TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS
Jos van Dooren
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 1
Inhoudstafel 1. DE AGRARISCHE MIDDELEEUWEN (5de eeuw – ca. 1000) ............................................. 4 1.1. De landbouw was de belangrijkste economische activiteit 1.2. Vanaf de achtste eeuw was een verbeterde landbouwtechniek de aanzet tot herstel 1.3. Domaniale landbouweconomie en sociale ongelijkheid 1.4. De feodaliteit organisatievorm van de middeleeuwse domaniale landbouweconomie (en samenleving) 1.5. De Merovingen en Karolingen 1.6. Karel de Grote (768-814), een nieuw keizerrijk in het Westen 1.7. Het christendom was de bakermat van de Europese beschaving 1.8. Kloosters: culturele centra van de vroege middeleeuwen 2. DE AGRARISCH - STEDELIJKE MIDDELEEUWEN ........................................................ 455 2.1. Herleving en expansie vanaf het jaar 1000 2.2. De heropleving van de steden 2.3. De heropleving van de verre handel 2.4. Kooplieden en handwerkers moesten lid zijn van een beroepsvereniging 2.5. De basis van de "moderne" economie wordt gelegd 2.6. De stad een burcht in het groot 2.7. Gemeenten: steden met vrijheden 2.8. De sociale ongelijkheid in de steden 2.9. De sociale en economische transformaties op het platteland e e 2.10. In de 14 en 15 eeuw: een zware crisis e e 2.11. De handel in de 14 en 15 eeuw: ingrijpende veranderingen 2.12. Het verzet tegen de sociale ongelijkheid 3. POLITIEKE EVOLUTIE NA 843 ........................................................................................ 810 3.1. Het Duitse Rijk 3.2. Het Franse Rijk 3.3. Het Engelse Rijk 3.4. De politieke evolutie in onze gewesten 4. DE BOURGONDIËRS ......................................................................................................... 98 4.1. Filips de Stoute 4.2. Jan zonder Vrees 4.3. Filips de Goede 4.4. Karel de Stoute 4.5. Maria van Bourgondië 5. DE HABSBURGERS ....................................................................................................... 1188 5.1. Maximiliaan van Habsburg 5.2. Filips de Schone 5.3. Karel V, 5.4. Filips II en "De opstand der Nederlanden'
6. DE SPAANSE NEDERLANDEN IN DE 17e EEUW ...................................................... 14040 6.1. Spanje voert oorlog in de Nederlanden, Madrid bestuurt de Zuidelijke Nederlanden 6.2. Albrecht en Isabella 6.3. De ongelukseeuw economisch uiteindelijk toch niet zo gelukkig? 6.4. Het slagveld van Europa... in de 17de eeuw. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 2
6.5. De contrareformatie en de jezuïeten 7. DE INDUSTRIALISATIE VAN DE SAMENLEVING: 1750-1914 ..................................... 1588 7.1. Op weg naar de industriële samenleving 7.2. De Industriële Revolutie in Engeland werd voorbereid door de veranderingen in de agrarische samenleving 7.3. De Engelse Industriële Revolutie was een meervoudige maar vooral trage revolutie 7.4. België werd de tweede industriële natie 7.5. De doorbraak van de industriële samenleving: 1846-1914 8. DE LIBERALE EN NATIONALE REVOLUTIES ................................................................ 215 8.1. De Verlichting vertrouwde vol optimisme op de vooruitgang van de rede 8.2. Politiek-maatschappelijke toepassingen van de Verlichting: het verlicht despotisme en de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten 8.3. De Zuidelijke Nederlanden onder Frans bewind 9. HET VERENIGD KONINKRIJK EN BELGIE TOT 1914.................................................... 259 9.1. Het koninkrijk der Nederlanden en het ontstaan van België 9.2. Politieke en sociale strijd in België tot 1914 10. BELGIE IN HET INTERBELLUM..................................................................................... 270 10.1. Met de „coup van Loppem‟ (1918) begon de deelname van de arbeiders aan de politieke besluitvorming 10.2. De Belgische economie: heropbouw en crisis 10.3. De Vlaamse kwestie tijdens het interbellum 11. BELGIE NA 1945 ......................................................................................................... 28989 11.1. Economische ontwikkelingen na 1945. 11.2. Sociale ontwikkelingen 11.3 De verzuilde democratie
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 3
1. DE AGRARISCHE MIDDELEEUWEN (5de eeuw – ca. 1000) 406
De Germanen steken massaal de Rijn over
496
Clodovech wordt christen
732
Karel Martel verslaat de Islam bij Poitiers en Tours
768
Karel de Grote wordt koning van de Franken
800
Karel de Grote wordt keizer gekroond door paus Leo III
Ca. 840
Vikingaanvallen op hun hoogtepunt
843
Verdrag van Verdun
962
Otto I wordt gekroond als keizer van het Westen, begin van het Heilig Roomse Rijk
987
Hugo Capet wordt koning van Frankrijk
1054
Scheiding van de Byzantijnse en de Roomse kerken
1066
De No(o)rman(dische) verovering van Engeland (Willem de Veroveraar)
De wereldgeschiedenis vóór de vijfde eeuw speelde zich hoofdzakelijk af in het Nabije Oosten en rondom de Middelandse Zee. De Middeleeuwen, een periode van ongeveer duizend jaar, speelt zich in onze hoofden voornamelijk in West-Europa af . Daar groeide vanaf de 5de eeuw een nieuwe beschaving : de West-Europese. Ze ontstond uit het contact van twee culturen : de Romeinse en die van de « barbaren », de Germanen. Beide culturen hadden voordien reeds kennis gemaakt met het christendom. In de andere gebieden van het vroegere Romeinse Rijk ontwikkelde zich de Byzantijnse en de Arabische beschaving.
1.1. De landbouw was de belangrijkste economische activiteit Landbouw was en bleef de voornaamste economische activiteit tot ver in de 20ste eeuw voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking : de meeste mensen werkten in de landbouw. Rond 1950 werkte ca. 60% van de
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 4
actieve wereldbevolking, ca. 39% van de actieve Europese, ca. 12% van de actieve Belgische bevolking in de landbouw.1
Vanaf de derde eeuw, viel het Romeinse rijk uiteen, er groeide een kloof tussen Oost en West, vele delen van het rijk geraakten geïsoleerd. De handel tussen de provincies geraakte in verval, landerijen werden verlaten, steden geraakten in verval. De bevolking daalde. Het verval van de steden was ook te wijten aan de verwoestingen door de barbaren, aangetrokken door de rijkdom in de steden. Erger was de leegloop van de steden omwille van het verval van handel en nijverheid. Rijke stedelingen weken uit naar de landerijen (de latifundia) op het platteland, de arme,
hongerige
stedelingen
traden
als
coloni
in
dienst
van
de
grootgrondbezitters in ruil voor levensonderhoud. De trek naar het platteland werd versterkt door de invallen, niet veroorzaakt.2 De stad als centrum van economische bedrijvigheid bestond niet meer.
Op het platteland leefde men in kernen, tussen woestenijen : bossen, heidevelden, verlaten dorpen en braakliggende landerijen. De verspreide landbouwgemeenschappen leefden autarkisch. Men spreekt dan ook van een gesloten domaniale landbouweconomie. Het domein was de grens van het economisch systeem, binnen die grenzen was men aangewezen op zelfvoorziening. Echte specialisatie per beroep kende men niet. Hout was de grondstof voor werktuigen, ijzer was duur en moeilijk te bewerken. Vandaar houten spaden, houten ploegen met schaarpunt uit ijzer, sikkels waarmee het graan hoog werd afgemaaid. Er was trouwens sinds de 3de eeuw een duidelijke terugval in technologisch (en wetenschappelijk) kennen en kunnen. De vrij primitieve technische middelen lieten dus niet toe om zware landbouwgronden goed te bewerken. De grond dreigde bovendien keer op keer uitgeput te geraken omdat brandcultuur en tweeslagstelsel geen 1
Cipolla, C.M. (1978) 30-31. (Voor de volledige bibliografische notitie van het bedoelde werk zie Bibliografie). 2 Le Goff, J. (1987) 39. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 5
volwaardig alternatief vormden voor het gebrek aan mest. Bij gebrek aan voedsel om het vee te voeden in de winterperiode werd er geslacht waardoor ook de hoeveelheid mest te klein bleef. Op stal houden was door gebrek aan hooi en weiland moeilijk. Een vicieuze cirkel : (gebrek aan voedsel voor mens en dier=) te weinig voedsel kleine veestapel te weinig mest kleine opbrengstfactor te weinig voedsel. Laat ons ook niet vergeten dat een dier zijn eigen voedingswaarde enkele malen opvreet zodat het veel logischer lijkt om geen dieren te houden zodat men op de vrijgekomen grond meer voedsel voor meer mensen kan kweken. Het belang van het bos kan niet genoeg onderstreept worden : leverancier van hout, wild, wilde planten, bessen en paddestoelen, enz… De boeren van het domein vervaardigden zelf de werktuigen die men nodig had en de huizen of lemen en houten hutten.
1.2. Vanaf de achtste eeuw was een verbeterde landbouwtechniek de aanzet tot herstel 1.2.1. Vanaf de 8ste eeuw verbeterde de landbouwtechniek
Toen het bevolkingsaantal steeg verbeterde de landbouwtechniek, of was het eerder omgekeerd ? . In elk geval kende men vanaf de 8ste eeuw een verbetering van de landbouwtechniek en een stijging van de bevolking. Een wisselwerking tussen beide ligt voor de hand. 3 Het drieslagstelsel verving het tweeslagstelsel. De vruchtbare grond wordt verdeeld in drie « slagen » die jaarlijks roteren : wintergraan – zomergraan – braak. Wintergraan wordt vóór de winter gezaaid (rogge en tarwe), zomergraan na de winter (lichtere graansoorten zoals gerst, haver en spelt). De onbebouwde periode werd korter dankzij de vruchtwisseling waarbij wintergraan het meeste voedingsstoffen (de beruchte NPK : stiktstof, fosfor, kalium ; maar ook mineralen, enz…) onttrekt aan de bodem. Zomergraan 3
In West-Europa was er een groot verschil in tijd en ruimte wat de invoering van de verbeterde landbouwtechnieken betreft. De Nederlanden en Engeland nemen het voortouw. de Tot ver in de 18 eeuw (en later ?) duurt het voor deze technieken zowat overal in WestEuropa ingeburgerd geraken. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 6
onttrekt minder voedingsstoffen aan de bodem. De braakperiode waarbij vee kan grazen en terzelfdertijd de grond bemesten dient als recuperatie. Tussen de oogst van wintergraan (augustus) en het inzaaien van zomergraan (maart) ligt de grond nog een zestal maanden braak. Een tweede belangrijke vernieuwing is het verbouwen van proteïnerijke groenten : bonen, erwten en linzen (vanaf de 10de eeuw ?) Een derde belangrijke vernieuwing is de verspreiding van een nieuw soort ploeg. Tot dan was alleen de schuifploeg4 in gebruik. Deze ploeg was in feite slechts „geschikt‟ voor het ondiep ploegen van lichtere gronden. In feite werd de bovenlaag opengescheurd. De karploeg waarvan de ploegbalk rustte op een wagenstel met twee wielen en getrokken werd door een krachtig gespan, doorkliefde met zijn ploegschaar en rister5 de grond. Deze ploeg was meer geschikt voor zwaardere gronden en werd verspreid gedurende de middeleeuwen. Meestal waren ploegen van hout. Maar de afgeplatte kegel van de ploeg werd vervangen door ploegijzer en ploegschaar als er voldoende ijzer ter beschikking van de landbouw werd gesteld. De ploegschaar draait de aarde om i.p.v. ze gewoon open te rijten. Op die manier kon men dieper ploegen, onkruid onder werken, de teeltlaag werd groter en de doorgesijpelde mest kwam weer boven. De grond werd dus dieper bewerkt en beter verlucht. Eg(ge) en wel vullen de ploeg aan. Ook de bespanning van de trekdieren verbeterde: een vierde belangrijke vernieuwing. Een halster vervangt de halsband die op de slagader drukte zodat de dieren half gewurgd geen zware lasten konden trekken. Nu kunnen ze hun volle trekkracht ontwikkelen, want de druk wordt naar de schouders verplaatst. Paarden vervangen steeds meer ossen als trekdier. De trekkracht en de snelheid nemen daardoor toe. Zwaardere, vruchtbare gronden en moeilijk bewerkbare gronden kunnen nu ontgonnen worden.
4
In onze streken. De schuifploeg of eergetouw, (ook scheurploeg, zoolploeg, haakploeg) is minstens 6000 jaar oud. Archeologische en andere sporen tonen dit aan in Mesopotamië, ook in Scandinavië en Engeland (ca. 3500 v. Chr.). Ze wordt nog gebruikt in zuiderse landen om te beletten dat de grond uitdroogt bij te diep bewerken. (o.a. Jansen, H.P.H. (1996) 52 e.v. en Fagan, B.M. e.a. (2004) 95 e.v.) 5 een gebogen vlak naast de ploegschaar dat de grond keert. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 7
Omdat men sneller en beter kon ploegen, steeg de voedselproductie waardoor handen vrij kwamen om andere taken op te nemen zoals de ontginning van bossen, moerassen en andere woeste gronden. Niet alle gronden die in cultuur werden gebracht, werden gebruikt voor bezaaiing. Een deel werd aangewend als weiland6 waardoor de productie van veeteelt en van dierlijk mest toenam. Daardoor kon de opbrengst weer stijgen, de voedselproductie groeien.
Bij de invoering en de verspreiding van deze nieuwe middelen en technieken, speelden vooral de kloosters een grote rol.7 We mogen deze vooruitgang echter niet overschatten. Er was nu meer voedsel, maar vooral ook meer variatie! Daardoor daalde het sterftecijfer en steeg de gemiddelde levensduur. In vergelijking met nu, bleef de opbrengst zeer laag. Zo heeft men berekend dat, afhankelijk van de omstandigheden (droogte, regen, bodem, enz...), 100 kg zaaigraan gemiddeld slechts 300 kg aan oogst opbracht8, een opbrengstfactor dus van 3 (nu haalt men zelfs een gemiddelde opbrengstfactor van 47!). Men heeft natuurlijk nog een deel van de opbrengst nodig om opnieuw te zaaien. Hongersnood bleef dus steeds dreigend aanwezig, misoogsten en epidemieën konden niet vermeden worden.
FOTO VELDEN
Waar hij ook gidst, de relatie tussen landbouwopbrengsten en expansie van de kunstproductie, vooral kerkenbouw, na het jaar 6
Ook hier zijn verschillen in tijd en ruimte. Weinig vleesverbruik en armoede staan in relatie tot elkaar, en zou de grondheer niet beslist hebben ? 7 Opgelet !!!! De rol van de kloosters wordt door sommige hedendaagse historici sterk gerelativeerd, zie verder bij KANTTEKENINGEN op het einde van dit hoofdstuk. 8 Men vindt voor de berekening van de opbrengst begrippen terug zoals opbrengstfactor en yield ratio. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 8
1000, kan de gids niet genoeg benadrukken. Een gids/reisleider kan beginnen met een brutale retorische vraag: "Wat heeft deze kathedraal uit de 12e 13e eeuw te maken met de opbrengsten van de landbouw ?" Deze vraag kan in de stad gesteld worden, maar ook op het platteland. Stop bij een tarweveld. Vraag eerst naar de opbrengst per uitgezaaide zak graan. Was dat in de vroege middeleeuwen ook meer dan 40 keer? Zo kan je het bovenstaande verhaal van verbeterde landbouwopbrengsten.... (in het hoofdstuk over de Industriële Revolutie wordt dit verhaal verder aangevuld) integreren
in
je
gidsbeurt.
Zonder
voldoende
landbouwopbrengsten kon men de bouwvakkers niet voeden, de bouwstenen niet betalen.....
1.2.2. Waarom is er sprake van vooruitgang vanaf de tiende eeuw ? En zeker na het jaar 1000 ?9 Die vooruitgang is o.a. te merken aan de materiële, culturele vooruitgang : een enorme bedrijvigheid op het vlak van kerkenbouw. Nieuwe kerken, maar vooral vernieuwbouw. Laten we vooral niet vergeten dat een grote bedrijvigheid in andere sectoren dan de landbouw enkel mogelijk is als er genoeg voedseloverschot aanwezig is om andere activiteiten mogelijk te maken. Waarschijnlijk is deze wedergeboorte toe te schrijven aan hogergenoemde
« technische
vernieuwingen »
op
het
vlak
van
de
landbouweconomie.10 Van de landbouweconomische vooruitgang is gebruik gemaakt door de opklimmende klasse : de grootgrondbezitters en ridders die de opbrengsten van deze vernieuwingen op de markten brachten via een kleine groep handelaren. Zo werkte het platteland mee aan de heropbouw van de tegenpool : de stad. 9
Een eerste grote golf van „landbouwvernieuwing‟ na 1000 wordt na de middeleeuwen gevolgd door een tweede, zie verder. 10 Le Goff geeft nog andere verklaringen. Maar deze discussie zou ons te ver leiden. Le Goff, J. (1987) 77 e.v. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 9
Het heeft weinig zin om de agrarische samenleving tegenover de stedelijke te plaatsen. Alhoewel er daar redenen voor zijn.11 De economische vooruitgang en dus ook de heropbloei van de steden was, zoals we later zullen zien, in elk geval gestoeld op de vooruitgang in de landbouw.
1.2.3. En de handel en de nijverheid? Verdween de (internationale) handel dan in de 5e en de 6e eeuw ? Toch niet. Vooral rond de Middellandse Zee werden er, vooral via Constantinopel12, nog producten uit het Oosten aangevoerd. Het ging vooral om luxeproducten zoals goud, zilver, zijde en kruiden. Deze handel was vooral in handen van zogenaamde Syriërs (dikwijls Joden) en Grieken. Handelscontacten met WestEuropa waren eerder zeldzaam wegens het gebrek aan betaalmiddelen (goud!). Vanaf de 8e eeuw herstelde deze handel zich geleidelijk. Zeer bekend waren de Friese lakens, stoffen die rond de Noordzee vooral door Friezen werden verhandeld. Zij werden vooral in Vlaanderen vervaardigd.13 Verder verhandelde men ook zout en aardewerk langs de Rijn en de Moezel, Frankisch glas en slijpstenen. Het transport van deze producten gebeurde dus niet langs de wegen (de Romeinse heirbanen waren hopeloos vervallen), maar vooral via de waterwegen. De 8e en de 9e eeuw waren de “gouden eeuwen van de Friese handel en de haven van Dorestat”. Stilaan ook kwam er opnieuw contact met de kooplui rond de Middellandse Zee. Ook hier gebeurde dat hoofdzakelijk via de rivieren en de zee. Het Kanaal, de Rhône, de Seine, de Rijn, de Maas en de Moezel werden belangrijke handelsverbindingen. Aan de mondingen van rivieren en langs de kust werden stapelplaatsen voor producten opgericht. Zeer gegeerd waren b.v. huiden, timmerhout en zelfs slaven! Toen de Saracenen, een Arabische volksstam, in de 9e eeuw de Middellandse Zee onveilig maakten, kwijnde deze handel stilaan weg. Dat hij niet helemaal stilviel was te danken aan Zweedse kooplui, die via de Oostzee, de Russische rivieren en de Zwarte zee, het contact tussen Byzantium en West-Europa onderhielden. Deze Zweedse kooplui hadden zich 11
Zie o.a. Le Goff, J. (1987) 118-119. Bij de Grieken Byzantium, nu Istanbul, tot 1923 hoofdstad van Turkije. 13 Op bepaalde domeinen waren er speciale werkplaatsen waar deze stoffen door vrouwen werden vervaardigd: het gynaeceum of vrouwenhuis. 12
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 10
gevestigd rond de steden Nowgorod en Kiew, en legden de basis voor het latere Rusland. Historici twisten over de vraag of de invallen van o.a. Vikingen en de Arabische veroveringen een economische vooruitgang of een achteruitgang betekenden. Duidelijk is dat er vanaf de 10e eeuw een duidelijke vooruitgang was.14
1.3. Domaniale landbouweconomie en sociale ongelijkheid De meeste middeleeuwse landbouwersgezinnen bewerkten geen eigen stuk grond. Er waren maar weinig eigengeërfden, landbouwers die de gronden die ze bewerkten in volle eigendom hadden. Vóór de Germaanse volksverhuizingen behoorde de grond toe aan de vrije mannen van elke stam. Na de migraties van de 4e - 5e eeuw bleef dat aanvankelijk zo, maar daarna kwamen de meeste gronden in handen van grootgrondbezitters. 15
1.3.1. Het grootgrondbezit en de grootgrondbezitters Een stuk grond, dat na de Germaanse volksverhuizingen toebehoorde aan vrije boeren, noemde men een allodium. Vrije mannen vormden aanvankelijk de meerderheid van de mannelijke bevolking. Zij hadden alleen verplichtingen tegenover de koning. Hun voornaamste plicht was de heervaart, de verplichting om op bevel van de koning ten strijde te trekken. Vele van deze vrije boeren stonden na verloop van tijd hun grond af aan machtiger heren. In ruil daarvoor kregen ze van deze heren dan bescherming. Zo ontsnapte men ook aan de heervaart. Wie zijn grond afstond, verloor echter zijn volledige vrijheid. Hij werd horige, half-vrij.16 Dit betekende dat de horige zijn vroegere grond nog wel mocht bewerken maar dat hij, in ruil voor de geboden bescherming, een aantal verplichtingen kreeg t.o.v. zijn heer. Daarover verder meer. Omdat, in tijden van toenemende onveiligheid, steeds meer mensen bescherming gingen zoeken bij een machtige heer, kregen die heren steeds meer grond in hun bezit of onder hun controle.
14
Zie o.a. Le Goff, J. (1987) 76 e.v. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 103 e,v. 16 horige of laat zijn de gebruikelijke Nederlandse benamingen. 15
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 11
De machtige heren bij wie de boeren bescherming zochten, waren op de eerste plaats de medebestuurders van de koning. Dat waren graven en hertogen en later ook de krijgers of ridders. De koning had hen immers reeds grond in gebruik gegeven in ruil voor hun bewezen diensten. Maar niet alleen deze leken vergrootten hun bezit. Ook de kloostergemeenschappen die in deze tijd ontstonden en sommige bisschoppen, werden mettertijd bezitters van uitgestrekte gronden. Sommige kloosters bezaten 15.000 hectaren! Ze behoorden dan wel tot de allergrootsten. Meestal hadden zij die gronden gekregen van de koning die hen goed kon gebruiken voor het bestuur van zijn rijk. Zij waren de enige geletterden van deze tijd.
1.3.2. De villa of het domein De meeste grondeigenaars zowel leken als kloostergemeenschappen waren na verloop van tijd grootgrondbezitters. De normale “bedrijfseenheid” was het vroonhof17. Andere benamingen: villa of domein. Men spreekt ook van "het hofstelsel" als men de organisatie van het domein bedoelt. Een domein stemde qua grootte vaak nagenoeg overeen met de grootte van een dorp uit de 19e – vroeg 20ste eeuw. Eén villa kwam niet noodzakelijk overeen met het ganse grondbezit van een grondheer of klooster. Meestal lagen ze erg verspreid.
Een domein bestond uit twee delen. Het saalland of herenland was het deel van het domein dat de heer in bedrijf voor zichzelf hield.18 Het wordt ook wel als vroonhof aangeduid. Het bestond uit de vroonhoeve met akkerland en weiland, een moestuin en dikwijls ook een wijngaard. Ook gebouwen zoals een brouwerij, een molen, opslagplaatsen en de verblijven van de lijfeigenen hoorden bij het vroonhof of saalland. Het niet ontgonnen deel van het vroonhof, zoals bossen, heide, waterlopen, enz..., noemde men het gemeenland, d.w.z. dat het door alle bewoners van het domein gebruikt mocht worden, b.v. voor het grazen van het vee. 17
Vroonhof vro-/fro- = heer in het oud-Germaans (zie Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002) 108. 18 Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 108 – 109. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 12
Het tweede deel, het hoeveland of de mansi, de rest van de grond werd in tenure gegeven, erfelijk aan verschillende landbouwersgezinnen toegewezen. Een hoeve met een stuk grond werd mansus genoemd. Een mansus was (in het betere geval) 7 tot 15 hectaren groot, hoewel er ook veel kleinere bestonden.19 Eén mansus werd dikwijls bewoond en bewerkt door meer dan één gezin, zodat de opbrengst vaak moest gedeeld worden.20
1.3.3.De domaniale rechten Wie een mansus mocht bewerken, moest daarvoor één of andere vorm van vergoeding betalen. Dat waren de domaniale rechten van de heer. Deze rechten verschilden van domein tot domein. Daarom kunnen we hier slechts een algemeen beeld geven. Er waren twee soorten domaniale rechten. De eerste soort waren de vroondiensten of karweien. De horige moest een aantal dagen per week werken op het vroonhof. De horige moest er naast de lijfeigene het land bewerken (zaaien, wieden, enz...) Tot de tweede groep behoren de leveringen in natura of betalingen in geld. Een vastgelegde hoeveelheid timmer- of brandhout, graan, kippen of eieren leveren, dikwijls op een vastgelegde dag. Daarentegen stonden gewoonlijk bepaalde gebruiksrechten op het vroonhof. De gemene gronden met bossen en heide mocht de horige gebruiken om het vee te laten grazen of hout te sprokkelen. De mansus was erfelijk maar bij een erfenis moesten erfenisrechten aan de heer betaald worden.
1.3.4. Drie standen. In het verleden maakten vele volkeren onderscheid tussen verschillende standen in de samenleving. Dikwijls vormen de krijgers en de priesters elk
19
Rooskleurige voorstelling ? Doorheen de geschiedenis stoten we voortdurend op te kleine percelen, grondlozen... MILIS, L.J.R. (1998). Hemelse monniken, aardse mensen,Antwerpen-Baarn: Houtekiet. p. 53. Telden vele domeinen 10 à 30 mansi, er waren er ook met 60 of meer! Hoeveel mensen op zo'n domein leefden en werkten is, bij gebrek aan precies cijfermateriaal, niet te achterhalen. Natuurlijk hing dat af van de grootte. Men heeft berekend dat in onze streken de bebouwde 2 gebieden ongeveer 35 inwoners per km telden. Je mag daarbij echter niet vergeten dat het grootste gedeelte van de bodem nog in natuurlijke toestand was! TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 13
een aparte stand naast het gewone volk. In de middeleeuwen was dat vanaf de 10de – 11de eeuw niet anders. Tot de 11de eeuw telt echter vooral het onderscheid tussen rijk en arm en tussen vrije en onvrije mensen. Zoals in het laat-Romeinse Rijk en in de “barbaarse wereld” van de Germanen zijn de meeste mensen in de 4e-5e eeuw vrij, zeker in juridische zin. In de West-Europese koninkrijken ontstaan na de volksverhuizingen, moeten de vrije mannen voor hun koning krijgsdienst verrichten en recht spreken.21
Als koningen, zoals Karel de Grote elke zomer maandenlang oorlog voeren, meestal ver weg, wordt het voor de vrije boeren moeilijk om aan die verplichting te voldoen en hun boerderij te runnen. Karel de Grote ontslaat de boeren van de verplichting om krijgsdienst te verrichten 22 en recht te spreken. Deze taken komen steeds meer in handen van grootgrondbezitters : die bezitten genoeg grond om een paard te houden en een wapenrusting te betalen. Zo worden grootgrondbezitters edellieden. Zoals de geestelijken vormen de edellieden een stand apart van de gewone vrije mensen. Alles wijst erop dat de standenmaatschappij met de drie standen adel, clerus en de derde stand een aanvaard gegeven was... Gods wil. Adalbero van Laon formuleerde het zo: “ Het huis van God, dat men houdt voor één geheel, is derhalve in drieën verdeeld: de enen bidden, de anderen strijden, weer anderen ten slotte werken... Ook deze driedeling komt volgens Le Goff op omstreeks het jaar 1000.23
De derde stand Binnen de derde stand waren er verscheidene groepen. De belangrijkste waren de vrijen, de horigen (of halfvrijen, laten) en lijfeigenen.
21
Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002) 103 -104 Blockmans en Hoppenbrouwers schrijven dat Karel de Grote de krijgsdienst voor vrije mannen beperkt tot die die een bepaalde hoeveelheid land bezitten, de anderen rustten gezamenlijk een krijger uit, of deden slechts via toerbeurt dienst. Later verdwijnt effectief de verplichting, het aantal vrije mannen (niet van adel of geen ridder) daalt ook... 23 Le Goff, J. (1987) 320-324. 22
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 14
Oorspronkelijk waren er, net zoals bij de Romeinen, ook nog slaven. Dat waren afstammelingen
van
vroegere
slaven,
-slavernij
was
erfelijk!-,
of
krijgsgevangenen. De bekendste vorm van slavernij: massale slavenarbeid op reusachtige landbouwuitbatingen verdwijnt in de late Oudheid. Maar de slavernij en de slavenmarkten blijven, ook na de volksverhuizingen. Ook de Germanen hebben slaven. Oorlogen tussen de krijgsheren en de jaarlijkse expedities van de koningen in de vroege middeleeuwen zorgen voor de toevoer van koopwaar op de slavenmarkten. Ons woord „slaven‟ komt van het belangrijkste gebied waaruit slaven werden gehaald: Oost-Europa. Arme mensen verkopen soms hun kinderen of zichzelf om uit de schulden te geraken. Met het christendom verbetert de situatie van de slaven. Slaven worden tweederangs “mensen” i.p.v. “beesten”.24 Als de slaven een lapje grond met een lemen hut mogen bewerken op de domeinen worden ze horigen. Zo verdwijnt de slavernij...tengevolge van de schaarste aan boeren in een weinig bevolkt West-Europa.
Lijfeigenen hadden geen enkel recht noch bezit en hingen volledig af van de heer. In tegenstelling tot de slaven werden ze wel niet meer als een zaak beschouwd. Tot deze groep behoorden trouwens oorspronkelijk heel wat vroegere slaven. Meestal werkten de horigen op een mansus, lijfeigenen op het vroonhof. In de praktijk waren de verschillen tussen horigen en lijfeigenen niet erg groot. Mettertijd kregen trouwens steeds meer lijfeigenen een eigen stukje grond toegewezen, dat zij gedeeltelijk voor eigen opbrengst mochten bewerken. Zij werden daardoor in feite horigen. Naarmate de macht van de heren toenam, werden de verplichtingen van de horigen steeds zwaarder. Op de duur bleef er in de praktijk maar een groep over: de horigen.
24
De kerk heeft bijgedragen tot het verdwijnen van de slavernij. De rangen van de christenen stonden open voor slaven. Slaven en zeker christelijke slaven waren ook christenen dus ook mensen, duidelijk een andere opvatting dan de antieke opvatting dat slaven beesten waren of instrumenten. Maar slaven konden geen priester worden, dus slaven zijn tweederangs mensen. We verwijzen in dit verband naar o.a. Blockmans, W & Hoppenbrouwers, P. (2002) 105 e.v. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 15
Grootgrondbezitters hadden op de duur vergaande zeggenschap over de boeren. Domeinheren spraken zelfs recht over hun horigen, behalve bij ernstige delicten. Dan werden de beschuldigden overgedragen aan de koninklijke rechtbank... als die werkte. (zie verder) Horigen mochten, zonder toestemming van de heer, het domein niet verlaten of trouwen met iemand van een ander domein. Het gebeurde ook dat twee heren en regeling troffen i.v.m. het nakomelingschap. Een horige had recht op een erfenis. Als een lijfeigene een erfenis te beurt viel, had de heer daar recht op. Dat noemde men het recht van de dode hand. Vaak maakte hij slechts aanspraak op het halve bezit. Nog later mocht hij slechts één ding kiezen: het beste cateel. Horige zijn, had misschien toch een voordeel? Bij de grond horen betekende in moeilijke tijden van oorlog en hongersnood een vorm van bestaanszekerheid. De horige kon beschermd en onderhouden worden door de heer die er belang bij had zoveel mogelijk werkkrachten te behouden.
Vanaf de 12e -13e eeuw worden de horigen vrije pachters. De grote domeinen worden opgesplitst in afzonderlijke landbouwbedrijven die men kan pachten. Men hoopt zo de opbrengsten te doen stijgen. Verschillende lasten en karweien zet men om in geldelijke vergoedingen. De heerlijkheden en de vergoedingen blijven bestaan tot op het einde van het Ancien Régime. Vrije mannen vormden tussen de 9e en de 12e eeuw op het platteland een steeds kleiner wordende minderheid.
De tweede stand De adel stond oorspronkelijk ten dienste van de koning Vroeg in de middeleeuwen ontstond een groep van mensen met eigen rechten die hen duidelijk onderscheidden van de andere standen. Deze groep noemen we de adel. In de vroege middeleeuwen evolueerden de krijgers die hun heer volgden en elk jaar op strooptocht gingen tot wat wij grootgrondbezitters noemen. Ook Karel de Grote ging nog elk jaar op oorlogspad. Maar zijn belangrijkste medestrijders woonden niet langer in zijn nabijheid. Dikwijls werden zij betaald met domeinen of kregen zij een ambt. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 16
Voor het bestuur van hun steeds groter wordend rijk, deden de Frankische koningen dus een beroep op medebestuurders: graven en hertogen. Dikwijls koos de koning voor deze functies mensen uit zijn omgeving. Als betaling voor hun diensten schonk hij hen een stuk grond in vruchtgebruik, een beneficium of leen (zie verder). Met een eed van trouw bond de koning ze nog vaster aan zich. Zo ontstond een soort van dienstadel. Deze dienstadel vormde nog geen gesloten groep met eigen rechten die hen onderscheidden van de andere vrijen. Op gelijk welk moment kon de koning hen uit hun gekregen functie ontzetten. In de 8e eeuw, onder de Karolingische vorsten, kwam daar echter verandering in de eerste stand (zie verder):
1.7. Het christendom was de bakermat van de Europese beschaving De opkomst van het ridderschap. In de Karolingische tijd kwam er een grondige verandering in de bewapening, die steeds efficiënter en duurder werd. Volgens sommigen waren de Karolingers de eersten die ruiters of ridders gebruikten. Hadden zij de Arabische ruiterlegers die in deze periode het rijk bedreigden als voorbeeld genomen? Wat er ook van zij. Aristocratische ruiters verplaatsten zich al langer te paard maar zij stapten af om te vechten met het korte zwaard, een bijl of de steeklans.25 Deze ruiters waren goed bewapend met helm, pantserhemd, zwaard en schede, lans met schild, beenstukken. Zo'n paard en ruiter kostte 45 solidi ! Hoeveel dat precies in onze munt nu zou zijn, valt moeilijk te zeggen. We weten wel uit wetgeving van de 8e eeuw, dat een os 2 solidi kostte en een koe of merrie 3 solidi. Een ruiter met paard kostte dus 22 à 23 ossen of 15 koeien. Je moest dus als ridder voldoende rijk zijn om je uitrusting te betalen. Dat was dikwijls het probleem. De Karolingers en andere vorsten die ridders nodig hadden deden een beroep op ruiters die reeds bezittingen hadden, hun dienstadel. De anderen betaalden ze met een leen. Met de opbrengst van het leen kon de ridder zijn uitrusting betalen. Bovendien kregen die ridders voor hun diensten meestal nog meer grond of een ambt (een bestuursfunctie). De ridders werden op die manier grootgrondbezitters en medebestuurders en vroegere medebestuurders
25
Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 104. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 17
(dienstadel) werden ridders. Bij die gronden hoorden ook horigen, die bewerkten de grond. De militaire specialisatie heeft reeds in de barbaarse koninkrijken van de vroege middeleeuwen het onderscheid doorgevoerd tussen aristocraten en gewone vrije mannen. Deze laatsten degradeerden meer en meer tot horigen.
De ridders werden een gesloten stand Ridder worden ging niet vanzelf. Je werd door de koning tot ridder gekozen. Daarbij werd je tot ridder geslagen. De Kerk speelde hierin een belangrijke rol. De ridder moest immers het christelijk geloof desnoods met de wapens helpen verdedigen.
In de 9e eeuw werd het Karolingische rijk verdeeld. Bovendien moesten de Karolingische vorsten zich toen verdedigen tegen de invallen van de Noormannen, Hongaren en Arabieren. Dat lukte hen niet zo best. De ridders moesten dus instaan voor de verdediging van hun eigen lenen. Toen bleek dat ze daarin slaagden, trokken zij zich van de eed van trouw die zij hadden afgelegd t.o.v. de koning, niets meer aan. In de 10e-11e eeuw slaagden zij er op die manier in hun leen, functie en titel erfelijk te maken. Zo ontstond er een gesloten stand van ridders, waartoe men voortaan enkel nog door afstamming kon behoren: de geboorteadel. Het was deze groep die steeds meer macht naar zich toe trok, waarbij zij ook zeggingschap kregen over andere vrijen, horigen en lijfeigenen.
Het aantal ridders mag men niet overdrijven. Ook de vele gevechten op leven en dood niet. Het was meestal bij gewapende conflicten niet de bedoeling ridders te doden, wel er zoveel mogelijk gevangen te nemen en losgeld te vragen. Ridders leven in burchten. Een burcht was eerst niets anders dan een versterkte boerderij, een goed omheind en omwald hof. In de 9e eeuw, met de toenemende invallen, werd dat anders. Het nieuwe type van burcht was de torenburcht. Om zich nog beter te kunnen verdedigen, werden torens gebouwd die buiten de verdedigingsmuren uitstaken. Het Gravensteen van TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 18
Gent is daar een goed voorbeeld van. Een ophaalbrug zorgde ervoor dat de burcht volledig van de wereld kon afgesloten worden. Bij voorkeur werden de burchten gebouwd op plaatsen die al een natuurlijke bescherming boden: in de bochten van rivieren, op steile rotsen, enz...
1.4. De feodaliteit, organisatievorm van de middeleeuwse domaniale landbouweconomie 1.4.1. De feodaliteit De
organisatievorm
waarmee
de
agrarische
maatschappij
en
de
landbouweconomie beheerst werd, was de feodaliteit. Ze was meteen ook de organisatievorm van het politieke leven. Ze ontstond in de Karolingische periode (zie verder) en kwam pas tot volle wasdom rond het jaar 1000.26
De feodaliteit ontstond uit de van oudsher bestaande vazalliteit :
Vrije mannen verbinden zich als vazal met een heer in ruil voor bescherming en onderhoud. Op hun beurt leveren zij diensten (vooral krijgsdienst)
Men spreekt van feodaliteit wanneer vrije lieden zich als vazal verbinden met een heer in ruil voor een leen (ook beneficium of feodum genoemd). Dat was immers voor die tijd - met weinig geld in omloop – de gemakkelijkste vorm van betaling. Met zo‟n leen kon de heer zijn stand ophouden (een strijdros, wapenrusting, woonplaats, kleren, enz…) Deze verbintenis was een persoonlijke verbintenis en werd bezegeld door een plechtigheid : de vazal doet leenhulde (hommagium, manschap).27De vazal legde zijn gevouwen handen in die van de heer, dit gebaar was een teken van « manschap », daarna werd dit woordelijk bevestigd met een zin zoals « Heer, ik wil uw man zijn ». Men zwoer dan een eed van trouw, de handeling kon dan nog bezegeld worden met een kus.
26 27
Le Goff,J. (1987) 119. O.a. Le Goff,J. (1987) 120; Jansen, H.P.H. (1978) 99-101. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 19
De overdracht van het leen geschiedde met de investituur (plechtige bevestiging in een ambt). Dit ambt werd gesymboliseerd door een kluit aarde, een ring, een staf, een scepter. Heel deze plechtigheid doet sterk denken aan een sacrament.
Deze verbintenis hield wederzijdse verplichtingen in. De vazal (hier dus leenman) werd verplicht zijn leenheer bij te staan met raad (consilium) en daad (auxilium). Daad : krijgsdienst, geldelijke hulp als de dochter trouwt, de heer op kruisvaart gaat… Raad : deelnemen aan de zittingen van de rechtbank. Lenen werden later erfelijk, zelfs als eigendom beschouwd. Dit was zeker in het begin niet zo,de verbintenis werd oorspronkelijk verbroken bij de dood van een van beide partijen. Doorgaans moest bij het « erven » een som geld worden betaald. Lenen, als eigendom beschouwd, werden verder geleend… zo ontstond een feodale piramide .
1.4.2. Historiek van de feodaliteit Bij Germanen en Romeinen28 bestonden reeds verhoudingen die aan vazalliteit doen denken. De Germaanse edelen, de krijgsheren, omringden zich met een schare getrouwen, vrije mannen.
Het woord vazal zou van het Keltische « gwas » komen wat knecht betekent. Tijdens de onveilige vroege middeleeuwen was het voor een heer belangrijk een schaar krijgers rond zich te hebben. Voor veel zwakkeren was het belangrijk een hogere beschermer te vinden. Zo hadden grotere heren hun schaar vazallen. De Karolingen wilden een ruiterleger oprichten. Om in hun levensonderhoud te voorzien gaf Karel Martel zijn ruiters een stuk land in leen. Karel Martel nam deze grond van de Kerk af. 28
Jansen, H.P.H. (1978) 100. De auteur verwijst in dit verband naar “de oude Romeinen waar de patronus omstuwd werd door een aantal cliënten, die hem bij verkiezingen steunden en dagelijks een mandje brood van hem kregen”. Volgens ons nogal vergezocht. Toch is het de de steun zoeken van vrije lieden bij fortuinlijker “heren” zeker in de 3 en de 4 eeuw in de Gallo-Romeinse wereld niet vreemd. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 20
De feodaliteit groeide stilaan uit tot een systeem (o.a. bij Karel de Grote) waarbij vazallen een leen kregen en eigenaars van een domein zich als een vazal kwamen aanbieden. Lenen werden erfelijk, grotere lenen werden verder uitgeleend. Zo werd Europa een lappendeken, ontstond een feodale piramide. Domeinen vormden als lenen een onderdeel van weer grotere lenen, die op hun beurt opgingen in graafschappen, die dan weer een leen waren als deel van een koninkrijk. Ook de kerk speelde hierin mee, kerkelijke domeinen van kloosters en abdijen, prinsbisdommen namen hun plaats in op de piramide.
1.4.3. Heerlijkheden en heerlijke rechten Eigenlijk hadden de vazallen over het gebied dat zij beheerden en over de bewoners ervan oorspronkelijk alleen domaniale rechten (zie hoger). Deze rechten waren van socio-economische aard. Het waren de verplichtingen die een horige op het domein had omdat hij een mansus mocht gebruiken. De domaniale, zakelijke rechten hadden dus aanvankelijk niets met het bestuur te maken. Bestuur was een recht van de koning. Alleen kloosters en abdijen ontsnapten gedeeltelijk daaraan omdat de Karolingische koningen hen een beperkte vorm van zelfbestuur en eigen rechtspraak hadden gegeven. Dat noemde men immuniteit. Toen de koninklijke macht verviel (zie verder) eigenden de heren zich een deel van de koninklijke rechten toe, niet alleen in hun eigen gebied, maar ook over gronden die ze niet persoonlijk of in leen bezaten en over vrije mensen. Zo'n gebied noemde men dan, in tegenstelling tot het eigenlijke beneficium, leen of feodum, een heerlijkheid. Zo'n heerlijkheid was dus een grondgebied, een deel van een vorstendom waarover iemand in eigen naam koninklijke rechten uitoefende, oorspronkelijk onder het gezag van de koning,maar later, na het verval van het koninklijk gezag, louter zelfstandig. Een heerlijkheid hoefde niet noodzakelijk een aaneengesloten gebied te zijn. De koninklijke rechten die de heren uitoefenden over zo'n heerlijkheid, noemen we heerlijke rechten. Die heerlijke rechten werden zelfs erfelijk. In feite is dit een mooie voorstelling van zaken. Dat graven en hertogen bij gebrek aan koninklijk gezag zich het ambt TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 21
van graaf of hertog toeëigenen en erfelijk maken is misschien aanvaardbaar. Maar dat kleine potentaten die het gezag van die graven of hertogen moeten waarmaken, hetzelfde doen leidt tot mistoestanden. Wat waren deze rechten in de praktijk? De basis van het heerlijk gezag was het bannum, dit is het recht te bevelen. Vandaar dat men ook wel eens spreekt van bannaliteitsrechten. Dat betekende dat men in de heerlijkheid “mocht” besturen en rechtspreken. In de praktijk gebeurde dit door de schepenbank. Er waren gewoonlijk zeven leden. Als de heer alleen over geringe feiten recht mocht spreken, sprak men gewoonlijk van latenbank, in andere gevallen van vierschaar of wet. De belangrijkste ambtenaar van de schepenbank was de baljuw. Hij moest de rechten van de heer handhaven, de schepenbank samenroepen en instaan voor orde en recht. Dit klinkt mooi maar in de praktijk viel die rechtspraak nogal tegen. “De rechtspraak gaf de banheren het excuus voor willekeurige arrestatie van personen en confiscatie van goederen, en daarmee het handvat om kleine vrije boeren uit hun allodiale (dat wil zeggen vrijeigen bezit) te verdrijven”.29 De heer legde nog andere andere heerlijke rechten op. Hij eiste belastingen in geld en natura. Hij verplichte zijn onderdanen tot karweien zoals het onderhoud van burchten, wegen, bruggen, enz... Anders dan bij de domaniale rechten, ging het hier niet om een tegenprestatie omdat men als horige een mansus mocht gebruiken. Soms werden de bannaliteitsrechten wel eens gerekend bij de domaniale rechten, maar eigenlijk waren het heerlijke rechten.30
Concrete
voorbeelden van zulke rechten: het molenrecht betekende dat men verplicht was de molen van de heer te gebruiken, het bakrecht de oven, enz... Natuurlijk moest de heer voor deze rechten vergoed worden! Dikwijls ging het opleggen van die bannale rechten en de bannale heerschappij “gepaard met ongebreidelde en naar de normen van de tijd redeloze geweldpleging tegenover de lokale boeren.”31
29
Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 159. Het verschil tussen heerlijke en domaniale rechten speelt natuurlijk in het kader van onze cursus weinig rol. 31 Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 159. 30
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 22
1.5. De Merovingen en de Karolingen32 In de helft van de eerste eeuw van onze tijdrekening werd de Rijn de grens tussen het Romeinse Rijk en Germanië. Autochtone Kelten en Germanen kwamen in onze streken in contact met de heterogeen samengestelde troepen en handelaars van het Romeinse Rijk. « Onze gewesten » in het westen behoorden tot de provincie Belgica Secunda met als hoofdplaats Reims. In het noorden en het oosten tot de provincie Germania Secunda, hoofdplaats Keulen en in het zuidoosten tot Belgica Prima, hoofdplaats Trier. Vele civitates, de verdere onderverdelingen van de provincies kwamen overeen met de pre-Romeinse stamgebieden o.a. die van de Tongeren en de Nerviërs. Romeinse « steden » zoals Kamerijk, Atrecht en Doornik zouden „overleven‟. Tussen
de
derde
en
de
vijfde
eeuw
grepen
de
zogenaamde
« volksverhuizingen 33» plaats. Germaanse stammen vielen het Romeinse Rijk binnen en zouden de crisis, de desintegratie die daar bezig was verergeren. Om de invallers tegen te gaan hadden de Romeinen reeds langer een beroep gedaan op de reeds in het rijk aanwezige Germanen. In het Westeuropese gebied dat onze aandacht vraagt vallen vooral de Franken op. Vanaf de derde eeuw worden ook zij opgenomen in het Romeinse leger. Belangrijker nog is het feit dat « Salische » Franken migreerden, zij vestigden zich als foederati, bondgenoten van Rome, in de Betuwe en Toxandrië, de Kempen. Gedurende enkele eeuwen woonden zij dus aan beide zijden van de Rijn. Ook de uit het Noorden van Duitsland afkomstige Friezen en de Saksen spelen een rol aan de grenzen van onze gewesten. Met o.a. de Angelen komen zij in « Engeland » terecht, maar ook aan deze kant van het kanaal vestigden zij zich. De Friezen kwamen vooral ten noorden van de Rijn maar waarschijnlijk ook ten zuiden daarvan terecht.
32
We verwijzen graag voor meer details over dit onderwerp naar Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 1-17 of een ander standaardwerk. 33 Voor verdere studie van de volksverhuizingen verwijzen we naar Jansen, H.P.H. (1978) of Le Goff, J (1987) of naar een goed handboek uit het secundair onderwijs. Een minimum mogen wij toch als gekend beschouwen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 23
In 406 trokken grote groepen Germanen Gallië binnen. De Franken trokken stroomopwaarts langs de Schelde naar het zuiden. Rond 430 werd Doornik en Kamerijk en later Atrecht veroverd. Uit het samenleven van Franken en Gallo-Romeinen ontstond een andere, nieuwe samenleving en in onze gewesten twee talen. Een zekere continuïteit is daarmee aangetoond. Ook het overleven van het Latijn en het daaruit ontwikkelde Romaans (Picardisch) en de plaatsnamen van Romeinse of Keltische origine, wijzen op een zekere continuïteit.34 Dikwijls vestigden de koningen hun bestuur of wat daarvoor moest doorgaan in de hoofdplaatsen van de Romeinse civitates. Zelfs Chlodovech (481?-511) zou dat doen wanneer hij Parijs veroverde en zich vestigde in deze « Romeinse stad ».
1.5.1. Chlodovech De vorming van het eerste noemenswaardige rijk was het werk van Chlodovech35 uit het geslacht der Merovingen (naar de mythische stamkoning Merovech). Zijn rijk werd spectaculair uitgebreid. Eerst versloeg hij Syagrius, een Romeins veldheer die nog steeds een gebied bestuurde ten Noorden van Parijs, daarna de Alamannen. In die periode situeert zich de legendarische bekering tot het christendom. Chlodovech bekeert zich niet tot het ariaanse christendom van de andere Germanen, maar tot het « orthodoxe christendom » van Rome. Met de steun van de kerk en haar Gallo-Romeinse hiërarchie heeft Chlodovech bijna geheel Gallië veroverd. Hij zet de aanval in op de ariaanse Bourgondiërs. In 507 worden de Visigoten uit Frankrijk verdreven behalve in de kuststrook tussen Rhône en Pyreneeën. Alhoewel Gallo-Romeinen hun stempel drukten op het rijk van Clovis was van integratie van de verschillende groepen geen sprake. In de rechtspraak bleef lange tijd het onderscheid bewaard tussen de verschillende groepen. Voor de 34
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 5 e.v. Chlodovech (of Clovis volgens de oude handboeken) verantwoordelijk voor de naam Lodewijk of Louis, niet toevallig een veel voorkomende Franse koningsnaam, zou de zoon de geweest zijn van Childerik (die van de beroemde 17 eeuwse grafschat) en de kleinzoon van Merovech (zie voor meer over Clodovech o.a. Jansen, H.P.H. (1978) 38 e.v.) 35
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 24
Germanen telde het gewoonterecht36, voor de Gallo-Romeinen het Romeinse recht.
Na Clodovech verbrokkelde het Merovingische rijk Het rijk verbrokkelde omdat het Germaans erfrecht werd toegepast. Het koningschap was erfelijk en deelbaar. Het koninkrijk werd net als een privébezit onder de mannelijke erfgenamen verdeeld. De eenhoofdige leiding en de opvatting van de staat als de res publica was veel te abstract. Dat er nooit meer dan vier koninkrijken37 bestonden binnen het vroegere rijk van Clovis had men te danken aan het feit dat de meeste erfgenamen vroeg stierven zonder zelf voor nakomelingen gezorgd te hebben. Een veel voorkomende doodsoorzaak was moord. De verschillende Merovingische koningen bestreden elkaar voortdurend, waarbij hun wreedheid hen een legendarische faam bezorgde. Ook de vrouwelijke leden van de families lieten zich daarbij niet onbetuigd. Berucht is de strijd tussen Brunhilde, koninginmoeder in Austrasië en Fredegonde, eerst concubine, later koningin van Neustrië. De laatste Merovingen stonden bekend als vadsig en lieten het bestuur over aan hun hofmeiers, de belangrijkste helper van de koning.
1.5.2. De Karolingen, hofmeiers worden koning In feite werden de hofmeiers uit het geslacht der Pippinieden, later Karolingen genoemd, de feitelijk machthebbers. Vanuit Austrasië waar Pippijn I van Landen hofmeier was rond 625 begon Pippijn en zijn nakomelingen aan de verovering van het vroegere rijk van Chlodovech. Pippijn II van Herstal, kleinzoon van Pippijn I versloeg bij Tertry de hofmeier van Neustrië en verwierf voor zijn koning het gezag over Neustrië en Bourgondië. Voorwaarde voor een effectief gezag was natuurlijk « de bekering » van de inwoners tot het christendom, daarom werkte Pippijn nauw samen met de Kerk.
36
Het gewoonterecht van de Saliërs (Salische Franken) werd opgetekend, dat van de Bourgondiërs en Visigoten was reeds opgetekend. 37 Austrasië in het Oosten, Neustrië in het Westen, Aquitanië in het Zuidwesten, Bourgondië in het Zuidoosten. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 25
Karel Martel, een bastaardzoon van Pippijn II, eiste in 719 met geweld het hofmeierschap op. Deze Karel « redde het christendom van de oprukkende Islam » bij Poitiers en Tours in 732. Hierdoor steeg hij in aanzien. Pippijn III de Korte een van de zonen van Karel Martel werd koning na een staatsgreep die
werd
« goedgekeurd »
door
de
paus.
Hij
werd
door
een
vertegenwoordiger van de paus te Soissons tot koning gezalfd. Door die zalving kreeg het koningschap een gewijd karakter, zoals bij de koningen uit het Oud Testament. De nieuwe koning bood ook daadwerkelijke hulp aan de paus. Die was niet alleen hoofd van de Kerk maar ook wereldlijk heerser over de Pauselijke Staat. Toen de Longobarden, een Germaanse stam, de Pauselijke Staat bedreigden, kwam Pippijn ter hulp, overwon en voegde een deel van het door hem veroverd gebied toe aan de Pauselijke Staat.
1.6. Karel de Grote (768-814), een nieuw keizerrijk in het Westen 1.6.1. Verovering van het rijk « De wedergeboorte van het Westen begon met de Karolingische Renaissance. Deze grote sprong voorwaarts was in de eerste plaats een sprong voorwaarts in de ruimte »38 Aanvankelijk regeert Karel samen met zijn broer Karloman, deze sterft in 771. In 772 begint Karel aan de onderwerping van de Saksen, uiteindelijk zal hij meer dan dertig jaar veldtochten organiseren, opstanden onderdrukken, gedwongen dopen, en terreur39 toepassen om de Saksen te onderwerpen. Karel de Grote zette in Italië de politieke infiltratiepolitiek van zijn vader Pippijn de Korte verder. Hij versloeg in 774 de Longobarden, die Karels bondgenoot de paus aangevallen hadden40 en riep zichzelf uit tot koning van Italië. 38
Le Goff,J. (1987) 56. Karel laat zo als antwoord op een opstand in 782, 4500 Saksen onthoofden te Verden. Zie o.a. Le Goff,J. (1987) 58. 40 Aanleidingen en oorzaken waren er genoeg om oorlog te voeren tegen Desiderius, de koning van de Longobarden. Desiderius was de vader van de door Karel verstoten Desiderata, Desiderius steunde de weduwe van Karels broer Karloman in haar eisen in verband met de troonopvolging voor Karlomans zonen. Toen paus Hadrianus I weigerde deze zonen tot Frankische koningen te zalven, viel Desiderius de Kerkelijke Staten binnen. Zie o.a. Faber, G. (1981) 155. 39
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 26
In 778 rukt Karel op tegen de moslims in Spanje maar bij zijn terugkeer werd de achterhoede overvallen in het dal Roncesvalles waarbij graaf Roland sneuvelde (ontstaan van het Roelandslied). Later heeft Karel meer succes en richt de Spaanse mark op (795) als buffer tegen de islam. Verder werd Beieren veroverd (788), ondernam Karel veldtochten tegen Slavische stammen die tot aan de Elbe waren doorgedrongen, en richtte in het noorden de Deense mark op. Karel ondernam ook veldtochten tegen de Avaren, een Turks-Tataars volk uit de Aziatische steppen dat een ruiterrijk had opgericht aan de middenloop van de Donau. Zo werden tenslotte Slovenen en Kroaten opgenomen in het rijk. Een belangrijke stap in de heropbloei van het Westen is de keizerskroning in 800. Daarvoor was Paus Leo III verantwoordelijk. Deze was in 799 ontsnapt aan een aanslag op zijn leven en had steun gezocht en gevonden bij Karel. Leo III wilde maar al te graag een keizer om zijn gezag te bevestigen te Rome… en natuurlijk in de hele christenheid en als het even kon ook in het Oostromeinse rijk. Karel de Grote liet zich met enige tegenzin (?) tot keizer kronen, het keizerschap betekende in het Westen niet veel meer dan het wereldlijk gezag over het in 800 weinig betekenende stadje Rome. Hij wenste wel als keizer en gelijke erkend te worden door Byzantium. Diplomatieke stappen faalden o.a. een poging om keizerin Irene te huwen. Karel ondernam een reeks militaire operaties tegen het Byzantijnse rijk. Hij veroverde een deel van de Byzantijnse gebieden in Noord-Italië, o.a. Venetië. In 814 werd een akkoord bereikt. De Oostromeinse keizer erkende Karels titel, Venetië werd teruggegeven.
1.6.2. Bestuur Hoewel Karel dus regeerde over een uitgestrekt rijk met natuurlijke grenzen (Elbe, Donau, Pyreneeën), bleef het gevaar voor versnippering bestaan. Het rijk was verdeeld in 600 à 700 gouwen. De graven en hertogen die deze stukken in bruikleen hadden gekregen en hierover de controle mochten uitvoeren, probeerden voortdurend deze gronden zelfstandig te besturen. In TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 27
feite was de keizer dus alleen maar zeker van werkelijke macht in die gebieden die hij persoonlijk bezat, nl. het vroegere Austrasië. Niet voor niets was Karels hoofdstad Aken ! In deze puur Germaanse stad verbleef de keizer gewoonlijk. Daar had hij een paleis en een hofkapel laten bouwen. Bovendien had Karel hier ook een soort van hogeschool, de hofschool laten oprichten. De grootste geleerden van zijn tijd, en dat waren vooral Ierse monniken, waren hier werkzaam. Ze kregen van de keizer de opdracht van hieruit het rijk op een hoger cultureel peil te brengen, waarbij ze vooral oog moesten hebben voor de Germaanse tradities! Hoe ze daarbij met de steun van de keizer te werk gingen, zien we later in het hoofdstuk over de cultuur. Het kwam er dus nog op aan het rijk ook bestuurlijk één te maken. Om enigszins controle over het rijk te houden, reisde de keizer met zijn gevolg voortdurend rond. Hij had, verspreid over het rijk, meerdere verblijfplaatsen. Zo'n tijdelijke verblijfplaats noemde men een palts. Wel probeerde de keizer zijn bestuur één te maken door b.v. het zenden van brieven met voorschriften aan de graven en hertogen (de capitularia), maar zeker van zijn zaak was hij in feite nooit volledig. Daarom voerde hij het systeem in van rondreizende inspecteurs: de missi dominici, de "ogen en de oren van de koning".
1.6.3. De verdeling van het rijk (KAART) Na de dood van Karel de Grote in 814, werden het bestuur en de keizerstitel overgenomen door zijn zoon Lodewijk de Vrome. Onder zijn bewind, kreeg het rijk te kampen met steeds terugkerende invallen. In onze streken kreeg men het b.v. steeds harder te verduren van de Noormannen. Steeds weer bleek hoe machteloos de keizer tegenover hen stond. Daardoor werden de medebestuurders van het rijk, de graven en de hertogen, verplicht zelf de verdediging van hun leengronden op zich te nemen, waardoor hun macht natuurlijk voortdurend toenam. Na de dood van Lodewijk in 840 werd het rijk, na veel ruzie, verdeeld onder zijn drie zonen. Het Germaanse gewoonterecht gold dus nog steeds! De verdeling van het rijk had plaats in Verdun. Het verdrag van Verdun van 843 heeft beslissende gevolgen voor de kaart van westelijk Europa. Het westelijk TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 28
deel, Westfrankenland werd aan Karel de Kale gegeven. Hieruit ontstond het latere Frankrijk. Uit het oostelijk deel, Oostfrankenland, dat aan Lodewijk de Duitser werd gegeven, ontstond het latere Duitsland. Het middenste stuk (het Middenrijk) en de keizerstitel kwamen toe aan Lotharius. Na zijn dood werd dit stuk, bij gebrek aan afstammelingen opgesplitst. In het zuiden ontstonden hieruit twee aparte koninkrijken, Italië en Boergondië. Het noordelijke deel van dit rijk werd bij Duitsland ingelijfd. Dit had voor onze gewesten zeer belangrijke gevolgen. Hierdoor werd immers de Schelde de grens tussen Duitsland en Frankrijk. Voortaan zouden onze streken de speelbal blijven tussen beide landen!
1.7.
Het christendom was de bakermat van de Europese
beschaving 1.7.1. De botsing van drie culturen. Rome, kerstdag van het jaar 800 Tijdens de kerstviering in de Sint-Pieterskerk drukt paus Leo, de Frankische koning Karel de Grote de keizerskroon op het hoofd, dit tot grote verbazing van velen (ook van Karel zelf ?). Weer heeft het Westen, Europa een keizer... Als we dit gebeuren van naderbij bekijken dan zien we dat de drie elementen waaruit de middeleeuwse cultuur ontstaat hier zeer sterk aanwezig zijn, er is al sprake van vermenging... Karel de Grote is een Germaan, sprak Frankisch (Germaans element). Zelf christen herstelt hij de macht van de gevluchte paus (christelijk element). Hij die er niet in slaagt om te schrijven is beschermer van wetenschappen, onderwijs en kunst, bewonderaar van Latijn en Grieks, van de Romeinse erfenis (LatijnsGrieks element) Zover was het in de vijf eeuwen voordien nog lang niet. Als er inderdaad door de elite in de middeleeuwen gedroomd werd van het herstel van het Romeinse Rijk dan zal na 800 het herstel van het Romeinse rijk méér droom dan werkelijkheid worden.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 29
De middeleeuwse wereld en Europa ontstonden uit het contact van twee culturen: De Romeinse en de Germaanse. Beide heidense culturen maakten voordien reeds kennis met het christendom, de derde cultuur. De botsing van deze drie culturen die in de middeleeuwen versmelten en de bakermat vormen van Europa bekijken we hieronder even van naderbij.
1.7.2. Het christendom in het Romeinse rijk. Het christendom werd door de Romeinse keizers toegelaten rond 313 en werd in 391 staatsgodsdienst.41. Maar de christenen vormden in in 313 slechts een minderheid. Het christendom was in het begin vooral een godsdienst van de armen, van vrouwen en slaven. De christenen die de wederkomst van Christus verwachtten en de komst van het rijk Gods op aarde, stelden zich vijandig op tegenover rijkdom en macht. Ook het Romeinse rijk en zijn keizer kon in hun ogen weinig genade vinden. In de 4de eeuw was dit duidelijk veranderd. De kerk stelde zich open voor de rijken, het rijk Gods, het aardse alternatief, werd naar de hemel verbannen. Het samenwerken van 'Kerk en Staat' was begonnen. Het aantal kristelijke gemeenten nam toe, de kerk organiseerde zich in het spoor van de staat, provincies werden bisdommen, hoofdsteden werden bisschopszetels. Langs heirbanen, in het leger, en vooral in de steden groeide het christendom. Vóór de invallen van de Germanen waren ook in onze streken reeds sporen van het christendom aanwezig.
Tijdens de invallen van de Germanen won het heidendom aan macht, zoveel is zeker. De Frankische heersers bij ons waren geen christenen, evenmin als de overgrote meerderheid van hun onderdanen. In het Noorden van Gallië, van waaruit de Frankische macht zich naar het zuiden toe vergrootte, overheerste het heidendom. In onze gewesten overleefde het christendom misschien op enkele plaatsen in het zuiden. Eind vijfde eeuw werd Chlodovech christen. Een nieuwe samenwerking tussen kerkelijke en wereldlijke machthebbers, bisschop en koning, kon beginnen. 41
Ploetz, 170 TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 30
Maar eerst was een nieuwe kerstening nodig vanuit die gebieden waar het christendom de invallen had overleefd: Ierland en Italië. Van uit deze door de invallen
weinig
geteisterde
gebieden
kwamen
monniken West-Europa
kerstenen.
1.7.3. Ariaanse Germanen Voor 600 waren de Germaanse stammen ofwel heidenen ofwel ariaanse christenen, ketters. Ketters geloven niet wat door de officiele kerk is voorgeschreven. Voor een christen is een heiden een onschuldige onwetende, maar een ketter was "des duivels". Ketters werden vervolgd, gemarteld en gedood. De ketterse bisschop Arius uit Alexandrië beweerde dat Jezus mens was, een schepsel42, dus kon hij geen "god" zijn. Op het einde van de 4e eeuw toen de Visigoten zich in het Romeinse Rijk vestigden werden zij ariaanse christenen. Meteen werden zij en andere ariaanse stammen vijanden van de Kerk van Rome.
1.7.4. Kerstening door kloosters Na de invallen van de Germanen en het verdwijnen van de Romeinse macht woonden de meeste christenen in de steden waar enkel de bisschop overbleef als enige machthebber. Zelfs toen het christendom zich vrijwel ongehinderd kon ontwikkelen in de 4e eeuw bleef het platteland van West-Europa zeer sterk heidens. Het Franse païen (heiden) en paysan (landman) komen trouwens beiden van paganus (dorpsbewoner). De strijd met het heidendom, het kerstenen of het christen maken, het bekeren dus van de heidenen was vooral een zaak van de kloosters.
Waar komen nu die kloosters vandaan ? Vele godsdiensten en culturen kennen ze : ascetisch, dus zeer sober levende, alle comfort weigerende vromen die de wereld ontvluchten, om alleen te leven, vandaar het woord monnik (het Franse moine, van het Griekse monos wat
42
Arius beweerde dat Jezus het allerhoogste schepsel was, de voor de tijd door God voortgebrachte Logos. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 31
alleen betekent). Soms leven deze monniken bijeen in kloosters, waar ze elk in hun cel, alleen zijn om zo vastend en biddend God te zoeken. Het voorbeeld en het woord van Jezus43 volgend deden deze monniken afstand van hun bezit om arm en in kuisheid te leven. Voor de andere christenen, ook voor de priesters, was armoede44 niet langer vanzelfsprekend of een verplichting. Vrijwillig ging men zich dus van de wereld afkeren om dichter bij God te leven. De leiding van zo'n klooster was in handen van de abt (=abbas = vader) of de abdis
De eerste christelijke kloosters ontstonden in het vroeg christelijke Egypte in de 4de eeuw. In de 3de en de 4de eeuw was Egypte een land waar kluizenaars of eremieten de zondige wereld ontvluchtten om in armoede en kuisheid te leven. Spoedig zochten kluizenaars steun bij elkaar. Hoewel ze in afzonderlijke cellen leefden, hadden ze sommige gebedsdiensten samen. Het eerste eigenlijke klooster werd vlakbij Thebe gesticht door Sint-Pachommius rond 325. Toen al waren er geschreven regels voor gezamenlijk gebed en werk. Bij de armoede en de kuisheid van de kluizenaars komt de gehoorzaamheid aan de abt als derde basisregel. Zo ontstond de eerste kloosterorde, alle leden leefden volgens dezelfde orde, dezelfde regel. Vanuit één klooster werden andere kloosters gesticht die van dat ene moederklooster afhingen en een kopie vormden van dat eerste klooster. De nieuwe kloosters gingen later weer dochterkloosters stichten, zo werd een hiërarchie opgebouwd. Latere kloosterorden zullen dezelfde hiërarchische opbouw kennen. De eerste kloosters waren zeer streng.
Kloosters vonden vlug verspreiding doorheen de christenheid. De kloosters werden in Klein-Azië onder invloed van de H. Basilius gematigder, minder streng en beoefenden meer de liefdadigheid. Het gemeenschapsleven van de monniken werd belangrijker, samen bidden, eten, enz... De kloosterregel van St. 43
Mc 8,34 en Math 19,12 en 19,21. Ludo Milis wijst er waarschijnlijk terecht op, dat een arme in het middeleeuwse denken niet in de eerste plaats een bezitloze is maar een machteloze”. 44
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 32
Basilius werd de basis van de Byzantijnse kloosters (de orthodoxe kerk). Ook in Zuid-Italië volgden een aantal kloosters de regel van Basilius. Een leven van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid vormde de basis(regel) van alle kloostersgemeenschappen.
Benedictus, stichter van het westerse kloosterwezen Benedictus van Nursia (ca. 480-547) stichtte in 529 op de Montecassino in Italië een klooster. Vooral paus Gregorius de Grote (590-604), zelf een Benedictijner monnik, dus een volgeling van Benedictus gaf deze heilige en zijn kloosterregel een enorme bekendheid. Hij schreef een boek over Benedictus en diens regel en moedigde de verspreiding ervan aan. Benedictus die bekend was met andere kloosterregels schreef zelf een regel die opvalt door gevoel voor gezond verstand, eenvoud en menselijkheid. Ook hier armoede, kuisheid en gehoorzaamheid. Maar de gehoorzaamheid aan de abt wordt gemilderd door de Benedictijnse vriendelijkheid. Evenwicht tussen handenarbeid45, studie en gebed beheersen het leven in de benedictijnerkloosters. Vandaar de lijfspreuk van de Benedictijnermonniken: "ora et labora", bid en werk. Gedurende ongeveer vijf eeuwen bleef de benedictijnerregel de voornaamste regel in de kloosters van West-Europa. In het rijk van Karel de Grote werd hij zelfs verplicht in alle kloosters.
Kloosters vormen in de onzekere, donkere, vroege middeleeuwen een lichtend voorbeeld voor hun plattelandsomgeving. De kloosters zorgden zelf voor hun levensonderhoud. Allerlei technieken werden door de kloosters in hun omgeving verspreid. Over de intellectuele en artistieke arbeid van de kloosters en het enorme belang voor de Westerse cultuur later meer.
De Ierse kloosters Het bewaren van de Latijnse cultuur en het doorgeven van geleerdheid via scholen bekommerde de eerste Benedictijnen niet. Het Grieks-Latijnse erfgoed
45
Zie ook “kanttekeningen” met nuancerende opmerkingen over armoede, handenarbeid en dies meer. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 33
was immers heidens en vol van de wereld en werd dus verfoeid door elke rechtgeaarde christen, dus zeker door een monnik. Alleen de kloosterscholen in het verre Ierland bewaarden de Latijnse cultuur en bestudeerden de klassieke schrijvers. Dit is des te merkwaardiger als je bedenkt dat Ierland nooit door de Romeinen werd veroverd en dus nooit deel uitmaakte van het Romeinse rijk.
In de Ierse uithoeken en in Wales en Cornwall overleefde het Keltische christendom de invasie van de Germanen. De leiding van de kerken was in handen van abten en niet van bisschoppen zoals op het Europese vasteland. De Ierse monniken leefden volgens de strenge Egyptische regels. St.Patrick (+ 461) ooit naar Ierland gevoerd als slaaf had immers zijn opleiding gekregen op Lérins46 het strenge, ascetische klooster voor de kusten van Zuid-Frankrijk. Hijzelf, de apostel der Ieren, stichtte strenge kloosters. De monniken hadden hun eigen sobere hutten of zelfs grotten gegroepeerd rond de cel van de abt.
De beroemde Ierse heilige Columbanus (+615) stichtte veel kloosters zelfs ver buiten Ierland. Hij gaf zijn volgelingen een om zijn strengheid beruchte regel mee. Naast gebed, studie en arbeid behoorde onbarmhartig vasten en strenge ascese tot de regel. Urenlang met opengespreide armen bidden, psalmzingend baden in ijskoud water, slechts één keer per dag een maaltijd gebruiken en nooit vlees eten, zijn sprekende voorbeelden van Ierse ascese. Zelfs zweepslagen behoorden tot de reeks van straffen die toegepast werden in de Ierse kloosters wanneer monniken de regels niet nauwgezet naleefden. Toch kopieerden de Ierse monniken Latijnse teksten. Prachtige miniaturen verluchtten de teksten daarvoor gebruikten ze Keltische motieven: abstracte voorstellingen van mens en dier, decoratieve krullende lijnen die het hele oppervlak vullen. Dezelfde decoratie vinden we in de Ierse stenen kruisen en de edelsmeedkunst.
46
De Provence was belangrijk én als centrum van kerstening én als centrum van de romeinse (later van de romaanse) cultuur. In de Provence waren reeds vroeg kloosters. Vooral Lérins (nu St. Honorat) op een eilandje bij Cannes was een belangrijk centrum van wetenschap en missionering. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 34
In het midden van de zesde eeuw begon een spectaculaire expansie van de Ierse kloosters. Schotland, Noord en Midden-Engeland werden in de loop van de zevende eeuw doordrongen van de Ierse invloed en cultuur. Columbanus en zijn volgelingen begonnen in 590 aan de kerstening van Gallië en zelfs van Italië. In Bobbio enkele honderden kilometers van Rome stichtte hij een klooster. Beroemd is ook het klooster van Sankt Gallen genoemd naar Gallus, een metgezel van Columbanus.
De kerstening van West-Europa Terwijl vanuit Ierland monikken naar Gallië en Italië op missie gingen, vertrok vanuit Rome in opdracht van paus Gregorius de Grote (ca.600) een groep benedictijnermonniken naar Engeland om de Angelsaksen te bekeren. Te Canterbury werd een eerste benedictijnerabdij gesticht. Terwijl het noorden en het midden van Engeland door Ierse monniken werd gekerstend, werd het zuiden door benedictijnermonniken gekerstend. Zij brachten uit Rome boeken mee die in Engeland gekopieerd werden met miniaturen in de Keltische of Ierse stijl. De Latijnse invloed is nog steeds merkbaar in de klooster- en kerkenbouw in Zuid-Engeland. Uiteindelijk was het naast elkaar bestaan van twee data voor Pasen (een Latijnse en een Keltische) twee zo verschillende regels voor monniken, enz... niet houdbaar. Want terwijl de ene christen Pasen vierde was de andere nog volop aan het vasten. Zo was de eenheid in het christendom ver zoek. De benedictijnerregel en de Latijnse kerk wonnen en vervingen stilaan de Ierse. Toch bleef de Ierse geest doorwerken in de kunst en de cultuur van het Karolingische en romaanse Europa.
De apostel der Friezen St. Willibrord, stichter van het klooster van Echternach, bracht Engelse en Ierse monniken mee naar het vasteland. Hij stichtte kloosters die de Ierse regels volgden. De apostel der Duitsers St. Bonifatius, stichter van de abdij van Fulda, zorgde voor de verspreiding van de benedictijnerkloosters in Duitsland.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 35
De kerstening van onze streken In de vijfde eeuw ontstond in onze streken een organisatie in bisdommen. Naast Tongeren dat van de H. Servaas reeds in de tweede helft van de vierde eeuw de oudste bisschopszetel kreeg in onze gewesten, werden Terwaan, Atrecht, Doornik en Kamerijk in de vijfde eeuw bisschopssteden. De invallen van de Salische Franken hadden het heidendom in onze streken sterk doen toenemen. Met veel moeite werden in de 6e eeuw de bisdommen hersteld, het aantal christenen was zo klein dat een aantal bisdommen werden samengevoegd. De kerstening, we spreken beter van een tweede kerstening, gebeurde door zendelingen, missionarissen uit Zuid-Frankrijk en Ierland. De bekendste, de H. Amandus, afkomstig uit Zuid-Frankrijk, was in de 7e eeuw werkzaam in de Scheldevallei o.a. te Gent en in het bisdom Tongeren. Hij vernietigde afgodsbeelden of richtte christelijke bidplaatsen op daar waar vroeger heidense cultusplaatsen lagen. Godsdiensten zijn net als koekoeken, zij leggen hun eieren in andere vogels‟ nesten. Andere bekende zendelingen waren Eligius, die in het Doornikse werkte, Lambertus en Hubertus die Maastricht en Luik kerstenden. De in onze streken en in Friesland werkzame Willibrord kwam ook uit Ierland. Tussen 639 en 730 werden door deze zendelingen in onze streken 45 abdijen gesticht die een blijvende invloed hadden op onze culturele ontwikkeling. Sint Amandus sticht de abdij van Elnone (Noord-Frankrijk) in 639, later de SintBaafsabdij te Gent en de abdij van Nijvel. Andere bekende abdijen: Sint-Bertijns te Sint-Omaars, Sint-Pieters te Gent, de abdij van Lobbes. Overal werd de Benedictijnerregel toegepast
Op de domeinen van de grootgrondbezitters, die de zendelingen en het christendom goedgezind waren, werden kerkjes opgericht. Maar de stichting van kerken en abdijen was niet voldoende om het heidendom op het platteland uit te roeien. Daarom moesten de geestelijken, die vroeger bij hun bisschop leefden, tussen de boeren op het platteland gaan wonen. In de achtste eeuw verzorgden enkele abdijen de omliggende kerkjes.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 36
Onder de Karolingers bezat vrijwel elk dorp zijn kerkje. Grootgrondbezitters, maar ook groepen pachters richtten kerkjes op. Het aantal bedehuizen nam toe. Vanaf het midden van de achtste eeuw werden de kerken en hun bedienaars onderhouden door een verplichte belasting op de omwonenden: de tienden. Oorspronkelijk dus een tiende van de opbrengst van de oogst, die dan ook in natura werd uitbetaald.
Dat er samenwerking bestond met de Merovingische en Karolingische koningen en
rijksgroten
is
overduidelijk.
Van
meetaf
aan
waren
de
abdijen
grootgrondbezitters door de vele schenkingen van koningen, graven en andere heren grootgrondbezitters.
1.8. Kloosters: culturele centra van de vroege middeleeuwen De Westerse beschaving, vooral een Grieks-Latijnse beschaving was sinds de derde eeuw in verval. Toch verdween de beschaving niet, ondanks de plunderingen en de verwoestingen, gevolgen van de volksverhuizingen. De steden waren de voornaamste slachtoffers van de “barbaren”, maar een aantal steden bleef levensvatbaar omdat zij een economische rol bleven vervullen of een nieuwe kregen. Dit was meestal te danken aan de aanwezigheid van (joodse) handelaren uit het Oosten en een handel in luxeproducten. Een gedeelte van de handelsactiviteiten gingen gewoon door. De vestigingssteden van de barbarenkoningen, bisschopssteden en pelgrimsoorden werden de nieuwe belangrijkste stedelijke centra. Rond de hoven van barbarenkoningen verzamelden zich steenhouwers, bouwmeesters en lakenbereiders en vooral edelsmeden. Bij ons hielden de Merovingers hof in Soissons en Parijs. De techniek, de economische middelen en de smaak gingen achteruit, hout kreeg opnieuw de overhand, stenen gebouwen waren klein, meestal opgetrokken met brokstukken van ruïnes uit de oudheid. Decoratie, mozaïek, ivoorbewerking en vooral edelsmeedkunst (fibula, riemgespen, zwaardknoppen) en lakenbereiding kenden een relatieve bloei.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 37
De vorsten, vooral de Merovingers verbleven steeds meer op hun landgoederen, vele steden bleven gedurende een tijd zonder bisschoppen. Zoals we vroeger reeds zagen werd het platteland en het grondbezit de belangrijkste bron van rijkdom. Niet de stad maar het klooster werd het belangrijkste centrum van cultuur en beschaving.
Culturele centra bij uitstek werden de kloosters die meer en meer op afgelegen plaatsen buiten de steden ontstonden. In de werkplaatsen van de kloosters leefden de artistieke vaardigheden en de technieken van de handwerkers voort want kerken en kloosters dienden gebouwd. Dus moesten er kapitelen worden uitgehakt, beelden in hout en steen gesneden, meubels vervaardigd, kelken, altaargewaden en boekbanden gemaakt en met goud en juwelen opgesmukt. Het scriptorium (schrijfzaal), meestal ook een bibliotheek, vormde een wijkplaats voor de intellectuele cultuur, hier werd een deel van de kennis uit de oudheid bewaard en gekopieerd. Dankzij de domeinen van het klooster, het gereedschap en de arbeid van de monniken en al diegenen die hoe dan ook van hen afhankelijk waren, zoals de horige boeren en arbeiders (timmerlieden, smeden, steenhouwers, enz...) was het klooster een productiecentrum dat voor zijn eigen onderhoud kon instaan. Maar het klooster was ook een economisch model en een leerschool. Allerlei technieken werden er verbeterd en aangeleerd. Vele landbouwtechnieken vonden zo in het klooster hun oorsprong. Bovendien was het een centrum van geloof, vaak gebouwd op de plaats waar een heilige begraven was.
FOTO BEDEVAARTPLAATS/ RELIKWIE
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 38
Elke kerk leent zich tot deze instap. Kerken genoemd naar SintJacob nog meer dan andere. In elke kerk, in het altaar liggen relikwieën van heiligen. In sommige kerken hebben ze zelfs een hele reeks relikwieën al dan niet opgeborgen in prachtige kasten of schrijnen. Dikwijls zijn de relikwieën vervalsingen. Ook monniken gingen tot vervalsingen over om hun abdij beter te verkopen, inkomsten te verwerven. Zelfs diefstallen van relikwieën van de concurrentie werden niet geschuwd. Op de bedevaartroutes naar Sint Jacob van Compostella kan ook de moderne bedevaarder ervaren welke rijke bron van inkomsten de relikwieën, vals of echt, vormden. Lag de relikwie van Sint-Jacob zelf niet aan de basis van de stad in Compostella? Tot vandaag verdienen heel wat mensen een flinke boterham langs de route...
1.9. De middeleeuwse cultuur, cultuur van brokken en scherven Het late keizerrijk was een vervalperiode. De barbaren maakten dan ook kennis met een cultuur die nog slechts een flauw afkooksel was van de vroegere kennis. Zo was de geografische kennis die men kopieerde in de vroege middeleeuwen niet meer deze van Ptolomaeus of Strabo en Plinius maar een slechte samenvatting door een zekere Julianus Solinus uit de 3e eeuw. Zelfs de bijbel werd gekopieerd naar uittreksels, parafrasen en bedolven onder commentaar.
Daarbij komt nog het conflict tussen de christelijke geest en heidense antieke cultuur. Omwille van het heidense karakter wilden velen de geschriften en de beelden, kortom alles wat er van de oudheid overbleef of werd gekopieerd vernietigen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 39
Anderen wilden enkel het heidense vernietigen en wat aanvaard kon worden bewaren, weer anderen wilden niets vernietigen en een gedeelte achter slot en grendel bewaren. Het compromis tussen hen die de hele antieke cultuur omwille van het heidens karakter wilden vernietigen en diegenen die het toelaatbare wilden gebruiken en zeker niets wilden vernietigen, leidde tot verminking van het antieke gedachtengoed. De vroegmiddeleeuwse cultuur werd zo een cultuur van citaten en geselecteerde brokstukken en uittreksels onderworpen aan een selectie door het christelijke denken. Uit de antieke teksten of het afkooksel van die klassieke teksten werden die stukken gehaald die toelaatbaar waren voor de christenen van die tijd. Dit gebeurde ook met beelden, tempels, de materiële cultuur. Antieke pijlers vinden we terug, maar ook heidense, onbegrepen motieven in kapitelen. We vinden zelfs de beeltenis van heidense keizers terug op middeleeuwse kruisen. Zo prijkt een antieke camee met de beeltenis van keizer Augustus op het kruis van Lotharius.
Tijdens de vroege middeleeuwen is er dus geen versmelting tussen het christendom en het heidendom, wel een conflict, en uit deze botsing van christendom en antieke cultuur groeit de vroegmiddeleeuwse cultuur die zeker geen vooruitgang betekende, integendeel.
Deze achteruitgang werd soms gewild. Omwille van de missioneringsijver werd de taal boers. Men paste zich dus, in Christus‟ naam aan, aan het niveau, de taal van de toehoorders. Het was voor de Kerk zeker niet gemakkelijk om cultureel hoogstaand te werken in een tijd van onzekerheid en angst. De honger dreigde, ziekte en dood loerden elke dag weer om de hoek, er was gebrek aan alles. Het was ook de tijd van de grote ketterijen, de kerk zocht moeizaam zijn weg tussen diegenen die geloofden dat de zondige mens machteloos was en slechts als God hem voorbestemd had kon zalig worden, en zij die geloofden dat de vrije wil van de mens voldoende was.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 40
Toch moest de mens het gevoel krijgen dat hij een zekere macht had over de natuur, een redelijk leven kon leiden. In de kloosters werd dat gevoel werkelijk, het economisch probleem werd er opgelost, men vluchtte er weg uit de barre wereld, men naderde er de hemel schoonheid, geestelijk leven. Toch was men zeker daar gericht op het eeuwige leven en bleef men zich bewust van het naderende einde der tijden.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 41
FOTO: HET LOTHARIUSKRUIS/ FUNDERINGEN KATHEDRAAL VAISON LA ROMAINE Scherven
en
brokken
verwerkt
in
middeleeuwse
cultuurelementen. Het vergt misschien wat speurwerk maar een gids kan ook in tentoonstellingen
(bv.
boekbanden)
of
in
middeleeuwse
bouwwerken verwerkte elementen uit de Oudheid vinden. Voorbeelden: o.a. Paltskapel Aken (o.a. Byzantijnse invloed), het kruis van Herimann (Keulen), Evangeliarium van Judith van Vlaanderen, het Lothariuskruis... De kathedraal van Vaison-la-romaine is een prachtvoorbeeld. De middeleeuwse kerk is letterlijk op brokstukken van de Oudheid gebouwd. Gidsen en reisleiders kunnen vanuit dit sprekend voorbeeld verwijzen naar de niet-zichtbare of minder toegankelijke exemplaren van cultuurvermenging.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 42
KANTTEKENINGEN BIJ HOOFDSTUK 1 Monniken en handenarbeid “Het lijdt geen twijfel dat we het beeld van monniken die de landerijen eigenhandig bewerkten maar liever moeten vergeten.”47 Zo schrijft Ludo Milis, hoogleraar cultuuren religieuze geschiedenis aan de Gentse universiteit. De Benedictijnen - cluniacenzers, de zwarte monniken, leefden eigenlijk van wat de boeren op de kloostergronden opbrachten. “Cijns en tienden, de beide hoofdbronnen van inkomsten van benedictijnen, werden afgewezen door Citeaux.”48 De cisterciënzers, een kritische beweging van Benedictijnen onder impuls van Bernardus van Clairvaux reageerden op het verval van de cluniacenzers, zelf een herbronningbeweging binnen de benedictijnerorde. Bij de witte monniken (cisterciënzers) werd het werk op de akkers gedaan door de lekenbroeders, zij vervingen de monniken die door het vele vasten “niet meer dan een geritualiseerd aandeel in het werk op het land konden hebben”.49 Verder niet vergeten dat de mogelijke arbeidstijd werd onderbroken door de getijden. Omwille van die getijden moesten de monniken dus ook in de directe omgeving van de abdij blijven (?) Dat er ook andere arbeid was: schrijven, huishoudelijke taken, enz... maakt het onwaarschijnlijk dat 'ontginning' de hoofdbezigheid was... Milis ziet geen verband tussen het katholiek arbeidsethos (met hard (zwaar?) werken de hemel verdienen) en monniken.50
Monniken en de ontginningsbewegingen Ook de cisterciënzers, traditioneel vermeld als promotors van de ontginningsbeweging in de twaalfde eeuw worden door Milis kritisch benaderd. Hun betrokkenheid komt niet voort uit hun (aanvankelijke?) “...weigering om te profiteren van andermans productiviteit” wat lichamelijke arbeid 47
MILIS, L.J.R. (1998). Hemelse monniken, aardse mensen,Antwerpen-Baarn: Houtekiet. p. 53. 48 Milis, L.J.R. (1998) 52-53. 49 Milis, L.J.R. (1998) 56. 50 Milis, L.J.R. (1998) 47-49. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 43
veronderstelt maar eerder uit hun verlangen om zich te vestigen in de “woestijn” (ver van de wereld) die hen dan nog geschonken werd door een weldoener die er dan wel goedkoop vanaf kwam. Ze namen dus deel aan de ontginningsbeweging maar “slechts als één groep te midden van vele”51 Ook statistisch roept hun geringe aantal vragen op. Een fractie van 1% van de bevolking! Die dan nog afzondering wensen. Kan hun invloed dan wel zo groot geweest zijn?
Monniken en armoede Ook ons conflictueus(?)beeld van de gelofte van armoede aan de ene en de rijke kloosters aan de andere kant verdient een correctie. Eerste en vooral, het woord „arme‟ wijst in de middeleeuwen niet in de eerste plaats naar een persoon zonder bezittingen maar naar iemand die geen macht bezit.52 Persoonlijk bezit was volgens de kloosterregel niet toegestaan. De rijkdom van kloosters kwam echter niet alleen voort uit de “bruidschat”, feitelijk een voorwaarde bij de intrede van een monnik. Armen werden misschien wel uitzonderlijk eens monnik in tijden van herbronning. Lekebroeders waren arm, ongeletterd (geen Latijn) geen monniken! Rijkdom was in vele en zeker de oude kloosters gevestigd op schenkingen dikwijls van stichters (koningen, hoge adel). Later gestichte abdijen hebben meestel minder grondbezit. Ook door het verminderende grondbezit bij de schenkers: versnippering door erfrecht en de concurrentie tussen kloosters (en kerken). Andere inkomsten: tienden, heerlijke rechten...
51 52
Milis, L.J.R. (1998) 50-55. Milis, L.J.R. (1998) 37-38. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 44
2. DE AGRARISCH - STEDELIJKE MIDDELEEUWEN (ca. 1000 – ca. 1500) 1075
Begin van de Investituurstrijd
1096
Begin eerste kruistocht
Ca.1100
Hernieuwde studie van het romeins recht in Bologna
1206– 1227
Dzjengis Khan
1309- 1377
Babylonische gevangenschap van de pausen (Avignon)
1337 - 1453
Honderdjarige Oorlog
1347 - 1351
De Zwarte Dood waart door Europa
1387 - 1417
Het Grote Schisma, twee, zelfs drie pausen tegelijk
1415
Jan Hus op de brandstapel
1453
Einde Honderdjarige Oorlog, Constantinopel door de Turken veroverd
2.1. Herleving en expansie vanaf het jaar 1000 Zoals we reeds eerder vertelden is er sprake van vooruitgang vanaf de tiende eeuw, een vooruitgang die reeds voorbereid wordt door een heropleving in de 8e eeuw, de Karolingische Renaissance, die ook samen valt, met een economische heropleving van de landbouweconomie. Waarom dit hernieuwde élan ? Waarom die expansie na het jaar 1000 ? Dikwijls wordt de bevolkingsgroei aangeduid als oorzaak, wij vrezen echter dat we de bevolkingsgroei eerder als een gevolg moeten zien van de werkelijke oorzaak: de landbouwrevolutie van de 10de tot de 13de eeuw.
De
meeste
geschiedkundigen
denken
dat
de
bevolking
in
Europa
verdrievoudigd is tussen het midden van de 10e en het einde van de 13e eeuw. Na de volksverhuizingen en de woelige eeuwen onder de Merovingen, nam de bevolking sinds de 8e eeuw onder Karolingisch bestuur, stilaan toe. In de 9e eeuw viel het bevolkingscijfer enigszins terug. De landbouw kon niet meer voldoen aan de stijgende vraag naar voedsel en bovendien nam de onveiligheid toe door de invallen en plundertochten van Noormannen, TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 45
Magyaren en Saracenen en de feodale machtsstrijd van 10de eeuw (de IJzeren Eeuw). Vanaf het einde van de 10de eeuw tot ongeveer 1300 steeg de bevolking geleidelijk. Dit kwam vooral door de afname van de onveiligheid. De Noormannen en de Magyaren werden verslagen en vestigden zich definitief op een vaste plaats en de Saracenen werden tot staan gebracht of teruggedreven. Ook de Kerk speelde hierin een voorname rol. Door het Godsbestand werd oorlogsvoering of roof verboden tijdens bepaalde periodes van het jaar. De uitvaardiging van de Godsvrede moest er daarnaast voor zorgen dat de zwakken in de samenleving (mensen uit de 3e stand, horigen, lijfeigenen, vrouwen, kinderen) beschermd werden door diegenen die macht en invloed hadden (adel, clerus). In deze omstandigheden groeide de bevolking dan ook bijna automatisch aan.
Meer opbrengst door nieuwe landbouwtechnieken
De grote eisen van de aristocratie die van de grond moest leven dwong de boeren tot creativiteit. We kunnen gerust stellen dat de oorzaak van de hernieuwde expansie te vinden is in de exploitatie van de grond en de grondbewerkers. Als door landbouwtechnische verbetering de opbrengst stijgt en bovendien de veiligheid toeneemt, neemt ook de bevolking toe. Door de grote bevolkingstoename was er vanzelfsprekend een groeiende behoefte aan meer voedsel. Het kwam er in de eerste plaats op aan de opbrengst van de grond te verhogen. Het drieslagstelsel werd nu op grotere schaal toegepast. De karploeg maakte dieper ploegen en grond keren mogelijk. Paarden vervangen ossen, de trekkracht en de snelheid bij het ploegen neemt toe. Zoals we reeds zagen werd de trekkracht ook vergroot door verbetering van de bespanning. De halsband werd vervangen door een halster. Via contacten met andere volkeren en culturen, b.v. met de Arabieren, werden nog een aantal andere verbeteringen ingevoerd zoals het hoefijzer.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 46
2.1.1. Expansie naar binnen: door uitbreiding van het landbouwareaal
Door de invoering van nieuwe technieken in de landbouw, konden nu ook de meer vruchtbare, maar zwaardere gronden worden ontgonnen. Vanaf de 10e eeuw werden ook de woeste gronden landbouwgronden. De kuststreken, bos en heide werden ontgonnen. Om gebieden in te polderen en droog te leggen bouwde men dijken, in Vlaanderen vanaf ca. 1100. Zo werden belangrijke delen van ons kustgebied ingepolderd door of o.l.v. abdijen. De mensen die men daarbij aantrok als landbouwers, waren meestal horigen die op andere domeinen leefden. Door de bevolkingstoename konden vele domeinen niet meer voorzien in de voedselbehoefte van al zijn bewoners. Vandaar dat heel wat horigen wat graag gingen ingingen op de uitnodiging van de abdijen zeker als de abdij ook meer vrijheid beloofde. Zo mochten zij hun erfenis voortaan geheel aan hun kinderen nalaten, mochten vrij wegtrekken en waren vrij van herendiensten. Zij moesten alleen een kleine som pacht betalen voor hun nieuwe land.53 Begrijpelijk dat velen van hen de domeinen verlieten! Niet alle ontgonnen gronden bleken echter geschikte landbouwgronden te zijn. Heel wat gronden werden daarom als weidegronden in gebruik genomen, als graas- en hooiland voor de trekdieren en om de veestapel uit te breiden, wat leidde tot een hogere mestproductie en grotere opbrengsten. Soms waren er overschotten of gingen boeren zich toeleggen op de teelt van handelsgewassen zoals verfstoffen, vlas (linnen) en hennep (touwen). Zolang de bevolking bleef aangroeien was een verhoging van de voedselopbrengst trouwens een noodzaak. Daarbij daalde het sterftecijfer en steeg de gemiddelde levensduur. Vroeg of laat moest dit leiden tot een verstoring van het wankele evenwicht tussen het bevolkingsaantal en de voedselvoorziening. Bovendien bleef er het dreigend gevaar van misoogsten en epidemieën.
53
Jansen, H.P.H. (1978) 242. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 47
2.1.2. Expansie naar buiten: vooral militaire
Tweeledig: de grenzen van de christenheid verschoven en expedities tegen de islam werden ondernomen: de kruistochten.
Rond het jaar 1000 werden Polen, Hongarije, Denemarken, Zweden en Noorwegen katholiek, terwijl ook de grootvorst van Kiev54, Vladimir gedoopt werd door de Byzantijnen die door het schisma van 1054 ook de Balkan en een deel van Oost-Europa van de Roomse christenheid zouden scheiden. De Duitse expansie- en kolonisatiebeweging naar het Oosten vanaf de 9de eeuw, vanuit een mengelmoes van religieuze, demografische, economische en nationale motieven. De “drang nach Osten” gaat eeuwenlang door. Tussen 1226 en 1283 veroveren de ridders van de Duitse Orde Pruisen.55 Heel wat horigen trokken als kolonisten naar de veroverde gebieden om ook daar, maar nu als vrije boeren, de gronden te ontginnen. Vooral CentraalEuropa (Polen, Tsjechië, Slowakije, het oostelijk deel van het huidige Duitsland) waren daarbij erg in trek, ook bij vele horigen uit onze streken. Een lied uit deze tijd "Naar oostland willen wij varen" herinnert daar aan. De Scandinavische expansie is nog indrukwekkender: in de 10de eeuw werden IJsland, Groenland en waarschijnlijk ook „Amerika‟ (Vinland) „veroverd‟. Ook Engeland viel in Scandinavische handen. Knut II de Grote heerste vanaf 1014 over Engeland, Denemarken, Noorwegen en Zweden. Het intermezzo van Eduard de Belijder vanaf 1035 die Engeland aan de Denen ontworstelde, werd gevolgd door de verovering vanuit No(o)rmandië door Willem de Veroveraar (1066, één veldslag bij Hastings was voldoende). Andere Normandiërs vestigden Normandische vorstendommen in Zuid-Italië. In Sicilië ontstond aan het hof van Palermo in de twaalfde eeuw een cultureel centrum waar Griekse en Arabische teksten werden vertaald, waar de
54 55
De basis van het latere Russische rijk. Le Goff, J. (1987) 85 – 87. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 48
islamitische en Byzantijnse cultuur en het erfgoed van het antieke verleden werden bestudeerd, beleefd, en in zekere mate geïntegreerd.
De Franse expansie: vanuit Noord-Frankrijk waar de agrarische revolutie het meest vruchten afwierp werd het Zuiden gekoloniseerd dank zij de „kruistocht‟ tegen de albigenzen56 (1209-1229) . Meteen werd de „provencaalse cultuur‟ vernietigd. De Languedoc werd toegevoegd, en zelfs Sicilië was een tijd in Franse handen. De Franse expansie in Spanje: de Reconquista tussen de 10de en de 14de eeuw was voornamelijk het werk van ridders uit Frankrijk. Aan het einde van de dertiende eeuw bleef Granada over als laatste islambolwerk. In de 14de eeuw volgde nog een schitterende bloeiperiode gepaard gaande met de verfraaiing van het Alhambra. Het veroverde gebied werd gekoloniseerd, vooral door Fransen.
De meest spectaculaire expansie: de kruistochten
Het woord kruistocht werd al gebruikt bij de Spaanse Reconquista. De religieuze oorlog, “een tot dan toe in feite onbekend verschijnsel”57 was al een feit, maar de kruistochten naar het Heilig Land en Jeruzalem waren de meest spectaculaire
militaire
expansiebewegingen,
de
speerpunt
van
de
expansiebewegingen van de middeleeuwse christenheid, alleen al door hun psychologische weerklank. Volgens Le Goff “bleven de gevolgen uiteindelijk vrij gering en waren voor het Westen eerder rampzalig dan heilzaam”.58 Als oorzaken geeft hij eerder de demografische situatie aan dan andere economische oorzaken zoals landhonger en zucht naar rijkdom. Uiteindelijk wordt die landhonger bevredigd binnen Europa en het nieuwe economische élan van handel en steden zal ook rijkdom ontwikkelen voor een nieuwe klasse. Voor de kruistochten heeft Le Goff eigenlijk geen goed woord over:
56
Albigenzen of katharen, genoemd naar de stad Albi. Le Goff, J. (1987) 89. 58 Le Goff, J. (1987) 89. 57
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 49
Het Heilige Land deed dienst als slagveld: de zelfgenoegzame historici die het afschilderen als een brandpunt van cultuuroverdracht, en dat toejuichen of bejammeren, zijn niet alleen bedrogenen maar al te vaak ook bedriegers. De kruistochten brachten de christenheid geen opbloei van de handel, want die was een vrucht van oudere betrekkingen met de islamitische wereld en een interne ontwikkeling van de Europese economie. De kruistochten brachten geen nieuwe technieken en producten, want die kwamen via een andere route. De kruistochten brachten geen intellectuele rijkdommen, want die werden geleverd door de bibliotheken en vertaalcentra van Griekenland, Italië (vooral Sicilië) en Spanje, waar de contacten veel intensiever en vruchtbaarder waren dan in Palestina. De kruistochten brachten zelfs niet de hang naar overdaad en de voorkeur voor verwekelijkte zeden, door knorrige moralisten beschouwd als een oriëntaals erfdeel, een vergiftigd geschenk van de ongelovigen aan de argeloze kruisvaarders, die zogenaamd weerloos stonden tegenover de charmeurs en charmeuses van het Oosten. Wel boden de kruistochten een aantal Italiaanse steden, Genua en vooral Venetië, de mogelijkheid zich snel te verrijken, niet door de handel, maar door het verhuren van schepen en het verschaffen van leningen aan kruisvaarders.
Maar dat de
kruistochten de handel uit de sluimer opwekten en de stoot gaven tot een nieuwe bloei, er is geen serieuze historicus die dat vandaag de dag gelooft. Integendeel, de kruistochten droegen bij tot de verarming van het Westen, met name van de ridderklasse. In plaats van de zedelijke eenheid van de christenheid te scheppen droegen ze juist bij tot de verscherping van de nationale tegenstellingen in wording. Het is voldoende om in dit verband eens het verslag te lezen van de tweede kruistocht, geschreven door Odo van Deuil, monnik van Saint-Denis en kapelaan van de Capetinger Lodewijk VII: de haat tussen Duitsers en Fransen neemt van dag tot dag toe. Of denk eens aan de betrekkingen in het Heilige Land tussen bij voorbeeld Richard Leeuwenhart en Filips II Augustus of de hertog van Oostenrijk, die zich haastte Richard bij terugkomst gevangen te laten nemen. De kruistochten schiepen een blijvende kloof tussen Byzantium en het Westen: de vijandschap tussen Latijnen en Grieken nam van kruistocht tot kruistocht toe, met als hoogtepunt de inname van Constantinopel in 1204 tijdens de vierde kruistocht. De drieste dolheid van de heilige oorlog leidde juist niet tot een verfijning van de zeden, verre van dat, ze bracht de kruisvaarders tot de misselijkste excessen, van pogroms tegen de joden die ze onderweg ondernamen, tot bloedbaden en plunderingen, bij voorbeeld van Jeruzalem in 1099 en van Constantinopel in 1204. Dit valt zowel te lezen bij de christelijke kroniekschrijvers als bij de Byzantijnse en islamitische auteurs.
Financiering van de
kruistochten was een reden of een voorwendsel om de pauselijke belastingen te verzwaren en leidde tot de onbezonnen aflaatpraktijken. Uiteindellijk wierpen de geestelijke ridderordes die niet in staat bleken het Heilige Land te verdedigen en te behoeden, zich op Europa om zich daar over te geven aan tal van militaire en financiële knevelarijen. Zie daar de balans van de kruistochten, die diep in de rode cijfers staat. Ik kan slechts één enkele vrucht ontdekken die de christenen misschien aan de kruistochten hebben overgehouden: de abrikoos.
59
Le Goff, J. (1987) 90-91. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 50
59
Le Goff ziet de kortstondige vestiging van de kruisvaarders in Palestina als het eerste voorbeeld van kolonialisme. Als de kerk inderdaad door de kruistochten getracht heeft een meer verantwoord doel60 te geven aan het krijgsgeweld door het op een religieuze vijand te richten en zo de vrede in Europa wou bevorderen dan is ook dat dus mislukt. 61
2.2. De heropleving van de steden In de middeleeuwen ontstonden weinig totaal nieuwe steden. Zelfs in het noorden en het oosten van Europa ging het om de voortzetting van primitieve Scandinavische (wiks) of Slavische (grods) steden. In hoofdzaak ging het dus om een heropleving. Alleen is de middeleeuws stad in de eerste plaats een economisch centrum wat in de Romeinse wereld slechts op de tweede plaats kwam. De bestuurlijke, politieke en militaire functie kwam in de oudheid op de eerste plaats. In de vroege middeleeuwen was er een duidelijk stedelijk verval. In het beste geval waren enige bestuurlijke functies overgebleven. De bisschop was dikwijls de enige overgebleven bestuurder, vorsten verbleven met hun gevolg op hun landgoederen. We stellen echter vast dat de oude Romeinse steden in de middeleeuwen verdwenen of slechts tweederangssteden waren. Het middeleeuwse Rome is een uitzondering, in feite was Rome in de eerste plaats een religieuze stad.62
De (weder)geboorte van de middeleeuwse steden was een economisch gebeuren. De middeleeuwse stad ontstond dank zij de opleving van de handel en was een
schepping
van
de
kooplieden.
Middeleeuwse
steden
zijn
dus
handelscentra. Anderzijds zijn de middeleeuws steden nijverheidscentra waar voor de export wordt geproduceerd. Toch is de middeleeuwse stad ook een gevolg van de opbloei van het platteland. 60
Als men het aanvallen van andere heidense volkeren dan al kon verantwoorden ? Een beknopt overzicht van de kruisvaarten vinden we bij Le Goff op p. 94, en enkele goede kaarten p. 92 en p.95. De betrokkenheid van Godfried van Bouillon in de eerste kruistocht en van Boudewijn VIII, graaf van Vlaanderen in de vierde kruistocht en zijn keizerschap over het Latijns keizerrijk mogen wij toch als gekend beschouwen. 62 Le Goff, J. (1987) 95 e.v. 61
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 51
Hoe komt het dat bepaalde plaatsen vanaf het jaar 1000 uitgroeiden tot steden, d.w.z. plaatsen die leefden van handel en nijverheid? Een eerste grote reden is de demografische bloei, zelfs een relatieve overbevolking. Een groeiend aantal mensen kon niet meer leven van de landbouw. De landbouwgronden konden immers niet eeuwig opgesplitst worden, van dezelfde grond kunnen immers niet steeds meer mensen blijven leven! We zagen reeds dat men tussen de 11e en de 13e eeuw steeds meer natuurgronden ging ontginnen, maar er bleef een tekort. Door meer en betere voeding daalde het sterftecijfer voortdurend, vooral bij de kinderen. Sommige mensen moesten dus, of wilden, naar een andere bestaansvorm uitzien die niet strikt agrarisch was. Dat waren in de eerste plaats de handelaars. Zij verhandelden overschotten uit de landbouweconomie eerst op kleine schaal, d.w.z. in hun onmiddellijke omgeving.
Als stapel- markt- en laadplaats kozen ze plaatsen die voor handelsverkeer geschikt waren, m.a.w. verkeersgeografisch gunstig gelegen: aan een rivier, bij een samenvloeiing van waterwegen of een riviermond, langs een landroute, op kruispunten van land- en/of waterwegen (overslag). Ook andere natuurlijke omstandigheden speelden een rol, zoals een natuurlijke haven of de aanwezigheid van waterbronnen. Ook de veiligheid speelde een belangrijke rol. Die vond men meestal in de nabijheid van een bestaande burcht of een klooster. Zo'n plaats noemde men portus, het Latijnse woord voor laadplaats. (het Franse "le port") De meeste van deze stapel- en laadplaatsen lagen bij het water. Vermits de meeste landroutes slecht onderhouden waren en meestal erg onveilig, bleven de waterwegen de voornaamste verbindingswegen. De bewoners van de portus heetten poorters.
De stad was dus een marktplaats, een knooppunt in het handelsnetwerk. Toch lag de meest essentiële functie van de stad in de productie. De stad was in de eerste plaats een werkplaats, een productiecentrum. Handelaars kunnen natuurlijk alleen verhandelen als er geproduceerd wordt. Toch werkten slechts TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 52
een gering aantal steden voor de export naar verderaf gelegen gebieden of landen. Vooral in de textielnijverheid werd er voor de export gewerkt. Dat was het geval in Vlaanderen en Italië. De middeleeuwse trek van het platteland naar de stad is geen mythe. Steeds meer mensen verlieten het platteland om als handwerker te gaan werken. Dikwijls voor eigen rekening, in de exportsector ook voor de handelaar. De handelaar leverde de grondstoffen en nam de afgewerkte producten af om ze ergens anders te verhandelen. Daarnaast kon de handelaar evenmin zonder vaten , karren, paardetuig, schepen, zeilen, enz... Andere handwerkers leverden deze onmisbare nevenproducten. Allen samen hadden ze vlees van de slager nodig en brood van de bakker. Ook zonder bouwvakkers kon de stad niet verder. Het werk werd dus verdeeld, de specialisatie van de beroepen neemt toe, ook binnen één sector. In de textiel heeft men zo spinners, wevers, volders, scheerders, ververs, enz… De een kon niet zonder de ander. Het leven werd complex.
FOTO‟S:
GRASLEI
en
KORENLEI
ZIERIKZEE, IJZERENLEEN,
GENT,
HAVENTJE
ZOUTWERF en HAVENWERF
MECHELEN Je kan starten met een eenvoudige vraag. “Welke functie had deze plek en de omgeving in de 12e, 13e eeuw?” Om dan verder te graven: Was dit dan een belangrijke haven? In Mechelen: Hoe geraakte men van de Noordzee in Mechelen, langs welke waterlopen? Dezelfde vraag kan je kan ook in Zoutleeuw stellen en op vele andere plaatsen. Meteen heb je de start om over verkeer en handel kort wat te vertellen. Misschien zijn de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 53
waterlopen en de haven van de stad waar je gidst wel geheel of gedeeltelijk gekanaliseerd. Belangrijk om erop te wijzen welke geweldige inspanningen er geleverd werden om over het water goederen te vervoeren. Kanalen graven met een spade en een schop... Waarom niet over land? Voordelen van het vervoer over water... Wie wil kan zelfs nabij gelegen kanalen betrekken bij het verhaal
2.3.De heropleving van de verre handel
Oorspronkelijk beperkten de heroplevende handelsactiviteiten zich tot het plaatselijk gebied. Dank zij de toenemende veiligheid in de 11e eeuw kon de internationale handel opbloeien.63 Dat gebeurde eerst over het land langs de internationale handelswegen in de 12e en 13e eeuw. De bloeiendste steden die in dit soort handel betrokken waren, lagen toen in Noord-Italië, in de nabijheid van de Noordzee en aan de Oostzee. Welke producten verhandelde men? Uit Azië, uit de gebieden rond de Indische oceaan werden luxeproducten als specerijen, zijde, kleurstoffen naar Constantinopel (Byzantium) gebracht, de voornaamste draaischijf van deze producten. Vanuit Constantinopel, het knooppunt tussen Oost en West, werd in twee richtingen naar het Westen gereisd. De Warjagen reisden over de Russische rivieren naar de Oostzee.64 De Italiaanse steden, vooral Venetië en Genua, dreven handel met Constantinopel over de Middellandse Zee. Als het contact met Constantinopel verstoord werd, verminderde de internationale handel. Dat was, volgens Pirenne, het geval toen de Arabieren en vooral later de Turken de Middellandse 63
e
Zie hoger (Vanaf de 10 eeuw kwam er een einde aan de invallen. Vanaf de 11e eeuw handhaafde ook de Kerk meer en meer de orde dank zij de godsvrede en het godsbestand (ook door de excommunicatie of kerkban en het interdict). 64 Deze route en de mensen langs deze route zijn van groot belang geweest voor de ontwikkeling van het Russische rijk. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 54
Zee controleerden. De kruistochten zouden daar een einde aan gemaakt hebben. Van toen af konden de Italianen weer vrij hun handel verder zetten.65 Aan de Noordzee bloeide vooral de lakennijverheid, (textiel) . Vlaanderen en vooral de lakensteden Brugge, Gent en Ieper speelden een voorname rol. De steden rond de Oostzee, vooral Lubeck, waren vooral gespecialiseerd in landbouwproducten. Het voornaamste exportproduct was graan, verder ook huiden, was en vis. De internationale handel ontstond uit de behoefte aan andere, dikwijls luxeproducten. Het verhandelen van bulkgoederen kwam eerder traag op gang. De Italianen brachten hun koopwaar vooral langs de Rhône en de Saône naar het noorden van West-Europa. Kooplui uit het noorden ontmoetten de Italianen op de jaarmarkten van Champagne, 66 in Noord-Frankrijk. In de 14e en 15e eeuw verloren de jaarmarkten stilaan aan betekenis door de opkomst van de handel over zee. Voordien was er weinig handel over de Atlantische Oceaan omdat de technische middelen dat toen niet toelieten. Vanaf de 13e eeuw kwamen er echter verbeteringen in de scheepsbouw, werden ook de zeekaarten beter en begon men een soort kompas te gebruiken. Vooral de stad Brugge werd toen hét handelscentrum van Europa! Het was wel een passieve handel. De vreemde kooplui kwamen in Brugge inkopen en de Bruggelingen traden daarbij enkel op als makelaars of bemiddelaars.
65
Anderen zijn het met de stelling van Pirenne niet eens. In het kader van onze cursus is er te weinig ruimte om deze discussie van naderbij te bekijken. 66 e Le Goff, J. (1987) 566 zegt duidelijk dat de jaarmarkten van Champagne “in de 12 en de e 13 eeuw” “de belangrijkste waren van de christenheid”. De jaarmarkten werden gehouden in Troyes, Châlons, Provins en Lagny Bar sur Aube. Elke jaarmarkt duurde enkele weken. Samen vormden ze een cyclus. Men kon zo ook van de ene jaarmarkt naar de andere reizen. Zie ook Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 302-303. De Champagnestreek lag centraal tussen Engeland en Italië, kooplieden uit alle windstreken konden er elkaar ontmoeten. Vooral de Zuid-Nederlanders en de Lombarden waren talrijk aanwezig. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 55
2.4 Kooplieden en handwerkers moesten lid zijn van een beroepsvereniging De kooplui en ambachtslieden waren verenigd in gilden67.
De kooplui waren tijdens hun verre tochten nooit helemaal veilig. Ligt daar de oorsprong van de koopliedengilden? Groeperen uit veiligheid? Een gilde groepeerde alle mensen van één stad die hetzelfde of een aanverwant beroep uitoefenden. Van de koopmansgilde lag het voordeel zeker niet alleen in de veiligheid. De kooplui konden op die manier ook de handel monopoliseren, d.w.z. dat zij uitsluitend het recht hadden handel te drijven. De egalitaire gemeenschap die de inwoners van steden oorspronkelijk waren verdwijnt dus. Groepen
ontstaan
in
evoluerende
samenlevingen
op
basis
van
belangenverdediging. Alleen de leden van een gilde mochten immers handel drijven en om lid te worden waren er strenge beperkingen. Binnen het gilde spraken de kooplui ook de prijs af die ze voor grondstoffen of afgewerkte producten zouden geven. Nog beter was het als kooplui van verschillende steden samenwerkten. In dat geval spreekt men van een hanze. Een hanze was dus een vereniging van kooplieden uit verschillende steden die met eenzelfde gebied handel dreven. Zo konden ze betere aankoopprijzen afdwingen, samen bevrachten, enz... Voorbeelden van zulke hanzen voor onze streken waren b.v. de “Vlaamse Hanze van Londen” en de “Hanze der XVII steden” (kooplieden uit steden die naar de jaarmarkten van Champagne reisden). Zeventien betekende in de middeleeuwen gewoon "veel". De belangrijkste hanze was echter de “Duitse Hanze”. Dat was een groepering van kooplieden uit Noord- en West - Duitsland die handel dreven in het Oost - en Noordzeegebied. Belangrijke steden daarin waren o.a. Keulen, Danzig, Lübeck en Riga. Belangrijke steden waarmee deze 67
Eén van de hardnekkigste mythes of misverstanden is het zogenaamde onderscheid tussen gilden (die enkel voor kooplieden zouden zijn) en ambachten (die uitsluitend handwerklieden zouden verenigen). Men spreekt ook van ambachtsgilden. De naam gilde werd dus niet alleen gebruikt voor een vereniging van kooplieden maar ook voor een vereniging van wevers, volders of schippers, zelfs voor een vereniging van groenten- of wijnverkopers. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 56
hanze handel dreef waren Brugge, Bergen in Noorwegen en Novgorod, de noordelijke stad uit het rijk van Kiev. Niet toevallig lagen deze steden allemaal aan de zee of aan een belangrijke stroom.
In de middeleeuwse stad waren ook de handwerkers, die zelfstandig werkten of in dienst van de kooplui, gegroepeerd. Voor deze verenigingen van handwerklieden werd ook de naam gilde gebruikt of ambachtsgilden, soms kortweg ambachten. Ook zij hadden eigenbelang op het oog. De belangrijkste doelstelling was de regeling van de arbeid en de productie. Een heel gedetailleerd reglement omschreef nauwkeurig ieder onderdeel van het productieproces, d.w.z. het hele verloop van het maken van een product, van grondstof tot afgewerkt product. Zo kon het product van de allerbeste kwaliteit zijn. Zo bevorderde men de afzet en dus ook de werkgelegenheid. Maar inventiviteit en creativiteit werden door een strakke reglementering zeker niet bevorderd, wel standaardisatie en starheid. Een tweede belangrijke doelstelling van de ambachten was het werk onder de leden zo eerlijk mogelijk te verdelen. Vandaar beperkingen als het aantal weefgetouwen dat een meester in bezit mocht hebben of beperkingen op het aantal medewerkers. Meestal hadden de ambachten ook een liefdadig doel. In hun schoot ontstonden broederschappen of confrerieën. Met de bijdragen van de leden werden werklozen, zieken, weduwen en wezen gesteund. Wanneer een lid van zo'n broederschap overleed, zorgden de andere leden voor zijn begrafenis. De gilde had immers ook een godsdienstige functie, zeker in de christelijke middeleeuwen. Gilden en ambachten hadden in kerken of kapellen een eigen altaar, gewijd aan hun beschermheilige. Zo was Sint Elooi de patroonheilige van de smeden.
De voorzitter van een gilde was de deken. De bestuursleden noemde men de gezworenen. De vinder moest controleren of de goederen aan de vereiste kwaliteitsnormen voldeden. De leden van de gilde waren de broeders. Als leerjongen of „knape‟ moest men eerst het beroep aanleren. Daarna was men gezel. Wie tenslotte na zijn leertijd zelfstandig het beroep mocht uitoefenen, was meester. Eerst moest men de meesterproef afleggen. De TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 57
meesters gingen in de loop van de middeleeuwen hun beroep en functie afschermen door steeds meer entreegeld te laten betalen vielen de meeste gezellen op de duur uit de boot. Soms werden de zonen van de meesters van de meesterproeven ontslagen. Zo kwamen mettertijd de meeste beroepen en functies in handen van enkele families die steeds rijker en invloedrijker werden. Deze toestanden bleven niet zonder gevolg, zoals we zullen zien.
FOTO‟S: GILDENHUIZEN IN ANTWERPEN, BRUSSEL....
Dat je aan deze huizen ook het verhaal van de gilden kan ophangen hoeft waarschijnlijk geen verder uitleg.
2.5. De basis van de “moderne” economie wordt gelegd De handelaars werden kooplui – ondernemers68
Met de heropleving van de handel na het jaar 1000, werd de vraag naar producten steeds groter. Bepaalde streken in Europa waren min of meer gespecialiseerd in de handel in bepaalde producten: luxeproducten uit het Oosten in de Noord-Italiaanse steden via Constantinopel, textielindustrie in de Vlaamse
steden,
metaalproductie
in
de
Maas-
en
de
Rijnvallei,
voedselproducten rond de Oostzeelanden. Tussen deze streken werd via de rivieren en de zee een drukke handel bedreven waarbij de producten werden uitgewisseld.
Er
bestond
zo
een
soort
van
handelskringloop:
68
Later komen we op de kooplui-ondernemer en het putting-outsystem (uitgiftesysteem) terug. In de middeleeuwen was het zeker niet algemeen en overheersend. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 58
van
Constantinopel via Noord-Italië naar de Noordzeelanden. Van daar ging het verder naar de Oostzeelanden en via het rijk van Kiev terug naar Byzantium. Aanvankelijk ontmoetten de kooplui elkaar op de jaarmarkten, vooral in Champagne. Stilaan verdween echter het belang van deze jaarmarkten. De handel over zee werd steeds belangrijker. De schepen werden groter, kapitaal moest dus bijeengebracht worden. Kooplieden gingen samenwerken. Door de toenemende vraag naar steeds meer producten, werden de inkomsten van de kooplui steeds groter. De winsten gebruikten zij om te investeren in de uitbreiding van hun bedrijven of in het vervaardigen van nog meer producten. Ze werden dus echte ondernemers wier enige bedoeling werd hun winsten zo groot mogelijk te maken! De handelssteden werden het werkterrein van de "bankiers”
In het feodaal systeem was er weinig of geen geld in omloop, ieder domein of bedrijf werkte toch voor eigen behoefte. Trouwens, alleen de vorst mocht munten slaan. Door het toenemende handelsverkeer ontstond er een behoefte aan geld. Er kwam dan ook steeds meer geld in omloop. Dat maakte de betalingen tussen de handelaars uit de verschillende streken natuurlijk niet gemakkelijker. Geldwisselaars verdienden aan het wisselen. Later gingen zij ook geld lenen aan kooplui-ondernemers. Zo werden zij "bankiers". Voor de geleende sommen moest natuurlijk rente betaald worden en die kon nogal erg hoog oplopen. De kerk verzette zich „officieel‟ tegen deze (woeker)rente. Zij verbood de christenen geld tegen rente te lenen. Vandaar dat de kooplui eerst beroep deden op joodse bankiers die niet onder dit verbod vielen. Vanaf de 13e eeuw begonnen ook geldhandelaars uit Noord-Italië, die zich van dit kerkelijk verbod niets aantrokken, zich te specialiseren in de geldhandel. NoordItalianen, of "Lombarden" (van Lombardije, de streek van de Longobarden) vestigden zich in de meeste Europese steden. Noord-Italiaanse munten, florentijnen en dukaten, werden de belangrijkste gouden munten. Deze "bankiers" schreven ook wisselbrieven of kredietpapieren uit. Na een tijd werd de wisselbrief tussen de handelaars als betaalmiddel gebruikt. Het
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 59
moderne geld en de geldhandel waren geboren. Net als sommige kooplieden – ondernemers werden sommige bankiers steeds rijker.
2.6. De stad: een burcht in het groot Vele steden groeiden steeds verder uit volgens een concentrisch plan.69 Alle toegangswegen kwamen uit op de centrale marktplaats. Vaak lagen er meerdere markten vlak bij elkaar. Een naambord in vele steden verwijst nog vaak naar hun vroegere functie: kaasmarkt, botermarkt, melkmarkt, vismarkt ... De markthandel werd gecontroleerd door de gilden. In de verkoop van levensmiddelen was het de stadsoverheid die besliste. Te duur voedsel kon immers leiden tot onrust of opstanden bij het stadsproletariaat. Kopen of verkopen na het luiden van de marktklok was verboden. De hallen zijn in feite overbouwde marktruimten70. Ambachtslieden met hetzelfde beroep woonden vaak
in
dezelfde
straat.
Vandaar
straatnamen
als
Smedenstraat,
Huidevettersstraat, Beenhouwersstraat ... Vanop de straat kon de klant de ambachtsman aan het werk zien. De straten kronkelden en waren smal. Er was geen rioleringsnet, wel stinkende grachten en beekjes. In de kleinere steden werd vaak pas omstreeks 1400 een vaste wegbedekking aangebracht ( Steenstraat). Grotere steden kenden dat al in de 13e eeuw, maar dan enkel in de hoofdstraten. Afval werd dikwijls op straat gegooid, Privé-toiletten, die erg uitzonderlijk waren, loosden jarenlang rechtstreeks op straat. Het loslopende vee, liet uitwerpselen achter. Besmettelijke ziekten zoals pokken, pest, melaatsheid, die zoveel mensen hebben weggemaaid, kwamen dan ook veel voor. De
huizen
waren
stadsgemeenschap
gewoonlijk bouwde:
in
hout
kerken,
opgetrokken.
stadhuizen,
Vooral
hallen,
wat
de
belforten
en
gildenhuizen, was van steen. Ook rijke kooplieden bouwden “stenen” zoals het Geraard Duivelsteen in Gent en het Gruuthuse te Brugge. Het brandgevaar in de steden was bijzonder groot. De steden namen maatregelen. Zo moest de 69
Opgelet. Steden groeiden dus wel degelijk planmatig. Soms volgens een dambordpatroon vooral in oude steden van Romeinse oorsprong. Maar ook andere steden groeiden planmatig. Zo volgden steden als Brugge, Brussel , Leuven, enz... de loop van de rivier. 70 Een aantal hallen bleven in gebruik tot aan de Franse revolutie (1789). Voorbeelden van hallen:Brugge, Ieper, Mechelen (de derde lakenhalle, onderdeel van het het stadhuis) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 60
waker in de stadstoren niet zozeer de horizon afgluren naar naderende vreemde legers, maar eventuele brandhaarden in de gaten houden.
Ook uit steen waren de ringmuren van de stad. Voor de naderende reiziger doemde de stad op als een burcht in ‟t groot. Dikke, relatief hoge muren en soms ook een omwalling gaven de inwoners een gevoel van veiligheid. Dat was ook de bedoeling, binnen de stadsmuren was men zo veilig als in een burcht. De meeste steden hebben in de loop van de tijd twee ringmuren sommige zelfs drie gehad. In de 10de tot de 12de eeuw werd een eerste ringmuur gebouwd. Toen er zich echter steeds meer mensen in de stad kwamen vestigen, groeide de stad letterlijk buiten haar eigen muren en werd er een tweede omwalling opgetrokken, gewoonlijk in de 14de eeuw. Die werd ruim genoeg gebouwd, om later niet nog een omwalling te moeten bouwen. Brugge b.v. omwalde de tweede keer 430 ha., wat zes keer meer was dan voordien. Dikwijls kon de tweede omwalling niet "opgevuld" worden. Dat kwam vooral omdat de bevolking in de tweede helft van de 14e eeuw spectaculair daalde (o.m. door de grote pestepidemie rond 1350).71 Poorten verleenden toegang tot de stad of beletten juist die toegang. Vooral de poorten waren cruciaal in de fortificatie van de stad. Aan de poort werd een toegangstaks betaald. Boetes bij rechtszaken werden soms uitgedrukt in het aanbrengen van een hoeveelheid stenen voor de stadsmuren. De meeste poorten en stadsmuren werden in de loop der tijden gesloopt, soms als straf, meestal omdat ze hun militaire functie verloren. Relicten vinden we o.a. in Mechelen: de Brusselse Poort. Dikwijls is enkel de naam bewaard gebleven. Zo spreken we in Leuven nog steeds van de Naamse Poort, de Tiense Poort, enz... De plaats waar eertijds de vroegere stadsmuren of wallen lagen, vinden we nu in vele steden nog terug in de naamgeving zoals vest (Zandpoortvest), ring (in Brussel: de Kleine Ring) of lei (in Antwerpen: de Frankrijklei).
71
Eerste omwalling in Mechelen ca. 1200. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 61
Ook hier is geen tekst en uitleg nodig. In elke stad, bij elke stadmuur, stadspoort, belfort, bij elk steen... kan men in een verhaal stappen
2.7.Gemeenten: steden met vrijheden72 Ook na het heropleven van de steden bleef landbouw de meeste arbeidskrachten opslorpen. Landbouw bleef dus de voornaamste bedrijvigheid ook na de (herop)bloei van de steden na het jaar 1000. Handel en nijverheid wordt in de stad hoofdzaak. In vele steden bleven nog lang boerderijen, moestuinen en boomgaarden aanwezig!73 Het voornaamste verschil tussen stad en platteland was niet van economische aard, maar van juridische aard: een verschil in de mate van vrijheid. Bij het ontstaan/heropleven van de stad waren de inwoners onderworpen aan de heerlijke rechten. Stedelijke activiteiten als handel en nijverheid ontstonden op de gronden van een heer of klooster. Zoals de andere bewoners waren de handelaars en handwerklieden onderworpen aan adellijke of geestelijke heren.
De voorschriften en wetten van de heren hinderden de stedelingen in hun handelsactiviteiten.74 Daarom groepeerden ze zich. Ze vormden een gemeenschap (Latijn: communio; verwante woorden: gemeente en commune). Ze probeerden gemeenschappelijk de nodige rechten af te dwingen. De 72
Zie voor dit deel o.a. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 270 e.v. Sommige boeren als poorter ingeschreven bleven werken op hun velden buiten de stadsmuren, men sprak dan van buitenpoorters. Ze genoten dan wel van de voorrechten van de stedelingen, en daar was het hen natuurlijk om te doen. 74 Verplichte karweien als beken kuisen, hooien of ploegen kan je niet uitvoeren als je met een karrenvracht wijn onderweg bent op 500 km van je woonplaats. 73
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 62
middeleeuwse stad of gemeente wordt dan een zelfstandig gebied met eigen voorrechten of privileges. Die verkregen ze geleidelijk van hun heer, d.w.z. graaf, hertog, of klooster. Deze "communale beweging" (het streven van de stedelingen naar vrijheden) ontstond in de 11e eeuw en was na twee eeuwen voltooid. De privileges, de vrijheden, het stadsrecht werden in een keure of een charter, of oorkonde opgetekend.75 Welke vrijheden ? De boeren op de domeinen waren „horig‟ d.w.z. niet persoonlijk vrij. Wie een jaar en een dag in de stad kon verblijven zonder te worden opgeëist door zijn heer, was automatisch vrij: "stadslucht maakt vry".76 Dat vele boeren naar de steden vluchtten zal niemand verwonderen. Tot die persoonlijke
vrijheid
behoorde
naast
bewegingsvrijheid,
vrijheid
van
partnerkeuze, vrij zijn van karweien ook de mogelijkheid om stadsgrond te kopen, in de praktijk was dat echter alleen voor de rijken weggelegd. Alleen de poorters waren vrij. In de middeleeuwse steden woonden veel mensen die geen poorter konden worden! Reeds in de 13e -14e eeuw kenden de steden in onze gewesten een vrij grote autonomie. Theoretisch werd die onder controle gehouden door een vertegenwoordiger van de vorst. De titel (amman, schout, meier,baljuw) kon verschillen, soms was die controlerende vertegenwoordiging onder verschillende personen verdeeld. Dikwijls was die controle eerder formeel en bleef de tussenkomst beperkt tot het informeren van de vorst en zijn medewerkers. In de rechtbanken had de vorstelijke vertegenwoordiging een essentiële rol eventueel als aanklager, meestal als voltrekker van het vonnis77. De vorst stelde een college van schepenen, dikwijls aangevuld met de gezworenen of raadslieden, aan om recht te spreken. Het aantal schepenen verschilde van stad tot stad, meestal tussen zes en twaalf. De schepenen bestuurden ook de stad samen met andere raadslieden. De stadsmagistraat werd vaak voorgezeten door één of twee burgemeesters.78
75
Belgische steden met oude charters zijn Hoei (1066), Geraardsbergen (1068) en Kamerijk (Cambrai)(1077). 76 Dit gebeurde niet overal tegelijk maar in onze streken groeide daarrond een consensus (zie o.a. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 272. 77 Hij moest ook het gedeelte van de boeten innen dat voor de heer bestemd was. 78 Van Uytven, R. (1991) 21-23. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 63
In veel grote steden was, na soms heftige strijd, in de 14e eeuw een zetelverdeling tot stand gekomen tussen de verschillende socio-economische groepen. Maar de procedure om tot de verdeling te komen en de verdeling zelf was soms erg verschillend. Mettertijd werden de schepenen en raadslieden gekozen binnen enkele families. De facto ging het om een plutocratisch regime van
rijke
families.
Voor
minder
vermogende
ambachtslieden
waren
magistraatsfuncties onbereikbaar, de functies werden niet of slecht vergoed.79 Dat de stad een grote mate van bestuurlijke zelfstandigheid had, was ook zichtbaar. De charters werden in een koffer bewaard in het belfort, waarin ook de noodklok hing.80 De stad had ook een eigen wapenschild en vaandel. Ook een eigen verdediging behoorde tot de zelfstandigheid. De steden organiseerden hun eigen milities en bouwden militaire versterkingen: de stadsmuren, poorten, omwallingen met grachten, enz... Oorlogen tussen steden om economische belangen waren geen uitzondering. 81 Eigen administratie, rechtspraak, militie, omwallingen, stadsmuren en de vele stedelijke
gebouwen
kosten
geld.
Inkomsten
uit
belastingen
waren
noodzakelijk. Vooral de indirecte belastingen, die voor sommige steden zelfs tot 80% van de inkomsten uitmaakten, waren belangrijk . Ook toen al heetten die accijnzen. De retributies, vergoedingen die de stad kreeg voor het gebruik van bepaalde diensten, zoals markten, de stadskraan en de waag (weegschaal)82 vulden de inkomsten aan. Ook de verpachting van stadslanderijen, viswaters en onroerende goederen vulden de stadskas. Verder werd er geld gehaald uit de verkoop van lijfrenten en erfrenten.83 Boetes en poortgelden waren een laatste middel om de stadskas te spijzen.
79
Van Uytven, R. (1991) 21-22. Om die koffer te openen waren er soms evenveel sleutels nodig als er schepenen waren. 81 Slechts schoorvoetend werd deze vrijheid of privilege door de heer toegestaan, de stad kon zich tegen hemzelf keren! 82 voor het lossen en laden van schepen en het wegen van goederen. 83 In geval van een lijfrente leende de stad van iemand een bepaald bedrag. De eigenlijke geleende som moest nooit terug betaald worden. Wel moest aan de geldschieter zijn hele leven lang jaarlijks een rente of interest betaald worden, gewoonlijk tussen de 6,25% en 12,5%. Bij een erfrente moest bovendien ook verder aan de erfgenamen van de geldschieter uitbetaald worden. 80
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 64
2.8. De sociale ongelijkheid in de steden Adel en clerus keken neer op de handelaar
De sociale opdeling in drie standen bleef ook in de steden bestaan. Alleen de derde stand “werkte”. Edellieden die handelaar of ambachtsman werden in de stad, verloren de voorrechten die aan hun stand verbonden waren. Enkel in Italië zijn sommige edellieden toch handel gaan drijven. Waar elders in Europa de adel verarmde, was dat in Italië niet het geval. Dat de gewone mens in zijn bestaan moest voorzien door hard te werken, vond de Kerk heel normaal. Ze was zelf immers grootgrondbezitter! Een handelaar werd echter met een scheef oog bekeken. Handel drijven vond de Kerk niet "werken in het zweet van zijn aanschijn"! Verhandelen was alleen maar duurder verkopen dan men ingekocht had, een soort diefstal dus. De H. Hiëronymus meende dan ook dat een handelaar slechts bij uitzondering in de hemel kon komen. Bankieren, geld lenen tegen interest was nog erger. Dat alles belette niet dat de handelaars de nieuwe rijken werden.
In de stad kregen de patriciërs alle macht
Volgens
sommige
(mythische)
verhalen
waren
de
oorspronkelijke
stadsbewoners gelijken. Zij vormden samen een commune of gemeenschap waarvan ieder lid of burger dezelfde rechten en plichten had. Nieuwe sociale verschillen ontstonden met de toename van de stedelijke bevolking. Sociale differentiatie was ook een gevolg van verschil in economische activiteit. Voor verre handel heb je meer kapitaal nodig dan een spinner nodig heeft om te spinnen, de winstkansen zijn ook groter. Een aantal families uit de groep van handelaars werd steeds rijker. Geleidelijk vormden zij in de stad een elite,naar Romeins model, patriciërs of patriciaat genoemd. Sommige patricische families kwamen voort uit geslachten van kooplui die aan de basis lagen van de stichting van de stad. Vooral in Italië, behoorden soms ook adellijke families tot het stadspatriciaat. Soms door deel TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 65
te nemen aan de economische activiteiten, meestal door bezittingen die ze hadden buiten de stad, meestal gronden. Het patriciaat kreeg mettertijd de economische en politieke macht binnen de stad in handen. Zij bepaalden de arbeidsreglementen, de lonen, kochten grondstoffen en lieten die bewerken door ambachtslieden. Zij bepaalden de prijs van de afgewerkte producten die zij met winst exporteerden. Binnen het patriciaat onstond in de 13e eeuw zo de koopman-ondernemer. Het patriciaat monopoliseerde ook het stadsbestuur of de stadsmagistraat. En de kern van dat patriciaat werd gevormd door de kooplieden-gilden84. In de 13e eeuw sluiten zij in de gildenreglementen uitdrukkelijk de ambachtslieden uit. Van dan af kennen de kooplieden-gilden een exclusief karakter.85 De patriciërs beheersten dus het ganse stadsleven. Door het afsluiten van huwelijken uitsluitend binnen de families van patriciërs ontstonden echte gesloten groepen en „geslachten‟ van patriciërs. Bij voorkeur belegde de hoge burgerij haar steeds groeiend fortuin in gronden en huizen. Ze bouwden schitterende gildenhuizen en patriciërswoningen: "stenen", die in comfort en luxe de kastelen van de adel overtroffen. Ze streefden naar adellijke titels. De zonen van Jacob Van Artevelde gebruikten titels als "messire" en "chevalier". Zijn oudste kinderen huwden edelen. Ook buiten de stadsmuren oefenden patriciërs invloed uit. Vooral in crisistijden zoals de 14de en de 15de eeuw kochten zij gronden als een veilige belegging en lieten die bewerken door pachters. Steeds meer patriciërs traden in dienst van de landsvorst of de koning. Het bestuur had nood aan hooggeschoold personeel, zoals rechtsgeleerden. Dat personeel vond men niet bij de adel, wel bij de burgerij in de steden. Hun kinderen studeerden aan de universiteiten die op het einde van de middeleeuwen in de steden ontstonden. Zij werden de "noblesse de robe", goed betaalde medewerkers van de vorst. De oude geboorteadel, de "noblesse d'épée", verarmde intussen gedeeltelijk maar had voor deze nieuwkomers niets dan minachting. Vruchteloos probeerden zij hen eronder te houden. 84
“In Brugge vormde de Hanze van Londen, de koopliedengroepering gericht op de handel met Engeland, de kern van het stadsbestuur; in Leuven kwam het erop aan lid te zijn van het gilde van de lakenhandelaren, in Deventer van het koopliedengilde.” (Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 283.) 85 Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 283. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 66
De rest van de stedelijke bevolking vormde het gemeen86
Wie geen patriciër was, behoorde tot het gemeen, de grootste groep binnen de stedelijke samenleving. Binnen deze groep was er een opvallend grote verscheidenheid. De meesters van de ambachtsgilden vormden zowat de bovenlaag,
in
hedendaagse
benamingen
„zelfstandige
arbeiders‟
en
„zelfstandigen‟ of „kleinhandelaars‟. Ze werkten in hun eigen bedrijf met enkele gezellen of leerjongens. Ze kochten zelf hun grondstoffen en probeerden zelf hun afgewerkt product aan de man te brengen. Dat was de enige manier om uit de klauwen van de patriciërs te blijven. Bakkers, slagers en kleermakers b.v. konden dat, maar niet wie in de textielnijverheid werkte. Een groot deel van het gemeen: „stedelijk proletariaat‟ Die loonarbeiders waren volledig afhankelijk van hun werkgever, die zowel patriciër als meester kon zijn87. Hun lot was veelal niet erg benijdenswaardig. In de ogen van de rijken vormden ze een onrustige en gevaarlijke bende van paupers of kansarmen. Daarom was het hun vaak verboden wapens te dragen. In Brussel mochten ze lange tijd niet binnen de stadsmuren overnachten!88 Vele inwoners konden geen burger of poorter worden, zij konden het entreegeld niet betalen. Zij verrichtten laag gewaardeerde arbeid. Een groot aantal inwoners kon ook geen lid worden van een ambachtsgilde. Niet elke beroepbezigheid was georganiseerd. Veel paupers leefden van steun. Zij hadden het meest te lijden van conjunctuurschommelingen. Daarnaast leefden in onze middeleeuwse steden ook „vreemdelingen‟, vreemd aan de stad. Vreemde handelaars van dichtbije of van verre herkomst. Een speciale groep vormden de joden. Zij zijn er in de
86
Gemeen klinkt meestal nogal „gemeen‟ in onze oren, heeft een misprijzende connotatie. Natuurlijk is dat niet toevallig. Hier geldt het echter iedereen die geen patriciër was. 87 Die loonarbeiders heetten soms gezellen, knapen of leerjongens. Maar hier blijkt ook dat het schematische onderscheid de realiteit niet weerspiegelt. Vele leerjongens en gezellen zijn, zeker in onze gewesten in de lakennijverheid, eerder loonarbeiders, of beter nog proletariërs. 88 Martens, J. & Steenssens, J. (1991). 32. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 67
middeleeuwen niet in geslaagd zich blijvend in onze gewesten te vestigen, ook niet in de steden.89
Besluit: In de steden heeft zich tussen 1050 en 1250 een proces voltrokken van groepsvorming. In het begin met een zekere openheid: bijna iedereen kon burger worden. “Tijdens het groeiproces werd een stadium bereikt waarbij de oorspronkelijke kern zich ging afsluiten voor nieuwkomers en minder welvarenden. (...) Aangezien vooral handelsactiviteiten de grootste vermogens hadden opgeleverd, betekende dit dat kooplieden zich opwierpen tot een elite die zich formeel van de overige burgers onderscheidde.”90
2.9.De sociale en economische transformatie op het platteland Stad en platteland hadden elkaar nodig. Het platteland voorzag de stad immers van de noodzakelijke levensmiddelen op de stadsmarkten en "leverde" bovendien de mensen die de stad nodig als de vraag naar meer productie van goederen bleef stijgen. De stad van haar kant leverde die nijverheidsproducten aan het platteland. Stilaan echter werd het platteland meer en meer afhankelijk van de stad, zowel politiek als economisch.
Het platteland raakte ondergeschikt aan de stad
Heel wat grondheren trokken naar de stad. Meestal kregen ze daar een bestuursfunctie.
Hun
inkomsten
bleven
zij
verder
halen
uit
hun
grondbezittingen. Vroeger in natura, nu meer en meer onder de vorm van pachtgeld. Steeds meer horigen verlieten immers de domeinen om hun vrijheid in de stad te zoeken. Om nog voldoende werkkrachten op zijn gronden te houden, moest de heer de horigen vrij maken en de herendiensten verzachten. Wel bleven de horigen afhankelijk van de grondheer vermits zij nu het pachtgeld moesten betalen.
89 90
Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 286. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 283. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 68
Veel rijke burgers begonnen geld in het platteland te beleggen: aankoop van gronden, investeren in de turfwinning (de brandstof van de middeleeuwen) of in de aanleg van dijken en kanalen. Voor de pachtboeren was deze toestand van economische afhankelijkheid niet zo best. Dat bleek zeer duidelijk in diezelfde 14e en 15e eeuw. De landbouw werd getroffen door een zeer zware crisis. De graanprijzen daalden tot een zeer laag peil en de boeren raakten dus hun inkomsten kwijt. Om te overleven, schakelden sommige boeren over op de vervaardiging van producten zoals in de stad. Vermits er op het platteland geen strenge gildevoorschriften bestonden, konden zij natuurlijk tegen veel lagere prijzen dan in de stad verkopen. Zij werden dus rechtstreekse concurrenten van de stedelingen. Begrijpelijk dat de stadslui met alle middelen probeerden deze concurrentie uit te schakelen, desnoods ook met geweld. In Vlaanderen bijvoorbeeld legden vele boeren zich in deze crisisperiode toe op de vervaardiging van textielproducten, net zoals in de stad. De stedelingen deinsden er niet voor terug gewapende groepen naar het platteland te sturen om daar de weefgetouwen te vernielen.
De steden ondermijnden de feodale samenleving
Door de opkomst van de steden, veranderde de samenleving grondig. In de bloeitijd van de feodaliteit (11e tot 13e eeuw), hadden de bevoorrechte standen, adel en clerus, praktisch alle macht. Zij bezaten niet alleen de gronden maar ook de mensen die erop werkten: horigen en lijfeigenen. Bovendien waren dezen ook volledig onderworpen aan de rechtspraak van de grondheer, zij waren dus noch persoonlijk, noch economisch, noch juridisch (=wettelijk) vrij. Het symbool van de feodale samenleving was de ridder. Door de (her)opbloei van de steden moesten vele van deze grondheren echter aan macht en invloed inboeten. Horigen trokken weg naar de stad en wie bleef kreeg zijn vrijheid terug. Daardoor verbeterde ook het lot van de lijfeigenen. Zij werden eerst horig en daarna ook vrij, maar bleven economisch afhankelijk van de grondheer.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 69
Na het afnemen van de onveiligheid, vanaf ongeveer het jaar 1000, werden de ridders nu ook steeds meer bestuurder in dienst van de koning. Het symbool van de stedelijke middeleeuwen was de rijke burger. Hij was volledig vrij, zowel persoonlijk, wettelijk als financieel. Van niets of niemand was hij dus afhankelijk. Hij was zich volledig bewust van zijn eigenwaarde. Hij wilde graag zijn naam en geslacht vereeuwigd zien. Zo gaven rijke burgers dure opdrachten aan kunstenaars, op voorwaarde dat hun namen en portretten eveneens op het kunstwerk voorkwamen. Zo staan op de zijpanelen van het Lam Gods de opdrachtgever-schenker en zijn vrouw, Joos Vijd en Elizabeth Borluut geportretteerd. De burger wilde ook studeren en zich ontwikkelen. Niet voor niets werden in vele steden in deze tijd universiteiten opgericht. Maar bovenal wilde onze rijke burger iets te zeggen hebben in het bestuur, net zoals de adel en de clerus. Tal van rijke burgers werden persoonlijke raadgevers van de vorsten. Door de opkomst van de steden was dus aan de top van de samenleving heel wat veranderd. Voor de kleine man, de boer op het platteland en de handwerker in de stad, was de toestand minder rooskleurig.
2.10. In de 14e en 15e eeuw: een zware crisis 14e eeuw: de waanzinnige eeuw van honger, Zwarte Dood en Honderdjarige Oorlog
Men schat dat ongeveer 1/3 van de totale Europese bevolking verdween tussen 1347 en 1351.91 De reden? Een grote pestepidemie92 die in de geschiedenis bekend staat als de Zwarte Dood.93 Deze erg besmettelijke ziekte wordt door knaagdieren (b.v. ratten) en de rattenvlo op mensen overgedragen. Via de handelsschepen uit het Oosten, bereikte de besmetting eerst Italië. Van daar verspreidde de ziekte zich razendsnel over Europa. De middeleeuwer kende geen remedie tegen deze pandemie. Voor de middeleeuwer was de pest 91
Jansen, H.P.H. (1978) 354. Welke vorm van pest is voor ons van minder belang. Meer daarover o.a. bij Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 360-361. 93 de Naar de apocalyptische 4 ruiter: de Zwarte Dood. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 356. 92
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 70
een straf van God! Het einde van de wereld was nabij! In sommige streken trokken groepen geselaars (flagellanten) van stad tot stad. Anderen trokken door de straten van de stad gebukt onder de last van zware houten kruisen. Op die manier wilden ze openbaar boete doen en zo Gods genade en genezing afsmeken. De jaarlijkse boeteprocessie van Veurne is daar een levende herinnering aan. Niet alle streken werden even erg getroffen. Waar mensen dicht bij elkaar samen woonden, zoals in steden, vielen veel meer slachtoffers dan op het platteland. Reeds in de oudheid was de pest bekend. Regelmatig dook de ziekte opnieuw op, soms nam ze pandemische vormen aan.94 Dit gebeurde opnieuw Europa rond 1350. Normaal herstelde de bevolking zich telkens vrij snel na zo'n epidemie. Na de Zwarte Dood gebeurde dit echter niet. De pest bleef regelmatig, op kleinere schaal terugkeren. Ook ca. 1360, toen in hoofdzaak kinderen omkwamen die na de grote epidemie van 1350 waren geboren. Zij hadden geen antistoffen gevormd...
De pestepidemie was waarschijnlijk het meest spectaculaire, rampzalige gebeuren, maar de eigenlijke crisis ging aan de pestepidemie vooraf.
Rond de 1300 kwam een einde aan de expansie. De ontginningen van nieuwe gronden stokten, marginale, woeste gronden tijdens de expansie ontgonnen, werden opnieuw onbewerkt gelaten. Velden, zelfs hele dorpen werden verlaten. Kathedralen bleven onafgewerkt. De economie geraakte in een depressie.95
Op
landbouwkundig
vlak
bleek
men
over
het
hoogtepunt
van
groeimogelijkheden heen. Verder kon op dat moment niet. Er was niet voldoende land meer om het groeiend aantal monden te voeden. De overschotten werden via de geldeconomie door adel en burgerij elders belegd, vernietigd in oorlog of verbrast…. 94
De vorige pestpandemie in Europa: ca. 541 in het Oost-Romeinse rijk, bij de Franken en Goten.Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 360. 95 Le Goff, J. (1987) 138-141. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 71
Enkele opeenvolgende tegenslagen waren voldoende om een ramp te veroorzaken. Dat gebeurde ook, ondermeer in 1315, toen de oogst onder de verwachtingen bleef door langdurige regenval. De vraag naar graan werd dus groter dan het aanbod en de prijzen schoten de hoogte in. In 1316 en 1317 heerste er dan ook in veel streken van Europa een grote hongersnood. In 1316 stierf in Brugge 5,5% van de bevolking en in Ieper zelfs 10%! Vooral de steden werden zwaar getroffen, vermits zij voor hun voedselvoorziening afhankelijk waren van het platteland. Bovendien werden grote delen van Europa in deze tijd geteisterd door oorlog. Frankrijk was toen immers in de Honderdjarige Oorlog met Engeland verwikkeld. Oogsten werden vernield en de economie raakte totaal ontredderd. De grenzen aan de toenmalige groei van bevolking en economie mogen dan al bereikt zijn en de pest de bevolking tot leefbare proporties hebben teruggebracht, de surplusextractie van jaren in de landbouw en in andere sectoren en de feodale verhoudingen hebben er toe bijgedragen om de bevolking te verzwakken zodat de weerstand sneller gebroken werd. Rampen zijn ook mensenwerk…96
Economische crisis
Na 1350 daalde de bevolking dus drastisch. Daardoor verminderde de vraag naar levensmiddelen, vooral graan. De inkomsten van de boeren daalden, maar de pacht en de cijns die zij aan de grondheren moesten betalen bleven echter even hoog. Om hun inkomsten te verhogen, produceerden de meeste boeren nog meer graan. Omdat de bevolking niet opnieuw groeide bleef de vraag echter even klein waardoor de graanprijzen nog meer daalden.97 Sommige grootgrondbezitters probeerden de toestand te keren door de kleine boeren hun eigendommen te ontnemen en ze opnieuw horigen te maken. In streken waar dit lukte, zoals in Duitsland rond de Oostzee, ontstond een nieuw graanoverschot. Toen de markten in de Europese steden overspoeld werden met dit graan, zakten de prijzen volledig in elkaar.98 96
O.a. Blockmans, W. & Hoppenbrouwers, P. (2002), 364 Jansen, H.P.H. (1978) 354-357. 98 O.a. Martens, J. & Steenssens, J. (1991). 36-37 en Jansen, H.P.H. (1978) 354-361. 97
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 72
Om te overleven gingen sommige boeren goedkope textielproducten vervaardigen zoals in de stad. De ambachtslui uit de steden schakelden deze concurrentie uit door op het platteland de weefgetouwen te vernielen. Vele boeren trokken naar de stad of sloten zich aan bij rondtrekkende groepen paupers. Zwervende groepen bedelaars kwamen in de 14e en 15e eeuw vrij veel voor. Vruchtbare landbouwgronden bleven onbewerkt liggen. Ganse dorpen ontvolkten. In Duitsland werden 60% van de dorpsgemeenschappen op die manier echte "spookdorpen". In andere regio‟s stopte het inpolderen en werden de dijken niet meer onderhouden. Rondtrekkende bendes van plunderende huursoldaten verergerden de toestand. In de stad was er echter evenmin werk te vinden. Ook daar was immers de vraag naar producten verminderd door de afname van de bevolking. Door nog strengere reglementen probeerden de gilden en het stadsbestuur het nog overgebleven werk te verdelen onder de oorspronkelijke stadsbewoners. De voorschriften om een ambacht in de stad te kunnen beginnen werden strenger voor de nieuwkomers, terwijl ze voor de ambachtslui in de stad zelf soepeler werden gemaakt. Zo kon een zoon van een ambachtsman het beroep van zijn vader verderzetten zonder dat hij een meesterproef moest afleggen! Het gevolg was dat de boer die naar de stad gekomen was om er werk te vinden, niets anders kon doen dan zich aan te sluiten bij de grote groep van bezitsloze stedelingen, de paupers. Men schat dat ongeveer 1/3 van de stadsbevolking in deze tijd totaal verarmd en zonder inkomen was. Overal in de steden ontstonden in deze crisistijd hospitalen en armenhuizen waar deze paupers werden opgevangen. De stedelingen hadden er natuurlijk zelf belang bij dat deze mensen zoveel mogelijk rustig gehouden werden.99 Als de opbrengsten laag blijven en verdere investeringen zinloos lijken, gaan de rijken, ook de burgers uit de steden, beleggen in dure, stenen woningen of in opdrachten aan kunstenaars voor beelden, glasramen en schilderijen, waardoor de traditionele sectoren, in Vlaanderen textiel, nog meer in de problemen komen. Ook de vorsten zagen de inkomsten van hun gronden aanzienlijk achteruit gaan. Toch bleven ze geld nodig hebben voor het betalen van hun 99
Martens, J. & Steenssens, J. (1991). 36-37 en Jansen, H.P.H. (1978) 356-361. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 73
huursoldaten
en
hun
medewerkers.
De
belastingen
werden
daarom
voortdurend verhoogd. Soms gingen ze over tot een devaluatie in de letterlijke zin: door het gehalte aan goud of zilver per munt te verminderen.100 Door deze economische crisis, de steeds zwaardere lasten en door de blijvende onzekerheid voor de meeste mensen, moesten er moeilijkheden komen.
2.11. De handel in 14e en de 15e eeuw: ingrijpende veranderingen In 1277 zeilden de eerste Genuese galleien naar Sluis, de voorhaven van Brugge. Toen begon de stad haar carrière als kern van de internationale handel tussen het zuiden en het noorden van Europa101 De internationale handel over zee werd in de 14 de en de 15de eeuw veel belangrijker dan de internationale handel over land met als draaischijf de jaarmarkten in de Champagnestreek. In de 14 de- 15de eeuw draait de internationale handel om drie centra : -De Noorditaliaanse steden, Venetië en Genua, elkaars concurrenten in de handel met de Levant, verhandelen luxeproducten als zijde en specerijen, via Constantinopel en de Middellandse Zee aangevoerd. -Brugge en de Vlaamse lakensteden. Passieve handel, de Vlaamse Hanze en de Hanze der XVII steden raakt in verval. -De
Hanzesteden
rond
de
Oostzee
o.l.v.
Lübeck
leveren
vooral
levensmiddelen (graan), huiden, was, teer.
Om de kosten te kunnen drukken waren grotere en snellere schepen noodzakelijk. Oorspronkelijk gebruikte men de galei. Dit soort schip was wel vrij snel maar had een kleine laadruimte (40 à 50 ton). Vanaf de 13e eeuw kwam het karveel in gebruik. Het laadvermogen hiervan was 150 à 200 ton. De grootste laadruimte werd echter bereikt met de kraak: ongeveer 1000 ton!
100 101
Jansen, H.P.H. (1978) 360-361. Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 18. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 74
2.11.1 . De oude handelscentra verloren aan betekenis
Door de inname van Constantinopel door de Turken in 1453, verloren Venetië en Genua stilaan aan betekenis. Hierdoor was de handelsweg naar het Oosten over het land immers afgesneden! Terzelfdertijd kwamen de Portugezen in contact met Indië via de Afrikaanse kuststreken. Lissabon en Cadiz werden daardoor de nieuwe leveranciers van specerijen. Voor de afzet en de verdeling van deze producten zochten ze nieuwe handelspartners. Vooral Antwerpen en Londen kwamen hierdoor tot bloei. Door de economische depressie werd vooral de lakenindustrie van de Vlaamse en Brabantse steden zwaar getroffen. De grondstof voor deze nijverheid, wol, werd aangevoerd uit Engeland. De Engelsen gingen in deze tijd zelf lakenstoffen weven. De techniek hiervoor hadden ze geleerd van uitgeweken Vlaamse wevers. Het verwerken van de grondstof ter plaatse zelf, betekende dat men goedkoper kon produceren. Bovendien werd de export van wol door de Engelsen beperkt of moest op de uitvoer belasting betaald worden. De aankoop van de grondstof werd hierdoor zelfs duurder dan het afgewerkte Engelse laken! De boeren op het platteland waagden zich in de textielsector, de steden probeerden dat tegen te gaan. Om zich te redden, schakelden enkele steden over op de productie van lakenstoffen met goedkope, minderwaardige Spaanse wol. Doch dit was maar een lapmiddel. De meeste Vlaamse steden konden de concurrentie niet aan en kwamen tot verval. Ieper, eens één van de drie grote welvarende Vlaamse textielsteden, werd in deze tijd een klein onbeduidend plattelandsstadje.
Antwerpen nam de rol van Brugge over
Op het einde van de 15e eeuw verloor Brugge zijn rol als het belangrijkste handelscentrum van Noordwest-Europa. Heel wat schepen die Brugge aandeden, moesten bij gebrek aan teruggoederen, leeg afvaren. Het Zwin, de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 75
eens zo bloeiende haven van de stad, werd niet meer onderhouden en verzandde volledig.102 Ondertussen zochten de Engelse kooplui nieuwe afzetmarkten op het vasteland, vooral in de Brabantse steden waar de gildereglementen heel wat soepeler waren.103. In de haven van Antwerpen konden ze met Duitse kooplieden hun producten ruilen tegen b.v. rijnwijn en andere producten uit Italië en Centraal-Europa. Ze troffen daar bovendien Portugese handelaars aan met wie ze hun producten konden verhandelen tegen specerijen. Ook de politieke onrust in de Vlaamse steden, zeker onder het regentschap van Maximiliaan heeft meegespeeld in de keuze voor Antwerpen.
Door de crisis ontstonden nieuwe vormen van industrie
Niet alle steden kwamen door de crisis tot verval. Sommige kwamen nu juist tot bloei, door handig in te spelen op de vraag naar nieuwe producten of door zich te specialiseren in een of ander product. In de Maasvallei ontstond in deze tijd een bloeiende metaalindustrie. Vooral de koperslagerij met als centrum Dinant (dinanderieën), kende een sterke ontwikkeling. Andere steden specialiseerden zich in de tapijtkunst: o.a. Doornik, Oudenaarde, Atrecht (Arras) en Brussel.
2.12. Het verzet tegen de sociale ongelijkheid De persoonlijke vrijheid van de kleine man groeide in de 12e en 13e eeuw maar de sociale ongelijkheid bleef erg groot. Door de ongelijke verdeling van de rijkdommen, de bestaansonzekerheid, de uitbuiting van de boeren en de handwerkers bleef de meerderheid van de bevolking onder of op de rand van de armoedegrens leven. De meerderheid van de bevolking kende geen enkele vorm van inspraak in het bestuur. De macht was volledig in handen van grondbezitters en patriciërs. De zware economische achteruitgang van de 14e en 15e eeuw werd een voedingsbodem voor opstanden in West-Europa. Op het platteland kwamen de 102
Voordien werden goederen in Sluis overgeladen op lichters, zeeschepen konden Brugge geruime tijd voor het verval niet meer bereiken al was dat volgens een aantal historici niet doorslaggevend. Zie o.a. Jansen, H.P.H. (1978) 367 e.v. 103 In Vlaanderen was het Engelse laken niet welkom, in Antwerpen wel. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 76
boeren in opstand tegen de grondheren. In de steden reageerden de kleine ambachtslui en handwerkers tegen het patriciaat. Opstanden die begonnen op het platteland sloegen soms over naar de steden of omgekeerd. Het ongenoegen algemeen. Vaak speelden ook politieke motieven mee. De gewestelijke vorsten steunden dikwijls de opstandelingen om op die manier de invloed van al te machtige grondheren en patriciërs te breken of te beperken en hun eigen macht veilig te stellen of uit te breiden.
Stedelijk verzet tegen het oligarchisch bestuur van de patriciërs
Hoewel er opstanden waren in vrijwel alle Europese steden, interesseert ons vooral het verzet in de steden in onze streken. Na tien jaar sociale onrust in de textielnijverheid braken in 1280 in bijna alle Vlaamse steden opstanden uit tegen de overheersing van de patriciërs. De graaf, Gwijde van Dampierre (1287-1305), steunde de ambachten tegen de invloedrijke patriciërs die ontsnapten aan het grafelijk gezag. Zo hoopte hij de macht van de steden te breken. De Franse koning Filips IV de Schone in conflict met de graaf steunde de patriciërs. Het conflict met de Vlaamse graaf kwam voort uit ‟s konings beleid. Deze probeerde met succes de perifere vorstendommen effectief aan zijn gezag te onderwerpen. De Vlaamse graaf verzette zich, zocht zelfs steun bij de Engelse koning. Tussen 1297 en 1300 slaagt de Franse koning erin om het graafschap Vlaanderen met wapengekletter in te lijven. De graaf en zijn zoon, Robrecht van Bethune, worden in Franse kastelen opgesloten. De koning stuurt Jacques de Châtillon als gouverneur naar Vlaanderen.
Zijn
optreden,
o.a.
de
hoge
belastingen,
verhogen
de
ontevredenheid... In maart 1302 breken rellen uit in Gent, ook in Brugge komt het gemeen in opstand. Een Frans leger verjaagt de oproerlingen uit Brugge. In de vroege ochtend van 18 mei 1302 dringen de opstandelingen de stad binnen en richten een slachtpartij aan bekend onder de naam "Brugse Metten 104
104
". Om
Metten zijn koorgebeden, doorheen de dag op vaste tijdstippen gebeden en gezongen: metten (nacht, eigenlijk: vroege morgenuur), lauden (dageraad), terts (9 uur), sext (middag), noon (15 uur), vespers (tegen de avond) en completen (voor het slapen gaan). TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 77
deze daad te wreken, stuurt de Franse koning een ridderleger naar Vlaanderen. Op 11 juli van het jaar 1302 staan in Kortrijk de twee legers tegenover elkaar. In de Vlaamse (?) rangen stonden de leiders van de Brugse gilden en ambachten, Gentenaars met Borluut en de zonen van de gevangen graaf. Een deel van de Vlaamse adel en ridders uit het door de graaf gekochte graafschap Namen vochten mee. Het Franse leger had een verpletterend overwicht
in
manschappen
en
vooral
goed
getrainde
ridders.
De
Guldensporenslag, een slachtpartij, duurde drie uur en werd een geweldige nederlaag voor de Fransen.105 Twee jaar later wonnen de Fransen echter twee keer van de Vlaamse opstandelingen. Frans-Vlaanderen ging voor een groot deel naar Frankrijk, er moest een grote boete betaald worden aan de Franse koning en de opstandige steden moesten hun muren slopen. De volgende graven zouden meestal bij de Franse koning aanleunen, maar toch de zelfstandigheid van het dietse deel van het graafschap bewaren. Voor het eerst was een berucht ridderleger verslagen door stedelijke troepen. De opstandelingen hadden een voorbeeld gesteld. In de Nederlanden durfden stedelingen
het
op
te
nemen
tegen
de
patriciërs.
Samen
met
“onafhankelijkheid” van het Vlaamse deel van Vlaanderen, een versterking van de stedelijke positie t.o.v. de graaf en de erkenning van de ambachten waren dit “positieve” resultaten.106
In het hertogdom Brabant had het gemeen het moeilijker om een deel van de stedelijke macht te krijgen. Eerst lukte dat wel, maar enkel van 1302 tot 1306. De patriciërs kregen echter de volle steun van de hertog, die best hun geld kon gebruiken. Een latere opstand in Leuven in 1360 o.l.v. Pieter Coutereel, had tot gevolg dat de ambachten wel tot het stadsbestuur werden toegelaten. In 1377 wilde de hertog daar een einde aan maken, opnieuw in ruil voor de financiële steun van de patriciërs. Het gemeen liet zich echter niet doen. 17 patriciërs werden uit de vensters van de bovenste verdieping van het stadhuis van
De naam Brugse Metten werd gegeven door moderne historici, naar analogie met de Siciliaanse Vesper(s), de opstand van Sicilië tegen Karel van Anjou in 1282. 105 Literatuur over de Guldensporenslag vind je genoeg, allerlei ideologisch gekleurde interpretaties vullen duizenden bladzijden. Ook over het aantal strijders aan beide zijden vind je meestal verschillende cijfers... dus blijven we hier voorzichtig. 106 Dit is natuurlijk een Vlaamse interpretatie... TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 78
Leuven gegooid. In Brussel duurde het tot 1421 voordat het gemeen in het stadsbestuur geraakte.107
Ook het platteland kwam in opstand
Tussen 1323 en 1328 kwamen de boeren uit de Vlaamse kuststreek, de Kerels, in opstand tegen de grafelijke ambtenaren die de grafelijke belastingen inden. De nieuwe graaf, Lodewijk van Nevers volgde trouw de Franse politiek en liet via die belastingen ook de boete te betalen aan Frankrijk na de Vlaamse nederlaag. Ook de edelen en grootgrondbezitters moesten het ontgelden. De boeren vonden dat de grond moest toebehoren aan de mensen die erop werken. Kastelen gingen in de vlammen op. De opstandige boeren sloten zich aan bij het verzet van de steden tegen de graaf. De graaf rekende op de hulp van zijn leenheer, de Franse koning. Alle middelen werden ingezet. De paus riep het interdict uit over Vlaanderen. Uiteindelijk werden de Kerels, boeren en stedelingen, o.l.v. Klaas Zannekin, bij Kassel verslagen. Ridders werden meestal hoffelijk gevangen genomen, voor hen werd een losgeld geëist. Voor het gemeen gold die regel natuurlijk niet. Zij werden zonder meer afgeslacht. In Frankrijk en Engeland had de opstand van de boeren vooral te maken met de ellende van de Honderdjarige Oorlog (1337 - 1453). De boerderijen en de oogsten „van de tegenstander‟ werden vernield, huursoldaten plunderden. De boeren moesten ook meebetalen voor de oorlogskosten. Bovenop die ellende kwam de pest. Toen de domeinen ontvolkt dreigden te raken, verplichtten de heren de overlevenden op dezelfde plaats en voor hetzelfde loon als hun ouders te blijven werken, in feite werd de horigheid terug ingevoerd. Etienne Marcel voerde in Parijs het protest aan tegen de steeds hoger wordende oorlogsbelasting. In 1358 sloeg de opstand over naar andere steden en het platteland. Tijdens deze jacquerie werden edelen vermoord en hun bezittingen in brand gestoken. Het oproer mislukte echter bij gebrek aan degelijke organisatie en leiding. Ook in Engeland ontstond de opstand naar aanleiding van de stijgende oorlogsbelasting. Duizenden boeren, daarbij gesteund door stedelingen, 107
Martens, J. & Steenssens, J. (1991) 44. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 79
organiseerden een mars op Londen (1381). Zij eisten o.m. de afschaffing van de feodale verplichtingen. Ook zij mislukten toen hun leider Watt Tyler werd vermoord.108
108
Martens, J. & Steenssens, J. (1991) 44-45. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 80
3. POLITIEKE EVOLUTIE NA 843109 Bij de dood van Lodewijk de Vrome (840) verdween de eenheid van het Frankische Rijk, dat door het Verdrag van Verdun (843) in drieën werd verdeeld: Francia Occidentalis of West-Francië, Francia Media of MiddenFrancië en Francia Orientalis of Oost-Francië. Het westelijke deel van het huidige België behoorde tot West-Francië, het oostelijke deel tot MiddenFrancië. De Schelde vormde de grens tussen beide. Het Middenrijk werd een twistappel tussen het Westfrankenrijk en het Oostfrankenrijk tot het noordelijk deel, Lotharingen opgaat in Oost-Francië. In de 10e eeuw blijven er voor onze gewesten twee delen over. West-Francië en Oost-Francië. De Schelde wordt in 925 de grens tussen beide, eeuwenlang.
3.1. Het Duitse Rijk110 Met Lodewijk het Kind (gest. 911) sterven de Karolingen uit in het oostelijk deel van het vroegere rijk van Karel de Grote. Hendrik de Vogelaar, hertog van Saksen wordt koning gekozen. Zijn zoon Otto I verslaat de Hongaren in 955. Hij wordt in Rome tot keizer gekroond. Het Duitse keizerrijk is geboren. Van dan af spreken we van het Duitse Rijk of het Heilige Roomse Rijk (der Duitse Natie)111. Tot 1806 zal dit rijk officieel blijven bestaan. Otto I kan de eenheid in het rijk bewaren door geestelijken in dienst te nemen en hen het wereldlijk bestuur over een prinsbisdom, vergelijkbaar met
een
hertogdom
of
graafschap,
toe
te
vertrouwen.
Deze
prinsbisdommen worden, in tegenstelling met andere lenen, niet erfelijk. Dit 109
Tot het einde van de middeleeuwen. Het kan niet de bedoeling zijn om in deze cursus uitgebreid in te gaan op de politieke e evolutie buiten onze gewesten. Omdat onze gewesten tot het einde van de 18 eeuw deel uitmaakten van het Duitse en het Franse Rijk geven wij toch de grote lijnen weer. Het Engelse Rijk speelde ook een grote rol in de evolutie van onze gewesten daarom wordt ook over de Engelse geschiedenis geschreven in dit kort overzicht. Daarbij enkele gegevens over de belangrijkste figuren en gebeurtenissen en die figuren en gebeurtenissen die invloed uitoefenden op de geschiedenis van onze gewesten. 111 Deze benaming ontstaat geleidelijk: al bij Karel de Grote werd er de nadruk op gelegd dat Karel keizer was van het Romeinse Rijk, bij Otto I was in de titelatuur sprake van “keizer der Romeinen”, sedert Barbarossa onder invloed van het Romeins recht sprak men van “heilig de Rooms rijk”. Sedert de 15 eeuw voegt men er “Deutscher Nation” aan toe om er de nadruk op te leggen dat de Duitse natie aanspraak maakt op het keizerschap. 110
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 81
noemt men de rijkskerkpolitiek. De kerk hangt hier af van de politieke heerser die de bisschoppen benoemt. Vanuit Cluny ontstaat een hervormingsbeweging die de kerk wil bevrijden van de wereldlijke invloed. Dit leidt uiteindelijk tot de Investituurstrijd: de strijd tussen paus en de keizer over de vraag wie de bisschoppen (en de abten) mag benoemen. Met het Dictatus Papae (1075) van paus Gregorius VII ontbrandt de strijd. De paus wint. Hendrik IV kan niet anders dan naar Canossa gaan, zich vernederen als boeteling en zich verzoenen.112 De verzoening is echter van korte duur. Opnieuw ontbrandt de strijd. Hendrik zet de paus af en benoemt een tegenpaus. Onder de opvolgers gaat de strijd voort. De investituurstrijd eindigt met het Concordaat van Worms (1122), een compromis. De keuze van de bisschoppen gebeurt door de ondergeschikte geestelijkheid, maar de wereldlijke investituur geeft de keizer.
113
Frederik I Barbarossa (1152-1190) wordt tot keizer verkozen. Weer ontbrandt de strijd in Duitsland met de hoge adel, in Italië met de NoordItaliaanse steden en de paus. Na Barbarossa (die verdronk tijdens de derde kruistocht) valt het rijk uit elkaar in vele vorstendommen en vrije steden. De koning en de keizer wordt sinds de 13e eeuw gekozen door drie geestelijke en vier wereldlijke keurvorsten. Omstreeks 1200 wordt Innocentius III paus. Met deze rechtsgeleerde en diplomaat bereikt de theocratie een hoogtepunt. Na de dood van Barbarossa komt zijn kandidaat op de troon. Met het interdict krijgt hij ook de Franse koning Filips II Augustus (1180-1223) op de knieën als deze zijn tweede vrouw verstoot. Frederik II (1215-1250) probeert nog het keizerlijk gezag te herstellen. Hij vestigt zich in Zuid-Italië en oefent daar een absoluut gezag uit. Maar in
112
Hendrik IV gaat door met het benoemen van bisschoppen. Hij roept zijn bisschoppen bijeen. Zij besluiten de paus af te zetten. Deze reageert met de excommunicatie. Een aantal bisschoppen én de Duitse rijksgroten steunen de paus. 113 Na 1122 brandt een troonstrijd los tussen Welfen (pausgezinde Duitse adel en NoordItaliaanse steden) en Hohenstaufen of Gibellijnen, die een absoluut gezag van de keizer verdedigen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 82
Duitsland gaat het koninklijk gezag fel achteruit. Na de dood van Frederik geraakt Duitsland versnipperd in honderden vorstendommen.
In Duitsland evolueert men van een feodale orde naar een feodale versnippering door: het ontbreken van een dynastie, de investituurstrijd, troonstrijd, de voortdurende betrokkenheid van de keizer in Italiaanse en Romeinse avonturen. De kerk aanvankelijk steunpilaar van de feodale orde, wordt uiteindelijk de motor van feodale wanorde.
3.2. Het Franse Rijk In 987 dondert de laatste Karolinger van zijn paard. Hij wordt opgevolgd door Hugo Capet, gekozen door de rijksgroten, gekroond en gezalfd in Reims. De kroning en de zalving verlenen het koningschap een bijna sacramentele waardigheid en maken een grote indruk op het volk dat tot in de 19de eeuw de koning zelfs geneeskracht toeschrijft. Hugo Capet en zijn opvolgers maken de monarchie erfelijk, meteen hun grootste prestatie want ten zuiden van de Loire hebben ze geen gezag; ten noorden steunt hun gezag vooral op de trouw van enkele bisschoppen.114
Lodewijk VII (1137–1180) slaagt erin, na zijn huwelijk met Eleonora van Aquitanië, zijn invloed tot de Pyreneeën uit te breiden. In 1152 scheiden ze. Eleonora huwt kort daarna Hendrik Plantagenet. Zuid-Frankrijk komt zo in de Engelse macht zoals Normandië, Anjou, Maine en Touraine. In 1154 wordt Hendrik koning van Engeland (Hendrik II): Het Engelse rijk vormt zo een sterke bedreiging voor het Franse koninkrijk.115 Filips II August (1180–1223) breidt het kroondomein aanzienlijk uit, o.m. met Anjou, Artesië, Maine, Normandië, Poitou, Touraine en Vermandois. Filips‟ overwinning te Bouvines (1214) op de Engels-Duits-Vlaamse coalitie bevestigt zijn prestige op binnen- en buitenlands gebied. Voortaan acht de
114
Door decreten over het Godsbestand en het aanprijzen van het ridderideaal werd ook het gezag van de regionale vorsten, graven en hertogen gesteund. 115 Zie ook 1.3.3. Het Engelse Rijk. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 83
koning het niet meer nodig zijn opvolger reeds vóór zijn dood te laten kronen. Na de korte regering van Lodewijk VIII (1223–1226) neemt zijn weduwe Blanche van Castilië het regentschap waar voor haar minderjarige zoon Lodewijk IX de Heilige (1226–1270) en verwerft in 1229 een deel van Languedoc. Lodewijk IX voltooit de bestuurlijke organisatie van Filips met het kader van baljuws en seneschalken. Onder Filips III (1270–1285) wordt het kroondomein nog met Toulouse (1271) uitgebreid.116 Met Filips IV de Schone (1285–1314) krijgt het koningschap een meer absolutistisch karakter. Slechts een viertal lenen ontsnappen nog aan het koninklijk gezag: Bourgondië, Bretagne, de Engelse bezittingen in ZuidWest Frankrijk en het graafschap Vlaanderen. Een langdurige conflict met Rome loopt uit op de benoeming van een aan de koning onderworpen paus, Clemens V (1305), die zich in Avignon117 vestigt. Drie zonen van Filips IV volgen achtereenvolgens hun vader op. Zijn zoon Karel IV (1322–1328) is de laatste rechtstreekse Capetinger. Filips VI, zoon van Karel van Valois (1328–1350) bestijgt de troon. Ook de Engelse koning, Eduard III, maakt aanspraken op de Franse kroon 118. Met dit conflict begint een lang Frans-Engels conflict: de Honderdjarige Oorlog.119 Franse nederlagen volgden elkaar op en interne moeilijkheden putten de Franse reserves uit. Met de Vrede van Brétigny (1360), wordt Aquitanië, Ponthieu en Calais aan de Engelse vorst in volle soevereiniteit afgestaan. In 1361 verwerft de Franse kroon Bourgondië. Karel V (1364– 1380) zorgt voor een gedeeltelijk herstel. Karel VI (1380–1422) wordt in 1392 krankzinnig. Een regentenraad met o.m. de hertogen van Bourgondië, Anjou en Orléans moet de koning assisteren. De rivaliteit spitst zich toe tussen Jan zonder Vrees en Lodewijk van Orléans (de Bourgondiërs en de 116
“Frankrijk", Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier. 117 Het verblijf van de pausen in Avignon(1309-1377), bekend als de Babylonische gevangenschap en het Grote Schisma dat daarop volgde (meerdere pausen naast elkaar) betekenden een zware klap voor de geloofwaardigheid van het christendom. 118 Via de vrouwelijke lijn. Edwards moeder was een dochter van Filips IV de Schone. De Salische wet echter liet geen opvolging via de vrouwelijke lijn toe. 119 Er werd geen honderd jaar lang gevochten, in die honderd jaar werd soms jarenlang niet gevochten. Maar de reeks conflicten sleepte wel zolang aan. Meestal worden vier grote fasen onderscheiden. Tot 1428 verliepen de krijgsverrichtingen meestal in het Engelse voordeel. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 84
Armagnacs). De Engelse koning maakt van deze tweespalt gebruik om Frankrijk binnen te vallen, hij overwint bij Azincourt (1415). De Bourgondiërs scharen zich na de moord op Jan zonder Vrees (1419) 120 trouwens aan de zijde van de Engelsen. Met Jeanne d'Arc komt er ommekeer. Zij krijgt echter onvoldoende steun van de apathische koning Karel VII (1422–1461). De machtsverhoudingen veranderen, als in 1435 de Bourgondiër Filips de Goede opnieuw de Franse zijde kiest. Uiteindelijk slaagt Karel VII erin Normandië (1449–1450) en Guyenne (1451–1453) definitief aan de Engelsen te ontnemen, zo komt er een einde aan de Honderdjarige Oorlog.121 In Frankrijk waar feodale versnippering en chaos heerste gedurende de eerste 250 jaar na het verdrag van Verdun, herstelt de monarchie het feodaal gezag en de feodale orde. Stilaan wordt Frankrijk één rijk, ook dankzij de steun van de kerk.
3.3. Het Engelse Rijk
Na de invallen van Angelen en Saksen ontstaan er in Engeland een zevental Angelsaksische koninkrijkjes, die elkaar voortdurend bevechten. Britten en Picten, de oorspronkelijke Keltische bevolking worden naar Schotland en Wales verdreven. Een deel vlucht naar Bretagne. In de 9de eeuw wordt Engeland gedeeltelijk bezet door de Denen, de Danelaw. Een tijdlang verzetten de Angelsaksers onder koning Alfred de Grote (871-899), zich nog vanuit Zuid-Engeland. In het begin van de 11de eeuw bezetten de Denen heel Engeland. Knut de Grote (1016-1035), de Scandinavische koning, regeert over Denemarken en Noorwegen ėn Engeland. Door zijn overwinning op de Angelsaksen nabij Hastings in 1066, verkrijgt hertog Willem van Normandië ook de Engelse koningstitel.
120
Zie verder in het volgende hoofdstuk. “Frankrijk", Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier. 121
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 85
Van 1066 tot 1204 zijn Engeland en Normandië met slechts geringe onderbrekingen door een personele unie verbonden. In de geschiedenis van Frankrijk maar ook in Vlaanderen spelen voortaan ook de Engelsen mee.
Willem de Veroveraar verdeelt alle verantwoordelijke posities in het rijk en in de kerk onder zijn getrouwen. Willem behoudt zelf eenzesde van de grond en verdeelt de rest zo dat niemand zoveel grond en soldaten kan bezitten dat hij een bedreiging voor de kroon vormt. Willem en zijn opvolgers bouwen het eerste voorbeeld van een gecentraliseerde monarchie uit. Om het centraal gezag te versterken en controle mogelijk te maken laat Willem in het Domesdayboek de verschuldigde belastingsgrondslag optekenen en een inventaris maken van de onroerende rijkdom in het land Belangrijk voor de verdere eenmaking van het rijk was de regering van Hendrik I (1100-1135) die Normandië en Engeland weer onder één kroon verenigde 122 en die van Hendrik II (1154-1189). Het land kreeg een gemeenschappelijke rechtspraak, koninklijke rechters doorkruisten het land om recht te spreken in koningsnaam. Opgetekend vormde die rechtspraak een basis voor de rechtspraak in het hele land. Deze common law bleef de grondslag van het rechtsysteem van het Engelse volk met verreikende invloed (tot in de States toe).
Onder
Hendrik
II
werd
reeds
een
basis
gelegd
voor
een
“jury”rechtspraak met twaalf.
122
Willem de Veroveraar werd in Engeland in 1087 opgevolgd door zijn zoon Willem II Rufus, die regeerde tot 1100. In 1106 werd Robert, oudste zoon van Willem de Veroveraar en diens opvolger in Normandië, door zijn jongste broer, Hendrik, koning van Engeland sinds 1100, verslagen in de Slag van Tinchebrai, waardoor Normandië en Engeland weer onder één kroon verenigd werden. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 86
Engeland onder de Plantagenets (1154–1399)123
Met Hendrik II komen de Plantagenets op de troon. Orde herstellen na de „anarchie‟ is Hendriks eerste opdracht. Onder zijn regering groeit de koninklijke macht, breidt de Engelse expansie uit in Ierland, Schotland en Wales, en komen er verwikkelingen op het continent.124 Hendrik II wordt opgevolgd door Richard I Leeuwenhart (1189-1199), die slechts vier maanden van zijn regering in Engeland is, de derde kruistocht neemt hem teveel in beslag. Daardoor verzwakt het koningschap opnieuw. Onder zijn broer en opvolger, Jan zonder Land (regeert van 1199 tot 1216) gaat Normandië definitief voor Engeland verloren. Tot 1214 beheerst de strijd met Filips II August van Frankrijk en met paus Innocentius III zijn regering. Daarna ligt hij vooral in conflict met zijn baronnen. Hij wordt ertoe gedwongen de Magna Charta (1215) te aanvaarden. Hierin worden de wederzijdse verplichtingen van koning en baronnen vastgelegd. Door de algemene termen waarin de rechten en voorrechten van die baronnen worden vastgelegd, zullen mettertijd ook andere bevolkingsgroepen zich op de Magna Charta beroepen. De Magna Charta beperkt het koningschap en wordt beschouwd als het fundament van de vrijheden van het Engelse volk en de (latere) constitutionele ontwikkeling en deelname aan het bestuur. Zeer belangrijk o.a. het verbod op willekeurig aanhouding, het verbod om belasting op te leggen zonder toestemming van een bevoegde raad, het principe dat de koning zich moest houden aan de wet… In de dertiende eeuw werd reeds de basis gelegd voor de werking van de House of Lords en the House of Commons. In de Magna Charta werd voorzien dat de koning gecontroleerd werd door een raad van 25 baronnen. 123
Sinds 1120 zonder mannelijke opvolgers, trachtte Hendrik I de groten in het rijk door eden aan zijn dochter Mathilde te binden. Bij zijn dood (1135) eiste zijn neef, Stefanus van Blois, echter de troon op. De volgende negentien jaren worden gewoonlijk „de anarchie‟ genoemd. Mathilde, gemalin van Geoffroy Plantagenet, graaf van Anjou, trachtte haar rechten op de Engelse troon te verwezenlijken. Het resultaat was een burgeroorlog. De daadwerkelijke regering van het land werd zeer bemoeilijkt, maar het staatsgezag ging niet totaal ten onder. De verwoestingen van de burgeroorlog teisterden bepaalde streken zeer, zoals de Fens, waar Geoffrey de Mandeville huishield. In 1148 gaf Mathilde de strijd op, maar in 1153 werd Stefanus gedwongen Mathildes zoon Hendrik Plantagenet, graaf van Anjou en hertog van Normandië, als opvolger te erkennen. 124 Door zijn huwelijk met de ex van de Franse koning, Eleanor van Aquitanië. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 87
Had de koning geld nodig, de “bede” dan moest hij de standenvergaderingen bijeenroepen. Zij bespraken (parler, parlement) en “stemden” de beden. De term parlement wordt al vroeg gebruikt voor zittingen van de koninklijke raad. In de 13de eeuw moet dat parlement, de Grote Raad uitgebreid met een aantal baronnen, drie maal per jaar bijeenkomen. Later zetelen ook ridders en afgevaardigden uit de steden in dat parlement. Het was in de eerste plaats een gerechtshof, maar er werd ook beraadslaagd over de belangen die vorst en staat gemeen hadden en over de verzoeken van de vorst om financiële steun, dus belastingen. Dit parlement kwam van tijd tot tijd bijeen.
Tijdens de Honderdjarige Oorlog tegen Frankrijk verdringt het Engels het Frans. In een troonstrijd (de Rozenoorlogen 1455-1485) roeien de aan elkaar verwante huizen van York en Lancaster elkaar uit. Zo maken ze het de Tudors gemakkelijk om het koningschap te verwerven. De Engelse koningen ontwikkelden reeds in de 11de eeuw een sterk feodaal gezag. In de 13de eeuw werd de monarchie onder de wet geplaatst en werden de rechten van het volk reeds in principe vastgelegd, en werd de basis gelegd voor de latere parlementaire ontwikkeling.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 88
3.4. Politieke evolutie in onze gewesten125
Met het Verdrag van Verdun (843) vormde de Schelde een vaste grens in onze gewesten tussen het gebied van de Franse koning (ten westen) en de gebieden van het Duitse keizer.126
3.4.1. Het graafschap Vlaanderen
Ten tijde van de invallen van de Vikingen verviel het centraal gezag van de Franse koningen die niet in staat bleken hun onderdanen te beschermen. Enkele gouwgraven, die als ambtenaar gebieden in naam van de koning bestuurden, gingen het gezag in eigen naam uitoefenen over het door hen bestuurde territorium, waarop ze ook territoriale aanspraken lieten gelden. Zo legden Boudewijn I127 (862-879) en Boudewijn II de grondslagen van het graafschap Vlaanderen. Tegen het einde van de 10 de eeuw reikte het graafschap ten zuiden tot de Canche. Tijdens de 11 de eeuw was het gebied noord- en oostwaarts al uitgebreid tot de vier Ambachten (Axel, Hulst, Boekhoute en Assenede) en het land van Aalst. Het land van Aalst en Bornem veroverd op het Duitse rijk noemde men Rijks-Vlaanderen in tegenstelling tot de gebieden die tot de Franse kroon behoorden, Kroon Vlaanderen.128 Tegen 1100 was Vlaanderen al een uitgestrekt en samenhangend vorstendom in tegenstelling tot andere vorstendommen o.a. Brabant. De landwinning op de zee en de steun aan de Vlaamse steden droegen bij tot de vorming van het Vlaamse economische centrum dat een voorsprong had op
125
Voor dit hoofdstuk zie o.a.: Blockmans, W. (1983) Culturele geschiedenis van Vlaanderen. Deel 2. 99-103: Witte, E. e. a.(1983) 22-27 en 43-108. 126 Afgezien van de periode tussen 870-887. Tot 925 behoorden de gebieden ten oosten van de Schelde tot het koninkrijk Lotharingen dat in dat jaar opging in het Duitse rijk. (o.a. Jansen, H.P.H. (1988) 28-31.) 127 Deze Boudewijn schaakte „des konings dochter‟, koning Karel de Kale, dochter Judith. 128 Feodaal-juridisch behoorde Rijks-Vlaanderen niet tot Frankrijk maar tot het Duitse rijk. (Blockmans, W. (1983) 100. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 89
Frankrijk en de andere gewesten in de lage landen.129 Vlaamse kooplieden waren reeds in het begin van de 11de eeuw actief in Londen en Keulen.
Onder Diederik (1128–1168) en diens zoon Filips van de Elzas (1168–1191) kende het graafschap territoriale expansie en internationaal prestige. 130 Filips‟ regering was het hoogtepunt van drie eeuwen Vlaamse geschiedenis. Filips‟ gezag strekte zich o.m. door zijn huwelijk met Elisabeth van Vermandois tot dicht bij Parijs uit. Als de voornaamste territoriale vorst in het Franse koninkrijk werd Filips aangesteld tot voogd van de minderjarige Franse kroonprins Filips II Augustus.131 Na de dood van Filips van de Elzas bezet Filips II Augustus, een zuidelijk stuk van Vlaanderen met o.m. Atrecht en Sint-Omaars. (Artesië) Nu is het Frankrijk dat de politiek in Vlaanderen bepaalt. Filips II Augustus huwt Johanna, dochter van Boudewijn IX van Vlaanderen132, uit aan “de meest biedende”, Ferrand van Portugal die voortaan het graafschap bestuurt. Graaf Ferrand keert zich echter tegen de koning in de slag bij Bouvines (1214).133 Ferrand wordt door de Fransen gevangengenomen. Vlaanderen wordt dan een eeuw lang, zowel politiek als cultureel, aan sterke Franse invloed onderworpen. Op het interne vlak, m.n. qua modernisering van het recht en het bestuur, bleef heel wat van de initiatieven van Filips van de Elzas bewaard.134 Ten gevolge van de
129
De Vlaamse steden speelden voor het eerst een politieke rol in de strijd om de opvolging van Karel de Goede (1119–1127). Hun kandidaat, Diederik van de Elzas, won het van Willem Clito, de kandidaat van de koning van Frankrijk. 130 Beide graven gingen op kruistocht wat ook internationaal aanzien gaf. Filips sterft tijdens het beleg van Akko in de derde kruistocht. Boudewijn IX werd in 1204 tijdens de vierde kruistocht zelfs tot keizer van Constantinopel gekroond. (o.a. Jansen, H.P.H. (1988) 39-40. 131 Hij was de grondlegger van een in zekere mate gecentraliseerde staat. Begin 13de eeuw herstelde de Franse monarchie, o.a. met Filips II Agustus, zich van eeuwenoude onmacht en streefde ernaar alle gebiedsdelen onder direct koninklijk gezag te verenigen. Ook Vlaanderen stond op zijn verlanglijstje. 132 Na de dood van Filips van den Elzas verdedigt Boudewijn V van Henegouwen, zwager van Filips van den Elzas, Vlaanderen. Hij volgt als Boudewijn de VIII op in Vlaanderen. Zijn zoon Boudewijn volgt op in Vlaanderen als Boudewijn IX en in Henegouwen als Boudewijn VI. Hij sneuvelt als Boudewijn van Constantinopel (zie hoger) in 1205 in een oorlog tegen de Bulgaren.( Jansen, H.P.H. (1974) 80-84.) 133 In de slag bij Bouvines toonde de Franse koning Filips II August echter duidelijk aan Vlaanderen-Henegouwen en zijn coalitiepartners – de Engelse koning, de Roomse keizer, de hertog van Brabant en de graaf van Holland – wie de sterkste was. Blom, J.C.H. & Lamberts, E. 24 134 e Boudewijn V had reeds in de eerste helft van de 11 eeuw een bestuurlijke hervorming doorgevoerd: Vlaanderen ingedeeld in kasselrijen met aan het hoofd burggraven om zijn gebied beter onder controle te houden. Diederik en Filips deden steeds meer beroep op TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 90
stormachtige opgang van de burgerij en de verzwakking van het grafelijke gezag onder Johanna (1205–1244) en Margaretha van Constantinopel (1244–1278) stelden de steden zich niet meer tevreden met de hun toebedachte rol van politiek onderdanige scheppers van rijkdom. De machtige families duldden geen toezicht op hun bewind, noch vanwege de graaf, noch vanwege het volk. Tijdens de 13de eeuw hadden de machtige, oligarchisch bestuurde steden zich een economische en politieke positie weten uit te bouwen, die alleen in de Noord-Italiaanse steden haar gelijke vond.135 Echte stadsrepublieken, zoals in Italië, zijn in Vlaanderen niet tot stand gekomen, ondanks de zwakke positie van de gravinnen Johanna en Margaretha, zij lieten de steden begaan. Maar in de Vlaamse steden belette de dualiteit tussen een machtig patriciaat en een talrijk en roerig industrieel proletariaat de vorming van dergelijke republieken. Bovendien zijn de drie grote Vlaamse steden, Brugge, Gent en Ieper, er niet in geslaagd de kleinere steden en het platteland volledig onder hun controle te stellen, wat in Noord-Italië wel het geval was.
1278–1384
Graaf Gwijde van Dampierre (1278-1305) botste al spoedig met Filips IV de Schone, zijn suzerein die zich niet meer vergenoegde met suzereiniteit. Hij wilde
Vlaanderen
zoals
andere
Franse
vorstendommen
aan
zijn
rechtstreeks gezag onderwerpen.136 Gwijde van Dampierre probeerde de stedelijke oligarchieën (vooral patriciërs) effectief onder zijn gezag te brengen. Het samenspannen van de patriciërs met de Franse koning en samengaan van de ambachten met de graaf en zijn partijgangers leidde uiteindelijk tot de Franse bezetting in 1300, de Brugse Metten en de Guldensporenslag (1302)137 met zijn dramatische ontknoping. De graaf en
ambtenaren zoals baljuws ingezet bij de rechtspraak, stimuleerden de steden en drongen die steden uniform recht op. (Blom, J.C.H. & Lamberts, E. 19 en 21) 135 Dit door de positie van het Vlaamse laken, het uitbouwen van de hanze in Vlaanderen en de aanwezigheid op de jaarmarkten van Champagne. 136 Zo had Filips de Schone reeds het graafschap Champagne verworven, vocht met Engeland om Guyenne in het zuidwesten van Frankrijk...(zie o.a. Blom, J.C.H. & Lamberts, E. 46 e.v) 137 zie hoger. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 91
het „gemeen‟ kwamen wel als overwinnaars uit de strijd, maar niet voor lang. Na de slag bij de Pevelenberg volgden de Verdragen van Athis-sur-Orge (1305) en Pontoise (1312). Vlaanderen bleef wel autonoom maar moest aan de Franse Kroon zware territoriale en financiële toegevingen doen (o.m. het verlies van Frans-Vlaanderen). In de steden werd het machtsmonopolie van de oude geslachten gebroken en kwam er een democratisering tot stand (met ook het gebruik van het Vlaams in de officiële stukken), maar spoedig verschenen
de
oude
patricische
families
toch
ook
weer
op
de
schepenbanken. Op buitenlands vlak wou Vlaanderen zijn autonomie bewaren en vooral niet in de Frans-Engelse Oorlog worden meegesleept aan Franse zijde, zoals graaf Lodewijk van Nevers (1322–1346) dat wenste, wat voor de Vlaamse lakennijverheid, afhankelijk van de Engelse wol, rampzalig was. Op sociaal vlak verscherpten de spanningen, doordat de economische conjunctuur verslechterde, precies toen de ambachten meenden een grotere welstand te kunnen bereiken. Na de opstand van Kust-Vlaanderen (de Kerels, zie hoger) 1323–1328 onder Brugse leiding stonden de twee Gentse opstanden resp. onder Jacob en Filips van Artevelde in het teken van deze spanningen. Het Vlaamse en zeker het Gentse „wollewerk” werd meegesleept in het aanslepend conflict tussen Frankrijk en Engeland dat zou uitmonden in de Honderdjarige Oorlog. In 1336 sloot de Engelse koning Edward III de woltoevoer naar Vlaanderen af. Zo wou hij het land onder druk zetten om de Engelse zijde te kiezen in het conflict. Honger was het gevolg. In 1338 opent Jacob van Artevelde onderhandelingen en verkrijgt opnieuw de aanvoer van Engelse wol als Vlaanderen neutraal blijft. Maar Vlaanderen kiest o.l.v. Jacob van Artevelde steeds meer de Engelse kant. De graaf verlaat Vlaanderen. Edward III laat zich in Gent in 1340 zelfs huldigen als koning van Frankrijk. Artevelde krijgt steun uit Brugge en Ieper. Maar de wedijver tussen de vollers en wevers ondermijnen het gezag van Artevelde. In 1345 wordt hij vermoord. De tweede opstand brak uit in 1379 en werd, ook nadat Filips van Artevelde gesneuveld
was
te
Westrozebeke
(1382),
voortgezet
tot
1385.
De laatste Dampierre, Lodewijk van Male (1346–1384) herstelde het grafelijk gezag. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 92
De drie grote steden Gent, Ieper en Brugge oefenden het feitelijk gezag uit onder zijn voorganger. Door tactisch optreden in conflicten tussen de steden onderling en tussen stad en platteland en door het afzien van sancties trad er meer rust in. Ook het Brugse Vrije, kern van de boerenopstand werd meer bij de besluitvorming betrokken naast de grote steden die trouwens onmisbaar waren alleen al als belastingbetalers.
In het Westers Schisma
bleef Lodewijk Rome trouw, maar vermeed Avignon te ontstemmen. Hij bleef buiten de Honderdjarige Oorlog. Hij kreeg in 1357 de heerlijkheid Mechelen en Antwerpen in handen. Zijn dochter Margaretha huwde hij in 1369 uit aan Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Zo kwam Vlaanderen in Bourgondische handen. Lodewijk kreeg bij het huwelijk van zijn dochter de kasselrijen Dowaai, Rijsel en Orchies in vruchtgebruik. Lodewijk erfde in 1382 van zijn moeder, Margaretha van Frankrijk, Artesië en Franche-Comté en regeerde tevens over de Franse vorstendommen Nevers en Réthel. Tweehonderd jaar na Filips van de Elzas was de deze graaf van Vlaanderen een groter en machtiger heerser dan ooit een van zijn voorgangers was geweest.138
3.4.2. Het hertogdom Brabant
Vóór het jaar 1000 kan je in onze gewesten alleen in het graafschap Vlaanderen spreken over de vorming van een vorstendom. Het graafschap Leuven vormde de kern van het latere hertogdom Brabant. Lambert I verenigde in 1005 door zijn huwelijk het Leuvense graafschap met het aangrenzende Ukkel-Brussel. In 1106 verkreeg de Leuvense graaf de titel van hertog van Neder-Lotharingen en verwierf het markgraafschap139 Antwerpen met de weinig toegankelijke Kempen (Toxandrië). Het hertogdom was echter bezaaid met enclaves van de (prins)bisschop van Luik (de heerlijkheid Mechelen was de belangrijkste), en andere heren (Aarschot, Diest, Breda,
138
“Vlaanderen”, ", Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier. 139 Markgraafschap: een graafschap aan de grens, in feite een versterkte grenspost of grensgraafschap. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 93
Grimbergen).140 Op het einde van 12de eeuw slaagden de hertogen er in de meeste enclaves (Grimbergen141, Aarschot) in te palmen. Het Luikse Mechelen en het Keulse Diest bleven als enclaves bestaan. Einde 12 de eeuw gebruikten tijdgenoten reeds de titel “hertog van Brabant”. Door de economische groei wint de landroute tussen Vlaanderen en het Rijnland (Brugge-Keulen over Gent, Dendermonde, Mechelen en Diest) aan belang. O.a. om op deze landweg greep te krijgen probeerde de Brabantse hertog Maastricht en de overtocht van de Maas en het graafschap Loon 142 in zijn bezit te krijgen. De expansie naar het oosten van het Brabantse ligt voor de hand, in de andere richtingen was het omgeven door stevige territoriale blokken. In 1204 werd een deel van Maastricht verworven, hertog Jan I zette de kroon op het werk met de verovering van het hertogdom Limburg 143 in de slag bij Woeringen in 1288. Brabant overwint hier Luik, Gelre, de aartsbisschop van Keulen. Na Woeringen is Brabant het machtigste gebied in de Nederlanden.144 Vlaanderen kreeg af te rekenen met een expansief Frans koningshuis en economische moeilijkheden. Bij die „Oostpolitiek‟ kon de hertog rekenen op de steun van de steden die in ruil bijzondere keuren en vrijheden verwierven. Door de vanaf het midden van de 13de eeuw opkomende lakennijverheid nam de welvaart toe. De relatieve rust in Brabant maakte de expansiepolitiek mogelijk en liet tevens de geleidelijke invoering van bezoldigde ambtenaren (amman, meier, schout) toe. Brabant werd door graaf Hendrik I bestuurlijk hervormd in zes omschrijvingen.
Elke omschrijving werd genoemd naar de hoogste
ambtenaar. Zo sprak men van de ammanie van Brussel, de meierijen van Leuven, Tienen en ‟s Hertogenbosch, het markizaat 145 van Rijen (Antwerpen) en het baljuwschap van Waals-Brabant.146
140
Blockmans, W. (1983) 100 -101. Met de Berthouts van Grimbergen heeft een langdurige strijd om de macht in Brabant gewoed. 142 Het zuidelijk deel van de huidige Belgische provincie Limburg 143 Dit voormalig graafschap, later hertogdom in de Nederlanden, genoemd naar de burcht Limburg (Fr.: Limbourg) aan de Vesder, bevond zich een heel eind zuidoostwaarts van de huidige Belgische provincie Limburg. Het hertogdom viel samen met het noordoosten van de huidige Belgische prov. Luik en het zuiden van de Nederlandse prov. Limburg. 144 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 22-23. 145 Markgraaf of markies. 146 Blockmans, W. (1983) 102. 141
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 94
Cruciaal
in
de
Brabantse
machtverhoudingen
was
de
heikele
troonsopvolging. Tussen 1248 en 1430 verliepen er van de negen troonsopvolgingen slechts twee probleemloos. Minderjarigheid, twisten over de juiste opvolger, angst voor vreemde invloed via huwelijksbanden... De steden die dikwijls samen optraden vergrootten hun invloed. Hun financiële steun was voor de hertogen onmisbaar om de invloed van de adel in de dertiende eeuw terug te dringen.147 Ook de expansiepolitiek kon moeilijk zonder financiële stedelijke steun. Wekt het dan nog verwondering als hertog Jan II in het Charter van Kortenberg (1312)148, 10 vertegenwoordigers van de steden naast 4 edellieden controle laat uitoefenen op de hertog en zijn ambtenaren (de raad van Kortenberg). Onder Jan III was de Brabantse machtspositie zo groot, dat in 1332 - 1334 met steun van de raad van Kortenberg, dus de steden en de adel, de bedreiging door een coalitie van omringende vorstendommen met succes werd doorstaan. Jan III wist zelfs uit deze moeilijkheden vruchten te plukken, want in 1336 werd hij met Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen, medeheer van Mechelen, een Luikse enclave in Brabants gebied. In de Honderdjarige Oorlog (1337–1453) koos de hertog aanvankelijk de Engelse zijde o.a. om de wolinvoer veilig te stellen. Toch sloot Jan III na geheime onderhandelingen met Frankrijk de Verdragen van Saint-Quentin (1347), waarbij o.m. Mechelen volledig aan zijn zoon toekwam en het huwelijk van zijn dochter Margaretha met de Vlaamse graaf Lodewijk van Male werd geregeld. Hertog Jan III (1355) overleed zonder mannelijke erfgenamen149. De steden sloten een verbond om te verhinderen dat Brabant zou geregeerd worden door vreemde vorsten gehuwd met de dochters van de hertog. Zijn oudste dochter, Johanna, die gehuwd was met Wenceslas I, hertog van Luxemburg en broer van de Duitse keizer Karel IV, volgde op in Brabant en Limburg. De Vlaamse graaf Lodewijk van Male betwistte dit en viel met succes tot tweemaal toe Brabant binnen. Ter gelegenheid van hun blijde intrede hadden Johanna en 147
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 52. In feite werd in dit charter aan de onderdanen het recht gegeven om bij het niet respecteren van de rechten van de onderdanen alle medewerking te staken. Dit principe zullen we ook terugvinden in de Blijde Inkomst(en). Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 5253. 149 Zijn zoon Godfried was dan al overleden. 148
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 95
Wenceslas de Blijde Inkomst (1356) moeten verlenen. In deze “constitutie” werd de ondeelbaarheid van het Brabants territorium gewaarborgd, bestuur door “buitenlanders” uitgesloten, en controle van de steden op het beleid verzekerd. Ofschoon door de gevolgen van de Brabantse Successieoorlog dode letter geworden, is de Blijde Inkomst blijven nawerken. Tot het einde van de 18de eeuw hebben alle vorsten in Brabant een min of meer analoge oorkonde moeten verlenen. Bij de dood van Wenceslas (1383) verviel de vereniging van Brabant met Luxemburg. De kinderloze Johanna (gest. 1406) erkende met instemming van de Brabantse Staten Anton van Bourgondië, zoon van haar nicht Margaretha van Male, gravin van Vlaanderen, als opvolger. Door zijn huwelijk met Elisabeth van Görlitz, hertogin van Luxemburg, werd de Brabantse hertog ook meester over Luxemburg. Anton erfde Antwerpen van Margaretha. Zo kwam Antwerpen opnieuw in Brabantse handen. Na de dood van Antons zoon Jan IV regeerde diens broer en opvolger, Filips van Saint-Pol (gest. 1430). Daarna kwam het hertogdom in het bezit van de neef van Anton van Bourgondië, Filips de Goede, die reeds graaf van Vlaanderen was. Sindsdien werd Brabant, als zelfstandig vorstendom, opgenomen in wat eerst de Bourgondische gewesten en later de Zuidelijke Nederlanden zullen worden.150 De Brabantse lakennijverheid, in het begin van de 14de eeuw nog een concurrent van Vlaanderen, kreeg na 1350 rake klappen. Antwerpen dat zich, ook door zijn jaarmarkt, sinds het begin van de 14de eeuw tot een belangrijk handelscentrum had ontwikkeld, viel na de aanhechting bij Vlaanderen (zie hoger) en de daaruit voortvloeiende achteruitstelling bij Brugge tijdelijk terug. In de 15de eeuw groeide de stad uit tot een wereldmarkt, toen Brabant, ook als gevolg van de politieke onlusten in Vlaanderen, het economische centrum van de Zuidelijke Nederlanden werd. Na de verwoesting van Dinant (1466) weken vele koperslagers uit naar Mechelen, dat op het einde van die eeuw het centrum van de kanonnen- en klokkengieterij in de Nederlanden werd. Ook op het culturele en artistieke vlak was de 15de eeuw voor Brabant een glansperiode (hoogtepunt van de Brabantse gotiek). Mede door zijn centrale 150
"Brabant", Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 96
ligging werd het hertogdom ten slotte ook het politieke centrum van de Nederlanden. 151
151
Zijn economische positie kreeg in de laatste decennia van de 16de eeuw een zware klap, toen een groot deel van het kwartier Antwerpen en het gehele kwartier 's-Hertogenbosch verloren gingen. De Vrede van Munster (1648) bevestigde met deze territoriale verminking de sluiting van de Schelde. We komen hier later op terug... In 1792–1793 werd Brabant door de Franse legers bezet en in 1795 bij de Franse Republiek ingelijfd, waardoor het officieel ophield te bestaan. Zijn gebied werd verdeeld over de departementen Dijle en Beide-Nethen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 97
4. DE BOURGONDIËRS Op het einde van de 14e eeuw lijkt de kaart van onze gewesten, de latere Nederlanden, op een lappendeken van grotere en kleinere vorstendommen of landsheerlijkheden. Ieder gewest met zijn eigen traditie, is politiek en economisch verschillend. Eén ding hebben ze gemeen, een langdurige strijd tussen de vorst (hertog, graaf, enz...) en de staten of standen die elk een deel van de bevolking “vertegenwoordigden”. Maar ook de samenstelling van die “provinciale staten” verschilt van gewest tot gewest. Zelfs de drie standen (hogere clerus, adel en derde stand=de steden) zijn niet altijd vertegenwoordigd in de statenvergadering. In Drenthe ontbreken de steden, in Gelre de clerus, in Henegouwen zijn de drie staten vertegenwoordigd. In Vlaanderen nemen ook de kasselrijen, plattelandsdistricten deel aan de vergadering. Is de spanning tussen vorst en onderdanen gemeenschappelijk, de samenstelling van de coalitie tegen of met de vorst verschilt van gewest tot gewest en kan veranderen. Soms werken de standen samen tegen de vorst, soms twee van de drie. In andere gewesten is de concurrentie in de steden tussen de verschillende groepen dan weer overheersend. Soms zijn de verhoudingen tussen de landsheer en de staten/onderdanen vastgelegd in documenten zoals de bekende “Blijde Inkomst” in Brabant. In de 15e en de 16e eeuw zullen de “Bourgondische hertogen” en de Habsburgers die verhoudingen en de instellingen ingrijpend wijzigen. Zij zullen ook die vorstendommen verenigen, de kaart wijzigen... In 1384 wordt Filips de Stoute, na de dood van graaf Lodewijk van Male, landsheer in het graafschap Vlaanderen en Artesië. Aan de basis ligt zijn huwelijk in 1369 met Margaretha van Male, erfdochter van Lodewijk van Male. In 1477 sterft Karel de Stoute, achterkleinzoon van Filips de Stoute. In augustus van hetzelfde jaar trouwt zijn erfdochter Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Habsburg en komen onze gewesten in de handen van Habsburgse landsheren.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 98
Tussen 1384 en 1477 breiden de Bourgondische hertogen hun macht uit. Vooral onder Filips de Goede (1419-1467) die Namen koopt in 1429, in Brabant zijn invloed uitbreidt na het kinderloos overlijden in 1430 van Filips van St. –Pol, Jacoba van Beieren tot afstand dwingt in Holland, Zeeland en Henegouwen in 1433, Luxemburg verwerft na de inname van de stad in 1443. ( zie verder) De (keizers)kroon op de eenmaking der Nederlanden wordt gezet door keizer Karel V die de eenmaking voltooit en voor al de “Nederlanden” in 1549 een identieke erfopvolging voorziet “zodat ze nooit meer van elkaar geschieden zullen worden”. (zie verder) Ook de instellingen zijn dan in grote mate gecentraliseerd zoals we verder zullen zien.
4.1. Filips de Stoute152, Filips, Bourgondië en Vlaanderen (Philippe le Hardi) (Pontoise 17 januari 1342 – Halle, Brabant, 27 april 1404), hertog van Bourgondië (1363–1404) en graaf van Vlaanderen (1384– 1404). Hij is de jongste zoon van de Franse koning Jan II de Goede. Hij krijgt van zijn vader in 1363 het hertogdom Bourgondië in apanage153. In 1364 wordt Filips‟ broer Karel V de Wijze154, koning van Frankrijk. Deze bemiddelt bij het huwelijk van Filips in 1369 met Margaretha, de erfdochter van de Vlaamse graaf Lodewijk van Male.155 152
Filips dankt zijn bijnaam aan zijn moedig optreden tijdens de Slag bij Poitiers (1356), waar hij door de Engelsen gevangen werd genomen (tot 1360). Toch hield Filips niet van oorlog, integendeel hij probeerde er telkens aan te ontsnappen. Feodaal “oorlogspel” en toernooien konden wat hem betrof, nog net door de beugel. Diplomatie, kunst en cultuur, lagen Filips en zijn broer, de Franse koning Karel V, beter. Filips de Stoute heeft trouwens heel wat diplomatieke opdrachten uitgevoerd voor zijn broer. 153 “apanage”, een (kroon)domein of een gewest dat aan leden van een vorstenhuis werd toegekend met de bepaling dat bij het ontbreken van nakomelingen het domein/gewest weer aan de Kroon zou komen. Dit gebeurde dan ook in 1477 toen Maria van Bourgondië als enige erfgenaam achterbleef. Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 29. 154 Karel V was een bibliofiel, las filosofen, hield van pracht en praal, hij ontwikkelde een hofstijl die van grote invloed was op het hof van zijn broer, Filips de Stoute, die hem bewonderde. 155 Als huwelijksgift werd door Karel V het Franssprekende Waals-Vlaanderen, dat sinds 1312 rechtstreeks onder de Franse kroon viel, aan de Lodewijk van Male afgestaan. Filips zou daarbij aan zijn broer beloofd hebben het gebied na de dood van zijn schoonvader aan Frankrijk terug te geven en aan zijn schoonvader beloofd hebben dat dit juist niet zou gebeuren. Staaltje van diplomatie? Lodewijk van Male kende er ook wat van! Hij probeerde zowel met Frankrijk als met Engeland, omwille van het economische belang (wol), goede relaties te onderhouden. Zo onderhandelde hij in 1351 met Engeland over een huwelijk met zijn dochter. In 1355 huwde hij haar uit aan Filips van Rouvres, hertog van Bourgondië. Deze stierf in 1361. Opnieuw onderhandelde Lodewijk met de Engelse koning over TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 99
Als Karel V de Wijze sterft (1380) wordt Filips de Stoute lid van de regentschapsraad die Frankrijk zal besturen tijdens de minderjarigheid van Karel VI. Als Filips in 1382 werkelijke regent van Frankrijk wordt kan hij het Franse leger op verzoek van zijn schoonvader inzetten tegen de opstandige Vlamingen in de Slag bij Westrozebeke (1382)156. Bij de dood van Lodewijk van Male (1384) volgt Filips op in Vlaanderen (waar toen ook het markgraafschap Antwerpen en Mechelen toe behoorden), Artesië, Nevers, Franche-Comté157 en Rethel. Het rijke Vlaanderen met grote steden als Gent, Brugge en Ieper staat aan de top van de Europese economie en is dus financieel veel belangrijker dan Bourgondië.158. Filips interesse gaat uit naar de kooplieden en de textielsector en hij spant zich dan ook in om de Engels-Franse oorlog159 te doen beëindigen. Trouwens, het grootste deel van zijn inkomsten, tot driekwart van het totaal, haalde Filips uit de buitengewone ontvangsten waaronder de toelagen van de (Vlaamse) steden, en de “dons du roi”, schenkingen van de koning.160
Tot 1379 slagen Filips de Stoute en Lodewijk van Male erin om de rust in Vlaanderen te bewaren. Dan groeit een burenruzie tussen Gent en Brugge uit tot een conflict tussen de graaf en de steden. Gent bezat al decennia lang het stapelrecht op Leie en Schelde. Goederen die voorbij voeren moesten eerst in Gent worden aangeboden, waardoor Gent zeker was van o.a. zijn graanvoorziening. Bovendien mocht de stad ook nog belastingen heffen op de doorgevoerde goederen. Gent ziet zijn stapelrechten in gevaar komen als Brugge een nieuw kanaal graaft om zich rechtstreeks te bevoorraden met graan uit Henegouwen en Artesië. Gent valt de Brugse delvers aan. De grafelijke baljuw arresteert, zonder toestemming van het Gentse stadsbestuur, één der leiders van de
een huwelijk. Maar uiteindelijk werd het Filips de Stoute, de nieuwe hertog van Bourgondië. (Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 25-26.) 156 Zie verder. 157 Het graafschap Bourgondië (Franche Comté) was in 1369 in handen van Margaretha van Artesië en haar zoon Lodewijk van Male, die het in 1382 van zijn moeder erfde, in 1384 erfde Margaretha het graafschap. 158 Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 35. 159 Eén van de oorlogen die samen met andere de “Honderdjarige Oorlog” wordt genoemd. 160 Als regent van Frankrijk heeft hij de Franse staatskas geplunderd. (Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 37 en 41. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 100
raid. Voor de Gentenaars is dat een schending van de rechten van de stad: zonder toestemming van het stadsbestuur mocht de graaf geen Gentenaars arresteren. De baljuw wordt vermoord… Het conflict tussen Gent en Brugge wordt een conflict tussen Gent161 en de graaf omwille van de stadsrechten en omwille van de vrijhandel met Engeland. Als Franse prins kan de hertog van Bourgondië niet de Engelse kant kiezen in de Honderdjarige Oorlog. Hij stuurt zelfs Franse troepen om zijn schoonvader bij te staan in de slag bij Westrozebeke (1382). Lodewijk sterft in 1384. De eerste belangrijke regeringsdaad van de kersverse graaf is vrede sluiten met het opstandige Gent. Bij die Doornikse (1385) vrede schafte Filips zelfs geen enkel privilege af. Maar die oude privileges lieten zoveel in het ongewisse zodat de reële macht in de toekomst zou uitmaken hoe geïnterpreteerd werd. 162 Filips, zijn erflanden en het „buitenland‟(?)163
Door het dubbelhuwelijk van Kamerijk (1385) tussen zijn kinderen Margaretha (10 jaar) en Jan (13 jaar) met Willem (20 jaar) resp. Margaretha (22 jaar), de kinderen van Albrecht van Beieren, ruwaard164 en later graaf van Holland-Zeeland en Henegouwen, breidt Filips de invloed van zijn dynastie ook tot de laatstgenoemde gebieden uit. Door dit huwelijk stijgen de kansen op vrede tussen de twee machtigste vorstengeslachten in de Nederlanden én kwamen de Duitse en de Franse invloedsfeer samen.
Huwelijksdiplomatie was een sterke kant van Filips maar zijn voornaamste zet was het huwelijk van de Franse koning Karel VI met Isabella van
161
Een achttal maanden lang krijgt Gent steun van Brugge en Ieper in dit conflict. Dan haken die twee steden af. Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 37-41. 163 Wat is nu buitenland voor Filips? Hij is een zoon van een Franse koning en broer van een andere Franse koning. We moeten in elk geval oppassen met dat begrip en het vooral niet met hedendaagse ogen benaderen. Vergeten we ook niet dat zijn onderdanen in de verschillende gewesten verschillend dachten over buitenland, vreemd of vreemdeling. Andere steden en zeker andere gewesten waren vreemd. Voor een Brabander was een Vlaming een vreemde en omgekeerd. Maar Gentenaars bekeken Bruggelingen waarschijnlijk ook als vreemden en zeker als concurrenten. 164 In 1389 wordt Albrecht die ook hertog was van een deel van Beieren, effectief graaf. Voordien was hij regent (ruwaard) in Holland, Zeeland en Henegouwen i.p.v. zijn zwakzinnige broer Willem V die in 1389 overlijdt. (o.a. Jansen, H.P.H., (1974) 124-125. TOERISME VLAANDEREN 162
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 101
Beieren165 (1385). Zo bracht hij het Franse koningshuis weer wat dichter bij Beieren, hij verenigde zijn bondgenoten... en werd zijn invloed groter. Als Karel VI zich in 1388 meerderjarig verklaart, verliest Filips de Stoute zijn plaats als regent van Frankrijk. In 1392 wordt Filips opnieuw lid van de regentschapsraad als de koning tekenen van zwakzinnigheid vertoont. Na 1395 wordt dit regentschap meer en meer aangevochten door Filips neef Lodewijk, hertog van Orléans en broer van Karel VI. In 1390 krijgt Filips de Stoute de kinderloze hertogin van Brabant (en Limburg166) , Johanna zover dat zij afstand doet van het hertogdom Brabant (en Limburg) ten gunste van haar nicht Margaretha van Male (zijn echtgenote). De staten van Brabant staan op hun onafhankelijkheid en zo moet Filips aanvaarden dat niet hij maar zijn zoon Anton van Bourgondië als troonopvolger wordt aangewezen in Brabant en in het kleine hertogdom Limburg. In 1390 koopt Filips ook nog het graafschap Charolais.
165
Isabella was een dochter van Steven III, hertog van Beieren en broer van Albrecht van Beieren, regent in Holland-Zeeland-Hengouwen. 166 Het kleine hertogdom Limburg lag in het Luikse en heeft weinig vandoen met het huidige Limburg. Het kleine plaatsje Limbourg aan de Vesdre gaf met het gelijknamige kasteel zijn naam aan het hertogdom. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 102
Instellingen, eerste stappen naar centralisatie167
Filips liet tactvol de regionale ambten bestaan maar plaatste daarboven nieuwe instellingen, koepels om de bestaande instellingen te integreren. 168 In Dijon bestond reeds in 1384 formeel een centraal gerechtshof en een rekenkamer voor de Bourgondische vorstendommen. Onafhankelijk daarvan werd in Rijsel een tweede bestuurscentrum opgericht om de financiën en de justitie in het Noorden te overkoepelen. De rekenkamer in Rijsel werkte als een
controle-orgaan
voor
alle
hertogelijke
financiële
operaties
in
Vlaanderen. Het centraal grafelijk gerechtshof werkte als een soort hof van beroep voor de kleine steden en het platteland. Daardoor verloren de grote steden een deel van hun macht over de kleinere steden en het omringende platteland. Met het aanstellen in 1390 van een procureur-generaal, die optrad als een openbaar ministerie voor de hertog, werden vele rechtszaken die vroeger onder de stedelijke jurisdictie vielen, doorgeschoven naar de grafelijke rechtbank.
De regering van Filips de Stoute werd dus gekenmerkt door de vorming van een eigen bestuursapparaat voor de Bourgondische gewesten. “Totale unificatie, vanuit één enkel punt, zou te agressief zijn overgekomen.” 169 Een aanzet tot eenheid van bestuur was er onder Filips de Stoute ook. Hij stelde in 1385 de functie van kanselier in, wat we zouden kunnen vergelijken met de functie van eerste minister. Filips richtte de hertogelijke (Hof)Raad op die zich bemoeide met alle gewesten en vanwaar ook de ambassadeurs vertrokken die in Europa de hertog vertegenwoordigden. De ontvanger „de toutes les finances‟ bestond, maar van coördinatie op dat vlak kwam niet veel terecht. In elk van de “landen” regeerde de hertog “persoonlijk”, maar de aanzetten voor centralisatie waren aanwezig.
167
We komen later uitvoerig terug op de evolutie van de instellingen in de Nederlanden. Hier geven we de aanzet. Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 40. 169 Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 40. TOERISME VLAANDEREN 168
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 103
Op het economische vlak streefde Filips het herstel van de welvaart in Vlaanderen na, door het bevorderen van de handelsbetrekkingen met o.m. een overeenkomst voor vrij handelsverkeer met Engeland in 1396. Dat was natuurlijk uiterst moeilijk voor de broer van de Franse koning, officieel dwong hij Gent in de Doornikse Vrede met Engeland te breken, maar hij liet toe dat privé-initiatieven genomen werden. Ook daarin speelde hij de steden tegen elkaar uit. Dat “dubbelzinnige” in de verhoudingen met Frankrijk en Engeland en het uitspelen van de steden tegen elkaar zien we ook in Filips houding t.o.v. het Westers Schisma170. Als vazal van Frankrijk was hij pro-Avignon, Vlaanderen was pro-Rooms. Alhoewel hij Vlaanderen liet betijen slaagde hij er in om Vlaanderen op Gent na tot het kamp van Avignon te bekeren.
4.2. Jan zonder Vrees (Jean sans Peur) (Dijon 28 mei 1371 – Montereau, bij Parijs, 10 sept. 1419), hertog van Bourgondië van 1404 tot 1419 en graaf van Vlaanderen en Artesië van 1405 tot 1419, de oudste zoon van Filips de Stoute en Margaretha van Male.
Jan zonder Vrees en Frankrijk
In 1396 voerde hij het Frans-Bourgondisch leger aan in een kruistocht tegen de Turken, die bij Nicopolis in Bulgarije in een nederlaag eindigde. 171 Hij werd gevangengenomen en tegen een hoge losprijs vrijgelaten. Zijn aureool van moed kreeg hij in deze kruistocht.172 De belangstelling van Jan zonder Vrees en zijn vader voor de Franse politiek werd gevoed door de mogelijkheid om in mindere of meerdere mate plaatsvervanger te spelen van de zwakzinnige Franse koning Karel VI en terzelfdertijd diens schatkist te gebruiken voor Bourgondische belangen. Maar 170
Westers Schisma, ook het Grote Schisma genoemd, is een periode in de kerkgeschiedenis tussen 1378 en 1417, waarbij er gelijktijdig eerst twee, later zelfs drie pausen waren. Deze situatie veroorzaakte een scheuring in de Westerse christenheid: aan de ene kant Frankrijk, Schotland, Napels en de Iberische staten die de paus van Avignon steunden, en aan de andere kant Duitsland, Engeland en Vlaanderen die de Romeinse paus erkenden. De eenheid werd hersteld tijdens het Concilie van Konstanz.(“Westers schisma”, Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997 Microsoft Corporation/ Elsevier.) 171 Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 53. 172 Jan zonder Vrees en Karel de Stoute waren blijkbaar (als hun bijnamen niet op gevlei berusten) in meerdere of mindere mate vechtjassen, wat van de andere Bourgondiërs zeker niet kan gezegd worden. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 104
door die belangstelling voor de Franse politiek kwamen Vlaanderen en Bourgondië wel eens na de Franse politiek, wat Jan zonder Vrees niet altijd in dank werd afgenomen. In het voetspoor van zijn vader, probeerde hij vanaf 1405 in Frankrijk een machtspositie te verwerven ten koste van Lodewijk van Orléans, broer van Karel VI en minnaar van Isabella van Beieren. Lodewijk van Orléans nam na de dood van Filips de Stoute diens plaats in als hoofdfiguur achter de koning. Jan zonder Vrees zocht in Frankrijk compensatie voor het verlies aan inkomsten. De inkomsten uit zijn erflanden waren aanzienlijk kleiner dan die van zijn vader, hij moest immers delen met zijn broers. Uit Frankrijk was echter
nog
weinig
te
verwachten.
Orléans
sleepte
immers
het
leeuwenaandeel aan inkomsten binnen en stond in Jans weg naar de top. In 1407 liet Jan zonder Vrees, Lodewijk van Orléans vermoorden. Voor de publieke opinie omwille van een persoonlijke vete, was Orléans als onverbeterlijke vrouwenloper ook niet de minnaar van Margaretha, echtgenote van Jan zonder Vrees?173 Door de moord ontstonden in Frankrijk twee clans, de Armagnacs (aanhangers van de vermoorde Lodewijk van Orléans) en de Bourguignons (aanhangers van Jan zonder Vrees), die met wisselend succes elkaar de macht betwistten. Jan die de publieke opinie wist te bespelen en de faam had op te komen voor „le bien commun‟ kon in 1408 naar Parijs terugkeren waar hij als een held werd ingehaald. Hij had volgens een deel van de publieke opinie “een tiran” uitgeschakeld! Veel geld vloeide opnieuw naar de Bourgondische staatskas. In 1413 was Jan nog meester van Parijs, maar reeds het jaar daarop moest hij de stad ontruimen nadat hij steun had gegeven aan de opstandige Parijse slagers. Hun opstand mislukte. Jan vluchtte naar Vlaanderen. Jan bleef zich in de Franse politiek mengen evenals Hendrik V, de Engelse koning. In 1415 versloeg die Engelse koning de Fransen in de slag bij Azincourt. Jan zonder Vrees die de Engelse kant had gekozen had opnieuw veel sympathie verspeeld. Frankrijk viel in die jaren uiteen in drie gebieden: 173
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 57-58. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 105
Guyenne en Normandië onder Engels bestuur, het oosten en het noorden onder de Bourgondiërs, Parijs en het zuiden onder de Armagnacs en de nieuwe dauphin Karel (de latere Karel VII). Na het overlijden van de twee Franse dauphins (in 1415 en in 1417) liet Jan zonder Vrees het bestuur in Vlaanderen en Artesië over aan een regentschapsraad onder de leiding van zijn zoon Filips (de latere Filips de Goede) en maakte hij zich in 1418 opnieuw meester van Parijs na een reeks veldslagen. Toch was Jan zonder Vrees niet in staat om zijn tegenstanders definitief te verslaan. Hij probeerde te onderhandelen en werd in 1418 tijdens onderhandelingen met de dauphin Karel VII door de Armagnacs vermoord.
Jan zonder Vrees en de erflanden Onder Jan volgde geen gebiedsuitbreiding van zijn deel van de erfenis van zijn vader Filips de Stoute. Kort na zijn opvolging liet Jan zonder Vrees de Raadkamer van Rijsel splitsen in een rekenkamer en gerechtshof. In 1407 liet hij dat gerechtshof (de Raadkamer) overbrengen naar Gent op verzoek van de Vier Leden van Vlaanderen. Er werd in het Vlaams vergaderd. Omdat hij omwille van zijn belangen in het Franse koninkrijk geen proEngelse koers kon varen probeerde hij via geheime diplomatie de economische belangen van de Vlaamse steden te behartigen. In 1407 kwam er een Vlaams-Engels handelsakkoord met de geheime bepaling dat het geldig zou blijven ook als de Frans-Engelse oorlog terug zou oplaaien.174 Toch probeerde hij de gemeentelijke autonomie te beteugelen: Met Gent had Jan weinig problemen. Met Brugge ging het minder vlot. De Brugse ambachten
mochten
toestemming,
het
zelfs
niet
perkament
gewapend waarop
dit
vergaderen
zonder
verbod
1407
in
zijn werd
neergeschreven werd in Brugge spottend het „Calfvel‟ genoemd.175
174
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 64-66. Volgens sommige auteurs was dit verbod een gevolg van de Brugse weigering Jan zonder Vrees te steunen tegen een nakende Engelse aanval op Sluis. (Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 267). TOERISME VLAANDEREN 175
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 106
De Raad van Vlaanderen moest vanaf 1409 opnieuw in het Frans vergaderen176 en kreeg meer bevoegdheden, zo moesten buitenlandse kooplieden
voortaan
bij
conflicten
voor
deze
grafelijke
rechtbank
verschijnen. Conflicten tussen steden of plattelandsdistricten onderling kwamen ook voor de Raad. In Brugge voerde hij reeds een systeem van indirecte belasting in.177 Brugge pikte één en ander niet en in 1411 werd het Calfvel opnieuw ingetrokken. Later kwamen de andere steden in verweer telkens als de vorst hen nodig had op militair of financieel vlak in zijn strijd om zijn Franse belangen te behartigen.
Buiten het eigen erfland, in Brabant, Holland, Zeeland, Henegouwen en Luik stootte de hertog op het streven naar regionale autonomie. Antoon, zijn broer, hertog van Brabant huwde Elizabeth van Görlitz178, nicht van de Duitse koning en erfgename in Luxemburg. Antoon bleef toch zijn taken als vazal van de Franse troon nakomen en sneuvelde in 1415 in de slag bij Azincourt. Jan Zonder Vrees wou het regentschap opnemen voor Antoons zoon en opvolger Jan IV maar de Staten van Brabant stelden een eigen regentschapsraad samen. Jan zonder Vrees regelde wel het huwelijk van zijn neef Jan IV van Brabant met Jacoba van Beieren, enige dochter van de enige andere dynastie van tel in de Nederlanden, dochter van zijn zwager en bondgenoot. Niet alleen werden door dit huwelijk de Beierse familiebanden aangehaald, die met de Franse koningin, Isabella van Beieren werden losser, nu Jacoba, weduwe van Isabella‟s zoon Jan van Touraine, huwde met Jan IV van Brabant.
4.3. Filips de Goede
176
Voor Nederlandstaligen bleven de rechtszittingen in het Nederlands/Vlaams. Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 66-67. 178 Dit was het tweede huwelijk van Antoon, zijn eerste vrouw en moeder van Jan en Filips, was Jeanne van SintPol. TOERISME VLAANDEREN 177
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 107
Philippe l'Asseuré, later: Philippe le Bon) (Dijon 31 juli 1396 – Brugge 15 juni 1467) Hij regeerde in zijn onmiddellijke erflanden van 1419 tot 1467, bijna 50 jaar.
Filips, Frankrijk, Engeland en de Duitse keizer.
Na de moord op zijn vader moest Filips nieuwe (financiële) horizonten zoeken. Jan zonder Vrees haalde 65% van de inkomsten uit Franse koninklijke fondsen. Daar kon zijn zoon niet op rekenen. Zouden de Lage Landen Filips de middelen bezorgen om zijn stand op te houden ? Parijs, de stad waar Jan zonder Vrees naar de macht streefde, was voor zijn zoon Filips een gevaarlijke stad, haar politieke gunsten wisselvallig. Alleen voor het plezier en voor vrouwen verbleef Filips nog in de hoofdstad. Als verleider was hij blijkbaar berucht.179
Filips volgde zijn vader op in 1419 in Bourgondië, Vlaanderen, Artesië en Franche-Comté. Hij zocht contact met Engeland en sloot in 1420 met de Engelse koning Hendrik V het Verdrag van Troyes, waarbij hij Hendrik als erfgenaam van de Franse koning Karel VI en als regent van Frankrijk erkende. Hij bestreed dus de Franse koning Karel VII in de Honderdjarige Oorlog. Belangrijk in Filips politiek waren de huwelijken: dynastieke huwelijken speelden een zeer belangrijke, zelfs een beslissende rol in de staatsvorming, niet in het minst zijn eigen huwelijken. Jan zonder Vrees had in het huwelijk van zijn zoon Filips met Michelle (in 1409), dochter van Karel VI zijn Franse ambities gestalte gegeven. Na Michelles dood huwde Filips (in 1423) in dezelfde Franse lijn voortgaand met Bonne, gravin van Nevers. Na de dood van Bonne in 1425 huwde Filips die van het Engels-Franse conflict weg wou, in 1430 met Isabella van Portugal, een neutrale partij. Ter gelegenheid van dit huwelijk richtte Filips de orde van het Gulden Vlies op. Dit teruggrijpen naar het Gulden Vlies is vol van politiek geladen 179
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 82. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 108
symbolisme. Het Gulden Vlies zou Jasoon toelaten de politieke macht van zijn vader te herstellen. Wou Filips niet hetzelfde? Daarnaast leefde in Brabant de mythe van de afstamming van Trojaanse helden (via Karel de Grote)180. Natuurlijk was de oprichting van een eigen ridderorde vooral een spectaculaire manifestatie om zijn onafhankelijkheid te bevestigen in het Europese hofleven waar ridderorden181 opdoken om gestalte te geven aan het ridderideaal in een veranderende wereld van nieuwe militaire technieken en oprukkende burgers.182 In de volgende jaren valt Filips‟ drang naar neutraliteit op, naast zijn streven naar de consolidatie van zijn Bourgondische belangen in de Nederlanden en zijn verlangen om erkenning te krijgen als Europees vorst. Filips probeert ook neutraal te blijven in het kerkelijk conflict tussen paus en concilievaders, vergaderd in Bazel in 1431. Hij wil de paus laten bemiddelen bij de keizer om sterker te staan bij zijn aanspraken op Brabant, Holland en Henegouwen. Ook krijgt hij de paus zover dat deze de bisschoppen benoemt die Filips voordraagt. Het lukte Filips nog niet om op dat concilie officieel te zetelen (letterlijk) tussen de grote vorsten.183 Vanaf 1432 begon Filips uit te zien naar vrede met Frankrijk. Met de Vrede van Atrecht (1435) trok hij zich uit de Honderdjarige Oorlog terug. Door het verdrag verkreeg Filips o.m. de graafschappen Boulogne en Ponthieu, daarnaast Picardië en enkele steden aan de Somme, waardoor de Bourgondische gewesten in het zuiden tot aan de Somme reikten.184 De Vrede van Atrecht had echter weer oorlog met Engeland tot gevolg. Ook omwille van conflicten i.v.m. de laken- en wolhandel. (zie verder) In 1439 sloot hij met de Engelse koning een bestand, wat de verdere ontwikkeling van het handelsverkeer tussen Engeland en de Nederlanden mogelijk maakte. In 1443 volgde dan een definitieve wapenstilstand met Engeland.185
180
Vergeten we ook niet dat het symbool van het lam een christelijk symbool is (kijk bijvoorbeeld naar Van Eycks‟ Lam Gods, 2 jaar na de instelling van de orde in Gent geschilderd), maar door de wol geverfde Vlamingen en Brabanders, denken terecht ook aan textiel, het luxeproduct van de Nederlanden. 181 Zoals de Engelse Orde van de Kousenband. 182 Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 97-98. 183 Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 103. Het conflict was het zoveelste over de vraag wie in de kerk het laatste woord had: de paus of de vergadering van de bisschoppen (het concilie). De paus zocht steun bij de vorsten tegen de conciliaire aanspraken met weinig succes behalve bij de hertog. 184 Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 269-270. 185 Later volgde een wapenstilstand tussen Engeland en Frankrijk, in 1453 eindigde de Honderdjarige oorlog. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 109
Door de Vrede van Atrecht werd Filips ontslagen van zijn plichten als vazal van de Franse koning. Nu kon het Parlement van Parijs als hoogste rechtsinstantie
in
Vlaanderen
vervangen
worden
door
het
“eigen
Bourgondisch beroepshof” de Grote Raad, in 1473 omgevormd tot Parlement van Mechelen. Daardoor werd Filips in feite erkend als vorst van Europese allure. Frankrijk en Engeland moesten hem voortaan als gelijke behandelen.
Filips en de Landen van Herwaarts
Ondertussen was Filips erin geslaagd zijn bezittingen in de Nederlanden uit te breiden. Het middel bij uitstek daartoe was het in stand houden en uitbreiden van de familiale netwerken. Alhoewel ?
In Brabant rekende hij op de samenwerking met zijn neef Jan IV en zijn nichtje Jacoba. In 1420 liep het huwelijk van de „lethargische‟ Jan de IV en de „vurige‟(?)‟ Jacoba van Beieren al op de klippen. Mannelijk onvermogen ? 186
. Of toch politieke oorzaken?
De opvolging van Jacoba in Holland en Zeeland en Henegouwen werd haar door haar oom Jan van Beieren betwist. Zij was de laatste erfgename, maar had geen man, dus beleende de Roomse koning Sigismund Jan van Beieren met „Jacoba‟s graafschappen‟. De Hollanders zelf, beducht voor een samengaan met Brabant, vreesden de concurrentie van de Brabantse steden, Antwerpen en Mechelen.187 Verder waren ze al decennia verscheurd in een strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen.188 Jan IV liet zich door Jan van Beieren in de luren leggen en gaf Jacoba‟ s erfdeel Holland en Zeeland voor twaalf jaar in pand aan Jan van Beieren. Daarop verliet Jacoba in 1420 Brussel en haar echtgenoot en vluchtte naar Engeland. In Engeland belandde ze (diplomatiek ?) in de armen van Humphrey, hertog van Gloucester en jongste broer van de Engelse koning Hendrik V. 186
Waren de huwelijken van Jacoba met Jan van Tourraine (ze was 5 bij het huwelijk en 16 toen hij overleed) en Jan IV wel geconsumeerd ? 187 Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 88. 188 De strijd tussen Hoeken en Kabeljauwen in oorsprong een strijd tussen adellijke groepen verdeelde uiteindelijk de hele samenleving. Jan van Beieren werd al snel leider van de Kabeljauwen... TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 110
Filips de Goede die tot dan Jan IV en Jacoba had gesteund veranderde het geweer van schouder en zocht toenadering tot de kinderloze elect-bisschop Jan van Beieren189. In april 1424 maakte Jan van Beieren de Bourgondische hertog erfgenaam van die Hollandse bezittingen die hij hield als privédomeinen.190 Intussen trachtten Jacoba en haar derde man in oktober 1424 haar gebieden te heroveren. Maar alleen in Henegouwen met een zeker succes. Begin 1425 vertrok Humphrey met de noorderzon en Jacoba‟s hofdame. In januari 1425 overleed Jan van Beieren. Jan IV en/of Jacoba waren wettelijk erfgenaam van Holland en Zeeland. Filips de Goede wou geen risico‟s lopen en sloot Jacoba op in een Gentse gevangenis. Jan IV werd gedwongen Holland en Zeeland aan Filips in pand te geven. Intussen ontsnapte Jacoba uit haar Gentse cel. Wanneer Jan IV en zijn broer en opvolger Filips van Sint-Pol resp. in 1427 en 1430 stierven, stierf ook de tweede tak uit van de Bourgondiërs en kon hertog Filips ook de opvolging opeisen in Brabant en Limburg. Door de Staten van Brabant werd hij als opvolger van zijn neef, de kinderloos gestorven Filips van Saint-Pol, erkend. In 1428 gaf Jacoba zich bij de Zoen van Delft uiteindelijk gewonnen191 en erkende Filips de Goede als regent en erfgenaam van Henegouwen, Holland en Zeeland.
Vanaf dan kwamen Henegouwen, Holland, Zeeland, Brabant en Limburg definitief in de Bourgondische invloedssfeer.
In 1421 reeds, kocht Filips de Goede van Jan III, het markgraafschap Namen, Jan hield het vruchtgebruik tot aan zijn dood in 1429. In 1433 dwong hij zijn nicht Jacoba van Beieren tot de definitieve afstand van Henegouwen-Holland-Zeeland en in 1444 verkreeg hij van een andere nicht, de kinderloze Elisabeth van Görlitz, de definitieve overdracht van het hertogdom Luxemburg. In de prinsbisdommen wist hij grote invloed te verwerven door er familieleden op de troon te brengen: zijn bastaardzoon 189
De kerkelijke wijdingen zou Jan nooit ontvangen, hij heeft de bisschopszetel van Luik laten staan om te huwen met de weduwe van Antoon van Bourgondië, Elizabeth van Görlitz. 190 Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 89. 191 Zij heeft zelfs beloofd om niet meer te trouwen, wat ze toch in het geheim deed, Filips de Goede zette haar vierde man, Frank van Borselen, gevangen. Om hem vrij te krijgen deed ze in 1433 definitief afstand van haar erflanden. (Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 116) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 111
David te Utrecht, zijn bastaardbroer Jan te Kamerijk en zijn neef Lodewijk van Bourbon te Luik. “Rond 1440 waren de Bourgondische relaties met Frankrijk en Engeland weer aanbeland op het punt waarop ze zich in het prille begin van de 15 de eeuw bevonden. In een bepaald opzicht stonden de Bourgondische hertogen thans zelfs zwakker, want het voordeel van toen, namelijk het gebruik van Franse staatsgelden ten voordele van de Bourgondische staat en de hertog, was omstreeks 1440 weggevallen. Maar globaal stonden ze ongetwijfeld sterker, want de Bourgondische dynastie had inmiddels controle verworven over acht vorstendommen… Door de nieuwe territoriale aanwinsten is het zwaartepunt van de Bourgondische macht ook verschoven naar de Nederlanden en naar die vorstendommen die onder het Duitse keizerrijk ressorteerden. De „landen van herwaarts‟ (de „pays de par deça‟), waarmee de hertogen hun Nederlandse bezittingen plachten aan te duiden, vormden nu ook een geografisch aaneengesloten en economisch coherent geheel. De originele Bourgondische bezittingen werden nu de „landen van derwaarts‟ (de „pays de par dela‟). Het lag voor de hand dat de hertog nu zijn aandacht in de eerste plaats zou richten op de consolidatie van die aanzienlijke gebiedswinst en zich zou inspannen om deze samen te smeden tot een hechte eenheidsstaat. Met Frankrijk onderhield hij een soort „koude vrede‟ en met Engeland een apolitieke situatie van handelsakkoorden. Rond 1440 was Filips in een situatie gekomen dat hij zijn Europese machtspositie niet langer te danken had aan Frankrijk of aan Engeland. Ook het geruzie met de Duitse naburen was na de dood van Sigismond192 eindelijk tot een eind gekomen.”193
Filips' kon blijkbaar moeilijk opschieten met zijn zoon en opvolger vooral tijdens zijn laatste levensjaren. In 1465 kwam een toenadering tussen vader
192
Keizer Sigismond overleed in 1437. Deze nam deel aan de anti-Bourgondische alliantie van eind 1435 met Jacoba van Beieren, haar gewezen echtgenoot Humphrey en Arnold van Gelre. Ook daarop ingaan zou ons echt te ver voeren. 193 Blockmans, W. & Prevenier, W.(1997) 109. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 112
en zoon tot stand en nog in hetzelfde jaar werd Karel door de StatenGeneraal tot erfgenaam van de Bourgondische gewesten erkend. Alhoewel Filips bekwame raadsheren had (Rolin, Chevrot, Fillastre), heeft hij op zijn regering vooral zijn persoonlijke stempel gedrukt. Zijn titel „grote hertog van het Westen‟ (Grand duc du Ponant) is waarschijnlijk niet onverdiend. Filips had ten minste 26 bastaardkinderen, onder wie Anton van Bourgondië, David van Bourgondië en Filips van Bourgondië. Waar haalde hij nog de tijd om het Bourgondische rijk uit te bouwen?
4.4. Karel de Stoute (Charles le Téméraire) (Dijon 10 nov. 1433 – Nancy 5 jan. 1477), hertog van Bourgondië, Brabant, Limburg en Luxemburg, graaf van Vlaanderen, Artesië, Henegouwen, Holland en Zeeland, markgraaf van Namen. Hij was de enige zoon van Filips de Goede en Isabella van Portugal. Hij volgde zijn vader officieel op in 1467 en sneuvelde in januari 1477 voor de poorten van Nancy. Zo kwam er een einde aan de droom van de laatste hertogen van Bourgondië: Een koninkrijk vestigen tussen Frankrijk en het Heilig Roomse Rijk. Bij Karel kreeg die droom gestalte in zijn streven naar de vereniging van de “landen van derwaarts en herwaarts over”. In 1465 trok Karel ten oorlog met de Ligue du Bien public om de macht van Lodewijk XI te breken. Bij het verdrag van Péronne krijgt Karel van Lodewijk de Sommesteden terug die zijn vader in 1463 teruggegeven had. Belangrijker was de definitieve vrijmaking van de vier Leden van Vlaanderen van de jurisdictie van het parlement van Parijs. Daarna nam hij het op tegen de Luikenaars die in het conflict met hun prinsbisschop steun hadden gezocht bij Lodewijk XI. Na de slachtpartij en verwoesting van Dinant (1466) en een overwinning bij Brustem (1467) veroverde hij op 30 okt. 1468 Luik (met o.m. de strijd tegen de 600
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 113
Franchimontezen). Ook in Luik werd gemoord, de stad werd verwoest.194 Het prinsbisdom kwam in feite onder Bourgondisch bestuur. In zijn buitenlandse politiek bestreed Karel de Stoute Frankrijk, een totale ommekeer in de Bourgondische buitenlandse politiek. Ook zijn huwelijk in 1468 met Margaretha van York, zuster van de Engelse koning getuigt daarvan.195 Met wisselend succes streed een Engels-Bourgondisch bondgenootschap tegen zijn aartsrivaal koning Lodewijk XI. Aan zijn erflanden voegde Karel in 1469 de Elzas toe. Hij kocht dit gebied van Sigismund van Oostenrijk. In 1472 kreeg Karel hertog Arnold van Gelre zover dat deze hem als erfgenaam erkent en na Arnolds dood (1473) kon Karel zonder veel moeite Gelre en Nijmegen veroveren. De droom van de vereniging van zijn gewesten tot een aaneengesloten gebied kwam steeds dichterbij als Lotharingen zonder wapengeweld in 1473 een protectoraat wordt.196 Maar voor alles wou hij koning worden. In 1469 schakelde hij daarvoor ook zijn dochter in. Een huwelijk met Maximiliaan zoon van de Duitse keizer Frederik III behoorde tot de plannen. In ruil wou Karel koning worden, misschien ooit zelfs keizer? Wou Karel te veel? De onderhandelingen met keizer Frederik III te Trier (okt.–nov. 1473) over de (weder)oprichting van een koninkrijk Bourgondië mislukten. Intussen naderde het einde van het bestand met Lodewijk XI. Met zijn zwager de Engelse koning Edward IV had Karel een afspraak gemaakt om samen Frankrijk binnen te vallen. Door een opstand van de Elzassers met steun van de tegen Karel opgericht Liga van Konstanz197 verloor Karel in 1474 de Elzas. In 1474 vroeg de aartsbisschop van Keulen Karels militaire steun in diens strijd met het domkapittel en de steden. Karel zou in het Keulse bisdom zoals in Luik voogd kunnen worden. Karel probeerde eerst het kleine stadje Neuss te veroveren, na een jaar moest hij tot zijn schande het beleg opheffen. Erger was dat hij te laat kwam op zijn afspraak met de Engelse koning om Frankrijk binnen te vallen. Die had intussen al 194
Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 278-280. Dit was wel het derde huwelijk. Voordien was Karel gehuwd met Catharina van Frankrijk en Isabella van Bourbon, Franser kan dus niet. 196 Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 280. In 1473 had hij de jonge hertog René II een verdrag doen ondertekenen waardoor het hertogdom Lotharingen een Bourgondisch protectoraat werd. 197 De Liga werd in 1474 door Lodewijk XI gevormd. De Elzassers, de Rijnsteden Straatsburg, Bazel, Mulhouse, Colmar, de Zwitsers, enz... vormden een verbond tegen Karel de Stoute. TOERISME VLAANDEREN 195
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 114
rechtsomkeer gemaakt... en Lodewijk kon opnieuw de Somme veroveren. Karels prestige had door deze nederlagen een zware deuk gekregen. Zijn obsessie voor de verbinding van de Nederlanden met Bourgondië zou Karel fataal worden. In 1473 had hij de jonge hertog René II een verdrag doen ondertekenen waardoor het hertogdom Lotharingen een Bourgondisch protectoraat werd. In 1475 verklaarde René II Karel echter de oorlog. In de herfst van datzelfde jaar veroverde Karel Lotharingen. Meteen verklaarden de Zwitserse Eedgenoten hem de oorlog. In 1476 leed hij bij Granson (1 maart) en Murten (22 juni) een nederlaag. Hierop kwamen de Lotharingers in opstand. Karel rukte weer op maar sneuvelde bij het beleg van Nancy.198
Het binnenlands beleid van Karel was duidelijk ondergeschikt aan zijn militaire en diplomatieke uitbreidingsplannen. Hij probeerde de stedelijke autonomie aan banden leggen en vooral de fiscale druk opvoeren om zijn oorlogen te betalen. Zijn leenmannen mochten voortdurend uitrukken om militaire dienst te vervullen of zich laten vervangen door huurlingen. Steeds was er door de oorlogen geldgebrek. Daarom vroeg hij ook voortdurend beden aan de gewestelijke Staten en de Staten-Generaal (zie verder). Tot zij op den duur weigerden. Voortdurende opeisingen en plunderingen van het platteland, een blokkade van de kust en een handelsverbod door Lodewijk XI zorgden voor een economische crisis.199 Dit alles samen met duidelijk absolutistische neigingen maakten Karel de Stoute niet geliefd. Karel de Stoute, die in de geschiedenishandboeken beschreven wordt als een tactloze doordouwer en een vechtjas en daarbij in negatieve zin vergeleken wordt met zijn vader, als een tegenpool zelfs, had echter meer met zijn vader gemeen dan velen denken. Op het vlak van de centralisatiepolitiek zette hij het beleid van zijn vader verder. Hij streefde er evenzeer naar om als koning erkend te worden en hij probeerde om dat koninkrijk geografisch één te maken door pogingen om het
198 199
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 206-208 en Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 280-282. Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 283-284. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 115
gebied tussen de landen van derwaarts en de landen van herwaarts te veroveren. Hij ging in zijn centralisatiepolitiek zeer ver, zijn ideeën doen ons denken aan die van de latere absolutistische vorsten, net als zij beschouwt hij zichzelf als heerser bij de gratie Gods. " Ik zal vorst blijven zolang Hij wil, ondanks al diegenen die dat betreuren, wat ik niet betwijfel, want God heeft mij de macht en de middelen gegeven, die ik U ontraad te beproeven..."200 Dit citaat uit een toespraak tot de Staten van Vlaanderen illustreert voldoende Karels tactloze houding tegenover de gewesten. Dat het volk tegen hem in opstand kwam zal niemand verwonderen.
4.5. Maria van Bourgondië (Brussel 13 febr. 1457 – Brugge 27 maart 1482), hertogin van Bourgondië, Brabant, Limburg en Luxemburg, gravin van Vlaanderen, Artesië, Holland, Zeeland, Henegouwen en Namen. Maria was de enige erfgenaam van Karel de Stoute en Isabella van Bourbon. Na de dood van haar vader (5 jan. 1477) rukte de Franse koning Lodewijk XI op om Bourgondië en het zuidoosten van de Nederlanden in te palmen. Om een leger in te zetten tegen Lodewijk had zij geld nodig. Maar voor alles moeten haar onderdanen, dus de staten haar erkennen als vorstin. Zij riep in Gent de Staten-Generaal bijeen. Zij kreeg die erkenning en ook het geld maar moest het Groot Privilege (11 febr. 1477)201 toestaan dat alle centralisatiepogingen van haar vader terugdraaide. Intussen kwamen in verschillende steden en gewesten opstanden voor die zij kon bedwingen door herstel van oude privileges of het toekennen van nieuwe. 202 In de vergadering van de Staten-Generaal speelde ook de oorlog met Lodewijk XI een grote rol. Zo verkregen de staten dat zij afzonderlijk met de vijand mochten onderhandelen. Ook mocht de vorstin niet huwen zonder de toestemming van de staten. De gezanten van de Staten-Generaal en die 200
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 209. Zie verder. 202 Zo werd in Brabant de Blijde Inkomst bevestigd. (Jansen, H.P.H. (1974) 229.) TOERISME VLAANDEREN 201
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 116
van de vorstin onderhandelden met Lodewijk XI om de vrede te herstellen. Zelfs een huwelijk met de zevenjarige Franse dauphin zou aanvaard worden! Lodewijk XI echter toonde aan de afgevaardigden van de StatenGeneraal afzonderlijk een brief die Maria zou geschreven hebben en waarin zij vroeg alleen met haar afgevaardigden Humbercourt en Hugonet te onderhandelen. Teruggekeerd in Gent werden deze als verraders gevonnist en onthoofd (3 april 1477).203 Maria keerde “vol afschuw” Gent de rug toe en vertrok naar Brugge. Zij trouwde in augustus met haar officiele verloofde Maximilaan van Oostenrijk en de Staten-Generaal keurde die beslissing goed. Zo kwamen onze gewesten in Habsburgse handen. Maximiliaan regeerde voortaan in Maria‟s naam.
203
Of Maria en haar omgeving inderdaad zulke brief schreven, of er van verraad kan gesproken worden, of de veroordeling eerder als een teken van opstand moet gezien worden of wraak op de voornaamste medewerkers van Karel de Stoute, wij laten deze vragen onbeantwoord. Dit zou ons te ver voeren. Wij verwijzen graag naar de literatuur o.a. Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 219 en Jansen, H.P.H. (1974) 299-230. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 117
5. DE HABSBURGERS Men neemt algemeen aan dat Karel de Stoute, bij zijn onderhandelingen met de Duitse keizer Frederik III over Karels koningschap en het huwelijk van Karels dochter met Maximiliaan de keizerszoon, wist dat zijn huwelijk met Margaretha van York kinderloos zou blijven en de dynastie van de Bourgondische hertogen zou eindigen.
5.1. Maximiliaan van Habsburg Als Maximiliaan in de herfst van 1477 begint te regeren in naam van zijn echtgenote en de gebruikelijke beloften doet om de privileges en de gewoonten na te leven, probeert hij ook de door haar gemaakte afspraken te negeren. Protest uit de statenvergaderingen baatten niet. Meteen is de toon gezet. De door velen verhoopte terugkeer naar de tijd vóór Karel de Stoute komt er niet, integendeel... De belastingdruk onder Maximiliaan wordt tot 1494 zelfs groter dan onder Karel. Hij wordt zo zwaar dat grote Hollandse steden tot diep in de 16 e eeuw niet in staat waren om de renten af te lossen op hun schulden gemaakt om hun belastingen aan Maximiliaan te betalen. Maximilaan moest niet alleen afrekenen met de Franse dreiging, hij had zijn handen vol om o.a. Luxemburg, Gelre, Luik en Holland te bedwingen.204 In 1482 begon het er wat rooskleuriger uit te zien voor Maximiliaan en Maria tot de hertogin in verwachting van haar vierde kind, stierf aan de gevolgen van een val van haar paard.205
Maximiliaan had de Fransen wel verslagen in 1479, maar de oorlogen met Frankrijk duurden voort. De zware belastingen en de schendingen van de privileges kwamen tot een climax bij het overlijden van Maria van Bourgondië. Maria had in haar testament Maximiliaan aangesteld tot voogd van haar kinderen en tot regent over de erflanden voor de driejarige Filips. De StatenGeneraal moesten de voogdij en het regentschap erkennen. De Staten van 204 205
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 220. Jansen, H.P.H. (1974) 230 TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 118
Vlaanderen weigerden het regentschap van Maximiliaan te erkennen, ook nadat de andere staten voogdij en regentschap aanvaarden. Voor Vlaanderen werd zelfs een regentschapsraad opgericht. De Staten-Generaal knoopte met de Franse koning zelfs onderhandelingen aan die tot een vredesverdrag met Frankrijk leidden. Margaretha, het dochtertje van Maximiliaan en Maria, zou trouwen met de dauphin, die ooit aan haar moeder was beloofd! Tegen de wil van haar vader werd het meisje aan het Franse hof uitgeleverd. FrancheComté en Artois werden als bruidschat beloofd.206 De regentschapsraad bestuurde Vlaanderen in Filips‟ naam en met steun uit Frankrijk. Dan sterft in 1483 de Franse koning Lodewijk XI, de dertienjarige Karel VIII volgt op. Maximiliaan trekt opnieuw ten oorlog. Vlaanderen verliest zijn steun uit Frankrijk en kan op de andere gewesten niet rekenen.
207
In
1485 rukken de Duitse huursoldaten van Maximiliaan op in Vlaanderen, veroveren stad na stad en krijgen Gent op de knieën. Eindelijk kan hij zich laten inhuldigen als regent van Vlaanderen. Dan pas kan zijn zoon Filips Gent verlaten en zich in Mechelen vestigen.208 Een maand later rebeleert de stad opnieuw, tegen de aanwezigheid van de Duitse huursoldaten, als sanctie worden de Gentse privileges vervallen verklaard.209 In datzelfde 1485 wordt Maximiliaan tot Rooms-koning gekroond. Een economische depressie, gevolg van oorlog en misoogsten, maken de verstandhouding tussen vorst en steden niet beter. Gent komt opnieuw in opstand in 1487, Brugge sluit zich nu aan bij de opstand, neemt Maximiliaan gevangen en sluit hem meer dan drie maand op, medestanders van Maximiliaan worden onthoofd. Ook in Gent rollen er koppen. De opstandelingen weten zich echter geen raad. Zij hebben geen echt alternatief voor de monarchie en kiezen opnieuw voor een regentschap voor Filips, Maximiliaan willen ze niet.210 De Staten-Generaal komt bijeen in mei 1488 verklaart het regentschap van Maximiliaan afgeschaft. Intussen zet een keizerlijk leger zich in beweging. Maximiliaan wordt vrijgelaten nadat hij het regentschap erkent en zweert de privileges te respecteren. Eenmaal vrij, 206
Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 220-221, Jansen, H.P.H. (1974) 231. Jansen, H.P.H. (1974) 232. 208 Bornewasser, J.A., e.a. (1975) 288. 209 Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 222 en Jansen, H.P.H. (1974)232. 210 Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 222-223. 207
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 119
vergeet hij zijn eed op het Heilig Bloed en is vast besloten terug te slaan. Hijzelf trekt in 1489 naar Duitsland om Wenen te veroveren op de Hongaren. Hij laat Albrecht van Saksen achter als stadhouder. Vier jaar heeft deze nodig om het gezag te herstellen in Vlaanderen, Brussel, Leuven, Holland. In feite heerste in Vlaanderen in die tijd een dubbel gezag: dat van de regentschapsraad tegen de stadhouder-generaal Albrecht van Saksen die stad na stad inneemt. De jarenlange oorlog brengt zware schade toe aan de economie, Brugge kwijnt en buitenlandse handelaren krijgen van Maximiliaan het bevel Brugge te verlaten en zich naar Antwerpen te begeven. De Vlamingen kregen steun uit Frankrijk tot de vrede tussen het Duitse Rijk en Frankrijk in 1489. Maar pas in 1492 wordt Gent onderworpen. De opstand in Vlaanderen, meestal een strijd tussen de grote steden en hun kwartieren tegen de vorst, heeft tien jaar geduurd. In 1493 kwam er ook vrede met Frankrijk, de Habsburgers geven Bourgondië op, Margaretha werd teruggegeven aan haar vader met de bruidschat, Franche-Comté en Artois. Zo kon Maximiliaan in 1493 de Nederlanden, tot rust gebracht, overgeven aan zijn zoon Filips de Schone.211
5.2. Filips de Schone Filips weigerde bij zijn inhuldiging het “Groot Privilege van 1477” te erkennen. Tegen het gewestelijk particularisme in herstelde hij in 1504 zelfs (in de praktijk) het Parlement van Mechelen nu onder de benaming de “Grote Raad van Mechelen”. Hiertegen kwam geen verzet, blijkbaar werd Filips door de onderdanen aanvaard als “nationale vorst”.212 Een vorst die weigerde de plannen van zijn vader Maximiliaan te steunen in de internationale politiek. Filips voerde een eigen koers gericht op vrede en welvaart. Vrede, vooral met Frankrijk. Welvaart door goede handelsbetrekkingen met Engeland. In 1496 sloot Filips met Engeland een gunstig handelsverdrag af. Hij probeerde neutraal te blijven in de conflicten tussen Engeland en Frankrijk en weigerde 211
Jansen, H.P.H. (1974) 233. Jansen, H.P.H. (1974) 234 en Blockmans, W. & Prevenier, W. (1997) 232. Maximiliaan bleef een “vreemde vorst”. De Grote Raad was, zoals o.a. Blockmans en Prevenier opmerken, na 1477 de taken van het Parlement “blijven uitoefenen, zij het met meer omzichtigheid”. 212
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 120
zijn vaders anti-Franse politiek te steunen. Zo deed hij leenhulde aan de Franse koning voor Vlaanderen en Artois terwijl zijn vader lid werd van de anti-Franse liga. Toch werden de Nederlanden door Maximiliaan meegesleept in de internationale politiek, vooral door het dubbelhuwelijk van 1495 tussen Filips de Schone en zijn zus Margaretha van Oostenrijk met Juana en Juan, kinderen van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië. Een politieke zet met onvoorziene gevolgen. Wie kon in 1496 voorzien dat Johanna ooit Aragon, Castilië en Spaans Amerika zou erven?213 In 1500 was het zo ver: Johanna bleef over als enige erfgename.
Filips
reisde met Johanna van 1501 tot 1503 naar Spanje om zich daar als toekomstige troonopvolgers te laten huldigen. Zij reizen in 1505 opnieuw naar Spanje als Johanna‟s moeder sterft. Hij zelf sterft er in 1506. Zijn oudste zoontje Karel is dan zes jaar. Johanna wordt gek.214
5.3. Karel V Karel V (Gent 24 febr. 1500 – Cuacos de Yuste215 21 sept. 1558), keizer van het Heilige Rooms-Duitse Rijk van 1519 tot 1558, koning van Spanje (als Karel I) van 1516 tot 1556, uit het Huis Habsburg, was de oudste zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië
Karel van Luxemburg zoals hij werd genoemd bij zijn geboorte in het Prinsenhof, was al erfgenaam van de “Nederlanden”. Zijn beide ouders leefden als vorsten van de Lage Landen. In het jaar van zijn geboorte werd hij ook onverwachts als oudstgeborene van zijn moeder erfgenaam van de Spaanse erflanden. Van zijn vader zou hij ook de Duitse erflanden erven. 216 In 1506 sterft zijn vader in Burgos, zijn moeder wordt gek. De StatenGeneraal aanvaardt in het voorjaar van 1507 het regentschap van grootvader 213
Broer Juan en zus Isabella en hun erfgenamen gingen voor. Vandaar “Johanna de Waanzinnige” of “Juana La Loca”, het volk noemde haar “Zotte Jeanne”. 215 In sommige werken vinden we als sterfplaats San Yuste. (o.a. Nijhoffs Geschiedenislexicon)Die plaats bestaat niet. Karel sterft in zijn villa naast het klooster van San Jerónimo de Yuste in het plaatsje Cuacos de Yuste. (met dank aan een oplettende cursist die de fout in de cursus opmerkte) 216 O.a. Bauer, R. (1994) 99-100. 214
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 121
Maximiliaan van Oostenrijk. Vaders enige zus, Margaretha, wordt aanvaard als landvoogdes. Margaretha van Oostenrijk, “madame de Savoie” zal ook de zorg voor de zesjarige Karel en zijn drie zusjes op zich nemen. 217 Zij worden opgevoed in Mechelen, “hoofdstad”218 van de Nederlanden, aan het hof van Margaretha. De in Spanje geboren kinderen worden in Spanje opgevoed, Ferdinand aan het hof van zijn grootvader Ferdinand van Aragon, Catharina bij haar moeder in Tordesillas.219 De moedertaal van de prinsjes is Frans, zij krijgen les van Franse en Spaanse leraren. Karel krijgt op zijn negende Willem van Croy als goeverneur, op zijn twaalfde Adriaan Floriszoon Boeyens als opvoeder en geestelijk leidsman, op zijn vijftiende Erasmus als raadsman.220 In 1515 wordt Karel meerderjarig en volgt hij op in de Nederlanden, en na de dood van zijn grootvaders in 1516 in de Spaanse (Aragon & Castilië) en in 1519 in de Duitse/Oostenrijkse erflanden. In 1522 staat Karel de Oostenrijkse erflanden af aan zijn broer Ferdinand. Hij koopt met goud, geleend bij de Fuggers, de Duitse bankiersfamilie, de Duitse keurvorsten om en verkrijgt als Karel V, in 1530 de keizerstitel. 221 De heer van de Bourgondische Nederlanden is tevens de heer van een imperium.
Een imperium dat onmogelijk als een eenheid kon bestuurd
worden. Zelfs de afzonderlijke grotere gehelen, de koninkrijken of vorstendommen
vormden
geen
eenheid.
Zij
bestonden
meestal
uit
onderdelen (gewesten, graafschappen, steden) met een eeuwenlange autonome juridische traditie: van samenhorigheid was weinig of geen sprake. De afstanden, taalverschillen en vooral de politieke en juridische verschillen tussen die 27 koninkrijken, 13 hertogdommen, 22 graafschappen en 9 heerlijkheden waren gewoon te groot.
217
Eleonora, Isabella en Maria Voorzichtig met het gebruik van het begrip hoofdstad in dit verband. Juridisch klopt dat niet. Mechelen was slechts één van de bezittingen van Karel en zijn voorouders. Men kan pas van “hoofdstad” spreken in de verenigde Nederlanden. En dan bevond het Hof van de landvoogden zich in Brussel... Er zijn wel argumenten om van een “feitelijke hoofdstad” te spreken: het hof van de landvoogdes was in Mechelen, de Grote Raad/Parlement van Mechelen, het hoogste gerechtshof zetelde daar. 219 Blockmans, W. (2000) 26. 220 Blockmans, W. (2000) 27-29. 221 Hij betaalde meer dan zijn rivaal Frans I van Frankrijk. (Jansen, H.P.H. (1974) 238. 218
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 122
5.3.1. Karel en de Nederlanden De
Nederlandse
gewesten
drongen
zelf
aan
op
de
meerderjarigheidsverklaring van Karel, zij hoopten dat hij zich intens met onze gewesten zou bezighouden maar dat liep anders. Karel verbleef slechts een tiental jaren in onze contreien, hij sprak zeer weinig Nederlands, wel Frans. Hij laat zich vervangen door landvoogden: eerst zijn tante, later zijn zuster.
Margaretha van Oostenrijk, Madame de Savoie.
Van 1507 tot 1515 was zij een eerste maal landvoogdes en dan opnieuw van 1517 tot 1530, na het vertrek van Karel naar Spanje (1517). Telkens opnieuw voerden Margaretha en Karel oorlog met Frankrijk en met het door Frankrijk gesteunde Gelderland. Frans I van Frankrijk was Karels aartsrivaal, hij voelde zich ingesloten door Karels bezittingen. Karel kon het Doornikse veroveren, Friesland, het bisdom Utrecht (het Sticht) met Drenthe en Overijssel. Met de Damesvrede, in 1529 gesloten tussen Margaretha en de koningin-moeder Louise de Savoie, zag Karel af van aanspreken op het hertogdom Bourgondië; Vlaanderen en Artois werden definitief losgemaakt uit de Franse leenheerschappij. Margaretha had ook goede betrekkingen onderhouden met Engeland (wol) en met de gebieden rond de Sont (graanvoorziening).
Maria van Hongarije Na Margaretha‟ s dood volgde Karels zus Maria van Hongarije op als landvoogdes. Drie Raden stonden Maria terzijde bij het regeren van de Nederlanden: de drie collaterale raden. (zie verder) De Gelderse oorlog sleepte zich voort, vooral de raids van Maarten van Rossum lieten sporen na in het collectieve geheugen. Uiteindelijk wordt ook Gelderland deel van de Zeventien Provincies. Toen de oorlog met Frankrijk weer eens oplaaide en Gent de keizerlijke bede in 1537 weigerde goed te keuren, liet de landvoogdes de bede toch innen. Dit zweepte de gemoederen op en Gent kwam in 1539 opstand. Het vuur van de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 123
opstand stak ook andere steden aan. De opstand werd bedwongen. Een jaar later kwam de Keizer zelf, Gent straffen. Enkele doodsvonnissen werden uitgevoerd, een lange rij Gentenaars, strop om de hals moest de keizer om vergiffenis vragen. Meteen kwam er, vastgelegd in de Carolijnse concessie, een definitief einde aan de stedelijke autonomie. Voortaan werd de stadsmagistraat door de vorst aangeduid.222
5.3.2. Karel V, de landvoogdes en de Inquisitie.
Karel is pas 17 als de augustijnermonnik Luther in 1517 zijn 95 stellingen de wereld instuurt en daarmee de doos van Pandora opentrekt. De Reformatie zal de eenheid onder de christenen onherstelbaar verbreken. Vrij snel worden Luthers opvattingen en leerstellingen door kerkelijke gezagsdragers als “ketterij” bestempeld. Van oudsher worden ketterijen in elk bisdom bestreden door de bisschoppelijke inquisitie223. Zoals het woord inquisitie zegt “onderzoekt” de kerkelijke rechtbank, de inquisitie, of de verdachte een ketter is. Is dat het geval dan wordt de ketter overgedragen aan de wereldlijke rechtbank. De kerk zelf spreekt geen doodsvonnissen uit of voert geen executies uit.224 Karel V voert in onze gewesten een andere vorm van inquisitie in : de staatsinquisitie. Luther valt immers de paus aan, de plaatsvervanger van God op aarde. De keizer, maar ook de protestantse vorsten beroepen zich op God. God heeft hen de macht gegeven. De paus heeft de keizer die macht doorgegeven of minstens bij de kroning de keizer met die macht bekleed. Wie de paus aanvalt ondermijnt dus ook het keizerlijk gezag, vandaar...
Door een kordaat optreden hoopt de keizer de Lutherse ketterij de kop in te drukken. De keizer volgt de Leuvense theologen die al in 1519 de stellingen van Luther veroordelen, Paus Leo X volgt in juni 1920. In 1521 komt Luther naar de rijksdag in Worms. Hij wordt er veroordeeld. De keizer verbiedt het 222
O.a. Jansen, H.P.H. (1974) 240, Schöffer, I., e.a. (1991) 53-57. Bauer, R. (1994) 106-109. Over de inquisitie meer informatie bij de “Kanttekeningen bij hoofdstuk 5”. 224 O.a. Asaert, G. (2004) 30-31. 223
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 124
verspreiden van de Lutherse leer en geeft het bevel om alle ketterse geschriften te verbranden. In 1525 vaardigt hij een plakkaat uit waarbij bijeenkomsten om over het geloof te discussiëren of te lezen in geestelijke geschriften verboden werden. Wie betrapt werd kreeg een boete of werd drie maand in eigen huis opgesloten... In 1529 werd al gesteld dat ketters de doodstraf kregen, mannen onthoofd, vrouwen levend begraven, hervallen ketters verbrand. In 1550 in het zogenaamde Eeuwig Edict wordt nog harder gestraft. Met de dood wordt nu bestraft: o.a. drukken, verspreiden, kopen en bezitten van ketterse boeken, het prediken van ketterse ideeën, bijwonen van ketterse vergaderingen. De halsstarrigen werden verbrand, de berouwvolle mannen werden onthoofd, vrouwen levend begraven.225 De bevolking noemde dit plakkaat het bloedplakkaat, vele gezagsdragers beseften dat dit moeilijk zo strikt kon toegepast worden. Er waren gewoon teveel ketters. Spoedig kon men genadeverzoeken indienen, begin 1562 maakte Margaretha van Parma een einde aan de toekenning van de doodstraf voor berouwvolle ketters.226 De koning Filips II was het niet eens met deze aanpak, de inquisiteurs evenmin...
Van een coherent beleid was hoe dan ook geen
sprake!
5.3.3. Karel V en de eenmaking van de Nederlanden.
Karels betovergrootvader Filips de Goede had van de latere Nederlanden reeds Vlaanderen en Artois in handen als hij in 1419 de macht in handen krijgt. Hij verwerft de unies van Brabant-Limburg-Overmaas en HollandZeeland-Henegouwen, de gewesten Namen en Luxemburg. Hij was tegelijk leenman van de Franse koning en de Duitse keizer. Karel V voltooide de Nederlanden, zoals we eerder zagen voegde hij nog een aantal gewesten toe: Doornik en het Doornikse, Friesland, Utrecht-OverijsselDrenthe, Groningen en de Ommelanden, Met de herovering van GelreZutphen is de eenmaking af.
225
Wij geven hier slechts de grote lijnen weer van de evolutie van de staatsinquisitie. Wij baseerden ons vooral op Van de Wiele, J. (1993) 415-417. 226 Als ze geen leidende figuren waren. (Van de Wiele, J. (1993) 417) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 125
Bij de Damesvrede van Kamerijk in 1529 werden de feodale banden met Frankrijk verbroken, het Parlement van Parijs was niet langer bevoegd als hoogste beroepshof voor Vlaanderen en Artois. In 1548 werd de leenrechterlijke band met het Heilig Roomse Rijk der Duitse natie verbroken.227 De
Nederlandse
Bourgondische
gewesten
Kreits
Rijkskamergericht
worden
(Kring)
zeggenschap
ondergebracht
waar
noch
de
over
hebben.
in
de
nieuwe
Rijksdag
noch
het
1549
worden
de
In
Nederlanden in de Pragmatieke Sanctie “voor eeuwig één en ondeelbaar”. Zo zullen zij voortaan als eenheid bij erfopvolging behandeld worden. De provinciale staten hebben dit besluit snel bekrachtigd.228
5.4. Filips II en “De opstand der Nederlanden”
25 oktober 1555, in Brussel is de Staten-Generaal bijeen. Karel V doet voor de vergadering afstand van zijn bezittingen in de Nederlanden. Dit is ongebruikelijk, koningen en keizers regeren gewoonlijk tot hun dood. Maar Karel geplaagd door syfilis en jicht is met zijn 55 jaren een afgeleefd man die gebukt gaat onder de zware regeringslast. Maar is er ook geen politieke reden om reeds voor zijn dood Filips‟ opvolging te verzekeren? Zouden de gewesten na zijn overlijden zijn zoon wel als vorst aanvaarden.229 Doet hij ook daarom afstand? Voortaan regeert dus Filips II de XVII Provinciën, de “gheunieerde Nederlanden”. Filips wordt dus o.a. graaf van Vlaanderen, hertog van Brabant, heer van Friesland, heer van Mechelen. Zijn vader laat hem een zware erfenis na. Een enorm wereldrijk, een lege staatskas vooral door de vele oorlogen, ketterijen die de eenheid bedreigen, een oorlog met Frankrijk die voortsleepte, enz...
227
Friesland, Groningen en Ommelanden, het Sticht en Gelre-Zutphen waren leden van de Westfaalse Kreits, een van de districten van het Duitse Rijk. Karel maakte ook die band los. 228 Van Deursen, A.T. & De Schepper, H. (1984) 28-29. 229 Van der Lem, A. (1995) 34. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 126
26 juli 1581, de Staten-Generaal is bijeen in Den Haag. De vergadering kondigt het Plakkaat van Verlatinge af. Filips wordt van de troon vervallen verklaard. Hoe is het ooit zo ver kunnen komen?
5.4.1. De oppositie groeit
Dat Filips zou regeren in de Bourgondische-Habsburgse traditie van zijn voorvaderen en streven naar een absolute monarchie was te verwachten. Hij zette het proces van centralisatie, de traditie verder. Tot 1559 blijft hij in de Nederlanden en zette hij vanuit Brussel, omringd door Spaanse raadslieden, het bewind van zijn vader verder. De Nederlanden bestuurt hij gewoontegetrouw met de hulp van de hoge adel en de StatenGeneraal. De hoge edelen nam hij op in de orde van het Gulden Vlies, de voornaamste werden stadhouder en/of lid van Raad van State. Filips benoemde Willem van Oranje tot stadhouder van Holland, Lamoraal graaf van Egmont tot stadhouder in Vlaanderen. Beiden zetelden in de Raad van State. De Staten-Generaal was onmisbaar, zeker omdat de staten zolang de oorlog (vooral met Frankrijk) voortduurde, telkens opnieuw verzocht werden de “beden” goed te keuren. Sinds 1531 zouden de beden goed zijn voor 70 tot 80% van de inkomsten van de landsheer.230 Om de financiële afhankelijkheid van de Staten-Generaal te verkleinen, stelde Filips de invoering van belastingen op roerende en onroerende goederen voor. Iedereen en vooral de rijken en de handelaars zouden daardoor getroffen
worden.
De
afzonderlijke
staten
en
de
Staten-Generaal
protesteerden heftig. In het uiteindelijke compromis zou Filips negen opeenvolgende jaren een vaste som krijgen in ruil voor controle en medebeheer van de bestedingen door de staten. Tussen 1556 en 1559 vormden de staten in hun weigering om mee te werken aan deze algemene belasting een gesloten front tegen het de vorst. Filips interpreteerde de houding van de staten als een aantasting van zijn gezag en besloot de Staten-Generaal nooit meer bijeen te roepen. Nog voor Filips de Nederlanden
230
Van Deursen, A. T. & De Schepper, H. (1984) 36-37. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 127
verliet had hij al een zwaar politiek-financieel probleem dat telkens opnieuw voor conflicten zou zorgen. De pauselijke bul Super Universas (1559) zorgde voor een tweede bron van conflicten. Voortaan zouden de Nederlanden 1 kerkprovincie 231 vormen, verdeeld in 14 bisdommen behorend tot 3 aartsbisdommen: Utrecht (boven de grote rivieren en Zeeland) Kamerijk (de Waalse provincies met Waals-Brabant) Mechelen: het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant. Vanuit kerkelijke hoek waren deze nieuwe bisdommen zeker een verbetering die beter aansloot bij de eenmaking van de Nederlanden. Nochtans werden de nieuwe bisdommen fel gecontesteerd door de hoge adel omdat de bisschop voortaan een doctoraat in de theologie of een licentie in het kerkelijk recht moest bezitten. Jongere telgen uit de hoge adel die traditioneel op deze bisschopszetels terecht kwamen moesten dus een universitaire scholing volgen.232 Dit was meestal teveel gevraagd. Ook de hogere geestelijkheid en vooral de abdijen verzetten zich. Om de nieuwe bisschoppen de nodige financies te bezorgen werden negen van hen ook abt van een grote abdij met ruime inkomsten.233 Daarnaast verwierven ze als abt ook een zetel in de statenvergadering. En omdat Filips ook de meeste bisschoppen benoemde versterkte dit zijn invloed op de statenvergaderingen. Ook de steden protesteerden toen ze vernamen dat per bisdom twee inquisiteurs zouden aangesteld worden. De juridische autonomie en de handel waren in gevaar! 234
De aanstelling van Antoine Perrenot, heer van Granvelle als eerste aartsbisschop, later ook als kardinaal en primaat van de Nederlanden versterkte nog het conflict rond de hoge adel, de Raad van State en de 231
Zonder Luxemburg en uiteraard ook zonder het prinsbisdom Luik. In de bul waren er 18 bisdommen voorzien. (Van Gelderen, M.A.J. (2006) 180.) 232 Zo was de bisschopszetel van Doornik in handen van de familie de Croy (Van der Lem, A. (1995) 45. 233 Zo werd de bisschop van Antwerpen abt van Hemiksem, de aartsbisschop van Mechelen abt van Affligem 234 O.a.Van Gelderen, M.A.J. (2006) 181. Van der Lem, A. (1995) 46-47 wijst er terecht op dat de angst voor de (Spaanse) inquisitie een rol heeft gespeeld., ook al waren de geruchten daarover dikwijls (?) onjuist of overdreven. Meer daarover bij de “Kanttekeningen” bij dit hoofdstuk. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 128
landvoogd(es). Aan de collaterale raden, de regering, wijzigde Filips niets. De Geheime Raad werd geleid door Viglius van Aytta, een jurist, humanist en vriend van Erasmus. Charles de Berlaymont235 leidde de Raad van Financiën. De Raad van State werd voorgezeten door de landvoogd(es). Granvelle zetelt in die raad naast Willem van Oranje en Lamoraal, graaf van Egmont. Beiden waren als stadhouder dikwijls ver van Brussel of afwezig in de raad. Vandaar dat de macht van de drie permanente aanwezigen: Granvelle, Viglius, Berlaymont, kon leiden tot de mythe van een geheime adviesraad van de landvoogdes, door Filips aangesteld. Omdat de landvoogdes bij benoemingen uitsluitend deze heren moest raadplegen en niet de hoge adel “kreeg het de schijn alsof een kliek van drie personen de dienst uitmaakte”.236 De afwezigheid van de stadhouders en andere hoge edelen zorgde er wel voor dat ook de afwezigen medeverantwoordelijk werden voor beslissingen zonder hen getroffen. Intussen bouwde de overheid in de verschillende gewesten een steeds sterker ambtenarenapparaat uit zonder de hoge adel daarin te betrekken. Traditioneel vormde de hoge adel de verbinding tussen de vorst en de gewesten. Nu nam het ambtenarenapparaat veel van die taken over.237 Voortdurende conflicten tussen hoge adel en ambtenaren o.l.v. Granvelle, leiden ertoe dat een “Liga der groten” in 1563 Granvelles ontslag eist en opstapt uit de Raad van State. Uiteindelijk willigt Filips hun eisen in, de edelen keren daarop naar de raad terug.238 Andere eisen, o.a. i.v.m. een verzachting van de kettervervolging werden niet ingewilligd. De kettervervolging en de aanwezigheid van duizenden Spaanse soldaten ergerde ook de gewone man in de straat. Die soldaten waren lastig, moesten ingekwartierd worden, sloegen aan het muiten. Voor gewone mensen leek dit alles op een bezetting die ze bovendien zelf moesten betalen.
235
Zijn naam leeft voort in het Berlaymont-gebouw van Europa in Brussel. Van der Lem, A. (1995) 40. 237 Van Gelderen, M.A.J. (2006) 182. Dit was trouwens een internationaal verschijnsel. Vorsten die streven naar meer centralisatie, naar meer of absoluut gezag bouwen in die tijd een ambtenarenapparaat. Ten koste van de traditionele (grond)adel ontstaat zelfs een “noblesse de robe” ambtenaren, dikwijls afstammend uit niet-adellijke geslachten. 238 Van Gelderen, M.A.J. (2006) 182. 236
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 129
De kettervervolging zelf, in getallen door anti-Spaanse auteurs meestal sterk overdreven blijft, zelfs voor de periode vóór 1566 indrukwekkend.239 Een groot deel van de bevolking, een meerderheid (?), meestal (trouwe?) katholieken was geschokt door de repressie. Riep de vroomheid en de standvastigheid van de “ketters” niet op tot respect? Trouwens was het onderscheid katholiekprotestant op dat moment voor iedereen wel duidelijk? Ook bij de eenvoudigen, de ongeletterden? Wat als hun pastoor de overstap maakte of twijfelde? Na het concilie van Trente (1545-1563), tijdens de contrareformatie zal zich langzaam maar zeker een scheiding voltrekken. Maar in de eerste jaren van Filips bewind was men lang zo ver niet. De lutherije werd in Friesland en Holland al snel overvleugeld door het anabaptisme en na 1550 zouden die (weder)dopers of mennonieten ook in Brabant, Vlaanderen en Overijssel een groeiende aanhang kennen. Zij zijn al snel de meest vervolgde geloofsrichting, bij hen vallen de meeste slachtoffers. Vanuit het Zuiden o.a. via Doornik, Bergen en Rijsel krijgt het gereformeerde calvinisme in dezelfde periode steeds meer aanhang in Vlaanderen, Brabant en Zeeland, bij het proletariaat van het Zuidwestvlaamse platteland groeide het uit tot een massabeweging.240 Naast religieuze argumenten om de ketters te vervolgen had Filips II hét doorslaggevende politieke argument. Eén geloof versterkt de eenheid, de ketterij toelaten zou de eenheid ondermijnen. De vorst beslist. In deze deed Filips wat vele (absolute) vorsten nastreefden, voor hem en na hem, ook “protestantse vorsten”. Denken we maar aan het Verdrag van Augsburg (1555) dat bepaalt dat vorsten en heren zelf over de godsdienst van hun onderdanen beslissen. De tegenstanders van de strenge kettervervolging hadden ook andere dan humanitaire redenen. Voor de steden was de inquisitie en de repressie van ketters een aantasting van de juridische autonomie. Bovendien was het slecht voor de handel. Protestantse handelaars en niet-christenen bleven weg. Veel leden van de hoge adel keurden de strenge kettervervolging af. Eerder zeldzaam is de positie van Oranje, hij pleit voor gewetensvrijheid tot in de Raad van State241. Egmont 239
Zie verder bij “Kanttekeningen” bij dit hoofdstuk. Van Deursen, A.T. & De Schepper, H. (1984) 22. 241 op oudejaar 1564 in een rede in de Raad van State 240
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 130
wordt op missie naar Spanje gestuurd en daar diplomatisch om de tuin geleid. Euforisch komt hij terug. Maar al snel wordt in brieven uit Spanje duidelijk dat Filips geen krimp geeft. Maar de edelen blijven aandringen op matiging en werken niet graag mee... Ook vele steden stoppen of verminderen de vervolging. Een groot deel van de bevolking heeft zelf twijfels, wil hervorming, heeft lutherse of doperse maar vooral calvinistische sympathieën, een groeiende groep is protestant, ook bij de adel is dat steeds duidelijker.
5.4.2. 1566, Het hongerjaar dat ook wonderjaar wordt genoemd
Vanaf 1557 kreeg de economische bloei in de Nederlanden rake klappen. In 1557 kondigde de koning het moratorium af voor de rentebetalingen op staatsschulden, in feite dus een staatsbankroet, de eerste van een hele serie. Ook de massale plundering van de Inca‟s en Azteken, de zilvervloten waren niet voldoende om de schatkist te redden! Naast de bankiers waren een massa kleine spaarders die op de Antwerpse beurs staatspapieren had gekocht het slachtoffer.242 Vanaf 1563 had Antwerpen en Vlaanderen af te rekenen met een massale toename van de werkloosheid door de terugtrekking uit de stad van de Engelse stapel voor laken. Als derde zware klap volgde een sterke stijging van de graanprijzen door de misoogsten na de felle winter van 1564-1565.
243
Ook werd de traditionele
aanvoer van graan uit de Oostzee door een conflict tussen Denemarken en Zweden onmogelijk. Hongersnood was het gevolg...244 Tegen deze achtergrond kan men het initiatief zien van het “Eedverbond der Edelen”245 die zich met een 200-tal begin april 1566 tot de landvoogdes wendden met een smeekschrift om de plakkaten tegen de ketterij te verzachten. Men vreesde dat in dit klimaat van economische crisis de inquisitie tot onlusten zou leiden. Daarnaast vroeg men o.a. een samenkomst 242
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 108-109. Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 109. 244 Van der Lem, A. (1995) 55. 245 In december 1565 verenigden enkele tientallen edelen zich reeds in een eedverbond tegen de maatregelen van Filips, hun aantal groeide in de daaropvolgende maanden. 243
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 131
van de Staten-Generaal en de zending van een afvaardiging naar Spanje. 246 Het is bij deze gelegenheid dat de scheldnaam “geus” door de betrokkenen als eretitel werd gebruikt.247Twee van “de opstandelingen”, de markies van Bergen en de heer van Montigny werden door Margaretha naar de koning gezonden.248 Zij keerden niet terug, zij zouden als “rebellen” het leven laten. De ongewapende edelen en de druk van velen hadden op de landvoogdes indruk gemaakt. De landvoogdes beloofde matiging bij het toepassen van geloofsplakkaten. Het antwoord van Filips liet alweer op zich wachten. Toen het aankwam was het te laat. In het zuidwesten van Vlaanderen bij de duizenden thuiswevers op het platteland was de ellende groot, de afgunst op de rijke kerk ook. Daar bij de tous-nus was het, dat de voormalige hoedenmaker en predikant Sebastiaan Matte het volk opzweepte in een preek bij het SintLaurensklooster in Steenvoorde. Een twintigtal toehoorders ging o.l.v. een andere predikant de kloosterkerk binnen en vernielde er de beelden.249 Vanuit Steenvoorde (10 augustus 1566) in het huidige Frans-Vlaanderen raasde de vernieling als een stormwind over de Nederlanden. Vooral calvinistische predikers
hadden aangedrongen op het zuiveren van de
kerken. De “heiligschennende” verering van heiligen en hun afbeeldingen, het afbeelden van mensen in het huis van God moest beëindigd worden. Hier en daar waren voordien reeds kerken in alle rust van beelden gezuiverd. Maar nu ging dit gepaard met oproer, met geweld, een ware “storm”. Abdijen en kerken - 400 in Vlaanderen alleen al - werden van hun heiligenbeelden ontdaan of zelfs grondig geplunderd. Dikwijls bepaalde de schutterij of er gestormd werd of niet. Zowel godsdienstige als sociale onvrede waren de drijfveren van deze “beeldenstorm”. Recent onderzoek heeft uitgemaakt dat “de calvinistische ketters en stormers uit alle klassen en standen voortkwamen.250 Vele kunstschatten gingen onherroepelijk verloren,
246
Dit was zeker niet de eerste poging, voordien waren edelen in Spanje bij de koning gaan pleiten, zonder veel succes. 247 O.a. Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 108-109; Schöffer, I. e.a. (1991) 85-86. 248 Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 109 en Van Deursen, A.T. & De Schepper, H. (1984) 61. 249 Van der Lem, A. (1995) 54-56. 250 Schöffer, I. e.a. (1991) 105. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 132
ook
in
de
jaren
daarna
verdwenen
heel
wat
kunstwerken,
vele
muurschilderingen verdwenen onder een laag wit.
Na de feitelijke verzachting van de plakkaten hield deze nieuwe golf van verzet een nieuw gevaar in niet alleen voor het privé-bezit en de maatschappelijke orde. Ook voor de niet-katholieken, bovendien waren tolerante gevoelens tegenover de andersdenkenden bij vele katholieken nu omgeslagen. Er werd nu gereageerd. De landvoogdes begon toch met toegevingen
te
doen.
Oranje,
Egmont
en
andere
“gematigden”
onderhandelden met het Verbond der Edelen. Het openlijk prediken zou niet meer worden vervolgd, de “opstandige edelen van het Eedverbond” niet worden gestraft, de katholieke eredienst mocht niet worden verstoord. De edelen moesten hun “verbonden” ontbinden en de orde herstellen.
In
een
half
jaar
tijd
werd
de
orde
gewapenderhand en o.l.v. Oranje, Egmont en Horne. streng gestraft,
sommige
raddraaiers werden
251
hersteld,
dikwijls
Hier en daar werd
zelfs opgeknoopt.
De
protestantse aanhang nam echter toe. Velen weken uit. Intussen kwam de landvoogdes op haar concessies terug, wat de uittocht van vele protestanten bespoedigde. Oranje ontmoette op 3 oktober Egmond en Horne in Dendermonde, zij bespraken de mogelijkheid tot gewapend verzet en scheiden de wegen, Egmont weigerde, Oranje aarzelde... Hier en daar grepen calvinisten de macht. Maar tegen het voorjaar 1567 is de orde hersteld met militair ingrijpen. Landvoogdes eist eed van trouw, Egmont legt die af, Oranje niet en vertrekt naar het buitenland (Nassau).
5.4.3. Alva en de Bloedraad
Alva vertrekt naar de Nederlanden. Margaretha van Parma schrijft brieven om duidelijk te maken dat zijn komst overbodig is. Tevergeefs, met zo‟n 10 000 soldaten komt Alva naar de Lage Landen. Zijn komst leek overbodig, beledigend zelfs voor de landvoogdes, de orde was immers hersteld en de 251
Schöffer, I. e.a. (1991) 105-109. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 133
meerderheid der calvinisten was gevlucht. Met een schrikbewind dat niets of niemand ontzag wilde hij orde op zaken stellen. De „Raad van Beroerten‟, een uitzonderingsrechtbank door het volk de „Bloedraad‟ genoemd, sprak 1071 doodsvonnissen uit en 11136 verbanningen.252 De executie van de graven van Egmond en Horne, beschuldigd van hoogverraad, was een overtreding van de adellijke rechtsprivileges in onze gewesten. Zij hadden hun eed van trouw aan de koning pas vernieuwd en werden na een vergadering met de niets vermoedende landvoogdes opgepakt en voor de Raad van Beroerten gebracht. Ook Oranje werd voor deze uitzonderingsrechtbank gedaagd, maar die zat in het buitenland. Antoon van Straelen, burgemeester van Antwerpen, die nochtans met gevaar voor eigen leven nog een oproer had neergeslagen, werd zoals zovelen gruwelijk gemarteld en terechtgesteld. Margaretha van Parma nam ontslag. Alva, benoemd tot landvoogd in december 1567 poogde de centrale instellingen te verbeteren en te vereenvoudigen. Hij liet de strafwetten bundelen en verbeteringen aanbrengen. Maar Alva‟s optreden zorgde ervoor dat het verzet uitgroeide tot een opstand van de Nederlanden tegen het Spaanse bestuur. Het jaar 1568 kunnen we als het begin van de opstand nemen. Dan valt Oranje253 binnen, maar hij kent geen succes. Hij krijgt steun vanuit de vluchtelingenkerken in Londen, Emden e.a., tevergeefs. Alva wou ook een algemeen geldend stelsel van belastingen instellen: op het vermogen een eenmalige heffing, (de honderdste penning, één procent), vaste heffingen op onroerend goed (de twintigste penning) en op roerend goed (de tiende penning). Een billijke verdeling over alle onderdanen, zoveel was zeker, en een gegarandeerd inkomen voor de staat. De Staten-Generaal werd in 1569 voor het eerst na tien jaar bijeengeroepen om deze bede te stemmen. Met bedreigingen werd de honderdste penning goedgekeurd. De tiende penning werd gehinderd, vertraagd, de uiteindelijke inning geboycot door de ambtenaren. Het verzet nam toe, de nieuwe vaste belastingen
252
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993), 110. Vooral Lodewijk van Nassau, Willems broer is actief en behaalt op 23 mei 1568 een succes en verbindt zo zijn naam aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog. Maar op zichzelf is dit weinig belangrijk... 253
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 134
werden als machtsmisbruik bestempeld. De economische en religieuze vluchtelingenstroom wordt groter... 5.4.4. De opstand254 1 april 1572, watergeuzen veroveren Den Briel. Vele steden in Holland en Zeeland volgen: Vlissingen, Gouda, Dordrecht, Haarlem, Leiden, Rotterdam, enz... openen hun poorten, ook zonder geweld... In mei waren Bergen en Valencijn al ingenomen. Friesland volgt... Mechelen opent de poorten op 30 augustus 1572, Leuven en Dendermonde volgen. Brussel is dan langs 3 kanten bedreigd... Maar na de Bartholomeusnacht
255
van 23 op 24 augustus
kon Oranje zeker niet meer op Franse steun rekenen en moest hij onder druk van de oprukkende Spaanse troepen terugtrekken over Mechelen, Roermond en Kampen naar Holland. Alva‟s zoon, don Fadrique was met de strafexpeditie
belast.
Mechelen
moest
als
voorbeeld
dienen
voor
Brabant...brandschatten, plunderen, verkrachten, de Spaanse furie... kon het nog erger? Het kon nog erger... Naarden gaf zich zonder slag of stoot over en werd toch volledig uitgemoord. Ook in Zutphen en vele andere steden gingen de Spaanse soldaten gewelddadig te keer... Anderhalf jaar lang poogde Alva Holland te heroveren, tevergeefs. Ook zijn opvolger Requesens slaagde niet en startte vredesonderhandelingen, zonder succes...
De Pacificatie van Gent en de unie van Utrecht en Atrecht
Toen Requesens schielijk overleed in maart 1576 ontstond er een machtsvacuüm. De Staten van Brabant, gevolgd door Vlaanderen en Henegouwen maakten ervan gebruik om de staten-generaal bijeen te roepen om tot een vredesovereenkomst te komen. Op 4 november begon de Spaanse furie in Antwerpen die 8000 mensen vermoordde. In de Pacificatie van Gent op 8 november 1576 beloofde men elkaar bij te staan om de Spaanse muiters buiten te drijven maar de problemen i.v.m. de godsdienst en de houding t.o.v. Filips schoof men voor zich uit. De meningen waren diep 254
Voor ons verhaal van de opstand baseerden wij ons vooral op Van der Lem, A. (1995) en Van Deursen, A.T. & De Schepper, H. (1984). 255 Wij hopen dat iedereen zich dit bloedbad aangericht onder de Franse hugenoten herinnert ? TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 135
verdeeld. Konden katholieke en calvinisten naast elkaar leven in dezelfde stad, hetzelfde gewest? Ook over de trouw aan Filips liepen de meningen uiteen. De nieuwe landvoogd, Don Juan, halfbroer van Filips II onderhandelde met de staten-generaal, hij zou de Spaanse troepen wegzenden, de staten zouden trouw zweren aan koning en kerk (dit akkoord heet “het Eeuwig Edict”). Holland en Zeeland weigerden dit. Als Don Juan de citadel van Namen met geweld bezet, wordt de eenheid van de andere leden van de staten-generaal met Holland en Zeeland hersteld. De staten-generaal benoemen dan de neef van Filips II, aartshertog Matthias van Oostenrijk tot landvoogd. De staten behouden in het akkoord met Matthias veel macht... maar in het Zuiden, in de Waalse gewesten zoekt men intussen toenadering met de door Filips na de dood van Don Juan (okt. 1578) benoemde landvoogd: Alexander Farnese van Parma. Het zuiden kent weinig protestanten en ziet de protestantse radicalisering van Vlaanderen en Brabant met lede ogen aan... Intussen groeit bij de andere staten de idee om Filips II af te zetten en een andere vorst te zoeken. In de loop van 1577 neemt de calvinistische middenklasse het bewind over in Brussel, Antwerpen en Gent. Parma krijgt de Waalse staten mee met de belofte de vreemde troepen terug te trekken en de aloude privileges te herstellen. De Unie van Atrecht van 1579 betekent de breuk van Artesië, Henegouwen, Namen, Luxemburg en Limburg met de Opstand. Op voorstel van het calvinistische stadsbestuur van Gent beloven Brabant, Vlaanderen met Doornik, Holland, Zeeland en Gelre elkaar bij te staan, geen afzonderlijke vrede met Filips II te sluiten en op te komen voor hun privileges. Deze overeenkomst wordt bekend als de Unie van Utrecht v. 23 januari 1579. Mechelen reconsilieert zich met de Spaanse koning in datzelfde jaar maar wordt in 1580 door Staatse troepen veroverd die het Calvinistisch Bewind inzetten met de Engelse furie die een maand duurde... Ook ditmaal is er geween en gekrijs te horen in die stad. De radicalisering gaat verder: -Filips verklaart Oranje vogelvrij, -Oranje verklaart Filips vervallen wegens tirannie (bezworen privileges schenden, verbintenissen niet naleven, enz...) Oranje stelt de hertog van Anjou, katholieke, Franse koningszoon voor als nieuwe landsheer. Brabant, TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 136
Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland zijn akkoord (jan. 1581). Het plakkaat van Verlatinghe volgt (juli 1581)... De breuk is volledig...
Maar uiteindelijk zullen de wapens beslissen. Filips sluit een bestand met de Turken en heeft soldaten en geld vrij om “eindelijk een einde te maken aan de opstand”. Parma belegert de Vlaamse en Brabantse steden afzonderlijk. Gent valt in 1584 (sept.), Brussel, maart 1585, juli 1585 verlaten de staatse troepen Mechelen, in augustus 1585 valt Antwerpen... We kunnen gerust stellen dat de opstand voor de Zuidelijke Nederlanden hier eindigt... De uittocht neemt nu enorme vormen aan, de ketters krijgen nog 2 jaar om te vertrekken. De emigratie, al eerder begonnen om economische en religieuze redenen, wordt nog eens versterkt met naar schatting 200 000 mensen, zo‟n 150 000 naar de Noordelijke Nederlanden. In 1589 was de bevolking v. Antwerpen gehalveerd, in Mechelen daalde het inwoneraantal in 1585 tot 11.000.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 137
KANTTEKENINGEN BIJ HOOFDSTUK 5 De inquisitie: getallen W.P. Blockmans schrijft in “Geschiedenis van de Nederlanden”; “ Ondanks de vele plakkaten die sedert Karel V tegen de ketters waren uitgevaardigd, verspreidde de Hervorming zich versneld na 1550. Maar evenzo de repressie van de inquisitie: in Vlaanderen vervolgde deze...
Tussen 1521-1550 gemiddeld 13 personen per jaar Tussen 1551-1560 gemiddeld 60 personen per jaar Tussen 1561-1565 gemiddeld 264 personen per jaar256 A. van der Lem die zich baseert op Alastair Duke benadrukt in “De Opstand in de Nederlanden” dan weer: “Overigens is het aantal vervolgden en terechtgestelden veel geringer gebleken, dan men traditioneel heeft aangenomen. De meest recente berekening is die van Alastair Duke die tot de volgende aantallen komt in de periode vóór 1566, op basis van een onderzoek naar officiële bronnen als procesverslagen en dergelijke:
Atrecht; ca.9 Brabant:228 Vlaanderen: 265 Waals-Vlaanderen: ca. 60 Friesland 102 Gelre 16 Groningen 1 Henegouwen 44 Limburg-Overmaas 6 Luxemburg 0 Mechelen 11 Namen 12 Overijssel 35 Doornik en het Doornikse 53 Utrecht 31 Zeeland 23 Maastricht 21 Luik 26 Kamerijk 6” Van der Lem vermeldt over de drie laatste gebieden dat Maastricht samen met de bisschop van Luik werd bestuurd en dat Luik en Kamerijk 256
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 108-109. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 138
onafhankelijke bisdommen waren. Hij besluit: “In totaal bedraagt het aantal aanwijsbare slachtoffers dus ongeveer 1300. Dat maakt een heel verschil met de duizenden, ja tienduizenden die in de 257 propagandastrijd rond de geloofsvervolging genoemd zijn.
De inquisitie: legende Van der Lem benadrukt ook dat er in de Nederlanden geen sprake was van invoering van de Spaanse inquisitie. Het was ook niet de bedoeling van Filips II om ze in te voeren. Maar ook de inquisitie in Spanje was strikt gereglementeerd. Verminking, verkrachting, moord in duistere kerkers “als een godgevallig werk”, het behoort allemaal tot de Zwarte Legende. “Het snijden en branden was een zaak van de wereldlijke rechtsvervolging” schrijft van der Lem. De geestelijke inquisiteurs mochten alleen de volgende pijniging 258 gebruiken: ophanging aan de achter de rug samengebonden armen. Hoe dan ook, het is en blijft een vreselijke foltering die tot vandaag niet uitgebannen is. Welke instelling nu juist welke vreselijke misdaden organiseerde zal de meeste slachtoffers minder interesseren... Kritisch benaderen, nuanceren en relativeren doet van der Lem wel... maar de inquisitie is en blijft een vreselijke en misdadige instelling. De aantallen zijn wel uitvergroot door geloofsgenoten van de slachtoffers maar dat neemt noch het misdadig karakter, noch het feit weg dat de vervolging door de inquisitie in Gods naam gebeurde... Gidsen blijven kritisch, ook als ze relativeren of mythes en legendes weerleggen.
257 258
Van der Lem, A. (1995) 41. Van der Lem, A. (1995) 45-47. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 139
6. DE SPAANSE NEDERLANDEN IN DE 17e EEUW Onze gewesten werden in de 17e eeuw nog altijd vanuit Spanje geregeerd. De Spaanse Habsburgers waren onze “rechtmatige vorsten”. Uiteindelijk vielen in Madrid de beslissingen. De Zuidelijke Nederlanden werden in diezelfde eeuw ook gedomineerd door de contrareformatie, opgefleurd en hertekend door de triomfantelijke barok, geteisterd door oorlogsgeweld. Het Tridentijnse katholicisme trok krijtlijnen waarbinnen de kerk, het geloof en de moraal zich ontwikkelden. De geesten van de mensen werden doordrongen van eerbied en gehoorzaamheid aan het leergezag van de “Heilige Kerk” en aan het door God aangestelde gezag, zeker dat van de (absolute) vorsten. Vooral het oorlogsgeweld maakt de 17de eeuw in zekere zin tot een “ongelukseeuw”. Maar ook dat moeten we relativeren.
6.1. Spanje voert oorlog in de Nederlanden, Madrid bestuurt de Zuidelijke Nederlanden Na de definitieve herovering van Vlaanderen en Brabant in 1585 werd ook Groningen en Overijssel door Alexander Farnese onder Spaans gezag gebracht. De aanval op Holland en Zeeland werd echter afgebroken. Vond Filips II de internationale strijd tegen de protestanten in Engeland en Frankrijk belangrijker dan de herovering van de opstandige gewesten? Of wou hij juist de toevoer beletten van geld en hulpgoederen uit Engeland en Frankrijk? Parma moest immers de in de Nederlanden gelegerde Spaanse soldaten inzetten bij de mislukte poging in 1588 om Engeland te veroveren met de Spaanse Armada. Daarna werden troepen tevergeefs naar Frankrijk gestuurd om de troonsbestijging van Hendrik van Navarra te verhinderen. Intussen heroverden de Verenigde Provinciën de oostelijke gewesten. De Verenigde Provinciën259 kregen in de jaren 1588-89 een definitief karakter. De Zuidelijke Nederlanden bleven onder Spaans gezag. Vanuit onze gewesten zou Frankrijk worden bestookt en de oorlog met onze Noorderburen 259
De Verenigde Provinciën worden ook de Staatse Nederlanden genoemd, de Nederlanden van de StatenGeneraal. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 140
voortgezet. In 1598 werd vrede gesloten met Frankrijk, met Engeland in 1604. Pas in 1609 maakte het Twaalfjarig Bestand een einde aan de krijgsverrichtingen.
Toen
was
de
herovering
van
het
Noorden
als
voornaamste oorlogsdoel reeds lang opgegeven. Spanje moest nu, wegens geldgebrek, ook zijn pogingen staken om opnieuw de controle over de Schelde te krijgen, en de situatie van de katholieken in het Noorden te verbeteren. De oorlog met de Republiek om de overzeese gebieden duurde echter voort.260
In mei 1579 was bij de Vrede van Atrecht tussen de leden van de Unie van Atrecht en Spanje i.v.m. de Nederlanden het volgende overeengekomen: Er zou godsdienstvrijheid komen, de Staten - Generaal en de Raad van State zouden opnieuw zoals voorheen functioneren, het leger zou onder controle van de provinciegoeverneurs komen, de Spaanse soldaten zouden verdwijnen, de provinciale staten zouden hun fiscale bevoegdheden terugkrijgen,... Blijkbaar was Spanje tot vergaande toegevingen bereid maar toen de hereniging uitbleef verdween ook de toegevingsbereidheid. In
de
Zuidelijke
Nederlanden
werd
de
katholieke
godsdienst
toch
staatsgodsdienst. De Staten-Generaal en de Raad van State en de daarin zetelenden hoge adel verloren alle invloed op het beleid. De Spaanse soldaten bleven. De Provinciale Staten kregen wel fiscale bevoegdheid. Op het buitenlands beleid had men vanuit Brussel weinig invloed, het werd door Spanje en de Spaanse junta bepaald, ook onder Albrecht en Isabella.
6.2. Albrecht en Isabella In 1595 wordt Albrecht van Oostenrijk landvoogd. Na zijn dood in 1621 zet zijn echtgenote en nicht Isabella, dochter van Filips II de taak verder tot haar dood in 1633. In 1598 draagt “een moegestreden Filips II” de soevereiniteit over de 17 provincies over aan zijn dochter en haar echtgenoot.
260
Janssens, P. (2007), 178-182. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 141
Waarom krijgen onze gewesten onder Albrecht en Isabella “een onafhankelijk statuut”? Niet om de eenheid te herstellen. Het is weinig waarschijnlijk dat Filips II nog geloofde in een hereniging met het Noorden.261 Spanje wou onze gewesten zelf laten betalen voor haar verdediging en komen tot een systeem van directe belastingen. De Spaanse geldzendingen naar de Nederlanden verminderden onder de aartshertogen van 9 naar 7,5 miljoen gulden per jaar. De permanente belasting kwam er. Toen Filips II de Nederlanden overdroeg aan de aartshertogen was bepaald dat het land in het geval van kinderloosheid automatisch zou terugkeren onder de Spaanse kroon. Formeel was de soevereiniteit aan de aartshertogen overgedragen maar de macht bleef in Spaanse handen, uiteindelijk besliste Filips III (1598-1621). Het leger bleef hoofdzakelijke Spaans: Italiaanse en Spaanse bevelhebbers, veel officieren en soldaten waren wel Zuid-Nederlanders. De financiering kwam hoofdzakelijk van de Spaanse kroon. De belangrijkste regeringssecretaris in Brussel was een Spanjaard, zelfs de biechtvaders van de aartshertogen waren Spanjaarden. De besluitvorming was in Spaanse handen maar vele hovelingen, functionarissen en diplomaten waren Zuid-Nederlanders. Zelfs de adviesraden van de aartshertogen werden vanuit Madrid samengesteld. In 1621, na de dood van Albrecht, kwamen de Zuidelijke Nederlanden weer onder de directe soevereiniteit van Filips IV(1621-1665). Tante Isabella bleef landvoogd maar werd financieel gekortwiekt en was geen afhankelijke bondgenoot meer maar een pion. De hofhouding in Brussel moest het voortaan met veel minder stellen.
6.3. De ongelukseeuw economisch uiteindelijk toch niet zo gelukkig?
261
Janssens, P. schrijft hierover: “In vele handboeken blijft men de overdracht van de Nederlanden aan de aartshertogen beschouwen als een ultieme zet van Filips II om de eenheid van de Nederlanden te herstellen. Die doelstelling werd weliswaar door Spanje zelf voorgesteld, maar ze is ongeloofwaardig. De voorwaarden die Filips II bij de overdracht van de soevereiniteit stelde, waren voor de Verenigde Provinciën onaanvaardbaar” (Janssens, P. (2007) 181.) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 142
Dikwijls wordt de periode van de aartshertogen beschreven als voorspoedig of zelfs als “het begin van een soort van „Zilveren eeuw‟ – het tijdperk van Rubens en Van Dijck – die zou duren tot het midden van de 17de eeuw.262 Maar velen herinneren zich ook de heftigheid waarmee de 17 de eeuw betiteld werd als een „ongelukseeuw‟.263 En toch... Na
drie
decennia
economische
neergang
herleefden
de
Spaanse
Nederlanden in het begin van de 17de eeuw. De landbouw herstelde zich sterk, de nijverheid kwam de ontwrichting relatief snel te boven. In het begin van de 17de eeuw werden de Zuidelijke Nederlanden opnieuw één van de meest welvarende streken van Europa. Toch kregen onze gewesten en zeker Antwerpen af te rekenen met grote moeilijkheden. De
massale
uitwijking
van
kapitaalkrachtige
zakenlui
en
meesters-
ambachtslieden veroorzaakte een economische achteruitgang. Maar de de sluiting van de Schelde veroorzaakte de zwaarste klappen. Vrachtschepen moesten hun goederen overladen op Zeeuwse lichters waardoor de transportkosten naar Antwerpen groter werden. Er werd ook tol geheven. De concurrentie met Rotterdam en Amsterdam werd daardoor moeilijker. Toch mogen we ook niet vergeten dat de Spaanse Nederlanders ijverig bleven handeldrijven met het opstandige Noorden, ook tijdens de Tachtigjarige oorlog.264 Maar uiteindelijk bleef de sluiting van de Schelde een zware klap. De Antwerpse schippers, nu binnenschippers geworden, werden op de Schelde steeds meer weggedrumd door de Hollandse en Zeeuwse. Tegen het einde van de 17de eeuw was hun aantal van 600 in 1644 tot 80 geslonken.265 Antwerpen bleef wel een belangrijk financieel centrum. Het netwerk van correspondenten werd ingeschakeld om internationaal transacties uit te voeren. Ook overheidskrediet werd door Antwerpse bankiers verstrekt, die al een aardige duit verdienden aan de Spaanse geldzendingen. 262
Janssens, P., e.a. (2006), dl. 1, 28. Wie de laatste 10 eeuwen bestudeert zal waarschijnlijk de 17de eeuw niet als een groot succes beschouwen, maar de stempel “ongelukseeuw” zal men dan waarschijnlijk niet op de 17de eeuw drukken. Economisch en demografisch was de 14de eeuw een grotere ramp dan de 17de eeuw. En was het oorlogsgeweld in de 20ste eeuw niet erger dan in de 17de? Wij willen hier geen polemiek op gang brengen. Gidsen en reisleiders moeten wel oppassen voor clichés zoals “ongelukseeuw” of “slagveld van Europa”. 264 Thijs, A.K.L. (1990), 42. De handel met de vijand werd weliswaar bemoeilijkt door de douanerechten die bij het uitbreken van de Tachtigjarige oorlog werden ingevoerd speciaal voor handel met de vijand. Na de vrede in 1648 verdwenen die douanerechten. Niet voor lang, ze waren voor de overheid onmisbaar geworden. (Janssens, P. (2007) 205.) 265 Thijs, A.K.L. (1990), 55. TOERISME VLAANDEREN 263
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 143
Verdreven uit Antwerpen vond de Vlaamse vloot eerst een thuishaven in Duinkerken. Na de verovering van die stad door de Fransen verhuisden de havenactiviteiten in 1658 naar Oostende. Waterwegen bleven ook in de 17de eeuw de belangrijkste en de goedkoopste transportwegen. De overheid stimuleerde de aanleg van kanalen. Een poging om Antwerpen met de Maas en de Rijn te verbinden mislukte.266 Maar de aanleg van een verbinding Gent-Brugge-Oostende tussen 1613 en 1622 kende wel succes.267 Betekende het begin van de 17e eeuw voor onze gewesten een economische opflakkering, na het midden van de eeuw daalde volgens recente berekeningen het inkomen per hoofd door de groeiende bevolking. De levensstandaard van de ambachtslui, handwerkers en keuterboeren kende een achteruitgang. Het reële loon daalde omdat de prijzen voor grond en graanproducten sneller stegen dan de lonen.268 Eigenaars van gronden en handelaars hadden het, zacht gezegd, dus beter.269 Zilveren eeuw? In het begin dus wel vooral dan voor bepaalde groepen in de samenleving. Maar voor de grote meerderheid van de bevolking zeker niet, vooral niet in de tweede helft van de eeuw. Bovendien raasde het oorlogsgeweld over onze gewesten, slechts één op drie jaar in de 17de eeuw kende vrede. Alsof het nog niet genoeg was, flakkerde in 1668-69 - voor de laatste keer in onze gebieden - de pest op. Meestal maaide die in de getroffen gebieden 5 tot 10 procent van de bevolking weg.270 Dat historici deze eeuw een ongelukseeuw noemden zal niemand verbazen.
266
De verbinding van Antwerpen via de Vlaamse havens is nooit zo belangrijk geweest, de verbindingen via de binnenwateren bleven moeilijk. Anderzijds bleef export vanuit Antwerpen mogelijk via de Schelde. Overladen was dan wel nodig in de omgeving van Lillo. (Thijs, A.K.L. (1990), 42.) 267 Janssens, P. (2007) 202-203. 268 Het is niet omdat de intensieve Vlaamse landbouw met hoge opbrengsten “wereldfaam” kreeg in Engeland dat de plattelandsbevolking geen honger leed. Vergeten we ook niet dat drievierde van de Vlaamse plattelandsbevolkingbevolking betrokken was bij de putting-out linnenindustrie, uit bittere noodzaak. (meer daarover in het hoofdstuk over de industrialisatie) 269 Janssens, P., e.a. (2006), dl. 1, 124-133. 270 Janssens, P., e.a. (2006), dl. 1, 131. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 144
6.4. Het slagveld van Europa... in de 17de eeuw. Als in 1618 de Dertigjarige oorlog uitbreekt dan is het niet zo vreemd dat na het verstrijken van het Twaalfjarig Bestand in 1621, ook in onze streken de strijd weer losbarst. Ook al zag de Brusselse overheid dit met lede ogen aan. Zeker omdat zij vooral vreesden over te weinig middelen te beschikken om deze oorlog te voeren.271 In 1625 werd Breda door Spinola veroverd. Toch werd de Brusselse vrees waarheid. Omdat hij niet genoeg oorlogsfinanciën kreeg, weigerde Spinola nog verder in de Nederlanden te vechten. Financiën en bekwame generaals, zoals Spinola maar ook Zuid-Nederlanders werden elders ingezet met meer succes. De oorlog sleepte zich intussen voort.... In 1635 kwam er een offensief verbond tussen Frankrijk en de Verenigde Provinciën. Oproepen aan de bevolking om tot opstand te komen tegen het Spaans bestuur bleven zonder respons. De bevolking toonde weinig sympathie voor de invallers. In 1643 verliezen de Spaanse troepen Rocroi. Dit zou de start geweest zijn van een ommezwaai in de Verenigde Provincies. Vanaf 1644 begonnen de onderhandelingen met Spanje een ernstige wending te nemen en bleven de oorlogshandelingen zeer beperkt. In 1648 wordt met de Verenigde Provinciën vrede gesloten.272 Maar met Frankrijk gaat de oorlog onverminderd verder. De Verenigde Provincies “verdedigden” hun onafhankelijkheid, de Fransen wilden de Nederlanden echter inpalmen, zeker Lodewijk XIV. Deze reeks oorlogen hebben sporen nagelaten in het landschap. De verdedigingswerken zoals die van Vauban, rond talrijke steden dateren uit die tijd, ook in onze gewesten. Zelfs de Vrede van de Pyreneeën tussen Frankrijk en Spanje en het huwelijk van Lodewijk XIV met Maria Theresia, dochter van Filips IV bracht geen vrede maar rampspoed in onze streken. Na het overlijden van Filips IV in 1665 maakte Lodewijk XIV aanspraken op de Spaanse erfenis van zijn vrouw en dus op de
271
Janssens, P. (2007) 183.. In Munster in Westfalen kwam een einde aan de Dertigjarige, voor ons Tachtigjarige Oorlog. Er werd naast andere vredesverdragen, ook vrede gesloten tussen de Katholieke Koning en de Staten-Generaal van de Verenigde Provinciën der Nederlanden. TOERISME VLAANDEREN 272
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 145
Nederlanden.273 Bang voor een Franse suprematie keerden de Verenigde Provincies zich tegen Frankrijk vooral onder stadhouder Willem III. Na zijn huwelijk met Mary Stuart en het verwerven van de Engelse troon werd het verzet van zijn beide landen tegen Lodewijk nog groter. Ook na Willems dood in 1702 bleven beide landen zich tegen de Franse ambities in de Zuidelijke Nederlanden verzetten. Zonder het verzet van de Zeemogendheden (Engeland en de Verenigde Provincies) was Lodewijk er waarschijnlijk in geslaagd om de volledige Spaanse Nederlanden aan Frankrijk toe te voegen. Lodewijk heeft veel “Nederlands” grondgebied toegevoegd aan Frankrijk. Maar een volledig overzicht van de oorlogshandelingen en de steeds verschuivende grenzen zou ons te ver voeren. De Franse dreiging bleef tot 1748 bestaan.274
VELAZQUES‟ LAS LANZAS (DE OVERGAVE VAN BREDA) Dit kunstwerk van Velazques biedt een gids of reisleider vele mogelijkheden. Wij vertrekken hier vanuit het onderwerp: De overgave van Breda. De overwinnaar krijgt de sleutels aangeboden van de stad. Hij ontvangt ze minzaam. De portretten van de Spaanse officieren zouden sterk gelijkend zijn. De overwinning van Ambrogio Spinola werd toen uitgebreid gevierd en door kunstenaars dik in de verf gezet, ook in Brussel aan het hof van de landvoogden. Ook andere kunstenaars verheerlijkten met penseel en burijn deze overwinning. Rubens maakte het titelblad voor het officiële verslag van de belegering en de overwinning. Bevriende vorsten kregen een kopie van de kaart van de belegering van Breda. Het kunstwerk van Velazques is waarschijnlijk een hele tijd na de feiten gemaakt. Het werd pas in 1635 getoond, tien jaar later dus.
273
De niet-betaalde bruidschat van Maria Theresia gaf Lodewijk XIV een voorwendsel om de Spaanse Nederlanden binnen te vallen. 274 Het verder verloop van de strijd tussen Frankrijk en de Spaanse, later de Oostenrijkse Habsburgers wordt in een volgend hoofdstuk geschetst. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 146
Het merkwaardige is dat die overwinning niet echt verzilverd werd. Spinola weigerde verder te vechten omdat hij te weinig financiële steun kreeg en verliet kort daarna de Nederlanden. Vier jaar later moesten de Spanjaarden Den Bosch prijsgeven, Frederik-Hendrik van Nassau, broer en opvolger van prins Maurits, wijzigde met deze overwinning de krijgskansen in het voordeel van de Verenigde Provinciën... en toch ontstond dit doek. Dit kunstwerk is een gelegenheid om het einde van de opstand op te rakelen. Museumbezoekers aan de Opstand te herinneren, de Spaanse Nederlanden, de scheiding der Nederlanden, de propaganda...
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 147
6.5 De contrareformatie en de jezuieten De contrareformatie heeft een onuitwisbare stempel gedrukt op het geloofsleven, de denk- en gevoelswereld en de mentaliteit van de opeenvolgende generaties in onze gewesten tot vandaag. Ook al neemt het aantal mensen die met de katholieke kerk al enkele generaties geen verwantschap meer hebben toe, ook zij zijn, ook vandaag nog, ongewild erfgenamen van de contrareformatie. Eerst en vooral wilde de kerk de gelovigen herkerstenen en de overgebleven ketters bekeren. De dogma‟s en decreten van het concilie van Trente (15451563) zou men in de hoofden van de mensen hameren en het kerkelijk instituut en zijn bedienaars hervormen. De geloofsleer werd via de catechismus aan geletterden en ongeletterden opgedrongen. De priesters opgeleid in seminaries kregen een degelijker opleiding. Vanaf ongeveer 1630 waren er voldoende en kwalitatief opgeleide parochiepriesters. Die waren verantwoordelijk voor het zieleheil van hun parochianen. Dopen, huwelijken, overlijdens werden vlijtig genoteerd in registers. De verplichte jaarlijkse Paasbiecht en communie, de huisbezoeken, de catechismus,
zelfs het geloofsonderzoek voor het huwelijk waren
instrumenten van onderricht en disciplinering. Via visitaties controleerde de bisschop zijn pastoors. De geloofsverkondiging was doordesemd van het idee dat gehoorzaamheid aan de oversten en onderwerping aan de bestaande orde door God gewild was.275 Dat paste ook wonderwel in het groeiend absolutisme. Inzake disciplinering en regulering van de massa was de kerk de objectieve bondgenoot van de absolute vorsten, de stedelijke overheden, de burgerij. Via de kansel en het geloofsondericht werd respect voor oversten, normen en waarden en bezit bijgebracht. Er was nog altijd de dreiging met de hellestraf en het vagevuur. Hulp en bijstand kon gevraagd worden bij de in eer herstelde Moeder Gods en de heiligen.
275
Thijs, A.K.L. (1990), 62-63. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 148
Massaal werden kerken gebouwd, de overheid, ook de stedelijke tastte regelmatig diep in de buidel om de dikwijls te grootse bouwprojecten tot een goed einde te brengen. De kloosterorden herleefden en zorgden dikwijls voor een parallelle zielenzorg. Soms was er samenwerking met de seculiere geestelijkheid maar ook concurrentie kwam voor. Naast de bestaande kloosterorden kwamen er nieuwe in onze gewesten zoals de ursulinen. Maar de kloosterorde met de meeste impact niet alleen in onze gewesten maar wereldwijd was die van de jezuïeten. In veel steden was hun invloed zeer groot. Naast onderwijs en catechisatie, organiseerden zij de leken in sodaliteiten, broederschappen van mannen.276 Broederschappen opgericht door andere geestelijken kenden eveneens succes. Vrouwelijke kloosterorden en begijnen herleefden. In vele steden leek het wel of een groot deel van de stad met één of twee voeten in het klooster was opgenomen. FOCUS OP:
DE INSTELLINGEN VAN HET ANCIEN REGIME
Middeleeuwen In de 13de -14de eeuw waren de onderdanen in de verschillende gewesten of landsheerlijkheden (meestal graafschappen of hertogdommen) vertegenwoordigd in de statenvergadering door de afgevaardigden van de stand waartoe ze behoorden. De landsheer, meestal graaf of hertog had het niet louter alleen voor het zeggen. De onderdanen beschikten meestal over bepaalde voorrechten erkend door de landsheer. Soms waren de voorrechten of vrijheden vastgelegd in documenten zoals de Blijde Inkomst. Vooral de toplaag van de bevoorrechte standen adel en clerus had invloed. Later wint ook de derde stand aan belang. Maar in die derde stand zijn het doorgaans (uitsluitend de afgevaardigden van) de steden die meetellen.
276
Aparte sodaliteiten voor de elite, voor de gewone rijke burgers, niet voor de gewone ambachtslieden of kleinhandelaars. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 149
De samenstelling van de statenvergadering ook „staten‟ genoemd was in elk gewest verschillend. In een aantal provincies ontbrak zelfs één van de standen277 Soms domineerde in een gewestelijke of provinciale statenvergadering één bepaalde groep of stand de anderen, soms werkten de onderdanen samen tegen de landsheer. Soms werkten de steden samen, soms was de onderlinge rivaliteit zo groot dat het tot oorlog kwam. In de steden was er dan nog de machtsstrijd tussen de gilden onderling, tussen sommige families of tussen de ambachten en de patriciërs. Ook bij de adel en zelfs bij de hoge clerus was rivaliteit tussen families, clans of belangengroepen van die aard dat de landsheer die rivaliteit kon gebruiken om zijn eigen macht te versterken.
Bourgondiërs
De Bourgondiërs verenigden in een personele unie verschillende gewesten. In die gewesten werden justitieraden en rekenkamers geïnstalleerd om een zekere eenheid te creëren in de justitie en in de inkomsten die de hertog ontving als vorst in de verschillende gewesten.278 De Hofraad van de rondreizende hertog werd voortdurend geplaagd met problemen gemeenschappelijk voor meerdere gewesten. Zo groeide uit de Hofraad de Grote Raad die de functie kreeg van hoogste rechtbank van beroep. De provinciale rechtbanken konden daar in beroep gaan. Voor korte tijd, van 1473 tot .... mocht de Grote Raad zich Parlement van Mechelen noemen naar analogie met het Parlement van Parijs. Later bleef de Grote Raad in functie tot het einde van het Ancien Regime. De bestaande instellingen in elk van de gewesten bleven grotendeels bestaan daarboven creëerde de vorst een begin van gecentraliseerde instellingen.
Onder de Bourgondiërs en Habsburgers groeide de centralisatie
277
Zie de inleiding van het hoofdstuk over de Bourgondiërs. In de Nederlanden waren onder de Habsburgers eind 16de eeuw 13 justitieraden en 4 rekenkamers werkzaam (Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 64.) TOERISME VLAANDEREN 278
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 150
Zowel de administratie als de justitie werd meer gecentraliseerd. Eind 15 de eeuw is reeds een begin van uniformiteit in de wetgeving aanwezig. Belangrijker is dat de rol van de vorst als wetgever groeit in de 16 e eeuw.279 In bepaalde periodes wordt de Staten-Generaal erg belangrijk. De Staten – Generaal is door de vorst gewild als vergadering van alle gepriviligeerde standen uit alle provinciale staten - vergaderingen. De Staten-Generaal vergaderde op uitnodiging van de vorst. Deze vergadering kon een steun betekenen voor de vorst als hij belastingen wou innen waaraan de onderdanen (de provinciale staten) hun goedkeuring moesten geven. Maar al vlug was duidelijk dat de Staten-Generaal ook de belangen van de Nederlanden kon dienen i.p.v. de belangen van de vorst. 280 In 1464 werd de vergadering een eerste keer bijeengeroepen. In 1477 met het Groot Privilege van Maria van Bourgondië werkte die vergadering de centralisatie tegen. Tijdens de Opstand (1576-1585) vergaderde de StatenGeneraal op eigen initiatief en tegen Filips II. De aartshertogen slaagden erin om de Staten-Generaal zichzelf quasi overbodig te laten maken. De StatenGeneraal aanvaardde in 1600 het principe van een jaarlijks praktisch automatisch te verlengen bedeheffing. Zelfs de verdeelsleutel die de verdeling van de “belasting” regelde werd aanvaard. Van 1632 tot 34 vergaderde de Staten-Generaal de laatste keer op initiatief van de vorst in hoofdzaak i.v.m. de vredesbesprekingen met onze noorderburen. Pas in 1789 vergaderde de Staten-Generaal opnieuw, op eigen initiatief en tegen Jozef II.281 Het belang van de Staten-Generaal mogen we dus ook niet overdrijven.
Gaandeweg evolueerden de landsheerlijkheden van afzonderlijke autonome eenheden tot provincies van een geheel, zeker nadat Karel V ze tot een eenheid had omgevormd door de Bougondische Kreits en de Pragmatieke Sanctie. De provincies vormden een middenniveau tussen de centrale overheid en de locale. Aan het hoofd van de provincie werd de stadhouder of 279
Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 66. Zie de ervaringen van Maria van Bourgondië. 281 Janssens, P. e.a. (2006) 162. TOERISME VLAANDEREN 280
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 151
goeverneur aangesteld, de vertegenwoordiger en plaatsvervanger van de vorst. De justitieraden, in de eerste plaats rechtbanken, werden op wetgevend terrein en inzake bestuur belangrijker dan de provinciale statenvergaderingen. In de justitieraden, hoven van beroep, werden rechtsgeschillen beslecht die meestal reeds voor stedelijke of lokale rechtbanken waren behandeld. Daar paste men het gewoonterecht toe. Bij het beroep in de justitieraden werd het Romeins recht gehanteerd.282
De centrale en andere instellingen van de Nederlanden vanaf Karel V
Onder Karel V verdwenen de afzonderlijke gewesten van de Nederlanden in het niet in het wereldrijk waarvan hij de leider was. Karel kon onmogelijk overal tegelijk zijn. Ook dat versnelde de uitbouw van de centralisatie, meer bevoegdheden, het niet dulden van tegenspraak. Als vorst bij Gods genade noemde Karel V zich de bron van alle recht. Hij beschouwde zichzelf als soeverein. Zowat alle initiatief ging uit van de vorst, Karel V en zijn opvolgers streefden duidelijk naar absolutisme. De inspraak van de Staten-Generaal werd teruggeschroefd, hij duldde geen concurrentie. Bij afwezigheid van de vorst bestuurde de landvoogd(es). Eerst tante Margaretha van Oostenrijk tot 1530 dan zus Maria van Hongarije. Bij de aanstelling van de nieuwe landvoogdes in 1531 werden hervormingen doorgevoerd die een blijvend karakter kregen. De basis werd gelegd van de instellingen die tot de laatste decennia van de 18de eeuw doorwerkten. De adviesraden die vroeger de landvoogdes (Margaretha van Oostenrijk) terzijde stonden werden permanent. Het Hof van Margaretha vormde in Mechelen
het
regeringscentrum.283
Voortaan
zouden
zij
de
nieuwe
landvoogdes Maria van Hongarije terzijde staan en advies geven voor het hele gebied van de toenmalige Nederlanden. Het regeringscentrum voor de Nederlanden werd in 1531 van Mechelen naar Brussel overgebracht. Het Hof van Brussel zetelde op de Koudenberg.284
282
Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 72. O.a. Blom, J.C.H. & Lamberts, E. (1993) 99. 284 Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 68-71. TOERISME VLAANDEREN 283
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 152
Als adviesraden voor de nieuwe landvoogdes Maria van Hongarije werden drie Collaterale Raden (collateraal=terzijde) opgericht met zetel te Brussel. Zij zullen tot 1788 voor de Zuidelijke Gewesten alle belangrijke kwesties helpen oplossen. De Raad van State was ongetwijfeld de belangrijkste. De Raad bestond uit twaalf hoge edellieden, vooral ridders van het Gulden Vlies. Men wou verdere moeilijkheden met de hoge adel, die zich uitgesloten voelde onder de vorige landvoogdes, voorkomen. Alle belangrijkste binnenlandse staatszaken en de verdediging van de Nederlanden moesten in de raad besproken worden. In één raad Binnenlandse Zaken, Landsverdediging en gedeeltelijk Buitenlandse Zaken. Voor het dagelijks bestuur en het opstellen van de ordonnanties en andere wetgeving kwam er nu een Geheime Raad bestaande uit juristen. De raad had de juridische supervisie en ingrijpende wetgevende en administratieve bevoegdheden. De Raad sprak ook recht en onderhield relaties met de justitieraden. Men kan de bevoegdheden gedeeltelijk vergelijken met deze van het ministerie van Justitie en het ministerie van Binnenlandse Zaken. De Raad van Financiën voerde het beheer over het kroondomein, controleerde het hele belastingsstelsel en adviseerde in belangrijke financiële transacties. Deze raad vergelijkbaar met het ministerie van Financiën bestond uit één thesaurier-generaal, enkele financiële experts en een drietal edellieden. 285 Naast deze adviesraden die de landvoogdes moest raadplegen mogen we de Grote Raad niet vergeten die in 1504 als “Grote Raad van Mechelen” het hoogste gerechtshof vormde voor de Nederlanden. In hetzelfde jaar kreeg deze Grote Raad van Mechelen een hernieuwde instructies als hoogste gerechtshof, de rechtbank in hoogste beroep. Deze rechtbank blijft onder Maria van Hongarije het hoogste gerechtshof.286 Staten-Generaal en Provinciale Staten dienden nog slecht als instrument om beden toe te staan en belangrijke regeringsbesluiten te aanhoren. Zij mochten niet meer op eigen initiatief bijeenkomen zoals hun in 1477 was toegestaan. 285
O.a.Schöffer, I. e.a. (1991) 48-50 en Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 67-71. De Grote Raad was slechts beroepshof voor een aantal gewesten in de Nederlanden. Ook waren er bevoegdheidsgeschillen met de Geheime Raad. Voor ons beperkt overzicht heeft dit echter weinig belang. TOERISME VLAANDEREN 286
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 153
In de provincies liet Karel zich vertegenwoordigen door stadhouders, die tevens het leger moesten aanvoeren, zij waren allen hoge edellieden.287
In hoofdzaak bleef het hierboven geschetste portret van de 'instellingen in de Nederlanden'' bewaard tot het einde van de 18de eeuw.288 Toch waren er enkele belangrijke veranderingen. De Geheime Raad werd belangrijker dan de Raad van State. De hoge adel paste niet langer in de naar centralisatie en absolutisme strevende monarchie. De macht en de impact van de Raad slonk. Het aantal adellijke leden was verminderd. Na 1725 werd de Raad nog weinig bijeengeroepen, na 1744 werd zijn taak overgenomen door de Geheime Raad.289
287
Jansen, H.P.H. (1974) 245-247. Tussen 1702 en 1725 ( de woelige overgangsperiode van Spaanse naar het Oostenrijkse Habsburgers) waren de Collaterale Raden afgeschaft. Meer over die periode in hoofdstuk 8. 289 Schöffer, I. e.a. (1991) 351. TOERISME VLAANDEREN 288
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 154
De vorst en de bevoorrechte machten in de Spaanse later de Oostenrijkse Nederlanden
Als keizer Jozef II de Oostenrijkse Nederlanden bezoekt dan is hij ontgoocheld over “het politieke regime, dat naar zijn mening niet monarchaal was, maar een aristocratisch karakter behouden had. Het was een treffende typering van de machtsverhoudingen tussen vorst en bevoorrechte machten. Ze hadden vorm gekregen bij het herstel van het Spaanse gezag aan het einde van de zestiende eeuw. Bij het overlijden van Maria Theresia290 in 1780 waren ze nauwelijks gewijzigd”291
Dikwijls krijgen de Statenvergaderingen een aureool van oppositiemacht, tegen de vorst met als belangrijkste dwangmiddel... de beden of de belastingen. Zonder in details te willen treden moeten wij toch enige correcties en nuanceringen aanbrengen. Inderdaad waren de vorsten in onze gewesten van de 16de tot de 18de eeuw voor de belastingen “gedeeltelijk” onderworpen aan goedkeuring van de statenvergadering in tegenstelling met Frankrijk waar dat in sommige gewesten niet het geval was. De gewone belastingen en beden werd jaarlijks (sinds de aartshertogen) door de provinciale staten goedgekeurd, het waren permanente belastingen en konden niet geweigerd worden. Zo‟n weigering zou gelijk staan met een oorlogsverklaring. Om ongenoegen te uiten of te protesteren werd die goedkeuring door sommige statenvergaderingen wel eens op de lange baan geschoven. Aan de goedkeuring van buitengewone belastingen die dikwijls in oorlogstijd werden geheven verbonden de staten wel eens voorwaarden of ze werden zelfs geweigerd. Om die afhankelijkheid te verminderen probeerde de vorst vat te krijgen op de samenstelling van de Staten.
290 291
keizerin Maria Theresia, moeder van keizer Jozef II Van Peteghem, P.P.J.L. (2006) 194. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 155
De hoge adel was intussen zijn machtspositie in de Raad van State verloren omdat zij inspraak opeisten in het buitenlands beleid en in de defensie. De houding van de hoge adel tijdens de Opstand speelde natuurlijk mee. Hoge edellieden bleven wel belangrijke functies uitoefenen in het leger of de diplomatie of als hoveling in Madrid of Wenen. Hun rol in het centraal bestuur was echter tijdens de regering van de aartshertogen uitgespeeld. Het bestuur was nu in handen gekomen van de legisten.292 De legisten werden aangesteld niet omwille van hun afkomst maar omwille van hun veronderstelde of bewezen bekwaamheid.293 Meestal waren deze mensen juridisch gevormd. Spoedig werd de nieuwe ambtsadel opgenomen in de aristocratische kringen door huwelijk. Dikwijls verwierven zij ook een vermogen en tenslotte zelfs een adellijke titel.
Op het provinciale niveau, de afzonderlijke graafschappen of hertogdommen werden de justitieraden zeer belangrijk. De raadsheren verdedigden de gewestelijke autonomie tegen de centralisatieplannen van de vorsten. Daarnaast bleven de lokale bevoegdheden met hun historische - feodale oorsprong overeind. Steden, kerken, en grootgrondbezitters bleven autonome machten met hun eigen rechtspraak, eigen "bijzondere" rechtbanken. Zij deelden in de wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht. En die machtsuitoefening, die wetgeving en die rechtspraak verschilde van gewest tot gewest. De vorst oefende slechts een voogdij over de gewestelijke en plaatselijke besturen uit. In feite oefenden alleen deze laatste een rechtstreeks gezag over de bevolking uit. Met al deze heren – bestuurders deelde de vorst de macht. Stadspatriciaat, grootgrondbezitters, leden van de justitieraden vormden de bevoorrechte machten en behoorden allen tot dezelfde sociale groep: eigenaars van onroerend bezit. 294
Madrid, later Wenen en Brussel 292
Janssens, P. (2007), 199. De Geheime Raad, een bolwerk van juristen, zal zelfs de taken van de Raad van State overnemen. 294 Janssens, P. (2007) 197-202. TOERISME VLAANDEREN 293
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 156
Naast de spanning tussen vorst en statenvergaderingen, hoofdzakelijk in verband met de buitengewone belastingen, was er de spanning tussen het bestuur in Madrid of Wenen en het bestuur in Brussel. Na de herovering van de Zuidelijke Nederlanden werd in 1588 in Madrid de Hoge Raad voor de Nederlanden opgericht. Bij het aantreden van de aartshertogen in 1598 werd de Raad opgedoekt, de Nederlanden waren immers soeverein geworden. Na het overlijden van de aartshertog werd de Raad heropgericht. De Raad hield zich uitsluitend met de binnenlandse zaken van de Nederlanden bezig, niet met militaire zaken, ook niet met hogere benoemingen in de Nederlanden. Het bestuur van de Nederlanden was toch een zaak van de landvoogd en de collaterale raden? Onder Karel V was dat het geval maar Filips II en zijn opvolgers probeerden meer vat te krijgen op het bestuur van de Nederlanden. Tussen de landvoogden, de raden in Brussel en de raden in Madrid was er regelmatig heibel. Toch kregen ze weinig vat op het binnenlands beleid door het verzet van de Spaanse landvoogden en de Brussels regeringsraden.295 Onder de Oostenrijkse Habsburgers bestond een gelijkaardige "Opperste Raad der Nederlanden" in Wenen.
295
De Hoge Raad voor de Nederlanden was voor de vorst erg belangrijk: " Hij diende de vorst op de hoogte te brengen van het gebeuren in de Spaanse Nederlanden, toe te zien of de Raad van Financiën de staat van inkomsten en uitgaven behoorlijk overmaakte, de vorst te adviseren in verband met benoemingen." (Schöffer, I. e.a. (1991) 346.) Natuurlijk kwam het beleid van de nederlanden ook ter sprake in andere organen in Madrid. het zou ons te ver voeren om daarop in te gaan. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 157
7. DE INDUSTRIALISATIE VAN DE SAMENLEVING: 1750-1914 7.1. Op weg naar de industriële samenleving 296 Van de 15de tot de 20ste eeuw evolueerde de West-Europese samenleving van
een
overwegend
agrarische
naar
een
overwegend
industriële
samenleving. Sindsdien ontwikkelde de industriële samenleving zich in vele West-Europese landen onder druk van de arbeidersbeweging tot een verzorgingsstaat.
In de agrarische samenleving werkte het grootste deel van de bevolking in de landbouw. Inkomen, rijkdom en macht werden bepaald door het grondbezit. Omdat de opbrengst zo klein was bleef er slechts een zeer gering surplus over nadat de boeren gevoed waren. Een groot deel van dat surplus werd nog door adel en geestelijkheid afgeroomd. Een klein deel van de bevolking werkte in handel en nijverheid. Het klein aantal nijverheidsproducten werd hoofdzakelijk op het platteland gerealiseerd. De vraag was gering en betrekkelijk stabiel en het assortiment geproduceerde goederen beperkt. Men woonde in kleine boerengemeenschappen waar zelfvoorziening van het bedrijf en het dorp troef was. Slechts een klein percentage van de bevolking woonde in de steden. Deze hadden een grote autonomie op juridisch, sociaal en economisch vlak.
De samenleving was een standenmaatschappij. Landbezit en politieke macht hoorden bij elkaar. Veel lokale machthebbers hadden binnen hun territorium veel publieke bevoegdheden die ze als privé-bezit beschouwden. Deze feodaal-politieke ordening had een economische basis en een sociale hiërarchie als gevolg. Het gezag was traditioneel, het werd als onaantastbaar en heilig gezien. De agrarische samenleving was kleinschalig en had daarom genoeg aan mondelinge kennisoverdracht, analfabetisme was regel. 297 296 297
Dit hoofdstuk werd door de auteur eerder gepubliceerd in Martens, J. e.a. (1993) . Diederiks, H.A., e.a., (1987) 19 - 21. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 158
Traditioneel laat men de overgang van de agrarische naar de industriële samenleving: de industrialisatie beginnen met de „Industriële Revolutie'.
In de tweede helft van de 18de eeuw, meer bepaald vanaf 1760 in Engeland (in België vanaf de eeuwwisseling, de rest van het continent volgt rond 1830) versnelt de ontwikkeling in het economische maar ook in het sociale en politieke leven. Enerzijds kent de industriële productie in de katoen-, steenkool-, ijzer- en staalsector een enorme stijging.298 Anderzijds evolueert de nijverheid van een ambachtelijke naar een gemechaniseerde en door de internationale vraag gestimuleerde grootindustrie.299 Vóór de Industriële Revolutie groeide de economie traag, als ze al groeide, terwijl de bevolking en het reëel inkomen eveneens traag groeide of stagneerde. Ondanks een scherpe groei in de bevolking stijgt sindsdien het inkomen per hoofd en verdubbelt elke 50 jaar300.
7.2. De industriële revolutie in Engeland werd voorbereid door de veranderingen in de agrarische samenleving. 7.2.1. De landbouw
De landbouw speelde in de preïndustriële samenleving een overheersende rol. Rond 1500 werkten vier op vijf mensen in Europa in de landbouw. 301 Dat bleef zo tot het begin van de 18de eeuw behalve in Engeland en de Nederlanden waar een groeiend deel van de bevolking werkzaam was in handel en nijverheid.302 Dat er zoveel mensen werkten in de landbouw komt 298
In volgende bladzijden behandelen wij de evolutie in de verschillende sectoren in deze volgorde. We moeten wel rekening houden met wat Braudel schrijft in deel III, p.522-523 van “Beschaving, economie, kapitalisme...” over het gevaar van sectoriële beschrijving van de industrialisatie of industriële revolutie. Het gevaar dat die veranderingen er als afzonderlijke, keurig op elkaar volgende fases gaan uitzien en zo in zekere zin een trapsgewijze evolutie vormen. Dat is volgens Braudel niet juist. Nochtans zullen wij de industriële revolutie ook sector per sector behandelen net zoals Braudel...en ons bewust blijven van dit gevaar. 299 Van der Wee & Aerts, E. (1991) 127-128. 300 Hudson, P. (1992) 3 - 4. 301 Righart, H., e.a. (1991) 72. 302 Diederiks, H.A., e.a., (1987), H.A., e.a. (1991) 70. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 159
grotendeels door de lage productiviteit. Deze blijkt uit de yield ratio of opbrengstfactor die de verhouding tussen zaaizaad en opbrengst aangeeft. In het begin van de 16e eeuw was die opbrengstfactor in West-Europa ongeveer 7: 1/7 van het landbouwareaal moest gebruikt worden om het zaaizaad voor volgend jaar te produceren. Op dit ogenblik bedraagt de opbrengstfactor ongeveer 45.303 Vanaf de tweede helft van de 17de eeuw neemt de opbrengstfactor toe in Engeland en de Nederlanden, terwijl de rest van Europa achterblijft of zelfs stagneert. De rest van Europa bereikt rond 1800 niet eens de opbrengstfactor van Engeland en Nederland in 1650! De betere opbrengst in Engeland en de Nederlanden is zeker niet te verklaren door de mechanisatie in de landbouw, die begint pas in het midden van de 19de eeuw. Ook niet door het gebruik van kunstmest, het algemeen gebruik ervan komt maar eind 19e eeuw. Hoe verklaart men dan wel die productiestijging?304
Vruchtwisseling met klaver, rapen, lupine en peulvruchten verhoogt de opbrengst van mest en land
Het eeuwige probleem in de landbouw was de uitputting van de grond. Door het drieslagstelsel lag steeds een derde van de grond braak. Door bemesting kon men de grond vruchtbaar houden maar dan moest men over voldoende natuurlijke weidegrond beschikken of de veestapel op stal kunnen voeden. In Vlaanderen slaagde men er in de 15de- 16de eeuw in aan de braak te ontsnappen door het zaaien van klaver en rapen zodat de mestproductie kon stijgen zonder extra weidegrond. Voortaan kon men de dieren op stal voeden. Het verbouwen van klaver zorgde terzelfdertijd voor de bemesting van de grond door het binden van stikstof in de grond. Daardoor kon de tijd dat het land moest
herstellen
door braak te liggen
verminderd
303
worden. 305
Righart, H., e.a. (1991) 73; Diederiks, H.A., e.a., (1987) 71. Van der Wee geeft drie redenen op voor de "productie- en productiviteitsstijgingen": "verbetering van de landbouwmethoden, via nieuwe beheers- en eigendomsverhoudingen, ten slotte via een grootscheepse ontginningsbeweging in en buiten Europa." Van der Wee, 1991, 111. 305 School en Omroep, speciaal, jan. 1977 p.3/5. School en Omroep, nov/dec. 1980 p.7; Diederiks, H.A., e.a. (1987) 95. 304
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 160
Peulvruchten (erwten en bonen) en lupine werden ook gebruikt als stikstofleveranciers. Al deze vruchten werden afwisselend gezaaid om de grond te herstellen na de stikstofvretende graanteelt. Naast het toepassen van deze vruchtwisseling, verhoogde het gebruik van mergel, kalk en stadsmest en verbeteringen aan het alaam, de opbrengst. In de 17de eeuw werden deze Vlaamse innovaties in Holland en Engeland verder gezet en werden bekend onder de naam "Dutch husbandry". Het toepassen van een rotatiesysteem van tarwe- rapen- gerst- klaver maakte in de laatste jaren van de 17de eeuw definitief een einde aan het drieslagstelsel in Engeland. Daarnaast werd vanaf het einde van de 18de eeuw het poten van aardappelen veralgemeend. We mogen niet vergeten dat driemaal meer mensen gevoed kunnen worden met de opbrengst van een aardappelveld dan met de opbrengst van een vergelijkbaar veld graan. 306 Andere nieuwe teelten waren: maïs, boekweit, voederbieten, tabak en cichorei.
Op grote schaal in grote commerciële bedrijven zorgen al deze vernieuwingen minstens voor een verdubbeling van de productie307
Reeds in de 15de en de 16de eeuw gingen de landheren in Engeland over tot de omheining of de „enclosure'. Gemeenschappelijke cultuurgrond of woeste grond werd daarbij omheind en werd privé-bezit. In de 15de-16de eeuw wou men zo grotere weidegronden voor de schapenteelt realiseren, in de 17de18de eeuw zijn grotere percelen voor de akkerbouw het doel. De „gentlemanfarmer' verdreef de kleine erfpachter van zijn grond. De oude heerlijke rechten werden omgezet in pachten voor een beperkte tijd, de eigenaar kon de pacht verhogen of andere pachters nemen. Hierin werd de landheer gesteund door de rechtbanken.
Zo groeide het leger landlozen dat in de huisnijverheid en de manufactuur of als landarbeider werk zocht. Aan de andere kant ontstond een kleine groep 306
School en Omroep, speciaal, jan. 1977 p.3/5. Diederiks, H.A., e.a. (1987) 265. Voor dit onderdeel ook: Diederiks, H.A., e.a. (1987) 97-91; Van der Wee, 1991, 112-113; Righart, H., e.a., (1991) 75. 307
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 161
commercieel denkende eigenaars die grondbezit in de eerste plaats als een vorm van inkomen zagen. Engeland was in de 18de eeuw een land geworden waar een gering aantal grootgrondbezitters zeer veel land in bezit had, dat ze verpachtten in grote percelen aan kapitaalkrachtige pachters.
Zo verdwenen in Engeland maar ook in de rest van Europa de laatste elementen van horigheid en heerlijke rechten. In 1781, werden in de Zuidelijke Nederlanden door Jozef II de laatste feodale verplichtingen afgeschaft, in Frankrijk in 1789 en 1793. Pruisen en Rusland volgden later.308
In de tweede helft van 18de eeuw kwam in Engeland, net als bij ons, de laatste grote ontginningsbeweging op gang. Het landbouwareaal en de productie breidden door deze `interne kolonisatie' gevoelig uit.309 De
economische
veranderingen
in
gevolgen de
van
landbouw
de
schaalvergroting en
waren
verstrekkend.
de
andere
Terwijl
het
productievolume toenam én de opbrengstfactor, steeg ook de bevolking. 310
7.2.2. de bevolkingsgroei
In een preïndustriële samenleving is de omvang van de bevolking begrensd door het vermogen voedsel te produceren. Uit vele studies blijkt dat na misoogsten de graanprijzen omhoog gaan, de huwelijksleeftijd stijgt, de nataliteit daalt... de bevolkingsgroei vertraagt. Als de bevolking blijft groeien is er na verloop van tijd te weinig voedsel, honger en ondervoeding monden uit in ziektes en epidemieën. Een te groot deel van de bevolking wordt weggemaaid. Na de catastrofe is er weer graan genoeg, de prijzen dalen, de huwelijksleeftijd daalt, de nataliteit stijgt, de bevolking groeit.
De cyclus herhaalt zich in een soort demografische
zaagtandbeweging.311
308
Van der Wee, 1991, 113. Van der Wee, 1991, 113: “In Engeland breidde door de interne kolonisatie het landbouwareaal tussen "1760 en 1800" uit met "wellicht 3.000.000 acres (1 acre=4047m2)". 310 Diederiks, H.A., e.a., (1987) 265-266. 311 Pieterson, M., e.a., (1987) 1987, 29. 309
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 162
Ondanks dat mechanisme was de Engelse bevolking tussen 1500 en 1700 bijna verdubbeld, in de volgende honderd jaar verdubbelde ze opnieuw. Een bevolking kan slechts groeien als de geboortecijfers de sterftecijfers overtreffen Wanneer we deze cijfers bestuderen komen we tot de vaststelling dat de groei van de Engelse bevolking een gevolg is van de combinatie van stijgende geboortecijfers en dalende sterftecijfers.312
Een verklaring kan alleen gevonden worden in een verbeterde voedselsituatie ten gevolge van de landbouwrevolutie. De groei van de graanproductie was in de periode 1700-1760 dan ook indrukwekkend, zij liep trouwens gelijk op met de bevolkingstoename. Na 1760 veranderde dat, de bevolking groeide sneller, Engeland werd van graanexporterend land een importerend land.313 De industriële ontwikkeling kan deze stijging van de bevolkingscijfers niet veroorzaakt hebben. De stijging zette in, lang voor 1760. Na 1760 kwam de industriële ontwikkeling zeer traag op gang en was slechts een klein deel van de bevolking bij dit proces betrokken. Later speelde de industrialisatie wel een stimulerende rol bij de bevolkingsgroei, de huwelijksleeftijd verlaagde in de geïndustrialiseerde gebieden, wie werk had kon trouwen.314
Voor de daling van de sterftecijfers heeft men lang een verklaring gezocht in de verbetering van de medische zorg en verbeterde hygiëne. Maar de algemene verspreiding van de pokinenting, en het effect van de ontdekkingen op het vlak van bacteriologie door Koch en Pasteur begint pas in het begin van de 19de eeuw. De enige sluitende verklaring moeten we opnieuw zoeken in de verbeterde voedselsituatie. Perioden van hongersnood kwamen minder voor, zodat de weerstand van de bevolking tegen pest en andere besmettelijke ziekten groeide. Ook de verspreiding van de aardappel als volksvoedsel speelde een grote rol. De stijgende prijs van de broodgranen in de tweede helft van de 18de eeuw droeg daar zeker eveneens toe bij. Op aardappelen moest men geen tienden 312
Diederiks, H.A., e.a., (1987), 227-228; Righart H., e.a. (1991) 92; Braudel, F. (1990) 529; Hudson 1992, 134. 313 Diederiks, H.A., e.a., (1987), 265-266. 314 Braudel, F. (1990)529-532. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 163
en maalrechten betalen, de voedingswaarde per bebouwde oppervlakte was twee, drie keer zo hoog als bij granen, terwijl aardappelen een flinke dosis vitamine C bevatten.315
Uit het voorgaande onthouden we dat de positieve ontwikkelingen in de landbouw in de 17de en de 18de eeuw de bevolking in Engeland en elders in Europa hebben doen stijgen. Natuurlijk is het ook zo dat de stijgende bevolking de vraag naar landbouwproducten doet stijgen, wat op zijn beurt weer het zoeken naar een beter rendement en de nodige vernieuwingen stimuleert.
Een
vicieuze
cirkel,
dus
op
gang
gebracht
door
de
landbouwontwikkelingen van de 17de en de 18de eeuw. Soms hoor je wel eens, dat het de stijgende bevolkingsgroei is die heel het proces zou op gang gebracht hebben. Dit kan echter niet: de belangrijkste vernieuwingen vinden juist ingang na 1650, in een periode dat de demografische groei stagneert, precies op het moment dus dat de graanprijs zakt.316 Wat wel steeg was de vraag naar vlees vanuit de steden, de verbouwing van voedergewassen als klaver en rapen nam toe. Op zijn beurt steeg de mestproductie, de wisselbouw kwam op gang, het rendement steeg, ook van de
graangewassen, Engeland kon zelfs exporteren. Veeteelt en
landbouw konden evenwichtig naast elkaar evolueren waardoor de bevolking rond 1750 begon te stijgen. Door het verbeterende rendement waren steeds minder handen nodig per landbouweenheid, wat steeds meer arbeidskrachten vrij maakte voor werk in de traditionele nijverheid op het platteland: het putting-out system.
7.2.3.
Handel
en
industrie
vóór
de
Industriële
Revolutie:
handelskapitalisme en plattelandsindustrie
De kooplieden-ondernemers organiseerden het grootste deel van de nijverheidsproductie, vooral in de textielsector, met het „putting-out system'. De „arbeider' werkte thuis, met de hulp van zijn familie, terwijl hij er nog een akker en een paar beesten bij hield. De grondstof, wol of katoen, werd 315 316
Van der Wee, 109-110 Braudel, F. (1990) 527. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 164
geleverd door de koopman-ondernemer uit de stad die hem controleerde en het eindproduct of het halfafgewerkte product opkocht. Zo vermengde het putting-out system stad en platteland, handwerk en landarbeid.317 De koopman-ondernemer ontsnapte aan de reglementen van de ambachten in de steden en kon vooral goedkoper produceren. Als de koopman-ondernemer liet werken in een manufactuur moest hij immers een gebouw en werktuigen kopen. Wanneer de graanprijs steeg en er dus minder geld overbleef om textiel te kopen, waren al deze investeringen verloren. Door het putting-out system kreeg de koopman-ondernemer dus de mogelijkheid om zijn kosten in vast kapitaal (machines en gebouwen) en zijn risico te beperken omdat hij die liet laten dragen door de thuiswerker. Bij teruglopen van de vraag verminderde de koopman-ondernemer zijn bestellingen en het aantal thuiswerkers. Dezen slaagden er dank zij hun akkers en beesten meestal in om net niet van honger om te komen.
In Engeland steeg door de `grote opsluiting' of enclosure het leger landlozen, hun afhankelijkheid van de koopman-ondernemer en het putting-out system werd in de 17de en de 18de eeuw steeds groter.
Sinds eeuwen verwerkte de nijverheid in hoofdzaak landbouwproducten, hout en delfstoffen. De nijverheid bij uitstek - de textiel - beantwoordde aan de eerste levensbehoefte na voeding: kleding. De handel, ook de internationale handel was in de eerste plaats handel in eerste levensbehoeften tussen gebieden die daarin zelf minder konden voorzien en daarnaast handel in luxeproducten. In de 17de en de 18de eeuw echter, komt er langzaam maar zeker een markt voor enkele eenvoudige massaproducten.318 Rond 1600 bijvoorbeeld vormden wollen stoffen nog 90 procent van de totale export van Engeland, rond 1700 was dit nog slechts de helft, terwijl het accent bovendien verschoven was van fijne naar eenvoudige en goedkopere stoffen. Nog geen 10% van de export bestond toen uit voedingsmiddelen. Naast textiel en voeding werden steeds meer andere producten geëxporteerd. 317 318
Braudel, F. (1990) 556. Diederiks, H.A., e.a., (1987) 98-99. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 165
Omdat de winsten werden gemaakt door de handel, en de grote kapitaalinvesteringen in de handel gebeurden en niet in de nijverheid, spreken wij van handelskapitalisme. Echte industriëlen bestonden in feite niet: door het putting-out system werkten de producenten direct voor de handelaar.319 Kapitaalkrachtige ondernemers hadden nochtans reeds buiten de ambachten om
een
grootschalige
productie
opgezet.
Soms
gebeurde
die
in
manufacturen, grote werkplaatsen waar al loonarbeid verricht werd. Maar meestal was bij grootschalige productie, zoals in de bouw, scheepsbouw en mijnbouw geen sprake van manufacturen. Wel werd er in die sectoren al lang loonarbeid georganiseerd. Massaproductie in manufacturen was vaak onmogelijk omdat er geen voldoende stabiele vraag bestond naar nijverheidsproducten. De grote massa probeerde in leven te blijven, wanneer de landbouwproducten te duur werden daalde de vraag naar deze eerste massaproducten. Textiel vormde natuurlijk als eerste levensbehoefte na voedsel, het eerste massaproduct dat voor grootschalige productie in aanmerking kwam. Maar het putting-out system waar een groot deel van het risico door de arbeiders gedragen werd vormde een veel veiliger oplossing dan de manufactuur.
7.2.4. De internationale handel
In Engeland en het westen van Holland was er genoeg welvaart, het rendement van de landbouw hoog genoeg, de prijzen van voedsel laag genoeg om enerzijds massaproductie te realiseren en een vraag naar een massale afzet van consumptiegoederen als metalen en ijzeren voorwerpen, huisraad, degelijke stoffen, papier, boeken en werktuigen toe te laten. 320 Engeland, de Nederlanden, gedeelten van Frankrijk en Duitsland werden dan ook het centrum van een zich op schouders van de periferie ontwikkelende wereldeconomie. In de gebieden van de periferie - het Oostzeegebied en de Nieuwe Wereld kende men onvrije arbeid zoals slavenarbeid op plantages. De periferie werd 319 320
Diederiks, H.A., e.a., (1987) 98-99 Diederiks, H.A., e.a., (1987) 107. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 166
militair en economisch gedwongen om voor het centrum bepaalde producten te produceren tegen een door het centrum bepaalde, veel te lage prijs. De ontwikkeling van het centrum kwam tot stand ten koste van de onderontwikkeling van de periferie. En dit werkt door tot vandaag. Zo bepaalt de eerste wereld nog steeds de veel te lage prijzen van de uitvoer in de derde wereld. In de 18de eeuw werden er kapitalen verdiend in een bloeiende internationale handel. Toch moeten we voorzichtig zijn en de omvang van de verhandelde producten niet overschatten. Men schat dat de omvang van de totale Europese handelsvloot in 1786 slechts 3.000.000 ton bedroeg. Nu bestaan er mammoettankers van 500.000 ton!321 Engeland groeide in de 18de eeuw uit tot de meester der zeeën en ging zijn handel steeds meer richten op niet-Europese gebieden, waaronder de Verenigde Staten, India en de rest van Azië. Meestal gebruikte Engeland geweld om zijn handelsmonopolie veilig te stellen. Tijdens de Napoleontische oorlogen versterkte Engeland zijn gezag nog over de wereldzeeën, terwijl Frankrijk en Nederland hun aandeel zagen krimpen.322 We mogen in het achttiende-eeuwse Engeland gerust spreken van een commerciële revolutie waarbij de nadruk lag op de buitenlandse handel. In die eeuw zagen de industrieën die enkel voor het binnenland produceerden hun productie stijgen van index 100 tot 150. De exportindustrie steeg van index 100 tot 550. Van 1800 tot 1820 nam de export van specifiek Britse goederen zelfs toe met 83%!323 Het is duidelijk dat de commerciële en de Industriële Revolutie elkaar wederzijds beïnvloedden en versterkten.
321
Diederiks, H.A., e.a., (1987)114-115. Braudel, F. (1990) 542. 323 Braudel, F. (1990) 540-544 322
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 167
7.3. De Engels industriële revolutie was een meervoudige maar vooral trage revolutie 7.3.1. De katoenrevolutie
In de Engelse katoenindustrie is de aanvang van de Industriële Revolutie het duidelijkst zichtbaar. Geen enkele industrie bezat toentertijd een vergelijkbaar belang. En toch werd omstreeks 1770 in de Engelse textielsector slechts 5% katoen verwerkt tegenover 60% wol! Nochtans was katoen geen nieuw product. De breekbare draad van katoen uit de Levant werd reeds vanaf de 12de eeuw in Europa verwerkt als inslagdraad in bombazijn en fustein. Als scheringdraad werd het sterkere vlas gebruikt. Bombazijn en fustein waren tamelijk duur, grof en moeilijk te wassen en te naaien.324
Indische katoentjes stimuleren...een ingrijpende vernieuwing
Deze weefsels, die in Engeland in de 17de en 18de eeuw met Indisch katoen werden vervaardigd bleven in kwaliteit ver achter bij het fijnere wolproduct en konden het Indische eindproduct evenmin evenaren. De Indische stoffen, uitsluitend van katoen en bedrukt met mooie kleuren, bleven goed in de was en waren vooral goedkoop. Deze Indische katoentjes veroverden de Engelse en Europese markt in de 17de eeuw, ondanks het invoerverbod om de eigen vlaslinnenproductie te beschermen. De katoenrevolutie werd op gang gebracht door het nabootsen en overvleugelen van de Indische nijverheid. Goedkoper produceren dan de Indische handwerkman kon alleen door de machine. Men moest daarop dan ook wachten tot 1780 toen de machines van Arkwright en Crompton toelieten een katoendraad te produceren fijn en stevig genoeg om een zuiver katoenen weefsel te produceren.325 Daar was toen al een hele reeks uitvindingen aan vooraf gegaan. 324
Braudel, F. (1990) 538-40; Diederiks, H.A., e.a., (1987) 286; Pieterson, M., e.a., (1987) 46. De laatsten spreken over katoen alsof het een nieuw produkt was. Braudel heeft het hier bij het rechte eind. 325 Braudel, F. (1990) 538-40. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 168
Tot 8 spinsters voor één wever
Voor de textiel zijn spinnen en weven de twee belangrijkste processen. Om één wever te bevoorraden waren er 7 of 8 spinsters nodig. Iedereen verwacht dan ook vernieuwing bij het spinnen, toch begon deze met de uitvinding van de vliegende schietspoel voor wevers door John Kay in 1730, maar deze uitvinding werd pas na 1760 gemeengoed.326 Drie uitvindingen deden kort na elkaar de productie in de spinnerij toenemen. James Hargreaves, een timmermanwever, vervaardigde in 1764 zijn `spinning jenny' (een verbastering van engine). Dit toestel spon meerdere draden tegelijk: eerst op 8, later op 120 spoelen. De eenvoudigste toestellen werden nog door één vrouw bediend. Het nadeel van dit toestel was dat de katoendraad nog te vlug brak. De barbier Richard Arkwright bouwde in 1768 zijn `waterframe' die niet alleen door water maar later ook door een paard kon aangedreven worden. De verkregen katoendraad was dik en sterk en kon dus ook als schering worden gebruikt. Het begin van de industriële textielproductie was begonnen. Samuel Crompton een boer die ook met weven wat verdiende, slaagde erin met zijn `spinning mule' in 1774 een draad te produceren die dun en sterk was, dé oplossing was gevonden.327 De machine werd `mule' (= muilezel: een kruising van paard en ezel) genoemd omdat zij een kruising was tussen de `spinning jenny' en de `waterframe'.
De wevers bleven achter, zelfs met een `machine'
Na deze vernieuwingen schoot de productie van katoen de hoogte in. Dit valt af te leiden uit de importcijfers van ruwe katoen: van 6 miljoen pond ruwe katoen in 1775 tot 60 miljoen pond in minder dan dertig jaar.328 In 1811 draaiden er meer dan 4 miljoen spillen van de spinning mule van Crompton. Door de enorme toename van de spinmachines was het weven de 326
Braudel, F. (1990) 533, ook Van der Wee, 134. Diederiks, H.A., e.a., (1987) 288-289; Van der Wee, 134; Pieterson, M., e.a., (1987) 46-49. 328 Diederiks, H.A., e.a., (1987) 288-289. 327
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 169
flessenhals van de katoenindustrie geworden. De wevers konden de spinners niet bijbenen.329 Het werd helemaal onmogelijk toen in 1785 de eerste stoommachine van Boulton en Watt zijn intrede deed en de `spinning mules' met hun superieure draad in het laatste decennium van de 18de eeuw nu ook nog door een machinale krachtbron werden aangedreven. Het aantal handwevers nam dus nog toe, de laatste decennia van de eeuw waren zelfs een gouden tijd voor handwevers.330
In 1785 loste predikant Edmund Cartwright dit probleem van technische achterstand grotendeels op door de uitvinding van de `power loom', een weefmachine die de capaciteit 40 maal vergrootte. Veel belangrijker nog was de
toepassing
van
de
stoommachine
bij
dit
weefgetouw.
Het
stoomweefgetouw was echter duur, in tegenstelling tot de stoomspinmachine. Het duurde nog decennia voor het aantal machinewevers het aantal handwevers overtrof.331 De wevers werden nog steeds gebruikt als een soort stootkussen waarmee de putting-out ondernemers de schommelingen van de markt trachtten op te vangen.332 De wevers verzetten zich hardhandig tegen de opkomende machines en fabrieken. Cartwrights eerste grote fabriek met 400 mechanische weefgetouwen werd door hen in 1791 in brand gestoken.333 De ondernemers van hun kant poogden tot 1840 met de machines te concurreren door hun huisarbeiders loonsvermindering op te leggen. In 1831 bedroeg het loon nog een derde van dat in 1805! Het baatte niet. Uiteindelijk won de stoommachine, langzaam maar zeker, het pleit.
Vanwaar nu dit succes van katoen?
De prijzen van de wol stegen door de grondschaarste in die mate dat wollen kleding voor gewone mensen onbetaalbaar werd. Zij schakelden over op het
329
Diederiks, H.A., e.a., (1987), 289; Pieterson, M., e.a., (1987) 49-51. Pieterson, M., e.a., (1987) 48-50. 331 Diederiks, H.A., e.a., (1987) 289. 332 Braudel, F. (1990) 533-534. 333 Van der wee, 134. 330
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 170
veel goedkopere katoen, hoewel dat zeker in het begin een minderwaardig product was. Schaarste dwong dus tot overschakelen van wol naar katoen.334 Pas in de tweede helft van de 18de eeuw toen ook de bevolkingsgroei de vraag naar kleding mee stimuleerde en wol te duur werd, begon de take off van katoen. Katoen de grondstof voor de kledij der armen vormde aanvankelijk geen concurrentie voor de binnenlandse markt van wollen kleding.
Engeland
veroverde
bovendien, desnoods met
geweld,
de
buitenlandse katoenmarkt van de Britse eilanden, Europa, Afrika (ruilwaar voor slaven), Amerika en tenslotte India zelf. Dat verklaart de enorme stijging van de productie: van 4O miljoen yards in 1785 tot 2025 miljoen in 1850, terwijl de prijs van katoen daalde van index 550 in 1800 tot index 100 in 1850. In dezelfde periode daalde de prijs van levensmiddelen slechts met een derde. Ondanks de enorme winstdaling bleef de katoenexport succesvol dankzij de steeds uitbreidende buitenlandse markt.335 Terwijl de aanvoer van wol beperkt werd door de grondprijzen, steeg het aanbod van katoen voortdurend: India, en later Amerika, waren goedkope leveranciers. Bovendien was katoendraad geschikter om machinaal te bewerken. De trage verspreiding van de dure `power loom' van Cartwright toont reeds aan dat kapitaal nodig was; de tijd van de kleine ondernemers die uit eigen middelen financierde was in het begin van de negentiende eeuw voorbij. Er waren grotere investeringen nodig, maar daartegenover kwam grotere winst te staan die net als in de 18de eeuw kon oplopen tot een kwart van het geïnvesteerde bedrag.336
7.3.2. De ijzerrevolutie en steenkool
Reeds in de oudheid werd steenkool als brandstof gebruikt. Vergeleken met hout was het echter een minderwaardig product: steenkool moest je delven, er waren hoge transportkosten, schadelijke gassen, enz... Steeds meer bossen werden er gerooid voor akkerbouw en schapenteelt (wol), terwijl scheepsbouw en ijzerindustrie ook steeds meer hout nodig 334
Wilkinson, 126-127. Braudel, F. (1990) 538-540. 336 Diederiks, H.A., e.a., (1987) 290. 335
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 171
hadden. Ook
steenbakkerijen verbruikten heel wat hout doordat de
toenemende welvaart de bouw van stenen huizen stimuleerde. Door de houtschaarste schakelden steenbakkerijen net als brouwerijen, blekerijen en kopergieters reeds voor 1600 over op steenkool. De ijzerindustrie was de enige industrie die eind 17de eeuw nog niet was overgeschakeld op kolen. Bij ijzersmelten in hoogovens werd ijzererts samen met houtskool bovenaan toegevoerd, het vloeibare ijzererts werd onderaan met slakken (afval) afgetapt. Pogingen om ijzer met steenkool te smelten bleven zonder succes omdat er chemische reacties tussen de brandstof en het ijzererts optraden die ijzersmelten onmogelijk maakten. Schadelijke producten in steenkool maakten de vorming van bruikbaar gietijzer onmogelijk. Zwavel en fosfor maakten het gietijzer te bros. De Engelse ijzerindustrie geraakte door dit onvermogen om hout door steenkool te vervangen zelfs in verval. In de 18de eeuw importeerden de Engelsen ruw ijzer uit Zweden, Rusland en de Amerikaanse kolonies. Pas toen Darby rond 1710 cokes (steenkool gezuiverd van schadelijke stoffen) ging gebruiken geraakte dit probleem opgelost.337 Alleen... volgde niemand zijn voorbeeld voor het midden van de eeuw, er werden zelfs nog hoogovens voor houtskool bijgebouwd. Waarom ? Pas rond 1770 werd houtskool algemeen verdrongen door steenkool, omdat ijzersmelten met steenkool toen veel goedkoper was geworden. De productiekosten waren dus de voornaamste oorzaak voor het overschakelen op steenkool in de metaalnijverheid.
Omstreeks
dezelfde
tijd
werden
ook
de
eerste
stoommachines ingevoerd voor het aandrijven van de blaasbalgen die het vuur in de hoogovens aanwakkerden.338
7.3.3. De stoomrevolutie: energieschaarste en steenkool, pompen en machines
337
Wilkinson, 116-117. O.a.Braudel, F. (1990) 534-537.
338
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 172
Door het omschakelen van hout op steenkool door een groeiende industrie moest men steenkool steeds dieper delven.339 Het werd daarom steeds moeilijker om de mijnschachten droog te pompen. Daarvoor werd traditioneel het waterrad of de tredmolen (met ezels of paarden) ingezet. Op grotere diepte volstonden deze echter niet. Men zocht dus naar een machine om het kwelwater op grotere diepte weg te pompen. In 1698 bouwde Thomas Savary voortwerkend op de experimenten van Christiaan Huygens en Denis Papin de eerste praktische "fire-engine", om water op te pompen.340 In 1712 verbeterde de hoefsmid Thomas Newcomen de bestaande machines. De "Newcomenpomp" werd ook buiten Engeland geïnstalleerd met de hulp van Engelse ingenieurs. Zo kwam in Jemeppe-sur-Meuse (bij Luik) in 1720 een eerste pomp. Meer dan honderd jaar lang zullen de Newcomenpompen gebouwd worden en in aantal, tot na 1820, de Watt-stoommachines overtreffen. De vuurpomp van Newcomen vond als schaalmodel ook zijn weg naar de werktafels van fysici en andere geleerden. Zo maakte James Watt (17361819) als instrumentenmaker op de universiteit van Glasgow kennis met de Newcomenpomp.341
Watt ontdekte bij de reparatie van zo'n schaalmodel in 1763 dat er veel energie verloren ging door het afwisselend verhitten en koelen van de cilinder van de vuurpomp van Newcomen. Watt had het briljante idee om de hitte van
339
Voor de verwerking van katoen en ijzer was de uitvinding van een goede stoommachine van groot belang, meer nog voor het delven van steenkool. Steenkool was een minderwaardig produkt vergeleken met hout, als er voldoende hout is kun je beter hout gebruiken. Steenkool moet je delven, er zijn transportkosten, schadelijke gassen, enz... Maar hout was al in de tweede helft van de 16e eeuw schaars, steeds meer bossen werden er gerooid omdat de vraag naar wol en levensmiddelen toenam terwijl scheepsbouw en ijzerindustrie ook steeds meer hout nodig hadden. Ook de vraag naar stenen huizen steeg door de toenemende welvaart, maar de bouw van een stenen huis kost meer aan hout dan de bouw van een evenwaardig houten huis. Steenbakkerijen, brouwerijen, blekerijen en kopergieters schakelden al voor 1600 over op steenkool. De ijzerindustrie technisch niet in staat tot overschakelen, raakte in een meer dan honderd jaar durend verval. De oude steenkoolmijnen uit de Romeinse, Angelsaksische en middeleeuwse periode werden weer in gebruik genomen terwijl de vraag steeds toenam. 340 o.a Diederiks, H.A., e.a., (1987) 39-40. 341 Pieterson, M., e.a., (1987) 40. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 173
de cilinder te verzekeren door hem in een stoommantel heet te houden. Het condenseren van de stoom gebeurde in een afzonderlijk nieuw onderdeel.342 Watt kon zijn ideeën pas jaren later uitwerken, toen hij kon samenwerken met de zakenman-manager Boulton. In 1775 zag de Watt/1 het levenslicht, een machine die een pompende op-en-neer-beweging maakte. Dat die machine geplaatst werd in de ijzergieterij van John Wilkinson was geen toeval. John Wilkinson die ook kanonnen maakte, was de enige die in staat was om de precisie-cilinders van de stoommachine zo uit te boren dat de Watt/1 inderdaad kon werken. De stoommachines werden door Watt en Boulton niet zelf gebouwd: zij adviseerden, leverden plannen en speciale onderdelen. Wilkinson van zijn kant leverde de cilinder.343 Watt en Boulton lieten zich betalen voor het gebruik van het patent (het recht op een uitvinding) met 1/3 van de besparing op kolen door het gebruik van de Watt1 in plaats van de kolenverslindende Newcomenpomp. Watt had immers een patent gekregen op een brandstofbesparende machine. Watts patent verhinderde echter de snelle evolutie van het onderzoek naar hogedruk stoommachines. Maar Watt ondervond dat het patent ook tegen hem kon werken.
Spoedig begon men te zoeken naar stoommachines die konden draaien. De op en neergaande beweging omzetten in een draaiende was nochtans geen probleem, de krukas was al langer bekend.344 Maar er was al een patent voor de toepassing van de krukas op een Newcomen.345 Watt ontwierp toen de zon- en planeet-tandwielen, in feite een krukas met tandwielen, een slimmigheidje dus om het patent te omzeilen. Verder zorgde hij ervoor dat de zuiger nu beurtelings van boven en van onder, onder stoom gezet werd, zodat het effect verdubbeld werd. Ook slaagde Watt erin de stoomtoevoer naar de cilinder zo te regelen, dat de machine zeer regelmatige bewegingen veroorzaakte, zodat de machine in alle omstandigheden in te zetten viel.346
342
Diederiks, H.A., e.a., (1987) 292. Pieterson, M., e.a., (1987) 40-42. 344 Wilkinson, 120. 345 Pieterson, M., e.a., (1987) 42-44. 346 Pieterson, M., e.a., (1987) 42-44. 343
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 174
In 1800 brak een nieuw hoofdstuk aan in de geschiedenis van de stoommachine:
de
belangrijkste
patenten
waren
verlopen.
De
transportproblemen zouden het zoeken naar hogedrukmachines versnellen en leiden tot de uitvinding van de locomotief: stoom op wielen. De Wattmachines vonden slechts langzaam ingang zoals bleek uit de trage verspreiding van de stoomweefgetouwen. In 1800 waren er in heel Engeland slechts 321 stoommachines van Watt. In 1830 nog maar 60.000 stoommachines in de katoenindustrie tegen 240.000 werktuigen door het water of met de hand bediend. De trage opgang wordt verklaard door het patent en door de hoge kosten. Pas in de jaren dertig van de negentiende eeuw werden deze lager dan de kosten van het waterrad. En dan ging het snel. In 1845 waren er al vier keer zoveel stoommachines in de katoensector als door andere energiebronnen aangedreven werktuigen. Opnieuw gaf de prijs de doorslag.347
7.3.4. De transportrevolutie
Dat de internationale handel een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van de industrialisatie hebben we reeds vroeger aangetoond. Toch zou de waarde van de binnenlandse handel tussen 1760 en 1769 2 tot 3 keer groter geweest zijn dan de waarde van buitenlandse handel. Engeland kende reeds vòòr de Industriële Revolutie een succesvolle binnenlandse handel. Die werd gedeeltelijk veroorzaakt door goede handelsverbindingen. Voor, door en samen met de industrialisatie greep in Engeland een transportrevolutie plaats.
Van uitzonderlijk groot belang was hierbij de Engelse kustvaart, zij maakte driekwart van de Engelse vloot uit. Zij vervoerden alles: grote hoeveelheden graan en nog méér steenkool, in de eerste plaats naar Londen. Zo'n twintig actieve havens met minstens 100.000 zeelieden vervulden rond 1800 een belangrijke rol bij deze ontwikkeling.348
347 348
Pieterson, M., e.a., (1987) 293. Braudel, F. (1990), 545. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 175
Daarnaast was er het enorme belang van de rivier- en kanaalvaart. De langzaam stromende rivieren werden reeds vroeg gekanaliseerd, bevaarbare stukken verlengd, meanders afgesneden, sluizen geplaatst. Sluizen waren voor de industrialisatie, misschien wel even belangrijk als de stoommachine. Rond 1770 werd het graven van kanalen een ware rage. Slechts één op twee keer lukte de onderneming, zoals in het geval van het beroemde kanaal van de hertog van Bridgewater. Die liet een kanaal aanleggen van zijn steenkoolmijnen in Worsley naar Manchester. Het kanaal was een bezienswaardigheid met zijn aquaduct, de eerste over een rivier, en een tunnel die schepen toeliet tot in het binnenste van de mijn. Het was een dure maar rendabele onderneming, die de prijs van steenkool in Manchester met de helft verminderde.349 Het graven van een kanaal was alleen een dwaasheid als men onverantwoord te werk ging. Het vervoer per kanaal was slechts drie keer duurder dan het vervoer over zee. Vervoer per kar was negen keer en met lastdieren 27 keer duurder.350 Een paard langs een kanaal was de meest efficiënte aanwending van paardenkracht, een trekpaard kon langs een kanaal 50 ton vervoeren, langs een rivier 30 en een karrenpaard langs verharde weg slechts 2 ton.351 Bovendien spaarde een kanaal enorm veel paardenvoer en land uit. Zonder die stijgende prijzen van paardenvoer door de grondschaarste en de stijgende vraag naar steenkool is het succes van kanalen en de kanaalmanie niet te verklaren.352
Het goederenvervoer kon het natuurlijk niet zonder landwegen stellen. Door het gebruik van karren, was de toestand van deze wegen enorm slecht. De overheid gaf het privé-initiatief de kans tolwegen aan te leggen. Het heffen van tol voor het aanleggen en onderhouden van de tolwegen was een eerste efficiënte verbetering, waarvoor landeigenaars, industriëlen en handelaars zich inzetten.
Tussen 1750 en 1770 begonnen deze tolwegen een echt
netwerk te vormen. Na 1770 reden de diligences met geregelde lijndiensten. Manchester-Londen werd in 1790 afgelegd in één etmaal, in 1660 duurde het 349
Pieterson, M., e.a., (1987) 34-35; Braudel, F. (1990) 546-547 Braudel, F. (1990) 547. 351 Pieterson, M., e.a., (1987) 35. 352 Wilkinson, 122-123. 350
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 176
nog vijf en een halve dag.353 Alhoewel het succes door de nieuwe vormen van bestrating vooral door toepassen van het procédé van MacAdam (macadam) nog vergrootte, bleef wegverkeer traag en duur én vergeleken met de Romeinse wegen nauwelijks een verbetering. Alleen het `ijzeren paard' kon hieraan nog verhelpen.
De spoorweg was een revolutionaire uitvinding, een toepassing van een sterk verbeterde stoommachine van Watt en cokes-gietijzer van Darby. Maar terzelfdertijd was het een verbeterde toepassing van de oude treinen die eerst op houten, later op gietijzeren rails in de mijnen werkten. Op rails kon een paard drie keer zoveel trekken. Sinds 1767 werden houten rails door gietijzeren vervangen. In 1814 waren honderden kilometers ijzeren wegen in gebruik. Sinds 1800 werd onderzoek gedaan naar een stoommachine die trekkracht kon leveren. In 1814 verscheen de eerste locomotief.354 Op 27 september 1825 legde de eerste stoomtrein de 43 km van Darlington naar Stockton af.355 Ingenieur en mijndirecteur George Stephenson luidde daarmee een nieuw tijdvak in. Maar ook hier ging de evolutie traag, de hoge ijzerprijs remde de ontwikkeling op het Europees continent tot 1840. Tussen 1840 en 1850 nam het aantal km spoorwegen met 500% toe. In 1860 was door het privé-initiatief in Engeland reeds 15.000 km spoorweg aangelegd. 356
7.3.5. Kapitaal en industriëlen
Vanaf het eind van de 18de eeuw braken regelmatig onlusten uit, waarbij arbeiders machines vernietigden. Zij voelden zich in hun bestaan bedreigd door het groeiend aantal door stoom aangedreven machines. De 'spinning jenny' kon nog door een spinner betaald worden maar de nieuwe spin- en weefmachines waren voor een gewone werkman onbetaalbaar geworden. Toch waren veel van die nieuwe industriëlen in de beginfase van de industriële revolutie noch arm noch rijk. De nieuwe techniek was niet absoluut onbereikbaar voor ambachtslieden. Dikwijls waren de nieuwe ondernemers 353
Pieterson, M., e.a., (1987) 34. Braudel, F. (1990) 547. 355 Diederiks, H.A., e.a., (1987)294. 356 Van der Wee, 120. 354
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 177
ambachtslieden die over kennis en wat kapitaal beschikten. Het waren handige knutselaars, die door de praktijk kennis verworven hadden of die contact hadden met genootschappen van geleerden of universiteiten. Het waren zeker niet de putting-out handelaars die het initiatief namen en overschakelden,
integendeel
zij
werkten
de
overgang
naar
het
fabriekssysteem tegen. Landeigenaars, wevers of spinners met een weinig kapitaal werkten zich op tot kleine kapitalisten.357 De expansie van de beginnende industrie kon gemakkelijk uit de lopende winsten gefinancierd worden. In het begin waren er, zeker in de katoenindustrie, fabelachtige winstmarges. Zo begon Robert Owen, een vroegere bediende van een lakenhandelaar, in 1789 in Manchester met een geleende honderd pond; in 1809 kocht hij zijn partners in New Lanark Mills uit voor 84.000 pond contant.358
Het industrieel kapitaal begon zijn opmars met de invoering van de machines. Toen de bedrijven een zekere omvang kregen en de machines duurder werden, waren ruimere investeringen nodig dan de nieuwe ondernemers uit eigen middelen konden opbrengen. Er moest dus kapitaal gezocht worden. Voordien dienden de industriële ondernemer en de putting-out ondernemer enkel op te letten dat zij niet te veel grondstoffen kochten of niet te veel betaalden aan de arbeiders. Ging het slecht dan verminderde de ondernemer de aankoop van grondstoffen, het vlottend kapitaal en het aantal arbeiders. Op die manier daalde de winst maar werd ook het verlies beperkt. Door de aankoop van gebouwen en machines kreeg de ondernemer de zorg voor een grote som vast kapitaal. De kosten van het vast kapitaal bleven doorlopen bij crisis, de verliezen waren in dergelijke crisisperiode dan ook enorm. Het ondernemersrisico werd dus groter, maar ook de industriële vernieuwing werd vertraagd. Men moest eerst de dure machines afschrijven voor men nieuwe en technologisch efficiëntere kon aanschaffen.359 Leningen van handelaars en grootgrondbezitters, hypotheken, en vooral kredietverlening van de leveranciers door uitstel van betaling zorgden voor 357
Lis,189, Pieterson 57. Hobsbawm,1980,44. 359 Van der Wee,125. 358
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 178
het nodige kapitaal in de industrie. Deze 'voorraadfinanciering' door handelaars was zeker tot 1815 belangrijker dan de zelffinanciering (= herinvesteren van bedrijfswinsten) door de industrie.360 De nog jonge lokale banken verstrekten eveneens kortlopend krediet aan de ondernemingen. Kenmerkend voor de Engelse industrialisatie bleef echter de afkeer van de banken voor langlopend krediet aan de industrie.361 Een belangrijke bron van kapitaalvorming bleef het opnieuw investeren van de winsten in de industrie. Zeker in de beginfase hebben de arbeiders dan ook door een afgedwongen besparing op hun loon een bijdrage geleverd bij de start van de Industriële Revolutie. Na 1830 neemt het aandeel van de zelffinanciering in de investeringen toe. Karl Marx, over wie verder meer, zal dan ook op een meesterlijke wijze aantonen dat de bedrijfswinsten gerealiseerd werden door de uitbuiting van de arbeiders, de loontrekkenden. Een deel van de arbeidstijd wordt betaald met loon, een ander deel van de arbeidstijd wordt niet vergoed en vormt de winst.362
7.3.6.Groei
Voor de Industriële Revolutie groeide de economie schoksgewijs, een opeenvolging van trage vooruitgang en stilstand of achteruitgang. We kunnen zeer lange fases onderscheiden: 1100 tot 1350; 1350 tot 1450; 1450 tot 1520; 1520 tot 1720; 1720 tot 1817. Tijdens de eerste fase groeide de bevolking om tijdens de tweede fase sterk te dalen. De bevolking groeide tijdens de derde fase, stagneerde in de vierde, om in de vijfde omhoog te schieten. Met de bevolking groeide de productie en het nationaal inkomen, maar het inkomen per hoofd ging achteruit, terwijl het verbeterde in periodes van stagnatie. Tijdens de Industriële Revolutie en vooral daarna is de moderne groei in de eerste plaats een continue groei. In het Verenigd Koninkrijk bleef het nationale inkomen en het inkomen per inwoner continu stijgen vanaf 1810 ondanks een een langdurige prijsdaling van 1810 tot 1850, gevolgd door een prijsstijging tot 1880, en opnieuw een 360
Pieterson, M., e.a., (1987)59. Righart H., e.a. (1991)103. 362 Pieterson, M., e.a., (1987) 59 en Goeverneur,13. 361
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 179
prijsdaling van 1880 tot 1890. Het nationale inkomen en het inkomen per hoofd groeide in de eerste periode met 2,8 en 1,7 procent, in de tweede met 2,3 en 1,4 en 1,8 en 1,2 voor de laatste periode. Een wonder was geschied: de groei was continu geworden en stopte nooit helemaal, zelfs niet in periodes van crisis.363 7.3.7. Oorzaken van de Industriële Revolutie en de industrialisatie364
Reeds in het begin van de 19de eeuw waren tijdgenoten zich bewust van de grote veranderingen die zich sinds enkele tientallen jaren voordeden. Dat de stoommachine en de technische vooruitgang in de textielindustrie daar voor verantwoordelijk waren was hen bekend. Vlug rapporteerden getuigen de scheiding van armen en rijken, en de groeiende conflicten tussen arbeid en kapitaal. Rond 1840 was de term "Industriële Revolutie" reeds ingeburgerd in Engeland.
Reeds meer dan 100 jaar duurt de discussie over de oorzaken van de Industriële Revolutie. Men is nog steeds op zoek naar een sluitende verklaring voor het industrialisatieproces. Wat was de motor van dit gebeuren. Wie had de vonk in het kruitvat geblazen? Welke sector heeft nu de meeste invloed gehad op de totale ontwikkeling?
Van oudsher wijst men er terecht op dat de technologische ontwikkeling van uitzonderlijk groot belang is geweest, terwijl er met evenveel recht wordt op gewezen dat veel technologische kennis reeds vóór 1750 aanwezig was. De stimulans kwam dus niet vanuit de techniek maar van elders.
Voor Karl Marx was het kapitalisme de motor van de hele maatschappelijke ontwikkeling. Hij beschrijft in de eerste plaats de ontwikkeling van het kapitalisme en analyseert het. Hij zoekt niet zozeer de oorzaken van de Industriële Revolutie. Niemand zal de belangrijke rol van het kapitaal 363
Braudel, F. (1990) 553-555. voor dit onderdeel vooral Pieterson, M., e.a., (1987) 59-65 en Diederiks, H.A., e.a., (1987) 294-296, Hudson, 9-11. 364
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 180
ontkennen in de industrialisatie, maar het is zeker niet de enige of de voornaamste oorzaak.
Vooral na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde de honger in de ontwikkelingslanden zich tot een steeds drukkender probleem. Tegen deze achtergrond ging men zich verdiepen in de vraag hoe men nu en in het verleden uit de wurggreep van een beperkte voedselproductie kon geraken en steeds meer monden voeden. Wij hebben het uitvoerig gehad over de bevolkingsgroei en verbeteringen in de landbouw. Door die verbeteringen waren er steeds minder handen nodig in de landbouw, terwijl de bevolking groeide. Velen verzeilden in de protoindustrie, de steden, later in de migratie of de fabrieken. Vele historici zien in de landbouwverbeteringen de motor van de industrialisatie. Anderen nemen de bevolkingsexplosie als motor van de agrarische en industriële ontwikkelingen. Zij wijzen er terecht op dat juist tijdens de veel drastischere landbouwrevolutie van het midden van de 19de eeuw de Europese nataliteit daalde.
Colin Clark toonde het verschuivingpatroon van primaire naar secundaire en tertiaire
sector
aan.
Inderdaad
werkte
het
grootste
deel
van
de
beroepsbevolking achtereenvolgens in de landbouw, daarna in de industrie en tenslotte in de dienstensector. We constateren derhalve een patroon van verschuivingen, maar constateren is nog niet verklaren.
Rostow echter probeerde niet alleen de economische groei die zich voordoet in opeenvolgende fasen te beschrijven. Hij wil die ook verklaren. Hij legt er de nadruk op dat de groei niet in alle sectoren gelijktijdig en gelijkmatig optreedt. Er zijn dus leidende sectoren die de andere sectoren stimuleren. Bovendien groeit de economie schoksgewijs.
Maar ook de studies van Rostow geven volgens vele historici geen sluitende verklaring voor de industrialisatie, sommigen ontkennen dat er sprake is van een revolutie. De energiekwetsbaarheid van de laatste decennia bracht
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 181
historici tot het inzicht dat juist schaarste als stimulans kon werken om over te schakelen op nieuwe energiebronnen of nieuwe technieken.
De economische oorzaken op een rij Kan er uit de rij van interpretatie wel een alleen zaligmakende reconstructie van de Industriële Revolutie gekozen worden ? De Industriële Revolutie kreeg een lange aanloop in de trage, eeuwenlange evolutie van kapitalisme en transport. Landbouwverbeteringen, de stijging van de agrarische productie en de snelle demografische groei vormden noodzakelijke maar geen afdoende voorwaarden. Door deze factoren ontstond wel een arbeidsreserve, het proto-proletariaat dat tijdens de industrialisatie in de fabrieken kon ingezet worden. Door de groei van de bevolking werd ook de binnenlandse markt groter terwijl de producten ook hun weg vonden naar de gebieden naar de andere kant van de oceaan. Maar ook het feit dat mensen geletterd waren, in staat tot experimenteren, nieuwsgierig en commercieel ingesteld is belangrijk voor de technologische vernieuwing. Toen dat in de tweede fase van de eerste Industriële Revolutie nodig was, waren mensen bereid in de industrie het onmisbare kapitaal te investeren. Maar zonder delfstoffen als ijzer en steenkool en zonder de ontwikkeling van kanalen, landwegen en vooral spoorwegen was de verdere industrialisatie evenmin mogelijk.
Politieke en culturele oorzaken Naast al deze economische factoren die als oorzaken van de industrialisatie kunnen aangewezen worden spelen ook politiek-institutionele en mentaalculturele factoren een rol.
Het succes van Engelands Industriële Revolutie is ondenkbaar zonder een sterke eenheidsstaat die anderzijds flexibel genoeg is om de ingrijpende veranderingen toe te laten, nodig om de industrialisatie door te voeren. De Engelse staat nam maatregelen om de vrijhandel te bevorderen. Zo werden de tarieven op de invoer van graan in 1846 definitief afgeschaft.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 182
In België en Frankrijk nam de staat initiatief om spoorwegen, kanalen en andere wegen aan te leggen. In Engeland niet, maar de staat steunde het particulier initiatief. De spoorwegen waren in Engeland eerder een gevolg dan medeoorzaak van de Industriële Revolutie. De Engelse staat met zijn parlementaire traditie en zijn vroege constitutionele regeringsvorm schonk politieke invloed aan de burgers met eigendom die via het parlement de nodige maatregelen konden nemen om de industrialisatie te bevorderen. In België kwam dat wat later en in Frankrijk waren er eerst een aantal revoluties nodig. Dat mentaal-culturele factoren een grote rol spelen hoeft geen betoog. Zagen we niet hoe Adam Smith, de vader van het economisch liberalisme, een pleidooi
voerde
voor
de
vrijhandel
en
zelfs
vooruitliep
op
de
arbeidsorganisatie in de fabrieken ? De verlichte filosofen bereidden door hun egalitaire theorieën het liberale denken en het economisch liberalisme voor. Bij het begin van de 19de eeuw had Engeland reeds een burgerlijke cultuur. De aristocratie verburgerlijkte door op het platteland als boer-ondernemer op te treden, in de stad als kapitaalkrachtige investeerder. Voorwaar een goede voedingsbodem voor de industrialisatie.365
365
Righart, H., e.a. (1991) 25-38. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 183
7.4. België werd de tweede industriële natie België was het eerste land dat Engelands industriële vernieuwingen navolgde. Omdat België later kwam kon het profiteren van de opgedane Engelse ervaring en de verbeterde machines en de recentste technische innovaties gebruiken. Hoewel de Belgische Industriële Revolutie op het technische vlak veel aan de Engelse ontleende, kende zij een eigen ontwikkeling. De economische, politieke en sociale omstandigheden in de Zuidelijke Nederlanden verschilden duidelijk van de Engelse. In
volgend
hoofdstuk
onderzoeken
we
of
er
in
dit
gebied
een
versnellingsproces waar te nemen viel dat de take-off van de Industriële Revolutie mogelijk maakte? Verdiende het jonge België wel de naam "Tweede Industriële Natie van de Wereld"?
7.4.1. De Industriële Revolutie werd al vroeg ingezet
De economische situatie rond 1750
De oude wolnijverheid, ooit de trots van de Vlaamse steden, was nagenoeg verdwenen. Wat overbleef was een gestandaardiseerde textielproductie met een zwakke exportpositie, een gevolg van het mercantilisme. De kantindustrie vormde hierop een positieve uitzondering. Op het Oost- en Westvlaamse platteland bloeide de linnennijverheid die steunde op de hoge kwaliteit van de vlasteelt. Deze huisnijverheid bestond uit spinnen en weven. Ze vormde de hoofd- of bijverdienste van de plattelandsbevolking. De wolindustrie in de streek van Eupen-Verviers en de steenkoolontginning en de metaalbewerking in Henegouwen en Luik waren veelbelovende nijverheden. Het Luikse vervaardigde wapens, het Henegouwse platteland spijkers. De sluiting van de Schelde (1585) bleef een domper op de economische ontwikkeling.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 184
Op financieel vlak: veilig beleggen en zelf financieren
De leidende rol die de Zuidelijke Nederlanden in de 15de en 16de eeuw gespeeld hadden in de financiële wereld was door Amsterdam en Londen in de 17de en 18de eeuw volledig overgenomen. De bankiersmiddens van Brussel en Antwerpen waren, wat krediet op lange termijn betreft, actief op de kapitaalmarkten van Amsterdam en Londen die echter weinig investeerden in de Zuidelijke Nederlanden. Beleggers hielden het bij veilige beleggingen: hypotheekleningen (lening waarbij de ontlener van geld in ruil daarvoor een onderpand of
hypotheek, bijvoorbeeld
een huis, in pand geeft) of
staatsleningen en buitenlandse staatsobligaties (staatslening in de vorm van schuldbrieven die doorverkocht kunnen worden). De interesse voor industriële beleggingen was gering. Grote leningen om machines te kopen waren nog niet nodig. De oprichting van nieuwe industriesectoren of nieuwe technieken vielen dus vooral ten laste van de ondernemers zelf. Toch waren er mensen die bereid waren om al die risico's zelf te dragen. Tijdens het Oostenrijks bewind steeg het aantal aanvragen van industriële octrooien of brevetten. Reeds eerder zagen we dat landvoogd Karel van Lotharingen zelf interesse had voor technologische vernieuwing en alle initiatieven in die richting steunde, desnoods op eigen risico.
Een industriële heropleving voor het einde van de 18de eeuw?
Waterkacht van watermolens, die blaasbalgen en plethamers aandreven, werd in de Waalse metaal- en steenkoolindustrie steeds meer als energiebron ingezet. In 1720 werd reeds een vuurpomp van Newcomen in de Luikse mijnen ingezet. In 1790 werkten er al 39 van deze machines. Lang voor het begin van de 19de eeuw nam de concentratie van arbeiders in fabrieksgebouwen opvallend toe. In Vlaanderen gebeurde dat in de suikerraffinaderij en de diamantslijperij. Maar vooral in de textielsector zette de concentratie van arbeiders in fabrieksgebouwen door. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 185
In Lier werkten rond 1760, 750 arbeiders in een fabriek met 154 getouwen. Ook in het textielgebied Verviers-Eupen werken al snel één vierde van de textielarbeiders in fabrieken. Spinnerij en weverij bleven haast uitsluitend huisarbeid. Ook de concentratie van de industrie nam toe. In 1794 controleren zes Vervierse kooplieden-ondernemers-fabrikanten de helft van de totale lakenproductie in de streek. Naast deze organisatorische vernieuwing vond ook een technische vernieuwing ingang in de textielsector. Gemengde stoffen, wol met linnen of katoen, vervingen steeds meer de zuiver wollen lakens.
De motor van de vernieuwing was, zoals in Engeland, de katoensector. In 1776 smokkelde een Gents koopman een machine uit Engeland, om katoen en lijnwaad mechanisch af te werken. Vooral het bedrukken van de zogenaamde Indische stoffen uit Londen en Amsterdam, nam een hoge vlucht. Maar de Vlaamse plattelandsindustrie verzette zich hardnekkig tegen de introductie van katoen en de spinning Jenny. Deze industrie steunde op het kleine landbouwbedrijf, waar vlasteelt en huisnijverheid onafscheidbaar met elkaar verbonden waren. In de Vesder-streek waar de wol werd ingevoerd werd de mechanisatie van de spintechniek wel doorgevoerd naar Engels voorbeeld.
De landbouwrevolutie, de bevolkingsexplosie en de groeiende vraag
De landbouwrevolutie was in Vlaanderen reeds lang ingezet voor de Industriële Revolutie. In de 18de eeuw krijgt de intensivering van landbouw in Vlaanderen een bijkomend élan: braak was verdwenen, bemesting werd intensief toegepast, nieuwe werktuigen vonden ingang, de Brabantse ploeg kreeg snel een Europese faam. Het zaaien van klaver en rapen liet toe om het vee op stal te houden en de mestwinning te vergroten terwijl klaver meer stikstof in de grond bracht, wat weer mest uitspaarde. Boekweit, maar vooral de aardappelteelt, verhoogde de calorie-opbrengst per hectare. Ook bij ons steeg de bevolking door de toenemende landbouwproductie in de 18de eeuw. In de 19de eeuw bleef de bevolking stijgen. Maar of de
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 186
economische ontwikkeling al deze mensen kon voeden, kleden en werk verschaffen dat is een andere vraag. De algemene verbetering van de wereldconjunctuur door de Vrede van Utrecht in 1713 verbeterde de exportmogelijkheden voor de textielproducten uit Vlaanderen en de Vesderstreek. De afhankelijkheid van de export was echter voor het Vlaamse linnen nefast. Vlaanderen had geen eigen handelsvloot of kolonies en exporteerde via Amsterdam. Het kortstondige avontuur van de Oostendse Compagnie liet geen blijvende sporen na. De interne vraag naar textielproducten was veel te gering om de textielsector uit het slop te helpen. De verarmde bevolking kon de textielproducten niet betalen. Wel vormden deze paupers een arbeidsreserve die ingezet zal worden als de industriële activiteit opnieuw verbeterde. Verpaupering en een wankele exportpositie vormden vooral in Vlaanderen een slechte startbasis voor de Industriële Revolutie.
7.4.2. De beslissende jaren. 1798-1839
De verovering en de bezetting door de Franse revolutionairen deed de economie in een eerste fase teruglopen (oorlog, assignaten, snelle inflatie, wantrouwen). De komst van Napoleon gaf een nieuw élan aan de economische ontwikkeling. Het Franse bewind had door de wet-Le Chapelier een eind gemaakt aan de remmende invloed van de ambachten die gemechaniseerde fabrieksarbeid onmogelijk maakten. Door de wetgeving op het mijnwezen werd de ondergrond staatseigendom. Voordien was elke ernstige uitbating van de ondergrond onmogelijk: om de haverklap waren er betwistingen met de soms talrijke eigenaars van de bovengrond. De centrale overheid toonde via rapporten en statistieken haar interesse voor de economische ontwikkeling. De blokkade van Engeland in 1806 schakelde de voornaamste
industriële
concurrent
uit.
De
voorbijgestreefde
interne
concurrentie tussen de verschillende Belgische gewesten, de tollen en stapelmonopolies verdwenen. Er ontstond één groeiende interne markt, de bevolking nam toe van 2,5 miljoen in 1795 over 3,4 in 1815 en 4 miljoen in
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 187
1830. De inlijving bij Frankrijk stelde daarbij de Franse markt open voor de producten uit onze gewesten.
In deze eerste fase trokken drie groeipolen de aandacht: Verviers-Luik, Gent en Bergen-Charleroi. De eerste twee behandelen wij uitvoerig.
De groeipool Verviers-Luik
In de Vervierse Vesderstreek verwerkten in de 18de eeuw tientallen familiale bedrijven wol die de ondernemer zelf aankocht in Spanje, Frankrijk en Duitsland. Het ontvetten, wassen en kaarden van de wol gebeurde in Verviers. Vervolgens liet de ondernemer de wol spinnen en weven op het platteland. Daarna liet hij de lakens verven om ze uiteindelijk nog zelf te verkopen.
In 1799 arriveerde William Cockerill Sr., met zijn twee zonen in Verviers om machines te bouwen voor het mechanisch spinnen en bewerken van gekaarde wollen garens. Dit was de start voor een nieuwe gemechaniseerde industrie in de streek. Tussen 1804 en 1810 namen steeds meer fabrieken de nieuwe machines in gebruik. In 1810 beheersten slechts zes van de 114 fabrikanten meer dan de helft van de productie dank zij hun machines. In Verviers kon men profiteren van de Engelse ervaringen: het uitproberen met vallen en opstaan was in Engeland gebeurd. De concentratie van de arbeid nam toe, het aantal bedrijven verminderde met 1/3 tussen 1800 en 1810 terwijl het aantal arbeiders bleef schommelen tussen 7000 en 7500 in Verviers en 15000 in de hele streek. Na een depressie vanaf 1810-1811 die gedurende enkele jaren de textielnijverheid verlamde en de paniek rond het verlies van de Franse markt in 1814 ging het mechanisatieproces verder. De meest ingrijpende technische vernieuwing was ongetwijfeld de invoering van de stoommachine in de textielindustrie. De goedkope toepassing van waterkracht als energiebron hinderde de opkomst van de stoommachine. Pas in TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 188
1816 werd een eerste stoommachine in Verviers in gebruik genomen, in 1829 waren het er al 22, terwijl 25 machines elders in de streek in bedrijf genomen werden. De Vervierse wolindustrie bleef nog lang een eersterangsrol spelen op de internationale markt, alhoewel ze haar technische voorsprong niet lang heeft kunnen behouden. Uit de vernieuwingen in de wolindustrie ontstonden nog zo'n 30 fabrieken die textielmachines en ander materieel leverden aan de wolindustrie.
De familie Cockerill was ook verantwoordelijk voor de expansie van de machine-industrie vanuit Luik, wat een tweede impuls gaf aan de economische ontwikkeling van de regio. De traditionele wapenindustrie herleefde er onder het Frans bewind. Napoleon had immers kanonnen nodig. De machinefabriek, opgericht in Luik 1807 door William Cockerill sr., werd de kern van een economisch imperium in de metaal-, textiel- en kolensector dat ver buiten het Luikse zijn invloed deed gelden. In 1820 kwam de leiding in handen van John Cockerill die sinds 1816 stoommachines bouwde en in 1821 de bouw van de eerste cokeshoogoven op het continent aanvatte. Hij bouwde stoomschepen en stoomlocomotieven, produceerde spoorstaven en koesterde voor 1830 reeds plannen voor een spoorlijn Antwerpen-Brussel. Bij dat alles kon hij rekenen op de steun van de overheid. Met de steun van koning Willem I verwierf Cockerill het uitgestrekte prinsbisschoppelijke domein met steenkoolmijnen en ertslagen. De latere Société Générale bezorgde langlopende leningen, de staat bezorgde overheidsbestellingen en was in 1825 zelfs voor 50% medeëigenaar van de onderneming.
Na de Belgische omwenteling groeide de metaalindustrie in het Luikse verder uit, met de hulp van de Banque de Belgique die als investeringsbank de bouw van hoogovens in de Maasvallei hielp financieren, waardoor een aantal moderne metaalbedrijven ontstonden. De bloeiende steenkoolproductie in het Luikse kreeg door de heropleving in de metaalsector een supplementaire impuls. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 189
Gent, de eenzame pionier
De Industriële Revolutie in Vlaanderen speelde zich in het begin uitsluitend af in Gent. De ontwikkelingen in de katoendrukkerij eind 18de eeuw vormden een zekere basis voor de verdere technologische vernieuwing in de katoensector. Tussen 1770 en 1795 steeg het aantal katoendrukkerijen van 3 tot 20. Eén ervan stelde reeds rond 1795 230 arbeiders te werk, enkele andere verschaften meer dan 100 arbeiders werk. Intussen waren in de katoendrukkerij een aantal grote familiale fortuinen opgebouwd. Lieven Bauwens was de motor voor de eerste vernieuwing tussen 1800 en 1806. Deze zoon van een begoede leerlooier, bestudeerde in Engeland de vernieuwingen voor het leerlooien. Zeer onder de indruk van de technologische vernieuwing in de textielsector organiseerde hij onder bescherming van de Franse overheid het oversmokkelen van katoen- en stoommachines. Hij richtte drie mechanische katoenspinnerijen op, een eerste vlakbij Parijs in 1800, een tweede een jaar later in Gent, gevolgd door een spinnerij in Drongen. Kern van deze bedrijven waren de overgesmokkelde mule-jennies. Bauwens, een aanhanger van het Frans bewind, organiseerde deze bedrijven in door de overheid geconfisceerde voormalige kloosters, die zeer voordelig werden aangekocht. In de weverij introduceerde hij de vliegende schietspoel. De voornaamste technologische vernieuwing tussen 1800 en 1806 bleek de verspreiding van de mule-jennies, de mechanische spinmolens. Aandrijving van de weefgetouwen met stoommachines kende weinig succes. Het bleef een randfenomeen.
Bauwens wilde zijn mechanische spinmolens enkel
leveren aan bedrijven waar hij minstens een participatie in kreeg. Concurrentie bleef niet uit en de mechanisering van de spinnerij met een arbeidsorganisatie in fabrieken was spoedig een feit. De weverij bleef echter plattelands- en thuisweverij. Door de continentale blokkade na 1806 kwam er een einde aan de invoer van de gegeerde 'Indische katoentjes'uit Engeland. De Gentse katoenspinnerijen die voordien niet leverden aan de katoendrukkerijen pasten zich aan en TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 190
produceerden garens die in het Gentse geweven werden tot katoen geschikt voor het drukken. (De nodige grondstoffen werden verkregen via een uitvoerige smokkelhandel die de blokkade omzeilde) In 1810 werkten reeds 23 mechanische spinnerijen. Toch bleven ook tijdens deze jaren van omschakeling, de thuiswevers de voornaamste producenten. Na 1810 kende de textielsector een dramatische inzinking, door de vele oorlogen en het verlies van de Franse markt, terwijl de Engelse concurrentie opnieuw ongenadig doorzette. Toch ging de textielsector er niet helemaal onderdoor, ondanks de vele faillissementen. Vooral onder impuls van F.J. Voortman begon men in de Gentse textielsector aan een derde vernieuwingsfase. In 1817 installeerde hij een stoommachine in zijn katoendrukkerij, wat gauw navolging kende. Engelse technici bouwden vanaf 1821 de verdere mechanisatie van zijn katoendrukkerij uit, spoedig gevolgd door een weverij met 100 weefgetouwen eveneens aangedreven door een stoommachine. De bouw van een mechanische spinnerij en een eigen constructieatelier volgden. De afzet in de Nederlandse kolonies stimuleerde de ontwikkeling. Het aantal stoommachines
nam
snel
toe.
Een
drietal
bedrijven
was
volledig
geïntegreerd: spinnerij, weverij, drukkerij. Tussen 1824 en 1829 vorderde de mechanisering zeer snel. Maar het wegvallen van de Nederlandse markt en kolonies na 1830 bracht weer harde klappen toe aan de Gentse textielsector.
De groeipool Bergen-Charleroi
Noch in Luik noch in Gent kon men spreken van mechanisatie op grote schaal. Bauwens en Cockerill waren eenzame pioniers. Alleen in de steenkoolmijnen van de Borinage mechaniseerde men op grote schaal. Tientallen pompen en machines werden er geïnstalleerd. Tussen 1800 en 1840 werd in de Borinage en het Centrum ongeveer evenveel kapitaal geïnvesteerd als in Verviers, Luik en Gent samen. De productie verdubbelde in 7 jaar van 602.000 ton in 1822 naar 1.260.000 ton in 1829. In het Luikse TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 191
verdubbelde de productie tot meer dan 1 miljoen ton tussen 1812 en 1845. Over verschillend groeitempo gesproken...
De Belgische Industriële Revolutie was een vooral een hortende en trage (r)evolutie
Hoewel de textielindustrie in Gent en Verviers kwalitatief sterk groeide bleef haar kwantitatieve evolutie zwak. De textiel was zeker niet de leidende sector van de Belgische Industriële Revolutie. In Vlaanderen remde vooral de weerstand van zo'n 250.000 vlasspinsters en linnenwevers op het platteland de verspreiding van de moderne katoen- en vlasspinnerij. Natuurlijk werkte ook de putting-out ondernemer net als in Engeland tegen. De steeds veranderende politieke situatie had eveneens een remmende werking. Ook in de metaalsector was de kwalitatieve groei veel sterker dan de kwantitatieve
groei,
de
oude
met
houtskoolverbranding
geleverde
ijzerproductie was in 1837 nog meer dan driemaal groter dan deze met cokesverbranding, terwijl de totale omzet tussen 1811 en 1837 bijna verviervoudigde. Tussen 1837 en 1850 verdween de houtskoolverbranding en bleef omzet ongeveer met dezelfde kracht stijgen. Technische vernieuwingen werden bij ons zoals in Engeland zeer traag verspreid: er moet eerst winst gemaakt worden.
De infrastructuur, de overheid, het bankwezen en het ontstaan van nieuwe groeipolen
De verdere uitbouw van de infrastructuur tijdens het Hollands Bewind en de eerste decennia van de onafhankelijkheid bevorderde de economische groei. Willem I liet kanalen graven, beveiligde de Belgische industrie door protectiemaatregelen. Hij verleende subsidies aan de moderne industriesectoren uit de 'Kas van de Nationale Nijverheid'. Daarbij ging hij zeer selectief te werk en steunde vooral beloftevolle economische en technologische initiatieven. Ook ten persoonlijken titel kocht Willem I aandelen in Vlaamse
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 192
textielondernemingen, Waalse metaal- en glas- en steenkoolbedrijven. De Belgen mochten dus zeker niet klagen over hun 'Hollandse' koning. De industrie had nood aan gevormde mensen. Daarom besteedde Willem I speciale aandacht aan de verbetering van het lamentabele onderwijs. Hij richtte universiteiten op in de industriesteden Gent en Luik. Speciale aandacht ging ook naar de oprichting van rijksnormaalscholen voor de verbetering van de lerarenopleiding. Algemene ontwikkeling rendeerde in de nijverheid. In 1822 stichtte Willem I te Brussel de eerste investeringsbank ter wereld: de 'Société Générale pour favoriser l'industrie nationale'. Deze bank mogen we gerust de grootmoeder van onze huidige 'Generale Bank' en van de andere dochterondernemingen van de 'Generale Maatschappij' noemen. De Belgische regering ging met deze politiek verder en steunde de oprichting van de 'Banque de Belgique' die een concurrent werd van de 'Société Générale' in het verschaffen van langlopend krediet aan de zware industrie. Vele privé-banken en belangrijke groepen buitenlandse kapitalisten hadden hun inbreng in de Belgische industrie. Het Franse kapitaal investeerde in de zinkfabrieken van Vieille Montagne en de Parijse Rotschilds steunden de Belgische regering bij de financiering van de spoorwegen. De aanleg van de 'IJzeren Rijn', de spoorwegverbinding die Keulen via Luik met Antwerpen verbond bewijst de duidelijke economische interesse van het bestuur. De aanleg van spoorwegen stimuleerde langzaam maar zeker op zijn beurt de metaal en kolenindustrie. Ook de eenmaking van de interne markt werd definitief verzekerd door de spoorverbindingen. Meteen verdubbelde de buitenlandse handel tussen 1835 en 1850, terwijl de transitohandel zelfs vertienvoudigde. Daarvan profiteerde vooral Antwerpen. De voltooiing in 1843 van de IJzeren Rijn verzekerde definitief de rol van de Scheldestad als nieuwe groeipool van de Belgische economie. Via Antwerpen werd België de draaischijf van West-Europa. Brussel werd de tweede nieuwe groeipool als politieke en administratieve hoofdstad.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 193
7.4.3. De Belgische revolutie veroorzaakte een inzinking in de economie. De brusselse bankwereld versterkt haar machtsgreep bij het herstel. (1830-1844)
De nare gevolgen van een scheiding
De scheiding tussen Noord en Zuid in 1830 bracht zware klappen toe aan de speerpuntsectoren in het land. De Belgische economie leed zwaar onder het verlies van de Nederlandse markt en de Nederlandse kolonies. De jonge Belgische staat kon niet onmiddellijk financieel tussenkomen in de economie. Ze moest zelf nog te veel lenen om de lege schatkist te vullen. De aanleg van een uitgebreid spoorwegennet gaf echter de beslissende stoot aan de reconversie van Belgische industrie. In enkele jaren tussen 1834 en 1843 werden 560 km spoorweg aangelegd met 80 stations. 143 locomotieven en 2500 wagons werden gebouwd. Een kettingreactie kwam op gang vanuit de metaal en kolenindustrie. Na 1835 ontwikkelde de Belgische industrie in positieve zin.
Voor heel wat ondernemingen kwam de impuls uit de spoorwegsector echter te laat. Vele dynamische ondernemers hadden voor de Belgische omwenteling zwaar geïnvesteerd en geleend. De inzinking in de economie bracht hen nu in moeilijkheden. De Société Générale verschafte eerst uitstel van betaling wanneer er enige hoop op herstel bleef bestaan. Spoedig drong de bank echter aan op het omvormen van de privé-bedrijven tot naamloze vennootschappen, waarbij de Société het nog verschuldigde krediet omzette in kapitaal onder de vorm van aandelen. Op deze manier verwierf de Société meestal een controlerend pakket aandelen in de nieuwe onderneming. Zo conroleerde de Société met haar dochtermaatschappijen in 1838 reeds 40% van de steenkoolproductie in de Borinage. De lange termijnkredieten en de participaties van de banken in de ondernemingen steunden de ondernemingen in het mechaniseringsproces.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 194
Het omzetten van kapitaal in aandelen werkt in een bank zolang het publiek vertrouwt in die operatie. Wanneer in 1838 de economische conjunctuur verzwakt en de spaarders massaal hun geld terugwillen komen de banken, ook de 'Société Générale' in moeilijkheden. De sombere politieke situatie en een te snelle capaciteitsuitbreiding waren medeoorzaak van de economische crisis. In het Luikse bleef John Cockerill de onbetwiste industriële en financiële leider tot aan de depressie van 1839. Nu kwam zelfs hij in moeilijkheden. De Belgische Staat greep in om Cockerill te redden door veel bestellingen te plaatsen. In 1842 werd het bedrijf een N.V.
Tussen 1840 en 1844 begint de wederopbouw en een rustige groei, maar Vlaanderen kwijnt
Terwijl de krachtigste groei uitging van de N.V.'s, gecontroleerd door de Brusselse bankwereld, bleef de familiale onderneming in de Gentse katoenindustrie dynamisch. Ondanks de stagnatie na de Belgische revolutie moderniseerden zij verder. Met kapitaal verzameld voor de revolutie hoopten zij via mechanisatie de productiviteit op te drijven. In de zware industrie in Wallonië verschoof het zwaartepunt. De Waalse metaalindustrie ging de steenkoolbekkens opzoeken. In plaats van Namen en Luxemburg, waar de traditionele metaalindustrie te vinden was, traden nu vooral Luik en Henegouwen (Charleroi) op het voorplan. Tussen 1820 en 1844 steeg de consumptie van Belgische steenkool in Brussel en Parijs zeer snel. De toename van stoomkracht in industrie en transport veroorzaakte een evenredige verhoging van de vraag naar steenkool. Nieuwe mijnen werden uitgerust met de modernste machines, oudere aangepast. Veel kapitaal werd in de mijnen gepompt, ook door de metaalproducenten
die
steeds
meer
participaties
verwierven
in
de
steenkoolmijnen. Het grootste knelpunt was echter het transport. De marktwaarde
van
de
zware
steenkool
daalde
met
de
stijgende
transportkosten. Kanalisatie en nieuwe kanalen werden dan ook met vreugde begroet.
Vooruitstrevende
mijneigenaars
namen
zelf
initiatieven
om
spoorwegen met paardentractie aan te leggen van de mijnen naar kanalen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 195
Met de invoering van stoomlocomotieven werd weer een nieuwe mijlpaal bereikt. Intussen ontstonden nieuwe groeisectoren. De Luikse zinkindustrie en de Waalse glasnijverheid namen stilaan hun plaats in naast metaal, steenkool, wol en katoen. De zinkindustrie, ooit bescheiden begonnen in Moresnet (Vieille Montagne), voerde bijna de helft van haar productie uit in 1846. Vooral in het Luikse (Val St.-Lambert) en in Charleroi groeide de glasindustrie en bereikte de eerste plaats op de wereldranglijst. De matige groei van de Belgische uitvoer tussen 1830 en 1845 werd haast uitsluitend gerealiseerd door de snelle expansie van de uitvoer van ijzer, machines, wol en glas. Toch stelden deze moderne sectoren in 1846 slechts 90.000 werknemers te werk, hetzij 4,3% van de actieve bevolking. Een verbluffend laag cijfer ! De moderne sectoren waren slechts eilanden in een zee van traditionele ambachtelijkheid.
Tussen 1790 en 1844 hielden sommige traditionele sectoren goed stand. Zo stelde de Waalse nagelindustrie in 1838 nog 11.000 arbeiders te werk in het Luikse en Henegouwen, terwijl de Luikse wapenindustrie in 1846 minder dan 1800 mensen werk verschafte in kleine wapenfabrieken naast 6.000 op het platteland. Wallonië werd welvarend. Intussen kwijnde de Vlaamse linnennijverheid, alleen de Gentse katoennijverheid had zich met een zeker succes ingeschakeld in de gemechaniseerde industrie. De Vlaamse vlas- en linnennijverheid ging na 1815 snel achteruit. Aan
de
gemechaniseerde
Engelse
concurrentie
verloren
we
onze
afzetgebieden in Frankrijk en de Spaanse kolonies. Men ging zich dan maar toeleggen op een verhoogde vlasproductie waarbij de kwaliteit daalde. Bovendien verkocht men de betere kwaliteit vlas aan de met contant geld betalende buitenlandse kooplieden. De mindere kwaliteit bleef in Vlaanderen. Ook de kwaliteit van het geleverde linnen daalde. Wanhopig werd gezocht naar een oplossing voor de 220.000 spinsters en 57.000 wevers die in 1840 in de beide Vlaanderen werkten. Allerlei protectionistische maatregelen,
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 196
kredieten, niets mocht baten. Zelfs de mechanisatie van twee vlasspinnerijen in 1838 te Gent bracht geen oplossing. Het was te laat. Op het platteland steeg de werkloosheid enorm. De werkgelegenheid daalde tussen 1840 en 1846 met 60%, van 277.000 naar 110.000. Op het Vlaamse platteland en in de steden telde men officieel 1/4 tot 1/3 van de bevolking als "behoeftig". Arm Vlaanderen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 197
7.5. De doorbraak van de industriële samenleving : 1846-1914
De Industriële Revolutie begonnen in bepaalde streken van Engeland na 1760 drong slechts traag door. In Groot-Brittanië bleef de mechanisering van de
productie
beperkt
tot
de
textiel-,
machine-,
ijzerindustrie,
de
steenkoolontginning en de spoorwegen. Maar ook in deze sleutelsectoren van de eerste industrialisatie bleef de mechanisatie beperkt. Pas na 1850 was de mechanisering van de katoenindustrie voltooid. Op dat moment werkte nog geen 5% van de actieve Engelse bevolking in fabrieken, in België 4%, in de rest van Europa nog minder. En toch kon Engeland in 1850 beschouwd worden als de eerste ontwikkelde industriële economie. Met uitzondering van België was het continent lang zo ver niet. Erg langzaam kwam met behulp van Engelse technici, machines en kapitaal de industrialisatie van de grond. Een echte doorbraak kwam er pas in de bloeiperiode tussen 1846 en 1873.366
7.5.1. De doorbraak van 1846-1873
In deze jaren groeide de economie in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en België jaarlijks tussen de 5 en 10%. De wereldproductie van ijzer groeide met 400%, de wereldproductie van steenkool met 250%. Steenkool en ijzer verdrongen katoen als de leidende sector van de industrie vanaf 1840. Als eerste oorzaak van deze grote economische bloei kan gemakkelijk verkrijgbaar kapitaal voor investeringen aangeduid worden, een gevolg van de grote goudvondsten in Californië en Australië. Dat goud droeg bij in het oprichten van investeringsbanken die het kapitaal voor de industrie verleenden.367 Ook het stijgend aantal Naamloze Vennootschappen en het groeiend succes van de uitgifte van aandelen maakte kapitaalverwerving gemakkelijker. Het industrieel kapitalisme werd een feit. De meeste landen gingen uiteindelijk over tot de gouden standaard: de waarde van het circulerende (papieren) geld werd volledig gedekt door het goud in de kluizen van de Nationale Bank. Dit 366 367
Caljé, 60. Caljé, 60-61 TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 198
leidde tot een groeiend vertrouwen in de wereldhandel en de handel in het algemeen.368 Na de conservatieve reactie tegen de revolutie van 1848 komen de liberale voorstanders van de industrialisatie weer aan de macht: de vrijhandel breekt door, wetten zorgen voor het institutioneel kader. Engeland schaft de Navigation Acts en de Corn Laws af. Belemmeringen als tollen op rivieren worden afgeschaft (De Scheldetol werd afgekocht in 1863, de Rijntol 1861). Handelsovereenkomsten tussen de Europese industrielanden verlaagden de invoerrechten en de douanetarieven. Het geloof in de vrijhandel en het industrieel kapitalisme kreeg wettelijke steun en werd financieel en economische stevig georganiseerd, wat zeker een tweede oorzaak was van de bloei in deze jaren. De derde oorzaak is de doorbraak van de spoorwegen die de rol van de textiel als motor van de industriële ontwikkeling overnamen. De transportrevolutie369
Met de toenemende vraag naar industriële producten nam ook de behoefte aan snelle verbindingswegen toe om de producenten en de consumenten te bevoorraden. Op hun beurt stimuleerden de nieuwe transportmiddelen de industrie en de handel. Stoomtrein en stoomschip doorbraken de grens die door de gebrekkige communicatiemiddelen aan de economie gesteld werd. In 1807 grepen reeds de eerste succesvolle experimenten met stoomschepen plaats. De raderschepen veroverden eerst de Engelse, dan de Europese binnenwateren, maar waren eigenlijk voor de oceaanvaart ongeschikt. Rond 1850 maakten verbeteringen aan de in 1826 uitgevonden schroef stoomschepen op de oceaan rendabel. Vooral door het snel groeiend aantal stalen stoomschepen na 1870 zou de stoomvaart de zeilvaart overvleugelen. Na 1918 had de zeilvaart afgedaan. De grote stalen pakketboot door stoom aangedreven werd de koningin der oceanen.
368 369
Caljé, 60-61; Van der Wee, 122-124 en 151-155. Voor dit onderdeel vooral Caljé, 62-66 en Van der Wee, 117-121. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 199
Sinds de jaren 1840 namen de spoorwegen de voortrekkersrol van de katoenindustrie in het industrialisatieproces over. Tussen 1840 en 1910 groeide het Europees spoorwegennet van 3900 naar 328.000 km. Tussen 1840 en 1850 groeide het Europese net met 500 %, tussen 1850 en 1870 met 364%, dat van de Verenigde Staten zelfs met 500%. De tweede helft van de 19de eeuw was de tijd van de transcontinentale lijnen zowel in Europa als in Rusland en de V.S.. De spoorweg werd het symbool van de vooruitgang, van het verleggen van de grenzen. Internationaal werden de contacten vergroot en binnen de naties werkte de spoorweg aan de eenmaking. De aanleg van de spoorweg stimuleerde de steenkool- en ijzerindustrie terwijl massale verplaatsingen van arbeiders, grondstoffen en goederen mogelijk werden. Door de transportrevolutie nam de handel massaal toe zowel in het binnenland, als op het Europees of het internationaal niveau. De wereldhandel vernegenvoudigde tussen 1830 en 1880. Een wereldeconomie ontstond. Kapitaal (investeringen) en arbeid (migratie) werden over de wereld verplaatst daar waar Europa ze nodig had. Van overzee werden grondstoffen en voedsel naar Europa gevoerd. Grondstoffen werden in Europa verwerkt en gedeeltelijk door niet-Europese landen afgenomen. Europa, in het begin vooral Engeland domineerde het wereldhandelssysteem. Dit economisch imperialisme werd nog versterkt door de verspreiding van de Europese cultuur over heel de wereld en kwam natuurlijk het duidelijkst tot uiting in het kolonialisme. Als gevolg van de transportrevolutie, door de massale invoer van goedkoop graan uit Amerika, verzeilde de Europese landbouw echter in een zware crisis . 7.5.2. De 'Grote Depressie' die een eerder een kleine inzinking was370
370
Voor dit onderdeel vooral Caljé, 66-69; Van der Wee 110-116 en Hannes, 112-116. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 200
De economische bloei van 1846 tot 1873 heeft de doorbraak van de industrialisatie in West-Europa en de Verenigde Staten verwezenlijkt, terwijl een wereldeconomie onder Europese leiding ontstond. Vrije concurrentie was het motto. Maar niet alleen de opgang van de economie werkte over de hele wereld door, ook de crisis, de neergang van de economie was wereldwijd voelbaar. De eerste zware crisis van de wereldeconomie begon in 1873.
De landbouwcrisis
Tijdens de bloei van 1846-1873 ging het goed in de Europese landbouw, zij groeide na 1850 door de intensivering en de diversifiëring. De blijvende demografische groei zorgde voor een aanhoudende stijging van de vraag naar landbouwproducten. De continue bevolkingsgroei werd mee veroorzaakt door de daling van het sterftecijfer. Dat was het gevolg van betere voeding, massale pokinenting, verbeterde hygiëne. Zeker na de ontdekking van de bacteriën door Pasteur en de ontwikkeling van de antisepsis door Lister. Na 1876 toonde Koch de bacteriologische oorzaak van vele ziekten o.a. cholera aan. Het tij was gekeerd. De dalende mortaliteit in de tweede helft van de 19de eeuw deed de gevolgen van de dalende vruchtbaarheid veroorzaakt door vrouwenemancipatie, volksopvoeding, anticonceptiva en deconfessionalisering teniet. In de 19de eeuw werd het Europees landbouwareaal nog aanzienlijk uitgebreid. Er greep buiten de Nederlanden en Engeland zelfs een agrarische revolutie plaats in het midden van de 19de eeuw. Toch bleek dat alles niet voldoende om de Europese bevolking te voeden. Landbouwinkomsten, pachten en prijzen stegen. Maar de redding kwam uit Amerika. Na 1850 en vooral na het beëindigen van de Amerikaanse burgeroorlog overspoelde het goedkope, met machines geproduceerde Amerikaanse graan de Europese markt. Na 1890 gevolgd door graan uit Canada, Argentinië en Rusland, Australië en Nieuw-Zeeland. In 1876 leidde dit tot een zware landbouwdepressie, nog verhevigd door misoogsten in de jaren 1880. Hoewel de primaire sector niet meer de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 201
belangrijkste was, stelde hij in sommige landen toch nog 1/4 tot 1/3 van de actieven tewerk. Er kwam verzet, ook van conservatieve politici die de afhankelijkheid van het buitenland voor voedsel onderstreepten. Wat in geval van oorlog ? Opnieuw werden tariefmuren opgeworpen tegen graanimport: in Duitsland,
Frankrijk,
Oostenrijk-Hongarije.
In
Groot-Brittanië,
België,
Nederland en Denemarken slaagden de boeren daarin niet. Zij schakelden over op kleinschalige intensieve tuinbouw en op zuivelproductie, waar door de gestegen levensstandaard meer vraag naar kwam. Vele mensen zochten hun heil in de migratie. De trek naar de stad werd nog versterkt. Tussen 1850 en 1930 emigreerden 40 miljoen Europeanen naar Amerika. Een groot deel van hen waren boeren.
De crisis in de industrie, 1873-1896
Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw vertraagde de groei van de industrie en de wereldhandel. De prijzen daalden met 1/3, de winsten liepen terug, de werkloosheid nam toe. Toch mogen we deze 'vertraging' niet dramatiseren, de dalende prijzen verhoogden ook de levensstandaard. De economie bleef groeien en vergeleken met de crisis van 1929 was deze 'depressie' eerder een kleine inzinking. Maar velen geloofden in een 'grote depressie' en handelden daar ook naar. Wat waren nu de oorzaken van deze crisis ? Eerst en vooral was er de toegenomen concurrentie. In de bloeiperiode tot 1873 was ook op het Europese continent en in de Verenigde Staten de industrialisatie op gang gekomen. De productie werd groter maar de markt steeg niet evenredig, wat tot overproductie leidde, dalende prijzen en scherpere concurrentie. In de tweede plaats was het effect van de technologische vernieuwing, die tot grote winsten hadden geleid, verdwenen. Er was een verzadiging bereikt. Spoorwegaanleg, de zweepslag van de vorige periode, was sterk verminderd. De verbeteringen die nu nog aangebracht werden in de machinebouw, de steenkoolontginning, brachten veel minder winst op (de wet van de dalende winstvoet). TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 202
Ook geldschaarste zou een derde oorzaak kunnen zijn. De banken konden met hun geldvoorraad de industriële productie niet volgen. Bovendien werden er tot de goudvondsten in Zuid-Afrika in 1886 geen grote goudvondsten meer gedaan, terwijl de vraag naar goud wegens veralgemening van de gouden standaard na 1870 steeg. 7.5.3. De Tweede Industriële Revolutie371
Na 1873 was het effect van de technologische vernieuwing en de Eerste Industriële Revolutie uitgeblust. Maar een tweede golf vernieuwingen, in de eerste plaats op technologisch vlak, ontketenden een Tweede Industriële Revolutie, die zou leiden tot een algemene verhoging van de levensstandaard in de 20ste eeuw en tot de consumptiemaatschappij. Zelfs de werkende arbeider uit het rijke Noorden leeft nu in materiële welvaart terwijl een groot deel van de mensheid nog sterft van honger.
De technische vernieuwingen die geleid hebben tot de katoenrevolutie, werden 'ontdekt' door praktijkmensen of amateurs die in het probleem geïnteresseerd waren. Zelfs James Watt kan je moeilijk een 'wetenschapper', of een 'geleerde' noemen. Maar in de 19de eeuw hadden natuurkunde en chemie zo een ontwikkeling doorgemaakt dat ze de industriële ontwikkeling blijvend hebben beïnvloed. Sinds de 19de eeuw werken wetenschap en industrie nauw samen.
De leidende sectoren van de Tweede Industriële Revolutie waren staal, elektriciteit, chemie.
Staal, ijzer met een laag gehalte aan koolstof, is veel taaier en soepeler dan gietijzer, waardoor het minder onderhevig is aan slijtage. Stalen spoorrails gaan zes keer langer mee dan gietijzeren. Staal was reeds in de 18de eeuw in gebruik maar het was ontzettend duur, moeilijk en slechts in kleine hoeveelheden te produceren. Een hele reeks technische ontwikkelingen 371
Voor dit onderdeel vooral Caljé, 70-80 en Hannes, 121- 122. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 203
maakten het uiteindelijk betaalbaar en in grote hoeveelheid produceerbaar vanaf 1879. Vóór 1914 was gietijzer al een marginaal product, goed voor tuinmeubels en ankers.
Olie en elektriciteit gingen concurreren met steenkool die pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw aan zijn definitieve neergang begon. Olie, die tweemaal meer arbeid levert per gewichtseenheid en half zoveel plaats inneemt dan steenkool werd dé brandstof voor de scheepvaart en de auto. Elektriciteit is via leidingen gemakkelijk transporteerbaar met weinig energieverlies. De energiebron kan zeer ver van het verbruikspunt geplaatst worden. Zij kan gebruikt worden voor verlichting, verhitting, of als drijfkracht voor elektrische motoren.
Chemie was natuurlijk belangrijk voor de verwerking van ruwe aardolie in de petroleumsector. Zonder scheikunde echter, zijn fotografie, synthetische verfstoffen, synthetische vezels en de eerste plastics gewoon ondenkbaar ! (industriële doorbraak synthetische verfstoffen ca. 1860, vóór 1900 werden reeds synthetische garens geproduceerd, bakeliet werd 1907 voor 't eerst gemaakt) De nieuwe industrieën: staal, petroleum, elektriciteit en chemie, trokken omwille van een hoog rendement nieuwe investeringen aan. Zij kenden dan ook de snelste groei en werden de motor van de Tweede Industriële Revolutie.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 204
De
tweede
Industriële
Revolutie:
de
industrie
op
weg
naar
de
consumptiemaatschappij, Taylorisme en Fordisme
De nieuwe industrieën sloten aan bij de trend naar massaconsumptie. Elektriciteit maakte de gloeilamp (1879) mogelijk en later ook radio (verspreiding ca. 1916) en grammofoon (1878). Na de Tweede Wereldoorlog (in Amerika vóór de Tweede Wereldoorlog) volgden wasmachine en koelkast. Olie werd de brandstof voor onze auto, synthetische vezels (chemie) werden verwerkt in textiel. Staal in gewapend beton zorgde voor wolkenkrabbers en flatgebouwen. De tweede Industriële Revolutie zorgde voor de overgang van een economie gericht op kapitaalgoederen (machines, schepen, spoorwegen) naar een economie van consumptiegoederen. Door de toegenomen productie en de dalende prijzen - vooral de dalende voedselprijzen - werd de levensstandaard van een groot deel van de bevolking aanzienlijk vergroot. Er werd stilaan meer gekocht dan het strikt levensnoodzakelijke: de consumptiemaatschappij was geboren. De verhoging van de levensstandaard van het grootste deel van de bevolking is echter geen gratis geschenk geweest van de industrialisatie. De arbeidersklasse heeft de verbetering van haar levensstandaard afgedwongen.372
In de strijd om de verovering van de binnenlandse markten, verhevigde de concurrentie, zeker in een periode met dalende winstmarges. Dit leidde tot kostenbesparende technische vernieuwingen als staal in plaats van ijzer en elektriciteit in plaats van stoommachines. Het voornaamste middel om kosten te besparen was echter het verlagen van de arbeidskosten. Omdat men de lonen niet kon doen dalen omwille van een goed georganiseerde en weerbare arbeidersbeweging zocht men een oplossing in het verhogen van de productiviteit door automatisering en gestandaardiseerde massaproductie. De Verenigde Staten namen
hierin het voortouw, spoedig gevolgd door
Duitsland. Reeds in de jaren 1880 begon Frederick Taylor in de V.S. met de arbeidsdeling, waarbij elke arbeider zich specialiseerde in een aantal 372
Caljé 72-73. Wij hebben dit aangevuld, scherper gesteld: de strijd van de arbeidersbeweging was essentieel voor de verbetering van de levensstandaard. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 205
welbepaalde handelingen. Het invoeren van een kettingsysteem van arbeiders die werken volgens een efficiënte routine, liep uit op de invoering van het 'lopende-band systeem' dat in 1913 voor het eerst gebruikt werd bij de
vervaardiging
van
de
T-Ford.
De
productieverhoging
én
de
arbeidskostenbesparing was enorm. Het in elkaar zetten van een chassis duurde nog anderhalf uur. Vroeger had men 12,5 uur nodig. De verkoopprijs zakte van 950 $ naar 250 $. De auto was een artikel voor massaconsumptie geworden.
De Tweede Industriële Revolutie: Big Business
De schaalvergroting bleef niet beperkt tot de productie. Men probeerde door fusies, overname of andere samenwerkingsverbanden tot gigantische samenwerking van bedrijven en financiële groepen te komen. Men spreekt dan ook van 'integratie van bedrijven'. Verticale integratie als bedrijven ook de toeleverings- en verwerkingsbedrijven opkopen. Zo kochten staalfabrieken, ijzer- en steenkoolmijnen op en gingen zich toeleggen op scheepsbouw en de productie van spoorwegmaterieel. Horizontale integratie betekent dat concurrerende bedrijven prijsafspraken maken, productiequota vaststellen, zelfs samenwerken bij de verkoop en research. Dat leidt tot het monopoliseren van de markt. Men poogde op die manier ook de concurrentiestrijd en de daardoor ontstane vermindering van de winsten tegen te gaan. In de Verenigde Staten wordt horizontale integratie 'trust' genoemd, in Duitsland 'Kartell'. In deze twee leidende landen van de tweede Industriële Revolutie monopoliseerden giganten de staal- en elektriciteitsindustrie tot ver buiten de grenzen. Klinkende namen werden U.S. Steel Company in de V.S. en Krupp in Duitsland. AEG en Siemens monopoliseerden de Europese elektriciteitsindustrie. Alfred Nobel organiseerde zelfs samenwerking over de grenzen heen. Zijn multinational, Dynamite Trust, werkte in Zweden, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de V.S. In de Verenigde Staten en Groot-Brittannië probeerde men in naam van de 'vrije markteconomie' via antitrustwetten de monopolievorming te bestrijden. In Duitsland poogde men juist met de kartels de risico's van deze vrije TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 206
markteconomie met haar prijsschommelingen en onrust aan banden te leggen.
Dat het uitzicht van het bedrijf, de omvang en de manier waarop een bedrijf geleid werd rond 1900 enorm verschilde van het familiebedrijf anno 1800 zal iedereen wel duidelijk zijn. De bedrijfsleider uit de eerste fase van de industrialisatie was meestal eigenaar en kapitaalverschaffer. Hij droeg zelf de risico's, ook de financiële. De nieuwe technologie vroeg steeds grotere kapitaalinbreng. Familiebedrijven werden N.V.'s waarin aandeelhouders het kapitaal verschaften en het risico beperkt werd. Banken verschaften steeds meer lange-termijnkrediet. Aandeelhouders en banken kregen inspraak en medebeslissingsrecht in het bedrijf en stelden de managers, de directeurs aan. Hiermee werd de overgang van industrieel naar financieel kapitalisme ingeluid.
De Tweede Industriële Revolutie: protectionisme en imperialisme
Monopolievorming door trusts en kartels was een middel om de concurrentie te beheersen of om de concurrentiepositie op de binnenlandse markt te verbeteren. Een veel radicaler middel was gericht tegen buitenlandse concurrentie en vormde een regelrechte bedreiging voor de vrijhandel en de vrije markteconomie: het heroprichten van tariefmuren. Met uitzondering van Groot-Brittannië, Nederland en België verlieten de Europese landen en Amerika het vrijhandelssysteem: het protectionisme overwon. Elk land probeerde zijn eigen markt veilig te stellen. Vandaar ook de hernieuwde belangstelling voor de kolonies. Ieder wou zijn afzetmarkten bewaren en tegelijk de controle over noodzakelijke grondstoffen als katoen, jute, bauxiet, koper, rubber, patroleum, cacao, enz... vergroten. Kolonialisme en imperialisme bloeiden op.
7.5.4. Duitsland en de Verenigde Staten nemen het roer over
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 207
Het zou teveel gevraagd zijn om hier in kort bestek de economische evolutie van de Verenigde Staten tot economische grootmacht te bespreken. Enige uitleg over de evolutie van Duitsland van economische achterblijver tot koploper is echter noodzakelijk om de evolutie naar de eerste wereldoorlog en de geschiedenis van de 20e eeuw te begrijpen.
In Duitsland was er vóór 1870 geen sprake van een agrarische revolutie. De industrialisatie werd er aangezwengeld door de aanleg van de spoorwegen die een vraag naar ijzer en staal, steenkool en machines deed ontstaan. Deze zware industrie ontstond mede door de aanbreng van kapitaal via NV en investeringsbanken. Van groot belang was dat er na 1870 naast de zware industrie andere sectoren ontstonden zoals de chemische en elektrotechnische industrie. Daarin kon Duitsland een voortrekkersrol spelen dank zij het hoge technischwetenschappelijke niveau van het Duitse onderwijs en de research. Dat was trouwens onderbouwd door het hoge niveau van het algemene onderwijs. Na
1870
geraakte
ook
de
consumptiegoederenindustrie
in
een
stroomversnelling door de stijging van het reëel inkomen. Duitsland kampte echter met een grondstoffenschaarste: er was een tekort aan ijzererts sinds de jaren 1860 en door gebrek aan koloniën was dit een ernstige rem op de ontwikkeling. Na de overwinning op Frankrijk in 1871 hielpen de grondstoffen uit het aangehechte Elzas-Lotharingen dat probleem uit de wereld. Duitsland zorgde door zijn kartels voor een winstgevende organisatie van het bedrijfsleven . Rond 1900 was Duitsland hét land van het georganiseerde kapitalisme. In 1875 waren er 4 kartels, in 1905 385. In 1907 zou zo'n 25% van de totale productie in mijnbouw en industrie afkomstig geweest zijn van kartels, 82% van de steenkoolproductie, 50% van de staal- en 90% van de papierproductie.373 Intussen groeide de rivaliteit tussen Duitsland en Engeland. Duitsland zou vlug de leiding overnemen van de industriële expansie. In 1890 produceerde Groot-Brittannië 3,5 miljoen toen staal per jaar, Duitsland iets meer dan 2 miljoen. In 1901 was Engelands productie gestegen tot bijna 5 miljoen maar 373
Righart, H., e.a. (1991), 202-206. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 208
Duitsland was al koploper geworden met meer dan 6 miljoen. In 1908 bedroeg de Duitse staalproductie meer dan het dubbele van de Engelse. In andere takken van de nijverheid was dezelfde tendens te bespeuren. Maar vooral in de nieuwe sectoren groeide Duitsland veel sneller dan Engeland. In de chemie met reuzen als B.A.S.F. en AGFA, in de elektriciteit met namen als AEG en Siemens. Tot 1870 was Duitsland een zeer goede cliënt van Engeland, nadien voorzag het grotendeels in eigen behoefte om daarna zelf uit te gaan voeren en een concurrent van Engeland te worden in Australië, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika, China. In chemische en elektrische producten was Duitsland bovendien superieur. Toch bleef Engelands aandeel in de wereldhandel het grootst en verdiende het ook het meest. Duitsland groeide echter sneller, had duidelijk de leiding, vooral in de nieuwe sectoren. De Duitse industrie kende een veel efficiëntere bedrijfsorganisatie. De industriebanken en de Duitse politieke wereld waren gericht op groei, terwijl degelijk onderwijs en wetenschappelijktechnische voorsprong voor een overwicht in de toekomst zorgden.374
7.5.5. De doorbraak in België: Economische evolutie tot 1914
De succesvolle industriële doorbraak van Wallonië
We schreven reeds eerder dat de uitbouw van het Belgische spoorwegnet na 1835 een kettingreactie op gang bracht in de metaal- en kolenindustrie. Tot ca. 1870 bleef het uitbreiden van het spoorwegnet dé motor van de industriële ontwikkeling van Wallonië. In een hoog tempo werd het uitgebreid van 560 km in 1843 tot 3350 km in 1870. Na 1870 daalde dit tempo: in 1913 bezat België het dichtste spoorwegennet ter wereld met 4000 km spoorlijn waarvan reeds 400 geëlektrificeerd. De transithandel en de in- en uitvoer van goederen kon nu massaal, veilig en goedkoop gebeuren. In de Waalse metaalindustrie vormde de productie van spoorwegmateriaal voor binnen- en buitenland (vooral Duitsland) het hoofdaandeel. Van 1830 tot 1860 verdrievoudigde de metaalproductie. Vooral het Luikse en Charleroi 374
Vooral Hannes, 122-128. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 209
profiteerden hiervan. Na 1860 vertraagde het groeitempo van de productie: de spoorweg groeide trager, de buitenlandse concurrentie steeg terwijl de wereldconjunctuur verslapte en de Belgische ertslagen uitgeput geraakten. Terwijl er steeds meer ruw ijzer uit het buitenland werd geïmporteerd participeerden Belgen in de oprichting van hoogovens in het Ruhrgebied, Lotharingen, Luxemburg. Intussen wijzigde de metaalproductie ingrijpend. Ook België produceerde staal, maar snelle uitbreiding in de staalsector kwam er pas als ook uit onze fosforhoudende ijzerertsen staal kon vervaardigd worden vanaf 1893. De groeiende metaalsector stimuleerde de groei van de steenkoolproductie. Tussen 1850 en 1895 verviervoudigde de productie. vervierdubbeld. In 1896 werkten 116.000 arbeiders in de Waalse mijnen, meer dan in de Belgische
textielsector
(56.000),
machineconstructie
(26.000)
en
metaalindustrie (24.000) samen. Na 1860 veroverde de Waalse zinkindustrie met de 'Vieille Montagne' een leidende
positie
op
de
internationale
markt.
Ook
de
glasindustrie,
gestimuleerd door de expansie in de bouw als gevolg van de demografische explosie, werd een Waalse specialiteit. Tussen 1840 en 1875 werd de productie méér dan vertienvoudigd.
Zonder de aanwezigheid van rijke steenkoollagen en ertsen was deze expansie ondenkbaar. Engelse technieken werden dankbaar overgenomen. De productiestijging en de toenemende mechanisatie en de bouw van steeds grotere fabrieksgebouwen verplichtte de ondernemingen steeds meer tot het opnemen van langlopende kredieten. De Société Générale, die aandelen had verworven in heel wat steenkoolmijnen en metaalbedrijven, bleef op deze weg verder gaan, verleende krediet en investeerde verder in de industrie.
Het arme Vlaanderen
Ook in Vlaanderen, arm aan grondstoffen, investeerde de Société Générale. Vooral in de Gentse textielsector maar ook in Antwerpen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 210
Het gebrek aan grondstoffen zorgde ervoor dat er gedurende de 19de eeuw weinig vooruitgang te bespeuren was in Vlaanderen. De Vlaming verdiende zijn armzalige inkomen grotendeels in de landbouw en de linnenindustrie op het platteland. De linnensector, waar de mechanisatie geen vat op kreeg, stortte tijdens de jaren veertig en vijftig van vorige eeuw volledig in elkaar. In dezelfde periode werd Vlaanderen het slachtoffer van een reeks misoogsten. In 1845 en 1846 werd de aardappeloogst, basisvoedsel voor de armen verwoest door botrytis, terwijl in 1846 en 1847 de roggeoogst, het graan van de armen, mislukte. Duizenden stierven, meer dan één derde van de bevolking leefde van 'de onderstand', groepen bedelaars zwierven uitgeput door het land. Tussen 1850 en 1875 trokken vele werklozen naar de Waalse industrie of emigreerden naar Amerika.
In Vlaanderen kwam vanaf 1870-1875 de landbouw op zijn beurt in crisis, omdat het Amerikaanse graan Europa overspoelde. Om de export van Waalse industrieproducten te beschermen weigerde men protectionistische maatregelen toe te passen tegen het goedkope graan. Men vreesde anders represaillemaatregelen. Vlaanderen begon aan de omschakeling van de landbouw naar minder kwetsbare en minder arbeidsintensieve teelten. Rond 1880-1890 was Vlaanderen nog steeds een arm, achterlijk gebied.
De linnenindustrie werd vervangen door andere huisarbeid als kant, klompenmakerij, sigarenmakerij. Zonder veel succes. De textielsector kon profiteren van het hoge arbeidsaanbod en het lage loon. Zij groeide dan ook jaarlijks met ongeveer 3%. Dit kon enkel door voortdurende technologische vernieuwing. Maar er zat weinig dynamiek in. Gent bleef het centrum, terwijl ook in kleinere centra als Sint-Niklaas en Lokeren enige activiteit werd ontplooid. De textielsector was zeker niet de motor voor andere industriële activiteiten.
Antwerpen was het tweede lichtpunt in Vlaanderen. Na de heropening van de Schelde in 1839 en de spoorwegverbinding Antwerpen-Keulen (IJzeren Rijn) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 211
in 1843 kon Antwerpen de doorvoerhandel naar Duitsland en Zwitserland domineren. Antwerpen profiteerde mee van de vrijhandelsbeweging (o.a. afschaffing Scheldetol) tussen 1850 en 1870. Antwerpen groeide fenomenaal: tussen 1860 en 1880 vervijfvoudigde de toegekomen scheepstonnenmaat tot 2.623.000 ton. Toen had Antwerpen Hamburg en Rotterdam reeds overvleugeld. Daarna groeide Antwerpen trager maar bereikte meer dan 14.000.000 ton in 1913. De Antwerpse regio kreeg industriële activiteit: havengebonden
activiteiten
als
bloemmolens,
suikerraffinaderijen,
scheepsbouw. Maar ook scheikundige en metaalnijverheid. De diamant bloeide weer op. Bell Telephone en fotopapier van Gevaert waren net als de autofabriek Minerva, moderne industrieën. Tijdens de laatste decennia voor de Eerste Wereldoorlog groeide de industrialisatie in Vlaanderen, terwijl de ontdekking van steenkool in Limburg (1901) een krachtige impuls betekende voor een beginnende economische heropbloei na de Eerste Wereldoorlog.
SYNTHESE De industrialisatie heeft een aanhoudende industriële groei veroorzaakt en dat ondanks een groeiende bevolking. De industriële samenleving kan haar bevolking voeden terwijl in een steeds groter deel van de samenleving de materiële welstand stijgt. Koploper tijdens de Industriële Revolutie was het commerciële Engeland, waar reeds na 1760 de voorwaarden aanwezig waren om een trage industriële revolutie op gang te brengen, eerst in de katoensector later ook in de ijzer- en steenkoolindustrie. 'Motor' van deze industriële revolutie was de stoommachine, die eens op 'spoor' gebracht, de industrialisatie in een tweede fase (na 1846) met snelheid van een trein deed toenemen. Omstreeks 1850 kon Engeland reeds beschouwd worden als een 'industriële natie, daarin schoorvoetend gevolgd door België. De rest van het continent zal pas tijdens de doorbraakperiode van 1846 tot 1873 geïndustrialiseerd worden. In deze jaren groeide de economie in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en België jaarlijks tussen de 5 en 10%. Steenkool en ijzer verdrongen katoen als leidende sector vanaf 1840. Massaal werd kapitaal in de industrie gepompt, het TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 212
geloof in de vrijhandel en het industrieel kapitalisme en de overgang naar de gouden standaard waren oorzaken van dit élan. Spoorwegen werden in vele landen de locomotief van de industriële doorbraak. Stoomtrein en stoomschip braken de grenzen open, massale verplaatsingen van grondstoffen, goederen, en arbeiders bevorderden de vorming van 'nationale' en 'internationale markten'. Een wereldeconomie onder Europese, beter nog Engelse leiding was een feit. Intussen industrialiseerde ook de Verenigde Staten. Vanaf 1873 verzeilde
West-Europa in een economische 'depressie', de
Europese landbouw werd door de massale import van goedkoop Amerikaans graan uit de markt geprijsd. Een landbouwcrisis was het gevolg. Ook de industrie, geplaagd door zware concurrentiestrijd en overproductie, geraakte in crisis. Een nieuwe golf van technologische vernieuwingen zorgde voor een Tweede Industriële Revolutie die zou leiden tot een algemene verhoging van de levensstandaard in de 2Oste eeuw en de ontwikkeling van de consumptiemaatschappij. De leidende sectoren werden elektriciteit, staal en chemie. De bijtende concurrentie en het verzet van de arbeidersbeweging tegen loonsvermindering zorgden voor kostenbesparende maatregelen in het productieproces: automatisering en standaardisering van een massaproductie waren het gevolg. Bedrijven werden ondergebracht in kartels en trusts. Engeland kreeg af te rekenen met de concurrentie van Duitsland en de Verenigde Staten, die het voortouw namen bij de nieuwe ontwikkelingen. Na 1870 groeide Duitsland sneller dan Groot-Brittannië. De concurrentie nam toe en protectionisme en imperialisme brachten de economische en politieke belangenstrijd tussen de verschillende landen tot een gevaarlijk hoogtepunt.
In België was, net als in Engeland, de textielsector de motor voor een vroeg ingezette Industriële Revolutie. De Vlaamse plattelandsindustrie verzette zich hardnekkig tegen de introductie van katoen en het gebruik van de spinning Jenny. Maar de linnenproductie was afhankelijk van de buitenlandse vraag terwijl de binnenlandse vraag door de armoede te gering was. Daardoor was er geen echte doorbraak vóór 1798. De Franse overheid en de Engelse blokkade hadden een stimulerende invloed op de economie. Tussen 1798 en 1839 TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 213
ontwikkelde de economie zich rond drie groeipolen. Verviers-Luik (Verviers: wol, Luik: metaal, kolen en spoorwegen) Vooral in de Borinage, de tweede industriële groeipool werd op grote schaal geïnvesteerd en gemechaniseerd. De banken, vooral de Société Générale, investeren met als gevolg een beslissende invloed in de industrie. In Gent, de derde groeipool, begon tussen 1800 en 1806 de eerste vernieuwing in de katoensector met de introductie van de mule-jennies door Lieven Bauwens. De textiel was zeker niet de leidende sector van de industrialisering, daarvoor was het verzet van de huisnijverheid op het Vlaamse platteland te groot, terwijl de politieke wisseling steeds opnieuw de vooruitgang afremde. In de metaalsector moest eerst winst gemaakt worden voor men van echte vernieuwing door cokes kon spreken. Pas in 1835 herstelde de Belgische economie zich langzaam van de scheiding met Nederland, om tussen 1840 en 1844 rustig te groeien. De uitbreiding van het spoorwegennet was de motor van de reconversie met een kettingreactie in de steenkool- en de metaalsector. Terwijl Wallonië in die jaren welvarend werd kwijnde Vlaanderen door de teleurgang van de Vlaamse linnennijverheid. Officieel was 1/4 tot 1/3 van de Vlaamse bevolking behoeftig ! Daarenboven kwamen de misoogsten van 1845/1846/1847. Vele Vlamingen stierven. Vele tienduizenden emigreerden de daaropvolgende jaren. Vanaf 1870 tot 1875 kwam de landbouwcrisis de verpaupering nog vergroten. De enige lichtpunten in het arme Vlaanderen waren de textielsector in Gent en de groeiende industrie en havenactiviteiten in Antwerpen. De laatste decennia voor de Eerste Wereldoorlog groeide ook de industrie in Vlaanderen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 214
8. DE LIBERALE EN NATIONALE REVOLUTIES INLEIDING
In de voorbije twee eeuwen is het leven van de Europeanen meer veranderd dan in de paar duizend jaar daarvoor. Een Keltische landbouwer uit 500 v.C. zou zich volkomen hebben thuisgevoeld op een Kempische boerderij anno 1830, het jaar van de Belgische onafhankelijkheid. Als de boer uit 1830 zou terugkomen op een landbouwbedrijf uit onze dagen, zou hij niet weten wat hem overkwam: de herkenbare situatie is volledig verdwenen. Alleen de koeien zouden hem nog herinneren aan een situatie die gedurende duizenden jaren fundamenteel ongewijzigd was gebleven! Deze ingrijpende omwenteling is niet veroorzaakt door een revolutie van politici of vorsten; zij is, zoals we reeds zagen375, in eerste instantie het werk van anonieme ondernemers, die door hun ambitie en vindingrijkheid het aanschijn van dit continent, van de hele wereld drastisch hebben gewijzigd.
Dit deel van ons geschiedenisverhaal begint omstreeks 1750 en eindigt bij de vorming van België. Deze tijdspanne zag niet alleen de gewelddadige dood van de oude standenmaatschappij en de geboorte van onze westerse parlementaire democratie, maar ook van de moderne techniek376, met haar sociale gevolgen. In de loop van de 19de eeuw bereikten de levensomstandigheden voor de arbeiders in West - Europa een absoluut dieptepunt van ellende. Het opheffen van die miserie werd hét probleem, waaraan sociaal bewogen denkers en arbeiders hun beste krachten hebben besteed. Door zijn technologische voorsprong slaagde Europa erin zijn macht en invloed te verspreiden over de hele aardbol. In de nationalistische trots, die groeide uit deze koloniale expansie, lagen reeds de kiemen verscholen voor de ondergang. Na 1900 zouden chauvinisme en naijver tussen de Europese naties leiden tot de Eerste Wereldoorlog, die bloedigste en meest nutteloze slachtpartij die de wereld tot dan toe ooit had gekend.377 375
In vorig hoofdstuk over de industriële revolutie zie hoofdstuk 7 377 Deze inleiding werd met toestemming van de auteur J. Martens in een aangepaste versie hier overgenomen. 376
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 215
8.1. De verlichting vertrouwde vol optimisme op de vooruitgang378 van de rede 8.1.1. De wetenschappelijke grondslagen van de tijdgeest
Sedert de dagen van de renaissance was het schijnbaar onaantastbare wereldbeeld van de middeleeuwen geleidelijk aan verbrokkeld, afgekalfd als een ijsberg in warmere wateren. Toch heersten rond 1700 overal in Europa nog steeds vorsten die hun absolute macht ontleenden aan dat in verval geraakte wereldbeeld. Het prototype van dit „absolutisme volgens goddelijk recht‟, Lodewijk XIV, stond in 1700 op het punt zijn land, Frankrijk, mee te slepen in de rampzalige Spaanse Successieoorlog (1701-1713). In Engeland was het vorstelijk absolutisme ingeperkt door de „Glorious Revolution‟ van 1688. Een jaar later legde Locke er in zijn geschriften de theoretische principes vast voor een parlementaire monarchie. Een andere Engelsman, Newton ontdekte de wetten van de zwaartekracht en formuleerde in 1687 in zijn Principia een algemene wet. die zowel de zwaartekracht als de bewegingen van de planeten verklaarde. Kepler (1571-1630) had reeds vastgesteld dat in het heelal geen volmaakte orde heerste, zoals men in de middeleeuwen dacht. De planeten bleken geen volmaakte cirkels te beschrijven, doch onvolmaakte ellipsen. De Duitse wiskundige en wijsgeer Leibniz formuleerde in 1687 zijn continuïteitswet, die als fundament kan gelden voor alle initiatieven uit zijn tijd. De inhoud van Leibniz‟ wet is even eenvoudig als de grondslagen van Newtons Principia: in de natuur komen geen sprongen voor, maar alles is door vloeiende overgang verbonden. Leibniz besefte zeker de verreikende gevolgen van zijn wet, vermits hij haar voor de gehele werkelijkheid liet gelden. Voorwaarde voor zijn wet van de geleidelijkheid is dat de grens wordt geloochend. Dat deed men omstreeks 1700: grenzen afwijzen, overal waar grenzen aanwezig waren. Naast die wet is
378
Grote delen van dit hoofdstuk verschenen eerder in Martens, J, e.a. (1993). Voor de onderdelen 8.1, 8.2, 8.3, maakten wij met toestemming van de auteur dankbaar gebruik van zijn tekst, eerder verschenen in Martens, J. e.a. (1993) 3-28. Hier en daar werd de tekst lichtjes gewijzigd of aangevuld met voetnoten. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 216
geen plaats voor zoiets als onveranderlijke en absolute autoriteit. Wie in geleidelijkheid gelooft, gelooft ook dat verschil tussen de mensen niet onveranderlijk en wezenlijk is, doch integendeel, bijkomstig. Het is natuurlijk onzin te zeggen dat Newton en Leibniz de Franse Revolutie veroorzaakt hebben. Zeker is echter dat hun bevindingen het wereldbeeld van het absolutisme definitief omvergeworpen hebben. Voortaan zou men de maatschappelijke ordening trachten af te leiden uit de wetmatigheid van de natuur. Deed men dat ook in de middeleeuwen niet? Het verschil is, dat men nu geen beroep meer doet op de goddelijke openbaring of het geloof, maar op natuurwetten, die berustten op empirisch onderzoek. Men was ervan overtuigd dat die wetten stuk voor stuk zouden ontsluierd worden door de menselijke rede, die beetje bij beetje de duisternis van de onwetendheid zou verlichten. Daarom noemt men de 18de eeuw de eeuw der Verlichting. Deze eeuw kende aan de Rede haast goddelijke kracht toe en door dit geloof in de Rede werd de optimistische vooruitgangsidee een sleutelbegrip in onze westerse beschaving. In wat men genoemd heeft „de scharniereeuw van de Europese geschiedenis‟, tussen 1750 en 1850 kwamen een aantal veranderingen op gang, die alle aspecten van het dagelijks leven gingen beïnvloeden, tot in onze dagen toe. Bij het bestuderen van dergelijke fenomenen die op elkaar ingrijpen als tandwielen in een machine, schiet de klassieke methode van de geschiedenis met haar opdeling in verticale hoofdstukken over politiek, economie, cultuur enz. tekort. In de plaats zou een integrale geschiedschrijving moeten komen. Wat de Nederlander van den Berg in 1956 genoemd heeft de metabletica of „leer der veranderingen‟ kan hier uitkomst bieden. De metabletica hanteert de synchrone (= gelijktijdige ) methode, d.w.z. het bestuderen van een welbepaalde, duidelijk afgebakende periode, waarbij men vooral oog heeft voor samenhang en parallellen. Uit deze studie blijkt telkens dat nieuwe inzichten, uitvindingen... nooit alleenstaande feiten zijn. Uitvindingen beïnvloeden inzichten, die tot nieuwe uitvindingen leiden, die bedoelde resultaten maar ook vaak totaal onbedoelde gevolgen met zich meeslepen en uiteindelijk tot een nieuwe manier van denken en leven leiden.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 217
8.1.2. De geboorte van de hedendaagse staatkundige ideeën
In 1784 formuleerde de grote Duitse filosoof Immanuel Kant de essentie van de Verlichting als volgt: “Verlichting betekent: de bevrijding van de mens uit zijn schuldige onmondigheid. Onmondigheid is: het onvermogen gebruik te maken van zijn verstand zonder de leiding van iemand anders. Schuldig is deze onmondigheid, wanneer de oorzaak ervan niet gelegen is aan het ontbreken van verstand, maar wel van de wilskracht en moed zich ervan te bedienen zonder de leiding van iemand anders. Als voorwaarde voor de Verlichting is er geen andere vereiste dan de vrijheid, en wel de onschadelijkste van alle vrijheden, namelijk in alle opzichten van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. Nu hoor ik van alle kanten roepen: redeneert niet! De officier zegt: redeneert niet, excerceert! De geestelijke zegt: redeneert niet, gelooft! ... Overal wordt de vrijheid beknot.” Deze tekst is als het ware een programmaverklaring die het essentiële gedachtegoed van de Verlichting bevat : de mens is van nature goed en begaafd met een redelijk verstand dat hem toelaat zelfstandig te denken en hem doet streven naar geluk en vrijheid. De maatschappelijke denkers van de Verlichting, de „filosofen‟, verzetten zich tegen het absolutisme en de georganiseerde godsdienst en poogden een betere maatschappij te ontwerpen. Veel van wat wij nu in een democratie als vanzelfsprekend beschouwen, zag in deze tijd het licht. John Locke, de theoreticus van de „Glorious Revolution‟, oordeelde de absolute monarchie strijdig met het natuurrecht. Hij zag de wetgevende macht als de belangrijkste. Vermits elk individu "volgens de natuurwet" beschikt over onvervreemdbare rechten, moeten de wetten op gelijke wijze gelden voor arm en rijk, voor adel en boeren. Dit is een basisprincipe van de rechtsstaat, waarin geen klassenjustitie mag bestaan. De fundamentele stelregel van de hele staatsinstelling formuleerde hij als volgt: “Het heil van het volk is de hoogste wet.” De macht ligt bij het volk. Hier formuleert hij het principe van de volkssoevereiniteit. Door een sociaal contract dragen de burgers die macht TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 218
over in de handen van rechtmatig verkozen vertegenwoordigers, die het welzijn van het volk moeten nastreven. Wanneer dezen de bepalingen van het contract niet naleven, kunnen de burgers hun vertrouwen in de gezagsdragers opzeggen en desnoods gerechtvaardigd in verzet komen om nieuwe en betere gezagsdragers aan te stellen. De ideeën van Locke waaiden over naar Frankrijk. Hier zagen de filosofen zich geconfronteerd met de achterhaalde en inefficiënte structuren van een standenstaat met aan het hoofd een monarch, die zijn absolute macht fundeerde op het goddelijke recht. Zij verfijnden het Engelse model en werkten het uit. De aristocraat Montesquieu onderscheidde in zijn De l‟esprit des lois (1748) drie staatsmachten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. Om de rechtszekerheid van het individu te verzekeren, verdedigde hij de scheiding van deze machten, die in geen geval mochten verenigd blijven in de handen van één persoon Toch kan men Montesquieu geen democraat noemen volgens hedendaagse opvattingen: hij ziet het plebs, het gewone volk zonder bezit of opleiding, als onbekwaam tot bestuurlijke verantwoordelijkheid. Zijn scheiding der machten is tot op heden een van de basispijlers gebleven van de parlementaire democratie. Jean - Jacques Rousseau ( 1712-1778) daarentegen geloofde in de volstrekte volkssoevereiniteit,
uitgeoefend
door
alle
mannelijke
burgers,
in
volksvergadering bijeen (zoals dat in de Zwitserse kantons bestond). Aan de oorsprong van alle ellende in de maatschappij lag volgens hem het bestaan van het privé-bezit, dat een einde had gemaakt aan de natuurlijke staat van goedheid en onbedorvenheid van de mens. Vrijheid wordt volgens Rousseau gewaarborgd door de deelname van iedere burger aan de gezagsuitoefening in het systeem van directe democratie. Voor het goedkeuren van wetten voerde hij het meerderheidsprincipe in, dat de algemene wil van alle staatsburgers moet uitdrukken. Hij analyseert correct de problemen die door dit principe ontstaan. In onze tijd zijn wij ons nauwelijks nog bewust van de feitelijke absurditeit ervan: wanneer op 100 aanwezige volksvertegenwoordigers 51 een voorstel goedkeuren, krijgt het kracht van wet, al betekent het dat een zeer grote minderheid van 49 niet akkoord gaat. Het kan dus afhangen van het toeval (een paar afwezigen door ziekte bijvoorbeeld) of een voorstel al dan niet wet wordt TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 219
voor alle inwoners van een land! Zijn tekst heeft niets aan actualiteitswaarde ingeboet en zou nog steeds verplichte lectuur moeten zijn voor onze huidige politici!
Leesvoer................. Achtergrond ................. Leesvoer................Achtergrond 8.1.3. Een nieuwe kijk op mens en maatschappij
De politieke en pedagogische principes van de verlichte filosofen kenden veel weerklank. Vooral de geschriften van Rousseau leken met hun “terug naar de natuur” een eenvoudige oplossing te bieden voor een overbeschaafde en overgekunstelde maatschappij. Rousseau schreef dat de mens - tegen de erfzondeleer van de Kerk in- van nature goed is en dat hij alleen uit onwetendheid kwaad bedrijft. In tegenstelling tot vroegere cultuurperiodes, zoals de renaissance, streefde de Verlichting naar “het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen.” Om dat de kunnen bereiken, moest ieder individu zich naar best vermogen kunnen ontplooien. Vermits kennis tot deugd leidt was algemeen onderwijs belangrijk. Het uitbouwen van een degelijk algemeen onderwijs was dus een prioritaire taak voor de staat. De natuurverheerlijking was ook terug te vinden in de kunst, de geneeskunde, de sociale gebruiken. Het werd een mode naar buiten te trekken om te picknicken in open lucht. Wie ziek was ging „kuren‟ in kuuroorden met geneeskrachtige bronnen, zoals Spa of Wiesbaden. Schilders als Watteau schilderden ideale landschappen en in de tuinarchitectuur werden de symmetrische Franse tuinen vervangen door „Engelse‟ met rotspartijen en beekjes in een glooiend terrein. In de architectuur, de binnenhuisinrichting, de muur- en plafondschilderingen, de meubelkunst en zelfs in de muziek vervingen de sierlijke krullen van het rococo de „grandeur‟ van de Franse barok. De visie van „de onbedorven natuur‟ leidde tevens tot een nieuwe kijk op de „wilde‟ buiten Europa. De „barbaren‟ ondergingen in de geesten van het Europese publiek een transformatie tot „nobele, onbedorven natuurmensen‟. Deze mode werd aangewakkerd door de wetenschappelijke expedities van de Fransen de Bougainville en La Pérouse en de Brit James Cook. Voor het eerst concurreerden de Europese mogendheden namelijk in zuiver wetenschappelijke TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 220
ontdekkingstochten. Cook, ongetwijfeld de grootste ontdekkingsreiziger van de 18de eeuw, werd bijvoorbeeld uitgezonden om in 1769 op Tahiti het passeren van Venus voor de zon te observeren. Zijn reizen en zijn opmetingen hebben enorm bijgedragen tot de kennis van de Stille Oceaan. De vaak kunstig geïllustreerde reisverslagen van deze ontdekkingsreizen werden
door het
publiek
verslonden.
Ook de
tentoonstellingen
van
meegebrachte voorwerpen kenden veel succes en zouden later de kern vormen van menig etnografisch museum. In Europa ontstond zo bij de gecultiveerde bovenlaag een rage voor het exotische, wat zich o.m. vertaalde in een voorliefde voor „chinoiseries‟: Chinees porselein (of Europees porselein met Chinese motieven), kamerschermen en Chinese zijde voor japonnen en kamerjassen.
8.1.4. De Verlichting en de godsdiensten
Leesvoer................. Achtergrond ................. Leesvoer................Achtergrond Voor de georganiseerde kerken betekende de 18de eeuw beslist geen glansperiode. De algemene indruk is er een van benepenheid, verstarring, verdediging. De kerken leken de boot gemist te hebben. Haast overal in Europa heerste nog het beginsel „wiens rijk, diens godsdienst‟. Dit betekent: staatskerken en onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden, al dan niet gesteund door een of andere vorm van inquisitie. Hiertegen gaan de filosofen van de Verlichting reageren. Tegenover de georganiseerde godsdiensten met hun dogma‟s en hun nadruk op de onderlinge verschillen, plaatsen zij de scheiding van Kerk en staat, de individuele godsdienstvrijheid en een verdraagzame, algemene godsdienst, gebaseerd op het geloof in een Opperwezen: het deïsme. Volgens de deïsten is God „de Grote Horlogemaker‟. Hij heeft het heelal geschapen en het als een horloge opgewonden, zodat het functioneert volgens de wetten van Newton. Na de schepping houdt Hij zich verder niet meer bezig met het heelal of de mens. Het is de taak van de mens in een geest van verdraagzaamheid te werken aan een betere wereld op basis van vrij wetenschappelijk onderzoek, onder de dominantie van de Rede. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 221
Frankrijk, de bakermat van de filosofen, leverde hun een goed voorbeeld van het kerkmodel dat zij verwierpen: een staatskerk, die vrijstelling van belastingen genoot en alle afwijkende meningen bestreed, zowel binnen de katholieke Kerk als erbuiten; onbenullige prelaten, die in grote luxe leefden; geen rechten voor protestanten of joden. Het lijkt wel of de Kerk in de 18de eeuw niet in staat was om tegen de filosofen mensen van gelijk intellectueel formaat in te zetten om zich te verdedigen. Zij reageerde uitsluitend met verkrampte afwijzing van de nieuwe ideeën. Haar voornaamste aanvaller was Voltaire (1694-1778). Vlijmscherp polemist, vertolkte hij briljant de opvattingen van de Verlichting. Zijn pen, gevreesd om haar bijtend sarcasme, stelde hij onverdroten in dienst van de strijd voor een rechtvaardigere wereld, wat hem een paar maal in de Bastille, de staatsgevangenis, bracht en vervolgens in buitenlandse ballingschap. In zijn lange leven schreef hij ongeveer 6000 brieven, toneelstukken, satiren en filosofische romans, waarin hij kritiek uitbracht op de vermolmde maatschappij van zijn tijd. Hij was de gevaarlijkste tegenstander van de gevestigde godsdiensten, die hij beschouwde als een bron
van fanatisme en
onverdraagzaamheid, wat hij tot uitdrukking bracht in de spreuk waarmee hij zijn brieven ondertekende: “Ecrasons l‟Infâme”, “Laten wij de Eerloze (de katholieke Kerk) verpletteren”.
Het begin van de 18de eeuw zag tevens de geboorte van de vrijmetselarij. De naam verwijst naar de middeleeuwse rondtrekkende meester-metselaars, die de kathedralen bouwden. De vrijmetselarij ontstond in Engeland en verspreidde zich al spoedig over het vasteland en de gehele wereld. De beweging is een ethisch gericht genootschap dat ernaar streeft zowel de individuele persoonlijkheid als de gemeenschap op een hoger geestelijk en zedelijk niveau te brengen. Vrijmetselaars betrachten een wereldwijde broederschap tussen al hun leden. De vrijmetselarij onderscheidt zich van andere ethische of liefdadige verenigingen door haar gesloten karakter en het gebruik van specifieke symbolen en rituelen. Kandidaten moeten door andere vrijmetselaars voorgesteld worden en krijgen slechts toegang door inwijdingsrituelen. Via tekens of gebaren kan de vrijmetselaar vaststellen of hij met een broeder in TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 222
contact komt. De vrijmetselaars zijn gegroepeerd in cellen, loges genoemd. In ons land kwamen de eerste loges tot stand in de jaren 40 van de 18de eeuw. In 1770 werden de bestaande loges verenigd in de Provinciale Grootloge der Oostenrijkse
Nederlanden.
Omwille
van
hun
verdraagzame
principes
sympathiseerden vele vrijmetselaarsloges met de ideeën van de Verlichting. Vele vooraanstaanden, edellieden, officieren en geestelijken waren lid, ook nadat de beweging, omwille van haar geheim karakter, door twee pausen was veroordeeld. Als resultaat van de kerkelijke afwijzing zou de vrijmetselarij vooral in de 19de eeuw steeds sterker antiklerikaal en anti-godsdienstig gaan reageren. Tot overmaat van ramp voor de Kerk, ontstond er in de 18de eeuw in haast alle landen een hetze tegen de jezuïeten, sedert de Contrareformatie de intellectuele keurtroepen van de paus. In Frankrijk werd die geleid door Madame de Pompadour, de invloedrijke maîtresse van Lodewijk XV. In Portugal wees de hysterische volkswoede hen aan als zondebokken voor de grote aardbeving, die Lissabon verwoestte in 1755! In 1773 hief de paus hun orde volledig op. Dit had in heel Europa rampzalige gevolgen voor het middelbaar onderwijs, waarin hun colleges een betekenisvolle rol speelden.
Leesvoer................. Achtergrond ................. Leesvoer................Achtergrond Portugal en Spanje hadden met de orde nog een ander appeltje te schillen: op de grens van beider Latijns- Amerikaans koloniaal rijk, in Paraguay hadden zij een soort jezuïetenstaat opgericht. Om de Guarani - Indianen te beschermen tegen blanke slavenhalers brachten zij hen samen in versterkte dorpen, de reducties, bestuurd door een gekozen raad, die uitsluitend uit Indianen bestond. Ondanks alle naijver en verdachtmakingen bleef Paraguay tot 1768 een paternalistische jezuïetenrepubliek, strikt verboden voor alle Europeanen, de paters uitgezonderd. Toen werden de jezuïeten verjaagd. In 1773 hief de paus hun orde volledig op. In het verre Paraguay waren de gevolgen voor de Guarani rampzalig: nu kregen de blanke kolonisten vrij spel. Het duurde dan ook niet lang voor van de reducties alleen nog maar ruïnes en de herinnering aan een gouden eeuw overbleef.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 223
8.1.5. Fysiocraten en economisch liberalisme
Sinds de dagen van Colbert overheerste het mercantilisme als economisch systeem. Goedkoop inkopen van grondstoffen en hoge tolmuren tegen afgewerkte producten ... als één staat dit toepast, kan die staat een economische voorsprong verwerven. Als alle landen dit doen, stremt het hele systeem aan de tolgrenzen en gaat het de internationale handel belemmeren. Dat dit nog steeds geldt, blijkt uit de periodiek opduikende dreiging van een handelsoorlog, met wederzijdse invoerheffingen, tussen de V.S en de E.G. Omstreeks 1750 werd de staatsbemoeienis in alle sectoren van de economie steeds meer als hinderlijk ervaren. De reactie was echter zeer verschillend in Frankrijk en in Engeland. In Frankrijk maakten de fysiocraten ( fysiocratie = heerschappij van de natuur ) opgang. Zij verzetten zich tegen het benadelen van de landbouw ten voordele van handel en nijverheid. In een „terug naar de natuur‟-beweging die aansloot bij de tijdgeest, zagen zij de landbouw als enige bron van productiviteit. Dit is niet zo absurd als het in onze ogen kan lijken. In de 18de eeuw was de grote meerderheid van de actieve bevolking nog steeds werkzaam in de landbouw. Maar evenmin als tegenwoordig was het denkbaar dat een staat zijn economie volledig kon afstemmen op landbouw. In Engeland zorgde de opkomst van de industrie voor een andere denkrichting. In 1776 - het jaar van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en de eerste stoommachine van Watt - publiceerde de Schotse econoom Adam Smith zijn baanbrekend werk Inquiry into the causes and nature of the wealth of nations. Smith poneerde dat de collectieve welvaart de som is van de welvaart van de individuen. Productieve arbeid was volgens hem de bron van welvaart. Productieve arbeid betekende: de grondstoffen die de natuur levert (ijzererts, katoen enz.) omzetten in afgewerkte producten (bedrukte katoenen stoffen, machines...). Eigenbelang van het individu is de stimulans voor het economisch leven. Als de staat het individu in zijn economisch handelen vrij laat, zorgt de onderlinge concurrentie uiteindelijk voor evenwicht tussen vraag en aanbod, wintsbejag en correcte prijzen. Daaruit volgt dan de hoogst mogelijke welvaart voor het hoogst mogelijke aantal. In zijn studie gaf hij de eerste stoot in de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 224
richting van arbeidsverdeling die uiteindelijk, in het begin van onze eeuw, zou leiden tot de introductie van de lopende band door Henry Ford. Smith observeerde in een speldenfabriek hoe 6 arbeiders, die elk slechts één onderdeel van het productieproces voor hun rekening namen, 24 spelden konden maken in de tijd die één arbeider nodig had om één speld alleen te voltooien. Met de publikatie van zijn Inquiry zorgde Smith voor een ware organisatorische omwenteling in de industrie. Hij toonde immers haarfijn aan hoe de concentratie van arbeid op één plaats, liefst in één ruimte, ongekende perspectieven inhield voor arbeidsrationalisatie via arbeidsspecialisatie en hoe hierdoor de arbeidsproductiviteit aanzienlijk kon worden vergroot. De invoering van zijn principes betekende het begin van het einde voor de huisnijverheid. Omdat de omvang van de productie ook door de afzetmogelijkheden bepaald wordt, pleitte hij voor vrijhandel en zo weinig mogelijk staatstussenkomst in de economie. Hierdoor kan hij beschouwd worden als de vader van
het
economisch liberalisme . Hoe verschillend fysiocraten en economische liberalen ook mochten denken, ze waren het wel grotendeels eens over de elementen die zij als belemmering van de vooruitgang zagen: de vele verkeerstollen op land-en waterwegen en bij de stadspoorten; het volslagen gebrek aan eenheid in maten, gewichten en munten. Roede, morgen, mijl, el, aam... waren algemeen in gebruik, maar hun concrete invulling varieerde van plaats tot plaats. Soms had je verschillende oppervlaktematen in één dorp, naargelang de instantie die de jurisdictie uitoefende over de betreffende percelen. Bij de munten was de situatie voor interregionale handel nog chaotischer. Een Brabantse gulden had een andere waarde in het hertogdom Brabant dan in het prinsbisdom Luik. Dan gebruikte men nog reële munten naast rekengeld, dat enkel aangewend werd in de boekhouding en niet in het normale monetaire verkeer (te vergelijken met de rol van de ecu in de E.G.). De Franse Revolutie zou dit probleem, althans op het continent, oplossen door de invoering van het tiendelig stelsel.
8.1.6. De verspreiding van de nieuwe ideeën TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 225
De verspreiding van de nieuwe ideeën werd vergemakkelijkt doordat het Frans de internationale cultuurtaal bij uitstek was. Daardoor konden de opvattingen van de Verlichting doordringen in heel Europa, van de Duitse vorstendommen tot in Rusland, en in heel Amerika. Hét medium voor de verspreiding werd de grote Franse Encyclopédie onder leiding van Diderot en D‟Alembert. Deze eerste encyclopedie in de moderne betekenis van het woord telde zowat alle grote namen van de tijd onder haar medewerkers. Enerzijds verschaften zij concrete informatie, anderzijds brachten zij onder het mom van informatie de opvattingen van de Verlichting over. Op die manier poogden zij de alom aanwezige staatscensuur te ontwijken. Tussen 1751 en 1780 verschenen in het totaal 34 delen. De 11 delen illustraties in grote, duidelijke kopergravures, verspreidden in vaak zeer gedetailleerde opbouwtekeningen de meest recente verworvenheden van de techniek. De Encyclopédie telde slechts een 4000 inschrijvingen, maar haar invloed was veel diepgaander dan dit geringe aantal laat vermoeden. In de toen zeer populaire koffiehuizen en literaire salons werd elk nieuw deel in studiekringen uitvoerig besproken en bediscussieerd. Hetzelfde gebeurde met elk werk van Montequieu, Rousseau of Voltaire. Ook in ons land en Nederland werden haast meteen een aantal encyclopedische werken op de markt gebracht, die zeer sterk geïnspireerd waren op het Franse voorbeeld. Uit recent en nog steeds erg onvolledig onderzoek blijkt dat in ons land de leeskabinetten een belangrijke rol hebben gespeeld in de verspreiding van de verlichte literatuur. Een groep liefhebbers, voornamelijk edelen en welstellende burgers, vormde een letterkundig genootschap. Zij kochten of huurden een geschikt lokaal. Naast de eigenlijke leeszaal was er meestal ook een conversatiesalon en soms zelfs een biljartzaal. Het genootschap nam een abonnement op een aantal nieuwsbladen en tijdschriften en kocht ook pas verschenen boeken, brochures en pamfletten aan. Het geheel was erg democratisch georganiseerd met een verkozen bestuur en een algemene vergadering die besliste over de toelating van nieuwe leden en de aankoop van publikaties. Dergelijke genootschappen met leeskabinetten TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 226
bestonden na 1760 in alle grote steden en zelfs in kleinere plaatsen als St.-Niklaas of Assenede. Later zouden verscheidene ervan zich ontwikkelen tot politieke clubs, die een rol speelden tijdens de Brabantse Omwenteling van 1789 en de Franse bezetting enkele jaren later. Zo bereikten de ideeën van de Verlichting alle intellectuelen van Europa. De Encyclopédie
leverde een niet te onderschatten bijdrage tot de politieke
bewustwording van de burgerij, het meest welvarende deel van de Derde Stand, die nog steeds buiten de politieke macht werd gehouden.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 227
8.2 Politiek – maatschappelijke toepassingen van de verlichting: het verlicht despotisme en de onafhankelijkheid van de verenigde staten van Amerika.. 8.2.1. De verlichte despoten: “alles voor het volk, niets door het volk”.
De talrijke gekroonde hoofden van Europa volgden met argusogen de stroom publicaties uit Frankrijk. Zij maakten zich overdreven ongerust. Het was de filosofen niet te doen om een gewelddadige revolutie. Zij vertrouwden erop dat de redelijkheid van hun voorstellen op de duur zou zegevieren, gezien de natuurlijke redelijkheid en goedheid van de mens. De filosofen stelden hun hoop op een nieuwe generatie vorsten als tsarina Catharina II van Rusland (1762-1796) en vooral Frederik II van Pruisen (1740-1786).
Leesvoer.................Leesvoer......................... Leesvoer................. Leesvoer.... Frederik volgde in 1740 zijn vader op. Als kroonprins had hij voortdurend in onmin geleefd met de bekrompen Frederik Willem I. Toch was het te danken aan het zorgzaam bestuur van de „koning -sergeant‟ dat zijn zoon nu een fundamenteel gezonde staat erfde, met een gedisciplineerd leger een toegewijde, goed functionerende ambtenarenstand en een gevulde staatskas. Frederik, bij zijn troonsbestijging pas achtentwintig jaar oud, was in veel opzichten het tegengestelde van zijn vader. Hij wilde bovenal roem verwerven als gekroond filosoof. Door zijn optreden en zijn geschriften verwierf hij zich nog tijdens zijn leven de bijnaam „de Grote‟. Reeds als kroonprins trad hij in contact met de vooraanstaande intellectuelen van zijn tijd, in de eerste plaats met Voltaire, de „vorst van de Europese Verlichting‟. Frederik raakte erg onder de indruk van de ideeën der Verlichting. Voor hem en enkele van zijn gekroonde tijdgenoten was de staat zoiets als een mystiek lichaam, een entiteit waarin „staatsraison‟ en volksbelang als in brooddeeg onscheidbaar door elkaar waren gemengd. Formeel fundeerden zij hun gezag niet meer op het goddelijk recht, zoals Lodewijk XIV had gedaan, maar op de these van John Locke: “Het welzijn van het volk is het hoogste goed.” Toch pasten zij geen van de democratische TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 228
ideeën
van Locke, Montesquieu of
Rousseau
toe, maar autocratie,
gecombineerd met verlichting. In zijn politiek testament (dat al in 1752 opgesteld werd) schreef hij de theoretische grondslagen neer van wat later het „verlicht despotisme‟ zou genoemd worden: Een goed geleide regering moet over een even goed gevestigd systeem beschikken als een filosofisch leerstelsel. Alle maatregelen moeten rijp doordacht zijn. Financiën, politiek en legerleiding moeten op eenzelfde doel aansturen: de versterking van de staat en het groeien van zijn macht. Een systeem kan alleen uit één hoofd ontspringen, daarom moet het uit dit van de heerser komen. De heerser is de eerste dienaar van de staat. Op een afstand van 200 jaar bekeken, lijkt het wel of Frederik de problemen van zijn staat ordende als de oplossing van een wiskundige opgave. Gegeven: twee ver uit elkaar gelegen gebieden (het keurvorstendom Brandenburg en Oost-Pruisen met nog wat verspreide bezittingen in het uiterste westen van het Heillig Roomse Rijk; veelal arme grond; haast geen industrie; veelal onontwikkelde onderdanen. Oplossing: territoriale uitbreiding. Machtsmiddel: het leger. Nodig: geld. Hoe te verkrijgen? Door belastingen. Om belastingen te kunnen heffen moet eerst de welvaart van de inwoners toenemen. Hoe? Door economische vooruitgang en verbetering van de landbouwmethodes. Om betere methodes te kunnen toepassen moet het ontwikkelingspeil verhogen. Hoe? Door het onderwijs uit te bouwen. We weten niet of Frederik II inderdaad zo redeneerde. Maar in de praktijk volgde hij een dergelijk schema. Toen in 1740 de Oostenrijkse Successieoorlog uitbrak, koos hij als de weerlicht de zijde van de coalitie tegen de jonge vorstin Maria Theresia en annexeerde op zeer betwistbare rechtsgronden het rijke Silezië. Om de landbouw op peil te brengen haalde hij duizenden Hollandse immigranten naar Pruisen en propageerde de aardappelteelt. Op godsdienstig vlak was hij zeer verdraagzaam, zelfs onverschillig. Zelf protestant, liet hij na de afschaffing van de jezuïeten (1773) de verdreven leden van deze orde in Pruisen toe om het onderwijs op een hoger peil te brengen. Toen Rusland, Oostenrijk en Pruisen in 1772 grote delen van het koninkrijk Polen onder elkaar verdeelden, kon hij eindellijk een territoriale brug slaan tussen Brandenburg en
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 229
Oost-Pruisen. Door cynisch manoeuvreren had hij het grondgebied van zijn staat zowat verdubbeld! Ook op andere terreinen toonde Frederik zich een schrander heerser (al dachten Maria Theresia en de andere slachtoffers van die „schranderheid‟ daar uiteraard anders over). Hij was een van de eerste vorsten die systematisch zijn „public relations‟ verzorgde - om een hedendaags woord te gebruiken. Hij haalde Voltaire naar zijn hof en discussieerde en musiceerde met de filosoof. (Frederik speelde behoorlijk traverso, de voorloper van de dwarsfluit, en was een niet onverdienstelijk componist.) Natuurlijk raakte dat meteen in heel Europa bekend. Hij schafte de tortuur af in strafzaken. In navolging van Montesquieu stond hij op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Een eenvoudige molenaar kon zo zijn koning voor de rechtbank dagen en het proces nog winnen ook. Dit verhaal deed eveneens onmiddellijk de ronde om bij te dragen tot de koninklijke legendevorming. „Der alte Fritz‟ was erg populair bij zijn onderdanen. Zijn markante hoofd of zijn gebogen gestalte in eenvoudig uniform sierde snuifdozen en pijpen. Niemand scheen er aanstoot aan te nemen dat hij wel werk maakte van een welvaartspolitiek, maar niet in het minst van politieke democratisering met inspraak van de burgers.
8.2.2. De Oostenrijkse Nederlanden (1715-1794)
1. De Spaanse Successieoorlog ( 1701-1713)
Karel II, koning van Spanje sterft in 1700. Deze laatste ziekelijke en geestelijk onvolwaardige nakomeling van de Spaanse Habsburgers keizer Karel V en Filips II regeerde ook over de Spaanse Nederlanden. Bij testament duidt hij de kleinzoon van Lodewijk XIV, Filips van Anjou, aan als universeel erfgenaam. Een Bourbondynastie op de troon van Frankrijk én Spanje beschouwen de Europese mogendheden als een onduldbare aantasting van het Europese evenwicht.379 Groot-Brittaninië, de Verenigde Provinciën en Oostenrijk vormen
379
Blom, J.C.H. & Lamberts, E. 196. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 230
een coalitie tegen Frankrijk.380 De Verenigde Provinciën met de bedoeling een barriëre op te werpen tegen het steeds opnieuw oprukkende Frankrijk. De oorlog sleept zich eindeloos voort. In 1713 wordt de Vrede van Utrecht gesloten.381 Filips van Anjou kreeg de Spaanse kroon en de Spaanse bezitting buiten Europa. Karel VI van Oostenrijk verwierf de Spaanse Nederlanden, Milaan en Napels.382 Om een barrière op te werpen tegen het landhongerige Frankrijk werd in 1715 net als in 1698 een Barrièretraktaat toegevoegd aan de vredesverdragen: De republiek mocht in acht Zuid-Nederlandse plaatsen troepen legeren.383 Intussen werd ook de sluiting van de Schelde bevestigd.
2. De Zuidelijke Nederlanden als onderdeel van de Habsburgse bezittingen Zo maakte ons land terug deel uit van het Habsburgse landencomplex. Als er een staat in Europa nood had aan de ideeën van het verlicht despotisme, dan was het wel dit mozaïek van landen, volkeren en godsdiensten. Het vormde het machtigste rijk van Midden-Europa met meer dan 20 miljoen onderdanen: Hongaren, Italianen, Slovenen, Kroaten, Duitsers... Het katholicisme was de staatsgodsdienst, maar in de praktijk heerste een ruime mate van verdraagzaamheid tegenover de talrijke orthodoxen, lutheranen en zelfs moslims, elk met eigen gewoonten talen en tradities. In deze haast onbestuurbare smelkroes betekenden de Nederlanden slechts een klein onderdeel: 2 miljoen Vlamingen en Walen, tegenover 5 miljoen Hongaren, 8 miljoen Slaven en even zoveel Duitssprekenden. Wij kunnen niet zeggen dat Karel VI erg begerig was om onze provincies aan zijn collectie bezittingen toe te voegen. Hij had ze in 1715 gekregen tegen zijn zin en heeft herhaaldelijk geprobeerd om de ze te ruilen tegen Beieren. 380
Deze coalitie werd aangevoerd door Willem III, stadhouder van de Verenigde Provinciën en koning van Engeland sedert de Glorious Revolution. In 1702 stierf Willem na een val van zijn paard. (Martens, J. e.a. 20) 381 In 1711 werd Karel van Oostenrijk, de kandidaat der geallieerden, keizer na het overlijden van zijn oudere broer Jozef I. Nu zagen de geallieerden een nieuw spookbeeld opdoemen: het herstel van het machtige rijk van Karel V, met Spanje en Oostenrijk verenigd onder één heerser. Dit bespoedigde de vrede, die in 1713 in Utrecht werd gesloten. Het duurde nog een jaar voor Oostenrijk zich erbij neerlegde. (Martens, J. e.a. 20) 382 o.a. Schöffer, I. e.a. 336 383 Schöffer, I. e.a. 332 en 336. De rekening voor het “bezettingsleger” voor 2/5 bestaande uit Hollandse troepen voor 3/5 uit Oostenrijkse troepen, samen zo‟n 30 à 35 000 manschappen werd betaald door de Zuidnederlandse bevolking. (Blom, J.C.H. & Lamberts, E. 201) In Namen, Doornik, Menen, Veurne, Waasten, Knokke, Ieper werden “Hollandse troepen” gelegerd en in Dendermonde een gedeelde bezettingsmacht. Daarnaast werden in verschillende steden Oostenrijks troepen gelegerd. (catalogus Europalia 1987, 41) TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 231
De Zuidelijke Nederlanden waren niet meer het rijke land uit de 16de eeuw. Twee eeuwen lang stroopten legerbenden het grondgebied af met de regelmaat van een klok. Niet voor niets had het gebied de benaming verworven „slagveld van Europa‟. Toch bezat het land nog heel wat mogelijkheden. Het had alleen vrede nodig en een goed bestuur. Het Oostenrijks bewind zou voor beide zorgen, maar nog niet onmiddellijk. Voorlopig stopte Oostenrijk meer geld in de Nederlanden dan het eruit haalde. De bevolking leefde voornamelijk van de landbouw. De aanwezige rijkdom zat voornamelijk geconcentreerd bij een kleine groep: grootgrondbezitters, Kerk en adel. De rest van de welvaart was gelocaliseerd in de steden. De boeren poogden met hard labeur en huisnijverheid te overleven op wat de grondbelastingen
en
de
grootgrondbezitters
hun
overlieten.
Adel
en
geestelijkheid leefden in grootse stijl. De adel was een belangrijke werkgever: gemiddeld had een adellijke familie 17 personen in dienst. Om de status van een edelman in stand te houden was het werk van 200 landbouwers nodig. Een prachtige getuige levert Alden Biesen (Rijkhoven-Bilzen, huidige provincie Limburg): het hele goed was bestemd voor het onderhoud van één man, de landcommandeur van de Duitse Ridderorde! ( Na 1740 was dat Karel Alexander van Lotharingen, de zwager van keizerin Maria Theresia!) De Zuidelijke Nederlanden telden niet minder dan 20 000 religieuzen. zij bezaten 25% van de grond. Een abt leefde in de stijl van de hoogste kringen. Meestal gebruikte hij de opbrengst van de gronden ter verfraaiing van zijn abdij en kerk.
3. Karel VI en zijn Pragmatieke Sanctie De Zuidelijke Nederlanden weerspiegelden als een microkosmos de bestuurlijke problemen van het hele rijk. Ook hier betrof het een verzameling vorstendommen, elk met eigen bestuur, wetten en rechtspraak, die door het toeval van de geschiedenis in personele unie onder één vorst waren verenigd. Niet het hele grondgebied van wat thans België heet behoorde tot die Oostenrijkse Nederlanden. Het Prinsbisdom Luik, dat ook grote stukken van het huidige Namen en ongeveer heel het huidige Belgisch-Limburg omvatte, bleef TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 232
onafhankelijk. Hetzelfde gold voor het kerkelijke vorstendom Stavelot-Malmédy. Wel hoorden er delen bij van het oude hertogdom Limburg, van de vroegere Spaanse Landen van Overmaas en van Opper-Gelre (respectievelijk in het zuiden en het midden van de huidige Nederlandse provincie Limburg met Roermond ). Elk gewest, elke stand hield aan de eigen gebruiken en voorrechten. Dit particularisme had in het verleden geleid tot periodiek verzet en zelfs regelrechte opstanden. Gezien vanuit het standpunt van Karel VI moet dit achterhoekje van het grote Habsburgse landencomplex een hele kluif geweest zijn om te regeren, zonder om de haverklap in botsing te komen met een hele verzameling privilegies, waarvan de meeste nog regelrecht uit de middeleeuwen stamden. Geen wonder dat de Oostenrijkers de hele 18de eeuw door poogden dit particularisme te kortwieken door de centrale macht uit te breiden. Karel VI was keizer geworden omdat zijn oudere broer geen mannelijke afstammelingen
had.
In
1713
veranderde
hij
de
oude
Habsburgse
opvolgingsregels door een Pragmatieke Sanctie (een persoonlijke beschikking van de keizer), waardoor ook zijn dochters in aanmerking konden komen voor de successie. Deze overeenkomst werd ondertekend door de dochters van zijn broer en hun respectievelijke echtgenoten, de keurvorsten van Saksen en Beieren. In 1725 werd de Pragmatieke Sanctie voorgesteld aan de Staten-Generaal in Brussel en kreeg zo rechtsgeldigheid in de Oostenrijkse Nederlanden. Er was Karel VI veel aan gelegen internationale instemming te verkrijgen met zijn Pragmatieke Sanctie. Hoeveel wel, bewezen de lotgevallen van de Oostendse Compagnie. In navolging van buitenlandse initiatieven (o.a. de beroemde Hollandse Verenigde Oost-Indische Compagnie ) richtte de keizer in 1722 de Oostendse Compagnie op, die een dertigjarig monopolie kreeg voor de handel op Afrika en West- en Oost-Indië. Tussen 1724 en 1727 boekte de Compagnie zeer grote winsten. Dat was niet naar de zin van de buitenlandse concurrenten. Om de internationale erkenning van de Pragmatieke Sanctie te verkrijgen schorste de keizer in 1727 het octrooi van de Compagnie en hief het in 1732 definitief op.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 233
4.
Maria
Theresia
(1740-1780)
moderniseerde
de
instellingen
en
bevorderde de welvaart. Nauwelijks had Karel VI in 1740 het hoofd neergelegd of de keurvorst van Beieren en Frederik II van Pruisen zegden hun erkenning van de Pragmatieke Sanctie op en vielen Oostenrijk aan. Weldra moest de jonge Maria Theresia (1717-1780) het hoofd bieden aan een geduchte coalitie van Pruisen, Beieren, Frankrijk en Spanje. Alleen de Verenigde Provinciën en Engeland steunden haar. Lodewijk XV van Frankrijk wist haast heel ons land te veroveren. Na drie jaar Franse bezetting werd in 1748 de Vrede van Aken getekend en ontruimden de Fransen het grondgebied. Voor de Zuidelijke Nederlanden begon nu een veertigjarige periode van vrede. Maria Theresia, de enige keizerin die hier ooit regeerde, was -formeel gesproken- geen keizerin, ook al wordt ze in alle teksten zo genoemd. Ze droeg onder andere de titels van aartshertogin van Oostenrijk, koningin van Hongarije en Bohemen, vorstin van Milaan, Mantua en Parma, hertogin van Brabant, Luxemburg en Limburg, gravin van Vlaanderen, Vrouwe van Mechelen... Haar echtgenoot, Frans Stefan, hertog van Lotharingen en Bar, was sinds 1745 Rooms-Duitse keizer. Maria Theresia dankte haar populariteit in onze streken vooral aan het optreden van haar zwager, Karel Alexander van Lotharingen. In 1744 benoemde zij hem tot gouverneur-generaal. Hij zou 36 jaar op post blijven. Karel, een minzaam en verstandig man, had vooral een ceremoniële functie. De echte macht berustte bij een gevolmachtigd minister, die zijn bevelen ontving van de Hoge Raad der Nederlanden in Wenen. Deze gevolmachtige ministers waren stuk voor stuk zeer bekwame staatslieden, die lange jaren in functie bleven. Vooral de Sloveense edelman graaf Karl von Cobenzl (1753-1770) drukte zijn stempel op het Oostenrijks bewind in ons land. Onder invloed van de ideeën der Verlichting ontwikkelde Cobenzl een globale en samenhangende visie op het bestuur, waarin zowel politieke als sociaal-economische maatregelen hun plaats vonden. Dit was nog nooit eerder gebeurd. Gelukkig nam de Hoge Raad in Wenen bijna steeds zijn voorstellen aan, zodat het beleid veel sterker vanuit Brussel bepaald werd dan op het eerste gezicht lijkt en dus ook veel dichter bij de noden van de bevolking stond. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 234
De rondborstige en goedhartige Karel van Lotharingen vergenoegde zich over het algemeen met zijn representatieve rol. In Brussel voerde hij een schitterend hof vanuit zijn prachtige residentie. Hij koesterde, volledig in de geest van de tijd, een ruime belangstelling voor natuurwetenschappen en technologische vernieuwingen. Vaak nam hij deel aan schuttersfeesten, trad op als mecenas voor architecten en beeldende kunstenaars en bevorderde het toneel- en muziekleven. Als grootmeester van de Duitse Orde had hij een lucratieve bron van inkomsten voor zijn geldverslindende levensstijl. Voor zover bekend heeft hij zich slechts eenmaal verzet tegen Cobenzl. Toen deze de toch al gehate belasting op zout verhoogde, protesteerden de mensen en Karel trok op eigen houtje de keizerlijke ordonnantie in. De bevolking droeg hem op de handen, zodanig dat hem nog bij leven een standbeeld werd opgericht. Voorzichtige bestuurlijke hervormingen Politieke hervormingen lagen erg gevoelig bij de bevoorrechte standen en dienden dus met uiterste omzichtigheid aangepakt. Op aanraden van haar gevolmachtigde ministers volgde Maria Theresia ook hier de algemene lijn van haar beleid: het oude zo veel mogelijk voor de vorm laten bestaan, maar omzeilen door nieuwe beschikkingen van het centrale gezag. Toch hervormde Cobenzl de middeleeuwse samenstelling van de Staten van Vlaanderen en gaf stemrecht aan een hele reeks kleine steden en kasselrijen. De bestendige afvaardiging der staten regelde de lopende zaken van de provincies, een instelling, die nog steeds bestaat. In de Geheime Raad, samengesteld uit rechtsgeleerden, werden commissies opgericht voor speciale aangelegenheden, de voorlopers van onze huidige ministeries. De grote institutionele hervormingen uit de andere Habsburgse gebieden zijn in de Nederlanden in deze periode uitgebleven, omdat Maria Theresia nog steeds hoopte zich van de verafgelegen en proportioneel weinig rendabele gebieden te ontdoen in ruil voor bijvoorbeeld Beieren Welvaart Vermits de Schelde nog steeds werd afgesloten door de Nederlanders, moest de haven van Oostende de rol van Antwerpen overnemen. Dat lukte buiten verwachting, onder andere dankzij Antwerps kapitaal. De Oostenrijkers poogden de eeuwenoude doorvoerhandel van de kust naar het Rijnland te TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 235
herstellen door een combinatie van land- en waterwegen: de eerste gecoördineerde verkeersinfrastructuur in ons land sedert het Romeinse Rijk. Kasseiwegen werden aangelegd en kanalen gegraven tot Leuven, vanwaar twee grote straatwegen over Aken en Luxemburg naar Duitsland liepen. Om de belemmeringen van de verouderde gildereglementen te omzeilen verleende de keizerlijke administratie octrooien, een soort monopolies, voor nieuwe nijverheden. Zo ontstonden in Antwerpen en Gent grote manufacturen voor het bedrukken van katoen. Ook de lakenindustrie in Verviers en het kantklossen
in
het Brusselse, Antwerpse
en
Mechelse
kenden een
buitengewone opbloei. Een groot deel van de octrooien had betrekking op luxenijverheden als kant, kristal en porselein. Dit paste op merkwaardige wijze in de ideeën van de Verlichting. Dat de welstellenden hieraan hun geld besteedden, zag men niet als verkwisting maar als werkelijke liefdadigheid. Door de consumptie van arbeidsintensieve luxegoederen schiepen zij werkgelegenheid voor talloze armen, die anders aangewezen zouden zijn op aalmoezen, wat alleen maar de luiheid in de hand werkt en schadelijk is voor het zelfrespect van de ontvangers. Onder het Oostenrijks bewind bereikte het landbouwareaal van de Zuidelijke Nederlanden zijn grootste omvang. Aantrekkelijke financiële en fiscale voorwaarden trokken landbouwers aan om woeste heidegronden te cultiveren. Het uitbreken van de Oostenrijkse Successieoorlog ging gepaard met een mislukking van de graanoogst. Daarom propageerde het bewind zeer sterk de aardappelteelt. Aardappelen hebben het voordeel dat zij het best gedijen op arme zandgronden, die voor tarweteelt marginaal zijn. Een aardappelveld voedt daarbij driemaal meer mensen dan een gelijke oppervlakte met graan. Tevens leveren aardappelen meer vitamines dan graan en dus een evenwichtiger voeding dan een louter graandieet. Sinds mensenheugenis bedroeg het graanverbruik, in de vorm van brood en pap, 1 liter per dag en per persoon (kinderen en bejaarden inbegrepen). Nu gingen aardappelen op zeer korte tijd het hoofdbestanddeel van de voeding uitmaken, zonder natuurlijk tarwe, rogge en boekweit volledig te verdringen. Als gevolg van deze ingrijpende omwenteling in de voedingsgewoonten konden de Oostenrijkse Nederlanden, die normaal graan moesten invoeren, nu exporteren: gemiddeld 7 tot 8 % van TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 236
de totale graanproductie tussen 1759 en 1781. En dit ondanks een snel stijgende bevolking. De hongersnood van 1740 zou voor meer dan honderd jaar de laatste zijn, tot aan de rampzalige aardappelplaag van een eeuw later. In deze tijd werden ook in de Kempen de dennenbossen aangeplant, die wij nu als onverbrekelijk met deze streek associëren. De landbouw gold in heel Europa als een na te volgen model. Maar daarop wordt verder in dit boek uitvoerig ingegaan. armenzorg en misdadigers Al staat de regering van Maria Theresia te boek als een Gouden Eeuw van vrede en welvaart, toch bleef er veel pauperisme bestaan. Om de verouderde armenzorg te hervormen, richtte men werkplaatsen op voor „leeglopers‟. Na korte tijd keerde men terug tot de onbevredigende huissteun. In de vrijgekomen tuchthuizen van Gent en Vilvoorde richtte graaf Vilain XIIII (Quatorze), andermaal in de geest van de Verlichting, de eerste moderne gevangenissen in, met nachtelijke celrust voor de veroordeelden, ”om de boosdoeners te corrigeren tot hun eigen voordeel en hen nuttig te maken voor de staat”. Ook de foltering van verdachten wilde men afschaffen op filosofische en morele gronden. Maar het merendeel van de rechters dacht er anders over. Daarom gebruikte de kleine „verlichte‟ kring rond de regeringsvertegenwoordigers een omweg om zijn doel te bereiken. Ondervraging door foltering mocht niet meer gebeuren door de plaatselijke besturen, doch alleen na goedkeuring door de gouverneur-generaal, die deze goedkeuring systematisch weigerde. In 1787 zou Jozef II de tortuur als „barbaars en onmenselijk‟ afschaffen. Maar door de politieke toestand moest hij dit edict, samen met een hele reeks andere, intrekken. Pas eind 1794 zou de Franse bezetting de tortuur definitief naar de stortplaats van de geschiedenis verwijzen - althans in de westerse cultuurkring tot onze zoveel meer „verlichte‟ eeuw ze daaruit terug opdiepte, waarna martelingen zich vanaf de Tweede Wereldoorlog als een kanker in toenemende mate over de aardbol verspreiden. Dezelfde verlichte kringen poogden eveneens iets te doen aan de hoge kinderen kraamvrouwensterfte. Zoveel burgers die verloren gingen voor de staat! Zelfs in de hoogste kringen maaide de kraamvrouwenkoorts talrijke slachtoffers weg bij bevallingen. Om hieraan te verhelpen moesten de hygiënische TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 237
toestanden verbeteren en dus de opleiding van de vroedvrouwen. Jan-Bernard Jacobs richtte in Brussel in 1788 een modelkraaminrichting op voor de opleiding van toekomstige dokters, nadat eerdere hervormingspogingen mislukt waren. Zijn standaardwerk, Vroedkundige oeffenschool uit 1784 moest in Vlaanderen in elk dorp en in elke parochie aanwezig zijn. Maar net als zovele andere initiatieven op het gebied van de volksgezondheid zullen deze maatregelen pas in de 19de eeuw werkelijk effect gaan sorteren. 5. Jozef II (1780-1790): een radicale verlichte despoot384 Toen Maria Theresia in 1780 stierf, werd zij opgevolgd door haar zoon Jozef, sinds 1765 haar mederegent. Hij was diep doordrongen van de ideeën van de Verlichting. Als geen heerser voor hem koesterde hij belangstelling voor de boeren, die ondanks hun hard labeur steeds balanceerden op de grens van het levensminimum. Terwijl hun werk een kaste van ledige, meestal adellijke grootgrondbezitters vetmestte, leefden zij bij misoogsten op de rand van de hongerdood. Dit kon niet volgens de keizer: honger is tegen de natuurwet en de vorst is verantwoordelijk voor ieders geluk, vooral voor dat van armen en zwakken. Daarom moet hij niet geven om uiterlijke schijn en grote sier, maar scholen en ziekenhuizen bouwen en wetten uitvaardigen om het geluk van zijn onderdanen te vergroten. Jozef huwde Isabella van Parma, een nichtje van de Franse koning. Na drie gelukkige jaren stierf zijn echtgenote aan de pokken. Een tweede huwelijk eindigde na twee en een half jaar op dezelfde wijze. En ook zijn zielsgeliefd dochtertje uit zijn eerste huwelijk stierf op zevenjarige leeftijd aan dezelfde vreselijke ziekte. Voortaan zou Jozef als weduwnaar door het leven gaan en zich nog meer wijden aan het welzijn van zijn onderdanen. Einde mei 1781 arriveerde Jozef II in Luxemburg. Toen hij half mei uit Wenen vertrok, groeide in onze streken de verwachtingsvolle spanning, want het was twee eeuwen geleden dat hier nog een vorst bij zijn onderdanen had verbleven. Tot teleurstelling van zowel het gewone volk als de hogere standen kwam Jozef incognito, als „graaf Falkenstein‟. Hij kwam om zich te informeren en wenste 384
In dit onderdeel baseerden wij ons vooral op de tekst van J. Martens in Martens, J. e.a. (1993), die wij hier en daar wijzigden en aanvulden. Ter verduidelijking voegden wij ook een aantal voetnoten in. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 238
geen plechtige ontvangsten of loze festiviteiten. Bij zijn vertrek, eind juli, was hij ervan overtuigd alle problemen te doorgronden en voor de meeste een remedie te bezitten. Daarover is door tijdgenoten en latere historici nogal schamper gedaan. Jozef II mocht dan al pedant lijken, achteraf bekeken blijkt hij over het algemeen een zeer goede kijk gehad te hebben op de toestanden in zijn Nederlanden. Maar even zeker miste hij de mensenkennis en de soepelheid om zijn hervormingen met de nodige tact door te voeren. Als overtuigd verlicht despoot meende hij dat de logica van zijn plannen zonneklaar was en de redelijkheid ervan voor iedereen duidelijk. Hij wilde alles herinrichten volgens de zuivere Rede voor het goed van zijn onderdanen, maar zonder hen te raadplegen. Een reeks maatregelen konden de goedkeuring wegdragen van allen. Hij maakte gebruik van het feit dat de Verenigde Provinciën in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog verwikkeld waren, om in 1782 de Hollandse soldaten de vestingsteden te doen ontruimen, die ze krachtens het Barrièretractaat nog steeds bezetten op kosten van de bevolking. Zijn poging om de Schelde gewapenderhand te heropenen liep, onder internationale druk, op een sisser af. Dan poogde hij de macht van de Kerk te verminderen. Of schrijven we hier beter: haar te zuiveren, te vernieuwen?385 Reeds in 1781 vaardigde hij een tolerantie-edict uit, volledig in de geest van de Verlichting, waardoor alle godsdiensten dezelfde rechten kregen. De katholieke hiërarchie protesteerde. In 1783 hief hij 200 contemplatieve kloosters op, waar „geen nuttig werk‟ geleverd werd.386 Hij verordende ook dat de doden niet meer in de bebouwde kom mochten begraven worden. Dit lokte andermaal protest uit, ook al herhaalde hij alleen maar een vroeger edict van zijn moeder dat de bedoeling had de kerkhoven als haard van epidemies uit te schakelen. Hij ging verder. Omdat hij de priesteropleiding ondermaats vond en omdat hij een volgzame clerus wenste, verving hij in 1786 alle seminaries door één Algemeen Seminarie te Leuven, waar hij docenten benoemde die zijn opvattingen waren toegedaan.
385
Beide uitgangspunten moeten van naderbij bekeken worden. De discussie daarover zou ons te ver voeren. Het volstaat misschien hier te verwijzen naar Daelemans, F. e.a. 84-86 die stelt dat een reeks maatregelen “de lekenwereld nauwelijks beroerden” en zelfs “enige sympathie genoten onder clerici die begaan waren met de zielzorg”. 386 Daelemans, F. e.a. p. 84 heeft het over 165 kloosters. Kossmann, E.H., p. 55 telt 163 „nutteloze‟ kloosters... TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 239
Het gewone volk begon pas in ernst te mopperen toen hij in 1786 alle parochiekermissen
in
het
hele
land
op
dezelfde
dag
plaatste,
de
groepsbedevaarten afschafte en de processies beperkte. Ook hier waren zijn bedoelingen lofwaardig: het terugdringen van het werkverzuim als gevolg van de kermissen, die in omringende parochies sinds eeuwen elkaar weken na elkaar opvolgden. Het volk ging hem smalend de „keizer-koster‟ noemen.387 Hoe dan ook, Jozef II had voor een indrukwekkende waterval van “kerkelijke” hervormingen gezorgd.388 Daarnaast bestookte hij zijn onderdanen met een spervuur van bestuurlijke en staatkundige maatregelen. Ook de rechtspraak wilde hij grondig hervormen. In 1787 hervormde Jozef II grondig de verouderde instellingen. Hij moderniseerde bestuur en rechtspraak, schafte de geestelijke rechtbanken, de foltering en de index van verboden boeken af en herschikte de tien traditionele provinciën
in
negen
kreitsen,
die
weer
werden
onderverdeeld
in
arrondissementen. Ditmaal raakte hij ingrijpend aan de eeuwenoude privilegies van de bevoorrechte standen. De „gevestigde orde‟ zag zich bedreigd in haar macht en haar winstgevende baantjes. Het verzet was zo hevig dat de keizer in de loop van de volgende maanden edict na edict terug moest intrekken.389 Bij elke toegeving verminderde zijn gezag en nam het protest toe. In 1788 weigerden de Staten voor de eerste keer sinds de 16e eeuw de beden of belastingen goed te keuren. De keizer riep de landvoogden terug en stuurde een gevolmachtigde minister, die in feite een militaire dictatuur instelde. In juni 1789 weigerden de Staten van Brabant, zelfs onder dreiging van wapens, de beden goed te keuren.
387
Waarschijnlijk hebben de auteurs die erop wijzen dat het protest beperkt bleef zolang Jozef II “de kerk” aanpakte gelijk. O.a. Daelemans, F. e.a. 84. Hier werd “het volk” geraakt. 388 Op een rijtje zonder de pretentie van volledigheid en zonder rekening te houden met de chronologie: tolerantie-edict, beperkingen van het aantal novicen en de bezittingen van de kloosters, afschaffing van de beschouwende orden, afschaffing van de jezuïeten, afschaffing van de kerkelijke broederschappen, secularisatie van het middelbaar onderwijs (oprichting van de Theresiaanse colleges), herverdelingsplan van de parochies, vervangen bisschoppelijke seminaries door een algemeen seminarie in Leuven en in Luxemburg,... 389 In dit verband schrijft Kossmann dat de keizer “eerlijk verbaasd was over de onrust die zijn maatregelen wekten”. Hij beklemtoont dat de keizer “geen revolutionair” was en dat deze edicten “...op de constitutie steunden of dat deze er in elk geval met enige goede wil als stut kon worden ondergeschoven”. Toch legt Kossmann “de volle verantwoordelijkheid” bij de keizer doe afoende was gewaarschuwd tegen zijn “radicale doortastendheid”. Kossmann, E.H., p.56. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 240
Nu escaleerde de situatie snel. De gevolmachtigde minister schorste de Blijde Inkomst, waarop de Staten hun eed van trouw aan de vorst ophieven.
6. De Brabantse Omwenteling en de Verenigde Nederlandse (Belgische) Staten390 Het zag ernaar uit dat een gewapende opstand niet kon uitblijven. Intussen was op 14 juli 1789 in Parijs de Bastille bestormd. Dat feit kende een geweldige weerklank in ons land. Onder leiding van twee Brusselse advocaten vonden conservatieven en progressieven elkaar in een samenzwering tegen de Oostenrijkers. Van der Noot, een echte volksmenner, was de woordvoerder van de conservatieve clerus, de adel en de ambachten, die het herstel wilden van de oude instellingen en de soevereiniteit van de Staten: vandaar de naam Statisten voor deze partij. Vonck groepeerde de vooruitstrevende elementen onder de geestelijken, edelen en vooral de burgers. Zij vonden een aantal van de keizerlijke hervormingen integendeel uitstekend, maar reageerden tegen het verlicht despotisme van Jozef II en wilden een ruimere vertegenwoordiging van de burgerij in de Staten.391 De abten van de rijke Brabantse abdijen steunden de samenzwering met belangrijke geldelijke giften. De leider van de conservatieven Van der Noot, vluchtte in 1788 naar het buitenland en trachtte in Engeland, Nederland en Pruisen steun te zoeken voor “de zaak van de Brabantse vrijheid”.392 Hij vond weinig steun maar bleef vanuit Breda plannen smeden. Vonck besefte dat de bevolking zelf de strijd moest voeren. Enkele duizenden jonge mannen weken uit en vormden in Breda een “patriottenleger”. Eind oktober stak het legertje de grens over.393
390
Verenigde Belgische Staten is de letterlijke vertaling van Etats Belgiques Unis. Zo staat het in sommige handboeken. Maar Belgique was al eeuwenlang de vertaling van Nederlanden in navolging vanhet Latijn dat Nederlanden vertaalde als Belgica. België en Belgische zijn (min of meer) foutieve terugvertalingen. (met dank aan Willy van de Vijver, die ons op deze fout wees) 391 “De Brusselse advocaat Vonck wilde in de strijd tegen Jozef II gestalte geven aan de liberale verlichtingsideeën (volkssoevereiniteit, verkiezingen) en een plaats voor de (intellectuele) burgerij veroveren. De Vonckisten legden op die manier de basis van de liberale stroming waarop tijdens de volgende decennia vooral in de steden voort zou worden gebouwd.” Witte, E. e.a.,(2005) . 392 Kossmann, E.H., p.58. 393 o.a. Kossmann, E.H., p. 58-59. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 241
Met een legertje van 3000 vrijwiligers versloeg kolonel Van der Meersch een Oostenrijkse troepenmacht te Turnhout. Nu kwamen Gent en Brussel in opstand. De Oostenrijkers, die geen troepen konden vrijmaken wegens een oorlog tegen de Turken, ontruimden de Nederlanden. In januari 1790 riepen de Staten-Generaal, naar het voorbeeld van de Amerikanen, de Confederatie der Verenigde Belgische Staten uit. Als vlag kozen zij de driekleur, een verbinding van de Brabantse wapenkleuren (zwart-geel) en de Henegouwse (geel-rood). De Verenigde Belgische Staten gingen spoedig in gekrakeel ten onder. Met de steun van de invloedrijke parochiegeestelijken werd onder de bevolking een hatelijke hetze gevoerd tegen de progressieven, die massaal in ballingschap trokken, voornamelijk naar het revolutionaire Frankrijk. Van hieruit zouden zij enkele jaren later terugkeren, in het kielzog van de Franse troepen. Een volksopstand van tienduizenden thuiswerkers , boeren en ambachtslieden in Zuid-Vlaanderen, tegen de Staten en voor de keizer werd in bloed gesmoord. Voorlopig hadden de Statisten hun slag thuis gehaald en werden de voorrechten van het Oude Regime hersteld. Ondermijnd door de miskenning van zijn goede bedoelingen, stierf Jozef II in februari 1790. Zijn broer Leopold II volgde hem op. De nieuwe keizer kreeg de instemming van Pruisen, de Verenigde Provinciën en Engeland. En voor het einde van het jaar was heel het land zonder veel krijgsgeweld opnieuw in Oostenrijkse handen. De handige en soepele Leopold liet de herstelde oude instellingen ongemoeid, omdat hij de handen vrij wilden houden met het oog op de internationale moeilijkheden die ontstaan waren door het optreden van de Franse revolutionairen (zie volgend hoofdstuk).
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 242
7. De Luikse Omwenteling Onder het bewind van de verlichte prinsbisschop Velbrück (1772-1784) leek het prinsbisdom Luik een verlichte modelstaat te worden. De prelaat was zelfs lid van de vrijmetselaars. In tegenstelling tot zijn voorganger en zijn opvolger, twee aartsconservatieven, die angstig reageerden op de nieuwe filosofie, kwam Velbrück openlijk voor zijn principes uit en poogde ze in daden om te zetten. Hij voerde een groot aantal hervormingen in op het gebied van de armzenzorg, de volksgezondheid (gratis onderrricht in de verloskunde, verzorging van breuken enz.), en het onderwijs (oprichting van gratis scholen ). Hij was een beschermer van de filosofen, vriend van kunsten en letteren en droeg in grote mate bij tot de intellectuele uitstraling van zijn prinsbisdom. Toen zijn opvolger Hoensbroeck (1784-1792) de klok wilde terugdraaien, veranderde de welwillende stemming onder de Luikenaars. Een banaal incident over een speelhuis in het kuuroord Spa liep uit op een volksoproer, mede door de weerklank van de Franse Revolutie. Hoensbroeck vluchtte naar Trier en een revolutionair bewind verklaarde de prinsbisschop vervallen van de troon. De Oostenrijkers rukten Luik binnen en herstelden de macht van de prinsbisschop voor korte tijd.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 243
Leesvoer.......... Achtergrond............... Leesvoer............. Achtergrond................. De Onafhankelijkheidsstrijd van de dertien Amerikaanse kolonies (1776-1783)394
1. Kolonies in de Nieuwe Wereld Sedert het begin van de 17de eeuw vormden de noordelijke gebieden van de Nieuwe Wereld een toevluchtsoord voor talrijke Europeanen. Puriteinen, Quakers, Zuidnederlandse calvinisten, Franse hugenoten en andere religieuze minderheden ontvluchtten de vervolgingen om in vrijheid te kunnen leven in het nieuwe Beloofde Land. Zij poogden een ideale samenleving te stichten, op basis van hun interpretatie van de Heilige Schrift. Aan hun meestal zeer fundamentalistische bijbelse levenshouding zaten ook een paar onaangename trekjes vast. Zij beschouwden zich als het nieuwe uitverkoren volk. Andersdenkenden of „heidense‟ Indianen waren de „Kaänieten‟, die de plaats moesten ruimen voor hun „manifest destiny‟, hun duidelijke lotsbestemming om het „lege‟ land te bevolken.
Het zuiden van het gebied was in handen van de Spanjaarden. Franse pelsjagers drongen via de rivieren en de grote meren door in het huidige Canada. Zij zakten de Mississippi af tot in de Golf van Mexico, waar zij la Nouvelle Orléans stichtten(1718). In dienst van de Hollandse West Indische Compagnie kocht de Waal Peter Minuit in 1626 het eiland Manhattan van de Indianen voor 60 gulden en stichtte de kolonie Nieuw- Amsterdam. Toen de laatste gouverneur, Peter Stuyvesant, zich in 1664 aan de Engelsen overgaf, herdoopten zij de plaats in New York, naar de hertog van York.
In de loop van de 18de eeuw werd de geschiedenis van de Noordamerikaanse kolonies beheerst door de strijd tussen de Engelsen en de Fransen, die hun 394
Het kan niet de bedoeling zijn om in het kader van deze cursus uitgebreid in te gaan op de ontwikkelingen die geleid hebben tot het ontstaan van de onafhanklijkeVerenigde Staten. Een aantal ideeën die tot de onafhankelijkheid hebben geleid hebben ook onze gewestelijke geschiedenis beïnvloed. Dus, enkel als achtergrondinformatie volgende eerder in J. Martens, e.a. (1993) gepubliceerde tekst van J. Martens, met toestemming van de auteur hier opnieuw gepubliceerd. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 244
Europese twisten ook hier uitvochten, met behulp van Indiaanse bondgenoten. Door de Vrede van Parijs (1763) verloren de Fransen Canada en hun bezittingen ten oosten van de Mississippi aan de Engelsen. De 13 Engelse kolonies aan de Oostkust vormden geen homogeen geheel. Ze verschilden nogal naar economische activiteit, bestuurlijke en religieuze organisatie. Het noorden was afgestemd op zeevaart, handel en landbouw, de zuidelijke staten op plantagebouw (tabak, indigo, rijst en later katoen). Sociaal werden deze zuidelijke
staten
beheerst
door
een
kleine
groep
aristocratische
grootgrondbezitters, wier luxueuze levensstijl berustte op het zware werk van zo‟n 100.000 uit Afrika ingevoerde negerslaven. In 1783 telden de kolonies in het totaal ongeveer 3 miljoen inwoners. Wat al deze blanken ondanks hun verschillen gemeen hadden, was een sterk ontwikkeld zelfstandigheidsgevoel tegenover het Engelse moederland, een sterk gevoel voor de waardigheid van het individu, ongeacht zijn maatschappeljke positie en een voor die tijd ongewone godsdienstige verdraagzaamheid.
2. De Vrijheidsstrijd
Na 1763 wilde de Engelse regering de schatkist saneren door fiscale maatregelen, waartoe ook de kolonies in Noord-Amerika moesten bijdragen. De kolonisten protesteerden tegen het feit dat deze maatregelen getroffen werden in Londen, zonder inspraak van de betrokkenen. Gedurende jaren volgden een aantal krachtmetingen met de regering, die uiteindelijk uitliepen op regelrecht verzet. Eind 1773 wierpen kolonisten, vermomd als Indianen, in Boston een lading thee over boord, als verzet tegen de Britse heffingen op thee. Deze „Boston Tea Party‟ markeert de overgang naar openlijke rebellie. Kortzichtig stroef optreden van koning George III en de Britse regering leidde tot gewapende opstand.
Op 4 juli 1776 keurden de afgevaardigden van de
kolonies, in congres bijeen te Philadelphia de Onafhankelijkheidsverklaring goed, opgesteld door de commissie Jefferson. Deze „Declaration of Independence‟ weerspiegelde duidelijk de ideeën van de Verlichting. De kolonisten waren zeker niet de troep ongeciviliseerde halve wilden waarvoor men hen in Europa nogal eens hield. Het analfabetisme lag lager dan in veel TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 245
Europese landen, daar men verwachtte dat iedere man en vrouw in staat was om de bijbel te lezen. Hun leiders volgden de culturele ontwikkelingen in Europa op de voet. Mensen als de aristocraat Thomas Jefferson of de drukker-uitvinder Benjamin Franklin waren, net als een aantal andere opstellers van de Onafhankelijkheidsverklaring en de Grondwet, mannen van uitzonderlijk formaat, zelfbewust, principieel en daadkrachtig. Dit in schril contrast met hun Engelse tegenspelers, van de bij vlagen krankzinnig George III tot zijn onbekwame of corrupte ministers, die geen van allen in staat waren in te zien dat zij door hun halsstarrigheid aan de oorsprong lagen van de Amerikaanse revolte. De milities van de kolonies werden onder het opperbevel geplaatst van George Washington, een planter uit Virginia, die zijn sporen had verdiend in het Britse leger. Aanvankelijk zag de toestand er voor de opstandelingen niet zo rooskleurig uit. De ongedisciplineerde vrijwilligers moesten het keer op keer afleggen tegen de Britse troepen. Daarbij waren heel wat kolonisten gekant tegen de afscheiding. Doch in Groot-Brittannië was de oorlog tegen de „overzeese broeders‟ helemaal niet populair. Daarbij waren het Britse wantrouwen en de minachting voor de kolonisten zo groot dat zij nooit regimenten met „gezagsgetrouwe‟ Amerikanen hebben opgericht. De strijd moest grotendeels gevoerd worden met huurlingen uit het Duitse vorstendom Hessen. De opstandelingen kregen hulp van een Frans expeditieleger onder leiding van La Fayette. In de laatste fase van de oorlog versloeg de Franse vloot de Engelse en verhinderde elke uitbraakpoging van de ingesloten Britten, die zich in 1781 bij Yorktown overgaven. In 1783 erkende Engeland, bij de Vrede van Versailles, de onafhankelijkheid van de 13 kolonies en het gebied tot aan de Mississippi.
3. De Verenigde Staten van Amerika
De pas onafhankelijke kolonies stonden nu voor de moeilijke opgave een volledig nieuwe staatsinrichting op te stellen, waarbij de zeer verschillende 13 deelstaten toch een zekere mate van eenheid zouden vinden. Dat liep aanvankelijk, juist door die verschillen, niet van een leien dakje. De kersverse, TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 246
losse statenbond bood een beeld van interne verdeeldheid. Er waren scherpe discussies tussen de federalisten, de voorstanders van een sterk centraal gezag en de anti-federalisten, die elke staat zoveel mogelijk macht wilden toekennen.
In 1787 werd dan een grondwet aanvaard, die de tegengestelde visies trachtte te verzoenen en steunde op het principe van de volkssoevereiniteit. De V.S.A. werden een federale staat, een bondsstaat waarin de afzonderlijke lidstaten nog veel bevoegdheden behouden. De staatsstructuur van de V.S.A. rust op twee pijlers: de scheiding van de machten en een systeem van wederzijdse controle („checks and balances‟ ). De scheiding der machten verzwakt de staatsmacht om de burger een grotere rechtszekerheid te bezorgen. Dat de rechten van de individuele burger beschermd werden, was nieuw. In het Oude Regime bepaalde de stand van een persoon zijn rechten en plichten. Het systeem van checks and balances had eveneens de bedoeling om machtswillekeur te voorkomen. De wederzijdse controle speelt op twee vlakken: tussen de lidstaten en de Unie enerzijds en tussen de verschillende staatsmachten van de Unie anderzijds. De wetgevende macht werd toevertrouwd aan het Congres dat uit twee kamers bestaat: het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. De leden van het Huis van Afgevaardigden werden voor twee jaar rechtstreeks en in verhouding tot het aantal inwoners van elke lidstaat gekozen. Elke lidstaat bepaalde vrij de voorwaarden waaraan haar burgers moesten voldoen om stemrecht te verwerven. In de Senaat vaardigde elke lidstaat twee senatoren af, ongeacht oppervlakte of bevolking. Een senator werd voor zes jaar gekozen, maar om de twee jaar werd de Senaat voor een derde vernieuwd. Het Congres beschikt over de bevoegdheid om in uiterst ernstige gevallen de president af te zetten, middels een ingewikkelde procedure. Wanneer de president overlijdt of vermoord wordt, neemt de vice-president onmiddellijk zijn plaats in. De Verenigde Staten zijn een presidentiële republiek. De sterke uitvoerende macht berust bij een president. Deze kiest zijn ministers, die slechts aan hem en niet aan het Congres verantwoording moeten afleggen. De president wordt voor een periode van vier jaar indirect gekozen door kiesmanen, die per staat door het volk zijn aangewezen. Op 30 april 1789 legde George Washington de eed af TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 247
als eerste president van de Verenigde Staten. Na twee ambtstermijnen trok hij zich in 1797 terug uit het openbare leven. Politiek wordt de president gecontroleerd door het Congres en constitutioneel door het Hooggerechtshof. Dit Hooggerechtshof oefent de rechterlijke macht uit. Het bestaat uit negen onafhankelijke, door de president voor het leven benoemde rechters, die de wetgeving van het Congres en het optreden van de president toetsen aan de grondwet. De instellingen van de V.S.A. hebben de toetssteen van de tijd behoorlijk doorstaan. Ze bleken soepel genoeg om aanpassingen mogelijk te maken. De laatste decennia gaan er stemmen op om het verouderde systeem van de kiesmannen voor de presidentsverkiezingen te vervangen door rechtstreekse verkiezingen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 248
8.3. De Zuidelijke Nederlanden onder Frans (1795 - 1815) Het kan niet de bedoeling zijn om uitgebreid in te gaan op de Franse Revolutie en de opkomst en het bewind van Napoleon. Om één en ander eventjes op te frissen verwijzen wij graag naar onze onderstaande tekst. Wie zich verder wil verdiepen verwijzen wij naar de gespecialiseerde werken of een algemene geschiedenis van Frankrijk (zie o.a. de bibliografie op het einde van onderstaande tekst).
Leesvoer.................Achtergrond.................Leesvoer.............Achtergrond............
De Franse Revolutie en Napoleon (1789-1815) Voor de Franse Revolutie, in de tweede helft van de 18e eeuw leeft Frankrijk in een crisis(sfeer). De standenmaatschappij met zijn sociale ongelijkheid drukt als een juk op de boerenbevolking en het stedelijk proletariaat. Zij draaien op voor een (groeiend) onevenredig groot deel van de belastingen. De kerk bezat 10 % van de grond, adel en geestelijkheid betaalden weinig of geen belasting, veel bestuurpostjes bleven voor hen gereserveerd. De derde stand, de gegoede burgerij mocht wel voor het inkomen van het Franse staatshuishouden zorgen en belastingen betalen, zij hadden geen enkele inbreng in het bestuur dus ook niet in de besteding van de belastingen. De enorme staatsschuld bleef maar stijgen, de belastingen ook! De spilzucht aan het hof van de koning, van Louis XIV tot XVI was de bevolking een doorn in het oog. Het leeuwendeel der uitgaven en de staatsschuld werd echter veroorzaakt door de eindeloze reeks (buitenlandse) oorlogen, het leger en de vloot. Het “après nous le déluge” van Lodewijk XV werd werkelijkheid onder zijn opvolger. Vele verlichte geesten, ook onder de adel en de geestelijkheid, pleitten voor ingrijpende hervormingen van het bestuurssysteem, zelfs volkssoevereiniteit. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 249
Intussen verzeilde het land in een economische crisis en dreigde het staatsbankroet. Nieuwe belastingen waren nodig, en vooral meer bijdragen van de bezittende groepen maar die waren niet geneigd daarmee in te stemmen. Het werd duidelijk dat alleen een door de Staten-Generaal goedgekeurde belasting een kans maakte om aanvaard te worden door de bevolking. In pamfletten werd het bijeenroepen van de Staten-Generaal, die voor het laatst bijeenkwam in 1614, geëist. Stemmen gingen op om er een grondwet te stemmen! Op 16 augustus 1788 werd het staatsbankroet afgekondigd.395 De koning gaf toe. De Staten-Generaal zou bijeengeroepen worden. De bevolking werd verzocht hun wensen en verwachtingen kenbaar te maken, een stortvloed van verzoekschriften, pamfletten en dergelijke overspoelde Frankrijk. De adel en de geestelijkheid wou zoals in 1614 de voorstellen in de Staten-Generaal laten stemmen per stand, waardoor adel en geestelijkheid samen de derde stand, de meerderheid van de bevolking buiten spel kon zetten. De derde stand en hervormingsgezinden eisten de hoofdelijke stemming en een evenredige vertegenwoordiging. Door een verdubbeling van het aantal vertegenwoordigers van de derde stand werd eind 1788 gedeeltelijk aan de eisen van de burgerij tegemoetgekomen. De derde stand mocht ca. 600 vertegenwoordigers afvaardigen, de adel en de geestelijkheid elk ca. 300. Intussen hadden honger en miserie de arme boeren in sommige streken tot rellen en plunderingen aangezet. Ook in de steden waren er rellen...
De Franse Revolutie: een vergadering en een opstand. De vergadering van de Staten-Generaal begin mei 1789 vergaderde per stand en zou ook per stand stemmen. De eis van de derde stand om samen te vergaderen en de hoofdelijke stemming werd door de eerste en de tweede stand verworpen. Daarop weigerde de derde stand te vergaderen. Op 17 juni riep de derde stand zichzelf uit tot Nationale Vergadering (Assemblée). Steeds meer lagere geestelijken steunden de eisen van de derde stand en dreigden de vergadering van de derde stand te vervoegen. De koning reageerde met de sluiting van de vergaderzalen van de derde stand. De 395
VAN DE VOORDE, H., e.a. (1989). Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden. Leuven : Davidsfonds. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 250
derde stand en aantal progressieven uit de andere standen vergaderden dan maar in de Kaatsbaan waar ze zwoeren niet uit elkaar te gaan voor ze een constituante (grondwet) hadden uitgewerkt. De volgende dagen sloten een meerderheid van de geestelijken en een minderheid van de adel zich bij hen aan. De derde stand had een duidelijke overwinning behaald toen de koning op 27 juni de overige leden van de staten-generaal verzocht de assemblée te vervoegen. Het grondwetgevend werk kon in peis en vree beginnen... Maar het volk handelde en dacht er anders over... Economische crisis, honger en armoede stopten niet door de toegeving van de koning. En was die wel gemeend...? De koning had diezelfde 27 juni het aantal soldaten rond Parijs gelegerd verdubbeld. Toen dit bekend geraakte verloor de
koning
opnieuw veel
van
zijn
intussen fel gekrompen
geloofwaardigheid. De geruchtenstroom wakkerde ook de angst voor een complot van de adel (samen met de koning?) aan. Hadden edelen voorraden graan achter gehouden om de bevolking uit te hongeren? Intussen groeide het aantal soldaten rond Parijs aan. De onrust groeide. Als de koning dan de populaire minister Necker de laan uit stuurt barst de bom. Het volk bewapent zich op 14 juli door militaire depots te beroven. Zij bestormen daarna de Bastille, de vroegere gevangenis en symbool van het absolutisme. Er vallen een honderdtal doden. Had de “staatsgreep” in de Nationale Vergadering het startsein gegeven voor de Revolutie van het Parijse volk? Hoe dan ook, de Nationale Vergadering en de opstand van het Parijse Volk veranderen samen het aanzien van de volgende eeuwen.
Afschaffing privileges, universele verklaring van de rechten van de mens, de eerste grondwet De Parijse burgerij bang voor haar bezittingen richt de Nationale Garde op en neemt het bestuur van de stad in handen. Op het platteland zwelt intussen de (valse) geruchtenstroom aan : de angst voor een verscherping van de feodale verplichtingen i.p.v. de verhoopte afschaffing vermengt zich met de ellende. Kastelen
worden
bestormd,
de
papieren
getuigen
van
de
feodale
verplichtingen met de gebouwen verbrand, aristocraten gedood. Onder druk TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 251
van dit geweld stemt de Assemblée op 4 augustus 1789 de afschaffing van de feodaliteit en de privileges van adel en geestelijkheid. Het geweld luwt. De Assemblée stelt de Universele Verklaring van de Mens en de Burger op. Het volk wordt soeverein, de koning moet naar Parijs verhuizen en wordt na een mislukte vluchtpoging (1791) in feite de gevangene van het gewapende volk. De schatkist wordt gevuld met opbrengsten van de verkoop van de in beslag genomen kerkelijke goederen. Intussen vluchten vele aristocraten naar het buitenland. Geestelijken die
weigeren de nieuwe wetgeving voor de
clerus te aanvaarden volgen hun voorbeeld. De kerk wordt genationaliseerd, bisschoppen verkozen, priesters door de staat betaald. De invloed van de politieke clubs van patriotten neemt toe. De verdeeldheid groeit. De invloed van de radicalen groeit. De eerste grondwet van 1791 legt de scheiding der machten en de constitutionele monarchie vast. Maar de burgerij reserveert het kiesrecht voor zichzelf. Zij verbiedt ook in de wet Le Chapelier stakingen, loonafspraken van werkgevers, beroepsverenigingen. De liberale vrijheid wint het hier duidelijk van de sociale gelijkheid.
De republiek en de terreur In 1792 wordt Oostenrijk, waar veel vijanden van de revolutie zich verzamelen en steun zoeken bij de familie van de koningin, de oorlog verklaard. De Franse legers krijgen klappen... De radicale Jacobijnen plegen in 1792 een staatsgreep. Algemeen stemrecht voor mannen vervangt het cijnskiesrecht. Al snel stelt Robespierre de terreur in. De monarchie wordt letterlijk onthoofd, vele aristocraten en geestelijken maar ook gematigde revolutionairen vallen onder de guillotine. De revolutie eet zijn kinderen op! Frankrijk wordt een republiek. Als in 1794 de Fransen de Oostenrijkers overwinnen, brengt een nieuwe staatsgreep meer gematigden aan de macht. Robespierre wordt naar de guillotine gestuurd. Het nieuwe gematigde bewind herstelt het cijnskiesrecht, de rijke burgerij krijgt opnieuw de macht in handen. Maar het bewind steunt ook op het leger dat successen boekt in het buitenland en de revolutie verder exporteert.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 252
Daardoor krijgen het leger en vooral de generaals meer invloed op het bestuur..
Napoleon In 1799 neemt generaal Napoleon Bonaparte deel aan een staatsgreep. Napoleon en twee andere leiders worden consul. Snel evolueert het consulaat naar een dictatuur die de burgerij bevoordeelt. Napoleon geeft Frankrijk een nieuwe grondwet, vele van de ingrijpende hervormingen blijven tot vandaag overeind ook buiten Frankrijk. De Code Civil (ook Code Napoleon) brengt meer gelijkheid in het burgerlijk wetboek maar is zeer vrouwonvriendelijk. Vooral de Code Napoleon heeft grote invloed op wetboeken in andere landen uitgeoefend. Ook de Code Pénal laat juridische sporen na over de Franse grenzen net zoals de administratieve indeling, burgerlijke stand, nationale dienstplicht enz... De militaire successen van Napoleon blijven echter niet duren. De veldtocht tegen Rusland wordt uiteindelijk een nederlaag, het begin van het einde... De slag bij Waterloo in 1815 sluit het hoofdstuk definitief af... maar de invloed van de Franse Revolutie zal ondanks de Restauratie na het Congres van Wenen blijvende, diepe sporen nalaten in Europa.
Verdere literatuur: (Enkele geschiedenissen van Frankrijk) FERRO, M. (2001) Histoire de France, Paris : Odile Jacob. DUBY, G. e.a. (1970) Histoire de la France. Paris : Larousse.
(Over de Franse revolutie en de revolutiejaren zijn honderden boeken verschenen)
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 253
8.3.1. De inlijving bij het revolutionaire Frankrijk
Het losbreken van de Franse Revolutie bezorgde de gekroonde hoofden van Europa de schok waarvoor ze al lang vreesden. Export van al die destructieve nieuwlichterij konden de vorsten missen als kiespijn. Vooral omdat de Franse revolutionairen zich opwierpen als missionarissen van de „Liberté, Fraternité, Egalité‟, die de verdrukte volkeren zouden bevrijden van despoten en tirannen. Hun eerste en logische vijand was Oostenrijk, het land van koningin Marie-Antoinette, waarheen zoveel adellijke émigrés waren gevlucht en dat aan alle kanten de grenzen van de republiek bedreigde. In 1792 veroverden de revolutionaire troepen de Oostenrijkse Nederlanden na hun overwinning bij Jemappes. Een jaar later wonnen de Oostenrijkers de slag bij Neerwinden en verdwenen de Fransen voor korte tijd. Een jaar later, na de slag bij Fleurus waren ze terug, en ditmaal definitief. 8.3.2. Het Franse bewind rekende af met de “middeleeuwse toestanden” op bestuurlijk, rechterlijk en financieel gebied
In 1795 werden de Nederlanden ingelijfd bij de Franse republiek. Twee jaar later erkende Oostenrijk dit bij de vrede van Campo Formio. De oude schepenregisters werden eind 1795 afgesloten. Hiermee eindigde voor ons land het Ancien Régime. Waar Jozef II ondanks zijn goede bedoelingen had moeten bakzeil halen, maakte het revolutionaire bewind korte metten met alle verouderde instellingen. De oude vorstendommen werden afgeschaft, het prinsbisdom Luik bij de Nederlanden gevoegd en het hele grondgebied werd ingedeeld in negen departementen die meestal genoemd werden naar rivieren en grosso mode overeenkwamen met de huidige provincies. Aan het hoofd van een departement stond een prefect, bijgestaan door een algemene raad (tegenwoordig provincieraad) en een prefectorale raad (nu bestendige deputatie). De departementen werden verder onderverdeeld in arrondissementen onder een sub-prefect (nu arrondissementscommissaris), daarander kwamen de kantons TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 254
en dan de municipaliteiten bestuurd door een maire (burgemeester), bijgestaan door adjuncten ( nu schepenen) en een gemeenteraad. De gemeente was voortaan verantwoordelijk voor het inrichten van een burgerlijke stand, die de oude parochieregisters verving. Ook de ingewikkelde rechterlijke organisatie werd gerationaliseerd. In elk kanton kwam een vredegerecht, in elk arrondissement een rechtbank van eerste aanleg; elk departement kreeg een assisenhof met een jury, bestaande uit burgers, die de volkssoevereiniteit symboliseerde; Luik en Brussel kregen een beroepshof en Brussel bovendien nog een hof van cassatie, dat moest oordelen over
procedurefouten.
Het
nog
ingewikkeldere
traditionele
plaatselijke
gewoonterecht werd vervangen door het burgerlijk wetboek, dat voor heel Frankrijk gold. Deze Code Napoléon zou ook later het Belgische burgerlijk wetboek blijven beheersen, tot vanaf ca. 1970 de broodnodige moderniseringen inzetten i.v.m. de rechten van de gehuwde vrouw, adoptie, echtscheiding, rechten van natuurlijke kinderen...
Op fiscaal vlak werden de beden afgeschaft en vervangen door rechtstreekse belastingen. Bij het begin van de Franse bezetting legde men in de meeste gemeenten een lijst aan van de rijkste personen, die opdraaiden voor de kosten. Voor de belastingen op de onroerende goederen werd een register aangelegd van alle gronden en bezittingen, het kadaster. Indirecte belastingen op verbruiksgoederen bleven gehandhaafd. De onvrede nam toe, toen vanaf 1796 een ware godsdienstvervolging inzette. Priesters moesten de „Eed van haat aan het koningschap‟ afleggen, wat zeer velen weigerden. De onbeëdigde priesters doken onder en werden door de bevolking beschermd. Zij hielden in het geheim misvieringen, trouwden en doopten en hielden de parochieregisters bij. Een merkwaardig gevolg was, dat vele ouders wel de geboorten aangaven bij de burgerlijke stand, doch geen burgerlijk huwelijk sloten, zodat zij zich pas vele jaren later met de wet in regel stelden. In het hele land werden kerken gesloten en de bezittingen van de kloosters en parochies eerst genationaliseerd en dan verkocht. De meeste gelovigen wilden hun geweten niet belasten met het aankopen van dit „zwart goed‟. Een aantal TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 255
gewiekste begoede burgers kon hierdoor de basis leggen voor aanzienlijke fortuinen. Eerst kochten zij het papiergeld, de gehate assignaten, op voor een fractie van de waarde. Bij officiële verkoop van voormalig kerkelijk goed konden zij dan hun assignaten te gelde maken voor de volle waarde.
8.3.3. Onvrede leidde tot verzet
Reeds
dadelijk
na
de
inlijving
plunderden
de
bezetters
het
rijke
kunstpatrimonium. Schilderijen en beeldhouwwerken werden naar Frankrijk versleept, waar in het Louvre een groot nationaal museum werd ingericht. De idee van een openbaar museum stamt uit deze periode. Tevoren bestonden praktisch uitsluitend privécollecties van rijke verzamelaars. De weerslag van deze grootschalige kunstroof op de bevolking was zeer groot. Het merendeel van de kunstwerken was afkomstig uit kerken. Voor de gelovigen gold het geen kunstwerken, doch religieuze voorwerpen. Het weghalen ervan werd dus beschouwd als heiligschennis.
Toen het Directoire in 1798 alle ongehuwde mannen van 20 tot 25 jaar onder de wapens riep om de republiek te verdedigen, barstte de bom. Op 12 oktober 1798 verjoegen boeren in Overmere, bij Wetteren, Franse belastingsgaarders. Als een lopend vuur verspreidde het oproer zich over het platteland. Onder de leuze van de Brabantse omwenteling „voor outer en heerd‟ grepen de mannen naar de wapens. Onder de leiding van aanvoerders als Rollier, van Ganzen en Corbeels wisten de „brigands‟ (bandieten) Mechelen, Herentals en Diest kortstondig te bezetten. Op de duur vormden de slecht bewapende en ongeoefende boerenlegertjes geen partij voor de Franse soldaten. De Boerenkrijg eindigde op 4 december 1798 onder de muren van Hasselt in een bloedbad. Gedurende enkele jaren zou van Ganzen nog een beperkte guerrillacampagne voeren in de Kempen, tot Napoleon in 1801 door zijn concordaat met de paus de vrede herstelde. Toch schafte Napoleon de legerdienst niet af. Hij voerde een systeem van loting in, waardoor jonge mannen zich al dan niet konden vrij loten. De pechvogels wachtte een jarenlange afwezigheid in de onophoudelijke Napoleontische TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 256
campagnes, met steeds het gevaar voor dood of levenslange verminking. In tegenstelling met recruten uit bijvoorbeeld Italië, onttrokken onze landgenoten zich minder aan de dienst door desertie. Soldaten uit onze streken streden in de moordende onofficiële oorlog in Spanje ( vanaf 1808 ) waarvoor men voor het eerst het woord guerrilla, kleine oorlog, gebruikte. Anderen, maakten de hele Russische veldtocht mee en keerden nog ongedeerd terug ook.
8.3.4. Ingrijpende veranderingen in het dagelijk leven
Het continentaal stelsel dat vanaf 1806 Europa moest afsluiten voor de Engelse handel, betekende voor ons land het begin van de Industriële Revolutie, waarop in een volgend hoofdstuk uitvoerig wordt ingegaan. Als gevolg van de blokkade kwamen een aantal producten uit Engelse kolonies niet langer op de markt. De regering loofde premies uit voor wie vervangartikelen kon ontwikkelen. Zo verving cichorei de niet langer voorhanden koffie; koolzaad moest palmolie vervangen voor verlichting en keuken; suikerbieten leverden suiker in plaats van het
tropische
suikerriet,
wat
de
start
betekende
voor
de
Tiense
suikerraffinaderijen.
Buiten de invoering van burgerlijke stand en Code Napoléon werd het dagelijks leven van de gewone man het sterkst beïnvloed door een aantal vernieuwingen, die meer dan al het andere typisch zijn voor de ideeën van de Verlichting die de Franse revolutionairen tot leidraad dienden. De revolutionaire kalender vond nooit echt ingang. Daarvoor rekende hij te zeer af met de vertrouwde, door godsdienst en seizoenen bepaalde gang van zaken. Anders was het gesteld met de nieuwe maten en gewichten, die door de Fransen werden ontwikkeld. Om de chaos van tientallen en tientallen verschillende mijlen, roeden, voeten.... uit de wereld te helpen werd een systeem ontwikkeld, bij uitstek gedicteerd door de Rede en de Natuurwet. De eenheidsmaat was gebaseerd op de omtrek van de aarde. Daarvan werd 1/40.000.000. genomen, zodat men een maat kreeg die met de oude el kon vergeleken worden. Die nieuwe maat werd meter genoemd en een exemplaar ervan werd, in platina gegoten, als juiste standaard in de staatsarchieven TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 257
gedeponeerd. Een kubus met een ribbe van een tiende meter werd gevuld met zuiver water. Het gewicht ervan werd kilogram genoemd. De inhoud van de kubus kreeg de naam liter. Alle onderverdelingen en veelvouden werden van de standaardmaten afgeleid: het tiendelig stelsel was een feit. Nog tientallen jaren lang zou men plaatselijk de oude en nieuwe maten in tabellen naast elkaar moeten aanbrengen. Benamingen als pond die op het oude stelsel teruggaan, zijn na bijna 200 jaar nog niet verdwenen, al werd hun betekenis aangepast aan de nieuwe waarde.
8.3.5. Verfransing en verschrompelend geestesleven
De sinds eeuwen sluipende verfransing van Vlaanderen bereikte een hoogtepunt onder de Franse bezetting. Tot dan toe hadden de hogere kringen en de burgerij Frans gesproken, maar de administratie en het lager onderwijs waren hoofdzakelijk in de volkstaal gebleven. Nu werden zelfs de namen in de nieuwe burgerlijke stand zoveel mogelijk verfranst. (Dat verklaart de archaïsche schrijfwijze van Vlaamse namen als bijvoorbeeld Brouckx.) De bezetter legde zijn taal op in de overtuiging dat het Frans de taal van de vrijheid was en tevens het onontbeerlijke bindmiddel tussen de verschillende gewesten van de „ene en ondeelbare republiek‟. Terzelfdertijd werd het onderwijs verwaarloosd en bereikte het intellectuele leven een absoluut dieptepunt in heel België.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 258
9. HET VERENIGD KONINKRIJK EN BELGIE TOT 1914 9.1. Het koninkrijk der Nederlanden en het ontstaan van België 9.1.1. Vereniging en tegenstellingen
Het (Verenigd) Koninkrijk der Nederlanden (verder VKN) was een product van het Congres van Wenen (1814-1815). Het moest een bufferstaat vormen tegen Frankrijk. De Oostenrijkse regering verkoos een gebied in Noord-Italië boven de Zuidelijke Nederlanden. Zo kon Willem I beloond worden met Zuidelijke Nederlanden. Ook het voormalige prinsbisdom Luik, dat in 1794 onder de Franse pletwals terecht kwam, werd een deel van het VKN. Bovendien kreeg Willem I als schadeloosstelling voor zijn NassauDillenburgse erflanden Luxemburg.396
Er werd een nieuwe grondwet opgesteld door een commissie met een gelijk aantal leden uit Noord en Zuid. De leden uit het Zuiden waren katholiek maar anti-klerikaal. De staten-generaal van het Noorden, (die helemaal niet meeregeerde: er was geen parlementaire democratie ook niet in de nieuwe grondwet) keurde goed. Uit het Zuiden koos hij 1064 notabelen, 1 per 2000 inwoners om de tekst goed te keuren. Maar de kerkelijke leiders o.l.v. mgr. de Broglie, bisschop van Gent, dreigden met kerkelijke straffen als men de grondwet die het principe van de gelijkheid van godsdiensten huldigde, goedkeurde. Via “arithmétique hollandaise” (Hollandse rekenkunde) waarbij afwezigen en tegenstemmers (die verklaarden om godsdienstige redenen tegen te stemmen) als principiële ja-stemmers werden geteld, werd een meerderheid bekomen.397 Zo ontstond een nieuwe staat... in vervelende, ondemocratische omstandigheden.
396 Willem verloor die gebieden tijdens de herschikking van de kaart van Europa op het Congres van Wenen. Hij kreeg Luxemburg Verberne,
(
1950, 50-51.
)
397 Van Opbroecke, 1982, 50-51
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 259
En toch, het VKN (1815-1830) had heel wat in zich om succesvol te zijn, vooral op economisch vlak: in het Noorden kolonies (o.a.Indonesië) en een handelsvloot in het Zuidenindustrie, koolmijnen (Borinage, Luik) Gentse textielindustrie
Willem stimuleerde de economie door infrastructuuruitbouw (wegen en kanalen, het verder zetten van de modernisering van de Antwerpse haven) een investeringsmaatschappij, zijn persoonlijke inzet.398
Een reeks tegenstellingen:
godsdienstig: Noordenprotestants overwicht Zuidenkatholieke overwicht Maar de meerderheid in het VKN was katholiek zonder enig voordeel daaruit te halen. De katholieken in het Noorden hadden een achtergestelde positie. Binnen de katholieke groep in het Zuiden was de tegenstelling tussen liberaalkatholieken en ultramontanen sterk aanwezig. (zie verder) Het verzet van mgr. de Broglie tegen de gelijkstelling in de grondwet wordt door het Noorden niet gedeeld (ook niet door de meerderheid van de katholieken). Het beeld van het Noorden bij veel katholieken in het Zuiden leefde, was: “ ‟t zijn allemaal ketters” .
taal: Noordenhet Nederlands ook als standaardtaal, ook bij de burgerij. Zuidenhet Frans als standaardtaal in Vlaanderen en Wallonië. Veel Vlaamse dialecten, geen standaard - Nederlands of –Vlaams. Hollands was een vreemde taal in Vlaanderen. De verfransing, die in de Oostenrijkse tijd toenam, ging snel vooruit onder het Frans bewind: Frans was de officiële taal. 398 zie hoofdstuk 7.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 260
Willem I wou tijdens zijn regering (te?) veel veranderen. Hij was trouwens niet de enige acteur in het schouwspel/strijdperk.399 Willem regeerde, ondanks liberale grondwetprincipes zoals vrije drukpers en scheiding van kerk en staat, als een verlicht despoot. De uitvoerende maar ook de wetgevende macht bleef in koninklijke handen. De koning benoemde de leden van de eerste kamer (van de staten-generaal) voor het leven. De leden van de tweede kamer werden via een getrapt systeem gekozen. Kiesrecht was weggelegd voor de mannen die genoeg belasting (cijns) betaalden: cijnskiesrecht. Op weg naar de tweede kamer kon de regering of de koning ingrijpen om ongewensten buiten te houden. Het overwicht lag bij het nemen van beslissingen lag bij de regering en de koning. Van meeregeren door de staten-generaal was geen sprake. “Het college had enkele rechten, zoals een beperkt budgetrecht en enige medewerking aan de wetgeving.” 400
Verzet groeit
Ondanks het positieve economische beleid blijft het verzet (dat van bij de aanvang bestond) bij een groot deel van de katholieken en de katholieke geestelijkheid uit het Zuiden. Dit
verzet
van
katholieke
zijde
groeit
aan
omdat
de
koning
de
monopoliepositie van de katholieken bedreigt inzake onderwijs. De koning wil immers degelijk onderwijs om de kennisachterstand in België en vooral in Vlaanderen te bestrijden.(zie verder) Omwille van het verlicht despotisme, (absolutisme?) krijgt Willem ook de antiklerikale liberalen tegen zich, zeker als hij ook de vrijheid van drukpers in het groeiende conflict Noord-Zuid, aantast. De anti-klerikale franstalige burgerij verzet zich ook tegen de taalpolitiek van Willem (zie verder). Uiteindelijk vinden de tegenstanders, liberalen en katholieken, elkaar in de strijd tegen een gemeenschappelijke vijand. Conservatieve katholieken die de paus en de katholieke leer en het dogma boven de staat stellen (de 399 Vroeger leek het alsof Willem de enige speler was; hij was in vele boeken de enige verantwoordelijke voor al wat fout liep. 400 Verberne, 1950, 79
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 261
ultramontanen) en meer liberale katholieken die onder invloed van de verlichting staan, bestrijden Willem samen met de progressieve liberalen (van katholiek tot vrijzinnig).
De grote struikelblokken: taal, godsdienst en onderwijs
Willem, en een aantal van zijn ministers, mag dan al gedroomd hebben van één volk, één taal... het is ook duidelijk dat dit niet in de taalwetten is terug te vinden. In de taalwetten vinden wij de vervanging van het Frans door het Nederlands in de Vlaamse gewesten. In 1819 wordt voorgeschreven dat in 1823 het Nederlands de enige officiële taal zou zijn in de provincies Oost- en West-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg. In 1822 komen daar de arrondissementen Brussel en Leuven bij. Ambtenaren die het Nederlands niet of onvoldoende beheersten konden overgeplaatst worden.401 Voor de Franstalige burgerij, katholieken en liberalen was dit een brug te ver...
Het lager onderwijs in het Noorden was sinds 1806 (onder invloed van het Franse bewind?) een monopolie van de staat. Zelden werd er toelating gegeven om af te wijken. Bijna uitsluitend neutraal lager onderwijs was het gevolg. In het Zuiden was het lager onderwijs duidelijk onvoldoende. Via de oprichting van kweekscholen (normaalscholen), (er was een kweekschool in Lier) probeerde de regering het onderwijs vooruit te helpen. Maar er was weinig interesse voor het lager onderwijs. In 1821 probeert men de gemeenten te verplichten de kosten van het lager onderwijs te dragen en de “neutraliteit” in te voeren. Het gemeentelijk onderwijs was in het Zuiden in de praktijk katholiek. Het verzet tegen deze maatregel was gering maar dat verandert...als de koning zich gaat bemoeien met de opleiding van de priesters. In Nederland wou men af van de bemoeienis van Rome. Anderzijds wou men de intellectuele scholing van de priesters (vooral in het Zuiden) opkrikken. Daarom moesten de klein seminaries (humaniora opleiding vooral (?) voor 401Verberne, 1950, 81
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 262
kandidaat-priesters) dicht. Die kandidaat - priesters moesten (vanaf 1825) naar de openbare Latijnse school, daarna twee jaar naar het collegium philosophicum (wijsbegeerte, kerkgeschiedenis, kerkelijk recht), voor onze gewesten in Leuven. Pas daarna konden zij terecht in het grootseminarie. 402 Het verzet daartegen leidde tot toegevingen, een concordaat met Rome waardoor het filosofisch college niet meer verplicht was. De klein seminaries mochten opnieuw... Opnieuw reactie én van liberale én van protestantse hoek... Voor de liberalen uit het Zuiden was dit toegeven een brug te ver...
Vòòr de revolutie van 1830 heeft Willem I en zijn regering toegegeven op alle terreinen, niet alleen wat de godsdienst betreft. De taalvrijheid (Frans mocht weer in Vlaanderen) werd hersteld. In het lager onderwijs werden meer uitzonderingen mogelijk, bijzondere scholen (dus katholiek) konden opgericht worden. Blijkbaar was het te laat... vanaf 1828 vonden katholieken en liberalen elkaar...
9.1. 2. De opstand van 1830
Lang niet iedereen zag een revolutie zitten. Een groot deel van de industriële en commerciële burgerij werd door de economische politiek van Willem bevoordeeld en als elite erkend, ook op politiek terrein. Zij voelen niets voor de “omwenteling”, meer zelfs, het orangistisch verzet tegen de Belgische omwenteling zal men in deze kringen vinden. De kern van het verzet tegen Willem komt uit de middenklasse die geen deel had aan de macht, de kleine burgerij: advocaten, journalisten, ambtenaren, ambachtslieden, kleine handelaars, enz... De intellectuelen onder hen formuleren de bekende “liberale” eisen. Grootgrondbezitters en geestelijken vinden aansluiting. Het monsterverbond is geboren, vanaf 1827 begint “de periode van het unionisme”. Actiegroepen, dikwijls rond persorganen en petitiegroepen verzetten zich. Een grotere achterban van ontevredenen wordt zo bereikt. 402 Verberne, 1950, 76
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 263
En ontevredenheid is er, zeker in de armere lagen van de bevolking; de overgang naar de industrie, de verpaupering die toeneemt, de mislukte oogsten. Prijsstijgingen en de strenge winter van 1829-1830 zorgen voor toenemend ongenoegen. In Parijs komen in juli 1830 liberalen en republikeinen in opstand tegen de reactionaire koning Karel X. De revolutie is een succes. De liberale monarchie haalt het echter van de republiek. In Brussel vieren Franse bannelingen met liberale of republikeinse sympathieën de overwinning uitbundig. Veel Belgen vieren mee. Er komen relletjes van, oproer... De jenever doet zijn werk ...Op 25 augustus 403 lijkt het oproer al meer op een opstand...men plundert... enkele regeringsgebouwen, maar ook gewone “Belgische” eigendommen... De officiële macht (politie en garnizoen) blijft vrijwel afzijdig. De burgerij richt de volgende dag(en) een gewapende burgerwacht op met toestemming van de gouverneur. Die burgerwacht herstelt de orde. De militie neemt de Brabantse kleuren op in vlag en kokarde(zwart, geel en rood). De unionisten eisen verdere toegevingen van de koning. Tegelijkertijd trekken troepen o.l.v. de koninklijke prinsen op én wordt onderhandeld, ook door de prinsen (al of niet met konings toestemming). Het getreuzel bij die onderhandelingen en de oprukkende troepen spelen in het voordeel van de meer radicale elementen van de burgerwacht in Brussel. Uit Luik komt versterking van een 300-tal patriotten o.l.v. Charles Rogier. Ook elders worden "huurlingen" geronseld door "burgerlijke entrepreneurs". De radicalen halen het midden september. Een aantal van die radicalen treden vanaf 20 september op als een voorlopig bewind. Intussen worden barricaden opgeworpen (verdedigt het volk zich of kiest het de zijde van de opstand (?), net als de burgerwacht (?)). Een deel van het leger trekt Brussel binnen o.l.v. van prins Frederik. In een proclamatie verklaart deze dat de leiders van de opstand niet op een pardon moeten rekenen. Vele leiders vluchten of houden zich schuil. Op 22 september wordt in Brussel, vooral in en rond het stadspark, hevig gevochten tegen het leger. Onderzoek wijst uit dat een overgrote meerderheid van de "Belgische patriotten" Brusselaars zijn uit de arbeidersklasse. "Als Rogier 403 Na de opera “La muette de Portici” ontstaat op en rond het Muntplein oproer, ook gewoon volk en het gepeupel sluiten aan. Zij nemen de fakkel over...
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 264
verneemt dat de vrijwilligers standhouden en het leger geen zwaar geschut inzet, verlaat hij zijn schuiloord en stelt een professionele militair, Van Halen, aan om het verspreide en geïmproviseerde verzet te coördineren en te leiden. Van Halen geeft de opdracht de huizen rond het Koningsplein te bezetten en van daaruit met sluipschutters aan te vallen. De rekrutering buiten Brussel wordt voortgezet. Tijdens de gevechten verliest het leger een zeshonderd manschappen en telt het duizend gewonden. Aan Belgische kant zijn er vierhonderd vijftig doden en twaalfhonderd gewonden. In de vroege ochtend van 27 september verlaat prins Frederik met de troepen Brussel."404 De troepen trekken zich terug... zowat uit het hele Zuiden...405. De prins wou het doden stoppen, de stad wordt ook niet gebombardeerd. Ook omdat er niet onderhandeld kan worden is de teleurstelling van de prins groot.
9.1.3. België 1830-1831
Het Voorlopig bewind neemt nu effectief (?) "de macht" over (Rogier, Gendebien, de Merode, e.a....). Een Nationaal Congres gekozen met cijnskiesrecht moet zorgen voor een grondwet en een staatshoofd. Vooral Frankrijk en Groot-Brittannië zien een onafhankelijk België wel zitten. Frankrijk heeft liever een bufferstaatje dat zeer onder haar invloed zou kunnen komen. Een gekrompen Nederland is toch een kleinere concurrent. De grote boemannen hebben echter zelf problemen, bv. de tsaar in Polen... Een neutraal België dat is de eis... Een republiek installeren zou niet getolereerd worden dus kiest men voor een grondwettelijke parlementaire monarchie. De grondwet is wel zeer liberaal voor die tijd (de restauratie na de Franse revolutie (en Napoleon) wou overal koningen en keizers, geen liberale fratsen, geen parlementen)...
404 Witte, E., e.a. (2005), 87. 405 Het volledige relaas van de opstand en de militaire en diplomatieke ontwikkelingen horen niet thuis in deze cursus.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 265
9.2. Politieke en sociale strijd in België tot 1914406 9.2.1. Sociale zekerheid door arbeidersstrijd en organisatie
Elke Belg heeft gelijke politieke rechten, recht op arbeid of een vervangingsinkomen, stakingsrecht. Ons land heeft een van de meest gewaardeerde systemen van sociale zekerheid. Dat was ooit anders, de socialist Emile Vandervelde kwalificeerde ons land als "het vagevuur van de arbeider". In de middeleeuwse steden verdedigden de ambachten de belangen van de leden, bij tegenslag (werkloosheid, ziekte, overlijden) werd steun gegeven. De industrialisatie maakt een einde aan de ambachten, fabrieksarbeid vervangt steeds meer ambachtelijke werk. Onder Frans bewind verbiedt de wet Le Chapelier (1792)407 de ambachten. Belgische regeringen nemen dit "coalitieverbod" op in het strafwetboek, waardoor stakingen, ambachten en vakbonden illegaal worden. In het begin van de 19e eeuw richten arbeiders verenigingen op van "onderlingen bijstand" (solidariteit): beurzen, bussen of ziekenkassen (mutualiteiten). Dikwijls zijn verboden
weerstandskassen,
deze
eerste "arbeidersverenigingen" ook
verdoken
"vakbonden".
Bij
het
minste
vermoeden van "samenspanning" verbiedt de overheid de vereniging en straft de overtreders. En toch komt er verzet... Zoals van oudsher koelen de "onderste lagen" van de Belgische bevolking, moegetergd of opgezweept door honger en ellende, hun woede in uitbarstingen van geweld. Daarbij vernielen ze soms de bezittingen van fabriekseigenaars of omwonenden. Het verloopt niet altijd even gewelddadig, dikwijls leggen de arbeiders gewoon het werk neer: ze staken. Meestal gebeurt dat spontaan, ondanks het coalitieverbod en de zware onmenselijke straffen.
406 Dit onderdeel verscheen in gewijzigde vorm in Storia 5 bij Van In. 407 Opgelet! De wet Le Chapelier zoals toegepast in België bestraft coalitievorming: naast stakingen en piketten aan de fabriekspoort dus ook loonafspraken tussen werkgevers... Alleen, hoe bewijs je die laatste?
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 266
Rond 1860 ontstaan illegaal, de eerste "echte" vakverenigingen. Zij staan open voor alle arbeiders van welke overtuiging ook. In 1866 wordt het coalitieverbod opgeheven en vervangen door art. 310 . Vakbonden zijn niet langer illegaal. Toch blijven stakingspiketten en druk uitoefenen vrijwel onmogelijk, zoals ook blijkt uit de straffen door de rechtbank uitgesproken. Het aanleggen van "zwarte lijsten" waardoor "gevaarlijke" arbeiders gebroodroofd worden of het ontslaan van arbeiders wordt niet verboden... Heel vlug komen de vakbonden onder invloed van het socialisme, want enkel door de klassenstrijd kan een definitieve oplossing gevonden worden voor de sociale kwestie. Een kleine minderheid meent dat klassenverzoening de oplossing kan brengen. Rond 1880 komt het tot een definitieve breuk tussen beide strekkingen. De gematigde minderheid richt vanaf 1886 eigen "antisocialistische" vakbonden op, waaruit later de christelijke vakbonden ontstaan, tot 1914 zijn zij echter van weinig betekenis. Ook bij de socialistische leiders zijn in de beginjaren tegenstanders van stakingen. Eén van de belangrijkste Belgische socialistische leiders, Cesar de Paepe, zelf ooit een tegenstander, laat de werkstaking als wapen erkennen op een vergadering van de Eerste Internationale in Brussel in 1868. Tussen 1868 en 1872 groeien de vakbonden maar na het mislukken van de Eerste Internationale kwijnen ook de vakbonden. In de crisisjaren 1873-1895 neemt de werkloosheid toe, massale ontslagen treffen de arbeiders in de metaalfabrieken en de steenkoolmijnen. Het blijft niet bij gewelddadige stakingen en conflicten, in 1886 komt het in Luik en Charleroi tot oproer, het leger "herstelt de rust", een aantal arbeiders worden gefusilleerd. Balans: minstens 27 doden, honderden gewonden, lange, zelfs levenslange gevangenisstraffen.. Tijdens dit conflict roept de jonge BWP voortdurend op tot kalmte, zij leidt de staking niet, integendeel. Twee lichtpunten: er komt eindelijk een begin van sociale wetgeving en de socialistische vakbonden herleven. Na de Eerste Wereldoorlog groeien de 2 grote vakbonden (het ACV en het BVV, later ABVV) uit tot sterke nationale organisaties die hun leden bij staking steunen uit de stakingskas. De arbeiders hebben niet alleen strijd gevoerd. In TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 267
solidariteit hebben zijzelf zieken- en pensioenkassen opgericht, een stuk 'sociale zekerheid' opgebouwd. Consumptie- en zelfs productiecoöperatieven moesten de arbeiders een alternatief bieden voor de kapitalistische wereld.
9.2.2.Voortgestuwd door liberale en socialistische ideeën evolueert België van een oligarchische tot een democratische burgerstaat.
Het unionisme van katholieken en liberalen maakt België onafhankelijk in 1830. In België, een grondwettelijke parlementaire monarchie, regeert een minderheid van rijken. Het cijnskiesstelsel blijft in voege tot 1893. Alleen zij die voldoende belasting betalen, krijgen inspraak. In 1848 wordt onder druk van de buitenlandse liberale revoluties de cijns verlaagd. Vanaf 1850 gaan er steeds meer stemmen op om het algemeen stemrecht in te voeren. Niet alleen radicale liberalen maar vooral socialisten willen via het parlement de sociale kwestie oplossen en de meerderheid van de bevolking laten deelnemen aan het bestuur van het land. Tot 1846 besturen "unionistische regeringen" van katholieken en liberalen België. Beide strekkingen komen uit dezelfde rijke Franssprekende adel en burgerij. De katholieken die de morele leiding van de kerk verdedigen aanvaarden ook de scheiding van kerk en staat. De liberalen zijn felle verdedigers van deze scheiding van Kerk en Staat én van de grondwettelijke 'liberale' vrijheden. De kloof tussen katholieken en liberalen wordt groter na de veroordeling van de vrijmetselarij door de Belgische bisschoppen in 1838. De oprichting van de Liberale Partij in 1846 maakt een einde aan het unionisme. Tot 1870 behouden de liberalen het politieke overwicht. Hun machtsbasis wordt vooral gevormd door de (industriële)burgerij van de grote steden. Hun katholieke tegenstanders steunen op de grondbezitters van het platteland. Van 1878 tot 1884 regeert een radicaal-liberaal ministerie dat het officieel onderwijs volledig onder staatscontrole wil brengen. Als die regering elke gemeente verplicht er één lagere, neutrale school op na te houden, ontbrandt een echte schooloorlog om "de ziel van het kind". De liberalen verliezen en tot 1914 regeren katholieken over het land. In de schoolstrijd leren de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 268
katholieken dat een nationale organisatie beter is om politieke strijd te voeren dan plaatselijke kiesverenigingen. In 1884 wordt de Katholieke Partij boven de doopvont gehouden.
Bij de arbeiders, die geen stemrecht hebben, is de politieke interesse aanvankelijk zeer gering. Enkele Brusselse socialistische leiders zijn actief in de progressieve vleugel van de Liberale Partij. Enkele pogingen om
een
"socialistische partij" op te richten mislukken. In 1885 wordt de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht. De socialisten geloven dat de samenleving grondig zal veranderen als ook de arbeiders stemrecht hebben en hun afgevaardigden in het parlement die samenleving door wetten veranderen. Daarom zetten de Belgische socialisten driemaal het ultieme wapen van de algemene staking in om algemeen enkelvoudig stemrecht te eisen. Met de algemene staking van 1893 dwingen zij het algemeen meervoudig stemrecht af, een jaar later zetelen 28 socialisten in de Kamer. Het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen komt er pas na de bloedige slachtpartij van de eerste wereldoorlog . Vooral door de strijd van de socialisten wordt het liberaal programma van de politieke gelijkheid van alle burgers verwezenlijkt. Vanaf 1919 is België een liberale (burgerlijke) democratie, zonder vrouwenstemrecht.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 269
10. BELGIE IN HET INTERBELLUM408 In dit hoofdstuk behandelen we de geschiedenis van België tussen de twee wereldoorlogen
volgens
drie
thematische
hoofdlijnen
:
de
politieke
ontwikkelingen, de sociaal-economische geschiedenis en de strijd van de Vlaamse Beweging. Deze gescheiden aanpak heeft het voordeel van de overzichtelijkheid, maar het spreekt vanzelf dat de drie hoofdlijnen met elkaar verweven zijn en dat we ze in hun samenhang moeten zien om een volledig beeld te krijgen van de Belgische samenleving in deze periode. 409
10.1. Met de coup van Loppem (1918) begon de deelname van de arbeiders aan de politieke besluitvorming De Eerste Wereldoorlog betekende een breuklijn in de geschiedenis van Europa. Europa verloor zijn economisch leiderschap aan de Verenigde Staten. De 19de eeuwse burgerlijke staat moest de massale deelname van de arbeiders aan de oorlogsinspanningen betalen met de toenemende invloed van de arbeidersklasse op het staatsbestuur. Dat was zeker zo in België.
10.1.1. Tijdens de Eerste Wereldoorlog heerste er sociale vrede
Na de val van Antwerpen (10-10-1914) vestigde de Belgische regering zich in 408
Dit hoofdstuk is een bewerking van het gelijknamige hoofdstuk van de hand van de auteur in; MARTENS, J. e.a. (1994) De twintigste eeuw. Fundamenten 6, Leuven – Wolters. 409 Voor dit hoofdstuk werd vooral gewerkt met: - BLOK, D.P. e.a. (ed.) (1977-1983). Algemene geschiedenis der Nederlanden, 15 dln. Haarlem - Weesp :Fibula-Van Dishoeck. De AGN dus, de hoofdstukken van van Herman Balthazar over de politiek - maatschappelijke evolutie en Karel Veraghtert over de economische ontwikkeling. -BREPOELS, J. (1988). Wat zoudt gij zonder „t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België. Leuven. -GERARD, E. e.a. (1991). De christelijke arbeidersbeweging in België.(1891-1991). Leuven. - LAMBERTS, E. (1993). België sinds 1830. in: BLOM, J.C.H. & LAMBERTS, E. (red.) Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk : Nijgh & Van Ditmar Universitair. -SLOMP, H. & VAN MIERLO, T. (1984). Arbeidsverhoudingen in België, 2dln. Utrecht – Antwerpen: Het Spectrum. - WITTE, E. e.a. (1983). Geschiedenis van Vlaanderen, van de oorsprong tot heden, Brussel : La Renaissance du Livre. -WITTE, E. e.a. (1990). Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen: Standaard. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 270
Le Havre. De koning verkoos bij zijn leger te blijven in het vrije België achter de
blank
gezette
oorlogseconomie
IJzervlakte.
geleid
door
In de
het
bezette
Duitse
land
overheid
betekende zeker
voor
de de
stadsbevolking en de arbeiders een ware ramp. In juli1915 was al meer dan de helft van de Belgische bevolking werkloos en het aantal werklozen bleef maar aangroeien. Intussen daalde de landbouwproductie met 30%, waardoor de voedselprijzen stegen, vooral op de zwarte markt. Zo‟n 120.000 Belgen werden naar Duitsland gedeporteerd en daar verplicht tewerkgesteld. Om België
van de hongerdood te redden werd op initiatief van de
Amerikaanse zakenman Herbert Hoover de "Commission for Relief in Belgium" opgericht, die voor rekening van de Belgische en enkele bevriende regeringen 4,5 miljoen ton voedingswaren naar België stuurde. De voedselverdeling en werklozensteun werd gecoördineerd door het Nationaal Hulp en Voedingscomité (NHVC), geleid doorde financiële elite, onder wie de industrieel Solvay en de bankier Francqui (Société Générale). Onafhankelijk van de Belgische regering in Le Havre werkte dit comité als een soort officieuze regering. De voornaamste politieke en sociale groepen, ook de Belgische Werkliedenpartij (BWP), werden bij dit werk betrokken. De BWP en de hele arbeidersklasse hadden zich aan de zijde van de regering massaal ingezet tegen de Duitse inval. Tijdens de bezetting heerste er dan ook sociale vrede. In 1916 werd de katholieke regering zelfs uitgebreid met twee liberalen en de socialistische leider Emiel Vandervelde, in een poging een soort regering van nationale eenheid te vormen.
10.1.2. De coup van Loppem
Deze Union Sacrée werd in stand gehouden in de eerste door de koning aangestelde regering na de wapenstilstand.Ze bestond uit 6 katholieken, 3 liberalen en 3 socialisten.Die regering trad aan met een revolutionair programma :invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht (AES) voor mannen, onbeperkt stakingsrecht410 en de vernederlandsing van de Gentse 410
Het artikel 310 van het strafwetboek werd afgeschaft waardoor “het stakingsrecht onbeperkt” werd. Er kwam een einde aan de speciaal tegen de arbeiders gerichte rechtspraak die met zware straffen stakingen en rellen bij stakingen wou bestraffen. Een vuist TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 271
rijksuniversiteit. Rechtse conservatieve kringen spraken over de coup van Loppem, omdat dit programma werd besproken op het kasteel van Loppem (bij Brugge). Koning Albert I ontving daar op 11 november 1918 een afvaardiging van onder meer het NHVC en de Gentse socialist Edward Anseele. We mogen aannemen dat de vorst, mede onder druk van de revolutionaire
gebeurtenissen
in
Europa
(Russische
revolutie,
communistische opstand in Duitsland) en uit vrees dat de onrust ook naar België zou kunnen overslaan, daar aan de eisen van zijn gesprekspartners heeft toegegeven. In feite ging het om een ongrondwettelijke daad, want voor de invoering van het AES was een grondwetswijziging door het parlement vereist. Pas achteraf, na de verkiezingen van 1919 - de eerste volgens het principe één man één stem - heeft het parlement die grondwetswijziging doorgevoerd.
10.1.3. De tegenstellingen in de Belgische samenleving maakten besturen moeilijk
De vorming van de regering van Loppem eind november 1918, buiten elke parlementaire controle om, betekende een politieke aardverschuiving voor. Er kwam een einde aan 30 jaar katholieke alleenheerschappij. De socialisten en de liberalen kregen de helft van de regeringsportefeuilles. Vanaf 1919 was deze politieke verschuiving gedurende het hele Interbellum ook in het parlement
duidelijk
parlementsverkiezingen
merkbaar. tijdens
het
Uit
de
Interbellum
uitslagen kunnen
van we
enkele
interessante conclusies afleiden.
opsteken, schelden e.d. aan de fabriekspoort kon bestraft worden. Stakingsleiders kregen lange gevangenisstraffen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 272
de
drie traditionele partijen samen I Het Rijk 1919 1921 1925 1929 1932 1936 1939
90.86 89.61 90.18 87.94 89.94 72.17 80.10
Stemmenpercentage 1919-1939 (onderlijnd= partij met hoogste stemmenpercentage) Katholieken Socialisten Liberalen
32.62 37.01 36.11 35.37 38.55 27.67 32.73
36.60 34.80 39.43 36.02 37.11 32.10 30.18
17.64 17.80 14.64 16.55 14.28 12.40 17.19
25.30 24.81 30.10 27.05 29.07 26.69 26.01
14.11 14.13 12.41 13.74 11.19 11.20 12.58
II Vlaamse kantons 1919 86.72 1921 83.39 1925 86.71 1929 80.41 1932 87.30 1936 75.07 1939 79.63
47,31+ 44,45+ 44,20+ 39,62+ 47,04+ 37,18+ 41,04+
III Waalse kantons 1919 97.74 1921 98.12 1925 93.54 1929 96.75 1932 93.65 1936 71.04 1939 82.91
27.90 30.85 26.99 31.00 30.20 17.47 24.66
51.00 47.98 51.28 48.49 48.87 41.28 38.64
18.84 19.29 15.27 17.26 14.58 12.29 19.61
IV Brusselse kantons 1919 82.46 1921 84.54 1925 92.66 1929 92.07 1932 91.31 1936 63.20 1939 75.10
23.24 28.04 32.44 33.43 29.97 18.90 21.77
30.55 28.40 37.63 31.84 33.78 25.92 22.96
28.67 28.10 22.59 26.80 27.56 18.38 30.37
dissid. 4.42 8.65 4.40 6.45 0.41 0.36 0.00
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 273
Vl.Nat. 5.20 6.05 7.72 11.65 10.77 13.56 15.05
1.25 1.52 1.43 2.25 2.10 2.80 2.79
Rex
Comm.
7.01 2.90
0.33 0.93 1.09 2.27 1.73
15.16 6.19
0.12 2.54 2.66 4.57 9.40 9.24
18.50 8.50
4.15 3.83 4.44 11.77 9.08
1. Door het algemeen enkelvoudig stemrecht kwam een einde aan de absolute meerderheid van de katholieke partij en werd het emancipatieproces van de arbeiders politiek vertaald. Uit de wisselwerking tussen de arbeidersbeweging en de burgerij, die tot dan toe haar macht had gemonopoliseerd, groeide een compromis dat tot in de jaren zestig de basis vormde van ons politiek bestel. De arbeiderseisen werden in het parlement verwoord en verloren hun revolutionair karakter, de burgerij verloor samen met haar angst ook haar bestuursmonopolie. 2. De socialistische en de katholieke partij werden de twee grootste politieke families. Maar de aanwezigheid van een groot deel van de arbeiders in de katholieke partij en in het ACW (Algemeen Christelijk Werknemersverbond, de koepelorganisatie van de katholieke arbeidersbeweging, waartoe ook de christelijke vakbond ACV behoort) verdeelde de arbeidersklasse en daardoor kon ze haar numerieke meerderheid niet effectief verzilveren op het politieke en economische terrein. 3. De drie traditionele partijen, katholieken, socialisten en liberalen behaalden tot aan de verkiezingen van 1936 samen 90% van de stemmen. In Vlaanderen bleven de katholieken de meerderheid behalen, in Wallonië de socialisten. 4. Het anti-klerikale kamp van liberalen en socialisten behaalde steeds meer dan 50% van de stemmen. In Wallonië was hun overwicht nog duidelijker, Vlaanderen bleef echter katholiek. De breuklijnen in de Belgische samenleving werden in het interbellum dus (nog) duidelijk(er) zichtbaar.
10.1.4. De arbeider wikt... het kapitaal beschikt (1918 -1926)
Tussen november 1918 en november 1921 voerden de opeenvolgende regeringen van nationale eenheid (katholieken, liberalen en socialisten) het akkoord van Loppem uit. Er werden fundamentele toegevingen gedaan aan de socialistische en christelijke arbeidersbewegingen. Naast het algemeen stemrecht en het onbeperkt stakingsrecht (afschaffing van art. 310 van het TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 274
Strafwetboek) werden belangrijke sociale hervormingen doorgevoerd. De arbeidsduur werd verkort (acht uur per dag, zes dagen per week), de eerste overlegorganen tussen werkgevers en vakbonden (de paritaire commissies) werden in een aantal bedrijfstakken opgericht, de lonen werden gekoppeld aan de index (= behoud van koopkracht voor de arbeiders) en de progressieve inkomstenbelasting (= hoe hoger het inkomen, hoe zwaarder de belastingen) werd ingevoerd. In de BWP groeide intussen het ongenoegen over de regeringsdeelname omdat de levensomstandigheden niet snel genoeg verbeterden. In 1921 veroorzaakte dit ongenoegen een scheuring in de partij. De kleine communistische partij onstond uit het samengaan van de misnoegden uit de BWP en een kleine groep communisten die zich vereenzelvigden met de Russische revolutie. Ook de burgerlijke groepen waren de socialisten moe en maakten in oktober 1921 van de deelname van de socialistische minister Anseele aan een anti-militaristische manifestatie gebruik om zijn ontslag uit de regering te eisen. Verbolgen stapten alle socialistische ministers op. De regering Theunis (december 1921 - april 1925), een coalitie van liberalen en hoofdzakelijk conservatieve katholieken, was een duidelijke reactie op de opmars van de democraten in het algemeen en van de socialisten en flaminganten in het bijzonder. Vooral het mogelijke samengaan van socialisten en katholieke flaminganten vervulde koning Albert I en de conservatieven met afgrijzen. Zeker omdat in Antwerpen op gemeentelijk niveau bewezen was dat een coalitie tussen katholieken en socialisten (Van Cauwelaert-Huysmans) zeer goed kon functioneren. In een periode van economische neergang steunde deze regering dan ook de patroons en de Franstalige conservatieven met een poging om de recente achturenwet (14 juni 1921) te versoepelen en de Vlaamse eisen i.v.m. de vernederlandsing van de Gentse universiteit af te zwakken. Het eerste lukte niet dank zij het vakbondsverzet, het tweede kende meer succes (zie verder). In de katholieke partij steeg het ongenoegen bij de democraten van het het ACW en de flaminganten. Bij de parlementsverkiezingen van april 1925 kwamen er in enkele arrondissementen afzonderlijke ACW-lijsten op. Elders verschenen
christen-democraten
op
Vlaams-nationale
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 275
lijsten.
Bij
de
verkiezingen wonnen de socialisten tien zetels, vooral ten koste van de liberalen. De vorming van een nieuwe regering nam echter veel tijd in beslag. Flaminganten en ACW-ers ijverden voor een coalitie van katholieken en socialisten, maar de oppositie uit conservatief - katholieke hoek was bijzonder sterk. Na een eerste mislukte formatiepoging van E. Vandervelde, de eerste socialist die als formateur werd aangesteld, slaagde de Leuvense hoogleraar en Vlaamse christen-democraat Poullet erin een meerderheid in de katholieke parlementsfractie achter een coalitie van socialisten en katholieken te krijgen. Het democratische kabinet Poullet - Vandervelde (juni 1925 - mei 1926) trad aan met een gematigd progressief en Vlaams programma, maar stond voor een zware opdracht en had bovendien machtige tegenstanders. De nieuwe regering had van haar voorgangers een hoge inflatie en een zware overheidsschuld, voornamelijk aan het buitenland, geërfd. Ze zorgde voor fiscale vrijstelling voor de laagste inkomens en probeerde de staatsschuld te delgen door de belasting op de hoge inkomens te verhogen. De hogere burgerij en de bankiers startten een perscampagne tegen de regering. De Belgische bankiers weigerden om de regering een broodnodige lening toe te staan. Hierdoor ondermijnden zij moedwillig het buitenlandse vertrouwen in de Belgische regering en de Belgische economie, met de bedoeling de regering ten val te brengen. Bij de binnenlandse kleine en middelgrote kapitaalbezitters brak paniek uit, met een algemene kapitaalvlucht als gevolg. De Belgische frank daalde sterk in waarde, zonder dat de regering het tij kon keren. Op die manier kwam dit eerste progressieve kabinet na amper 11 maanden ten val, of liever ten val gebracht door de vijandige oppositie van de Belgische „haute finance‟. Het waren trouwens die financiële machten die in de volgende regering van de conservatieve katholiek Jaspar de hoofdrol zouden spelen. De sterke man in het nieuwe kabinet was... Emile Francqui, de topman van de Sociéte Générale, België‟s machtigste holding.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 276
10.1.4.
Economisch
herstel,
Vlaamse
verwezenlijkingen
en
economische crisis (1926 -1935)
Na de sanering van de Belgische financiën door Emile Francqui volgde vanaf 1927 een periode van economische groei die zowat drie jaar zou duren. Vanaf 1931 raakte ook ons land echter in de greep van de algemene economische depressie. 411 Tijdens dit decennium boekte de Vlaamse beweging ook haar eerste grote successen : vernederlandsing van de Gentse universiteit (1930), wetten op het taalgebruik in onderwijs en administratie (1932). 412 De socialisten verdwenen vanaf 1927 voor acht jaar in de oppositie. Pas de crisis van het regime en de gevolgen van de economische crisis, waarvoor de socialisten een alternatief plan hadden uitgewerkt (het plan De Man), zouden hen in 1935 terug in de regering brengen, de eerste regering van nationale unie onder leiding van Paul Van Zeeland.
10.1.5. De crisis van het parlementair regime (1935-1940)
De economische crisis van de jaren dertig leidde tot een crisis van het politieke systeem. Toch werd juist in die periode door het parlement en de regering heel wat gerealiseerd. Een reeks sociale wetten, het overleg tussen de sociale partners, een nieuw buitenlands beleid (zie verder), taalwetten. Extreem - rechtse groepen brandmerkten het parlement echter als inefficiënt terwijl de snel opeenvolgende regeringscrisissen zorgden voor een gevoel van instabiliteit. Intussen groeide, toen de economische crisis al over zijn hoogtepunt heen was, de tegenstelling tussen rechts en links zowel internationaal als nationaal. Onder invloed van de fascistische regimes van Hitler en Mussolini kende ook België een politieke radicalisering. Langs Franstalige zijde was er het toenemende succes van Rex (verkorting van Christus Rex), vooral door toedoen van zijn charismatische leider Léon Degrelle. Ontstaan als 411 412
Deze ontwikkelingen worden nader toegelicht in de paragrafen 10.2.3 en 10.2.4. We verwijzen hiervoor naar paragraaf 10.3.1. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 277
vernieuwingsbeweging binnen de katholieke partij, ontwikkelde Rex zich in 1935 als een aparte politieke beweging. Rex keerde zich tegen de katholieke partij en onthulde het ene politiek-financiële schandaal na het andere. De partij kanaliseerde de verbittering en de frustraties omwille van het onvermogen van de traditionele partijen om de crisis te bestrijden en de woede om het geknoei van de politieke klasse. Al vlug ontaardde de partij in fascistische en autoritaire zin. Binnen de Vlaamse beweging (zie verder) groeide niet alleen de belangstelling voor het federalisme, maar ook het streven naar een nieuwe orde. Die laatste stroming werd belichaamd door het Vlaams Nationaal Verbond (VNV, opgericht in 1933) en het Verdinaso (opgericht in 1931). Beide waren autoritaire, nationalistische bewegingen met fascistische trekken (dictatoriale macht van de leider, militaristisch, fascistische groet, financiële steun van Duitsland) en een uitgesproken anti-communisme. Tot 1936 telden ze slechts enkele duizenden aanhangers. Bij de verkiezingen van mei 1936 verloren de drie traditionele partijen, die samen in de regering zaten, in één klap 18% van hun aanhang. De Vlaamsnationalisten behaalden 16 zetels, de communisten 9. De grote winnaar was echter Rex met 21 zetels, evenveel als de liberale partij. De socialisten werden de sterkste fractie in het parlement. Zonder hen regeren werd onmogelijk. Met drie regeren was echter niet gemakkelijk, juist omwille van het onderlinge wantrouwen tussen de partijen en het duidelijke ongenoegen van de kiezer. In 1936, het jaar van de Spaanse burgeroorlog en het linkse Volksfront in Frankrijk, trachtten ook de rechtse groepen in België hun krachten te bundelen. Binnen de traditionele partijen wonnen de autoritaire tendensen en het corporatisme veld. Een aantal Vlaamse katholieken wou de eigen rangen versterken door met het overwegend katholieke VNV een gezamenlijke partij op te bouwen. De kerkelijke overheid wou daar echter niet van horen. Intussen
werd
mede
onder
invloed
van
de
pauselijke
encycliek
Quadragesimo Anno binnen de katholieke partij steeds meer gesproken over corporatisme en klassensamenwerking.
Ook het ACW
verwierp de
klassenstrijd, maar verzette zich tegen het politiek corporatisme dat met de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 278
numerieke meerderheid van de werknemers in het parlement wou afrekenen. De rechtervleugel van de katholieke partij wou zelfs het parlement vervangen door corporatieve Kamers met uitsluitend raadgevende bevoegdheid. Binnen de socialistische beweging trad Hendrik De Man met zijn Plan van de Arbeid op de voorgrond. Om de crisis te overwinnen rekende hij op de samenwerking van arbeiders, boeren en middenstanders. Van klassenstrijd was bij De Man geen sprake meer. Ook kreeg de uitvoerende macht in het Plan van de Arbeid veel meer macht toebedeeld. In juni 1936 werd een nieuwe drieledige regering Van Zeeland gevormd. Zoals we hierna uitleggen, voerde deze regering een herstelbeleid waarbij ook de banken gedeeltelijk aan banden werden gelegd en onder overheidscontrole geplaatst. Sociaal overleg werd wettelijk vastgelegd. In feite werd toen al de basis gelegd voor het naoorlogse overlegmodel, de basis van de moderne welvaartstaat. Op politiek gebied bleef België tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog moeilijk regeerbaar. Wisselende coalities volgden elkaar op in een periode van toenemende internationale spanning. De roep om een sterk gezag nam daardoor toe, ook bij koning Leopold III, die zelf meer invloed op het beleid wou uitoefenen. Op internationaal vlak streefde België naar (opnieuw) naar neutraliteit. In 1936 werd het militair samenwerkingsakkoord van 1920 met Frankrijk opgezegd. Hitler verklaarde in januari 1937 dat hij de Belgische onafhankelijkheid zou eerbiedigen...
10.2. De Belgische economie : heropbouw en crisis413 10.2.1. Een klein maar welvarend land
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was België een middelgrote economische macht geworden, het vijfde uitvoerland ter wereld. Dat was te danken aan de vroege industrialisering van ons land, in de eerste helft van de 413
Hoofdzakelijk gebaseerd op: Veraghtert, K. (1981) 27-38. Blom, J.C.H. & Lamberts, E., e.a. (1993) 268 e.v. Slomp, H. & Van Mierlo, T. (1984) 24-35. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 279
19de eeuw, waardoor de Tweede Industriële Revolutie,gekenmerkt door het ontstaan van nieuwe industrieën (scheikunde, elektriciteit en staal), reeds vanaf de jaren 1870 begon. Die nieuwe sectoren bleven nochtans in de schaduw van de Waalse zware industrie die zelf steeds meer in de greep kwam van het financiële kapitaal. In de scheikunde verdienden de industriëlen Solvay (soda, ammoniak) en Gevaert (fotopapier) fortuinen waarmee ze een waar imperium opbouwden. Met baron Empain (ACEC) richtte de zware elektrotechnische industrie zich op het buitenland om er metro‟s en krachtcentrales te bouwen. De Waalse metaalnijverheid schakelde over op staalproducten, maar bleef vooral zware uitrustingsgoederen produceren. De zich uitbreidende Waalse industrie was tegen het eind van de eeuw geconcentreerd in grote bedrijven, vooral in de kolen- en metaalindustrie. Dat maakte ook de concentratie van eigendom en kapitaal mogelijk. De banken en vooral de grootste investeringsbank, de Sociéte Génrale, breidden hun belangen in die sectoren en de spoorwegen verder uit. In 1908 stelde Leopold II het kroondomein Kongo open voor de Sociéte Générale die er de "Union Minière du Haut-Katanga" oprichtte om de industrie aan nonferrometalen, vooral koper, te helpen. De banken waren uitgegroeid tot echte holdings die het industriële beleid mee bepaalden. Vanaf 1896 brak een voorspoedige periode aan. De binnenlandse markt herleefde en de uitvoer nam toe : 30 % van de zware-industrieproducten werd uitgevoerd. Ook de invoer steeg, onder meer van voedingsmiddelen en halffabrikaten, maar ook kolen omdat de Waalse kolenlagen uitgeput raakten. De
Vlaamse
zeehavens
Gent,
Zeebrugge
en
vooral
Antwerpen
industrialiseerden onder impuls van het Brusselse kapitaal. De vruchten van de
economische
groei
waren
echter
ongelijk
verdeeld.
Vooral
de
ondernemers en de financiers plukten er de vruchten van. De arbeiders, zowat de helft van de beroepsbevolking, genoten tussen 1896 en 1910 een reële loonstijging van 4%. En toch waren de levensomstandigheden voor vele arbeiders nog ver van rooskleurig.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 280
10.2.2. De Eerste Wereldoorlog : een breuk in de economische ontwikkeling
De Eerste Wereldoorlog betekende een breuk in de ontwikkeling van de Belgische economie. De industriële productie stortte in elkaar. De Duitsers vorderen
grondstoffen
en
machines
en
ontmantelden
hele
industriecomplexen. Rechtstreekse oorlogsschade was er vooral in de frontzone van West-Vlaanderen. Meer dan 100.000 gebouwen waren door de oorlog vernield. De infrastructuur rond Antwerpen was zwaar beschadigd, maar de haven zelf kwam vrijwel ongeschonden uit de oorlog. Het totale oorlogsverlies werd geschat op 10 miljard goudfrank, of zowat 1/5de van het nationale vermogen. Een vierde van dat verlies werd veroorzaakt door het waardeloos worden van Russische waardepapieren als gevolg van de Russische revolutie. Dramatischer nog was het feit dat de Belgische industrietakken die op de uitvoer waren afgestemd, door de oorlog jarenlang de noodzakelijke vervangingsinvesteringen niet hadden kunnen uitvoeren. Hoe konden zij de achterstand op hun buitenlandse concurrenten goedmaken?
10.2.3. De heropbouw werd afgeremd door monetaire problemen
In 1920 bereikte de industriële productie reeds 80% van het vooroorlogse peil. Vooral de traditionele sectoren steenkool, metaal en textiel deden het goed. Het ontsluiten van de Limburgse steenkoolmijnen en de grondstoffen uit Belgisch - Kongo wakkerden de industrie aan. In 1923 produceerde de industrie reeds iets meer dan in 1913. Dan stokte de groei. Hoofdoorzaak waren de overheidsschuld en de inflatie. De geldhoeveelheid was tegen het einde van de oorlog vervijfvoudigd terwijl de goederenstroom sterk was gekrompen. De overheidsschuld steeg pijlsnel door tekorten op de begroting. Minder dan 1/3de van de verwachte Duitse herstelbetalingen werd ook echt ontvangen. Ook de opbrengsten uit de inkomstenbelasting vielen tegen. De gevolgen ware een toenemende ontwaarding van de Belgische frank en TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 281
stijgende prijzen bij een dalende koopkracht. Pas in 1926 werden drastische saneringsmaatregelen getroffen. Die waren vooral het werk van Emile Francqui, die als financieel expert in de regering was gehaald. De staatsschuld werd omgezet in aandelen van de NMBS. De Belgische frank werd gedevalueerd tot een zevende van zijn vooroorlogse waarde. Doordoor verbeterde de concurrentiepositie van de Belgische industrie. De uitvoer en de productie schoten de hoogte in. Er volgde een uitbundige groei tot 1929, die profiteerde van het gunstige internationale klimaat. Toch was de toestand niet zo rooskleurig. Zonder de hoogconjunctuur en de forse devaluatie van 1926 waren de basissectoren van de industrie nooit op dreef geraakt. Die verouderde sectoren bleven nochtans de boventoon voeren. Gelukkig bleken de fabricage van elektrisch materiaal (o.a. ACEC) en de non-ferro-industrie (o.a. Metallurgie Hoboken) een succes. Door de uitbreiding van het elektriciteitsnet (in 1929 had 96 % van de bevolking elektriciteit) konden overal elektromotoren worden ingezet. Intussen kregen de Belgische automerken zware klappen, want tegen de Amerikaanse assemblagebedrijven waren ze niet opgewassen.
10.2.4. De economische crisis van de jaren 30
De internationale wederopbloei leidde tot euforische toestanden in de economische wereld, ook in België Vele bedrijven hadden onverantwoord grote voorraden aangelegd en kredieten tegen te hoge intrestvoeten opgenomen. Banken hadden de spaargelden te riskant belegd. De paniek die uitbrak na het ineenstorten van de beurs van Wall Street eind 1929 waaide ook over naar Europa. Vanaf 1931 lieten de eerste gevolgen zich voelen in België De wereldprijzen daalden zeer vlug, maar de productiekosten volgden de dalende trend niet. In september 1931 sleurde de val van het Britse pond de andere munten mee. Elk land trachtte de crisis op de andere landen af te wentelen door devaluatie, tolmuren en invoerbeperkingen. Daardoor kwam een uitvoerland als België onvermijdelijk in de problemen. De waarde van de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 282
Belgische uitvoer daalde tussen 1929 en1933 met meer dan de helft. De werkloosheid steeg waardoor ook de binnenlandse vraag daalde, wat opnieuw een stijging van de werkloosheid veroorzaakte. De hamvraag was : hoe uit deze vicieuze cirkel te geraken? De regering probeerde het opnieuw met een deflatiepolitiek, die als remedie aangeprezen werd door de leidende industriële kringen. Door de waarde van de frank ongemoeid te laten, kon men tegen de dalende prijzen op de wereldmarkt enkel reageren door de prijzen van de Belgische producten nog méér te verlagen. Om dat te kunnen moesten de lonen dalen. Dalende lonen veroorzaken echter vermindering van de koopkracht, wat op zijn beurt werkloosheid
veroorzaakt.
De
deflatiepolitiek
kende
geen
succes,
integendeel, het werkloosheidscijfer bleef oplopen. Het absolute hoogtepunt werd bereikt in januari 1934. Toen waren er 403.000 verzekerde werklozen. Maar niet iedereen was tegen werkloosheid verzekerd. Het werkelijke aantalwerklozen lag dus nog hoger. De werkloosheidsvergoeding was trouwens slechts een pleister op een houten been. Werkloosheid en loondaling verminderden de levensstandaard van de arbeidersbevolking, maar ook middenstanders en landbouwers deelden in de klappen. De ineenstorting van het economisch systeem bleek uit het stijgend aantal faillissementen
en
het
dalende
gemiddelde
rendement
van
de
ondernemingen. (van 20% in 1929 naar 1,6% in 1932). In 1934 gingen twee banken failliet : de socialistische Bank van de Arbeid en de Vlaamse Algemene
Bankvereniging,
aandeelhouder
was.
Een
waarvan
de
Boerenbond
devaluatie
van
de
Belgische
de
grootste
frank
leek
onvermijdelijk om uit de moeilijkheden te geraken.
10.2.5. Hendrik De Man en het Plan van de Arbeid
Binnen de socialistische beweging groeide de overtuiging dat de verbetering van de levensomstandigheden van de arbeiders onmogelijk te verwezenlijken was zonder ingrijpende wijzigingen in de organisatie van de economie.Bij sommige socialisten groeide de interesse voor de planeconomie die in de Sovjetunie zijn eerste vruchten bleek af te werpen. De Engelse economist TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 283
Keynes pleitte voor het ingrijpen van de overheid in de economie. Vooral na de oorlog zou hij ook in België gehoor vinden (zie verder). Eén van de voornaamste leiders van de BWP, hoogleraar Hendrik De Man was bekend met de ideeën van economen die pleitten voor een geleide economie
en
ijverde
voor
een
gemengde
economie
met
een
genationaliseerde en een privé sector. Dat was ook de essentie van het Plan van de Arbeid. Krediet, grondstoffen en energie moesten in overheidshanden komen.
In
een
aantal
sleutelsectoren
zou
de
overheid
een
meerderheidsparticipatie hebben. De andere sectoren zouden in privé handen blijven, maar moesten de richtlijnen van het Plan opvolgen. De economie moest verder herstellen door een uitgebreid programma van openbare werken en door krediet, grondstoffen en energie goedkoop ter beschikking te stellen van de privé-sector. Ook moest een devaluatie de economie van zuurstof voorzien. Er werden ook sociale maatregelen gepland:
minimumloon,
verkorting
van
de
arbeidsduur,
collectieve
arbeidsovereenkomsten, een volledig stelsel van sociale zekerheid. Ook politieke hervormingen waren nodig. De uitvoerende macht moest worden versterkt. Op het kerstcongres van de BWP in 1933 werd het Plan van de Arbeid aanvaard. De Man zelf werd zowat als „redder‟ begroet. De BWP voerde in het
hele
land
massaal
propaganda
voor
het
plan,
waardoor
de
arbeidersmassa er een buitensporig geloof ging in stellen. Buiten de socialistische partij reageerde men echter afwijzend. Toen Paul Van Zeeland, vice-gouverneur van de Nationale Bank, in maart 1935 een regering van nationale eenheid vormde, slaagde hij erin de socialisten in de regering te krijgen door een aantal voorstellen uit het Plan in het regeringsprogramma over te nemen. Zo werden de overheidsuitgaven verhoogd om de vraag te stimuleren, de belastingen verminderd en zorgde de staat voor goedkoop krediet. De belangrijkste beslissing was echter de devaluatie van de Belgische frank. Daardoor werden Belgische producten voor het buitenland goedkoper, de uitvoer steeg dus en samen daarmee de productie. De werkloosheid daalde snel. Maar helemaal herstelde de economie niet. In 1937 ging het weer bergafwaarts. De toenemende TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 284
oorlogsdreiging naast het onvermogen om een blijvend sociaal-economisch beleid te ontwikkelen werkte negatief op de economische sector.
10.3. De Vlaamse kwestie tijdens het Interbellum 10.3.1. De Vlaamse Beweging streeft naar een ééntalig i.p.v. een tweetalig Vlaanderen
Na 1830 was Frans in feite de heersende taal omdat het de taal was van de élite. Het was ook de taal van de wetgeving, het gerecht, het bestuur. Alleen wie de Franse taal beheerste kon carrière maken. Elke Vlaming stond dus voor een taalbarrière. Wie weigerde Frans te gebruiken bezorgde zichzelf heel wat problemen. In de 19de eeuw was de Vlaamse Beweging vooral een taal- en cultuurbeweging. Zij eisten vooral een plaats op voor de Vlaamse taal naast het Frans. Een erkenning van de taal van de meerderheid. Zij ijverden voor het bestaansrecht van het Vlaams naast het Frans, het gebruik van het Vlaams en de culturele ontwikkeling van het Vlaams en de Vlamingen. Toch kwam er ook politieke actie. In de katholieke en de liberale partij ijverden een aantal Vlamingen voor een tweetalig Vlaanderen. In 1862 ontstond in Antwerpen de vlaamsgezinde Meetingpartij die in het parlement samen met anderen de wantoestanden via taalwetten wou bekampen. Deze partij was geen lang leven beschoren. Uiteindelijk werden drie taalwetten door het parlement goedgekeurd. In 1873 werd het Nederlands verplicht in de rechtbanken als de betichte geen Frans kende. In 1878 werd het Nederlands naast het Frans in de openbare besturen in Vlaanderen toegelaten. In 1883 werd het Nederlands de taal van enkele vakken in het officiële secundaire onderwijs in Vlaanderen. Al bij al tactische toegevingen, de verfransing van Vlaanderen ging intussen gewoon door. Pas op het einde van de 19de, begin 20ste eeuw worden er enkele stappen vooruit gezet in de erkenning van het Nederlands. De gelijkheidswet van 1898 erkent het Nederlands als officiële taal. Maar vooral bij de invoering van TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 285
van het verplicht lager onderwijs in 1914 wordt duidelijk dat het Nederlands eindelijk erkenning krijgt. De moedertaal was voortaan de voertaal in het lager onderwijs. In Vlaanderen dus het Nederlands... niet in Brussel
Vanaf de Eerste Wereldoorlog werd de Vlaamse beweging een politieke beweging, het streven naar een ééntalig meer zelfstandig Vlaanderen was de doelstelling. Tijdens de Eerste Wereldoorlog radicaliseerde de beweging. Aan het IJzerfront verzet de Frontbeweging zich tegen de discriminatie van de Vlaamse soldaten. In het bezette deel van België wilden een aantal Vlamingen de Vlaamse eisen verwezenlijken door mee te werken met de Duitse bezetter. Deze „activisten‟ vernederlandsten in 1916 de Gentse universiteit. In 1917 richtten zij de Raad van Vlaanderen op, die in 1918 de scheiding van bestuur uitriep tussen Vlaanderen en Wallonië. Na de oorlog werd de klok teruggedraaid, de activisten als verraders gestraft, de Vlaamse beweging van verraad beschuldigd. Door de invoering van het Algemeen Enkelvoudig Stemrecht (1919) kwamen er toch meer vlaamsgezinden in het parlement. Zij streefden naar eentaligheid in Vlaanderen. Ook Vlaams-nationalistische partij geraakte het parlement: de Frontpartij. De meeste leden waren oud-fronters en oudactivisten. Zij streefden naar zelfbestuur voor Vlaanderen. De Frontpartij was echter te verdeeld om een krachtige stem te laten horen. Toch werd in 1921 de eentaligheid van de gewesten goedgekeurd die ambtenaren verplichtte de streektaal te kennen. In 1923 werd de Gentse universiteit gedeeltelijk vernederlandst, maar het was nog altijd mogelijk alle cursussen in het Frans te volgen. Vlaamse verenigingen kenden een grote bloei. Lieven Gevaert wilde met het Vlaams Economisch Verbond (1926) Vlaanderen op het economisch vlak stimuleren. Vanaf 1920 bedevaarten naar de IJzervlakte georganiseerd als huldebetoon aan de gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog. Ze groeiden uit tot Vlaamse massamanifestaties. In 1928 werd de terdoodveroordeelde activist August Borms, die in de gevangenis zat, verkozen voor het parlement, hoewel dat wettelijk niet kon. 414 Vanaf 1930 werd de eentaligheid van Vlaanderen in een aantal taalwetten 414
Hij werd in 1929 vrij gelaten en zelfs als een held gevierd. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 286
vastgelegd. In het onderwijs en in bestuurszaken (1932) en in de rechtspraak (1935) was het Nederlands voortaan verplicht. Van 1932 af waren ambtenaren in Vlaanderen dus verplicht om het Nederlands te gebruiken. Rechtspreken gebeurde vanaf 1935 in Vlaanderen verplicht in het Nederlands.415 Nu werd ook in het middelbaar onderwijs de streektaal verplichte onderwijstaal, zelfs in het katholieke onderwijs. In 1930 werd ook de Gentse universiteit volledig vernederlandst.
10.3.2. De ruk naar rechts
Het onvermogen van de politieke partijen om af te rekenen met de economische en politieke crisissen in het interbellum zorgde ook in Belgie voor het succes van Nieuwe Orde . Aanhangers van de Nieuwe Orde keken met bewondering op naar de verwezenlijkingen van Mussolini en Hitler. Hieronder de belangrijkste: - het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) van Joris Van Severen vond inspiratie in het Italiaans fascisme. Van Severen ooit militant in de Vlaamse Beweging wilde een autoritaire elitebeweging uitbouwen die de samenleving zou hervormen op basis van solidarisme en corporatisme. Hij was een tegenstander van de parlementaire democratie, het kapitalisme, het marxisme en anti-semiet. Vanaf 1934 droomde hij van de heroprichting van een Bourgondische staat (de 16de-eeuwse Nederlanden). Van Severen werd zelfs belgicist. Hij werd vermoord in 1940416. Met hem verdween ook het Verdinaso. -Belangrijker was het het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) van Staf De Clercq, Hij slaagde erin de de verdeeldheid binnen het Vlaams-nationalisme ongedaan te maken door de oprichting van het VNV in 1933. De partij streefde naar een solidarisme en corporatisme binnen een autoritaire GrootNederlandse staat. Het VNV evolueerde al snel naar een fascistische partij met Staf De Clerq als de Leider! In 1936 behaalde die partij 16 kamerzetels. 415
Aan Nederlandsonkundige hoge ambtenaren werd daarom een Nederlandstalige taaladjunct toegevoegd. 416 Op 10 mei 1940 werd hij zoals andere “staatsgevaarlijken” gearresteerd en later met de zogenaamde spooktreinen naar Frankrijk gevoerd. Samen met andere onschuldigen werd hij in Abbeville door dronken Franse soldaten vermoord. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 287
De partij kreeg financiële steun uit nazi-Duitsland. -In 1935-1936 werd de DeVlag (Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap) opgericht, in Vlaanderen onder leiding van Jef van de Wiele. De DeVlag organiseerde culturele activiteiten, de uitwisseling van Vlaamse en Duitse studenten en professoren, en voerde propaganda voor het nationaalsocialistische gedachtengoed.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 288
11. BELGIE NA 1945417 11.1. Economische ontwikkelingen na 1945418 11.1.1. Na de wederopbouw werd de grondslag gelegd van de gemengde economie
De Belgische economie herstelde vlugger van de oorlogsellende dan de andere landen van Europa. Dat was mogelijk omdat de Belgische industriële infrastructuur en het productieapparaat minder beschadigd waren. De onbeschadigde haven van Antwerpen zorgde als doorvoerhaven voor militair transport, Marshallhulp en grondstoffenlevering (uranium) aan de Geallieerden, en bracht de onmisbare dollars voor de wederopbouw in het laatje. Tijdens de oorlogsjaren was er teveel geld in omloop gebracht dat door de goederenschaarste nergens voorgebruikt kon worden. Om te beletten dat een hyperinflatie de economische heropbouw kelderde voor hij goed en wel begonnen was, gaf de regeringnieuwe bankbiljetten uit. Minister Gutt drong de hoeveelheid geld terug door de omwisseling van oude in nieuwe bankbiljetten te beperken tot 2000 frank en de overige sommen op rekeningen te blokkeren. Die operatie hield de inflatie laag en herstelde het vertrouwen in het geld. Intussen had minister Achille ('Charbon') Van Acker de productie in de steenkoolsector snel opgevoerd door de burgerlijke mobilisatie van
de
mijnwerkers
en
de
verplichte
tewerkstelling
van
Duitse
krijgsgevangenen en politieke misdadigers. België bereikte zonder veel Marshallhulp in 1948 opnieuw het vooroorlogse productiepeil. Juist omwille van die snellere start raakte de Belgische economie tijdens de jaren 1950 in het slop. De vernietigde industriële uitrusting in de ons 417
Dit hoofdstuk is een bewerking van het gelijknamige hoofdstuk van de hand van de auteur in: MARTENS, J. e.a. (1994) De twintigste eeuw. Fundamenten 6, Leuven – Wolters. 418
Voor deze bladzijden: Frantzen, P. e.a. (1990) 1951-1991 een tijdsbeeld. Brussel: Paleis voor Schone Kunsten. Veraghtert, K. (1981) Van Waalse industriële revolutie tot Vlaamse heropstanding, in: De Belgische industrie. Antwerpen-Amsterdam: De Nederlandsche Boekhandel. H. Slomp & T. van Mierlo (1984) Arbeidsverhoudingen in België, 2dln., Utrecht-Antwerpen: Het Spectrum. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 289
omringende landen werd met de Marshallhulp vernieuwd en gemoderniseerd. België moderniseerde niet en bleef bovendien te veel op de traditionele sectoren van de zware industrie (mijnbouw en metaal) en textiel gericht. Die sectoren waren bovendien in een hevige concurrentiestrijd gewikkeld met het buitenland. Olie verving steeds meer steenkool, terwijl textielproducten uit de lage-loonlanden de markt overspoelden. Meer dan 40.000 arbeidsplaatsen gingen in de textiel verloren. De subsidiëringspolitiek voor de bedreigde steenkoolsector verergerde de overproductie zodat de sector in 1958 helemaal aan de grond zat. Na de mijnramp van Marcinelle (1956 - 253 doden) werden ongehoord hoge lonen uitbetaald. Tussen 1958 en 1961 werden 19 mijnen gesloten en liep het aantal mijnwerkers van 81.000 tot 39.000 terug. De staalsector verging het tijdelijk beter door de Koreaanse oorlog waardoor de wapenfabriek F.N. te Herstal op volle toeren draaide. Terwijl België het economisch niet schitterend deed in de jaren 1950 en op het Europees niveau wat achterop raakte, was het in diezelfde tijd een voorloper en een grondlegger van de uitbouw van 'gemengde economie' die de basis legde voor de economische 'boom' van de 'golden sixties'. Aan de basis van deze gemengde economie lag een nieuw economisch denken waardoor werknemers, werkgevers en overheid zich lieten inspireren. De grote inspiratiebron was de keynesiaanse groeitheorie. Keynes toonde aan dat de overheid een belangrijke rol moest spelen in de economie. Door openbare werken te organiseren in tijden van economische recessie en werkloosheid stimuleerde de overheid de vraag naar goederen waardoor de economie wordt aangezwengeld. De overheid moest er verder op toezien dat de vruchten van de economische groei rechtvaardig werden verdeeld. De overheid speelde verder nog een grote rol als derde partner in het overleg werknemers-werkgevers. Zoals we elders nog zullen zien spreekt men in dit verband terecht van de 'keynesiaanse overlegeconomie'. In België kwamen groots opgezette openbare werken tot stand : autosnelwegen werden aangelegd, de Antwerpse haven werd uitgebreid, de wereldtentoonstelling van 1958 opgebouwd.
11.1.2. De 'golden sixties' TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 290
De snelle economische groei van de 'sixties' is mee te danken aan de verdere uitbouw van de gemengde overlegeconomie. Het loonpeil steeg en de consumptie van duurzame
gebruiksgoederen nam toe. De moderne
consumptiemaatschappij brak definitief door. De productie en de investeringen in die sectoren die duurzame verbruiksgoederen produceerden zoals auto's, woningen, radio's en T.V.'s namen toe. Groei werd een geloof, een doel op zich, en ook dat werkte stimulerend. Door de oprichting van de Benelux en de Europese economische samenwerking via de EGKS en de EEG en de invloed van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) kwam België terecht in een breder, internationaal economisch verband dat op het vlak van concurrentie, technologische ontwikkeling en scholing een nieuwe uitdaging betekende voor het traditionele exportland dat België was. Om de concurrentiepositie van België te vergroten werden er onder de regering van Gaston Eyskens in 1959 nationale wetten op de economische expansie goedgekeurd. Door subsidies werd de aanleg van nieuwe industrieterreinen en de modernisering en oprichting van nieuwe bedrijven aangemoedigd. De overheid
greep dus structureel in het
economische leven in, ook toen de Belgische economie groeide mede dank zij de internationale economische heropleving. Omdat de economische groei regionaal zeer ongelijk verliep, kwamen er regionale expansiewetten. De regering gaf bovenop de steun van de nationale expansiewetten nog extra steun (rentetoelagen, staatswaarborgen bij leningen, renteloze leningen, enz...) aan investeringen in zogenaamde ontwikkelingszones. Dit waren gebieden met extra grote werkloosheid, ontvolking en economisch verval. Tussen 1960 en 1973 groeide het BNP gemiddeld met 5,1 % per jaar! Parallel daarmee veranderde tussen 1945 en 1974 de economische structuur grondig. De agrarische sector, die in Vlaanderen in 1947 nog goed was voor 14,8% van de actieve bevolking en voor 11,8% in Wallonië, stelde in 1977 in beide regio's slechts 5% van de actieven tewerk. Deze achteruitgang werd goedgemaakt door de expansie van de tertiaire sector. In de secundaire sector groeide Vlaanderen in de jaren vijftig verder en stelde in 1960 70.000 arbeiders meer tewerk dan in 1950. De Waalse industrie daarentegen kwam in een echte TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 291
malaise terecht. Het aantal arbeidsplaatsen daalde in Wallonië ongeveer even sterk als het in Vlaanderen steeg. De Vlaamse productie groeide 2 keer sneller dan de Waalse. Hoewel de werkloosheid in Vlaanderen daalde van 13,4% van de actieve bevolking in 1950 naar 8,3% in 1959, bleef ze nog groter dan het rijksgemiddelde van 6,7 %. Maar in 1971 was ook dat veranderd, België kende toen slechts 63.000 volledig werklozen, waarvan 29.000 in Wallonië en 27.000 in Vlaanderen. Waardoor werd deze snelle groei in Vlaanderen in de hand gewerkt ? De haven van Antwerpen speelde in de Vlaamse reconversie een uitzonderlijk grote rol. Steeds meer grondstoffen en petroleum kwamen via Antwerpen het Vlaamse hinterland in. Ook het Gentse havengebied en de containerhaven Zeebrugge bewezen het belang van de haven. Rond Antwerpen bloeiden de petrochemie en de autoassemblage. De verbetering van de infrastructuur stelde de havens in staat als toegangspoort te fungeren naar de minder ontwikkelde gebieden zoals Limburg en de Antwerpse Kempen waar lage lonen ondernemers aantrokken. De meeste nieuwe ondernemingen waren van buitenlandse oorsprong en vestigden zich grotendeels in Vlaanderen. Er werd vooral geïnvesteerd in moderne sectoren als elektrotechniek en chemie. De Belgische en vooral de Vlaamse economie werd steeds meer afhankelijk van het buitenland. Multinationals als Bayer, Chevron, ITT, Philips, Renault, Volvo en Siemens verdreven heel wat kleinere Belgische bedrijven. Toch zijn het nog altijd de kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) die in België het meeste werk verschaffen. In Vlaanderen werd ook flink wat meer gespaard dan in Wallonië waardoor het inkomen (uit intrest) er hoger kwam te liggen. Vlaanderen deed het zo goed dat het buitenlandse gastarbeiders nodig had om minder aantrekkelijke jobs te vervullen. De laatste jaren voor de crisis, van 1970 tot 1974, groeide het BNP zelfs met gemiddeld 5,5%, wat een heel eind boven het gemiddelde van de Europese Gemeenschap (3,9%) uitstak.
11.1.3. Crisis en vermeend herstel
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 292
Vanaf 1974 brak de crisis uit. Het Belgische economische leven volgde de conjuncturele inzinking van de wereldeconomie. De gemiddelde groei van het BNP tussen 1974 en 1984 bedroeg slechts 1,3%. In 74-75 en 81-82 was er zelfs een „negatieve groei‟ (het BNP daalde zelfs !) Ook de winsten en de investeringen liepen terug. In 1971 stegen de consumptieprijzen met 5.6%, een stijging die in 1974 opliep tot 15.7%. Nog nooit had België in vredestijd zulke inflatie gekend. De aan de index gekoppelde lonen stegen eveneens, ook de reële lonen volgden die trend. De lonen werden nog verder de hoogte in gejaagd door vakbondseisen. Intussen verhoogde de werkloosheid. De werkloosheidsgraad (verhouding werklozen - actieve bevolking) steeg van 4% in 1970 tot 13% in 1983. De sterk vertraagde, zelfs negatieve economische groei en de stijgende werkloosheid werden veroorzaakt door het verlies aan concurrentiekracht van de Belgische industrie op de internationale markt. De bedrijven schreven dit verlies toe aan de stijgende loonlast in de jaren 70 en het begin van de jaren 80. De werkloosheid werd natuurlijk ook in de hand gewerkt door arbeidsbesparende investeringen (robotisatie, automatisering) en de verdere aftakeling in de traditionele sectoren staal en textiel, een oud zeer... Maar ook de filialen van moderne multinationals sloten hun deuren en verhuisden naar lage-loonlanden. Voor de regering was de crisis eerst van conjuncturele aard. Zoals Keynes voorschrijft, werd de tewerkstelling in de openbare sector opgedreven, de uitkeringen van de sociale zekerheid verhoogd, tewerkstellingsinitiatieven in de privésector gestimuleerd. Het mocht niet baten. Het stimuleren van de vraag werkte de inflatie nog in de hand. De steun aan verlieslatende ondernemingen hield de vernieuwing tegen. Langzaam drong het tot door dat de overheid de tol van de gemengde economie betaalde. De stijgende kosten voor onderwijs, de infrastructuurwerken, de havenuitbreiding, sociale woningbouw en de stijgende uitgaven in de sociale zekerheid, deden de overheidsuitgaven spectaculair toenemen. Die trend was begonnen in de jaren zestig maar toen steeg ook de opbrengst van de inkomstenbelasting. Nu daalden deze opbrengsten terwijl de uitgaven voor werklozensteun bleven toenemen. De overheidstekorten namen
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 293
jaar na jaar toe waardoor de overheidsschuld steeds groter werd. Ook de rentelast op die overheidsschuld nam steeds zorgwekkender proporties aan. Toen de tweede oliecrisis van de jaren 1979-1980 de hoop op een echt herstel deed verminderen, begon de regering het in een andere richting te zoeken. Internationaal gebeurde hetzelfde. In plaats van de vraag te stimuleren, probeerde men nu de aanbodzijde te beïnvloeden, m.a.w. de lasten voor het bedrijfsleven te verlichten. De crisis zat dus dieper. Structureel moest er wat veranderen. Publieke opinie en kranten begonnen de regering te beschuldigen van
excessen
in
de
sociale
zekerheid,
en
onverantwoord
staatsinterventionisme. Het neo-liberale gedachtengoed wou daaraan een einde maken. Het regeringsbeleid werd omgebogen met de intrede van de liberalen in het kabinet Martens. Met een devaluatie in 1982 en het tijdelijk opschorten van de automatische koppeling van de lonen aan de index probeerde men de loonkosten te doen dalen. Het kopen van aandelen werd fiscaal gestimuleerd en de belastingsdruk op de ondernemingen verlaagd. De personenbelasting werd daarentegen verhoogd. Tegelijkertijd probeerde de overheid haar schuldenlast te verminderen door te besparen in de sociale zekerheid.419 België profiteerde mee van de heropleving van de wereldconjunctuur die vooral vanaf 1984 voelbaar was. In het naoorlogse België werd nooit zoveel geïnvesteerd als in de tweede helft van de jaren tachtig. De uitvoer steeg, de inflatie verminderde en de werkloosheid stagneerde om op het einde van de jaren tachtig licht te dalen. Men verwachtte dat deze dalende trend zou aanhouden. De technologische revolutie zorgde voor tewerkstelling in progressieve sectoren, maar was niet in staat om het probleem fundamenteel op te lossen. Het sprankeltje hoop, het einde van de tunnel bleek gezichtsbedrog, want het dalende aantal volledig werklozen nam terug toe vanaf 1990. Ook de opflakkering van de economische groei was slechts tijdelijk. 1993 kende opnieuw een negatieve groei. 11.2. Sociale ontwikkelingen420
419 420
Het fameuze Sint-Annaplan (en andere plannen op besparingsconclaven). Voor dit onderdeel ook naast voornoemde; TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 294
11.2. 1. Het sociaal pact
Reeds op 28 december 1944, met de besluitwet op de Sociale Zekerheid, werd een nieuw tijdperk geopend. Alle werknemers hadden voortaan recht op gezinsvergoeding en vakantiegeld en op een vervangingsinkomen in geval van ziekte, invaliditeit, ouderdom en werkloosheid. Het geheel werd gefinancierd door de zogenaamde RMZ of RSZ-bijdragen (Rijksmaatschappelijke of sociale zekerheid). Werkgevers en werknemers deden beiden hun duit in het zakje. Dit was een compromis tussen de socialistische idee van één nationale dienst voor allen en die van de christelijke organisaties die absoluut vasthielden aan de vrijheid van organisatie. De gelden werden beheerd door één rijksdienst terwijl de vakbonden en mutualiteiten van beide zuilen als uitbetalingsinstelling optraden. Het toezicht op lonen- en prijzen was een moeilijker kwestie. Via de Nationale Arbeidsconferenties
en
wetten
werden
forse
loonsverhogingen
en
maximumprijzen doorgevoerd. Uiteindelijk werden de lonen opnieuw gekoppeld aan de prijzen (het indexmechanisme). Nog moeilijker was het derde luik: het uitbouwen van de socio-economische overlegorganen. Vanaf 1945 werden de paritaire comités weer ingesteld om loonschalen op te stellen voor de bedrijfstakken. De ondernemingsraad (1948) en het Comité voor Veiligheid en Gezondheid (1952) voerden het overleg door op ondernemingsvlak. Deze overlegorganen zijn in de eerste plaats adviesorganen. De leden van O.R. en C.V.G.V. worden door de werknemers verkozen bij de zgn. "sociale verkiezingen'. Echte medezeggenschap van de werknemers in het beleid van de onderneming is tot vandaag niet bereikt. Daarnaast werd ook een systeem van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO) uitgewerkt, dat vooral belangrijk is omdat het veel loonconflicten voorkomt en zo bijdraagt tot de sociale vrede.421 Vanaf 1953 voerden de vakbonden opnieuw actie voor de veralgemening van de 40-urige werkweek die in 1960 voor 92,4% van de arbeiders en bedienden K.Veraghtert, Moeizame weg naar een sociaal-economische democratie, in: Democratisering: van absolutisme tot democratie. Leuven-Amersfoort, Acco, 1985. 421 De stakingen van 1947 hebben zeker een versnellend effect gehad op het tot stand komen van het wettelijk systeem van sociaal overleg. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 295
een realitieit was. De welvaart van de arbeidersklasse nam intussen toe. De wet-De Taeye uit 1952 stimuleerde het bouwen van sociale woningen in eigendom. Vanaf 1956 hadden de werknemers recht op 12 dagen betaalde vakantie. Televisies veroverden hun plaats in arbeiderswoningen. Het aantal auto's steeg van 21 naar 82 per duizend inwoners tussen 1948 en 1960. In dezelfde periode groeide de Belgische bevolking aan met 15%. Na 1960 volgde een onafgebroken daling tot 1975.
11.2.2. De staking van de eeuw: december 1960, de staking tegen de eenheidswet.
België deed het in de vijftiger jaren bepaald niet schitterend op economisch terrein. In de jaren 58-59 werd de recessie, vooral in de steenkool- en de textielnijverheid, alsmaar scherper. België was economisch vastgelopen met zijn verouderde industrie. De regering Eyskens (christen-democraten en liberalen) begon in 1960 met een vernieuwende economische politiek. De lont wordt in het kruitvat gegooid door de zogenaamde "Eenheidswet" ( alle saneringsplannen
vervat
in
één
ontwerp)
waarmee
de
regering de
staatsfinancies wou saneren. De wet bevatte diverse onpopulaire maatregelen (verhoging van de indirecte belastingen, pensioenen verlagen, scherper toezicht werkloosheidsuitkeringen) die onvermijdelijk verzet van de vakbonden moesten uitlokken. De verwachte staking brak uit in Charleroi en in Seraing, daags nadien lag de Antwerpse haven plat. Het ABVV nam de leiding van de staking over. Het ACV bleef aan de kant staan. Vier volle weken lag Wallonië plat, drie weken de Antwerpse haven. 700.000 stakers, veel vernielingen en 4 doden bij botsingen met de rijkswacht vormden de trieste balans. Eind januari 1961 keert de rust terug. Omdat Vlaanderen veel minder actief was in de staking groeide de kloof tussen beide landsgedeelten ook in de vakbondswereld. Intussen had Wallonië zijn economische terugval op dramatische wijze publiek gemaakt. De Eenheidswet werd goedgekeurd maar de regering Eyskens zelf ging door de knieën. De arbeiderswereld en de vakbonden hadden bewezen dat ze nog over voldoende slagkracht beschikten. In de jaren zestig zouden ze hun macht TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 296
gebruiken om samen met de overheid de sociale vrede te bewaren, wat in een periode van hoogconjunctuur natuurlijk niet zo moeilijk valt.
11.2.3. De golden sixties
Tijdens de 'golden sixties' nam België afscheid van de soberheid om zich volop in de consumptiemaatschappij te storten. Het gezin van Jan Modaal zit nu in de living van de eigen woning, luierde voor T.V., at zijn gevarieerde maaltijd in zijn ingerichte keuken, reed met zijn eigen auto in de weekends naar zee. Op de hoek was er de zekerheid van de supermarkt en in de zomer de betaalde vakantie aan zee. Het systeem van de overlegeconomie kwam nu voorgoed opgang. De wet bepaalde in 1963 dat vakbonden en patroons samen een hele reeks parastatale instellingen voor sociale zekerheid beheerden zoals de Rijksdienst voor
Sociale
Zekerheid,
het
Rijksinstituut
voor
Ziekte-
en
Invaliditeitsverzekering en de Rijksdienst voor Kinderbijslagen van de Werknemers. Ook zetelden beiden als bestuurders in de Nationale Bank, de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, enz ... De vakbondsleiders waren definitief opgenomen in het Belgisch establishment, een
ontwikkeling
die
zowel
positief
als
negatief
was
voor
de
arbeidersbeweging. In 1967 begon een reeks 'wilde stakingen' en fabrieksbezettingen die de georganiseerde vakbonden moeilijk onder controle kregen. De stakingen rond de dreigende sluiting van de mijnen van Zwartberg en de doden die daar vielen toonden aan dat het gevoel van sociale zekerheid in de welvaartstaat toch niet zo algemeen was en dat de arbeiders, wanneer het er echt op aan kwam, toch altijd aan het kortste eind trokken. Ook het studentenprotest van 1968 kaderde in diezelfde sfeer van ongenoegen over de bestaande maatschappelijke structuren. In het begin van de jaren 1970 werden de slogans over arbeiderscontrole en medebeheer die tot 'economische democratie' moesten leiden opnieuw afgestoft. Maar de komende crisis zou ze definitief begraven.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 297
11.2.4. De crisis vanaf 1974
Het vangnet van de sociale zekerheid was tijdens de jaren zestig en de eerste helft van de jaren 1970 steeds uitgebreider geworden. Het pensioen en de uitkeringen voor gehandicapten werden welvaartsvast (1973). Iedereen kreeg recht op een bestaansminimum (1974). Er kwamen vergoedingen bij het sluiten van de onderneming en bij collectief ontslag (1976). In de tweede helft van de jaren 1970 kwam er door de economische crisis aan deze uitbreidende sociale zekerheid een einde. Het ging nu de andere richting uit. De afbraak van de sociale zekerheid en de koopkracht volgden de werkloosheidscijfers op de voet. In 1975 begon de loonmatiging en de reële loonsvermindering. De vakbonden reageren, het aantal stakingsdagen en fabrieksbezettingen neemt toe. ACV en ABVV organizeren zelfs hun eerste interprofessionele acties in gemeenschappelijk vakbondsfront. Met de vrijdagstakingen in 1977 proberen de arbeiders weerwerk te geven. Het weerwerk van de arbeiders leidt opnieuw tot een regeringspolitiek van overleg tussen 1977 en 1981. De regering gaat steeds meer ingrijpen in de economie. Door participaties, investeringsmaatschappijen probeert de staat bedrijven
en
werkgelegenheid
van
de
ondergang
te
redden.
Via
werkloosheidbestrijdende programma's zoals loopbaanonderbreking en het creëren van voorlopige jobs werd de economie wel gestimuleerd. De overheidsschuld werd daardoor nog groter. Intussen bleef de reële loonsom van alle loontrekkenden (arbeiders, bedienden, overheidspersoneel) lichtjes stijgen terwijl deze van de arbeiders daalde. De kloof tussen armen en rijken nam dus duidelijk toe en het aantal armen groeide.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 298
11.2.5. De neo-liberale aanpak vanaf 1982
Samen met de tweede olieschok van 1982 werd de neo-liberale politiek in België ingevoerd. Toch moeten we een onderscheid maken tussen de ideologie die het einde aankondigt van de verzorgingsstaat en de praktijk die de invloed van de arbeidersbeweging op de staat wil terugschroeven. Tussen 1980 en 1984 verloren de arbeiders 24,4 % van hun koopkracht. De totale koopkracht liep met zo'n 17% terug. Het reële loon daalde vanaf 1982. Een trend werd ingezet die tot vandaag aanhoudt: Het totale inkomen uit lonen (en uitkeringen) daalt terwijl het totale inkomen uit fortuinen toeneemt. Intussen stegen ook de winsten van de bedrijven: tussen 1980 en 1987 zijn ze verachtvoudigd: van 20 miljard in 1980 naar 230 miljard in 1987 (160 miljard in franken van 1980) ! Maar ook de financiers verdienden goed. De inkomsten uit leningen (ook de staatsleningen !) verdubbelden bijna in dezelfde periode. Intussen moedigde de fiscus door belastingsverlaging op risisco-aandelen de herstructurering van de economie aan. De Société Générale verkreeg voldoende kapitaal om fors te investeren in diamant, non-ferro, elektriciteit én zich geheel of gedeeltelijk terug te trekken uit de minder gunstige glas en staalsector. De reusachtige kapitaalsinjectie werd echter niet aangewend voor tewerkstelling maar voor modernisering en automatisering dankzij de nieuwe spitstechnologie. Intussen verminderde de staat zijn uitgaven. De besparingen doorgevoerd door een rooms-liberale coalitie tussen 1981 en 1988 hebben duidelijk het kapitaal gesteund in de hoop de economie opnieuw vlot te krijgen. De latere rooms-rode kabinetten hebben
daaraan niets fundamenteels gewijzigd.
Voortdurend werd ingeleverd op de lonen ten gunste van de winsten. Voortgedreven door de normen van “Maastricht” trachten de regeringen de staatschuld terug te dringen. Intussen daalde de economische groei om in 1993 zelfs negatief te worden. Het leger werklozen bleef maar aangroeien, in februari 1994 telde België 516.713 volledig werklozen ! (zonder de werkloze vijftigplussers en de bruggepensioneerden) We kunnen gerust stellen dat 1 op TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 299
4 actieven in België geheel of gedeeltelijk werkloos was. De regering Dehaene heeft in de tweede helft van 1993 een poging gedaan om werkgelegenheid te bevorderen, de sociale zekerheid te saneren en concurrentiekracht van de bedrijven te bevorderen. Hij stelde een nieuw 'sociaal pact' voor. Aangepord door hun basis kwamen de vakbonden nogmaals in het verweer toen duidelijk werd dat de wergevers voor de tewerkstelling geen concrete maatregelen wilden vastleggen. Vanaf 1994 steeg het BBP opnieuw en bleef het stijgen, de werkloosheid daalde. De gunstige evolutie speelde zich vooral in Vlaanderen af, Wallonië bleef ter plaatse trappelen.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 300
11.3. De verzuilde democratie
Op 8 september 1944, slechts enkele dagen na de bevrijding, keerde de regering Pierlot uit Londen terug naar België. Er wachtte haar een moeilijke opdracht. In de eerste plaats stond het hele land in rep en roer. De uitzinnige feestroes van de eerste dagen was naadloos overgegaan in een wilde jacht op 'verraders'. Het straatbeeld werd beheerst door de gewapende weerstand, waarbij zich heel wat „verzetsstrijders van het laatste uur‟ hadden aangesloten. Ten tweede was de Belgische bevolking verdeeld over de houding van koning Leopold III tijdens de oorlog. In het decennium dat volgde, zou België enkele keren dichter bij een burgeroorlog komen dan in heel zijn geschiedenis.
11.3.1.Het feest van de haat: repressie en epuratie
De bevrijding in september 1944 zorgde voor een uitbarsting van vreugde.
Eindelijk
was
er
een
einde
gekomen
aan
vier
jaar
oorlogsverschrikkingen. Terzelfdertijd liet men de haatgevoelens de vrije loop.
Nu
kon
Tienduizenden
men
de
echte
collaborateurs en
de
vermeende
rekening
presenteren.
collaborateurs
werden
opgepakt, opgesloten en mishandeld. Met de graad van collaboratie werd geen rekening gehouden. De situatie liep totaal uit de hand. Er werden meer dan 400.000 dossiers opgesteld en meer dan 53.000 mensen veroordeeld. Van de 2940 doodvonnissen werden er 242 voltrokken. Veel kritiek is toen en later geuit op het optreden van de rechters en op de strafmaat die niet altijd en overal dezelfde was. De gemoedsgesteldheid van de bevolking speelde hierin een rol. Het vertrouwen in onze justitie kreeg een flinke deuk. Minister Pholien vertolkte de mening van veel rechtgeaarde landgenoten toen hij sprak van "une justice de rois negres". Bij nadere studie bIijkt dat in VIaanderen voornamelijk ideologische collaborateurs voor de rechter kwamen, in Wallonië voornamelijk verklikkers en folteraars, in Brussel economische collaborateurs. Alles bij elkaar komt men tot de vaststelling dat België TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 301
verhoudingsgewijs meer 'oorlogsmisdadigers' telde dan heel naziDuitsland!
Meer dan 73.000 mensen verloren hun burgerrechten, een
overheidsfunctie, het recht op vergoeding voor oorlogsschade, pensioen, enz., vaak zonder dat ze voor een rechtbank waren verschenen, Iaat staan veroordeeld waren (epuratie). Links, dat een grote rol had gespeeld in het verzet, probeerde op die manier niet alleen de vlaamsgezinden, maar ook de katholieken buitenspel te zetten. Zonder burgerrechten mocht men immers niet meer gaan stemmen.
De
repressie en epuratie behoren tot de minst fraaie bladzijden van de Belgische geschiedenis. Ondertussen is er al wat rechtgezet, maar de roep om amnestie (= volledige kwijtschelding van de straf) duikt geregeld opnieuw op. Het amnestieprobleem ligt echter bijzonder gevoelig, vooral in Wallonië, ondanks oproepen tot verzoening van koning Boudewijn en Albert II. Waarschijnlijk zal het pas verdwijnen samen met de generatie die de oorlog aan den lijve heeft ondervonden.
11.3.2. De koningskwestie (1944-1951)
Leopold III was door zijn houding tijdens de oorlog een controversiële figuur geworden. De meeste ministers van de regering belandden na de capitulatie van België en Frankrijk in Londen, terwijl de koning in Laken verbleef als 'krijgsgevangene' en van daaruit politieke daden stelde, zonder 'dekking' van zijn ministers. Leopolds persoonlijk onderhoud met Hitler, in november 1940 in Berchtesgaden, werd hem vooral na de oorlog zwaar aangerekend. Ook de publicatie van zijn 'politiek testament' in 1944 en zijn huwelijk tijdens de oorlog met de niet-adellijke Liliane Baels, werden tegen hem aangevoerd.
De wortels van het conflict reiken
verder terug, minstens tot 1936. Vanaf dat jaar riep de koning zijn ministers herhaaldelijk tot de grondwettelijke orde, die volgens hem verstoord was doordat ze het belang van hun partij boven het nationaal belang stelden. De ministers van hun kant vonden die 'koninklijke sermoenen' een even ongrondwettelijke overschrijding van de koninklijke bevoegdheid. Zij zagen hierin een bedreiging van de democratie door een TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 302
streven van de vorst naar een meer autoritair bestuur. De gebeurtenissen in de oorlog versterkten de tegenstellingen, totdat verzoening onmogelijk was. Daar de koning in juni 1944 door de Duitsers was weggevoerd en dus in de onmogelijkheid verkeerde om te regeren, nam zijn broer, prins Karel, sinds 20 september 1944 het regentschap waar. Toen de koning in 1950 wilde terugkeren, brak er onrust uit in het land. De links-rechtse tegenstelling
werd
versterkt
door
communautaire
meningsverschillen. Het 'vrijzinnige' Wallonië vond Leopold niet meer aanvaardbaar als vorst, het 'katholieke' Vlaanderen had daar geen moeite mee. Na een heftige verkiezingscampagne werd in maart 1950 door de toenmalige CVP-regering een referendum gehouden - voor de eerste keer in de Belgische geschiedenis. 57,7% van de Belgen sprak zich uit voor de terugkeer van Leopold als koning. De ja-stemmen liepen echter sterk uiteen in de verschillende gewesten: 72% in Vlaanderen, 48% in Brussel-Halle-Vilvoorde en slechts 42% in Wallonië. Op 20 juli 1950 keerde Leopold III terug te Laken. Links België en vooral Wallonië namen dat niet. Stakingen en steeds heftigere botsingen tussen voor- en tegenstanders braken uit. België stond op de rand van een burgeroorlog. Leopold III deed troonsafstand en werd in 1951 door zijn zoon Boudewijn opgevolgd.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 303
11.3.3.De wet-Collard en de schoolstrijd
Nog was de vrede niet teruggekeerd. Een nieuw conflict diende zich aan: de schoolstrijd. Net als bij de koningskwestie lagen de wortels in feite bij tegenstellingen die teruggaan tot het begin van de Belgische staat in 1830. Hoe diende men de vrijheid van onderwijs uit de grondwet van 1831 te interpreteren? Wie had het recht het onderwijs te organiseren, de staat of de levensbeschouwelijke zuilen? De eerste grote schoolstrijd van 1879 tot 1884 had geleid tot een compromis over het lager onderwijs.
Nu
verlegde het
conflict
zich
naar
het
middelbaar
onderwijs. De koningskwestie resulteerde in 1950 in een katholieke verkiezingsoverwinning. Minister Harmel verhoogde de subsidies aan het vrij onderwijs gevoelig wat bij de linkerzijde niet in goede aarde viel. De verkiezingen van 1954 brachten een liberaal-socialistische regering aan
het
bewind,
die
van
de
schoolkwestie
haar
belangrijkste
programmapunt maakte. De socialistische minister van Onderwijs, Leo Collard, vaardigde een nieuwe onderwijswet uit, waarin hij de maatregelen van zijn voorganger terugschroefde om de achterstand van het rijksonderwijs ongedaan te maken. De mogelijkheden tot overheidsinitiatief bij het oprichten van scholen werden uitgebreid; de onderwijsbegroting voor het vrij onderwijs werd drastisch ingekrompen; het leraarsambt werd beschermd door diploma's te eisen, waardoor de talrijke niet-gediplomeerde priesters geen aanspraak meer konden maken op hetzelfde salaris. Deze maatregelen werden door de katholieken als een onduldbare provocatie ervaren. 'De ziel van het kind' bewees dat ze nog steeds voor emotionele mobilisatie van de massa's kon zorgen. In 1955 brachten drie indrukwekkende betogingen vele tienduizenden op de been. Schoolstakingen, woelige betogingen en boycot van de postchequedienst en de ASLK bleven voor onrust zorgen. De katholieke gemeenschap bracht zware financiële offers voor een School- en Familiefonds dat het vrij onderwijs moest helpen overleven en de hoge schoolgelden helpen betalen. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 304
De verkiezingen van 1958 stonden volledig in het teken van de schoolkwestie. Ze bezorgde de CVP-PSC bijna de absolute meerderheid. Het minderheidskabinet van Gaston Eyskens stelde een oplossing in het vooruitzicht. In datzelfde jaar sloten de drie 'traditionele partijen' (katholieken, liberalen en socialisten) het Schoolpact. Dit compromis, dat voor twaalf jaar zou gelden, vestigde de schoolvrede, zonder alle problemen definitief op te lossen. Het vergelijk steunde op het principe van de vrije keuze van de ouders: die moesten binnen een redelijke afstand van hun woning een school kunnen kiezen in overeenstemming met hun ideologische voorkeur. Dat betekende dat het rijksonderwijs de achterstand
inzake
scholenbouw
mocht
inhalen.
De
lonen
voor
leerkrachten - behalve voor religieuzen - werden in alle netten gelijkgeschakeld, de subsidies aan het vrij onderwijs werden aanzienlijk verhoogd, zodat het kosteloos kon worden. In dit net bleef alleen nog de oprichting van gebouwen ten laste van het prive-initiatief. Toen zich in 1972 de herziening van het Schoolpact opdrong, bleek dat het leerlingenaantal in het hoger secundair onderwijs aanzienlijk gestegen was, zodat men van een positieve democratiserende invloed kon spreken. Vergeet niet dat de leerplicht toen maar gold tot 14 jaar en dat voorheen veel arbeiderskinderen op die leeftijd de school moesten verlaten om financiële redenen.
11.3.4. Oude en nieuwe breuklijnen
Het Sociaal Pact en het Schoolpact zorgden voor een pacificatie bij de aloude
breuklijnen arbeid-kapitaal en vrijzinnig-katholiek. Van de
weeromstuit bloeide de derde tegenstelling tussen Franstaligen en Nederlandstaligen weer op. Waarom? Het Sociaal Pact legde de meer revolutionaire socialistische beweging in Wallonië het zwijgen op. Door het Schoolpact kreeg de vrijzinnige meerderheid in dat landsgedeelte opnieuw klappen. Bovendien was de afloop van de koningskwestie in dezelfde kringen nooit verteerd. In de ogen van vele Franstaligen was het TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 305
Vlaanderen dat steeds aan het langste eind trok. Uit dezelfde conflicten trok Vlaanderen tegengestelde conclusies. De koningskwestie werd als een nederlaag ervaren omdat de Vlaamse numerieke meerderheid zoals steeds door het unitaire België verworpen werd. Zeker het
katholieke
Vlaanderen was de aanslag op de schoolvrijheid uit het hoofdzakelijk vrijzinnige en socialistische Wallonië niet vergeten.
Na 1960 wonnen de
communautaire tegenstellingen in versneld tempo aan belang. breuklijnen
tussen
beide
landsdelen
werden
erdoor
Vlaanderen was vooral katholiek, Wallonië vrijzinnig.
De
versterkt:
In de tegenstelling
arbeid-kapitaal was de Waalse arbeider veel revolutionairder dan de Vlaamse. De grootste vakbond en de grootste politieke partij was en is in Wallonië de socialistische. In Vlaanderen waren en zijn dat de CVP en de christelijke vakbond. Dus staan beide landsgedeelten drie keer tegenover elkaar: op taalvlak, op levensbeschouwelijk vlak en op politiek (en vakbonds-) vlak. Uiteindelijk zouden deze tegenstellingen België voorgoed in de richting van een federalisering drijven. In 1960 begon het met de grote staking tegen de
Eenheidswet
waarbij
de
stakingsbereidheid duidelijk bleek.
communautaire
tegenstelling
inzake
In 1961 volgden de Vlaamse mars op
Brussel, de oprichting van de MPW (Mouvement Populaire Wallon) en de doorbraak van de Volksunie. Dat de federalisering toch nog zo lang is uitgebleven, was te wijten aan de pacificatie van de andere breuklijnen waardoor veel solidariteit bleef bestaan over de taalgrens heen. Bovendien was er het struikelblok Brussel dat de boedelscheiding blijvend bemoeilijkte.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 306
11.3.5. De federale staat
In 2001 werd de waarschijnlijk voorlopige laatste stap in de staatshervorming gezet.422 In het spanningsveld tussen Nederlandstaligen en Franstaligen is doorheen de tijd het idee gegroeid dat een autonoom Vlaanderen het beter doet. Voor veel Vlamingen was dat autonoom Vlaanderen al langer een droombeeld. België is sinds het Sint-Michielsakkoord een federale staat. Hieronder schetsen wij de huidige structuur van de Belgische staat en geven wij een kort overzicht van de evolutie op de communautaire breuklijn.
De repressie en de epuratie heeft de Vlaamse beweging na 1945 in het verdomhoekje geslagen. Moeizaam komt in de jaren 1950 een nieuwe “Vlaamse” partij tot stand: de Volksunie. In Vlaanderen krijgt het concept eentalig Vlaanderen gescheiden door een taalgrens van het reeds eentalige Wallonië steeds meer aanhangers ook bij de Vlamingen in de traditionele partijen en in de brede lagen van de bevolking. Vlamingen ergeren zich o.a. aan het Franstalige overwicht in de overheidskaders, het eisen van tweetaligheid bij Vlaams personeel en het aanvaarden van de feitelijke ééntaligheid van Franstaligen, het miskennen van het Nederlands in de hoofdstad en het Franstalig onderwijs in Vlaanderen. In 1955 komt er eindelijk een officiële Nederlandse vertaling van de grondwet. Met de marsen op Brussel in 1961 en 1962 maakt de Vlaamse beweging duidelijk dat het menens is. De uitbreiding van de Franstalige olievlek Brussel moet gestopt worden! In 1962 wordt de taalgrens definitief, in 1963 wordt de streektaal bij wet ook effectief onderwijstaal.423 Brussel wordt datzelfde jaar afgebakend tot de 19 gemeenten. In de zes randgemeenten krijgen Franstaligen faciliteiten. Intussen steekt Vlaanderen Wallonië economisch voorbij. In 1966 breekt de strijd voor “Leuven Vlaams” los. Na twee jaren actievoeren door studenten en professoren wordt de katholieke universiteit gesplitst. De 422
Op het ogenblik dat deze cursus geschreven werd in 2006-7 steeg de spanning tussen de beide taalgemeenschappen. Na de verkiezingen in juni 2007 werd het voortzetten van de staatshervorming het breekpunt bij de pogingen tot regeringsvorming door formateur Leterme. Hoe het verder verloopt kunnen we alleen gissen. 423 In feite kwam er nu een correcte toepassing van de taalwetten op onderwijs en administratie van 1932. Het niet toepassen van het streektaalprincipe werd tot dan niet bestraft, behalve in de rechtspraak. Nu kwam er ook controle. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 307
regering valt zelfs over de kwestie Leuven. Dat de unitaire staat achterhaald was werd nu wel duidelijk. Als
Vlamingen
steeds
luider
culturele
autonomie
eisen
en
Walen
economische zorgt de grondwetsherziening ervoor dat beide opgenomen worden in de staatshervorming van 1970. Er komen drie gemeenschappen en drie gewesten. Het begin van een staatshervorming die midden 2007 tot de volgende federale structuur heeft geleid:
Het federale België 1 federale staat 3 gewesten Vlaams Gewest, Waals Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3 gemeenschappen Nederlandstalig, Franstalig, Duitstalig 4 taalgebieden: het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied.
De Vlamingen fusioneerden onmiddellijk hun gewestelijke en gemeenschapsinstellingen. Ze hebben sindsdien 1 Vlaams parlement en 1 Vlaamse regering, beide met zetel te Brussel. De Brusselse leden van het Vlaamse parlement mogen echter niet meestemmen over Vlaamse gewestaangelegenheden. De Franstaligen beslisten om hun afzonderlijke bestuursorganen nl. Waals (zetel Namen) en Franstalig (zetel Brussel) gescheiden te houden. In het Brussels Hoofdstedelijk gewest is het Brusselse parlement en deelregering (zetel Brussel) bevoegd voor gewestmateries, en zijn de Nederlandstalige en Franstalige gemeenschappen elk bevoegd voor de eigen gemeenschapsmateries, via Brusselse instellingen nl. de Vlaamse, resp. Franse gemeenschapscommissies en hun uitvoerende organen (colleges). Voor zaken die beide gemeenschappen aangaan, is in Brussel de gemeenschappelijke gemeenschapscommissie (en college) bevoegd.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 308
Ook de Duitstalige gemeenschap heeft haar eigen parlement en deelregering (zetel Eupen), bevoegd voor gemeenschapsmateries. Het Waals Gewest is er bevoegd voor de gewestelijke aangelegenheden.
De gewesten zijn vooral bevoegd voor territoriale materie (bijvoorbeeld economie, ruimtelijke ordening, openbare werken, milieu, ...). De gemeenschappen spitsen zich toe op culturele factoren (incl. sport, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). De federale staat neemt de (grote) rest voor zijn rekening (defensie, buitenlandse zaken, economische en monetaire unie, pensioenen, ziekteverzekering, ...). Gewesten en gemeenschappen kunnen decreten of (in het Brussels Hoofdstedelijk gewest) ordonnanties uitvaardigen die kracht van wet hebben in het eigen gewest of de eigen gemeenschap. Een bijzonder rechtscollege, het Arbitragehof, waakt erover dat de wetgeving van de federale regering, de gemeenschappen en gewesten de bevoegdheidsverdeling tussen deze verschillende entiteiten eerbiedigt. Het Arbitragehof kan wetsbepalingen vernietigen die deze bevoegdheidsverdeling schenden.
De hoofdstad van Vlaanderen is Brussel, de hoofdstad van Wallonië is Namen. Brussel is ook de hoofdstad van Franse Gemeenschap. De hoofdstad van de Duitstalige gemeenschap is Eupen.
Het Vlaams Gewest (Vlaanderen) is ingedeeld in 5 provincies:
* Antwerpen (hoofdstad Antwerpen) * Limburg (hoofdstad Hasselt) * Oost-Vlaanderen (hoofdstad Gent) * Vlaams-Brabant (hoofdstad Leuven) * West-Vlaanderen (hoofdstad Brugge)
Ook het Waals Gewest (Wallonië) telt 5 provincies: TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 309
* Henegouwen (met als hoofdstad Bergen) * Luik (hoofdstad Luik) * Luxemburg (hoofdstad Aarlen) * Namen (hoofdstad Namen) * Waals-Brabant (hoofdstad Waver)
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is provincieloos.
De provincies bestaan weer uit diverse arrondissementen. Aan het hoofd van elke provincie staat een gouverneur. De provinciale besturen hebben evenwel weinig gewicht. Hun bestaan wordt soms in vraag gesteld. Een van de taken van de provinciegouverneur is het coördineren van de hulpverlening bij rampen van grote omvang (bijvoorbeeld chemische ongelukken in de havens). Ook het besturen van belangrijke milieuzaken zoals kernenergie behoort tot zijn taken.
11.3.6. Verzuiling
De verzuiling is ontstaan uit de levensbeschouwelijke strijd vanaf circa 1850. De katholieken, liberalen en later de socialisten poogden hun aanhangers te omringen met verzorgende structuren van de wieg tot het graf. Gescheiden schoolnetten, spaarkassen, banken, verzekeringen,
ziekenhuizen,
mutualiteiten
met
miljardenomzet,
vakbonden die werklozensteun uitkeren ... zijn zonder het begrip verzuiling niet te begrijpen. Iedere Belg kon (en kan) in zijn eigen verzuilde wereldje leven als op een eigen planeet, zonder het minste contact met leden van een andere zuil!
Na
de
Tweede
Wereldoorlog
financierde
de
moderne
verzorgingsstaat een steeds groter deel van de verzuiling. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 310
Anderzijds nam de levensbeschouwelijke onverdraagzaamheid af als gevolg van de toenemende welvaart en sociale mobiliteit, de invloed van de nieuwe media, de secularisatie en de grotere openheid in de katholieke Kerk. De geloofsfactor bleek steeds minder een rol te spelen in het kiesgedrag. Er trad dus een ontzuiling van de kiezers op, maar merkwaardig genoeg niet van de organisaties en het staatsbestel! De verzuilde organisaties wisten hun leden aan zich te binden door hun bevoorrechte banden met de politieke partijen en de efficiëntie van hun dienstverlening.
De VU werd de eerste pluralistische partij. In 1961 nam de Liberale Partij afstand van het antiklerikalisme.
Ze werd omgevormd tot Partij voor
Vrijheid en Vooruitgang (PVV). Onder invloed van de voortschrijdende staatshervorming
werden
alle
nationale
partijen,
al
dan
niet
schoorvoetend, gefederaliseerd. Omdat de traditionele partijen te verstard bleken om in te spelen op de nieuwe problemen, vormden zich nieuwe sociale bewegingen. Ze waren in zekere zin de vruchten van het jongerenprotest van de jaren '60. Van grote betekenis was de oprichting van de Bond Beter Leefmilieu in 1970. Op het einde van de jaren '70 werden de ecologisten politiek actief. Het Vlaamse Agalev (Anders Gaan Leven) behaalde zijn eerste parlementszetel in 1981 - een wereldprimeur voor een milieupartij. De Franstalige tegenhanger Ecolo haalde bij de Euroverkiezingen nagenoeg 10% van de stemmen, de hoogste score voor Europese groenen. Agalev was ook op andere terreinen
actief:
vredesbeweging,
minder
materialistische
waardenbeleving, directe democratie en een open politiek beleid dat haaks stand op de besloten elitaire consensuspolitiek van de andere partijen. Ook deze partij slaagde er niet in vanuit de oppositie het beleid wezenlijk om te buigen.
11.3.7. De uitgeholde democratie
Het naoorlogse België kende een verdere democratisering van de TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 311
kieswetgeving. In 1948 kregen de vrouwen eindelijk parlementair stemrecht. Hoewel, vrouwen blijven ook nu nog karig vertegenwoordigd in het parlement en de regering ondanks maatregelen als kieslijsten met afwisselend mannen en vrouwen. Tenslotte werd de kiesleeftijd voor de parlementsverkiezingen in 1981 verlaagd van 21 tot 18 jaar. Daarmee kwam er opnieuw in een klap een pak stemgerechtigden bij. Nooit was het aantal kiezers zo groot als in de jaren '90. Maar ook nooit was de democratie tijdens de laatste halve eeuw zo bedreigd als nu.
België
is
een
representatieve
democratie
(=
met
volksvertegenwoordigers). Een dergelijke democratie berust, volgens de spelregels die 200 jaar geleden tijdens de Verlichting ontworpen werden, op twee pijlers: volkssoevereiniteit en scheiding der machten. In België zijn die pijlers in de loop van de 20ste eeuw door gewijzigde politieke omstandigheden en politieke zeden ernstig doorgeroest. Het doel van de verlichte filosofen was een bestuur van de besten der burgers om vrijheid en welvaart te verschaffen aan allen. Dit systeem functioneert via periodieke verkiezingen, die eveneens gebruikt worden om de verkozenen ter verantwoording te roepen: kandidaten die niet voldeden, verkiest men niet opnieuw. Studies over de naoorlogse periode benadrukken de inkrimping van de democratische basis. Om te beginnen, voor wie kan men stemmen? Op de kandidaten die op een kieslijst staan. Hoe komen die erop? Via de partijen. Elke partij voIgt haar eigen regels of afspraken voor het samenstellen
van
de
lijsten.
Gewoonlijk
krijgen
de
aftredende
parlementsleden opnieuw de eerste plaatsen op de lijst, tenzij ze geen kandidaat meer zijn, b.v. wegens het bereiken van de leeftijdsgrens van 65 jaar die de meeste partijen hanteren. Vervolgens is de plaats op de lijst belangrijk: wie bovenaan staat - de lijsttrekker - heeft de beste kans verkozen te worden. Hij put uit de 'pot' van lijststemmen, dat zijn de stemmen die niet op een naam maar op een partij worden uitgebracht. In het beste geval kunnen alle leden van een partij zich in een soort voorverkiezing, de poll, over de volgorde van de kandidaten uitspreken. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 312
Meestal echter wordt de rangorde vastgelegd door het partijbestuur. De samenstelling van de regering wordt grotendeels door dezelfde, beperkte partijcomités bedisseld. Het partijcomité ziet er waakzaam op toe dat zijn ministers tijdens de legislatuur niet afwijken van de partijlijn. Het partijcomité bepaalt haast altijd, door het opleggen van de partijtucht, hoe haar parlementsleden moeten stemmen. Slechts hoogst zelden, b.v. in ethische kwesties als abortus, kan een parlementslid zelfstandig handelen. Dit hele proces veroorzaakt een trapsgewijze verenging doordat de scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht in feite opgeheven wordt door de almacht van de partijcomités. De democratie is verworden tot een particratie.
Een nog grotere bedreiging voor het bestel is de politisering van de rechterlijke
macht.
Rechters
worden
aangesteld
volgens
politieke
verdeelsleutels. Dit verklaart waarom diverse onderzoeksrechters in uiterst belangrijke zaken elkaar tegenwerken in plaats van te steunen. De federalisering bracht niet de verhoopte verbetering. Ook Wallonië en Vlaanderen lijden aan 'de Belgische ziekte' ondanks de slogan van de Vlaamse regering "Wat we zelf doen, doen we beter". De nefaste gevolgen van de politisering zijn menigvoud: steeds groter wordende ministeriele kabinetten bemand door relaties van de ministers, politieke benoemingen van alle topfuncties in de administratie, absente"isme van de volksvertegenwoordigers die toch niets te zeggen hebben, fraude bij overheidsaankopen door gebrek aan parlementaire controle ... het is een hele waslijst. Toch zou het fout zijn de schuld uitsluitend op de politici te werpen. Een democratie als de onze kan alleen behoorlijk functioneren als zij kan steunen op redelijk welvarende, redelijk ontwikkelde en politiek bewuste burgers. Deze laatste voorwaarde is zeker niet vervuld. Aan de lezers van dit boek om in deze apathische houding verandering te brengen. De geschiedenis van de 20ste eeuw bewijst dat het een zeer gevaarlijke geesteshouding is democratie als een vanzelfsprekende verworvenheid
te
beschouwen.
Democratie
is
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 313
steeds
een
wordingsproces dat van alle betrokkenen blijvende inspanningen en blijvende waakzaamheid vereist. Nog steeds geldt de uitspraak van de Atheense staatsman Perikles, van meer dan 2400 jaar geleden: "Burgers die zich niet met politiek inlaten, beschouwen wij niet als onverschillig, maar als staatsgevaarlijk. Wie zich niet met politiek bemoeit, zal vroeg of laat tot zijn scha en schande ervaren dat de politiek zich met hem bemoeit."
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 314
BIBLIOGRAFIE van de in voetnoten vermelde werken.
(1997) Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie. 1993-1997, Microsoft Corporation/ Elsevier. ASAERT, G. (2004). 1585, de val van Antwerpen en de uittocht van Vlamingen en Brabanders, Tielt: Lannoo. BAUER, R. (1994). De Lage Landen: een geschiedenis in de spiegel van Europa, Tielt: Lannoo. BLOCKMANS, W. (1983). Geschiedenis. Prehistorie, oudheid, middeleeuwen. (Culturele geschiedenis van Vlaanderen. Deel 2.), Deurne-Ommen : Baart. BLOCKMANS, W. (2000). Keizer Karel V. De utopie van het keizerschap, Leuven : Van Halewyck. BLOCKMANS, W. & HOPPENBROUWERS, P. (2002). Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa, Amsterdam: Prometheus. BLOCKMANS, W. & PREVENIER, W. (1997). De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid. 1384-1530, Amsterdam – Leuven : Meulenhoff – Kritak. BLOM, J.C.H. & LAMBERTS, E. (red.) (1993). Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk : Nijgh & Van Ditmar Universitair. BORNEWASSER, J.A. e.a. (1975). Van de prehistorie tot de Bourgondische periode. (Geschiedenis der Nederlanden. Deel 1.), Amsterdam-Brussel : Elsevier. BOSSCHER, D.F.J. e.a. (1992). De wereld na 1945, Utrecht: Het Spectrum. BRAUDEL, F. (1990). De tijd van de wereld. (Beschaving, economie en kapitalisme (15de -18de eeuw) Deel 3.), Amsterdam: Contact. BREPOELS, J. (1988). Wat zoudt gij zonder „t werkvolk zijn? Anderhalve eeuw arbeidersstrijd in België, Leuven: Kritak. CALJE, P.A.J. & DEN HOLLANDER, C. (1992), De nieuwste geschiedenis, Utrecht: Het Spectrum. CIPOLLA, C.M. (1978). The Economic History of World Population, Harmondsworth : Penguin .
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 315
DAELEMANS, F, e.a. (1983). De nieuwe tijd van 1585 tot 1914. (Culturele geschiedenis van Vlaanderen. Deel 2.), Deurne-Ommen : Baart. DIEDERIKS, H.A. e.a. (1987). Van agrarische samenleving naar verzorgingsstaat, Groningen: Wolters-Noordhoff. FABER, G. (1981). De Franken. Van Clovis tot Karel de Grote, AmsterdamBrussel – Meulenhoff. FAGAN, B.M. e.a. (2004). De zeventig beroemdste uitvindingen van de Oudheid, Bussum – Tielt : THOTH – Lannoo. FRANTZEN, P. e.a. (1990). 1951-1991 een tijdsbeeld, Brussel: Paleis voor Schone Kunsten. GERARD, E. e.a. (1991). De christelijke arbeidersbeweging in België. (18911991), Leuven: Universitaire Pers. GORIS, G. e.a. (2001) Storia 5, Lier : Van In. HANNES, J. Economische geschiedenis (cursus VUB), Brussel : Vrije Universiteit Brussel. HOBSBAWM, E. (1994). Een eeuw van uitersten. De twintigste eeuw, 1914 – 1991, Utrecht: Het Spectrum. HUDSON, P. (1992). The Industrial Revolution, London: Edward Arnold. JANSEN, H.P.H. (1974). Middeleeuwse geschiedenis van de Nederlanden, Utrecht – Antwerpen : Het Spectrum. JANSEN, H.P.H. (1978). Geschiedenis van de Middeleeuwen, Utrecht – Antwerpen : Het Spectrum. JANSEN, H.P.H. (1988). Prisma Kalendarium. Geschiedenis van de Lage Landen in jaartallen, Utrecht : Het Spectrum. JANSEN, H.P.H. (1996). Levend verleden. De Nederlandse samenleving van de prehistorie tot in onze tijd, Utrecht : Scheffers. JANSSEN, P. e.a. (1996). De Gouden delta der lage landen, Antwerpen : Mercatorfonds. JANSSENS, P. (2007). De Spaanse en Oostenrijkse Nederlanden (15971780) in : BLOM, J.C.H. & LAMBERTS, E. (red.) Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn: HBuitgevers. JANSSENS, P. e.a. (2006) België in de 17de eeuw. 2dl, Dexia Bank – Snoeck. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 316
KOSSMANN, E.H. (1986). De Lage Landen. 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België, 2dln. Amsterdam – Brussel: Elsevier. KOSSMANN, E.H. (2001). De Lage Landen. 1780-1980, Olympus. LAMBERTS, E. (1993). België sinds 1830, in: BLOM, J.C.H. & LAMBERTS, E. (red.) Geschiedenis van de Nederlanden, Rijswijk : Nijgh & Van Ditmar Universitair. LE GOFF, J. (1987). De cultuur van middeleeuws Europa, Amsterdam : Wereldbibliotheek LIS, C. & SOLY, H. (1980). Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa, Antwerpen-Amsterdam: Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij. MARTENS, J. & STEENSSENS, J. (1991). Middeleeuwen. (Fundamenten 3B.), Leuven: Wolters. MARTENS, J. e.a. (1993). De wording van de moderne samenleving 17501918. (Fundamenten 5.), Wolters : Leuven. MARTENS, J. e.a. (1994). De twintigste eeuw.( Fundamenten 6.) Leuven – Wolters. MILIS, L.J.R. (1998). Hemelse monniken, aardse mensen, Antwerpen-Baarn: Houtekiet. PIETERSON, M. e.a. (1987). Het technisch labyrint. Een maatschappijgeschiedenis van drie industriële revoluties. Meppel-Amsterdam: Boom. PLOETZ, K. (1980). Aula Wereldgeschiedenis in jaartallen, (Deel 1). Utrecht – Antwerpen: Het Spectrum. RIGHART, H. e.a. (1991). De trage revolutie. Over de wording van industriële samenlevingen, Meppel-Amsterdam: Boom-Open Universiteit. SCHÖFFER, I. e.a. (1991). De Lage Landen van 1500 tot 1780, Amsterdam: Agon. SLOMP, H. & VAN MIERLO, T. (1984). Arbeidsverhoudingen in België, 2dln. Utrecht –Antwerpen: Het Spectrum. THIJS, A.K.L. (1990). Van geuzenstad tot katholiek bolwerk, Brepols. ULENS, J. ( 1993). Geschiedenis van de Nederlanden, Leuven : Garant. ULRICH, H. (1999). De 20ste eeuw in een notendop, Amsterdam: Prometheus. TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 317
VAN DER LEM, A. (1995). De opstand in de Nederlanden, Utrecht – Antwerpen : Kosmos – Z&K Uitgevers. VAN DER WEE, H. & AERTS, E. (1991). De economische ontwikkeling van Europa, 950-1950, Leuven: Acco. VAN DEURSEN, A.T. & DE SCHEPPER, H. (1984). Willem van Oranje, een strijd voor vrijheid en verdraagzaamheid, Weesp-Tielt: Fibula-Van Dishoeck – Lannoo. VAN DE VOORDE, H. e.a. (1989). Bastille, Boerenkrijg en Tricolore. De Franse Revolutie in de Zuidelijke Nederlanden, Leuven : Davidsfonds. VAN DE WIELE, J. (1993). De overheidspolitiek ter bestrijding van de Reformatie in Vlaanderen in de zestiende eeuw vóór de Beeldenstorm: een verhaal van warm en koud blazen, in: SOLY, H. & VERMEIR, R. (ed.) Beleid en bestuur in de oude Nederlanden. (Liber Amicorum prof. dr. M. Baelde), Gent: Vakgroep Nieuwe Geschiedenis UG. VAN GELDEREN, M.A.J. (2006). De Nederlandse Opstand, in: STEFFELAAR, W. & STOKVIS, P.R.D. (red.). Oriëntatiecursus cultuurwetenschappen 1. Van Bourgondische Nederlanden tot Republiek, Open Universiteit Nederland. VAN OPBROECKE, R. (1982). Radioscoop op ... een kortstondig Verenigd Koninkrijk, BRT-publicatie. VAN OS, M. (1984). Een kennismaking met de geschiedenis van de Nieuwe Tijd, Muiderberg : Coutinho. VAN PETEGHEM, P.P.J.L. (2006) De Bourgondisch- Habsburgse staat, STEFFELAAR, W. & STOKVIS, P.R.D. (red.). Oriëntatiecursus cultuurwetenschappen 1. Van Bourgondische Nederlanden tot Republiek. Open Universiteit Nederland. VAN UYTVEN, R. (1991). Vlaanderen en zijn steden in het verleden, in: VAN DER STOCK, J. (red.). Stad in Vlaanderen. Cultuur en maatschappij (14771787), Brussel : Gemeentekrediet. VAN UYTVEN, R. e.a. (2004). Geschiedenis van Brabant, Leuven : Davidsfonds. VERAGHTERT, K. (1981). Van Waalse industriële revolutie tot Vlaamse heropstanding, in : De Belgische industrie, Antwerpen –Amsterdam : De Nederlandsche Boekhandel. VERBERNE, L.G.J. (1950). Het koninkrijk der Nederlanden. (Geschiedenis der Nederlanden. Deel 3.), Nijmegen-Kortrijk : De Koepel-Zonnewende.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 318
WILKINSON, R.G. (1974). Armoede en vooruitgang, Utrecht-Antwerpen : Aula. WITTE, E. e.a. (1983). Geschiedenis van Vlaanderen, van de oorsprong tot heden, Brussel : La Renaissance du Livre. WITTE, E. e.a. (1990). Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen: Standaard. WITTE, E. e.a. (2005). Nieuwe geschiedenis van België. Deel I 1830-1905, Tielt: Lannoo.
TOERISME VLAANDEREN
ALGEMENE EN POLITIEKE GESCHIEDENIS JOS VAN DOOREN 319