Belgische Politieke Geschiedenis met prof. Bruno De Wever Inleiding: België, een land op een kruispunt in de geschiedenis Koning
België Staats schuld
Munt
volgens Britse historicus Tony Judt België barst:
pacten en compromissen werken niet meer • pacificaLedemocraLe werkt niet meer • voortschrijdende insLtuLonele verzelfstandiging Vl. en Wal.
evenwichtspoliLek verliest waarde • groeiende communautarisering
1) Naar een nieuwe geschiedenis van de natiestaat vele vragen rijzen op: • •
•
Gaat België blijven bestaan of komt er een splitsing/confederaal staatsmodel? Blijft de taal een belangrijk punt van conflict of gaan we met z’n allen het Engels gebruiken als voertaal op aandringen van de EU? Wat met Brussel? 1
Kadertekst – De geschiedenis lezen: een verhaal van breuklijnen Breuklijnenmodel als theorie om inzicht te verschaffen in het verleden: (Lipset en Rokkan + Huyse)
De traditionele breuklijnen
levenbeschouwelijke breuklijn • katholieken vs. vrijzinnigen (gelaïciseerde staat) • klerikalisme vs. anLklerikalisme • duurde tot 2de helW 20ste eeuw t.e.m. het Schoolpact; nu geluwd omdat ontkerkelijking zich voltrok
sociaaleconomische breuklijn • arbeid vs. kapitaal • socialisme vs. liberalisme (+ christelijke beweging als centrumbeweging) • na WO II -‐> overlegmodel + welvaartssamenleving (strijd geluwd)
communautaire breuklijn
• Nederlandstaligen vs. Franstaligen • eind 19de eeuw -‐> gelijkheid aanvaard • na WO II -‐> taalgemeenschappen machLger -‐> regionalisering van België met gewesten, gemeenschappen en de Belgische federale overheid • door 4 staahervormingen vanaf 1970 strijd geluwd, maar vandaag actueler dan ooit
Nieuwe breuklijnen sinds laatste kwart 20ste eeuw
ecologische breuklijn etnische breuklijn mondialisering
• grenzen van de welvaartstaat • autochtone Belgen vs. allochtone bevolking • naLonale staten en economieën bepaald door globale ontwikkelingen + reacLes van de naLonale staten
2
Hoofdstuk 1: België avant la lettre 1) De ‘Oude Belgen’ Caesar • De bello Gallico • Belgae de dappersten van alle Galliërs (maar toch uitgeroeid)
Belgae = onze voorouders?
Culturele erfenis?
• Rechtstreekse bloedband bestaat niet • België = doorgangs gebied met migraLe
• ook niet het geval • preromeinse periode = verwaarloos-‐ baar
2) De Romeinse stempel Aantal instellingen gevestigd die tot vandaag een grote invloed uitoefenen
Romeins recht
Romeinse infra-‐ structuur (wegen en steden)
invloed kunst en cultuur
posiLe van de christelijke godsdienst (als staats-‐ godsdienst)
Onze gewesten lagen ook aan de grens van het Romeinse imperium -‐> grens is ongeveer de Rijn -‐> onderkant v.d. Rijn = Romeinen bovenkant v.d. Rijn = woeste Germanen -‐> grens = permanente grens tussen het meer geromaniseerde deel van Europa en het meer Germaanse deel van Europa -‐> grens = dé oorzaak van de taalgrens door België
3
3) De vroege Middeleeuwen (500-‐1000) en het ontstaan van het Ancien Régime Franken • in 476 na val WRR
Clovis • geslacht van de Merovingen • dopen -‐> samenspel Kerk en Staat (en macht van Rome uitbreiden)
Karel De Grote • Karolingen = opvolgers van de Merovingen • bouwde rijk uit dat samenvalt met het huidige West-‐ Europa
Karel de Grote was om 3 redenen belangrijk voor de geschiedenis van onze gewesten
4
Territoriaal • centrum rijk in onze contreien: tussen Seine en Rijn • na zijn dood -‐> rijk opgesplitst in 3 met de grens tussen het oostelijk deel en westelijk deel dwars door onze contreien (= grens tussen de Germaanse en Romeinse gebieden) • middenrijk (= wij als Belgen) strijddoel tussen Frankrijk en Duitsland • opkomst van Frankrijk en Duitsland
Feodaliteit als legiLmering voor eigendom en recht • feodaal systeem ontstond: piramide van leenheren en leenmannen met bovenaan de koning als opperste leenheer • leenmannen bezaten hun stuk land als leen of leengoed (erfelijk) -‐> trouw verschuldigd aan de koning • koning = soevereine vorst (macht verkregen van God zelf + gewoonterecht) • Kerk en christelijk geloof als legiLmering van de machtsstructuur • Karolingische vorst = vroegere Romeinse keizer met christendom als staatsgodsdienst • SLchLng van België vormde het einde van de ancien-‐régimesamenleving
Sociale groepen • Kerk met zijn instellingen • De adel = leenheren en -‐mannen die eigenaar waren van de grond en opbrengsten (landbouw belangrijkste economische acLviteit) • derde stand = overige bevolking -‐> verwierven meer macht door nijverheid en handel (opkomst van de steden)
De feodale machtsstrijd
dynasLeke poliLek
oorlogsvoering
machtsstrijd van de adel
Succesvolle leenmannen probeerden zeer machtig (= zelf vorst) te worden -‐> via huwelijk verbinden met geslacht van soevereine vorst -‐> via zoveel militaire macht de Kerk dwingen hen als soevereine vorst te erkennen
5
Politiek-‐territoriale machtsstrijd in onze gewesten Bij ons regeerden leenmannen van -‐> Franse koning -‐> Duitse keizer -‐> over graafschap Vlaanderen, hertogdom Brabant en prinsdom Luik (andere lading dan de huidige geografische omschrijvingen) voorbeeld: de Guldensporenslag uit 1302 feodaal conflict • Vlaamse graaf = leenman • Franse koning = leenheer • Vlaamse graaf rijker dan zijn leenheer (bezit Brugge, Gent...) -‐> Franse koning wou deze gebieden
1302: Vlaamse overwinning • Vlaamse graaf slaat aanval van zijn leenheer af • zo niet had middeleeuws Vlaanderen er anders uit gezien
Veel misverstanden rond Guldensporenslag: -‐> geen weerspiegeling van Nederlandstaligen tegen Franse koning (Vlaamse adel sprak Frans) -‐> paste in het Belgische nationale propaganda tegen Frankrijk die de onafhankelijkheid van België bedreigde in de 19de eeuw -‐> Slag bij Woeringen in 1288 was gelijkaardig aan de guldensporenslag, maar was tegen de Duitse Keizer 4) Naar een eenmaking in de Nederlanden Verschillende staatjes in de ruimte van het huidige België en Nederland (+ delen van Noord-‐Frankrijk en Duitsland) groeiden naar elkaar toe -‐> de Nederlanden werden gevormd
6
Karel de Grote • Middenrijk tussen Frankrijk en Duitsland
Bourgondische Nederlanden • zijtak van de familie Valois verwerW de controle over het middenrijk
Samenhorigheids gevoel groeit • oprichLng Staten-‐ Generaal -‐> gezamenlijk poliLeke en economische belangen behandelen
diverse staatjes die zelf macht wilden
Oorlogen met Fr. en Duitsland val Bourgondische Nederlanden
In de 16de eeuw maken de Nederlanden deel uit van het wereldrijk van de Habsburgers -‐> dynastieke kwestie aan de basis -‐> Karel V (= keizer Karel) erfde de Bourgondische en Duitse gebieden + hij kocht de keizerskroon van het Heilig Roomse Rijk + Spanje verwierf hij door zijn huwelijk + ook kolonies van de Nieuwe Wereld Karel V in de Nederlanden -‐> verder aaneensmeden -‐> bestuur moderniseren -‐> feodale banden met Frankrijk en het HRR doorknippen -‐> 1549: de XVII provinciën der Nederlanden mochten voortaan niet meer verdeeld worden door zijn erfgenamen (= Pragmatieke Sanctie)
7
5) De scheiding der Nederlanden Godsdienst-‐kwesLe • renaissance + humanisme -‐> onapankelijker denken over het geloof en de posiLe van de Kerk • protest tegen de wantoestanden van de Kerk -‐> protestan^sme
Karel V • vervolgde de protestanten • protestanten kregen hulp in Duitsland en Nederland
Filips II • Nederlanden gesplitst in Noord en Zuid • burgeroorlog leidde tot de Noordelijke protestante Nederlanden en de Zuidelijke katholieke Nederlanden
Zuidelijke Nederlanden = Spaanse Nederlanden -‐> deel van het Spaanse Habsburgse rijk (gevolg van de Pragmatieke Sanctie) -‐> apart politiek statuut -‐> bestuurd door een landvoogd 6) De Zuidelijke Nederlanden
Katholiek bolwerk • contra-‐reformaLe • tegen het protestanLsme
17e Eeuw: Spaanse koning
18e Eeuw: Oostenrijke Keizer
• verbonden met de Habsburgers
• Spaanse tak van Habsburgers sLerf uit • Keizer in Wenen • Nederlanden bestuurd door een Oostenrijks regent
Zuidelijke Nederlanden bleven altijd een aparte politieke entiteit -‐> ontwikkeling eigen identiteit -‐> strijdtoneel van grote Europese machten die oorlogen uitvochten -‐> Frankrijk wilde zijn oostelijke grens verleggen naar de Rijn en via verschillende oorlogen de Zuidelijke Nederlanden aanhechten
8
Hoofdstuk 2: Van ancien régime naar moderne natiestaten 1) Het belang van de Franse Revolutie Franse Revolutie zorgt voor het einde van de Ancien-‐Régimesamenleving
1789 -‐ 1792 • Koning afgezet en republiek in de plaats • Belang voor ons -‐> Zuidelijke Nederlanden waren aangehecht aan de Franse republiek
Belangrijke plaats in de geschiedenis • eerste wereldmacht waar AR aan zijn eind kwam • omwenteling op een revoluLonaire manier met gewapende opstand + onthoofding van hét symbool van het oude regime = de koning • DéclaraLon des droits de l'homme et du citoyen
Belang voor ons • in 1794 installeerde het nieuwe regime de nieuwe poliLeke en sociale instellingen
Belang toch gerelaLveerd • gehele westerse wereld kende een maatschappelijk veranderingsproces • verlichte filosofen hadden overal de tradiLonele machtsstructuren mentaal ondergraven
ijkpunten van de omvorming: standenmaatschappij -‐> maatschappij van gelijke burgers
oud gegroeide parLculiere vrijheden -‐> geünificeerde naLonale staatsbureaucraLeën
soevereine vorsten -‐> soevereine naLes en dus naLestaten
9
-‐> sociaal-‐economische evolutie: omvorming van maatschappij gebaseerd op landbouw naar een maatschappij die steunde op handel en industrie -‐> omvorming van landeigenaars en boeren naar voornamelijk ondernemers en arbeiders 2) De aftakeling van het ancien régime in Europa De afbouw van het AR ging in schokgolven
1789
• ontstaan van België 1830 en • ook in andere 1848 landen revoluLes
Franse RevoluLe
haar belangen als uitgangspunt voor een nieuwe maatschappelijke orde
"vertegen-‐ woordiger van het volk" (in feit maar 1 klasse: handelaars)
motor van veranderingen
Bourgeosie
haar retoriek als drijfveer voor verandering (volk als drager van macht)
3) De (wereld)kaart anders geschud Politiek-‐territoriale veranderingen met nieuwe grootmachten -‐> Frankrijk -‐> Oostenrijkse keizerrijk -‐> GB, Duitsland, Rusland, het Ottomaanse Rijk en de Verenigde Provinciën
10
De Verenigde Staten van Amerika 1776 -‐> Amerikaanse RevoluLe
1787 -‐> Bill of Rights
• Europese kolonisten vs. GB • VS = perifeer gebied i.v.m. Europa • Eerste land met definiLeve breuk van het AR • DeclaraLon of Independence -‐> volkssoevereiniteit, mensen gelijk, slechte regeringen afzeten
• grondwet • eerste democraLsche regime met vrije verkiezingen, scheiding der machten en grondwetelijke vrijheden
Frankrijk Franse Revolutie en niet Amerikaanse Revolutie als vertrekpunt van evoluties -‐> Frankrijk was een veel belangrijkere speler op het internationale politieke schaakbord 1789: derde stand doopte zich om tot Assemblée Nationale 17e eeuw -‐> macht van de koningen • vorstelijk absoluLsme • Lodewijk XIV als zonnekoning • Franse koningen voerden een centralisaLepoliLek door -‐> zij verwierven alle macht
18e eeuw -‐> verval van de koningen
• chronisch geldgebrek • grondadel + Kerk betaalden bijna geen belasLngen -‐> 3e stand moest alles betalen
Opstand tegen de koning
• koning wilde permanente en rechtstreekse belas^ngen innen • adel en Kerk gingen voor het behoud van privileges, 3e stand zag die privileges als deel van het probleem
-‐> gehele bevolking vertegenwoordigen -‐> namens de bevolking wetten uitvaardigen en belastingen heffen -‐> eind van het Ancien Régime -‐> eind van de vorstelijke soevereiniteit en standenmaatschappij
11
Grondwet uitvaardigen • DéclaraLon des droits de l'homme et du citoyen • afrekenen met AR • principes van de nieuwe samenleving • grote invloed op latere revoluLes • Verlich^ngs-‐ filosofie + belangen van de bezicende klasse
1791 -‐> invoering grondwet • consLtuLonele monarchie • scheiding der machten • koning als hoofd van uitvoerende macht • ministers regeerde mee
verliezers • koning -‐> verloor zeer veel macht • adel -‐> verloor zijn privileges • Kerk -‐> monopolie inzake religie kwijt en ook geen wereldlijke macht meer + bezivngen kwijt • gevolg -‐> clerus = doodsvijand + vele edelen verzeten zich
4) De Franse expansie in Europa Nieuwe regime in Frankrijk geraakte in oorlog met het buitenland -‐> oorlog met Habsburgse Rijk -‐> regime in Frankrijk kwam onder druk (1792: koning afgezet en in 1793 terechtgesteld) -‐> coalitie tegen Frankrijk (Frankrijk annexeerde de Nederlanden en voerde zijn regels ook in in de Nederland -‐> AR aan zijn eind + indeling in departementen en kerkelijke bezittingen genationaliseerd) Franse republiek moest vechten om te overleven -‐> generaals van het leger veel macht -‐> Napoleon Bonaparte
Frans keizer
Code Napoléon
• in 1804 • geen terugkeer naar AR -‐> aanvaardde verworvenheden van de revoluLe
• nieuw burgerlijk wetboek • principes van Franse RevoluLe
Absolute macht • scheiding der machten en volkssoevereiniteit bleven bewaard • eigenlijke invulling macht bij Napoleon
12
Belang van Napoleon ver over de Franse grenzen heen Overwonnen gebieden • ofwel geannexeerd (L'Empire) • ofwel vazalstaten (Le Grand Empire)
Militair genie
Steun uit andere landen
• zeer groot leger door dienstplicht (breuk AR) • Frans naLonalisLsch elan door overwinningen
• leden 3e stand rekenden met de hulp van Fr. burgerlijke revoluLes in eigen land te kunnen uitlokken
Deel Duitse landen aan oostgrens Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden geannexeerd
vele Duitse vorstendommen als vazalstaten
invoering Franse instellingen -‐> Oostenrijkse keizer was grote verliezer (invloed in Duitstalige gebieden verloren)
Franse machtsgreep ging in tegen de belangen van Groot-‐Brittannië -‐> al vele eeuwen een vaste lijn in de politiek van GB -‐> Balance of power: geen enkele mogendheid mocht te machtig worden -‐> Frankrijk werd te machtig: annexeerde ook mondingsgebieden van de grote rivieren, terwijl dat de Britten afhankelijk waren van deze havens voor hun export -‐> GB had succesvolle kolonisatiepolitiek: steunpunten over de hele planeet en een onverslaanbare vloot (slag bij Trafalgar waar de Franse vloot werd verwoest door de Britse) -‐> Continentale Blokkade: Fr. sloot alle havens af om GB economisch door de knieën te krijgen (Russen verleenden GB doorgang waardoor het mislukte) -‐> aanval van FR op Rusland omdat ze GB hielpen: liep faliekant af
13
5) Het Congres van Wenen: de restauratie De overwinnaars van Napoleon verzamelden in Wenen -‐> restauratie van het AR en de Habsburgse keizers
Herstel legiLmiteit soevereine vorsten • interven^emacht als bescherming tegen mogelijke interne opstanden • vorsten staan elkaar bij
Evenwicht tussen de Europese grootmachten • GB, Rusland, Oostenrijkse keizer en Pruisen • Frankrijk als verliezer: veroverde gebieden afstaan
Bufferstaten tegen Frankrijk • in het Oosten: het Koninkrijk der Nederlanden (vereniging van de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden door het Congres van Wenen omdat men enkel macht toekende aan erfelijke vorsten) -‐> republiek werd koninkrijk onder Willem I • andere waakhond: Pruisen (zorgde voor eenmakeing van de Duitse gebieden) • Tot 1870 geen grote gewapende conflicten in Europa door de machtsbalans van het Congres
6) Liberalisme en nationalisme Restauratie van het Ancien Régime mislukte bij het Congres van Wenen -‐> 2 krachten geboren uit de principes van de Franse Revolutie: liberalisme en nationalisme Liberalisme • vrijheden van de Franse revoluLe als uitgangspunt van de staatsinrichLng
NaLonalisme • gevolg van de volkssoevereiniteit • macht vanuit het volk -‐> samenhorigheidsgevoel • samenhorig volk heeW recht op een eigen staat
14
Liberalisme 1830 en 1848
Burgerlijk-‐democraLsche regimes
• liberale revoluLes door Europa • verwerven van meer poliLeke macht voor de burgerij t.k.v. de vorst, adel en clerus
• Frankrijk, Italië en België • meeste Midden-‐ en Oost-‐ Europese revoluLes mislukten -‐> geen democraLe
Nationalisme Zowel eenmakende als ontbindende krachten -‐> in Duitsland: eenmakende krachten Pruisen in 19e eeuw • Duits voor samenhorigheid • Pruisen slorpte de Duitse vorstendommetjes op • externe dreiging van Frankrijk om Duitse samenhorigheid te laten groeien
1870: oorlog met Fr. • Pruisen won • Pruisische koning werd tot Duits keizer gekroond • ver weg van de liberaal-‐ democraLsche gedachte • machtsevenwicht van Congres van Wenen viel
-‐> in het Habsburgse Rijk: ontbindende krachten NaLonale opstanden in 19e eeuw • mulLnaLonale staten onder druk • geen samenhorigheidsgevoel in het rijk • bestrijding opstanden kosten veel energie en middelen
1867: splitsing Habsburgse Rijk • Duitstalig Oostenrijk + Hongaars gebied met aparte poliLeke instellingen • Keizer bleef bindteken • Habsburgse dubbelmonarchie
15
-‐> in Rusland: ontbindende krachten Russische tsaar
Liberalisering uitgesloten
• heerste over een lappendeken van naLonaliteiten • beschouwde zich als opvolger van de Oost-‐Romeinse keizer en legiLmeerde macht m.b.v. orthodoxe kerk
• geen modernisering zoals in het Westen • bestuurlijke tradiLes van in het Ancien Régime
-‐> in het Ottomaanse rijk: ontbindende krachten Territoriale problemen • grensde aan het Russische imperium en het Habsburgse rijk -‐> geregeld oorlog • Balkan: naLonale opstanden tegen het gezag van de sultan
Habsburgse Rijk, Russisch Rijk en Ottomaanse Rijk onder druk van nationalisme -‐> WO I doet de rijken vallen Russische Rijk • grotendeels intact • tsaar afgezet door bolsjewisLsche revoluLe
Otomaanse + Habsburgse Rijk • verdwenen • Ocomaanse -‐> Turkije • Habsburgse -‐> Polen, Tsjecho-‐Slowakije, Joegoslavië , Bulgarije en Griekenland
Duitse Rijk • keizer verliest kroon -‐> bevrijd van AR
16
Hoofdstuk 3: De Belgische revolutie en de consolidatie van de liberale natiestaat (1830 – 1850)
-‐> het liberalisme en het nationalisme gaan hand in hand in de 19de eeuw (vorming nieuwe nationale staat + afstand Ancien Régime) 1) Groeiende spanningen in het Koninkrijk der Nederlanden (1815-‐1830) Koninkrijk der Nederlanden
Zuidelijke Nederlanden
• product van het Congres van Wenen (1814-‐1815) • bufferstaat tegen Frankrijk • AR-‐staat met monarchie als basis van het land • Koning Willem I aan de macht
• protest tegen oprich^ng Koninkrijk der Nederlanden -‐> geen aanhech^ng met Noordelijke Nederlanden nodig • sterke katholieke iden^teit <-‐> protestan^sme in het Noorden • industrialisa^e met metaal, steenkool en texLel <-‐> overzeese handel in het Noorden
Willem I • industrie in het Zuiden om zijn schatkist te vullen -‐> oprichLng modern staatsapparaat om de economische ontwikkeling te steunen • geen bemoeienissen van de Kerk • verlicht monarch -‐> moderne en reac^onaire trekken • exponent van AR -‐> onderschate de wil van de burgerij tot poliLek zeggenschap
in de Zuidelijke Nederlanden werd er een monsterverbond uitgebouwd tegen Willem I door de conservatieven en de progressieven
conservaLeven
progressieven
• tegen het beleid van Willem I die de Franse revoluLonaire hervormingen (vb. Kerk uitgesloten als bestuurlijke macht) wilde uitbouwen • clerus + conserva^eve katholieken -‐> herstel posiLes AR • conserva^eve kooplui -‐> vrees voor machines die handenarbeid zouden vervangen • grootgrondbezicers -‐> heimwee naar oude privileges + tegen hoge belasLngen op onroerend goed + tegen economisch beleid voor industrie
• middenklasse -‐> uitgesloten van poliLeke macht • intellectuelen, journalisten, onderwijzers... die een poliLek systeem volgens de principes van de Franse RevoluLe • algemeen stemrecht, vrijheid van pers... • ook de katholieken wilden meer vrijheid om de verloren macht te herstellen
17
Steun voor Willem I -‐> vanwege zijn economische beleid kreeg hij steun van de industriële burgerij, vooral in Luik en Gent Taalrivaliteit? -‐> verzet en steun voor Willem I vielen niet samen met de taalgrens
eenheid van taal • onderdeel van efficiënt bestuur volgens Willem I • Nederlands als staatstaal, ook in de Zuidelijke Nederlanden (waar Franstalige industriële elites waren) • Nederlands als taal van bestuur en onderwijs • tegen verfransing die was ontstaan door de aanhech^ng van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk • taalkwesLe niet afwezig, maar wel secundair 2) De opstand van 1830, het Voorlopig Bewind en de Conferentie van Londen Opstand van 1830 -‐> vanaf aantreden in 1815 tot 1830 was er verzet tegen Willem I in de Zuidelijke Nederlanden -‐> opstand in 1830
hoge belasLngen op brood toenemende werkloosheid
slechte oogst
opstand
-‐> sociaal-‐economische omstandigheden maken de mobilisering van de volksmassa mogelijk -‐> burgerlijke leiders van revolutie houden armen voor dat regimewissel nodig is, maar kijken daarna niet meer om naar de bezitloze klasse
18
aug/sep 1830
machtsvacuüm
• opvoering 'De Stomme van Por^ci' = opvoering van Napolitaanse volksopstand • rellen in Brussel tegen bezimngen orangisten en tegen de machines in fabrieken
4 oktober 1830
• Nederlandse leger trok zich terug om bloedbad te vermijden • Brusselse elites zorgen voor een burgerwacht • onstaan Voorlopig Bewind = interim-‐ regering met jonge en radicale revolu^onairen
• onanankelijkheid van België • op 3 november als verkiezingen voor het Na^onaal Congres • opstand was revolu^e geworden
Geen Europese actie tegen de Belgische Revolutie 1. Frankrijk -‐> zag de bufferstaat van het Koninkrijk der Nederlanden graag verdwijnen 2. GB -‐> wilde geen nieuwe Europese oorlog en zag ook geen bedreiging voor de balance of power in België 3. Rusland -‐> geconfronteerd met een nationale opstand in Polen Conferentie van Londen (dec 1830 – jan 1831) -‐> Europese grootmachten erkennen België als nieuwe staat -‐> Verdrag van de 18 Artikelen als basis voor vrede met Nederland enkele voorwaarden voor de nieuwe staat België neutraal statuut
monarchie • geen republiek -‐> ging in tegen Congres van Wenen
Leopold van Saksen-‐Coburg • Leopold I • Duits edelman • aanvaardbaar voor Europese grootmachten en poli^eke groepen in België • revolu^onairen -‐> zagen hem als louter symbolisch figuur • liberalen -‐> akkoord zolang hij een liberale grondwet tekende • eedaflegging op 21 juli 1831 • koning als deel van de parlementaire democra^e (hoofd uitvoerende macht) -‐> alleen handelen met handtekening van de ministers
19
Willem I en België
10-‐daagse veldtocht • in zomer 1831 viel hij België binnen en versloeg het gemakkelijk • door Franse tussenkomst werd Willem I teruggeslagen -‐> bijna Europese oorlog (te veel invloed van Fr.) • Fr. trok zich terug uit België
Verdrag der 24 arLkelen • vrede tussen B en NL in 1839 • verlies van Limburg en deel Luxemburg voor België (bleef lang nazinderen)
Besluit -‐> opstand tegen Willem I lukte door enkele toevalligheden (vb. geen tussenkomst Europese grootmachten) -‐> Belgische Revolutie tot stand gekomen door een wil tot nationale onafhankelijkheid 3) Fundamenten van de ‘democratische’ rechtsstaat -‐> elites die aan de basis lagen van de revolutie in 1830 stellen ook een grondwet op (= kenmerk liberale revoluties)
NaLonaal Congres
enkel voor de rijken/slimsten
• grondwet uitvaardigen in de naam van het volk • aangesteld door het Voorlopig Bewind • geen volwaardig parlement -‐> grondwet met vorm van parlement moest nog bepaald worden • gekozen door een selecte groep kiezers door het censitair (belasLngen) en capacitair (alleen diegenen met een universitair diploma) kiesstelsel
• armen + kleine lieden -‐> geen poliLeke macht • kleine burgerij -‐> betaalde wel belasLngen maar te weinig voor kiescijns (capacitair kiesrecht werd voor hen ingevoerd, omdat zij hielpen bij de revoluLe tegen Willem I)
20
Belgische grondwet
belangen van 2 groepen • bezicende klasse (grootgrondbeziters, industriëlen, grote handelaars, hoge clerus) • intellectuelen (journalisten, professoren, leraars, lagere clerus, vrije beroepen)
grondrechten + burgerlijke vrijheden • recht op vergadering, vereniging • godsdienst-‐ en persvrijheid • staat als bewaker van de vrijheden
scheiding der machten liberaal • in 1831 de meeste liberale grondwet ter wereld + voorbeeld voor liberale hervormers
Belangrijke liberale inslag door de liberaalgezinde kiezers, maar men wou ook tegemoet komen aan de belangen van de conservatieve economische klasse/ de rijken
afschaffing capacitair stemrecht • enkel cijnskiesrecht • 2 kamers verkozen volgens het meerderheidssysteem (50% + 1 van de stemmen) -‐> unionisme tss katholieken en liberalen • Senaat of 1ste kamer -‐> verkiezingen door cijnskiesstelsel + kiesbaren moesten ook cijns betalen (macht in handen van superrijken) • Kamer -‐> differen^ële kiescijns was lager en flexibel (boven-‐ en ondergrens) om de conserva^eve katholieken te bevoordelen • invoering Algemeen Meervoudig Stemrecht in 1894
koppeling van sommige vrijheden aan bezit • vb. zegelbelas^ng op kranten en ^jdschriqen waardoor die onbetaalbaar werden voor de gewone mens + uitgevers die over weinig financiële middelen beschikten
beperking recht op vrijheid van vereniging • coali^everbod -‐> verbod op vorming van beroepsverenigingen/vakbonden • bezitloze arbeiders konden zich niet organiseren
21
Protest tegen de grondwet
progressieve democraten • waren zeer acLef bij de revoluLe van 1830 • tegen inperking democra^e en invoering koninkrijk • wilden republiek met verkozen president • ondervertegenwoordigd in het NaLonaal Congres
orangisten • voor herstel Koninkrijk der Nederlanden • gesteund door machLge industriëlen • uitgeschakeld in 1839 toen Willem I België erkende
4) Politieke ontwikkelingen (1830 – 1850) Het unionisme (1830 – 1847) -‐> samenwerking tussen katholieken en liberalen tegen de buitenlandse (Willem I) en binnenlandse (orangisten) gevaren voor het jonge België -‐> tot 1847: de eerste liberale regering na de oprichting van de liberale partij in 1846
katholieken • herstel machtsposi^e van de Kerk door liberale vrijheden zoals vrijheid van onderwijs
vooruitstrevende liberalen • staat neutraal • scheiding van Kerk en Staat (laïcisering)
geen poliLeke parLjen, wel stromingen • onanankelijken in het parlement zonder organisaLe • geen overleg, geen stemafspraken en geen parLjtucht • pas na 1847 zullen de parLjen elkaar bekampen
22
1. De rol van de koning
unionisme -‐> zeer machLg • hoofd van de uitvoerende macht • ministers benoemen en ontslaan (met tegenhandtekening van een minister) • geen poli^eke par^jen -‐> Leopold I was de machLgste persoon in België
invoering poliLeke parLjen -‐> minder machLg • koning werd minder machLg -‐> poli^eke blokken waren moeilijker op te bespelen • moeilijker om tegen de wil van de regerende par^j in te gaan
buitenlandse poliLek • sterke bevoegdheid/leiding van defensie -‐> riep hulp in van Fr. in strijd tegen Willem I (ongrondwecelijk want regering noch parlement had dit goedgekeurd) • oorlogssitua^e heeW noodzaak tot snelle beslissingen en een sterk leger en Leopold I zorgde daarvoor (Leopold I stelde een tradiLe van invloed van koningen in buitenlandse en defensiepoliLek)
Ancien-‐régimevorst • hij wilde binnenlandse poli^ek zoals zijn buitenlandse poli^ek, maar veel moeilijker • veel tegenstrijdige binnenlandse belangen (1) hij zocht steun bij de conserva^eve katholieken die het meest aansloten bij het AR (2) hij verleende steun aan de industriëlen en banken voor de toekomst en voor zijn persoonlijke financiële belangen 2. Kerk en Staat: het levensbeschouwelijke conflictveld Katholieken waren in de periode van het Unionisme het sterkst -‐> steun van Leopold I om de orde en rust te garanderen 2 strekkingen binnen de katholieken gemaLgde katholieken • liberale katholieken (liberaal in poliLeke opvavngen) • Kerk moet zich niet moeien met poli^ek (Verlich^ngsdenken)
conservaLeve katholieken • Kerk in het centrum van de poli^eke macht • katholieke geloof als enige doctrine • ultramontanisme -‐> Rome centraal
23
waarom katholieken zo populair? -‐> België katholiek land (9 op 10 werd gedoopt en was katholiek) -‐> politieke invloed door in te spelen op het geweten van de mensen (vb. eisen dat men alleen stemde op de door de Kerk gesteunde kandidaten) -‐> scheiding van Kerk en Staat drong pas geleidelijk door bij de mensen -‐> zware morele druk als beschermer van de enige waarheid (hel en verdoemenis) -‐> grote institutionele macht door controle op onderwijs (door de vrijheid van onderwijs waren ook de katholieken voor de grondwet omdat ze dan hun macht konden verstevigen) -‐> kiescijns was lager op het platteland waardoor meer kiezers vanop het platteland konden stemmen (en dit meestal voor de katholieken) -‐> hoge verkiesbaarheidscijns zorgde voor grootgrondbezitters als senatoren m.a.w. in het unionisme zagen de grootgrondbezitters hun fortuin en hun macht stijgen door het censitair kiesstelsel Opkomst Liberale Partij -‐> hoge pachtprijzen zorgden voor moeilijkheden bij de boeren -‐> in 1845-‐1847 mislukken de oogsten waardoor er een hongersnood uitbrak (vooral in Vlaanderen wegens landbouw en huisnijverheid)
vrijmetselarij • vanaf 1830 duidelijk poli^ek en an^klerikaal • reacLe tegen macht van de Kerk en de banvloeken van het episcopaat (= bisdom)
oprichLng Liberale ParLj • in 1846 vanuit de loges het Liberaal Congres • radicaal programma tegen elke bemoeienis van de katholieke Kerk
24
er stonden 2 strekkingen binnen de liberalen lijnrecht tegenover elkaar die zich afscheurden van elkaar in 1887
doctrinaire liberalen • toepassing van de liberaal-‐ economische principes in de poliLek • geen overheidsinterven^e op het sociale terrein
progressieve liberalen • sociale poli^ek van de overheid • verruiming van de poli^eke democra^e via hervorming kiesstelsel
Einde Unionisme in 1847 -‐> verkiezingsoverwinning van de Liberale Partij -‐> homogene liberale regering -‐> einde aan het katholieke monopolie in het onderwijs -‐> aanpassing kieswet zodat conservatieve katholieken er niet langer voordeel uithaalden + verlaging kiescijns tot grondwettelijk minimum 3. De revolutie van 1848
Franse RevoluLe • afschaffing koningschap • instelling linkse republiek • Parijse opstanden in 1848
België • Belgische democraten aangezet door Fransen • heel wat poli^eke vluchtelingen kwamen naar België (vb. Marx)
aantal radicalen uit Frankrijk viel België binnen -‐> liberale regering versloeg het legertje opstandelingen -‐> maatregelen tegen de democraten: verlaging kiescijns tot grondwettelijke minimum, afschaffing zegelbelasting, afschaffing dubbelambt -‐> eisen van de vooruitstrevende liberalen ingewilligd <-‐> links-‐ democraten die veel verder wilden gaan met vb. algemeen stemrecht -‐> ramp voor links-‐democraten: afstand van de macht en de Liberale Partij
25
-‐> overwinning voor de liberale regering: ze stelden de kroon van Leopold I veilig waardoor die de liberale regering gunstig was -‐> Belgische parlementaire regime werd internationaal bevestigd Toestand in België
geen sociaal-‐economische breuklijn • na^onaal belang van België primeerde t.o.v. de sociale belangen van de mensen (voor de radicale democraten)
geen georganiseerde arbeidersbeweging • gevolg van het coali^e-‐ en stakingsverbod • eerste vroegsocialis^sche kernen in organisa^es van ambachtslieden -‐> tegen industrialisering en mechanisering omdat de ambachtslui bezitloze proletariërs werden
26
Toestand in België (2) – de communautaire breuklijn
grondwet -‐ totale vrijheid van taalgebruik • zorgde voor volledige verfransing van centrale besturen • Frans als Europese cultuurtaal en taal van de elite in België
Vlaanderen • tweetaligheid in vele lokale besturen (90% van VL was Nederlandstalig)
Verfransing • interne communica^e bij hogere besturen was meestal Frans • iedereen die carrière wilde maken moest Frans kunnen • Frans als voertaal in middelbaar en hoger onderwijs (enkel in lager onderwijs ook Nederlands)
Vlaamse taalminnaars • literatoren en intellectuelen die belang stelden in Nederlandse taal • gema^gd verzet tegen de verfransing • ze konden op weinig sympathie rekenen • Vlaams als volkstaal in een Belgisch patriomsch kader tegen de Franstaligheid van Frankrijk (zij zagen het Frans als eventuele reden tot annexaLe) • Vlaams echter geen voertaal (het zou de eenheid van België ondermijnen) maar wel cultureel artefact
27
Hoofdstuk 4: De triomf van het liberalisme (1850 – 1884) -‐> vanaf 1857: volstrekte meerderheid van de Liberale Partij in Kamer en Senaat (homogene liberale regeringen) 1) De doorbraak van de eerste industriële revolutie -‐> politieke succes van het liberalisme valt samen met de versnellingsfase van de eerste industriële revolutie
1830
1850 • België samen met GB -‐> eerste industrie • Willem I met tex^el, kolen en ijzer
• liberale regeringen • industrie als motor van de economie • 'industriële revolu^e' -‐> ontwikkelingen volgen elkaar met hoge snelheid op • zware metalen: texLel, steenkool, gieLjzer, glas, wapenindustrie... • zeer hoge winsten + producLe
gevolg 1: macht landbouwsector en grondbezit nam af -‐> aandeel zakte tot minder dan 30% in 1880 (vandaag nog 3%) -‐> adellijke grootgrondbezitters verkochten hun bezit en werden actief op de financiële markt -‐> fusie tussen oude (agrarische) en nieuwe (industriële) elites doordat de grootgrondbezitters in de financiële markt opkwamen (machtselite) nationale overheid steunde industrialisering 1. uitbouw bankwezen (Société Générale in 1822, Banque de Belgique en Nationale Bank in 1850) 2. wet op naamloze vennootschappen 3. uitbouwen van de nodige infrastructuur (spoorwegen, kanalen…)
28
gevolg 2: ontwikkeling kleinburgerlijke klasse -‐> nieuwe arbeidssectoren waarin de kleine burgerij aan de slag kon vb. administratie met een leger aan ambtenaren en bedienden, vrije beroepen, onderwijsinstellingen… -‐> ‘hulpklasse’ van de hogere burgerij aan wie zij zich spiegelde gevolg 3: armsten bleven arm -‐> massa proletariërs die zo goedkoop en efficiënt mogelijk ingeschakeld konden worden in het productieproces -‐> zware werkdagen in de fabrieken voor weinig loon -‐> mensen als onderdeel van machines: vervangbaar en efficiënt te gebruiken -‐> pachters (landbouwers) verlieten boerderij en kwamen terecht in de stad -‐> bevolkingsstijging = meer kinderen, meer loon, meer gezinsinkomen -‐> vooral in Brussel en Wallonië (Vlaanderen nauwelijks geïndustrialiseerd) 2) De tegenstelling tussen arbeid en kapitaal -‐> macht van de verpauperde arbeidersklasse was veel te klein tov de politieke macht van de economische elite -‐> 1850-‐1884: logica van het harde liberalisme bepaalde het politieke handelen in het sociaal-‐economische spanningsveld -‐> geen staatsinterventie in de sociale verhoudingen geen sociale rechtvaardigheid -‐> winst en economische rentabiliteit stonden centraal -‐> wie rijk was, was dat door zijn verdienste (alleen de rijkste verdient daarom het respect en het recht om politieke macht uit te oefenen) -‐> struggle for life-‐principe + wet van de sterkste (hoogtepunt van het positivistische denken = alles kan wetmatig worden verklaard ) het vooruitgangsdenken -‐> economische ontwikkeling = maatschappelijke vooruitgang (zelfs al ging ontwikkeling gepaard met uitbuiting van het proletariaat) -‐> elite ontwikkelde een ideologisch en sociaal scherm tegen de harde werkelijkheid
29
ideologisch scherm
sociale scherm
• armoede is de schuld van de armen • armen te lui en te dom om te participeren aan de vooruitgang en welstand • geen onderbetaling volgens de elite -‐> loon bepaald door de principes van vraag en aanbod (aanbod was veel hoger, dus lonen lager) • staatsinterventie uit den boze • totale segregatie van de maatschappij -‐> rijken willen armen niet zien • armen woonden in aparte getto’s in piepkleine huisjes zonder water en sanitair • brede lanen tussen statige brugerhuizen van de rijken en beluiken van de armen
3) De eerste arbeidersprotesten hongeropstanden/stakingen hadden niet veel impact 1. onderdrukt door leger en politie (bezit van de rijken beschermen + staat in handen van de rijken) 2. geringe organisatiegraad van de proletariërs 3. ideologisch onderdrukt door de katholieke Kerk die de kant koos van de rijken (rijkdom was teken van goddellijke genade -‐> enkel geven van aalmoezen aan armen op voorwaarde dat die armen onderdanig waren en zich schikten naar hun lot) “armoede door God gewild net als rijkdom” Eerste vormen van arbeidersbewegingen • Franse utopisch socialist • toekomstige maatschappij = verzameling van communes waarin mensen op egalitaire basis samenleefden en in hun levensbehoeften Proudhon voorzagen • rechtvaardigheid tegen het kapitalisme • totale segregatie + sociaal-‐economische zelforganisatie • arbeidersklasse moet de politieke macht veroveren • daarna de productiemiddelen collectiviseren + Marx rijkdom gelijk verdelen • totale verandering van de maatschappij (-‐> confrontatie met burgerlijk kapitalisme)
30
Eerste Internationale
• in 1864 • internationaal bureau met afgevaardigden van de diverse arbeidersbewegingen in de geïndustrialiseerde staten • organisatie arbeidersbeweging + doorsijpeling van de ideologie naar beneden toe • stijgende bewustwording van het proletariaat in België • ging ten onder aan verdeeldheid tss marxisten en anarchisten • definitief ten onder in 1871 (Parijse Commune) -‐> Belgische afdeling ging ook ten onder waardoor de Belgische arbeidersbeweging opnieuw moest beginnen
4) Verscherping van de levensbeschouwelijke tegenstellingen (1850 – 1884) -‐> antagonisme tussen klerikalen en antiklerikalen barst uit na de periode van het Unionisme -‐> tegenstelling tussen de klerikalen en antiklerikalen bepaalde alles -‐> geen politieke partijen buiten de 2 grote partijen (katholieken vs. liberalen)
liberalen
katholieken • uitbouwen katholieke staat in België (via de vrijheden in de Grondwet)
Onderwijs als strijdappel • • 1842 • • • 1850 • •
• Grondwet om België van de clerus en de godsdienst te oncrekken • neutrale niet-‐katholieke openbare instellingen
eerste (unionistische) wet op het lager onderwijs godsdienst en moraal onafscheidelijk staatssteun voor vrij katholiek onderwijs geestelijkheid bleef onderwijs superviseren wet op het middelbaar onderwijs godsdienstonderwijs afgeschaft of facultatief vak 10 athenea + 50 rijksmiddelbare scholen
31
Kloosterwet in 1857 -‐> wet op liefdadige instellingen = recht om burgerlijk begraven te worden in neutrale grond -‐> daarvoor mochten enkel kerkelijke begrafenissen plaatsgrijpen in gronden rond de kerk -‐> 1859: wet op neutrale gemeentelijke begraafplaatsen (door liberale regering) = doorbreken van het monopolie van de katholieke Kerk op grote rituelen in een mensenleven Strijd op het principiële gebied vrijdenkersbonden
ultramontanisme
liberaal-‐katholieken
• an^klerikaal • ideologisch weerwerk tegen katholieke dogma's • wetenschappelijke bewijsvoering (<-‐> het geloof dat beruste op onbewezen vooronderstellingen)
• veroordeling laïcisering + moderne vrijheden • encycliek van Quanta Cura (1864) • Syllabus van Pius IX (1864) • hevige an^liberale houding • terugkeer naar AR met Kerk en adel aan de macht • poliLek onderworpen aan het pauselijk gezag • Kerk boven de Staat
• groep gelovige katholieken die wel het gezag van de Kerk aanvaardde, maar ook wilde meewerken aan een liberale staat • gelovig, maar voor scheiding Kerk en Staat • dominant in België • prioriteit aan het sociaal-‐economisch beleid (zoals de liberalen) • aan de macht van de katholieke regeringen in de jaren 1870
Opkomst versterkt antiklerikalisme -‐> doctrinaire en radicale liberalen kwamen samen in het antiklerikalisme -‐> gevolg van het provocerende ultramontanisme + onderwijsvraagstuk -‐> tegen verkiezingsfraude en de priesters als ‘electorale agenten’
32
Regering-‐Frère-‐Orban in 1878 -‐> radicaal antiklerikaal, maar niet progressief-‐liberaal op sociaal vlak -‐> verkiezingsoverwinning v/d liberalen -‐> afschaffing schoolwet van 1842 (geen vooruitstrevende schoolpolitiek wegens grote weerstanden) ‘Schooloorlog’ • liberale regering wilde het gemeentelijk onderwijs uit de katholieke invloedssfeer halen • 1850: oprichting van athenea en rijksmiddelbare scholen aantasting • 1879: onderwijzers in gemeentelijke lagere katholieke macht scholen moesten voortaan een door de staat erkend diploma hebben, leerboeken en programma’s werden door de staat gecontroleerd en enkel godsdienstles op vraag van de ouders • geen sacramenten voor diegenen die in het nieuwe schoolsysteem wilden stappen en voor de ouders die hun kinderen naar een officiële school katholieke reactie stuurden • officieel onderwijs kwam in verdrukking door het katholieke net van lokale en provinciale besturen • duizenden onderwijzers namen ontslag uit het openbaar onderwijs gevolgen (voor de • aantal leerlingen daalde met 20% liberalen) • macht voor katholieken steeg, waardoor ze een overwinning behaalden in 1884 (wet van 1879 afgeschaft) • macht van het onderwijs weer in katholieke handen • niet-‐katholieke lagere scholen werden wel 1884 aanvaard • uitbouw eigen onderwijsinstellingen door vrijdenkers in Wallonië en Brussel
33
5) De Vlaamse beweging
Taalminnaars
1848
1858
tegenstelling liberalen/katholieken
eerste taalwetten
• eerste verzet tegen de algemene verfransing na 1830 • mensen die beroepshalve bezig waren met de Vlaamse taal en van oordeel waren dat het Vlaams/Nederlands diende te worden erkend als cultuur-‐en bestuurstaal • geen verband tussen het taalvraagstuk en het sociale probleem (‘klootjesvolk’ vs. Franstalige machtshebbers) • ‘hulpklasse’ van ambtenaren en vrije beroepen (tss arbeiders en machtselite waardoor ze het probleem niet zagen) • verlaging kiescijns • mensen van de lagere middenklasse mochten stemmen -‐> meer Nederlandstaligen verkozen • eerste politiek gehoor over de klachten van de achteruitstelling v/h Nederlands • Grievencommissie = parlementaire commissie die moest onderzoeken hoe aan de taalklachten kon worden tegemoetgekomen • weinig concrete resultaten -‐> weinig belang aan de achteruitstelling v/h Nederlands + aanvaarding van het eentalig Frans bestuur • door deze breuklijn geen plaats voor een overkoepelende Vlaamse beweging • Liberalen: Willemsfonds (1851) -‐> overtuigen van de liberalen van de miskenning van de volkstaal in Vlaanderen; verfransing als oorzaak van de onwetendheid van het Vlaamse volk • Katholieken: Davidsfonds (1875) -‐> volkstaal maakt net als het katholicisme deel uit van het volkskarakter = bescherming van de volkstaal in het belang van het katholicisme; vooral bij ultramontanen (Franse taal = gedachtegoed van de Franse Revolutie) • 1873: gebruik v/h NL in strafzaken • 1878: centrale bestuur mocht tweetalig zijn in VL • 1883: vakken in het NL in secundaire scholen
34
Hoofdstuk 5: Emancipatiebewegingen en maatschappelijke integratie (1886-‐1918) -‐> macht en legitimiteit van de emancipatiebewegingen door de niet-‐ gerepresenteerde groepen in de samenleving: arbeiders, Vlamingen en vrouwen 1) Inleiding grote maatschappelijke stroomversnellingen in 1886-‐1918 • interactie tss gevestigde machten en emancipatorische tegenkrachten (antiklerikalisme, socialisme, feminisme, flamingantisme) grootste democratiseringsproces/politieke transformatie sinds 1830 • oude elites moesten zich aanpassen en bruggen leggen naar de onderste lagen van de maatschappij om revolutionaire krachten te ontwrichten • democratisering (mannen)stemrecht, massapartijen, verzuiling, sociale zekerheid, rechten voor vrouwen/Vlamingen… • democratisering door politieke integratie van de arbeidersklasse (nieuwe vormen van sociale controle en eerste sociale wetten om laisser-‐fairepolitiek te corrigeren en arbeiderklasse te recupereren) heel beperkte staatsinterventie/verzuiling van de Belgische samenleving • systeem van gesubsidieerde vrijheid van in het onderwijs overgebracht naar de sociale sector -‐> verzuiling • zowel aan socialistische als aan katholieke kant kwamen organisaties en initiatieven tot stand om het leven van de leden materieel en moreel vorm te geven • structurering van de maatschappij op levensbeschouwelijke verzuilde basis was dominant (emancipatorische krachten konden deze breuklijn niet doorbreken) 2) Van crisis naar expansie: de belle époque 1. Het breukpunt 1886 -‐> 1885: oprichting Belgische Werkliedenpartij -‐> 1886: sociale oproer in maart
35
1886: een scharniermoment op verschillende vlakken 1. de socialistische BWP kreeg voldoende numerieke stootkracht om door te breken en de politieke agenda te beïnvloeden (het algemeen stemrecht) 2. eerste sociale wetgeving van de heersende groepen 3. begin van proces van integratie van de arbeidersklasse veranderingen op politiek vlak • fabrieksproletariaat, landarbeiders en keuterboeren laten deelnemen aan de kiesverrichtingen door het algemeen stemrecht • oproer en stemrechtacties in 1886 • lage sociale klassen integreren in het politieke BWP systeem = meer sociale rechtvaardigheid afdwingen • Algemeen Meervoudig Stemrecht voor mannen in 1893 + Algemeen Enkelvoudig Stemrecht voor mannen na WO I • regeerden vanaf 1884 tot WO I • door hun beleid was er een integratie van de BWP • alles in het werk om te voorkomen dat arbeiders Katholieke zouden overlopen naar BWP kabinetten • vorming katholieke arbeidersbeweging (gecontroleerd door de Kerk) + uitbouw van het katholieke zuil op elk maatschappelijk terrein veranderingen op sociaal-‐economisch vlak • in 1880: 2de grootste industriële macht na GB industriële natie • in 1903: internationale handel, mede door exploitatie van rubber en delfstoffen in Congo • overproductie in 1873 • recessie in 1895 • ineenstorting grondstofprijzen -‐> ineenstorting economische industriële productie -‐> vermindering lonen + crisis besparingen op de investeringen in de arbeid • 1885: absoluut dieptepunt met hoge werkloosheidscijfers
36
2. Een nieuwe economische dynamiek: de 2de industriële revolutie een aantal nieuwe economische ontwikkelingen die in de belle époque hun vruchten afwierpen 1. koersbepalende uitvindingen: elektriciteit, ontploffingsmotor, stoomturbine 2. verschuivingen in de grondstoffenmarkt: petroleum, vervanging van ijzer door staal, ontwikkeling chemische en non-‐ferronijverheid 3. nieuwe afzetmarkten: investeringen in Rusland, China + imperialisme vernieuwd kapitalisme + overgang naar protectionisme 1. kapitaalsconcentratie + vorming van holdings en nv’s 2. dominerende rol van het bank-‐ of financieel kapitaal: Société Générale = universele bank als hoofdpijler van de Belgische economie (depositobanksysteem + netwerk van gepatroneerde banken) 3. inmenging van de staat: van vrijhandel naar protectionisme in de crisisperiode 4. meer sociale politiek + financiering van openbaar vervoer en nutsvoorzieningen: oprichting Nationale Maatschappij van Buurtspoorwegen in 1884 (lage tarieven -‐> veel pendelarbeid) belangrijk figuur: Edouard Empain Edouard Empain • 'koning van de tram' • Empain-‐imperium: aanleg van kleine buurtspoorwegen van in Luik tot in Caïro • elektrificeerde de tramwegen in B, FR, SP, Egypute, Rusland en China -‐> start van de elektriciteitssector in België • oprichLng ACEC in 1904 tegen AEG (het Duitse 'Trojaanse paard') (Belgisch na^onalisme tegenover Duitsland) • uitvinder algemene investeringsmaatschappij
3. De belle époque
Wereld-‐ tentoonstellingen
• ‘wonderen van de wetenschap en techniek’ • harmonieuze samenwerking tussen kapitaal en arbeid als voorwaarde voor maatschappelijke vooruitgang en economische groei • België als moderne industriële natie <-‐> militaire minderwaardigheid (katholieke weerstanden tegen modernisering leger) 37
1895-‐1905
Vlaanderen
Solvay
meer gebruiksgoederen
leisure class
massaproductie van media
• ongekende materiële vooruitgang door 2de IR • Wallonië: moderne chemische industrie, elektriciteitsconstructie, steenkool <-‐> Vlaanderen: huisnijverheid, landbouw • industrialisering vanaf 20ste eeuw (steenkool in de Kempen + Antwerpse haven) • ‘Arm Vlaanderen’ (door August De Winne in Le Peuple) • dualiteit tss arm (Vlaanderen) en rijk (Wallonië) • Waalse industrieel • wijzigende houding t.o.v. arbeid en de sociale kwestie -‐> efficiënte organisatie van de arbeid voor verhoogde arbeidsproductiviteit • gezonde, goed uitgeruste en gelukkige arbeiders (maximaal rendement door inzet van alle eenheden + rationeel gebruik van energie) • werknemerspensioen, beperking van de arbeidstijd tot 8 uur en betaalde vakantie • export + meer binnenlandse afzet • hogere lonen -‐> meer binnenlandse koopkracht • conspicuous consumption: moderne verbruiksartikelen moesten niet alleen utilitair zijn, ze moeste ook aandacht trekken • mensen met voldoende geld en tijd in een vrolijke, onbekommerde tijd (kleine minderheid + vertekenend beeld) • consumptiemarkt niet enkel voor elites -‐> via reclame mensen die niet te laag op de maatschappelijke ladder staan als doelgroep • introductie van de fiets -‐> het belle-‐ époquesymbool van vrijheid en bevrijding (voor iedereen vb. ook voor arbeiders om naar het station te fietsen) • door innovaties in druktechnieken -‐> visuele vernieuwingen zoals grote headlines, tekst + beeld, opname van reclame, advertenties en cartoons • ruime verspreiding van sociale kritiek
38
art nouveau
• sfeer van vernieuwing, beweging, bevrijding, opening naar de massa… + onzekerheid over de maatschappelijke versnellingsfase • versmelting van kunst en het dagelijkse leven • synthese van traditie en moderniteit (waardering voor het ambacht gekoppeld aan het gebruik van nieuwe materialen en motieven)
3) Democratisering van het (mannen)stemrecht 1. De start van de BWP -‐> hing samen met revolutionaire klassenstrijd -‐> ‘democratie van de straat’ = vertegenwoordiging van de arbeiders in het parlement (arbeiders konden geen kiescijns betalen) -‐> hoofdeis: afschaffing cijnskiesstelsel + invoering algemeen stemrecht -‐> via de democratisering van het stemrecht zou de arbeidersbeweging de maatschappij hervormen tot een klassenloze samenleving -‐> zowel revolutionair als reformistisch
Wallonië • vooral revolu^onair • sterkere en homogenere arbeidersklasse
Vlaanderen • lager sociaal bewustzijn • geen oude industriële centra • systeem van pendelarbeid (dicht spoorwegennetwerk + lage kosten) -‐> mensen bleven in hun dorp wonen waar de invloed van de Kerk groter was (invloed v/h socialisme veel lager)
1889-‐1890: compromis tussen de reformistische en de revolutionaire vleugel van de BWP • revolutionaire retoriek + reformistische praktijk • de arbeidersklasse werd via sociale wetten geïntegreerd in het systeem zonder dat het systeem in gedrang kwam • negatieve integratie: ingroeien gebeurde niet om een affirmatieve manier (men wilde nog altijd het kapitalisme bestrijden) • revolutionair attentisme: revolutie werd telkens uitgesteld, in de toekomst geprojecteerd
39
2. De strijd om de uitbreiding van het stemrecht -‐> zowel via het parlement als via de straat -‐> bondgenootschap van radicale liberalen en socialisten -‐> strijdpunt van socialisten: algemeen (mannen)stemrecht -‐> middel: algemene politieke staking (geweld zo veel mogelijk afweren) angst voor socialistische arbeidersbeweging bij de autoriteiten • angst voor gebruik van betogingen en stakingen (stakingen werden geen revolutionair drama omdat er voldoende weerwerk van gevestigde orde was door zowel repressie als toegevingen) • angst voor revolutionair geladen politieke zeggenschap • lag in het verlengde van de sociaal-‐progressieve BWP radicale liberalen • katholieke regeringsleider • zocht toenadering tot radicale liberalen en socialisten om conflict te ontmijnen Auguste • veel weerstand in zijn eigen politieke partij Beernaert • verantwoordelijk voor het invoeren van de stemplicht (gematigde burgers ook aansporen te stemmen) • algemene staking • politiegeweld in Mons en Antwerpen (>20 doden) 1893 • gehele burgerlijke klasse was bang -‐> bereid toegevingen te doen • Algemeen Meervoudig Stemrecht goedgekeurd • veel meer kiezers (1,3 miljoen tov 130 duizend) • iedere man vanaf 25 jaar had stemrecht (bepaalde kiezers 2 of meer stemmen) • meer stemmen voor de bezittende klasse (spaarboekje, onroerende goederen, diploma AMS hoger onderwijs…) • BWP werd verkozen, maar niet genoeg voor de benodigde meerderheid • groot verlies voor de liberalen <-‐> verpletterende overwinning van de katholieken (mede door meerderheidsstelsel)
40
1899
1900
1904
1913
• strijd van de liberalen en socialisten tegen de katholieken en het meerderheidsstelsel • opnieuw straatbetogingen/stakingen • wet op de evenredige vertegenwoordiging (zetels verdeel over lijsten naargelang het aantal stemmen) -‐> wereldprimeur! • kiezers konden niet langer panacheren = stemmen voor meerdere partijen tegelijk • invoering systeem-‐Dhondt • bevestiging en versterking van het partijsysteem -‐> stap richting pacificatiedemocratie • betere representatie van de minderheden -‐> minder polarisatie -‐> meer stabiliteit • eerste verkiezingen met evenredige vertegenwoordiging • verlies katholieken, winst liberalen en socialisten -‐> gelijkopgaande machtsverhoudingen • verlies katholieken <-‐> winst liberalen (die de grootste oppositiepartij werden) • kartelvorming tussen socialisten en liberalen tegen katholieke meerderheid • massale algemene staking na electorale nederlaag van het liberaal-‐socialistisch kartel in 1912 -‐> streven naar sociaal-‐politieke pacificatie met einde van 30 jaar katholieke meerderheidsbewind • de Broqueville (katholieke regeringsleider) zocht toenadering tot liberalen en socialisten (zoals Beernaert) -‐> grondswetherziening overnemen van de straat
4) Sociale wetgeving en integratie Heersende klasse kwam onder druk om sociale hervormingen door te voeren • oproer van 1886 -‐> klachten van de arbeiders kregen publieke erkenning in de Commission d’Enquête du Travail (= parlementaire onderzoekscommissie) • tegemoet komen aan de klachten van de arbeiders om het socialisme te kunnen indijken
41
versterking hervormingsgezinde vleugels binnen de katholieke en liberale partij als gevolg van het democratiseringsproces • sociaal-‐progressieven radicaler dan voorheen • sociaal-‐progressieven = objectieve bondgenoten van de BWP op thema’s zoals algemeen stemrecht, Liberale Partij verplicht lager onderwijs… • enige bindmiddel: antiklerikale oppositie tegen de katholieke regeringen die de macht 30 jaar in handen hadden Progressistische • ontstaan in 1887 Partije • radicale afscheiding van de Liberale Partij • vanaf 1886 ook afscheiding van de radicalen Katholieke Partij • sociale congressen in Luik over de sociale kwestie enkele bescheiden sociale wetten 1. 1889: wet op kinderarbeid = geen werk voor kinderen < 12 jaar + beperkte werkdag voor oudere kinderen 2. 1914: invoering van de leerplicht (voor kinderen van 6 tot 14 jaar) -‐> geen kinderarbeid meer mogelijk 3. 1889: huisvestigingswet = arbeiders konden eigenaar worden van een huisje via leningen met lage interest (geografische mobiliteit van ‘betere arbeiders’ beperken + zedenverval, alcoholisme en socialisme afzwakken) 4. 1894: wet op de mutualiteiten 5. 1900: wet op ouderdomspensioenen 6. 1905: wet op de verplichte zondagsrust -‐> werkvoorwaarden + leven buiten de werkvloer regelen -‐> ergste wantoestanden wegwerken, maar uitbuiting werd niet ongedaan gemaakt -‐> verandering van houding tov het proletariaat (ze werden geïntegreerd in de samenleving) -‐> sociale politiek vooral uitgevoerd door katholieke regeringen (uitbouw katholieke organisaties en instellingen + ze kregen subsidies voor de sociale politiek -‐> gesubsidieerde vrijheid)
42
het delicate terrein van het onderwijs • katholieke regeringen namen maatregelen om het katholieke overwicht te vrijwaren • liberale wet op het Lager Onderwijs werd afgeschaft -‐> vrijwel het gehele lager onderwijs in VL was katholiek • gematigde opstelling bij de antiklerikalen -‐> militante vrijzinnigheid bij BWP werd als belemmering van stemmen gezien in het katholieke Vlaanderen, waardoor ze hun standpunten gingen milderen (religie werd privézaak voor de socialisten) 5) De verzuiling: de sociaaldemocratie en de christelijke zuil Verzuiling • breuklijn of subcultuur? • vanaf pre-‐industriële samenleving • leden beschermen tegen secularisatie en Katholieke zuil ‘goddeloze’ ideologieën • reactie tegen moderniteit (nieuwe/moderne aanpassen aan traditie) • ‘uitdager’ van de gevestigde orde • bestaande partijen aanzetten tot nieuwe Socialistische zuil strategieën • gebruik van demonstraties en stakingen • eigen subcultuur gebaseerd op klassen 1. De sociaaldemocratie er zijn 3 pijlers van de sociaaldemocratie van de BWP 1. socialistische coöperatieve 2. socialistische mutualiteit 3. socialistische vakbond • onder invloed van het Duitse reformisme • reformisme = combinatie marxisme + progressief liberalisme • Charter van Quaregnon (1894) = eerste ideologische programma; revolutionair; klasseloze BWP maatschappij; radicale transformatie van kapitalisme naar collectivisme • in praktijk -‐> integratie van de arbeidersklasse in de bestaande structuren van het kapitalisme en de natiestaat (parlementaire macht via de wettelijke weg van verkiezingen voor sociale wetgeving)
43
Gent + coöperatieven
mutualiteiten
vakbeweging
• ‘sterkste citadel van het socialisme’ • opzetten van coöperatieven van de BWP -‐> sparen voor de toekomst + verzekeren tegen ziekte, werkloosheid, ouderdom en invaliditeit • zowel socialistische, neutrale als katholieke mutualiteit bestonden • veel minder macht dan de socialistische coöperatieve • ondersteuning wettelijk bepaald (wet op de sociale verzekering) • zeer trage ontwikkeling, veel achterstand op de coöperatieve en mutualiteit + op het buitenland • Syndicale Commissie als voorloper van ABVV • werkloosheids-‐ en stakingskassen • geen wettelijke financiële ondersteuning -‐> ondersteuning op gemeentelijk vlak (waar de socialisten en progressieve liberalen sterk stonden) • werkloosheidssparen zorgt voor ontwikkeling van vakbonden -‐> van ongeorganiseerde caritatieve steun naar gecoördineerde sociale voorzorg met beperkte overheidsinterventie
2. De christelijke zuil en het daensisme • wending naar het volk -‐> herovering van de civiele maatschappij • sociale harmonie = sociale wetgeving + maatschappelijke integratie van de arbeiders, boeren en zelfstandigen via standenorganisaties • opbouw intermediaire structuren tussen individu Rerum Novarum en staat • materiële lotsverbetering met beroepsverenigingen en sociale wetgeving als middelen daartoe (christendemocratie geïnspireerd op het middeleeuwse corporatieve systeem) • vooral traditioneel en behoudsgezind Katholieke partij • eenheid met de Kerk en clerus als bindmiddel
44
Godsdienst, huisgezin en eigendom
corporatieve ideologie
Vlaanderen
Daensisme
christen-‐ democratie
• ideaaltype van de maatschappij • werkzame, eerlijke volksman die sober voor zijn stand leefde en zijn gezin kon onderhouden • gezin als hoeksteen, kleine eigendom als hefboom en billijk loon als steunpunt • eigendom als wapen tegen het socialisme • Belgische Boerenbond (1890) + Belgische Volksbond (1891) • zowel arbeiders als werkgevers verenigen in gemengde vakverenigingen (klassenverzoening) • matig succes -‐> ontstaan christelijke arbeidersbewegingen die vrijer de belangen van de arbeiders verdedigden • christendemocratie vooral succes in VL • arbeiders trokken veel minder naar de grote steden • Kerk had grote macht op Vlaamse plattelandsbevolking + boeren • landbouw was een belangrijke economische sector in VL • situatie van landbouwersgezinnen was ellendiger dan die van arbeiders (invoer goedkoop graan uit Amerika) -‐> Boerenbond moderniseerde de landbouwsector • collectivisering van de BWP sloot niet aan bij de boeren die verknocht waren aan hun eigen land • dissidente christendemocratische beweging • voor het algemeen stemrecht + radicale sociale maatregelen • in botsing met de (Aalsterse) conservatieve katholieken • klassenverzoenend standpunt • groep binnen de Katholieke Partij naast andere standen van de burgerij en de boeren
45
6) Droits de l’homme, ook voor vrouwen -‐> feminisme = contradictie tussen het ontzeggen van rechten op grond van ‘verschil’ en het claimen van rechten op basis van gelijkheid Vrouwen niet als volwaardige burgers • geen toegang tot de politiek: niet verkiesbaar/kiezen, geen regeringsverantwoordelijkheid, geen vrouwelijke koningskinderen (Salische wet) • strikte christelijke rolverdeling tussen de seksen -‐> patriarchale maatschappijstructuur + bevestiging in het Burgerlijk Wetboek • vrouwen waren lichamelijk, geestelijk en emotioneel ‘anders’ -‐> voor voorplanting, zwakker, biologisch inferieur… • ongelijkheid en onderwerping van de vrouw zowel in de publieke als in de privésfeer • Belgisch huwelijksrecht (tot 1958) -‐> patriarchale macht van de man + handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw -‐> vrouw kreeg bescherming van haar man, man kreeg onderhoud van de vrouw • respectvolle, onderdanige en gehoorzame houding was de enige passende voor de vrouw Handelsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw (in Belgisch huwelijksrecht) 1. vrouw mocht geen rechtszaak inspannen 2. vrouw mocht niets kopen/verkopen 3. vrouw mocht niets beheren 4. vrouw mocht geen verbintenissen aangaan (vb. arbeidscontract) Vrouw als huisvrouw • bij de introductie van de fabrieksarbeid • huisvrouw = vrouw die niet buitenshuis werkte en dus ook geen loon ontving • arbeidsters in de stad misprezen -‐> als vrouw, want vrouwenarbeid strookte niet met de vrouw aan de haard, en als arbeider, want het loon van de vrouw was als aanvulling lager als dat van de man Meisjesonderwijs als hefboom voor vrouwenemancipatie • Isabelle de Gamond bouwde in 1860 een netwerk van lekenscholen voor meisjes uit in Brussel • vanaf 1878: organisatie van meisjesonderwijs door de staat • vanaf 1880: universiteiten van Brussel, Gent en Luik werden opengesteld voor meisjes (Leuven in 1920)
46
Mildering van de discriminerende wetgeving t.a.v. vrouwen • ten tijde van economische voorspoed en algemene sociale hervormingen • 1896: vrouw kreeg recht op vruchtgebruik van goederen van overleden echtgenoot • vanaf 1900: geld sparen, geld afhalen (enkel voor huishoudelijke uitgaven), loon trekken • 1948: vrouwenstemrecht Geen vrouwenbeweging over de partijen heen • pogingen om een vrouwenbeweging te scheppen, liepen spaak op de verzuiling • vrouwenbewegingen werden deel van de grote partijen als deel van partijpolitieke strijd en electorale berekening 7) Cultuurflamingantisme -‐> levensbeschouwelijke tegenstelling domineerde en bemoeilijkte de Vlaamse strijd al vanaf 1850 -‐> eerste prille taalwetten wanneer die tegenstelling overbrugd kon worden 1. De Vlaamse beweging wordt sterker 1885-‐1914: context van de Vlaamse beweging wijzigde, waardoor ze aan invloed won • non-‐ferro en chemische bedrijven in de Kempen en rond de haven van Antwerpen 2de IR • havens van Antwerpen en Zeebrugge werden uitgebouwd + scheepsbouwnijverheid • kleine en middelgrote ondernemingen Vlaamse • elite die Vlaamsgezindheid koppelde aan sociaal-‐ industriële klasse economische belangen • noodzaak politiek in het Nederlands Algemeen • 90% van VL was Nederlandstalig en kon geen Frans Meervoudig • politici richtten zich in het NL tot hun kiezers -‐> Stemrecht groei Vlaamse politieke klasse • 1898 Gelijkheidswet • Nederlands niet als tweederangstaal, maar als 2de officiële landstaal
47
cultuur-‐ flamingantisme
Julius Mac Leod
Lodewijk De Raet
RUG
• belangrijke ideologische wijziging bij de Vlaamse beweging • Nederlandstaligen gediscrimineerd op de arbeidsmarkt • culturele elite -‐> ontvoogding van het Nederlands op taalgebied + intellectuele en materiële achterstand van VL wegwerken (elite voor Vlaamse volkskracht) • eis tot vernederlandsing van het onderwijs, administratie, gerecht… • taal als onderdeel van een allesomvattend sociaaleconomisch proces • iemand wordt cultureel achtergesteld omdat zijn moedertaal wordt gediscrimineerd -‐> hij ondervindt daarvan economische gevolgen • liberale hoogleraar in de plantkunde • verlicht flamingant • Vlaamse volk met eigen taal en eigen universiteit -‐> intellectuele elite -‐> sociaal-‐economische achterstand inhalen • Franse bovenlaag zorgt voor geestelijke en materiële armoede in VL • niet alleen de taal als strijd, maar een bredere cultuurbeweging • verbeteren economische positie van Vlaanderen + vernederlandsen Gentse universiteit • verspreiding van technische en wetenschappelijke kennis in eigen taal -‐> positief voor de hele gemeenschap • eis tot vernederlandsing Rijksuniversiteit Gent = paradepaardje Vlaamse Beweging • zowel Katholieke Partij, als Liberale Partij als BWP ijverden samen voor een vernederlandsing + bijhorende taalwetten
48
2. Een-‐ of tweetalig? gelijkheidswet van 1898 -‐> eentalig Nederlands Vlaanderen of gelijkwaardigheid over het gehele grondgebied? Gelijkwaardigheid over het gehele grondgebied • in Vlaanderen woonde een grote hoeveelheid Franstalige elite die Nederlandsonkundig waren • in Wallonië woonde een grote hoeveelheid Vlamingen die waren uitgeweken om te gaan werken in de Waalse industrie en mijnen • Vlaamse Beweging was gedeeltelijk voor, Waalse beweging was resoluut tegen Waalse beweging • Vlamingen in Wallonië moesten zich aanpassen -‐> eentalig Wallonië • eis tot tweetalig Vlaanderen waar de Franstaligen het recht behielden om in het Frans te kunnen leven Vlaamse beweging • eis tot eentalig Vlaanderen Breuklijn tussen Franstaligen en Nederlandstaligen • elke taalgroep claimde zijn eigen territorium • taalgroepen werden meer en meer belangengroepen of gemeenschappen • vooravond WO I: breuk tussen Walen en Vlamingen (Sire, il n’y a pas de Belges) -‐> eis tot splitsing van de Belgische staatsinstellingen
49
Hoofdstuk 6: kolonisatie en dekolonisatie van Congo (1885 – 1961) 1) Internationale context: imperialisme (1870 – 1914) Verkenning, verovering en onderwerping • verovering van grote delen van Azië, Afrika, Australië en Oceanië door Europese landen -‐> Europeanisering van de wereld • kolonies = economische wingewesten + men importeerde de Europese politieke instellingen, economische praktijken, ideologie en godsdienst • imperialisme = onderwerping van een volk door een ander volk dat zich superieur voelt (≠ kolonialisme van vroeger) Onderwerpen van de lokale bevolking • via dwangarbeid • racisme t.o.v. de lokale bevolking Groeiende behoefte aan ‘exotische’ producten • sociaaleconomische transformaties in de moederlanden -‐> betere welvaart • koffie en thee werden dagelijkse kost, zelf voor gewone mensen • rubber en petroleum werden gebruikt in de 2de IR • overal aanleg van spoorwegen, tramlijnen en elektriciteitsnetwerken • vlugger in contact met de kolonies door het stoomschip 3 belangrijkste koloniserende mogendheden • balance of power -‐> machtsevenwicht ook op wereldvlak Groot-‐Brittannië • grootste en machtigste vloot • imperium in Azië, Afrika, Stille Zuidzee en Canada • koloniaal rijk in Noord-‐Afrika, Indochina (Vietnam) Frankrijk en later ook onder de Sahara • Siberië met zijn onuitputtelijke grondstoffen en Rusland ijsvrije haven in Vladivostok -‐> later ook kleinere Europese koloniale machten, vb. Nederland en België -‐> Europese kolonisatoren kwamen met elkaar in conflict als gevolg van de voortdurende honger naar meer territorium -‐> product van het Europees superioriteitsdenken
50
politiek probleem voor de Europese landen met weinig of geen kolonies • grote industriële reus met grote politieke ambities • door late eenmaking te laat voor de grote Duitsland koloniale rooftocht • enkele weinig interessante gebieden in Afrika • danig gefrustreerd -‐> mede oorzaak voor WO I • door late eenmaking te laat voor de grote Italië koloniale rooftocht Oostenrijk-‐ • interne nationale opstanden Hongarije • verloor gebieden in Azië, Afrika en Europa Ottomaanse Rijk • werd teruggedrongen tot in Turkije -‐> frustratie van deze landen leidde tot WO I 2) Exploratie en kolonisatie van Congo (1876-‐1885) • the dark continent • enige gebied dat in het laatste kwart van de 19de eeuw nog niet door Europa was ontgonnen en Midden-‐Afrika ontsloten • tal van beschavingen die slechts in beperkte mate in contact waren gekomen met Europeanen • vele Afrikanen werden gevangen genomen en als slaven naar Amerika verscheept om in mijnbouw en op plantages te werken slavernij • bestond in 19de eeuw nog steeds, maar niet in Europa • strijd tegen slavernij als voorwendsel om te vechten tegen de Arabieren in Midden-‐Afrika Leopold II en Congo-‐Vrijstaat • Congo-‐Vrijstaat was 80x groter dan België (contrast klein moederland vs. uitgestrekte kolonie) • Congo had belangrijke bodemschatten • Koning Leopold II’s grootheidswaanzin leidde tot de kolonisatie van Congo • in 1865 besteeg Leopold de troon en hij oefende een belangrijke invloed uit op de binnenlandse politiek
51
• door de doorbraak van georganiseerde politieke partijen en het socialisme verloor Leopold zijn invloed -‐> nieuwe horizonten verkennen • Leopold II wilde net als andere Europese landen kolonies bezitten -‐> hij stuurde missies naar Zuid-‐Amerika en Azië • midden jaren 1870 drongen ontdekkingsreizigers door in Midden-‐Afrika -‐> internationale grootmachten lagen in conflict met elkaar + katholieke regering liet meer toe aan Leopold II dan de liberalen -‐> Congo-‐Vrijstaat werd opgericht en Leopold II nam het gezag over Internationale Geografische Conferentie in 1876 • bijeengeroepen door Leopold II • mondde uit in Association Internationale Africaine • Centraal-‐Afrika ‘verkennen’ om Afrika te ‘openen voor de beschaving’ en de slavenhandel af te schaffen • Leopold II claimde de ontdekte gebieden mede doordat de Britten niet toehapten bij ontdekkingsreiziger Stanley • Congo werd officieel erkend als Belgische kolonie omdat zowel Fr. als GB het gebied niet aan elkaar wilden geven + het was een vrijhandelszone waardoor geen enkele grootmacht benadeeld was Internationale Conferentie van Berlijn in 1884-‐1885 • Association Internationale du Congo (AIC) officeel erkend door de verschillende landen • Congostroom bleef vrijhandelsgebied en scheepvaart bleef vrij • Congo-‐Vrijstaat als onafhankelijke neutrale staat met Leopold II als soeverein zonder inmenging van de Belgische staat • Leopold werd alleenheerser van Congo! Kadertekst – Een koloniale droom Zoektocht naar een kolonie begon al bij koning Leopold I, om verschillende redenen 1. vinden van afzetmarkten 2. dynastieke ambities van de Saksen-‐Coburgs (met hun huwelijkspolitiek) Belgische elite zag geen graten in de expansie/nieuwe ‘exotische’ afzetmarkten -‐> Leopold I opereerde in eigen naam • zelf expedities naar vb. Stille Oceaan, Senegal, Gambia… • hij verkreeg Santo Tomas in Guatemala, maar er was weinig belangstelling -‐> enkel bedelaars en gedetineerden naar daar gestuurd
52
Leopold II wilde de nationale trots aanzwengelen • kolonies als echte obsessie • pogingen om gebieden zoals Kreta, Cyprus, Indonesië, Formosa… over te nemen mislukten -‐> Afrika als laatste oplossing Congo-‐Vrijstaat (1885-‐1908) • alleenheerser van Congo-‐Vrijstaat • bouwde Congolese netwerken van Leopold II privéondernemingen uit om ‘slavernij uit te sluiten en vrijhandel en het christendom in te voeren’ • enkel financiële band met Congo -‐> België spoorwegenverbindingen + renteloze leningen door Belgische staatskas gefinancierd • na 1896 begon Congo riante winsten op te brengen Winst • België werd een industriële reus -‐> nood aan nieuwe grondstoffen en afzetmarkten • nood aan sterke ordemacht om Congo te bezetten en weerstand van lokale machtshebbers te breken Sterke ordemacht • blanke officieren aan het hoofd van Force Publique (= leger van Congo) • slavernij afgeschaft -‐> dwangarbeid, uitbuiting en onderdrukking van de Congolezen • intensifering van de traditionele handel (vb. uitbuiting verkoop van ivoor) • lokale bevolking ingezet voor het winnen van grondstoffen vb. rubber Leopold II wilde steeds meer macht • Congo was opgesplitst in 2 delen: vrijhandelszone en Domaine Privé, een exclusief privédomein van de soeverein -‐> in 1892 werd Leopold ook heer en meester van de vrijhandelszone • Vrijhandelsprincipe afgeschaft -‐> Akte van Berlijn werd niet nagekomen, waardoor de internationale koloniale lobby in opstand kwam tegen Leopold • opbrengst van de ivoorhandel en rubberwinning rechtstreeks in zakken van de koning -‐> financierde indrukwekkende projecten in Brussel, Tervuren en Oostende
53
Terreurregime van Leopold II • er werden quota’s opgelegd aan de bevolking i.v.m. de rubberontginning -‐> deze werden hardhandig afgedwongen door de Force Publique (denk aan handen afkappen om ‘geen kogels te verspillen’) • Congo werd volledig geplunderd • ca. 10 miljoen mensen kwamen om door oa gedwongen tewerkstelling, exploitatie, strafexpedities… • dorpen werden verwoest, mensen gegijzeld, gemarteld, verkracht en geëxecuteerd • tot op vandaag blijft het de Belgische en internationale publieke opinie beroeren (vb. motie aan het Britse parlement om de misdaden van Leopold II als genocide te erkennen in 2006) • protestcampagne vanuit GB tegen Leopold II en zijn praktijken in Congo-‐ Vrijstaat • internationale onderzoekscommissie in 1905 naar aanleiding van het rapport van de Britse consul • 1908: parlementaire debatten over de overname van Congo door de Belgische staat Belgisch Congo (1908-‐1960) Het Koloniaal Charter • België als nieuwe koloniale mogendheid • komaf met de alleenheerschappij van de koning • creatie van een ministerie van Koloniën • zeer strikte scheiding tussen Belgische en Congolese schatkist -‐> vermijden dat België moest betalen voor Congo • gouverneur-‐generaal vertegenwoordigde het centrale gezag (met beperkte bevoegdheden) • einde aan het domaniale systeem van Leopold + herinvoering vrijhandel • Congo als wereldspeler voor de mijnbouw na WO I (oa. koper, kobalt, uranium…) Eind jaren 1920 – stabiliseringspolitiek • meer machines + enige vorm van sociale bescherming • paternalistisch kolonialisme -‐> netwerk van scholen en basisgezondheidszorg • na WO II -‐> verbetering levensomstandigheden
54
Duale Congolese maatschappij • kleine toplaag vs. massa Congolezen die werkten en nauwelijks kansen tot sociale mobiliteit kregen • geen burgerij of middenstand • geen duidelijke bevrijdingsbewegingen • kleine groep évolués (Congolezen die gestudeerd hadden en de Europese manier van leven hadden overgenomen) tegen het racisme dat in Congo heerste en voor gelijke kansen Nationalistisch discours in 1959 -‐ 1960 • er heerste ongenoegen bij de bevolking • eis tot onmiddellijke en complete onafhankelijkheid • januari 1959: bloedige incidenten in Leopoldstad, de hoofdstad van Belgisch Congo -‐> leidde tot een nieuw Belgisch Afrikabeleid dat onafhankelijkheid van Congo vooropstelde (spanningen bleven oplaaien + veel onduidelijkheid over onafhankelijkheid) • begin 1960: rondetafelconferentie in Brussel met alle Congolese politieke actoren • 30 juni 1960: Belgische regering besliste een punt te zetten achter zijn koloniale bewind (men was hierop niet voorbereid in Congo en in België) -‐> overhaaste dekolonisatie van Congo • verkiezingen mei 1960: Kasavubu werd president, Lumumba eerste premier van Congo Congocrisis • muiterij in het leger na onafhankelijkheidsverklaring van 30 juni 1960 -‐> Belgische regering stuurde troepen om landgenoten te beschermen -‐> Congolese overheid zag dit als schending van de nationale soevereiniteit • mijnprovincies zoals Katanga en Kasaï riepen onafhankelijkheid uit (gesteund door België) • hulp van VN om einde te maken aan afscheidingsbewegingen en Belgische militaire interventie -‐> alle diplomatieke betrekkingen met België werden verbroken • Lumumba werd door het Westen als communist aanzien -‐> Kasavubu moest hem ontslaan, maar Kasavubu werd zelf ontslaan • Mobutu nam na een militaire staatgreep de macht over en ‘voltooide’ de dekolonisatie van Congo
55
Kadertekst – Onrust in Congo -‐> niet alles in de periode van kolonisatie was peis en vree -‐> er waren regelmatig gewelddadige opstoten en revoltes in Congo 1. Exploratie van Congo: agenten van het AIC botsten op tegenstand die met vuurkracht werd onderdrukt -‐> snelle uitbouw van de Force Publique en intense samenwerking met missies zorgden voor extra controlemechanismen 2. Muiterij en plunderingen in 1895: ongenoegen tegen de gedwongen rekrutering van de Force en tegen de brute aanpak van de commandant 3. Periode van het rode rubber: bij mensen die niet genoeg rubber opbrachten, werden de handen afgehakt 4. België aan het roer: industrialisatie steunde op gedwongen arbied + verarming van hele groepen in de samenleving
56
Hoofdstuk 7: België tijdens de Eerste Wereldoorlog 1) Het neutrale België bereidt zich voor op de oorlog Neutrale status België • opgelegd als buffer tussen Frankrijk en Duitsland • wel een bloeiende wapenindustrie -‐> verkoop van wapens aan iedereen die het kon betalen Aanleiding WO I toegenomen politieke spanning 1. hypernationalisme 2. imperialisme 3. militarisme Dienstplicht in België • Leopold II, als grondwettelijke opperbevelhebber van het leger, was voorstander van een sterk leger • de dienstplicht werd in 1913 terug ingevoerd (daarvoor was er een systeem van aanduiding door ‘het lot’ met veel soldaten uit lagere sociale klassen die eigenlijk antimilitaristisch werden) • zowel BWP als conservatieve katholieken tegen de dienstplicht • budget voor defensie werd verhoogd om vb. forten te bouwen (= “de beste tactiek” om een inval te counteren, maar eigenlijk verouderd) 2) Oorlogsverrichtingen • snelle Duitse invasie doorheen België om naar Von Frankrijk door te stoten Schlieffenplan • Belgische neutraliteit geschonden • Belgische defensielinie niet opgewassen tegen Duitse vuurkracht (Belgische forten in baksteen en ongewapend beton <-‐> zware Duitse kanonnen) • Nationale vluchtschans: tactiek om zich terug te Belgisch verlies trekken in Antwerpen, achter 3 fortengordels was hopeloos • Belgische leger trok zich terug richting Frankrijk aan de IJzer = meest westelijke schakel van de geallieerde verdedigingslinie • begin november 1914: de IJzervlakte onder water ‘weinig’ Belgische gezet waardoor de Duitsers geen doorbraak slachtoffers konden forceren • Belgisch leger had zuiver defensieve strategie
57
Albert I
sterftecijfer
bruut Duits oorlogsgeweld
• opperbevelhebber van het leger -‐> bepaalde tacktiek + leidde het leger • was zuiver defensief, wilde niet meedoen aan grote offensieven van de geallieerden -‐> soldaten sparen + politieke strategie • België moest louter zijn neutrale status verdedigen • wilde wel onderhandelen met Duitsland over vrede (<-‐> geallieerden en zijn regering) • door het optreden van Albert I bleef het Belgisch leger gespaard van grote verliezen • ca. 38.000 Belgische soldaten (waarvan ‘slechts’ 14.000 gestorven op het slagveld a/d IJzer <-‐> 400.000 Britse en 250.000 Duitse slachtoffers) • ca. 50.000 burgers (door Duitse executies/vernielingen) • ca. 600.000 burgers of 10% van de bevolking verbleven de hele oorlog in het buitenland • bruut geweld op Belgische burgers • ‘Poor little Belgium’ • vb. Leuvense universiteitsbibliotheek werd platgebrand
3) Het bezette land
Duitse bezetting
groeiend verzet
• erg hard voor de Belgische bevolking • Duitse opeisingen en plunderingen -‐> schaarste + zeer hoge werkloosheid • 1916: (dwang)arbeid van de Belgische burgers in de Duitse oorlogsindustrie • onstaan illegale pers • progeallieerde netwerken met info over de Duitse bezetter • opzetten van vluchtlijnen om mannen te smokkelen • vele Belgen werden veroordeeld voor verzet
58
liefdadigheid
• Nationaal Hulp-‐ en Voedingscomité onder leiding van bedrijfsleiders en bankiers -‐> voedsel importeren ondanks Britse blokkade • Commission for Relief in Belgium (olv toekomstig president Hoover van USA) • bastion van Belgisch patriottisme
4) Politieke kwesties Koning Albert I • opgetreden als legerleider, diplomaat en politicus • constitutionele crisis: vorst handelde als legerleider politiek buiten de regering om • enorm geliefd en populair -‐> hij vocht zelf als ‘koning-‐ridder’ mee in de loopgraven aan het front + veel vaderlandsliefde na de Duitse inval • BWP • hield vast aan het marxisme = internationale solidariteit van de arbeiderklasse • IIe Internationale viel door de patriottische houding van de Franse en Duitse socialisten (ook Belgische BWP werd patriottisch) • integratie van de BWP in het Belgische bestel -‐> partij werd aanvaard als gespreks-‐ en regeringstpartner (mede omdat ze deelnamen aan de Union Sacrée of Godsvrede = begraven van de ideologie om eensgezind het vaderland te verdedigen) Vlaamse Beweging • nam ook deel aan de Godsvrede • taalconflict was uitgegroeid tot belangenconflict tussen het Vlaamse en het Waalse volk -‐> bezetter gebruikte dit om een actieve Flamenpolitik uit te voeren (= rechten van de Vlamingen zouden worden erkend na een Duitse overwinning) • 1916: vernederlandsing van de Gentse universiteit door Duitsers(= sterkste eis van de Vlaamse Beweging ingewilligd) -‐> Vlaamse collaboratie • grote meerderheid bleeft loyaal aan de Belgische staat
59
Het activisme • Vlaamsgezinde collaboratie • door het gros van de bevolking uitgespuwd • geboorte anti-‐Belgisch Vlaamsnationalisme (= Vlaamse beweging die België afwees) • leger aan het front was Franstalig, geleid door conservatieven -‐> elke taaleis werd van de hand gewezen -‐> sterker protest van de activisten De Frontbeweging • 1916: Vlaamsgezinde frontsoldaten die meer en meer verbitterd waren omdat er geen toegevingen waren voor de Vlamingen (vb. vernederlandsing van UGent werd afgeschaft) • vooral intellectuelen, studenten en geestelijken • verboden door de legerleiding • fel anti-‐Belgisch -‐> zelf hoogverraad met de Duitsers -‐> Vlaamsgezinde bewegingen die tegen België waren groeiden zowel aan het front als in het bezette land
60
Hoofdstuk 8: het interbellum 1) Inleiding
Interbellum
periode VOOR beurscrash (oktober '29) periode NA beurscrash (oktober '29)
economische crisis na de beurscrash van 1929 • veroorzaakt door industrieel en financieel kapitalisme • het democratische bestel kwam onder druk te staan -‐> kan de parlementaire democratie deze crisis wel aan? • nieuwe maatschappelijke modellen o Duitsland & Italië: facisme o USSR: Stalin’s autoritaire staat = communisme o bedreiging voor de Westerse democratieën • economische crisis -‐> politieke crisis 2) De akkoorden van Loppem bezegelden een verruimde democratie • overwinnaar v/d oorlog -‐> groot prestige • wilde noodzakelijke hervormingen snel realiseren Albert I • riep de politiek samen in zijn hoofdkwartier in Loppem om de naoorlogse maatschappij uit te tekenen (snel akkoord) • onwettig ingevoerd -‐> grondwetsherziening nodig die door het parlement moest bekrachtigd worden • 1919: eerst verkiezing met AES <-‐> 1921: AES (voor grondwetsherziening mannen) • vrouwenstemrecht enkel in de gemeenteraad (na WO II volledig AES) • enkel conservatieve katholieken niet mee onderhandeld • AES = overwinning BWP • deelgenomen in Union Sacrée + veel soldaten waren arbeiders -‐> beloning = AES
61
Veranderingen door AES 1. Gewijzigde krachtverhoudingen BWP samen met Katholieke partij de sterkste partij <-‐> liberalen ver achteruit 2. Opkomst van nieuwe partijen • de Vlaams-‐nationalistische Frontpartij: tijdens de oorlog ontstane Frontbeweging + het activisme (nam stemmen weg van de Katholieke partij) -‐> extreemrechts • Rex: ultraconservatieven die buitengesloten waren bij de besprekingen van Loppem onder leiding van Léon Degrelle -‐> extreemrechts • Kommunistische Partij van België (KPB): volgde de ideologie van de communistische partij van de Sovjet-‐Unie; revolutionaire ideologie = marxisme met zijn antikapitalistische droom van een klasseloze maatschappij (nam stemmen weg van BWP omdat die niet revolutionair genoeg waren) -‐> extreemlinks 3. Noodzaak van coalitieregeringen • voor WO I: regeringspartij haalde altijd meer dan de helft van de zetels (door meerderheidsstelsel en AMS voor mannen) • na WO I: BWP werd even groot dan de Katholieke partij -‐> geen enkele partij haalde nog een parlementaire meerderheid • compromissendemocratie: partijen moesten coalitieregeringen vormen + compromissen sluiten -‐> tripartites = coalitieregeringen met de katholieken, liberalen en socialisten • voortzetting Union Sacrée: BWP ook in de regering -‐> communistische revolutie zoals in Rusland afzweren -‐> tegemoet komen aan de sociale problemen in België (werkloosheid, ontmantelde industrie…) • BWP als centrumpartij in tijden van crisis, maar als ‘uiterst-‐linkse partij’ in oppositie in betere tijden 4. Sociale wetgeving • hele reeks sociale wetten in navolging van verdragen van Loppem • afschaffing stakingsverbod en coalitieverbod (= verbod op vakbonden) -‐> macht vakbonden nam toe • goedkeuring achturendag (48 uur per week), wettelijk pensioen… -‐> overwinningen BWP • na jaren ’30 -‐> BWP terug in de regering -‐> terug sociale wetten zoals arbeidsongevallenverzekering en kinderbijslagen
62
5. Radicalisering van de taalkwestie • geen beloningen voor de Frontbeweging die meevochten in de oorlog • geen toegevingen voor de Vlaamse eisen • Vlaamse Beweging verzwakt uit WO I: 1) collaboratie van de activisten zorgde voor een imago van landverraad voor de hele Vlaamse Beweging 2) verdeeldheid binnen de Vlaamse Beweging over het minimalistische en het maximalistische kamp
minimalisLsche kamp • vb. Katholieke Vlaamse Landsbond = Vlaamsgezinde drukkingsgroep in de Katholieke parLj • Minimumprogramma = volledige vernederlandsing van VL door taalwecen (gelijkheid van het NL was het 'minimum' dat moest bereikt worden)
maximalisLsche kamp • Vlaams-‐na^onalisme • maximalisme = eis tot zel•estuur of onanankelijkheid van Vlaanderen
3) De koning, de partijen en drukkingsgroepen -‐> Loppem had een enorme impact op het politieke systeem 1. De vorst • minder macht door het ontstaan van georganiseerde politieke partijen • partijorganisaties moeilijker naar je hand te zetten dan individuele ministers • na WO I: het premierschap werd ingesteld -‐> meer en meer de effectieve leider van de uitvoerende macht ipv de koning 2. De Katholieke Partij • na WO I: Katholieke Partij -‐> Katholieke Unie (= officiële standenpartij) met 4 standen 1. conservatieve Fédération des Associations et des Cercles 2. Boerenbond 3. Nationale Liga der Christelijke Arbeiders (vanaf 1923 = Algemeen Christelijk Werkersverbond of ACW) 4. Christelijke Federatie van de Middenstand
63
• Katholieke Unie had een zwak partijapparaat • Fédération des Associations et des Cercles = oude machtselite die een flink deel van haar macht kon behouden • ACW = massaorganisatie met vakbond ACV, mutualiteiten en een jeugd-‐ en vrouwenbeweging -‐> veel getalsterkte, maar weinig macht door de structuur van de Katholieke Unie • macht van de christendemocraten nam toe -‐> conservatieven keerden zich af -‐> extreemrechts kwam op • Katholieke Unie/Partij was sterk in Vlaanderen! (ACW ondersteunde de Vlaamse arbeidersklasse) 3. De BWP • grote getalsterkte: vb. vakbond van 700.000 leden • stabiele factor in het Belgische bestel + draagde regeringsverantwoordelijkheid • ingeburgerd in het burgerlijk-‐kapitalistische systeem -‐> onderhandelingen met werkgevers <-‐> stakingen • reformisme (= hervormingen met onderhandelingen) <-‐> revolutie (zie de communistische partij) • ondersteunde het principe van eentaligheid in Vlaanderen 4. De Liberale Partij • nodig om een regering te vormen met de Katholieken en zonder de BWP -‐> Katholieken werkten liever samen met de liberalen • tegenstelling klerikaal-‐antiklerikaal was minder belangrijk dan de sociaal-‐economische tegenstelling • gematigde antiklerikale koers -‐> blijven deelnemen aan het beleid • verdediger van de Franstalige belangen in Vlaanderen (stemmen van de Franstalige bourgeoisie voor de liberalen) 5. De Vlaams-‐nationalisten = de Frontpartij • zelfbestuur of zelfs onafhankelijk Vlaanderen • weinig toegevingen v/d Belgische regeringen ivm de taalkwestie -‐> veel Vlamingen werden ongeduldig • Bormsverkiezing = een ter dood veroordeelde activist die vanuit de gevangenis werd verkozen in Antwerpen in 1928 • 1929: grote verkiezingsoverwinning -‐> hervormingen konden niet langer uitgesteld worden
64
• jaren ’30: minimumprogramma -‐> volledige vernederlandsing Gentse universiteit + eentaligheid v/h onderwijs, administratie en het gerecht • afwijzing van België (zelfs vernietiging van België) en van het democratisch regime 4) De economische crisis en haar politieke gevolgen -‐> Beurscrash van oktober ’29 had economische, sociale en politieke gevolgen Oorzaak beurscrash 1. overproductie -‐> massaal veel producten waarvoor geen kopers waren 2. neerwaartse spiraal door overproductie
overproducLe
krimpende vraag
dalende koopkracht
failliete bedrijven
werkloosheid
Gevolgen voor België 1. Belgische economie is exportgericht -‐> minder vraag naar producten -‐> minder export -‐> zwakkere economie 2. massa’s werklozen met hun weinige koopkracht (lage werkloosheidssteun + geen verplichte verzekering tegen werkloosheid) 3. koopkrachtverlies zorgt voor sociale onrust -‐> geen vertrouwen in politieke systeem (politici konden de crisis niet oplossen) + grote verwachtingen van in de jaren ’20 werden niet ingewilligd (arbeiders en bedienden konden dit niet verkroppen) -‐> stakingen!
65
4. overlegmodel tussen vakbonden, werkgevers en regering: samen wilden ze stakingen afzweren door overleg en compromissen -‐> deze leidden tot sociale wetten vb. betaalde vakantie en minimumlonen (in ’36) 5. duidelijke integratie van de arbeidersbeweging + vakbonden in het kapitalistische systeem -‐> rechtse conservatieven konden dit niet goed verdragen -‐> crisis bewijs van het failliet van het democratische systeem 6. opkomst extreemrechtse partijen -‐> verdragen van Loppem werden als staatsgreep gezien (geen inspraak van de conservatieven) + crisis = failliet van de democratisering -‐> ‘lakse’ Katholieke Partij verloor stemmen aan Rex en de flaminganten 7. verlies Katholieke Partij en verrechtsing van het politieke landschap -‐> vooral stemmen naar extreemrechtse partijen -‐> BWP werd grootste partij -‐> Katholieke Partij werd steeds rechtser om stemmen terug te winnen ‘Oplossingen’ van de Belgische regering 1. deflatoire politiek = verlagen van prijzen en van lonen om zo goedkoop mogelijk te produceren, gekoppeld aan een monetaire politiek gericht op een sterke munt (als de frank veel waard was, dan kwam er meer geld binnen door de verkoop van Belgische producten in het buitenland) -‐> werkte niet omdat men in het buitenland ook zo dacht + verlagen van lonen was zeer onpopulair 2. devaluatie van de Belgische frank = Belgische producten werden goedkoper in het buitenland omdat de Belgische munt in waarde daalde -‐> grotere vraag naar producten -‐> meer productie -‐> minder werkloosheid (ook door de grote openbare werken van de regering) <-‐> grotere inflatie -‐> stijgende prijzen -‐> koopkrachtverlies -‐> sociale onrust -‐> massale stakingen 5) Taalwetten en nationale kwestie in de jaren ‘30 -‐> Vlaamse eis tot erkenning van het Nederlands als volwaardige landstaal zoals in het Minimumprogramma van de Katholieke Vlaamse Landsbond van Frans van Cauwelaert tal van Vlaamsgezinde organisaties • vb. Davidsfonds, Willemsfonds, Vlaamse Wetenschappelijke Congressen, Vlaamse Toeristenbond… • vele honderden Vlaamsgezinde verenigingen zorgen voor een groeiende Vlaamse identiteit
66
Vlaamsgezinde vleugels in traditionele Belgische partijen vooral in de Katholieke Partij was er een Vlaamsgezinde machtsgroep Reactie Belgische regering op veranderde opinielandschap in VL • late + matige reactie • eis van gelijkberechtiging van Nederlands werd onvoldoende ingewilligd • een deel vd regering was voor een Franstalige staat met het Nederlands als ‘tweede taal’ in Vl • door deze trage en matige reactie werd de Vlaamse beweging populairder en radicaler -‐> Belgische staat moest hervormd of vernietigd worden om de Vlaamse kwestie op te lossen -‐> Minimumprogramma werd toch uitgevoerd na de radicalisering Vernederlandsing • 1930 = volledige vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit • nieuwe taalwetten op administratie, onderwijs, gerecht en leger… Splitsing van België
1-‐talig Vlaanderen België
1-‐talig Wallonië 2-‐talig Brussel
6) De partijen en de koning ten opzichte van de regimecrisis -‐> Westerse democratieën kwamen onder druk te staan -‐> democratische crisis = bedreiging van het Communisme en het Fascisme!
67
Communisme • Sovjet-‐Unie zorgde voor grote onrust -‐> angstpsychose voor het communisme • aanwezigheid van BWP in de regering (socialisme en communisme werden gelijkgesteld) • Spaanse burgeroorlog -‐> Franco wierp het socialistische/communistische regime omver (voorbode voor algehele oorlog tussen links en rechts) 1. Rex, VNV en Verdinaso
Rex • leider = Léon Degrelle • conserva^eve vleugel van de Katholieke Par^j (Rex vernoemd naar Christus Koning) • democra^e de schuldige van de sociaal-‐economische problemen • terugval door: 1) de kerkleiding sprak zich uit tegen de par^j 2) Degrelle maakte enkele tac^sche blunders (vb. verbond met VNV)
VNV • Vlaams-‐Na^onalis^sch Verbond • gesLcht in '33 op de resten van de Frontbeweging en het ac^visme • Zel•estuur voor Vlaanderen (enige programmapunt waarover de Vlaams-‐NaLonalisten het eens waren) • veel verdeeldheid over andere maatschappelijke problemen • nam deel aan verkiezingen als Vlaams Na^onaal Blok • meest fervente verdediger van de Vlamingen -‐> veel sympathie bij Vlaamse beweging
Verdinaso • Verbond van Dietse Na^onaal Solidaristen (in '31) • fascis^sche principes -‐> macht via een poli^eke en militair getrainde mili^e ipv via verkiezingen • België vernie^gen + Vlaanderen aanhechten bij Nederland (Groot-‐ Nederland of Dietsland) -‐> 1ste standpunt • vanaf '34 ook Walen en Luxemburgers bij het Dietse volk -‐> Verdinaso was niet langer Vlaams-‐NaLonalisLsch
68
2. De Katholieke Partij • verloor veel kiezers aan Rex en VNV • eenheid van België en van de katholieke gemeenschap (-‐> geen verbond met Rex of VNV mogelijk) • hervorming nodig wegens het electorale verlies aan het VNV -‐> afschaffing Katholieke Unie als standenpartij + stichting Katholieke Vlaamse Volkspartij (vormde samen met de Franstalige Parti Catholique Social het Blok der Katholieken) • op lokaal vlak -‐> samenwerking met het VNV omdat het programma deels tezamen liep 3. De BWP • grootste politieke formatie van België • tegen de globale verrechtsing van de maatschappij -‐> tegen het VNV en Rex • breken met de marxistische ideologie om nieuw kiespubliek aan te spreken -‐> geen revolutie, maar samenwerking van alle arbeiders zou de maatschappij redden (= klassensolidariteit) • plan om crisis te bestrijden = Plan De Man (naar Hendrik de Man) 1. banken en energiesector nationaliseren om het algemeen belang na te streven 2. arbeid stimuleren door grote infrastructuurwerken 3. devaluatie van de munt en staat als werkgever 4. De Liberale Partij • imago van ‘enige behoeder van de maatschappelijke orde’ • anti-‐Vlaamsgezinde opstelling -‐> partij v/d Belgische vaderlanders • liet herhaaldelijk regeringen vallen, droeg bij tot regeringsinstabiliteit -‐> grootste verstoorders van de politieke stabiliteit • vb. verdedigden de Franstalige minderheid na uitvoering van het Minimumprogramma 5. De koning • politieke instabiliteit en crisis -‐> koning wilde meer macht verwerven • Leopold III wilde veel macht -‐> vb. werkelijk de uitvoerende macht leiden door de ministerraad voor te zitten, zelf ministers aanduiden en met hen persoonlijk werken zonder tussenkomst van partijen • redder van het vaderland -‐> stond als onpartijdige staatsman boven het gewoel van de bekvechtende partijen + hij neutraliseerde antidemocratische stromingen
69
7) Buitenlandse politiek Militair bondgenootschap met Frankrijk • in ’20: het Frans-‐Belgisch Militair Akkoord (FBMA) • in ’21: bezetten van het Ruhrgebied om Duitse herstelbetalingen af te dwingen • publieke opinie tegen dit bondgenootschap wegens de dreiging van een nieuwe oorlog (België zou meegesleurd worden in de oorlog tussen Duitsland en Frankrijk door het FBMA) Leopold III als voorstander van neutraliteit • FBMA werd opgezegd in 1936 -‐> België diplomatiek onafhankelijk • gesteund door het grootste deel van de politieke partijen (behalve Franstalige socialisten) • FR en GB steunden Belgische neutraliteit -‐> als België aangevallen zou worden, dan zouden beide grootmachten ingrijpen Agressieve Duitse uitbreidingspolitiek • België sloot net als NL en de Scandinavische landen zijn ogen • geen eensgezinde houding in Europa tegen het nazi-‐imperialisme -‐> WO II
70
Hoofdstuk 9: België tijdens de Tweede Wereldoorlog 1) Accommodatie Politiek van het minste kwaad • zekere vorm van medewerking met de bezetter, opdat die geen tegenwerking zou kunnen beweren (er was een harde aanpak van het Duitse leger tegen verzet met totaal geen respect voor de mensenrechten) • tegemoet komen aan de eisen van de bezetter om erger te voorkomen Koning Leopold III • bleef in het bezette land na de overgave/capitulatie van 28 mei ‘40 • geallieerden namen zijn capitulatie erg kwalijk, maar eigenlijk heeft hij veel levens gered daardoor • wilde in België blijven <-‐> regering wilde naar Frankrijk gaan om samen met de geallieerden te vechten • krijgsgevangen genomen door de Duitsers in zijn paleis: onmogelijkheid om te regeren + geen openlijke politieke activiteiten • overtuigd dat Duitsland de oorlog zou winnen -‐> België overwonnen -‐> neutrale status terug innemen (en dus niet vechten met de geallieerden) • aanvankelijk populair omdat hij het volk had beschermd van bloedvergieten -‐> kritiek tegen de koning groeide omdat hij niets deed tegen de opeisingen en de verplichte tewerkstelling -‐> hij hertrouwde, waardoor de opinie helemaal omsloeg en zich keerde tegen de koning Bestuur van België • koning in onmogelijkheid om te regeren • Secretarissen-‐generaal (= hoogste ambtenaren van het land aan het hoofd van een ministerie) regeerden over het land binnen de condities van de nazi’s (= de echte machthebbers) • Duitsers probeerden zo goed mogelijk samen te werken met de secretarissen-‐generaal + alle ondergeschikte besturen • Aufsichtsverwaltung = Duitse bezettingsbestuur bestuurde niet zelf, maar hield toezicht op de Belgische bestuurders • accommodatiepolitiek = de Belgische bestuurders voerden uit wat de bezetter vroeg als deze eisen niet tegen de Belgische wetten ingingen (voor zover dit ging, want de Duitsers hadden een uitgebreid repressieapparaat)
71
Probleem van de accommodatiepolitiek • vb. Antwerpse politie die Belgische Joden helpt op te pakken -‐> als ze dit niet doen, worden ze gestraft door de Duitsers en lijdt de bevolking hier onder; als ze dit wel doen, schenden ze de mensenrechten -‐> wat moet men doen? • vb 2. Belgische bedrijven bleven verder produceren in oorlogstijd om de economie draaiende te houden, maar ook een deel van de productie kwam in handen van de Duitsers -‐> is het aanvaardbaar om goederen aan Duitsers te geven of moet men de industrie stilleggen? (zolang het niet over wapentuig of oorlogsgereedschap ging, werd het aanvaardbaar geacht) • Galopin-‐doctrine = houding van groep Belgische topondernemers en bankiers onder leiding van Alexandre Galopin waarbij werd besloten dat men goederen aan de Duitsers mocht geven zolang het niet over wapentuig of oorlogsgereedschap ging, in ruil voor Belgische voedselbevoorrading • wat is wel en niet aanvaardbaar? waar ligt de grens van de samenwerking? Kadertekst – Gewillig België? -‐> in welke mate was de Belgische regering betrokken bij de vervolging van Belgische joden? • groeiend antisemitisme en racisme door de economische crisis • jood werd rijk op de kap van de burgers -‐> nieuwe Jaren ‘30 politieke bewegingen met een autoritaire en antisemitische ideologie • liberale rechstaat kwam ook onder zware druk -‐> lot van minderheden nauwelijks aan de orde • Belgische administratie niet voorbereid op onderdrukking van minderheden -‐> sommige 1940 bestuurders deelden wel Davidssterren uit, andere niet • 40% Belgische joden werd gedeporteerd • vele Belgen hielpen bij de onderduiking van de Belgische luik v/d joden Holocaust • vooral in Antwerpen hoog cijfer van deportatie (65% v/d joden werd gedeporteerd)
72
2) Verzet slachtoffers
rechtse verzet
linkse verzet
• tienduizenden mensen werden opgepakt wegens verzet tegen de bezetter, een 10.000-‐tal werd omgebracht • Belgisch nationalistisch verzet -‐> verdedigen v/h Belgische vaderland • voor een autoritaire Belgische staat onder leiding van de koning -‐> Belgicistische en monarchistische verzetslui • zowel democraten als communisten • communisten: voerden het bevel van Stalin uit om de Duitse bezetter met alle mogelijke middelen te treffen -‐> gewapend verzet • vooral verzet in regio’s met linkse politieke aanwezigheid (vooral Wallonië)
3) Collaboratie
Rex
VNV
• met Léon Degrelle • bood zich aan bij de Duitsers, maar werd wandelen gestuurd (Duitse Flamenpolitiek <-‐> Degrelle als Waal) • Waals vrijwilligerslegioen om te gaan vechten in het oostfront -‐> Walen als Franstalige Germanen • Degrelle sloot zich met zijn Waals legioen aan bij de SS die een Groot-‐Duitsland wilden met alle Germanen • nam nazi-‐ideologie over en hoopte door de Flamenpolitik een bevoorrechte positie in België te krijgen • Duitse bezetter bevoorrechte het VNV, vb. burgemeesters, gouverneurs, schepenen, secretarissen-‐generaal… • zette politiek van het minste kwaad onder druk door mee te werken met de bezetter • hoopte op Duitse overwinning -‐> onafhankelijk Vlaanderen • vocht mee in het Oostfront tegen USSR
73
Duits-‐Vlaamse Arbeidsgemeenschap (DeVlag)
• Vlaamse SS • aanhechting van de Germaanse gebieden bij Duitsland, dus ook Vlaanderen
74
Hoofdstuk 10: Tussen restauratie en vernieuwing (1944 – 1950) 1) 5 naoorlogse politieke problemen -‐> naoorlogse politieke bestel = deels voorzetting van het vooroorlogse bestel, deels vernieuwing (tussen restauratie en vernieuwing) -‐> vermenging van oud en nieuw zorgte voor schermutselingen 1. De koningskwestie • scherpste constitutionele crisis in België • koning vs. publieke opinie -‐> koning zorgde voor verdeeldheid ipv eenheid! 2. Progressieve socialisten vs. behoudsgezinden • progressieven: hadden zich in de oorlog mee verzet tegen de bezetter -‐> ze wilden een samenleving met nieuwe regels + afrekenen met de antidemocratische krachten 3. Naoorlogse zuiveringen = repressie • democratie beschermen tegen ‘landverraders’ • Belgisch patriottisch sentiment -‐> zegevierend België tegen de collaborateurs 4. Het communisme • communisme kwam zegevierend uit de oorlog • prestige van USSR was zeer groot -‐> kapitalisme zag dit niet graag gebeuren -‐> communisme werd de nieuwe vijand • clash tussen 2 supermachten in de naoorlogse wereld: kapitalisme (VS) vs. communisme (USSR) -‐> Koude Oorlog • België sloot zich aan bij de NAVO (1949) en werd bondgenoot van VS 5. Economische heropbouw • België had zwaar geleden onder de oorlog -‐> economische heropbouw was dringend nodig • kapitalisme kon pas overwinnen als het snel terug beter zou gaan -‐> massale economische steun van VS aan België en andere West-‐ Europese landen (= Marschallhulp)
75
2) De politieke krachtmeting tussen vernieuwers en behoudsgezinden
Links • vernieuwers • communisten, socialisten (en liberalen)
Rechts • behoudsgezinden • katholieken
3 zaken vallen op in de naoorlogse politieke periode 1. sommige politieke partijen verdwenen (vb. Rex en VNV na collaboratie) 2. sommige politieke partijen veranderden van naam (vb. CVP ipv Katholieke Partij) 3. sommige nieuwe politieke partijen ontstonden 1. De CVP • probeerde kiezers van VNV en Rex te recupereren -‐> bepleitten zachte bestraffing voor collaborateurs + gematigde houding tegenover de ‘repressie’ + heel wat katholieke bestuurders en gezagsdragers hadden zich in de oorlog ook soepel aan de eisen van de bezetter aangepast • Katholieke Partij had tijdens de bezetting een zeer aanpassende houding aangenomen tov de bezetter -‐> ondersteund door de Kerk + houding van Leopold III als legitimering van hun houding (-‐> CVP pro-‐ Leopold III in de Koningskwestie) • Katholieke Partij in 1945 -‐> CVP/PSC (Parti Social-‐Chrétien) = terug een unitaire partij na de regionalisering van 1936 (gevolg van het Belgisch pattriotisme) • ‘Katholiek’ werd vervangen door ‘christendemocratisch’ -‐> christendemocratische vleugel (= stand van de werknemers/het ACW) werd dominant ipv de conservatieven • verschuiving van de rechterzijde naar het centrum -‐> niet-‐gelovigen ook aantrekken (CVP = onafhankelijk van de Katholieke Kerk) • conservatief/behoudsgezind -‐> Katholieke Kerk behield invloed + kapitalisme werd verdedigd + klassenvrede (= corporatisme tussen werkgevers en werknemers) • Geloof, bezit en gezin centraal!
76
1.B De Union Démocratique Belge (of UDB) • Franstalige christendemocraten die zich afsplitsten van de CVP • hadden tijdens WO II mee in het verzet gestaan -‐> niet eens met de pro-‐ Leopolhouding en de zachte houding tov collaborateurs • UDB veroordeeld door de Kerk -‐> weinig populair (2% stemmen) Katholieke Kerk was enkel voor de CVP -‐> elke dissidente partij moest verbannen worden (zowel het daensisme en UDB als Rex) 2. De BSP • BWP (= Belgische Werkliedenpartij) -‐> BSP (= Belgische Socialistische Partij) • nieuwe naam/leest om af te rekenen met hun oorlogsverleden (vb. Hendrik De Man werd veroordeeld voor zijn accomodatiepolitiek) -‐> naoorlogse socialisten wilden duidelijk links antifascistisch zijn • ‘Socialistisch’ in de naam -‐> zich profileren als duidelijk linkse partij, maar het bleef een gematigde sociaaldemocratische partij, die in ruil voor sociale hervormingen bereid was het burgerlijk-‐kapitalistische systeem in stand te houden • tegen de Kommunistische Partij van België (KPB) die door het verzet in WO II heel wat prestige had opgebouwd -‐> KPB veroverde in ’46 23 Kamerzetels + ze infiltreerden in de socialistische vakbond • succesvolle recuperatiepolitiek om de verloren kiezers (die nu op de KPB stemden) te recupereren -‐> 1) KPB kreeg regeringsvrijheid 2) ze namen heel wat thema’s van de KPB over (vb. fel anti-‐Léopoldisme) 3. De politieke machtsverhoudingen • legitimiteitsprobleem 1. oorlogsregering van in Londen was niet populair bij de bevolking <-‐> vooraanstaande verzetsfiguren die wel populair waren 2. de breuk tussen Leopold III en zijn regering -‐> Leopold werd door zijn regering en de geallieerde bevrijders nog niet toegelaten in België + er waren tegengestelde gevoelens bij het publiek (katholieken = pro-‐Leopold <-‐> niet-‐katholieken = anti-‐Leopold) -‐> katholieken verlieten de regering en vanaf augustus ’45 tot maart ’47 werd België geregeerd door linkse regeringen
77
3) De sociaaleconomische wederopbouw Productieapparaat was redelijk intact gebleven, omdat het was blijven produceren tijdens de oorlog -‐> toch veel schade 1. bombardementen zorgden voor veel schade 2. economie was ontredderd -‐> veel schaarste, hoge prijzen, grote inflatie… Oplossingen voor de ontredderde ecomie 1. operatie-‐Gutt (genoemd naar de minister van financiën) = al het oorlogsgeld werd ingetrokken en vervangen door nieuwe bankbiljetten met slechts een beperkte geldvoorraad 2. prijsdalingen en beperkte loonsverhoging -‐> arbeidersbeweging + KPB stonden zeer sterk door de strijd tegen de bezetter en het fascisme -‐> werkgevers tot toegevingen bereid (ook mede omdat de werkgevers niet tegen het verzet waren ingegaan) 3. Sociaal Pact = blauwdruk voor een beleid dat de sociale zekerheid van de werknemers regelde a. vervangend inkomen bij werkloosheid, ziekte, invaliditeit b. salarissen werden bepaald door onderhandelingen tussen werkgevers en werknemer -‐> arbeidersbeweging haalde belangrijke slagen thuis -‐> er heerste een sociale vrede + de arbeidersbeweging werkte mee aan de wederopbouw van België Kadertekst – De kolen van Achiel Charbon
Achilles Van Acker • spilfiguur van de BSP en de Belgische poliLek • aan het hoofd van de regering van na^onale eenheid • verantwoordelijk voor steenkoolmijnen (belangrijkste energiebron van België) • liet Duitse krijgsgevangenen, Belgische collaborateurs en Italiaanse immigranten in de mijnen werken • publiciteitscampagne + vrijstelling van dienstplicht voor mijnwerkers -‐> produc^e kwam terug op peil na de oorlog • Achiel Charbon -‐> Van Acker won de 'kolenslag'
78
4) De naoorlogse zuiveringen of ‘repressie’ 1. Volksrepressie • straatgeweld tegenover (vermeende) collaborateurs • collaborateurs in gevangenissen, vernieling of diefstal van hun eigendommen en soms lynchpartijen 2. De gerechtelijke repressie door militaire rechtbanken • veroordeling door krijgsraden en militaire gerechtshoven omdat dit efficiënter zou verlopen • 53.000 mensen kregen een veroordeling (soms zelfs de doodstraf) 3. De epuratie • burgerlijke sancties (= strafrechtelijke vervolging) tegen collaborateurs die soms gewoon lid waren van het VNV • verlies van burgerrechten waardoor ze niet meer konden gaan stemmen, bepaalde beroepen uitoefenen…
Links = BWP/KPB
Rechts = CVP
• strenge repressie • aangevuurd door het verzet • meende dat de regering te slap reageerde • katholieken + Vlamingen als collaborateurs brandmerken • liever een persoon te veel veroordeeld, dan 1 te weinig
• repressie te streng -‐> teveel onschuldige mensen veroordeeld • veel dieper in accomodaLe-‐ poliLek -‐> grens tss accommodaLe en collaboraLe niet scherp • Katholieken steunden Vlaams-‐ naLonalisme voor en na de oorlog, zelfs al collaboreerde een grote groep
Links
Franstalig
Vlaams
Rechts
79
Kadertekst – Een repressie zonder maat of einde? Een snelle en krachtdadige repressie <-‐> billijke rechtsbedeling • niet altijd rekening met de nuances in collaboratie of accomodatie • complexe regels zorgden ervoor dat mensen meermaals gestraft werden • in de eerste maanden: zeer strenge repressie <-‐> daarna: rustiger • gratiemaatregelen zorgden voor strafvermindering Complete amnestie?! • vooral in Vlaanderen leefde dit idee <-‐> in Wallonië was dit onbespreekbaar 5) De Koningskwestie Aanleidingen 1. Leopold III bleef in het bezette land tegen de wil van zijn regering in 2. Leopold was van mening dat België neutraal moest blijven -‐> zich niet aansluiten bij de geallieerden + eventueel compromissen met de Duitsers Verdeeldheid bij de publieke opinie
Voor • eerder rechtse deel • CVP (na volksraadpleging) Volksraadpleging in 1950
Tegen • eerder linkse deel (verzet in WO II) • BSP en KPB
80
• 57% was voor terugkeer van de Koning • katholieke Vlaanderen was voor (72%) <-‐> linkse Wallonië en Brussel was tegen • nieuwe verkiezingen zorgden voor een volstrekte meerderheid van CVP -‐> Leopold III mocht terugkeren • In Wallonië en Brussel braken stakingen uit -‐> er dreigde een burgeroorlog • om de eenheid van België te vrijwaren en bloedvergieten te vermijden, deed Leopold III in ’51 troonsafstand en volgde Boudewijn hem op 6) Atlantisme en West-‐Europa in een bipolaire wereld Nieuwe Belgische buitenlandse politiek na WO II • einde neutrale status • politieke en economische samenwerking in West-‐Europa • systeem van internationale samenwerking en zelfs supranationaliteit met (beperkte) soevereiniteitsoverdracht • Belgische politici en diplomaten speelden een belangrijke rol: vb. Gutt als voorzitter van het IMF en Spaak als 1ste voorzitter van de VN Verbonden tegen nieuwe grootmachten GB en VS 1. Benelux = douane-‐unie met perspectief op een ruimere economische unie (België, Nederland en Luxemburg hadden samen een groter gewicht) 2. EGKS = unie voor een gemeenschappelijke markt en de modernisering van steenkool-‐ en staalsector (B, NL, L, FR, I, D) 3. EEG = opvolger EGKS na het Verdrag van Rome in 1957 Westerse multilaterale wereldorde olv VS 1. Marshallplan = economische samenwerking tussen West-‐Europese landen met Amerikaanse financiële steun 2. ‘Spaakistan’ = Westers militair verbond tussen Benelux, Frankrijk en GB onder leiding van Paul-‐Henri Spaak (Verdrag van Brussel in ’48) 3. NAVO = bondgenootschap van West-‐Europa met VS -‐> impliceerde vb. stationeren van atoomwapens om het eigen grondgebied, incorporatie van West-‐Duitsland… 4. nucleair conflict tussn het Oosten en het Westen waarbij België aan de kant van de Amerikanen stond, vb. door mee te vechten in Korea en door uranium aan de VS te leveren
81
Protest van de publieke opinie • anti-‐atoommarsen -‐> emancipatiebewegingen van de jaren ’60 + protestbewegingen tegen oorlog in Vietnam
82
Hoofdstuk 11: België na 1950 – tussen breuk en compromis 1) De levensbeschouwelijke breuklijn na 1950 (= katholieken vs. niet-‐ katholieken) 1. Ontkerkelijking en verzuiling Ontkerkelijking zette zich na WO II verder • daling van het wekelijkse kerkbezoek • enkel de grote overgansrituelen (doop, communie, huwelijk en begrafenis) bleven belangrijk Reactie van de Katholieke Kerk = 2de Vaticaans Concilie • geleid door paus Johannes XIII • aggiornamento (= aanpassing) van de Kerk aan de moderne samenleving • priester wendde zich naar het volk, streektaal ipv Latijn en meer leken ingeschakeld Verzuiling op politiek vlak • uitbouw van levensbeschouwelijk georiënteerde organisaties die op diverse terreinen het sociale leven van de burgers omkaderen, van wieg tot graf, zowel materieel als moreel • reactie op ontchristening en democratisering • goed georganiseerd katholiek zuil met sterke levensbeschouwelijke identiteit • verzuiling zette zich door met de verdere democratisering + sociaaleconomische en culturele ontwikkelingen na WO II Katholieke Zuil • katholieke zuil concentrisch rond Kerk en kerkelijke hiërarchie • via parochies en bisdommen een hecht netwerk van scholen en caritatieve instellingen • katholieke lekenorganisaties voor mannen, Kerk vrouwen en jongeren • katholieke standsorganisaties, vb. het ACW • katholieke sociaaleconomische organisaties, vb. de Boerenbond • CVP als overkoepelende partij
83
Vlaanderen
aangepaste structuur
• sterk netwerk vooral in Vlaanderen (minder in Wallonië en Brussel) • bleef sterk, zelfs na secularisering en ontkerkelijking • geen strikt katholiek-‐kerkelijke identiteit -‐> algemeen christelijke identiteit • christelijke waarden = westerse waarden • minder klerikaal -‐> onafhankelijke opstelling van de CVP tov de Kerk
Niet-‐katholieke zuil zwakker Vrijzinnigen eis
vrijmetselarij
• geen vrijzinnige zuil voor WO II • verdeeld over de socialistische en liberale zuil (met elk hun eigen vakbeweging, ziekenfonds…) • voor WO II: klerikalen vs. antiklerikalen <-‐> na WO II: vrijzinnigen vs. katholieken • niet-‐gelovigen hebben het recht op een neutrale staat en pluralistische maatschappelijke organisaties • organisatie van overtuigde vrijzinnigen • vereniging van zowel liberalen als socialisten tegen de macht en invloed van de Kerk • oprichting van koepel vrijzinnige verenigingen zoals Unie van Vrijzinngen Verenigingen…
2. Schoolstrijd en schoolpact Schoolstrijd net als in de jaren 1878-‐1884
verschillen • 19de eew: lager onderwijs • 20ste eeuw: middelbaar en technisch onderwijs
gelijkenissen • katholieken wilden hun dominan^e in het onderwijsveld handhaven en verstevigen
84
Eisen langs beide kanten
katholieken • gesubsidieerde vrijheid = volledige subsidiëring v/h onderwijs door de overheid, zonder enige inmenging v/d overheid • openbaar onderwijs zo klein mogelijk + zoveel mogelijk invloed van de kerk er in
vrijzinnigen • openbaar onderwijs uitbreiden en bevoordelen • toezicht van de staat in ruil voor subsidiëring in het katholieke net
-‐> ongelijke strijd = katholieken hadden een zeer sterke zuil <-‐> er was niet 1 vrijzinnige zuil Confrontatie tot 1958 -‐> beide zuilen wilden een parlementaire meerderheid om het beleid in hun richting te bepalen • homogene CVP-‐regering (koningskwestie) • geen hindering door vrijzinnigen -‐> katholieke 1950 onderwijs zo veel mogelijk gesubsidieerd • uitbreiding van rijksscholen belemmerd • onderwijsminister onder druk van bisschoppen Harmel • vrijzinnigen zagen zijn beleid als oorlogsverklaring tegen het rijksonderwijs • socialistisch-‐liberale regering • katholieke maatregelen teruggedraaid • vrijzinnige schoolpolitiek -‐> volwaardig net van 1954 rijksscholen + subsidiëring van het katholieke onderwijs afhankelijk van staatscontrole • vrije keuze tussen godsdienst en moraal • katholieke zuil vs. onderwijspolitiek van Leo Collard schooloorlog • CVP kwam terug aan de macht in ’58, zonder homogene meerderheid
85
Schoolpact
• 20 november 1958 • regering van christendemocraten en liberalen maakte einde aan confrontatie • elke ouder had het recht om zijn kinderen naar een school van zijn/haar keuze te sturen • rijksonderwijs moest wettelijk neutraal zijn (zowel godsdienst als zedenleer aangeboden) • elk net werd gesubsidieerd voor de betaling van salarissen en de werking • democratisering van het middelbaar onderwijs
Cultuurpact van 1971 – 1973 • waarborg van aanwezigheid van alle ideologische en filosofische minderheden in diverse culturele instellingen, vb. openbare omroep, culturele centra… • alle politieke partijen konden hun zegje doen door een aantal afgevaardigden in de raden van bestuur van de culturele instellingen Pacificatie van de levensbeschouwelijke breuklijn • zowel Schoolpact als Cultuurpact zorgden voor pacificatie • compromissen in voordeel van de sterkste levensbeschouwelijke stroming -‐> Vlaanderen: CVP <-‐> Wallonië: socialisten • Vlaanderen: noch de liberalen noch de socialisten zouden zich nog profileren op de levensbeschouwelijke breuklijn -‐> socialisten zochten zelfs toenadering tot de christendemocraten in de jaren ‘70 Andere conflicten onstonden • communautaire spanningen in de jaren ’60 (politieke, culturele en levensbeschouwelijke verschil tussen Vlaanderen en Wallonië) • conflicten rond ethische kwesties zoals abortus, euthanasie… (afgeremd door de bijna permanente aanwezigheid van de CVP in de regering) 3. De emancipatiegolf van de jaren ‘60 Mentaliteitsverandering • individuele zelfontplooiing • grotere waardering voor inspraak, kritische zin, autonomie… • gevestigde orde en traditie meer en meer gecontesteerd • nieuwe sociale bewegingen
86
Nieuwe breuklijn rond postmaterialisme • grotere materiële welvaart -‐> grotere aandacht voor het welzijn, het milieubewustzijn, vrede en derdewereldproblematiek… • televisie zorgde voor venster op de wereld + groeiende individualisering Emancipatie van de vrouw + seksuele revolutie • meer en meer vrouwen werkten buitenshuis na WO II • invoering van het vrouwenstemrecht in 1948 • strijd voor ‘gelijk loon voor gelijk werk’ en kinderopvang • kritiek op de stereotiepe vrouwbeelden en schoonheidsidealen • introductie van de pil in het begin van de jaren ’60 zorgde voor een seksuele revolutie <-‐> encyclieken als Humanae Vitae Kadertekst – Mei ‘68 • wereldwijde studentenprotesten, zowel in westerse als in communistische wereld • VS: tegen oorlog in Vietnam • FR: tegen universiteitshervormingen • Communistische wereld: tegen het autoritaire karakter van de regimes • België: eis voor volledige vernederlandsing van de universiteit van Leuven • redenen/oorzaken voor studentenopstanden 1. opstandige generatie = babyboomgeneratie na WO II 2. economische vooruitgang gaf jongeren meer ruimte voor zichzelf (meer kansen om verder te studeren) tegen de conservatieve instituties 4. De depenalisering van abortus – de euthanasiewet Abortuswet • abortus was wettelijk verboden met officieel wet zware straffen <-‐> in werkelijkheid bijna nooit bestraffing • voerde illegale abortussen uit • werd gerechtelijk vervolgd Dokter Peers in • door hem werd abortus een politiek thema -‐> ‘73 meer en meer mensen wilden abortuswet uit strafwetboek schrappen • hadden de touwtjes stevig in handen katholieken • lieten geen wetsvoorstellen ivm abortuswet toe
87
wet-‐Lallemand-‐ Michielsen
• in 1990 • liberaal-‐socialistisch • abortus onder bepaalde voorwaarden gedepenaliseerd (≠legalisering) • Koning Boudewijn ‘in onmogelijkheid tot regeren’ -‐> abortuswet goedgekeurd, CVP incluis
Euthanasiewet secularisering v/d dood euthanasie
• begonnen in de 19de eeuw • recht om burgerlijk begraven te worden in niet-‐ gewijde grond, crematiewet… • ‘de goede dood’ • in 2002 goedgekeurd onder bepaalde voorwaarden door de paars-‐groene regering
2) De sociaal-‐economische politiek sinds de jaren ’50 (= industrie vs. landbouw en arbeid vs. kapitaal) -‐> na WO II verkeerde de Belgische economie in crisis -‐> mede door Amerikaanse steun (Marshallplan) kwam de economie dit te boven 1. 1950 tot 1960-‐1961: expansiepolitiek in een moeilijk sociaal en economisch landschap Sociaal Pact geen garantie voor sociale vrede • grote politieke tegenstellingen werden opgelost (Koningskwestie, schoolpact…) • sociale kwestie kwam weer op de agenda • stakingen van 1960 en 1961 -‐> confrontatie tussen arbeid en kapitaal -‐> Keynesiaanse staatsmodel Keynesianisme • binnenlandse koopkracht stimuleren door een tewerkstellingsbeleid met grote openbare werken • stijging koopkracht -‐> stijging economie, maar ook stijging staatsschuld (door openbare werken) • terug ingevoerd in de jaren ‘50 • overheidsinterventie weinig effect -‐> Belgisch kapitaal weinig dynamisch (ze bleven investeren in zware industrie en mijnbouw, waar nog weinig groeikansen waren)
88
• grote infrastructuurwerken + fiscale voordelen aan nieuwe bedrijfssectoren (om meer dynamiek op te wekken) <-‐> belastingsverhoging + vermindering sociale uitgaven • maatregelen ten gunste van het kapitaal en ten laste van de belastingsbetalers Verzet tegen Keynesianisme • werknemers legden het werk neer • algemene staking dreigde -‐> België in een prerevolutionaire fase • stakingen met geweld beteugeld (er vielen zelfs doden) • vakbonden plooiden -‐> protest toch effect Economische vernieuwing • vestiging van buitenlandse/Amerikaanse multinationals in België/Vlaanderen • Vlaanderen had een rustiger sociaal klimaat + gunstigere ligging 2. 1961 – 1973: de uitbouw van een keynesiaanse staat in een tijd van economische groei Expansie van de Belgische economie in 1960 – 1973 • BNP steeg jaarlijks met 4 tot 5 % • totale economische prestatie verdubbelde • expansie en productiviteit stegen -‐> salarissen stegen ook tot de hoogste in Europa -‐> consumptie steeg en er ontstond een welvaartssamenleving Fordisme • genoemd naar Henry Ford 1. installatie van de lopende band = doorgedreven rationalisatie van het productieproces -‐> productiviteit werd opgedreven door arbeid te verdelen in een heleboel kleine handelingen 2. uitbouw massaproductie en massamarkt -‐> werknemers moeten ook consumenten zijn -‐> salarissen moeten naar omhoog 3. betalen van een loon hoger dan het minimum
89
Keynesiaanse politiek • werkgevers en werknemers verdelen productiviteitswinsten
Hogere producLviteit meer koopkracht
meer winst
meer loon
• driehoeksoverleg
overheid
werknemers
werkgevers
• overheid speelde een grote bemiddelende rol en hielp bij het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) • overheid speelde een actieve rol in de economie 1. grote werkgever (uitbouw overheidsapparaat) 2. actieve ingrepen in de economie 3. uitgebreid web van instellingen op diverse sociale en economische terreinen vb. Hoge Raad voor Financiën, Bankcommissie… • ook de vakbonden kregen een actieve rol in het overleg (vertegenwoordiging werknemers) • Keynesianisme en Fordisme gingen hand in hand om de economie aan te zwengelen
90
Nadelen Keynesianisme/Fordisme • groeiende staatsschuld en inflatie door loonsverhogingen en prijsstijgingen • onrendabele sectoren zoals mijnbouw moesten gesloten worden -‐> zware contestatie bij de werknemers Wafelijzerpolitiek • communautaire structuur zorgde voor spanningen -‐> vb. als de overheid in Vlaanderen investeerde, moest het evenveel investeren in Wallonië en vice versa • Wallonië paste niet echt in het Fordisme, waardoor Vlamingen vonden dat ze te veel aan Wallonië moesten betalen Kadertekst – De stakingen tegen de Eenheidswet Eenheidswet • compromis van 1960 door liberaal-‐katholieke regering • zware verhoging belastingen + strenge bezuinigingen van de overheid • België verlossen van economische malaise, slechte staatsfinanciën en negatieve gevolgen van het verlies van Congo Felle reactie van de (Waalse) socialistische vakbond • achteruitgang van industrie -‐> radicalisering • ze wilden een algemene staking (ABVV liet dit niet gebeuren + ACV ging verder onderhandelen) -‐> Eyskens reageerde niet op de stakingen en voerde Eenheidswet uit -‐> protest doofde uit -‐> evolutie van syndicalisme van grote stakingen naar interprofessioneel overleg 3. 1973 – 1995: crisispolitiek Grote recessie in 1973 = oliecrisis • prijs van ruwe olie verviervoudigde! -‐> productie-‐ en transportkosten stegen • economie stagneerde • vele bedrijven gingen failliet -‐> grote werkloosheid tussen 1972 en 1985
91
Gevolg : xenofobie • voor 1973: actieve immigratiepolitiek met aanvoering van arbeiders uit vb. Turkije en Marokko • werkloosheid nam toe -‐> spanningen tov allochtone werknemers namen toe • vooral in ongeschoolde milieus • gezinshereniging -‐> familieleden kwamen naar België, dus er was geen aanstalten tot remigratie Gevolg : ontstaan groene partijen • vb. Agalev en Ecolo • Fordisme als bedreiging voor het milieu -‐> verhoging van de economie zonder om te kijken naar het milieu + voortdurende productiviteitsverhoging zorgt voor vermindering levenskwaliteit • ook rekening met de toenemende armoede van de Derde Wereld Reactie van de Belgische overheid • tewerkstelling om de economie uit het slop te halen • Bijzondere Tijdelijke Kaders (BTK’s) en Derde Arbeidscircuits (DAC’s) -‐> arbeidsplaatsen door de Keynesianisme overheid gefinancierd waardoor openbare schulden toenamen • veel multinationals verdwenen -‐> Keynesianisme werkte niet (te hoge lonen in België) • sluiting van bedrijven Sociale onrust • soberheidsbeleid van de overheid • ingevoerd door Guy Verhofstadt • strikt budgettaire politiek -‐> begroting in orde + schuldafbouw • invloed van de arbeidersbeweging terugdringen -‐> ‘middenveld’ (= hele web van sociale organisaties) Neoliberaal beleid had te veel macht verworven • ‘middenveld’ zorgde voor staatschuld en immobilisme • productiviteit verhogen en sociale bescherming afbouwen -‐> harder werken voor minder geld • kapitaalstroom van de werknemers naar bedrijven
92
4. 1995: op zoek naar een nieuwe synthese Reactie op neoliberalisme • liberalen botsten op weerstand (oa uit het ‘middenveld’) • Rooms-‐rode regeringen namen het roer over Internationale wereld • plannen binnen EU voor eenheidsmunt -‐> staatschuld van België moest dan dalen • 3de industriële revolutie (ICT-‐sector) Paars-‐groene regering Verhofstadt in ‘99 • flink deel neoliberale plannen inslikken -‐> middenveld niet meer bestrijden als vijand • actieve welvaartstaat = synthese van keynesianisme en neoliberalisme • sociale rechten + plichten! (betere opvolging werklozen) 3) De communautaire breuklijn na 1950 Voorheen een taalkwestie • Nederlandstaligen (Vlaanderen) vs. Franstaligen (Wallonië + Brussel) • na 1950: Unitair België -‐> federaal België met deelgebieden met eigen politieke structuren De actoren 1. De Vlaamse beweging (VB) Tijdens/na WO II • anti-‐Belgisch Vlaams-‐nationalisme collaboreerde met de Duitse bezetter • repressie -‐> veel collaborateurs werden veroordeeld + geheel VB kreeg het stigma van een foute beweging Taalproblemen • jaren ’30: taalwetten goedgekeurd, maar niet goed uitgevoerd • taalstatuut van Brussel was nauwelijks of niet opgelost Geen politieke partij • cultuurverenigingen namen het voortouw: katholieke Davidsfonds, liberale Willemsfonds en het socialistische Vermeylenfonds • midden jaren ’50 = Volksunie als nieuwe levensvatbare Vlaams-‐ nationalistische partij (eerste 2 decennia na de oorlog mocht de VB geen politiek programma aanvatten)
93
Demografische evolutie 1950 – 1960 • bevolking in Vlaanderen nam toe <-‐> bevolking in Wallonië stagneerde (56% v/d bevolking leefde in Vlaanderen begin jaren ’70) Economische evolutie 1950 – 1960 • economisch zwaartepunt verschoof naar Vlaanderen • bloeiende multinationals in Vlaanderen <-‐> wegzakkende industrie in Wallonië • tertialisering van de economie -‐> tewerkstelling van Nederlandstalige universitairen en hoog opgeleiden (opkomst Vlaamse elite) Politieke evolutie • Vlaamse sociaaleconomische elite verkreeg meer macht -‐> belangen van de Vlaamse regio verdedigen • succes van VU in 1965 (21 zetels behaald) Volksunie • erfgenaam van het VNV, maar ze week er ook sterk van af • voor Vlaamsgezindheid via het democratische politieke bestel • nam vooral kiezers van CVP af -‐> CVP splitste in het Vlaamse CVP en het Franstalige PSC Verandering politiek partijlandschap • CVP -‐> Vlaamse CVP en Franstalige PSC • BSP -‐> splitsing eind jaren ‘70 • Liberale Partij -‐> Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV) splitste in ’71 af van Parti pour le Liberté et le Progrès • splitsing van partijen -‐> ‘splitsing’ van het unitaire België in een federale staat 2. De Waalse beweging (WB) • ontstond eind van de 19de eeuw als reactie op de taalwetten van de VB • verdedigde belangen van Franstaligen in Vlaanderen (2-‐talig Vlaanderen <-‐> 1-‐talig Wallonië) • geen collaboratie (<-‐> VB) -‐> ze stelden de Vlamingen gelijk aan de Duitsers waarmee men ‘niet kon samenleven’ • eerder linksgericht <-‐> VB = eerder rechtsgericht • veel steun van socialistische vakbond -‐> gebrek aan staatssteun van de Belgische overheid zorgde voor een crisis in Wallonië
94
• oplossing tegen crisis = grotere economische zelfstandigheid van Wallonië + grote overheidsinterventie Rassemblement Wallon • op hetzelfde moment als Volksunie populair • voor omvorming van België tot een federale staat 3. Het probleem Brussel • beschouwde Brussel als integraal deel van Vlaanderen (<-‐> Vlamingen wel minderheid met VB 20%) • eiste taalkundige gelijkheid + begrenzing Brussel + aanpassing van Franstaligen in de Rand • zorgde voor grote frustraties in Vlaanderen • zowel in Brussel als in Vlaams-‐Brabant Verfransing • Franstaligen eisten in hun eigen taal bestuurd te worden en weigerden Nederlands te leren • eis tot erkenning van Brussel als aparte entiteit naast Vlaanderen en Wallonië Franstalige • een zo groot mogelijk grondgebied + politieke belangengroep autonomie • bevrijding van ‘Vlaamse betutteling’ • vorming van een apart Franstalig Brussels Gewest • Front des Francophones • overvleugelde alle andere partijen in Brussel FDF • verzette zich tegen elke vorm van regionalisme en tegen staatsinterventie in de economie Het verloop van de politieke gebeurtenissen 1. Nieuwe taalwetten inzake Brussel en de taalgrens • taalwetten, zonder verandering van de structuren voor ‘70 van de staat • belangrijke actoren die veranderingen van de Belgische staat eisten eind ’60 – begin • vastleggen taalgrens en taalhomogeniteit van ‘70 Vlaanderen • tweetalig statuut van Brussel
95
Statuut van Brussel
taalgrens
VB
Marsen op Brussel
taalwetten van ’62 en ‘63
Leuven (universiteit)
Leuven Vlaams
• verfransing van Brussel + Vlaams-‐Brabant zorgde voor paniek bij de VB • tweetalig statuut van Brussel moest vastgelegd worden • taalgrens kon anders om de 10 jaar opschuiven (in het nadeel van Vlaanderen) • voordien -‐> tienjaarlijkse taaltellingen = tellen hoeveel % Franstalig was in een Nederlandstalig gebied of omgekeerd om als stad een tweetalig statuut te krijgen • tegen taaltellingen -‐> sociale druk op Nederlandstaligen • voor territorialiteitsprincipe = burgers moeten zich aanpassen aan de streek waarin ze wonen • georganiseerd door het Vlaams Actiecomité voor Brussel en de Taalgrens • veel volk + brede steun van de Vlaamse opinie • eisen = taalregeling Brussel + vastlegging taalgrens + afschaffing taaltellingen • Voerstreek bij Limburg <-‐> Komen-‐Moeskroen bij Henegouwen • Brussels territorium afgebakend door 19 gemeenten (Vlaamse eis) + in 6 Randgemeenten ook taalfaciliteiten voor de Franstalige inwoners (Franstalige eis) • administratie in Brussel tweetalig • pariteit (evenwicht) op bestuursniveau in Brussel • grote Franstalige aanwezigheid -‐> schendig van territorialiteitsprincipe volgens het VB • universiteit wilde zich uitbreiden naar Vlaams-‐ Brabant -‐> tegenstand van flaminganten die dit als voorbode voor verfransing van Vlaams-‐Brabant zagen • mei ’68: studenten tegen conservatieve bewindvoerders -‐> ‘Walen buiten’ • CVP-‐PSC viel uit elkaar • VU, FDF en RW kregen veel stemmen • ’68: universiteit gesplitst en een Franstalige opgericht in Louvain-‐la-‐Neuve 96
2. De staatshervormingen en het ontstaan van de federale staat België In België: regionalisering = uiteengroeien van entiteiten die oorspronkelijk in een unitair staatsverband zaten <-‐> in VS: federalisering = samenbrengen van aparte entiteiten in een staatsverband 6 grote staatshervormingen om de spanning tussen taalgroepen te pacificeren • culturele autonomie aan gemeenschappen • eerste economische autonomie aan gewesten • geen gewestinstellingen • wel Cultuurraden = parlementsleden van elke taalgroep die binnen hun taalgebieden bevoegd 1970 waren voor culturele aangelegenheden • Brussel = 2 gemeenschappen behartigden de cultuurbelangen van hun burgers • opdeling van parlementsleden in 2 taalgroepen in het nationaal parlement + pariteit van regering • bijzondere meerderheid, alarmbelprocedure… • Franstaligen waren voor Waals, Vlaams en Brussels Gewest <-‐> voor Vlamingen onaanvaardbaar gewestvorming • totale politieke blokkering • Egmontpact (1977) = toegevingen aan Franstaligen in Vlaams-‐Brabant om uitbouw Brussels Gewest te verhinderen (niet goedgekeurd) • Gewestinstellingen als uitbreiding gewestautonomie • Gemeenschappen hadden macht over de 1980 Gewesten -‐> Vlaamse Raad met Vlaams Parlement die zowel gemeenschaps-‐ als gewestbevoegdheid heeft • fase 1: Onderwijs, Openbare Werken en Vervoer naar Gemeenschappen en Gewesten • fase 2: financieringswet 1988-‐1989 • fase 3: rechtstreeks gekozen parlementen in gemeenschappen en gewesten (mislukte) • Brussel = Brussels Hoofdstedelijk Gewest • Sint-‐Michielsakkoorden = rechtstreekse verkiezing 1992 van deelstaatparlementen • België = volwaardige federale staat
97
2001
2011-‐2012
• Lambermontakkoorden = bevoegdheden + geld naar de deelstaten, meer geld en fiscale autonomie • provinciale kieskringen ingevoerd -‐> zware politieke crisis: wat met BHV? • de langste regeringsonderhandelingen uit de Belgische geschiedenis • splitsing van het gerechtelijke en electorale arrondissement BHV, hervorming Brussels gewest, verdere overdracht van bevoegdheden (vb. arbeidsmarkt, gezondheidszorg…)
3. Krachtlijnen Krachtlijn 1: van unitaire naar een federale logica • eenheid van België -‐> regionalisering van België • vb. unitaire logica: Grendelgrondwet (1970) = voor een grondswetherziening is een tweederdemeerderheid nodig in Kamer en Senaat en ook meerderheid in elke taalgroep -‐> Vlaamse demografische meerderheid ‘vergrendeld’ • Belgische wafelijzerpolitiek + schuldendruk maakten nieuwe staatshervormingen onvermijdelijk Krachtlijn 2: Belgische staatshervorming = democratische besluitvorming • steeds vreedzaam verlopen onderhandelingen <-‐> complexiteit van bereikte compromissen • Vlaamse wens leidde tot 3 gemeenschappen (Nederlands, Duits en Franstalig) <-‐> Waalse wens leidde tot 3 gewesten (Vlaams, Waals en Brussels) Krachtlijn 3: tegengestelde belangen • voor unitaire staat: koningshuis, financiële groepen zoals de Generale Maatschappij van België en enkele Brusselse hoofdstedelijke krachten • Vlamingen: zeer bekommerd om de integriteit van hun taal <-‐> Walen: zeer bekommerd om de economie (gewestvorming en staatsinterventie als remedie tegen economische teloorgang) • geen eenheid/verbondenheid tussen Brussel en Wallonië <-‐> eenheid bij de Nederlandstaligen in de Vlaamse Gemeenschap (1 Vlaams Parlement en 1 Vlaamse regering voor zowel Gemeenschap als Gewest) • Brussel wil een eigen identiteit met eigen parlement en eigen regering
98
4) België in de wereld na 1950 1. België in de NAVO en de EEG tot 1989 Volgzaamheid aan de VS sinds ’47-‐‘48 • hele Belgische politieke elite was Atlantisch geïnspireerd (met uitzondering van communisten die begin jaren ’80 uit het parlement verdwenen) Publiek verzet • tegen NAVO-‐defensiestrategie om nieuwe atoomwapens in België te plaatsen • betoging van 400.000 demonstranten in Brussel -‐> maakte niets uit, de raketten werden toch in België geplaatst • groeiende stroming in Belgische politiek kritisch tegen het Atlantisme • CCC (Cellules Communistes Combattantes) pleegde communistische aanslagen op de NAVO-‐gebouwen in Brussel • Bende van Nijvel als extreemrechts politiek complot om de democratische staat te destabiliseren? 2. Buitenlandse politiek in een geglobaliseerde wereld NAVO <-‐> VN • België zette zich kritisch op tegen de Eerste Golfoorlog (’90-‐’91) + weigerde munitie te leveren aan GB (wrevel in NAVO) <-‐> België steunde VN-‐vredesmissies in vb. Namibië, Cambodja…
99