FEDERAAL WETENSCHAPSBELEID
DWTI
DIENST VOOR WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE INFORMATIE
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Inhoudstafel 1. Inleiding
3
2. Resultaten van bEGMUS 2004
5
1. Identificatie van de musea
5
2. Oppervlakte van de musea
6
a. Totale oppervlakte van de musea b. Oppervlakte die opengesteld is aan het publiek c. Oppervlakte voor permanente tentoonstellingen d. Oppervlakte voor tijdelijke tentoonstellingen e. Oppervlakte voor depot 10
3. Openingsuren in 2004 a. Aantal dagen dat het museum geopend was in 2004 b. Uitzonderlijke sluitingsdagen in 2004 4. Beheer van de musea
11
5. Belangrijkste eigenaar van de collecties en gebouwen
12
a. Belangrijkste eigenaar van de collecties b. Belangrijkste eigenaar van de gebouwen 13
6. Permanente collecties a. Tentoongestelde stukken als % van totale collectie b. Aankopen in 2004 c. De thematische domeinen van de collectie 7. Toegangsprijzen
16
a. Toegangsprijs voor permanente tentoonstellingen (in €) b. Toegangsprijs voor tijdelijke tentoonstellingen (in €) c. Ticketformules die vooraf te betalen zijn
KEIZERSLAAN
4 - B -1000
BRUSSEL
- TEL . +32 (0)2 519 5640 –
FAX
+32 (0)2 519 5645 – E - MAIL
STIS @ STIS . FGOV . BE
-
WEBSITE WWW . STIS . FGOV . BE
8. Bezoeken
17
a. Het totale aantal betalende toegangen (permanente collecties en tijdelijke tentoonstellingen) b. Het totale aantal gratis toegangen (permanente collecties en tijdelijke tentoonstellingen) c. Berekening van het aantal toegangen d. De organisatie van tijdelijke tentoonstellingen e. Toegang voor onderzoekers 9. Publieksonderzoek
20
a. Uitvoeren van publieksbevragingen b. De uitstraling van het museum c. De verhouding internationale bezoekers tot het totale aantal bezoekers 10. Budget
22
a. Een eigen budget? b. Totaal jaarlijkse uitgaven c. Werkingsbudget (inclusief salarissen) d. Werkingsbudget voor conservatie en restauratie van objecten (exclusief salarissen) e. Werkingsbudget voor onderhoud van de gebouwen (exclusief salarissen) f. Opbrengst van ticketverkoop g. Opbrengst door mecenaat h. Openbare werkingssubsidies i. Commerciële inkomsten j. Andere inkomsten k. Resultaten van de enquête van de Franse Gemeenschap 11. Personeel
26
12. Informatisering
27
a. Beschikbaarheid van computers en internettoegang b. Museumwebsites c. Geïnformatiseerd ticketsysteem d. Geïnformatiseerde inventaris 13. Educatieve programma’s
30
a. Een educatieve dienst b. Doelgroepen c. Soorten activiteiten d. Uitrusting/faciliteiten e. Faciliteiten voor gehandicapten 14. Publicaties
33
Annex 1. Lijst van deelnemende musea
35
Referenties
39
DWTI 2
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
1. Inleiding De European Group on Museum Statistics (EGMUS) ontstond in 2002 door het samenbrengen van 1 de Berlijnse Groep , een initiatief van het Institut für Museumskunde in Berlijn dat vanaf 1995 jaarlijks een conferentie over museumstatistieken organiseerde, en de Leadership Group on Cultural Statistics (LEG Culture), die in 1995 door Eurostat werd opgericht. EGMUS volgt wat de verschillende landen uitbrengen aan museumstatistieken en werkt aan een gestandaardiseerde vragenlijst die bij nationale en Europese bevragingen kan worden gebruikt, 2 zodat de resulterende data vergelijkbaar zijn en in een overzicht geïntegreerd kunnen worden . 3 Deze vragenlijst is gebaseerd op een zorgvuldig samengestelde lijst van indicatoren, de Abridged List of Museum Indicators (ALOKMI), die in een tabel van definities en omschrijvingen wordt 4 uitgelegd . De DWTI vertegenwoordigt België op de vergaderingen van EGMUS en verzorgt de coördinatie van de verschillende contactpunten binnen België: •
• • •
het Publieksobservatorium van de Federale Wetenschappelijke 5 Instellingen/Observatoire des publics des établissements scientifiques fédéraux voor de musea onder federaal beheer. Het Publieksobservatorium werd opgericht in het kader van de modernisering van de FWI’s met als taak het publiek en de gebruikers van de instellingen te bestuderen en de dienstverlening te verbeteren; 6 Culturele Biografie Vlaanderen vzw , het Vlaamse steunpunt voor archieven, documentatiecentra, erfgoedcellen, bewaarbibliotheken en musea in Vlaanderen en Brussel; 7 de Service du Patrimoine Culturel van het ministerie van de Franse Gemeenschap voor de musea die door de Franse Gemeenschap worden beheerd; 8 de Brusselse Museumraad vzw/Conseil bruxellois des Musées asbl , een netwerk van (in 2005) 86 musea en aanverwante instellingen die in of vlakbij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest liggen. De Brusselse Museumraad vzw is een ledenorganisatie.
Totdat in 2002 deze informele samenwerkingsstructuur tussen verschillende Belgische organisaties werd opgezet, gecoördineerd door de DWTI, bestond er geen overleg i.v.m. het verzamelen en registreren van gegevens tussen de verschillende instanties die musea beheren (de federale overheid, de Vlaamse en Franse Gemeenschap, provincies, gemeenten, privé-organisaties, ...). Wel werden er al een aantal aparte bevragingen ondernomen, vooral i.v.m. het profiel van 9 museumbezoekers en inventarisering en digitalisering van collecties . De Belgische EGMUS-medewerkers besloten om in 2005 een eerste gezamenlijke bevraging van Belgische musea te organiseren, gebaseerd op de EGMUS standaard vragenlijst, die bewerkt en 10 vertaald werd in het Nederlands en het Frans . De resulterende, aan de Belgische situatie aangepaste enquête noemen we in de verdere tekst bEGMUS 2004 (Belgian EGMUS survey 2004). De bedoeling is namelijk de bevraging elke 2 jaar te herhalen. De Franse Gemeenschap besliste uiteindelijk van geen deel te nemen aan bEGMUS 2004, omdat ze in 2004 al een eigen enquête over gegevens van 2002 en 2003 had laten uitvoeren door het 11 Observatoire des Politiques Culturelles , getiteld “Portrait socio-économique du secteur muséal en 12 Communauté française” . Waar mogelijk zullen we de resultaten van de twee enquêtes vergelijken.
DWTI 3
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Bij deze vergelijking moet evenwel rekening gehouden worden met het feit dat de bEGMUS 2004enquête ook werd ingevuld door de musea die onder de federale overheid vallen13. Deze musea zijn aanzienlijk groter dan de andere, stellen meer personeel te werk en beschikken over grote en bijzonder waardevolle collecties. Hun inclusie in de bEGMUS 2004-enquête beïnvloedt de resultaten aanzienlijk. De standaarddeviaties van de bEGMUS 2004-resultaten liggen hoog, hetgeen aantoont dat de gemiddelden geen echt goed beeld geven van de situatie, omdat de uiterste waarden te ver uit elkaar liggen. Vandaar dat de bEGMUS 2004-enquête steeds de mediaan zal vermelden. Hoewel beide bevragingen in grote lijnen dezelfde onderwerpen aansnijden, is de enquête van de Franse Gemeenschap uitgebreider en wordt er dieper op de verschillende onderwerpen ingegaan. Ook voerde de Franstalige Gemeenschap verdergaande analyses uit op de beschikbare gegevens, dan mogelijk was bij de data verkregen in de bEGMUS 2004 enquête14. De enquête van de Franse Gemeenschap levert verder data van 2002 en 2003 (waardoor al voorzichtige tendensen kunnen opgemerkt worden, zoals bijvoorbeeld i.v.m. de prijs van ingangstickets of verdeling van subsidies), terwijl bEGMUS 2004 naar data van 2004 vraagt. bEGMUS wordt in eerste instantie naar 254 musea verstuurd: • •
•
Het Publieksobservatorium contacteerde de 4 federale musea. Culturele Biografie Vlaanderen vzw stuurde de enquête oorspronkelijk naar 378 musea, 15 maar besliste van de criteria te herzien omdat de respons zo laag lag . Waarschijnlijk werken een aantal kleinere organisaties, die wel de naam van museum dragen, uitsluitend met vrijwilligers en hebben geen tijd om vragenlijsten te beantwoorden. Alle door de Vlaamse Gemeenschap erkende musea bleven natuurlijk deel uitmaken van de respondenten. Om een selectie door te voeren in de overige instellingen werd als basis 16 de Museumgids Vlaanderen en Brussel gebruikt. Alle musea die in de hoofdlijst van deze publicatie opgenomen waren, konden deelnemen aan de enquête. Zo bleven er uiteindelijk 172 bestemmelingen voor de enquête over. De Brusselse Museumraad stuurde de enquête naar de 78 van haar 86 leden, die niet onder federaal beheer vallen of onder de Franse Gemeenschap, en ook nog niet door Culturele Biografie Vlaanderen vzw gecontacteerd waren.
In september 2005 beschikten de Belgische EGMUS-coördinatoren uiteindelijk over 123 online en 78 op papier ingevulde vragenlijsten, een totaal van 201 beantwoorde enquêtes of een respons van bijna 80% dus. 16 musea weigerden mee te werken omwille van tijd- of personeelsgebrek, en 35 musea reageerden niet. Van deze 201 enquêtes bleken er maar 162 voldoende bruikbare informatie te bevatten om geanalyseerd te worden. De eindresultaten van de enquête zijn dus gebaseerd op 162 musea, waarvan men een overzicht vindt in Annex 1. De DWTI coördineerde het verwerken van de gegevens van bEGMUS 2004: Guy Chaboteaux stelde de databank op, Laurent Ghys analyseerde de data, in samenwerking met de dienst O&O Indicatoren van het Federaal Wetenschapsbeleid, en Pascale Van Dinter en Elena Phalet verwerkten de analyse in deze tekst. De Franse Gemeenschap schreef alle 413 instellingen aan uit de databank van de Service du Patrimoine Culturel. 40 instellingen bleken gesloten te zijn sinds het opstellen van de databank en 6 beschouwen zichzelf niet als musea. Van de resterende 367 beantwoordden er 186 de 17 vragenlijst, een respons van 50% .
DWTI 4
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
2. Resultaten van bEGMUS 2004 1. Identificatie van de musea Dit deel van bEGMUS 2004 vraagt naar de officiële benaming van het museum, adres en andere contactinformatie, website, en jaar van openstelling voor het publiek. De enquête van de Franse Gemeenschap stelt gelijkaardige vragen, en concludeert dat er 1 museum is voor 12.000 inwoners, en dat er progressief meer musea werden geopend met elk 18 verstrijkend decennium: van 9,1% tussen 1950 en 1960 naar 29% na 1990 . De resultaten van de bEGMUS 2004-enquête zijn gelijkaardig: Opening voor het publiek Voor 1950 1951 - 1960 1961 - 1970 1971 - 1980 1981 - 1990 1990 - 2000 Vanaf 2001 Totaal Respons
Aantal musea 24 12 10 23 23 27 18 137 84,5%
% 17,5 8,7 7,3 16,8 16,8 19,7 13,1 100%
Van alle bEGMUS-respondenten zijn de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten de oudste. In 1801 werd het onder de naam “Museum van het Dijledepartement” door Bonaparte opgericht en in 1803 voor het publiek opengesteld. In de loop van de 19de eeuw volgden de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (1835), het Museum voor Natuurwetenschappen (1846), het Plantin-Moretus (1877), het Museum van de Stad Brussel (1887), het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (1890), het Groeningemuseum (1892) en het Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen en Baron Caroly (1892). Vanaf de jaren 1950 nam het aantal nieuwe musea enorm toe. De meest recent geopende musea dateren van 2004 (het Maison-Atelier d’Artiste Geo de Vlamynck, het Fotomuseum, Sportimonium, en Choco-story).
DWTI 5
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
2. Oppervlakte van de musea bEGMUS 2004 vraagt naar de totale oppervlakte van de musea (gebouwen, parking, tuin en/of park); de oppervlakte die voor publiek toegankelijk is; de oppervlakte voor privé-gebruik (depot, administratie, technische ateliers); en de ruimte die voorzien is voor respectievelijk permanente en tijdelijke tentoonstellingen. Op deze vragen antwoordden slechts de helft van de ondervraagden. Een mogelijke verklaring (die trouwens geldt voor alle vragen met een lage respons) is dat de informatie niet onmiddellijk voorhanden was of moeilijk te achterhalen viel door de persoon die de enquête invulde. a. Totale oppervlakte van de musea Totale oppervlakte (m2) opp <100 100<= opp <500 500<= opp <1.000 1.000<= opp <5000 5000<= opp <1.0000 1.0000<= opp <50.000 50.000<= opp <100.000 opp >=100.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 1 13 13 24 11 11 4 6 83 51,2% 2000 m² 28.816 m²
% 1,2 15,7 15,7 28,9 13,3 13,3 4,8 7,2 100%
Het kleinste museum, het Brugwachtershuisje, is 90 m2. De 2 grootste, het Kasteel van Gaasbeek en Openluchtmuseum Atlantikwall, beslaan elk in totaal 500.000 m2. Het Museum Atlantikwall is een openluchtmuseum met 60 constructies uit beide wereldoorlogen, verbonden door in totaal 2 km open en ondergrondse gangen. Het Kasteel van Gaasbeek, een kasteel waarin een kunstcollectie te bezichtigen is, is gelegen in een groot park. Daarop volgt het Middelheimmuseum, een openluchtmuseum voor beeldhouwwerken, gelegen in het Antwerpse Middelheimpark, met 250.000 m2. 19 De gemiddelde grootte van de musea is 28.816 m2, maar de standaarddeviatie is groot (86.153,5 m2). De mediaan is dan ook een relevantere aanwijzing, en ligt op 2000 m2. 20
Bij de 159 musea van de Franse Gemeenschap die deze vraag beantwoordden , is de gemiddelde grootte 1.860 m2, terwijl de mediaan op 520 m2 ligt. Het kleinste museum is met 29 m2 iets kleiner dan het kleinste museum uit bEGMUS 2004, en het grootste, een botanische tuin, is met 51.025 m2 slechts iets meer dan 1/10de van de 2 grootste musea uit bEGMUS 2004. De Franse Gemeenschap 21 vindt geen verband terug tussen de grootte van een museum en de thematiek .
DWTI 6
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
b. Oppervlakte die opengesteld is aan het publiek Oppervlakte voor het publiek (m2) opp <100 100<= opp <200 200<= opp <500 500<= opp <1000 1000<= opp <2.500 2.500<= opp <5.000 5.000<= opp <10.000 10.000<= opp <50.000 opp >=50.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 5 6 14 20 16 10 1 9 4 85 52,5% 760 m² 14.326.1 m2
% 5,9 7,1 16,5 23,5 18,8 11,8 1,2 10,6 4,7 100%
Bij de voor het publiek toegankelijke oppervlakte van de bEGMUS 2004-musea ligt de mediaan met 760 m2 aanzienlijk lager dan de mediaan van de totale oppervlakte. 4 musea stellen meer dan 50.000 m2 open: het Openluchtmuseum Atlantikwall (500.000 m2), het Middelheimmuseum (248.643 m2), de Papiermolen Herisem, een negentiende-eeuws industrieel complex dat gegroeid is uit een papiermolen van 1536 (170.000 m2), en het Openluchtmuseum Bokrijk (60.000 m2). Het Geschiedkundig Museum Mesen heeft met 35 m2 het kleinste voor het publiek toegankelijke gedeelte van de respondenten. De Franse Gemeenschap gebruikt de onderverdeling van ruimtes toegankelijk voor het publiek en ruimtes voor privé-gebruik niet expliciet. De musea geven telkens aan of ze beschikken over: onthaal; winkel; cafetaria; reserve; ruimte voor permanente tentoonstellingen en ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen; technische lokalen; administratieve lokalen; vergaderzaal; bibliotheek; ruimtes voor stages, workshops en dergelijke; parking; en andere bestemmingen (te preciseren – keuken, sanitair, kelder, zolder, …). Daarop wordt per bestemming het gemiddelde aantal m2 berekend, om zo een beeld te krijgen van de verdeling van de ruimte in een gemiddeld museum. Als men de technische, administratieve en reserveruimtes (samen gemiddeld 20,41% van de totale oppervlakte) beschouwt als gesloten voor het publiek, blijft een gemiddelde van 79,59% van de totale oppervlakte beschikbaar voor het publiek. De grootste oppervlakten zijn voorzien voor de permanente tentoonstellingen (gemiddeld 1.145,9 m2) en de parking (gemiddeld 959,68 m2). De ruimtes die het meest worden aangeduid als aanwezig zijn de ruimte voor de permanente 22 tentoonstelling, het onthaal en het depot.
DWTI 7
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
c. Oppervlakte voor permanente tentoonstellingen Oppervlakte permanente tentoonstellingen (m2) opp <100 100<= opp <200 200<= opp <500 500<= opp <1000 1000<= opp <2.500 2.500<= opp <5.000 5.000<= opp <10.000 10.000<= opp <50.000 opp >=50.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 10 14 18 18 15 3 2 6 1 87 53,7% 500 m² 4.756,74 m2
% 11,5 16,1 20,7 20,7 17,2 3,4 2,3 6,9 1,1 100%
De kleinste oppervlakte, 25 m2, is voor de permanente collectie van het Brugwachtershuisje. Enkel het Middelheimmuseum heeft met 247.097 m2 het meest plaats beschikbaar voor de permanente collectie. Zoals vermeld, is de gemiddelde voorziene ruimte voor vaste tentoonstellingen in de musea van de 23 Franse Gemeenschap 1.145,9 m2 . De musea die deelnamen aan bEGMUS 2004 voorzien gemiddeld 4 maal zoveel ruimte: 4.756 m2. De enkele heel grote musea trekken dit gemiddelde natuurlijk op, net als bij vraag 2.a. naar de totale oppervlakte. De gegevens van de Franse Gemeenschap stellen geen mediaan beschikbaar. d. Oppervlakte voor tijdelijke tentoonstellingen Oppervlakte tijdelijke tentoonstellingen (m2) 0 opp <100 100<= opp <200 200<= opp <500 500<= opp <1000 1000<= opp <2.500 2.500<= opp <5.000 5.000<= opp <10.000 10.000<= opp <50.000 opp >=50.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 5 14 14 13 7 4 3 0 0 1 61 37% 175.5 m² 4475,8 m2
% 8,2 23 23 21,3 11,5 6,6 4,9 0 0 1,6 100%
De bEGMUS 2004-enquête vraagt niet eerst of een dergelijke ruimte beschikbaar is, dus het is mogelijk dat de 101 musea die deze vraag niet invulden, eenvoudigweg geen ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen hebben. Slechts 5 musea gaven expliciet 0 m2 op.
DWTI 8
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Het enige museum dat meer dan 50.000 m2 ter beschikking heeft, is het Middelheimmuseum, dat voor tijdelijke tentoonstellingen ook de volledige expositieruimte opgeeft. Het Middelheimmuseum is eigenlijk een park en stelt de kunstwerken die tot tijdelijke tentoonstellingen behoren tussen de permanent aanwezige kunstwerken op. De enquête van de Franse Gemeenschap, waar eerst uitdrukkelijk wordt gevraagd naar het al dan niet bestaan van een aparte ruimte voor tijdelijke tentoonstellingen (“zone d’exposition temporaire distincte”), toont dat een vierde (25,8%) van de musea over een dergelijke ruimte beschikken. 52,7% antwoordden van niet, en 21,5% liet de vraag open. De gemiddelde grootte van deze ruimte is met 185,75 m2 aanzienlijk kleiner dan bij de bEGMUS 2004-musea, een cijfer dat natuurlijk wel sterk beïnvloed is door enkele heel grote musea. De Franse gemeenschap vermeldt 24 echter geen mediaan . e. Oppervlakte voor depot Oppervlakte voor depot (m2) 0 opp <100 100<= opp <200 200<= opp <500 500<= opp <1000 1000<= opp <2.500 2.500<= opp <5.000 5.000<= opp <10.000 10.000<= opp <50.000 opp >=50.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 3 27 17 15 8 7 1 1 2 0 81 50 % 150 m² 1039 m2
% 3,6 33,3 21 18,5 9,9 8,6 1,2 1,2 2,5 0 100%
Voor meer dan de helft (54%) van de musea die deze vraag beantwoordden, is de reserveruimte kleiner dan 200 m2. De grootste opslagruimte is van het Koninklijk Museum van Midden-Afrika met 36.745 m2 – ook één van de musea met het grootste aantal niet-tentoongestelde stukken (zie p. 10). Daarop volgen de Koninklijk Musea voor Kunst en Geschiedenis met 12.000 m2 en het Paleis voor 25 Schone Kunsten met 6.830 m2. Van de musea van de Franse Gemeenschap zegt 55,9% te beschikken over een depot. 22,6% beschikt niet over een dergelijke ruimte en 21,5 antwoordde niet. De gemiddelde grootte van het 26 depot is 216,52 m2.
DWTI 9
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
3. Openingsuren in 2004 a. Aantal dagen dat het museum geopend was in 2004 Aantal dagen dat het museum geopend was 0 <100 100<= dagen <150 150<= dagen <200 200<= dagen <250 250<= dagen<300 >=300 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
Aantal musea 7 18 8 12 22 14 51 132 81,4% 219
% 5,3 13,6 6,1 9,1 16,7 10,6 38,6 100%
65 musea, of 49,2% was in 2004 meer dan 250 dagen geopend. De Franse Gemeenschap bekomt 27 een gelijkaardig resultaat met 49,5% van de musea voor 2002/2003 . Bovendien gaven 10,2% van de musea van de Franse Gemeenschap aan enkel op aanvraag open te zijn – een vraag die in bEGMUS 2004 niet aan bod kwam, dus kunnen de resultaten niet vergeleken worden. b. Uitzonderlijke sluitingsdagen in 2004 Uitzonderlijke sluitingsdagen in 2004 Nee Ja Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 112 18 130 80,2%
% 86,2 13,8 100%
Van de 18 musea die uitzonderlijke sluitingsdagen hadden in 2004, antwoordden er 17 op de verdere vraag naar het juiste aantal. 3 onder hen sloten meer dan 200 dagen, 6 minder dan 20 dagen. De mediaan ligt op 50 dagen. De gegevens voor de musea van de Franse Gemeenschap liggen hier dichtbij: 17,2% van de musea hadden uitzonderlijke sluitingdagen. Verdere analyse van de gegevens laat toe te concluderen dat er een statistisch betekenisvol verband is tussen het aantal uren een museum geopend is, en de grootte van het museum: 2/3den van de musea die meer dan 1000 uren geopend waren in 2003 28 beschikken over minimum 2 voltijdse werknemers .
DWTI 10
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
4. Beheer van de musea Beheerder van de musea Een dienst van de federale overheid Een gemeenschap Een provincie Een gemeente Een VZW of een stichting Een universiteit Een privé-persoon/bedrijf OCMW Kerkfabriek Andere Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 8 1 7 43 64 7 11 2 1 3 147 90,7%
% 5,4 0,7 4,8 29,5 43,5 4,8 7,5 1,4 0,7 2 100%
64 van de musea, of 43,5%, worden door een VZW of een stichting beheerd. Daarop volgt de gemeente als beheerder van 43 musea, of 29,5%. Ook bij de musea van de Franse Gemeenschap zijn deze de twee belangrijkste beheerders: 65,6% van de musea worden door VZW’s beheerd, 2,4% door een stichting en 21,5% door de 29 gemeenten .
DWTI 11
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
5. Belangrijkste eigenaar van de collecties en gebouwen a. Belangrijkste eigenaar van de collecties Eigenaar van de collecties Een dienst van de federale overheid Een gemeenschap Een provincie Een gemeente Een VZW of een stichting Een universiteit Een privé-persoon/bedrijf OCMW Kerkfabriek Andere Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 6 1 8 49 48 7 15 1 3 3 141 87%
% 4,3 0,7 5,7 34,8 34 5 10,6 0,7 2,1 2,1 100%
Aantal musea 8 3 4 65 28 6 16 2 3 6 141 87%
% 5,7 2,1 2,9 46,4 20 4,3 11,4 1,4 2,1 4,2 100%
b. Belangrijkste eigenaar van de gebouwen Eigenaar van de gebouwen Een dienst van de federale overheid Een gemeenschap Een provincie Een gemeente Een VZW of een stichting Een universiteit Een privé-persoon/bedrijf OCMW Kerkfabriek Andere Totaal aantal antwoorden Respons
De collecties en gebouwen blijken vooral de eigendom te zijn van de gemeente (resp. 34,8% en 46,4%) en vervolgens van een VZW of stichting (resp. 34% en 20%). Privé-personen en –bedrijven komen, net als voor het beheer van de musea, op de derde plaats. Bij de musea van de Franse Gemeenschap is de gemeente met 44,6% de belangrijkste eigenaar van 30 de gebouwen die musea huisvesten . VZW’s komen met 9,7% op de derde plaats, na de optie “autres” die door 16,7% van de musea aangeduid werd. Hieronder vallen 7 musea die in gebouwen van een universiteit gehuisvest zijn (bij de bEGMUS 2004-respondenten zijn dat er 6), 6 musea in gebouwen van het Ministerie van Defensie en 4 musea in gebouwen van religieuze organisaties (vergelijkbaar met de 3 kerkfabrieken van de EGMUS-respondenten). Wat de eigendom van de collecties betreft, kozen 51,6% van de musea VZW’s, 24,2% de 31 gemeente, en 23,7% particulieren .
DWTI 12
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
6. Permanente collecties a. Tentoongestelde stukken als % van totale collectie Tentoongestelde stukken als % van totale collectie 100 80<=stukken<100 60<=stukken<80 40<= stukken <60 20<= stukken <40 0< stukken <20 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
Aantal musea 18 23 16 10 12 21 100 61,7% 67,5%
% 18 23 16 10 12 21 100%
De mediaan ligt op 67,5% van het totale aantal stukken. 41% van de musea stellen tussen 80 en 100% van hun volledige collectie tentoon. De musea die slechts 1% van hun volledige collectie tentoon stellen zijn het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika en het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen. Het ACMV-Letterenhuis is in feite erkend als cultureel thema-archief en heeft dus een grote documentaire collectie waarvan een groot deel niet tentoongesteld is. De musea die hun volledige collectie tentoonstellen, zijn voornamelijk musea gewijd aan een bepaalde persoon (Geo de Vlamynck, P. Valentinus Paquay, Emile Van Doren,…) of een bepaalde gebeurtenis (het Torenverplaatsingsmuseum). Van de musea van de Franse Gemeenschap stelt 10,8% zijn volledige collectie tentoon (een 10% minder dan bij de bEGMUS 2004-respondenten dus) en 19,4% meer dan 80%. 20,4% van de musea stelt minder dan 20% van hun volledige collectie tentoon, een resultaat dat zeer 32 vergelijkbaar is met dat van bEGMUS 2004 . Een analyse van deze gegevens vanuit het oogpunt van de thematiek van de musea toont aan dat de hoogste percentages tentoongesteld materiaal ten opzichte van de hele collectie terug te vinden zijn bij: (1) botanische tuinen en generalistische musea (met 97,5% van de collectie tentoon gesteld), (2) musea over wetenschap en techniek (met 96,43% van de collectie tentoongesteld), en (3) musea over natuurwetenschappen (met 80,25% van hun collectie tentoongesteld). Kunstmusea (met 29,15% van hun collectie tentoongesteld) en etnografische en antropologische musea (met 39,17% van hun collectie tentoongesteld) vertegenwoordigen de laagste percentages. b. Aankopen in 2004 Aangekochte stukken in 2004 stukken =0 0< stukken <10 10<= stukken <50 50<= stukken <150 150<= stukken <500 stukken >=500 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
DWTI 13
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Aantal musea 16 20 14 3 2 1 56 34.6% 5
% 28,6 35,7 25 5,3 3,6 1,8 100%
Het Zilvermuseum Sterckshof in de provincie Antwerpen kocht 15.000 nieuwe stukken veruit het meeste aan. Het gaat hier hoofdzakelijk over documentair materiaal (tekeningen, ontwerpen, fotomateriaal). Daarop volgen het Museum voor Natuurwetenschappen met 425 en het Museum voor het Kostuum en de Kant met 310 nieuwe stukken. Iets meer dan een derde van de musea kocht minder dan 10 nieuwe stukken, en iets minder dan een derde kocht helemaal niets aan. De mediaan ligt dan ook op 5 nieuwe aankopen. In totaal kochten de musea die deze vraag van de bEGMUS 2004-enquête beantwoordden 16.466 stukken aan. Voor de 186 musea die aan de enquête van de Franse Gemeenschap deelnamen was dit in 2002 een totaal van 11.935 aangekochte stukken en in 2003 een totaal van 2.565 aangekochte stukken. De cijfers voor de twee jaren lopen zo ver uiteen omdat een (niet nader geïdentificeerd) museum voor natuurwetenschappen in 2002 een eenmalige aankoop van 10.000 33 stukken tegelijk deed . Uitgaven voor aankopen (€) 0 €<500 500<=€<5000 5000<=€<20.000 20.000<=€<50.000 50.000<=€<150.000 €>=150.000 Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
Aantal musea 17 4 9 11 7 6 3 57 35% 3290
% 29,8 7,0 15,8 19,3 12,3 10,5 5,3 100%
In totaal werd door de musea die de vraag beantwoordden 2.032.068 € aan aankopen besteed. Het Middelheimmuseum kocht voor 500.000 € 4 stukken aan, wat de grootste bestede som in absolute termen is, maar ook de grootste bestede som per aangekocht stuk. Uit de gegevens van de enquête van de Franse Gemeenschap kan men enkel afleiden voor welke totale som stukken aangekocht zijn door alle musea samen: in 2002 voor 457.904 € en in 2003 voor 534.222 €. Er wordt wel een “taux d’acquisitions”, een aankoopratio, berekend per museum voor 2003. De gemiddelde aankoopratio is 4,65%, maar de mediaan toont dat de helft van de musea minder dan 0,73% van hun collectie aankochten in 2003. Musea van geschiedenis en 34 archeologie hebben, samen met gespecialiseerde musea, de hoogste aankoopratio’s . Schenkingen in 2004 0 0<stukken<10 10<=stukken<50 50<=stukken<150 150<=stukken<500 stukken>=500 Totaal aantal antwoorden Respons
DWTI 14
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Aantal musea 8 14 17 8 7 5 59 36,4%
% 13,6 23,7 28,8 13,6 11,9 8,5 100%
In totaal werden door de musea die deze vraag beantwoordden 7.981 stukken verkregen door schenking. Het Guido Gezellemuseum kreeg met 1500 schenkingen het meeste materiaal. Voor de musea die door de Franse Gemeenschap ondervraagd werden, ligt het aantal schenkingen voor 2002 op 6.861 en voor 2003 op 6.427. Het aantal nalatenschappen ligt aanzienlijk hoger dan bij de bEGMUS 2004-musea: 1.081 in 2002 en 1.423 in 2003. Van de 30 musea die de bEGMUS 2004-vraag naar nalatenschappen beantwoordden, hadden er 26 geen enkel stuk verkregen door nalatenschap, de 4 overigen gaven samen 23 stukken op: de Schatkamer van de Basiliek O.L.V. Tongeren kreeg 15 stukken, het Stedelijke Musea Mechelen 5, het Gedachtenismuseum P. Valentinus Paquay 2 en het Museum Plantin-Moretus/ Prentenkabinet 1. c. De thematische domeinen van de collectie Thematisch domein Administratie/rechtswetenschap Archeologie Architectuur Boeken en literatuur Geschiedenis, traditie en maatschappij Huismusea/biografische musea en kunstenaarsateliers Moderne en hedendaagse kunst (schone en toegepaste) Niet-Europese beschavingen/etnologie Oude kunst Religie en ideologie Technieken en nijverheden Transport en communicatie Wetenschap/onderzoek en natuur Andere Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 1 24 7 21 89 20
% 0,7 15,7 4,6 13,7 58,2 13,1
27 3 25 24 38 10 17 39 153 94%
17,6 2,0 16,3 15,7 24,8 6,5 11,1 25,5
Het domein “geschiedenis, traditie en maatschappij” werd maar liefst 89 keer aangeduid door de 153 musea die de vraag beantwoordden en is daarmee veruit het meest voorkomende domein, gevolgd door “technieken en nijverheden”. Verschillende publieksbevragingen tonen trouwens aan dat één van de populairste thema’s voor musea is “hoe mensen vroeger leefden”, hetgeen perfect 35 past in deze 2 thematische domeinen . De twee minst voorkomende thema’s zijn “administratie/rechtswetenschap” met 1 vermelding en “niet-Europese beschavingen/etnologie” met 3 vermeldingen. De indeling waar de Franse Gemeenschap gebruik van maakt, is verschillend: kunst; archeologie en geschiedenis; wetenschappen en natuurhistorische thema’s; wetenschappen en technieken; etnografie en antropologie; natuurreservaat, plantentuin, dierkune; monumenten en sites; 36 gespecialiseerd museum; regionaal museum; en generalistische musea . De archeologische en geschiedkundige musea, gespecialiseerde musea en kunstmusea samen vormen de helft van de 169 musea die de vraag beantwoordden, met respectievelijk 21%, 19,4% en 15,6%. De minst aangeduide thema’s (met telkens 1,1%) zijn “generalistische musea” en “natuurreservaat, 37 plantentuin, dierkunde” . Deze lage score wordt evenwel verklaard door het feit dat enkel gemeenschapsinstellingen aan het onderzoek deelnamen, en instellingen die zich met gewestmateries zoals leefmilieu, natuurbehoud en patrimonium bezighouden, niet.
DWTI 15
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
7. Toegangsprijzen a. Toegangsprijs voor permanente tentoonstellingen (in €) volwassene mediaan gemiddelde 38 standaarddeviatie
student werkzoekenden
3 3,57 1,90
2,5 2,6 1,5
2,5 3,2 2,2
scholen
‘Vrienden van het Museum’ 2 2,4 2
1,5 2,7 4,4
b. Toegangsprijs voor tijdelijke tentoonstellingen (in €) volwassene mediaan gemiddelde standaarddeviatie
student werkzoekenden
5,0 4,5 2,1
2,5 3,1 1,8
3,5 3 1,6
scholen 2,5 6,7 12,5
‘Vrienden van het Museum’ 4 4,1 2,7
De studie van de Franse Gemeenschap maakt geen onderscheid tussen toegangsprijzen voor 39 permanente of tijdelijke tentoonstellingen . Volwassenen betaalden gemiddeld 2, 83 € in 2002 en 2,95 € in 2003; kinderen 1,71 € in 2002 en 1,81 € in 2003 ; senioren 2,24 € in 2002 en 2,34 € in 2003; scholen 1,78 € in 2002 en 1,87 € in 2003. De prijzen zijn gemiddeld met 5% gestegen op een jaar. De prijzen die in bEGMUS 2004 opgegeven worden voor 2004 lijken iets hoger te liggen dan de prijzen in de musea van de Franse Gemeenschap, zelfs als we een gelijkaardige prijsstijging van een 5% ten opzichte van 2003 veronderstellen. Over de prijsevolutie zal pas meer duidelijkheid komen als bEGMUS 2004 opnieuw wordt uitgevoerd over 2 jaar. Van de 184 musea van de Franse Gemeenschap die de vraag beantwoordden, zijn 79% betalend en 21% gratis, tegenover 25% gratis voor alle publieksgroepen bij de bEGMUS 2004-musea. Voor de tijdelijke tentoonstellingen is de toegang gratis bij 20,4% van de musea van de Franse Gemeenschap en slechts bij 12% van de bEGMUS 2004-musea. De Franse Gemeenschapsenquête stelt trouwens vast dat de betalende musea meer bezocht worden dan de niet-betalende. De thematiek van een museum zou mogelijk meer bepalend zijn voor een bezoek dan de toegangsprijs. c. Ticketformules die vooraf te betalen zijn Ticketformule Abonnement Kaarten, intercity passen Gecombineerd ticket City card Reservatie via internet of telefoon Andere Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 3 20 27 13 9 28 100 66%
% 3 20 27 13 9 28 100%
Afgezien van de “andere” mogelijkheden, waarvan de enquête niet vroeg om te specificeren, blijkt het gecombineerde ticket de populairste reservatiemethode te zijn, gevolgd door de intercity pas. Slechts 3% van de musea gebruiken een abonnementsformule.
DWTI 16
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
8. Bezoeken a. Het totale aantal betalende toegangen (permanente collecties en tijdelijke tentoonstellingen) Betalende toegangen 0 <1000 1000<=toegangen<5000 5000<= toegangen <10000 10000<= toegangen <50000 50000<= toegangen <100000 100000<= toegangen Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
Aantal musea 6 14 19 17 25 7 8 96 59,3 % 6962
% 6,3 14,6 19,8 17,7 26,0 7,3 8,3 100 %
Het totale aantal betalende toegangen in 2004 van de 96 musea die de vraag beantwoordden, was 2.666.802 – een gemiddeld aantal betalende bezoeken van 27.779 per museum dus. De mediaan ligt op 6.962. b. Het totale aantal gratis toegangen (permanente collecties en tijdelijke tentoonstellingen) Gratis toegangen 0 <1000 1000<= toegangen <5000 5000<= toegangen <10000 10000<= toegangen <50000 50000<= toegangen <100000 100000<= toegangen Totaal aantal antwoorden Respons Mediaan
Aantal musea 2
% 2
26 32 11 27 1 1
26 32 11 27 1 1
100 61% 2863
100%
Het totale aantal gratis toegangen van de 100 musea die de vraag beantwoordden, was 1.039.337, een gemiddeld aantal bezoeken van 10.393 per museum dus. De mediaan ligt op 2.863. Het totale aantal toegangen, gratis en betalend, van de musea waarvoor deze gegevens beschikbaar zijn, is dus 3.706.139, met een gemiddelde van 37.061 bezoekers per museum in 2004. De mediaan ligt op 4.073 bezoekers voor 2004. Ongeveer een derde van de museumbezoeken in 2004 was dus gratis. De Brusselse Museumraad vzw vermeldt dat van hun 90 musea er 30 volledig gratis zijn. Bij de musea van de Franse Gemeenschap was dit voor de 2002 voor de 166 musea die de vraag beantwoordden, 1.909.191 (een gemiddelde van 11.501 bezoeken per museum) en voor 2003 voor de 169 musea die de vraag beantwoordden, 1.891.136 (een gemiddelde van 11.190 40 bezoeken per museum) . De mediaan ligt op 3.501 voor 2002 en 3.669 voor 2003, vlakbij de mediaan voor de bEGMUS 2004-resultaten. De gemiddelden daarentegen lopen ver uit elkaar, hetgeen opnieuw te wijten is aan de enkele hele grote musea die wel aan de bEGMUS 2004enquête deelnamen, maar niet aan de enquête van de Franstalige Gemeenschap.
DWTI 17
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
c. Berekening van het aantal toegangen Berekening aantal toegangen Systeem van automatische berekening Systeem van manuele berekening Schatting Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 34 51 9 94 56,7%
% 36,1 54,3 9,6 100
De enquête van de Franse Gemeenschap vermeldt dat de berekeningen gebaseerd zijn op het 41 aantal verkochte tickets, zonder te vermelden of dit automatisch of manueel gebeurde . d. De organisatie van tijdelijke tentoonstellingen Van de 149 musea die deze vraag beantwoordden, organiseerden er 62 (41,6%) één of meer tijdelijke tentoonstellingen in 2004. Het Paleis voor Schone Kunsten gaf met 11 tijdelijke tentoonstellingen het grootste aantal op. Zoals reeds vermeld beschikt het Paleis voor Schone Kunsten niet over een permanente collectie, maar organiseert – naast concerten, evenementen en voorstellingen – vooral tijdelijke tentoonstellingen. In totaal werden 182 tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd, die gemiddeld 26,5 weken duurden. De mediaan ligt evenwel op 8 weken. Bij de musea die door de Franse Gemeenschap ondervraagd werden, organiseerde maar liefst 79% 42 tijdelijke tentoonstellingen, aanzienlijk meer dan bij de bEGMUS 2004-musea dus . e. Toegang voor onderzoekers Van de 114 musea die deze vraag beantwoordden, bevestigden er 68 (59,6%) dat zij wel degelijk toegang hadden verleend aan onderzoekers. 62 daarvan beantwoordden ook de volgende vraag: Aantal onderzoekers 0 onderzoekers<=10 10< onderzoekers <=50 50< onderzoekers <=150 150< onderzoekers <=1000 onderzoekers >1000 Totaal aantal antwoorden Respons Respons ten opzicht van de 68 musea die onderzoekers ontvingen
Aantal musea 2 36 14 4 3 3 62 38,2% 89,7%
% 3,2 58,1 22,6 6,4 4,8 4,8 100%
Het Museum voor Natuurwetenschappen en het Koninklijk Legermuseum ontvingen 2000 onderzoekers. Daarop volgt het AMVC-Letterenhuis met 1135 onderzoekers, en Koninklijk Museum voor Midden-Afrika met 1000 onderzoekers.
DWTI 18
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Kregen de onderzoekers toegang tot : De collecties De reserves De bibliotheek Totaal aantal antwoorden Respons Respons ten opzicht van de 68 musea die onderzoekers ontvingen
Aantal musea 52 44 64 66 40,7% 97%
% 34,7 29,3 42,7 100%
Uit de enquête van de Franse Gemeenschap is deze informatie niet af te leiden. Wel wordt “chercheurs” vermeld onder de categorie “Autres catégories de public à cibler”, die door 12 musea (of 6%) werd aangekruist bij de vraag welke publieksgroepen ze zouden willen aanspreken. Hoeveel musea dus daadwerkelijk onderzoekers ontvingen, of tot welke delen van het museum 43 deze toegang kregen, is niet duidelijk .
DWTI 19
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
9. Publieksonderzoek a. Uitvoeren van publieksbevragingen Publieksbevragingen Regelmatig en kwalitatief Regelmatig en kwantitatief Zelden en kwalitatief Zelden en kwantitatief Nooit Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 8 12 44 29 65 149 92%
% 5,4 8,1 29,5 19,5 43,6 100%
Iets minder dan de helft van de bEGMUS 2004-musea voert geen publieksbevragingen uit. De meest populaire vorm voor de musea die het wel doen (29%), is een occasionele, kwalitatieve bevraging. Bij musea die wel regelmatig publieksonderzoek uitvoeren, is de kans iets groter dat dit een kwantitatieve bevraging is (8,1% van de musea, tegen 5,4% die regelmatig kwalitatief bevragen). Bij de musea die door de Franse Gemeenschap bevraagd werden, voert slechts 1 op 3 44 publieksbevragingen uit . 20% van de musea doen dit tenminste éénmaal per jaar. Of dit kwalitatieve of kwantitatieve bevragingen zijn, wordt niet gespecificeerd. b. De uitstraling van het museum Herkomst van bezoekers Lokaal Regionaal Nationaal Internationaal Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 47 73 64 103 149 92%
% 31,5 49 43 69,1
Bijna 70% van de musea die deze vraag beantwoordden, ontvangen internationale bezoekers. Ongeveer de helft van de musea ontvangt bezoekers uit de regio, en slechts een derde ontvangt lokale bezoekers. Bij de Franse Gemeenschap kwam in 2003 iets meer dan de helft van de bezoekers van een gemiddeld museum uit Wallonië, 18% uit het Brussels Gewest, 14% uit Vlaanderen, en 10% van 45 binnen Europa en bijna 2% van buiten Europa . Opvallend is het veel kleinere internationale publiek. We moeten er evenwel rekening mee houden dat dit gemiddelde gegevens zijn, en dus eigenlijk moeilijk te vergelijken met de bEGMUS 2004-gegevens. Voor bEGMUS 2004 worden bovendien de aantallen internationale bezoekers enorm beïnvloed door de federale en andere Brusselse musea.
DWTI 20
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
c. De verhouding internationale bezoekers tot het totale aantal bezoekers Internationale bezoekers <10 10<=bezoekers<20 20<= bezoekers <40 40<= bezoekers <60 60<= bezoekers <80 >=80 Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 32 19 20 12 4 9 97 59,9%
% 33 19,6 20,6 12,4 4,1 9,3 100%
47,8% van deze musea berekenden dit op basis van bevraging van het museumpubliek of door statistische steekproeven, 52, 2% op basis van schattingen. Het Bruggemuseum is één van de musea met het hoogste percentage internationale bezoekers (het Belfort en Gruuthuse met 80%, het Stadhuis met 85% en het Brugse Vrije met 90%). Daarnaast zijn ook bier en chocola populair: Choco-Story en het Brussels Museum van de Geuze krijgen respectievelijk 80 en 90% internationale bezoekers. Van het Wellingtonmuseum is 80% van de bezoekers van buitenlandse afkomst, en van het oorlogsmuseum Hooge Crater is dat zelfs 90%. Bruxella 1238, de archeologische site van het Franciskanerconvent dat in 1238 werd opgericht, krijgt 90% internationale bezoekers. Het Kathedrale Kaarsenmuseum in Baarle-Hertog gaf als enige museum aan uitsluitend internationale bezoekers te krijgen. Dit hangt natuurlijk samen met de locatie van het museum, omgeven door Nederlands grondgebied. Verdere analyse van de resultaten van de enquête van de Franse Gemeenschap wijst uit dat kunstmusea proportioneel zowel meer buitenlandse bezoekers aantrekken als meer bezoekers uit 46 het Brussels Gewest .
DWTI 21
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
10. Budget De verschillende vragen over de financiële situatie van de bEGMUS 2004-musea werden, afhankelijk van de concrete vraag, door één tot twee derden van de respondenten ingevuld. Bij een verdere analyse van de opgegeven cijfers bleek echter dat de opgegeven sommen niet altijd kloppen, en dus met de nodige voorzichtigheid benaderd moeten worden. De Franse Gemeenschap kwam trouwens tot dezelfde vaststelling. a. Een eigen budget? Van de 102 musea die deze vraag beantwoordden, beschikken er 75 (of 73,5%) wel en 27 (of 26,5%) niet over een eigen budget. b. Totaal jaarlijkse uitgaven Uitgaven 2004 (€) 0 0<= uitgaven <1000 1000 <= uitgaven <50.000 50.000 <= uitgaven <250.000 250.000 <= uitgaven <500.000 500.000 <= uitgaven <1.000.000 1.000.000 <= uitgaven <2.500.000 2.500.000 <= uitgaven <5.000.000 5.000.000<= uitgaven Totaal Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 2 3 22 17 9 7 8 1 3 72 44,4% 123.450 919.467,8
% 2,8 4,2 30,5 23,6 12,5 9,7 11,1 1,4 4,2 100%
Van tenminste 1 van de musea die invulden dat ze 0 € uitgaven, bleek de reden te zijn dat ze hun financiën liever niet bekendmaken. Het Priester Poppemuseum gaf met 44 € het laagste bedrag uit. De 3 musea die meer dan 5 miljoen uitgaven, zijn het Paleis voor Schone Kunsten (19.907.000 €), het Museum voor Natuurwetenschappen (14.304.046 €) en het Koninklijk Legermuseum (7.700.000 €). Omdat de budgetten enorm uiteenlopend zijn, is het gemiddelde uitgegeven bedrag aanzienlijk hoger dan de mediaan.
DWTI 22
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
c. Werkingsbudget (inclusief salarissen) Werkingsbudget 2004 (€) 0 0<= budget <1000 1000 <= budget <50.000 50.000 <= budget <250.000 250.000 <= budget <500.000 500.000 <= budget <1.000.000 1.000.000 <= budget <2.500.000 2.500.000 <= budget <5.000.000 5.000.000<= budget Totaal Respons Mediaan Gemiddelde
Aantal musea 7 0 11 17 5 7 3 1 1 52 32%
% 13,5 0 21,1 32,7 9,6 13,5 5,8 1,9 1,9 100%
133.600 600.631,8
Deze vraag werd slechts door 32% van de respondenten beantwoord. Uit de enquête van de Franse Gemeenschap bleek ook al dat musea in het algemeen een vager beeld hebben van hun 47 inkomsten dan van hun uitgaven . De twee bEGMUS 2004-musea met het grootste werkingsbudget zijn het Paleis voor Schone Kunsten (11.454.000 €) en het Koninklijk Legermuseum (7.700.000 € - hetzelfde cijfer als de jaarlijkse uitgaven voor 2004). Het Museum voor Natuurwetenschappen, ook in de top 3 wat uitgaven betreft, vulde de vraag niet in. d. Werkingsbudget voor conservatie en restauratie van objecten (exclusief salarissen) Net als de voorgaande vraag werd deze slechts door een beperkt aantal musea beantwoord, 53 in totaal. Het gemiddelde werkingsbudget voor onderhoud van objecten in de bEGMUS 2004-musea in 2004 was 33.318,21€, maar de mediaan die op 5000 € ligt, geeft een beter beeld. 6 musea (waaronder het Paleis voor Schone Kunsten dat geen collectie te beheren heeft) gaven uitdrukkelijk aan van een budget van 0 € te voorzien. Het museum dat op deze budgetpost het minste geld had staan, is het Grevenbroek Museum met 100 €. Twee musea, waaronder het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (met 400.000 €), vulden op de enquête in meer dan een kwart miljoen te hebben uitgegeven. Het Koninklijk Legermuseum gaf 24.000 € op en het Museum voor Natuurwetenschappen vulde de vraag niet in. e. Werkingsbudget voor onderhoud van de gebouwen (exclusief salarissen) Deze vraag blijkt met 47 antwoorden of slechts 29% de moeilijkst te beantwoorden. Gemiddeld besteedden musea hier 94.599,38 € aan; en de mediaan ligt op 10.000 €. De musea die meer dan een kwart miljoen uitgaven aan deze traditioneel zware begrotingspost, zijn het Paleis voor Schone Kunsten (1.437.000 €), het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (800.000 €), het Koninklijk Legermuseum (765.000 €) en het Modemuseum in Antwerpen (370.290 €), dat de deuren opende in 2002. De 44 € uitgaven van het Priester Poppemuseum vinden we onder deze begrotingspost terug.
DWTI 23
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
f. Opbrengst van ticketverkoop 55 musea beantwoordden deze vraag van de bEGMUS-enquête. Gemiddeld bracht de ticketverkoop 34,9% van de inkomsten van het museum binnen. De mediaan ligt op 20%. 5 musea vulden in dat 0% van hun opbrengsten uit ticketverkoop voortkomt (het Koninklijk Legermuseum, het Priester Poppemuseum, het Hoevemuseum, het Karrenmuseum en het Heemkundig Museum Tempelhof). De ticketverkoop vertegenwoordigt 99% van de inkomsten van het Maison-Atelier d'artiste Geo De Vlamynck, en het Nationaal Wielermuseum. Drie musea gaven zelfs aan dat de ticketverkoop voor de volledige inkomsten zorgt: de Schatkamer van de O.L.V.basiliek van Tongeren, het Landbouwmuseum De Bergen en de Poorterswoning Pelgrom. g. Opbrengst door mecenaat Slechts 30 musea beantwoordden deze vraag van de bEGMUS 2004-enquête. 8 van hen verklaarden 0% inkomsten verkregen te hebben door mecenaat in 2004. De musea die de hoogste percentages aangaven, waren het Liftmuseum (100%), het Rockoxhuis (100%), de Heemkundige Kring De Kluize (75%) en het Museum Jan Vaerten (50%). Het gemiddelde percentage inkomsten door mecenaat ligt op 15,4 en de mediaan op 8%. h. Openbare werkingssubsidies 44 van de bEGMUS-respondenten vulden deze vraag in. Het gemiddelde percentage inkomsten door werkingssubsidies vanwege de overheid is 52%, en de mediaan ligt daar vlakbij met 52,5%. 4 musea verklaarden 0% dergelijke inkomsten te hebben, en 6 musea gaven op dat deze overheidssubsidies meer dan 95% van hun in komsten uitmaakten. Dit zijn, naast het Koninklijk Legermuseum, vooral lokale musea: het Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen en Baron Caroly, het Timmermans-Opsomermuseum, het Provinciaal Museum Emile Verhaeren, het Stedelijk Museum Hoogstraten, en het Hoevemuseum. i. Commerciële inkomsten Deze vraag werd door 38 musea ingevuld. Gemiddeld verkrijgen de bEGMUS 2004-musea 20,6% van hun inkomsten via verkoop, restaurant, verhuren van lokalen, … De mediaan ligt op 10%. De Papiermolen Herisem en het Witloofmuseum hebben de meeste commerciële inkomsten met respectievelijk 90 en 95% van de totale inkomsten. j. Andere inkomsten De musea konden ook invullen of ze andere bronnen van inkomsten hadden. Hier werden bijvoorbeeld bijdragen van de gemeente, kerkfabrieken en OCMW’s vermeld, net als Gescopremies en Sociale Maribel, projectsubsidies, en – in het geval van het Zuivelmuseum – sponsoring door 8 zuivelbedrijven.
DWTI 24
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
k. Resultaten van de enquête van de Franse Gemeenschap Het Portrait socio-économique du secteur muséal en communauté française maakt een groot 48 voorbehoud bij hun analyse van de financiële situatie van musea . Allereerst heeft slechts iets meer dan een derde (37%) van de respondenten dit gedeelte van de enquête ingevuld. Daarbij komt nog, dat niet alle vragen volledig en correct zijn beantwoord. Vooral wat betreft de inkomsten blijken de gegevens niet altijd te kloppen. Omdat de Franse Gemeenschap vooral met gemiddeldes werkt, zijn de resultaten moeilijk te vergelijken met die van de bEGMUS-enquête. Ook de onderverdeling van de kosten is anders: personnel; fonctionnement; transferts; charges financières; dettes de remboursement. Gemiddeld zou een museum bij benadering 40% van de totale uitgaven aan personeelskosten spenderen, en iets minder dan 60% aan diverse goederen en diensten. Terugbetalingen van schulden en financiële lasten blijken zeer beperkt. Verkoop en diverse commerciële activiteiten zorgen voor gemiddeld 37% van de inkomsten. 27% is afkomstig van werkingssubsidies en 13% van personeelssubsidies. Giften en mecenaat zorgden voor gemiddeld 2,86% van de totale inkomsten, en sponsors voor 4,29%. In 2003 kregen de musea gemiddeld 65.481€ overheidssubsidies. De mediaan ligt op 1.795. Hiervan kwam gemiddeld 33% van de Franse Gemeenschap, 30% van de gemeenten en 10% van het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 10% is afkomstig van instellingen zoals de Nationale Loterij, de Koning Boudewijnstichting, Euroregio, het FOREM/ORBEM, …
DWTI 25
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
11. Personeel De bEGMUS 2004-enquête kreeg van 88 musea informatie over de hoeveelheid personeel die er tewerkgesteld was. Gemiddeld stelde een museum in 2004 23,1 personen (in voltijds equivalent) tewerk. De mediaan ligt op 5 personen. Slechts 5 musea hebben meer dan 100 personeelsleden: het Koninklijk Legermuseum (150), de Nationale Plantentuin (169), het Paleis voor schone Kunsten (171), de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (318) en het Museum voor Natuurwetenschappen (430). 5 musea hebben geen betaalde werkkrachten, 12 musea hebben er één en 9 musea hebben er twee. De gemeenten en VZW’s blijken de werkgever te zijn van de meerderheid van het museumpersoneel, net zoals ze ook in de meeste gevallen eigenaar van de gebouwen en/of collecties zijn. Werkgever van het personeel Staat Gewest Gemeenschap Gemeente Provincie VZW Universiteit Andere Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 6 0 5 39 6 29 5 16 106 65,4%
% 5,7 0 4,7 36,8 5,7 27,3 4,7 15,1 100%
Bij de studie van de Franse Gemeenschap, waar de vraag gesteld is als “personnel mis à disposition”, blijkt zelfs 69,14% van het personeel door de gemeente te worden betaald en 14,2% 49 door VZW’s . Dat is samen met 83,34% nog aanzienlijk meer dan de 64,1% van de bEGMUS 2004-musea. Gemiddeld stelt een museum van de Franse Gemeenschap 8,6 personen te werk, equivalent aan 50 4,38 voltijdse werknemers . Hiervan zijn gemiddeld 3,5 personen (of 40,7%) vrijwilligers. Een kleine meerderheid van de betaalde krachten is vrouwelijk, maar bij de vrijwilligers is de meerderheid dan weer mannelijk. De mediaan van de tewerkgestelde personen ligt op 6 (iets hoger dan bij de bEGMUS 2004-musea, en het maximum is 60 personeelsleden voor een museum, aanzienlijk lager dan bij de bEGMUS 2004-musea). In een gemiddeld museum van de Franse Gemeenschap staat een vierde van het personeel in voor veiligheid en technisch onderhoud. Daarop volgt 21,67% administratieve krachten en directie en 21,02%, bijna evenveel, voor geleide bezoeken, pedagogische activiteiten en animatie. Commerciële functies zijn er voor 17,92% van het personeel, en de kleinste groep, met 15,14%, houdt zich bezig met conservatie en studie. Uit de cijfers blijkt evenwel dat toch drie vierden van de musea 20% van hun tijd besteden aan conservatie en studie.
DWTI 26
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
12. Informatisering a. Beschikbaarheid van computers en internettoegang Computers Voor de bezoekers Voor het personeel Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 34 110 112 69,1%
% 30,4 98,2
Internettoegang Voor de bezoekers Voor het personeel Geen internettoegang Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 19 102 19 122 75,3%
% 15,6 83,6 15,6
112 musea (of 69% van de respondenten) beantwoordden de vraag of ze over een computer beschikken. De vraag is zo geformuleerd dat de musea aanduiden of ze computers beschikbaar hebben voor bezoekers enerzijds en/of eigen administratie anderzijds . Er is geen optie “geen computers beschikbaar” die kan worden aangestipt. We weten dus niet met zekerheid of de 50 musea die de vraag niet invulden, dat deden omdat ze geen computers hebben, of omwille van andere redenen zoals tijdsgebrek, gebrek aan informatie, gebrek aan motivatie voor het invullen van een langere vragenlijst, … Bij de volgende vraag naar toegang tot het internet, kunnen musea naast de opties “internettoegang voor bezoekers” en “internettoegang voor het personeel” wel aankruisen dat er geen internettoegang voorhanden is. Misschien is dat de reden waarom op deze vraag 10 musea meer antwoordden dan op de vorige naar de aanwezigheid van computers. Omdat deze vragen niet werden gesteld door de Franse Gemeenschap, kunnen we op dit vlak de musea die aan deze bevraging deelnamen, niet vergelijken met de bEGMUS-respondenten. b. Museumwebsites Website Eigen museumwebsite Opgenomen in één of meer gemeenschappelijke sites Geen website Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 68 46 16 130 80,2%
% 52,3 35,4 12,3 100%
Iets meer dan de helft van de musea die op de vraag antwoordden, beschikt over een eigen website. Meer dan een derde is op een portaalsite of collectieve site terug te vinden. Slechts 12% van de musea heeft geen officiële aanwezigheid op het internet. Het was niet mogelijk om verschillende antwoorden aan te duiden, hoewel veel van de musea met een eigen site ongetwijfeld ook op portaalsites terug te vinden zijn.
DWTI 27
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Ook bij de musea die door de Franse Gemeenschap bevraagd werden, blijkt dat de helft een eigen 51 site heeft . Twee derden van de musea vindt men terug op collectieve of portaalsites. Als we veronderstellen dat de musea met een eigen website zeker ook door portaalsites en collectieve sites worden vermeld, blijft er nog een kleine 17% van de musea over die geen eigen webstek hebben, maar wel gerepertorieerd werden door andere culturele sites. 18,8% van de musea zou geen enkele officiële aanwezigheid op internet hebben, een cijfer dat vergelijkbaar is met dat van de bEGMUS-enquête. Het grootste verschil in resultaten tussen beide bevragingen ligt dan in het aantal musea dat geen eigen website heeft, maar waarover men wel informatie vindt op collectieve of portaalsites: 35,4% bij de EGMUS-enquëte tegenover 17% bij de enquête van de Franse Gemeenschap. bEGMUS 2004 gaat hier niet verder op in, maar de Franstalige musea vermelden als belangrijkste 52 portaalsites Musées et Sociétés en Wallonie , Conseil Bruxellois des Musées en Les Musées en 53 Wallonie . c. Geïnformatiseerd ticketsysteem Geïnformatiseerd ticketsysteem Ja Nee Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 39 75 114 70,4%
% 34,2 65,8 100%
Aantal musea 42 13 10 10 10 18 19 122 75,3%
% 34,4 10,6 8,2 8,2 8,2 14,7 15,6 100%
d. Geïnformatiseerde inventaris Informatisering van de inventaris Geen geïnformatiseerde inventaris <10% 10%<=inventaris<30% 30%<= inventaris <50% 50%<= inventaris <75% 75%<= inventaris <100% 100% Totaal aantal antwoorden Respons
15,6% van de musea die de vraag beantwoordden, beschikt over een volledige elektronische catalogus. Van de 34% van de respondenten die aanduidden geen geïnformatiseerde inventaris te hebben, laat de vraagstelling niet toe te concluderen of ze dan wel over een volledige of gedeeltelijke papieren inventaris beschikken. Het onderwerp van de inventaris op papier wordt wel aangesneden in de vraag naar publicaties van het museum (zie p. 23). 54
Uit de enquête van de Franse Gemeenschap blijkt dat 78,5% van de musea een inventaris heeft . Als een museum verklaart over een volledige inventaris te beschikken, is dat meestal op papier (44%). Slechts 17,5% van de musea heeft een volledige elektronische inventaris. Dit aantal ligt iets hoger dan bij de resultaten van bEGMUS 2004. 59,6% van de musea heeft een gedeeltelijke inventaris in elektronisch formaat en 41,8% heeft een gedeeltelijke inventaris op papier. File Maker Pro blijkt de populairste software te zijn.
DWTI 28
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
79 musea van de 80 bEGMUS 2004-musea die over een tenminste gedeeltelijk geïnformatiseerde inventaris beschikken, gaven aan met welk systeem zij werken. 15 van hen combineren twee of meer soorten software. Adlib blijkt het populairste systeem te zijn, terwijl – in tegenstelling tot wat blijkt uit de enquête van de Franse Gemeenschap – File Maker Pro slechts door een tiende van de musea wordt gebruikt. Software Access Adlib Deventer Excel File Maker Pro Horus museum Musea Museumview Museum Plus MySQL Omogen Outlook TMS Q&A Word Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons Respons ten opzichte van het aantal musea met tenminste gedeeltelijk geïnformatiseerde inventaris
Aantal musea 15 36 1 17 8 1 3 1 1 1 1 1 4 1 8 79 48,7% 98,7%
% 19 45 1,3 21,5 10,1 1,3 3,8 1,3 1,3 1,3 1,3 1,3 5 1,3 10,1
113 musea beantwoordden de vraag of er een verantwoordelijke voor de catalogisering tewerkgesteld was in het museum. 56,6% antwoordde bevestigend, 43,4% ontkennend.
DWTI 29
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
13. Educatieve programma’s a. Een educatieve dienst Educatieve dienst Een interne dienst Een externe dienst Geen educatieve dienst Totaal aantal antwoorden Respons
Aantal musea 56 6 68 130 80,2%
% 43,1 4,6 52,3 100%
Iets meer dan de helft van de 130 musea die de vraag beantwoordden, heeft noch een eigen educatieve dienst, noch een externe dienst. In totaal beschikken ongeveer 48% van de musea over een eigen, interne of over een externe educatieve dienst. In de enquête van de Franse Gemeenschap komt deze vraag niet voor. Uit de resultaten blijkt wel dat 51,6% van de door hen ondervraagde musea pedagogische activiteiten organiseren. Er is 55 duidelijk een verband tussen de grootte van het museum en het organiseren van activiteiten . b. Doelgroepen Doelgroepen Groepen bezoekers Scholen Gehandicapten Andere Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
Aantal musea 60 78 19 18 88 54,3%
% 68,1 88,6 21,6 20,4
Slechts 88 musea beantwoordden de vraag naar het bestaan van programma’s voor specifieke doelgroepen. Het is onduidelijk of dat betekent dat de 74 overigen geen programma’s hebben en daarom de vraag niet invulden, of de vraag omwille van andere redenen openlieten. 16 musea meer dan de 62 die volgens de vorige vraag beschikken over een educatieve dienst, voorzien specifieke educatieve programma’s. Bijna 90% van deze musea hebben speciale voorzieningen voor schoolbezoeken en bijna 70% voor andere groepen bezoekers. Onder de categorie “andere” vinden we vooral voorzieningen voor kinderen (buiten schoolverband dan) terug (10 musea), voor individuele bezoekers (4 musea), en ook voor -26 jarigen, kansarmen en senioren (telkens 1 museum). De Franse Gemeenschap vroeg de musea welke groepen van het grote publiek ze wilden bereiken. Bijna de helft van de musea gaven aan dat scholen een belangrijke doelgroep zijn (46,8%), gevolgd door individuele bezoekers of gezinnen (28,5%) en senioren (23,7%). Er wordt verder niet 56 ingegaan op hoe deze groepen juist worden aangesproken .
DWTI 30
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
c. Soorten activiteiten De onderstaande tabellen toont welke activiteiten door de musea georganiseerd worden voor welke doelgroepen. Rondleidingen zijn de populairste activiteit, voorstellingen daarentegen worden door het minste musea aangekruist. Er was geen gelegenheid om de optie “andere” verder uit te leggen. Activiteiten Thematische bezoeken Colloquia Ateliers Rondleidingen Voorstellingen Culturele evenementen Films, multimedia Andere Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons Activiteiten/Publiek Thematische bezoeken Colloquia Ateliers Rondleidingen Voorstellingen Culturele evenementen Films, multimedia Andere
Individuen Tot. % 40 26,8 22 14,8 17 11,4 23 15,4 21 14 58 38,9 30 20,1 24 16,1
Aantal musea 73 23 43 94 22 62 34 28 149 92% Groepen Tot. % 69 46,3 11 7,3 21 14 58 38,9 16 10,7 46 30,9 24 16,1 22 14,8
Gehandicapten Tot. % 23 15,4 5 3,3 12 8 33 22,1 10 6,7 22 14,8 18 12 15 10
% 49 15,4 28,7 63 14,8 41,6 22,8 18,7 100%
Scholen Tot. % 55 36,9 7 4,7 38 25,5 74 49,6 12 8 31 20,8 21 14 21 14
Uit de enquête van de Franse Gemeenschap blijkt dat in 2003 18,6% van de musea conferenties organiseerden, 8,5% voorstellingen, 5,2% concerten en 67,7% “autres activités”, zoals opendeurdagen, “journées découvertes”, nocturnes, en zaalverhuur. d. Uitrusting/faciliteiten Beschikt het museum over: Documentatieruimte voor het grote publiek Documentatieruimte voor onderzoekers/studenten Ruimte voor animatie Auditorium Shop/boekenwinkel Cafetaria/bar Restaurant Andere Totaal (meerdere antwoorden mogelijk Respons
DWTI 31
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Aantal musea 56 56 48 27 66 42 22 18 115 70,9%
% 48,7 48,7 41,7 23,5 57,4 36,5 19 15,6
Een museumshop en/of boekenwinkel werd van de lijst faciliteiten het meest aangekruist, namelijk door 57% van de musea die de vraag beantwoordden. Bijna de helft van de musea geven aan een documentatieruimte te hebben die ook voor het grote publiek toegankelijk is. Daarop volgen ruimte voor animatie (door 41% van de musea aangegeven) en een cafetaria of bar (door 36% van de musea aangegeven). Bij de de musea die door de Franse Gemeenschap ondervraagd werden, vinden we vergelijkbare antwoorden terug: een verkooppunt voor publicaties/boekenwinkel en een museumshop zijn in respectievelijk 64,5% en 43,5% van de musea aanwezig. Daarop volgt een voor het grote publiek toegankelijke bibliotheek met 43,5% van de musea. Een café of restaurant vindt men in 24,7% van 57 de musea terug . Onder “andere” geven de bEGMUS 2004-museamusea aan: vergaderzaal/auditorium (4), atelier (3), concertzaal/theaterzaal (2), multimediazaal (1), en de Papiermolen van Herisem heeft zelfs logeermogelijkheid. Enkele musea hebben zelf geen cafetaria of vergaderruimte, maar maken gebruik van de faciliteiten van nabije instellingen zoals culturele centra. e. Faciliteiten voor gehandicapten Van de 127 musea die deze vraag beantwoordden, verklaarden er 76 (of 59,8%) geen faciliteiten voor gehandicapten te hebben en 51 (of 40,2%) wel. Dit cijfer ligt bij de resultaten van de Franse Gemeenschap opmerkelijk hoger: 52,7% van de musea hebben voorzieningen voor gehandicapten.
DWTI 32
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
14. Publicaties Publicaties Gratis promotiemateriaal (folder, flyer, …) Gratis brochure bij vaste collectie Gratis brochure bij tijdelijke tentoonst. Betalende brochure bij collecties Gratis audiogids Betalende audiogids Catalogus bij vaste collectie Catalogus bij tijdelijke tentoonstelling Pedagogisch materiaal Tijdschrift van het museum
Nederlands 109 (74,1%) 54 (36,7%) 37 (25,2%) 42 (28,6%) 10 (6,8%) 7 (4,8%) 37 (25,2%) 45 (30,6%) 44 (29,9%) 28 (19%)
Frans Duits Engels Andere 84 48 66 7 (57,1%) (32,7%) (44,9%) (4,8%) 40 21 32 6 (27,2%) (14,3%) (21,8%) (4,1%) 16 7 12 0 (10,9%) (4,8%) (8,2%) 25 18 21 4 (17%) (12,2%) (14,3%) (2,7%) 10 7 9 4 (6,8%) (4,8%) (6,1%) (2,7%) 7 5 4 2 (4,8%) (3,4%) (2,7%) (1,4%) 21 10 15 2 (14,3%) (6,8%) (10,2%) (1,4%) 21 6 13 3 (14,3%) (4,1%) (8,8%) (2%) 14 2 3 2 (9,5%) (1,4%) (2%) (1,4%) 5 2 1 0 (3,4%) (1,4%) (0,7%)
Nieuwsbrief van het museum
31 (21,1%)
8 (5,4%)
0
2 (1,4%)
1 (0,7%)
Nieuwsbrief v/d Vrienden v/h Museum
30 (20,4%) 6 (4,1%) 31
5 (3,4%) 5 (3,4%) 12 (8,2%) 6 (4,1%)
0
0
0
2 (1,4%) 2 (1,4%) 3 (2%)
3 (2%) 10 (6,8%) 6 (4,1%)
2 (1,4%) 3 (2%) 1
CD of DVD over de collecties Wetenschappelijke publicaties/rapporten
(21,1%)
Andere Totaal (meerdere antwoorden mogelijk) Respons
10 (6,8%) 147 90,7%
(0,7%)
De meest voorkomende publicatie volgens de bEGMUS 2004-enquête is een gratis flyer of brochure die het museum voorstelt, openingsuren vermeldt, eventueel een plattegrond geeft, … Daarop volgen informatiebrochures voor een bezoek aan de vaste collectie, catalogi voor de tijdelijke tentoonstellingen, en pedagogisch materiaal. Het Nederlands neemt in de tabel een prominentere plaats in dan het Frans, vooral wat pedagogisch materiaal betreft, maar dat ligt natuurlijk aan het feit dat de grote meerderheid van de deelnemende musea in het Vlaams Gewest gelegen is. Engels komt als taal van publicaties meer voor dan Duits, hetgeen toch een landstaal van België is. Opvallend is ook dat slechts weinig musea een CD of DVD aanbieden.
DWTI 33
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Uit de enquête van de Franse Gemeenschap blijkt dat 8,4% van de deelnemende musea audiogidsen aanbieden en dat 58,4% (heel wat meer dus dan in de bEGMUS-enquête het geval 58 blijkt) pedagogisch materiaal beschikbaar stelt . Wat betreft de publicaties, bekijkt de Franstalige Gemeenschap vooral hoeveel en welke publicaties gerealiseerd zijn in de periode 2002 – 2003, niet zozeer, zoals de bEGMUS 2004-enquête vraagt, welke publicaties er beschikbaar zijn, los van de publicatiedatum. Bij de catalogi informeerde de enquête van de Franstalige Gemeenschap naar de beschikbare talen. Alle 144 musea die de vraag beantwoordden, hadden een Franstalige catalogus. 41,6% van hen had ook een Nederlandstalige catalogus beschikbaar en 22,2% een Engelstalige. Ook hier komt het Duits slechts op de 4de plaats met 13,8% van de musea. Alle cijfers liggen aanzienlijk hoger dan die van de bEGMUS 2004-enquête, waar slechts 25,2% van de musea een Nederlandstalige en 14,3% een Franstalige catalogus hebben.
DWTI 34
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Annex 1. Lijst van deelnemende musea: AMVC-Letterenhuis Archeologisch Museum (Grobbendonk-Bouwel) Archief en Museum van de Franstalige Literatuur/ Archives et Musée de la Littérature Archief en Museum van het Vlaams Leven te Brussel Autoworld Brussels Bakkerijmuseum Walter Plaetinck Zuidgasthuishoeve vzw Begijnhofhofmuseum Kortrijk Begijnhofmuseum - TRAM 41 Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal/Centre belge de la Bande Dessinée Belgisch Liftmuseum/Musée belge de l’Ascenseur. Belgisch Museum voor Radiologie/Musée belge de Radiologie BELvue Museum Bijenteeltmuseum Plantentuin Jean Massart/Jardin botanique Jean Massart Brouwerijmuseum/ Musée des Brasseurs Belges Bruggemuseum – Archeologie Bruggemuseum – Belfort Bruggemuseum - Brugse Vrije Bruggemuseum – Gruuthuse Bruggemuseum - Onthaalkerk Onze-Lieve-Vrouw Bruggemuseum – Stadhuis Brugwachtershuisje Brussels Museum van de Geuze/Musée bruxellois de la Gueuze Brussels Trammuseum/Musée du Tram bruxellois Bruxella 1238 Choco – Story Cultureel Centrum Anto-Diez Da Vinci-Museum De Oude Kaasmakerij Diamantmuseum (Grobbendonk) Diamantmuseum Provincie Antwerpen Dierkundemuseum van de ULB/Museum de Zoologie et d’ Anthropologie de l'ULB Druivenmuseum Experimentarium Fort van Breendonk FotoMuseum Provincie Antwerpen Fransmansmuseum en Käthe Kollwiz-Toren Fruitstreekmuseum Gedachtenismuseum P. Valentinus Paquay Gemeentelijk Heemkundig Museum Gemeentelijk Museum Emile Van Doren Gemeentemuseum van het Graafschap Jette/ Musée Communal du Comté de Jette Geneeskundemuseum/Musée de la Médecine Geraardbergse Musea Gerard Meeusen Museum Geschiedkundig Museum Mesen Grevenbroek Museum
DWTI 35
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Groeningemuseum en Arentshuis Guido Gezellemuseum Heemkundig Museum Sincfala voor Polder en Visserij Heemkundig Museum Tempelhof Heemkundige Kring De Kluize Herman Teirlinckhuis Historische Dienst van de Politie/Service historique de la Police Hortamuseum/Musée Horta Hospitaalmuseum Sint-Janshospitaal Jardin de Sculptures de l'UCL /Beeldentuin (Musea van de UCL) Jardin des Plantes Médicinales de l’UCL/Tuin van Geneeskrachtige Planten (Musea van de UCL) Joods Museum van België/Musée juif de Belgique Joods Museum van Deportatie en Verzet/Musée juif de la Déportation et de la Résistance Karrenmuseum Essen Kasteel van Gaasbeek Kathedrale Kaarsenmuseum Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis (Koninklijk Legermuseum)/Musée royal de l’Armée et d’Histoire Militaire Koninklijk Museum voor Midden-Afrika/Musée royal de l’Afrique centrale Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen Koninklijke Muntschouwburg/Théâtre royal de la Monnaie Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis/Musées royaux d’Art et d’Histoire Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België/Musées royaux des Beaux-Arts de Belgique La Fonderie – Brussels Museum voor Arbeid en Industrie/ Musée bruxellois de l’Industrie et du Travail Lampenmuseum Landbouwmuseum De Bergen Maison-Atelier Geo De Vlamynck/Atelier Geo de Vlamynck Mercatormuseum Middelheimmuseum Mineralogisch Museum - Academie voor Mineralogie Modemuseum (Provincie Antwerpen) Museum voor Spontane Kunst/Musée d'Art Spontané Musée Maurice Careme Musée National de la Résistance Museum Camille Lemonnier Museum Charlier Museum David en Alice van Buuren Museum Dhondt-Dhaenens Museum Dr. Guislain Museum Fort Liezele Museum Gust De Smet Museum Heraldiek Benelux Museum Hooge Crater Museum Huize Ernest Claes Museum Jan Vaerten (Beerten) Museum Kempenland Museum Léon De Smet Museum Mayer van den Bergh
DWTI 36
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Museum Plantin-Moretus/ Prentenkabinet Museum van de Belgische Spoorwegen/Musée des Chemins de Fer belges Museum van de Boekdrukkunst/ Musée de l'Imprimerie Museum van de Nationale Bank van België/Musée de la Banque nationale de Belgique Museum van de Orthodoxe Kerk/Musée de l’Eglise orthodoxe Museum van de Stad – Broodhuis/Musée de la ville de Bruxelles – Maison du Roi Museum van de Zwartzusters Museum van Deinze en de Leiestreek Museum van Geneeskrachtige Planten en Farmacie/ Musée des Plantes Médicinales et de la Pharmacie Museum van het Koninklijke Theater Toone/Théâtre royal de Toone Museum van het O.C.M.W. van Brussel/Musée de C.P.A.S. de Bruxelles Museum Vlaamse Minderbroeders Museum Vleeshuis (nu: Klank van de Stad) Museum voor de Geschiedenis van de Wetenschappen (Universiteit Gent) Museum voor Griezelkunst/Musée d’Art Fantastique Museum voor het Kostuum en de Kant/ Musée du Costume et de la Dentelle Museum voor Natuurwetenschappen/Museum des Sciences naturelles Museum Wellington/Musée Wellington Nationaal Vlas- Kant- en Linnenmuseum Nationaal Wielermuseum Nationale Plantentuin van België/Jardin botanique national de Belgique Olens Radiomuseum OMV Gasthuismuseum Sint-Dimpna Oostendse Heem- en Geschiedkundige Kring Openluchtmuseum Atlantikwall Openluchtmuseum Bokrijk Paleis van Karel van Lotharingen/Palais de Charles de Lorraine – Musée du XVIIIe Siècle Paleis van Keizer Karel – Archeologische Site Coudenberg/Ancien Palais de bruxelles – Site archéologique du Coudenberg Paleis voor Schone Kunsten/Palais des Beaux-Arts Papiermolen Herisem Peter Benoitmuseum Poorterswoning Pelgrom Priester Poppemuseum Provinciaal Gallo-Romeins Museum Provinciaal Museum Emile Verhaeren Regionale Heemmusea Bachten de Kupe Rockoxhuis Roger Raveelmuseum Rubenshuis Sanctuary Wood Hill 62 1914 – 1918 Schatkamer van de Basiliek O.L.V. Tongeren Scientastic Museum/Musée Scientastic Speelgoedmuseum Brussel/ Musée du Jouet Bruxelles Speelkaartenmuseum - TRAM 41 Sportimonium Stadsmuseum 't Schippershof Stampe & Vertongen Museum
DWTI 37
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Stedelijk Archeologisch Museum (Harelbeke) Stedelijk Museum Hoevemuseum Stedelijk Museum Hoogstraten Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof (nu: Stadsmus) Stedelijk Museum Vander Kelen-Mertens Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) Stedelijk Museum voor Schone Kunsten (Oostende) Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen en Baron Caroly Stedelijke Musea Mechelen Stedelijke Musea Sint-Niklaas - Museum Zwijgershoek Taxandriamuseum - TRAM 41 Ten Duinen 1138 Timmermans-Opsomermuseum Torenverplaastingsmuseum Turninum - Volksmuseum Deurne Uilenspiegelmuseum Volkskundemuseum Jan Augustijns Witloofmuseum (gesloten in juni 2006) Zilvermuseum Sterckshof (Provincie Antwerpen) Zuivelmuseum/Le musée Laitier
DWTI 38
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
Referenties 1
De landen die hieraan deelnamen waren de volgende: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Hongarije, Italië, Kroatië, Letland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Slovakije, Slovenië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland, Zweden en Zwitserland.
2
Een overzicht van de huidige toestand in de verschillende betrokken landen (al de leden van de Berlijnse groep, plus Griekenland en Roemenië) vindt men in de publicatie: A Guide to European Museum Statistics, EGMUS, december 2004, http://www.smb.spk-berlin.de/ifm/dokumente/materialien/IfM_001-202_WEB.pdf. Ondertussen hebben ook Ierland, Portugal en Tsjechië zich bij EGMUS aangesloten.
3
Een voorlopige versie van deze vragenlijst vindt men in A Guide to European Museum Statistics op p. 123.
4
A Guide to European Museum Statistics, p. 139 – 146.
5
http://www.belspo.be/belspo/res/institut/esf_nl.stm
6
http://www.culturelebiografie.be/
7
http://www.cfwb.be/musees/inde opp .html
8
http://www.brusselsmuseums.be/
9
A Guide to European Museum Statistics, p. 21 tot 25 geeft een overzicht van de Belgische situatie en regelgeving i.v.m. musea, met een overzicht van de bevragingen die reeds werden uitgevoerd door de verschillende bevoegde autoriteiten. Zie ook: Letty Ranshuysen, Onderzoeksproject in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Beeldende Kunst en Musea, 2001, D/2001/324/1226, 136 p. 10
http://egmus.stis.fgov.be/ (registratie vereist om de volledige vragenlijst te kunnen raadplegen)
11
http://www.opc.cfwb.be/
12
http://www.opc.cfwb.be/publications.asp#doc0008
13
Het Museum voor Natuurwetenschappen, het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, en het Legermuseum.
14
Doordat bepaalde vragen een lage respons hadden, en doordat veel musea één of meer vragen helemaal openlieten, is het niet mogelijk om betrouwbare correlaties tussen verschillende thema’s terug te vinden. 15
Zie Bedrijfsproject Culturele Biografie Vlaanderen vzw vzw. Onderzoeksresultaten fase 1, T. Ho opp , 2005. Een stagiair bij Culturele Biografie Vlaanderen vzw, Thibault Hox maakte een analyse van de vragenlijst en van mogelijke oorzaken van de lage respons en de onvolledig ingevulde vragenlijsten: een gebrek aan informatie bij de musea zelf, de vragenlijst wordt niet aan de meest geschikte persoon doorgespeeld, tijdsgebrek, onduidelijkheid van de vraagstelling, ontbreken van bepaalde antwoordmogelijkheden, … Er worden een aantal interessante suggesties gemaakt om de vragenlijst bij te werken: een optie “niet van toepassing” toevoegen aan de antwoordmogelijkheden, vermijden van onduidelijke termen zoals “soms” en “regelmatig” in de vraagstelling, elke vraag beperken tot 1 aspect, basiscijfers vragen en zelf de berekening uitvoeren, de voetnoten schrappen en alle informatie in de vraag zelf opnemen, uitsluitend gesloten vragen stellen, … 16
De Museumgids Vlaanderen & Brussel, Openbaar Kunstbezit Vlaanderen vzw in samenwerking met Culturele Biografie Vlaanderen vzw en de Provinciale Museumconsulenten, 2005, ISBN 90 76099 63 4.
DWTI 39
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
17
Een lijst van deelnemende musea is terug te vinden als annex bij de proefversie van het Portrait Socioéconomique, maar niet bij het uiteindelijke rapport. 18
Portrait socio-économique du secteur muséal en Communauté française, Ch. 1 Identification, p. 179.
19
De standaarddeviatie of standaardafwijking toont aan dat een reeks getallen evenwichtig verspreid is (een kleine standaarddeviatie), of dat de verschillende waarden ver uit elkaar liggen (een grote standaarddeviatie). In het laatste geval is de grote standaarddeviatie een aanwijzing dat een gemiddelde waarde weinig informatief zal zijn, omdat de uitersten extreme waarden zijn. Het is dan interessanter van naar de mediaan te kijken. De helft van de reeks waarden ligt onder de mediaan en de helft ligt erboven. 20
Mr Philippe Pepin, Codirecteur des recherches bij het Observatoire des Politiques culturelles merkt op dat zich hier een belangrijke opmerking aandient: Het Waals Gewest is bevoegd voor patrimonium (sinds 1988) en voor toerisme (sinds 2003), twee materies die in principe gemeenschapsmateries zijn. Hierdoor sluipen er twee scheeftrekkingen in de resultaten van de enquête van de Franstalige Gemeenschap. Eerst en vooral zijn er instellingen die zich liever geen “museum” noemen omdat ze hun financiering door het Gewest willen behouden, terwijl ze als “museum” voor de (lagere) subsidiëring van de Franstalige Gemeenschap in aanmerking zouden komen. (In het kader van een wetenschappelijke studie is deze vrees trouwens ten onrechte.) Daarnaast zijn de erfgoedinstellingen, en dan vooral de botanische tuinen, onvoldoende gerepresenteerd in de enquête omdat ze zich als “maison du tourisme” profileren en dus de vragen die met het patrimonium te maken hebben oversloegen en enkel vragen over het museale aspect van hun instelling invulden. 21
O.c., Ch.8.1 L’infrastructure en termes de superficie totale, p.115 – 121.
22
O.c., Ch. 8.2 Les zones d’affectation et leurs superficies, p. 116 – 117.
23
Zie ook voetnoot 18.
24
O.c., Ch. 8.2 Les zones d’affectation et leurs superficies, p. 116 – 117.
25
Het Paleis voor Schone Kunsten heeft geen permanente collectie, maar organiseert tijdelijke tentoonstellingen, concerten, voorstellingen, etc. De depotruimte wordt dan ook niet door kunstwerken ingenomen, maar eerder door technisch materiaal, noodzakelijk voor de organisatie van de zeer gevarieerde activiteiten die er plaatsvinden.
26
O.c., Ch. 8.2 Les zones d’affectation et leurs superficies, p. 116 – 117
27
O.c, Ch. 3.1 L’accessibilité des musées, p. 86 – 88.
28
O.c., Note methodologique, p. 68: de studie besluit dat het concept van “grootte” van een museum het betrouwbaarst weer te geven is in “ETP” (équivalent temps plein), het aantal voltijdse werknemers dus. Andere opties waren: (1) aantal bezoekers, maar deze variabele wordt teveel beïnvloed door de aard van de collectie; (2) de collectie, maar deze is moeilijk te vergelijken tussen verschillende musea, zowel wat hoeveelheid betreft (een archeologisch museum zal een heel aantal meer potscherven hebben dan een kunstmuseum schilderijen) als wat de waarde betreft (hierover waren te weinig gegevens beschikbaar). 29
O.c., Ch. 2.3 Le statut juridique, p. 81 – 82.
30
O.c., Ch. 8.4. Propriété des batiments, p. 119 – 120.
31
O.c., Ch. 9.2 Propriété des collections, p. 126.
32
O.c., Ch. 9.3 Visibilité et état des collections, p. 127 – 128
DWTI 40
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN
33
O.c., Ch. 9.1 Achats, dons, legs et mises en depot, p.122
34
O.c., Ch. 9.1 Achats, dons, legs et mises en depot, p. 122 – 124
35
Zie bijvoorbeeld Museum statistics in the United Kingdom, S. Matty, MLA, 2004.
36
O.c., Guide relatif au questionnaire, p. 6: een “musée généraliste” is een museum waarvan de heterogene collectie niet onder een enkele noemer te brengen is, een “musée régional” heeft als thema een bepaalde geografische regio, en de collectie van een “musée specialisé” behandelt een thema dat niet onder één van de andere noemers onder te brengen is. 37
O.c., Ch. 2.2 Les catégories de musées, p. 79 – 81.
38
Zie voetnoot 19
39
O.c., Ch. 5 La tarification, p. 107 – 109
40
O.c., Ch. 3.2 Les visiteurs et leur profil, p. 89.
41
O.c., Ch. 3.2.1 Les visiteurs et leur profil en termes de fréquentation, p. 89 – 99.
42
O.c., Ch. 4.1 Les expositions, p. 95.
43
O.c., Ch. 3.2.3 Les catégories de public à cibler d’advantage, p. 93.
44
O.c., Ch. 3.2.4. Les enquêtes auprès du public visant à préciser le profil des visiteurs, p. 94.
45
O.c., Ch. 3.2.2. Le profil des visiteurs d’un musée, B. La provenance des visiteurs, p. 91 – 92.
46
O.c., Ch. 3.2.2. Le profil des visiteurs d’un musée, B. La provenance des visiteurs, p. 91 – 92.
47
O.c., Synthèse et mise en perspective, p. 204.
48
O.c., CH. 11. Les aspects financiers, p. 156 – 173.
49
O.c., Ch. 10.4.6 Origine des personnes à disposition, p. 146.
50
O.c., Ch. 10 Le personnel, p. 131 – 155.
51
O.c., Ch.6.3 Site internet, p. 112
52
http://www.msw.be/
53
http://www.lesmuseesenwallonie.be/html/index.php
54
O.c., Ch. 9.4 Tenue et format des inventaires, p. 128 – 129.
55
O.c., Ch. 4.3 Les activités pédagogiques, p. 98 – 99.
56
O.c., Ch. 3.2.3 Les catégories de public à cibler d’advantage, p. 93.
57
O.c., Ch. 4.8 Les services et facilités présents dans les musées, p. 106.
58
O.c., Ch. 4.5 Les visites guidées, p. 100 – 102.
DWTI 41
BELGISCHE MUSEUMSTATISTIEKEN