandoor gingen. Gregorius heeft uit de oplevering wel opgetekend dat Benedictus een voorkeur had voor kloosters op hooggelegen plaatsen, en dat niet alle broeders de vermoeiende en gevaarlijke klimpartijen die dit leven met zich meebracht, makkelijk konden opbrengen (Dial II, 5.1). Om in de bergen te overleven waren, afgezien van het eten dat gebracht of gehaald kon worden, twee zaken van levensbelang: water en beschutting (tegen de kou, maar ook tegen de zon). Beschutting vond de jonge kluizenaar in de beroemde grot van Subiaco: niet zo hoog gelegen als de spelonken in de bergen rond Nursia, waardoor overwinteren er beter mogelijk was, maar toch ver genoeg van de stad en de bewoonde wereld. Water en verfrissing was in het merengebied van Subiaco rijk voor handen. Maar ook op andere plaatsen waar kluizenaars en monniken zich ophielden, ging het er allereerst om in water en beschutting te voorzien: deze thema’s komen in de teksten over dit leven in de ruige natuur voortdurend terug. Hoger in het gebergte wist de kenner Benedictus waar water te vinden was, een vaardigheid die veel van zijn medebroeders als een heus wonder beschouwden (Dial II, 5). En Benedictus geeft in zijn regel aan dat monniken zich van de
4
Charles van Leeuwen (2006)
aerum temperiae, de grillen van het klimaat, bewust moeten zijn en zich erop moeten instellen: het klooster moet een plaats zijn die opvang en beschutting biedt (RB 55.1), zowel aan monniken als aan de langskomende reizigers en gasten. Zelf vond Benedictus op oude leeftijd nog onthaal bij zijn zus Scholastica, toen een hevig noodweer de regio van Montecassino teisterde en een wandeling terug door de bergen onmogelijk was (Dial II, 33). Zo is het inzicht dat beschutting in de bergen een levensbehoefte is én een geschenk van barmhartigheid kan zijn, een stil gegeven in de levensbeschrijving van Benedictus en in de leefregel voor het claustrum, het afgeschermde kloosterleven.
klimmen en dalen Ik wees er zoëven al op dat ook het thema van klimmen en dalen in de levensbeschrijving van Benedictus een rol speelt. Het komt eveneens terug in zijn leefregel: het wordt daar gebruikt als beeld voor de balans in het geestelijk leven. Een monnik moet zich ervan bewust zijn dat zijn leven nederigheid vergt, op allerlei manieren, en dat hij als het ware voortdurend moet klimmen. Tevens moet hij weten dat het moeilijk is om de geestelijke hoogte vast te houden en dat een neerwaartse lijn altijd op de loer ligt. De regelschrijver wijst op de trap die Jacob in een droomgezicht zag, en voegt daaraan toe: ‘dit afdalen en opklimmen wil ons ongetwijfeld niets anders zeggen dan dat men afdaalt in hoogmoed, en omhoogklimt in nederigheid.’ Hij houd de monnik een levenswijze voor waarin hij zich voortdurend van zijn nederigheid bewust is – en dat kan door voortdurend de weg omhoog in te zetten, stap voor stap en altijd weer opnieuw. Religieus leven is een leven van ups en downs, en een monik moet leren om te gaan met de krachten die hem neerwaarts dreigen te trekken en met de de bronnen die hem de kracht verlenen om omhoog te komen. We proeven in deze beschrijving de ervaring van een man die het ruige berggebied als geen ander kende, en die gewend was aan de vermoeienissen van het telkens weer bergopwaarts moeten gaan en aan de verraderlijke kanten van de frequente afdalingen.
aantrekkingskacht van de bergen Het is eigenlijk onmogelijk om in de geest van Benedictus door te dringen, zonder kennis te nemen van het bergland waarin hij heeft geleefd. Zoals het leven van Jezus zich beweegt tussen de polen van twee bergen, namelijk die waar de zaligsprekingen werden uitgesproken en Jezus’ prediking begon, en die waarop de kruisiging plaatsvond en Jezus’ prediking voltooid werd, zo beweegt ook het leven van de monnikenvader zich tussen bergen: de bergen van zijn jeugd in Nursia en die van zijn ouderdom in Montecassino. Ook voor benedictijnen die in clausuur leven, zou het de moeite lonen om voor één week verlof te vragen van de stabilitas loci en naar het Italiaanse bergland van Benedictus af te reizen. In het ommuurde stadje Nursia lopen ze dan door de smalle straatjes, tussen gedrongen huizen met dikke muren en uitstekende daken. Ze zien hoe de huizen rondom kleine pleintjes geschaard zijn, met alom vriendelijke fonteintjes. Als ze vervolgens de bergen ingaan, naar de Forca Canapine, hoog uittorenend boven de in de zomer fel gekleurde vallei van S. Scholastica, of naar Castelluccio lopen temidden van
5
Charles van Leeuwen (2006)
uitgestrekte weiden, op een dikke drie uur afstand van Norcia, dan beseffen ze welke aantrekkingskracht de bergen op de jonge Benedictus moeten hebben gehad. Een zo grote aantrekkingskracht, dat hij voor een leven van solitudo in die bergen heeft gekozen, in volle overgave aan de geest en gewijd aan stilte en gebed. Eigenlijk ligt in Norcia alles van zijn leven al besloten: de beschutting van de gemeenschap in een kleine provinciestad en de uitnodigende zuiverheid van het grauwe, ongerepte bergland. In het ommuurde stadje zien we het claustrum dat Benedictus later als model zou aanreiken en in de hechte gemeenschappen van de kleine wijken een voorbeeld van vita communis. En aan de horizon het weergaloze landschap dat lokte en de ervaring van eenzaamheid bood. Benedictus was een bergbewoner, met een stevig fysiek dat hem in staat stelde de ontberingen in het ruige land te trotseren. Hij kon klimmen als een berggeit en had een scherpe en wijdse blik, waarmee hij de horizon aftuurde en kuddes, eenzame schapen en zoekende reizigers over de berghellingen zag trekken.
Charles vanLeeuwen
6