1/31
BELEIDSNOTITIE WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
juli 2006
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
2/31
Inhoudsopgave 1
ALGEMEEN ...........................................................................................................................................................3 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
2
INLEIDING ..............................................................................................................................................................3 INHOUD, DOEL EN VISIE WET ..................................................................................................................................3 LANDELIJKE ONTWIKKELINGEN .............................................................................................................................4 HET GEMEENTELIJKE TRAJECT ...............................................................................................................................5 CLIËNTENPARTICIPATIE .........................................................................................................................................6
PRESTATIEVELDEN EN NIEUWE TAKEN GEMEENTE.............................................................................7 2.1. 2.2.
ALGEMEEN ........................................................................................................................................................7 GEFASEERDE AANPAK .....................................................................................................................................10
3.
LOKAAL LOKET ................................................................................................................................................11
4.
ONDERSTEUNEN MANTELZORGERS EN VRIJWILLIGERS..................................................................14 4.1. 4.2.
5.
MANTELZORG .................................................................................................................................................14 VRIJWILLIGERS................................................................................................................................................16
HULP BIJ HET HUISHOUDEN EN DE TOEGANG TOT DE ZORG ..........................................................18 5.1. 5.2. 5.3. 5.4.
HULP BIJ HET HUISHOUDEN .............................................................................................................................18 TOEGANG TOT DE ZORG ...................................................................................................................................20 DE EIGEN BIJDRAGESYSTEMATIEK...................................................................................................................20 DE WMO-VERORDENING ..................................................................................................................................21
6.
SUBSIDIEREGELINGEN VAN AWBZ NAAR WMO ....................................................................................22
7.
ICT EN COMMUNICATIE.................................................................................................................................26
8.
FINANCIËN ..........................................................................................................................................................27
9.
WONEN, WELZIJN EN ZORG..........................................................................................................................29
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
3/31
1 Algemeen 1.1 Inleiding Voor u ligt de beleidsnotitie Wet maatschappelijke ondersteuning, het vervolg op de in 2005 behandelde startnotitie en themanotitie en de voorbode op het beleidsplan 2008-2011. Het concept van deze notitie is besproken tijdens de vergadering van de commissie Samenleving op 20 juni jongstleden. Centraal in deze notitie staan het lokale loket (hoofdstuk 3) en de hulp bij het huishouden (hoofdstuk 5), waarmee op 1 januari 2007 gestart moet worden. Gestreefd wordt een loket te realiseren waar burgers met al hun vragen op het gebied van zorg en welzijn zowel fysiek, telefonisch als digitaal terecht kunnen. Aandacht wordt besteed aan de locatie van het loket, de bereikbaarheid, de producten, de relatie met bestaande loketten bij andere instellingen en de relatie met de backoffice. Voor de hulp bij het huishouden wordt een overgangsjaar gehanteerd. Dit betekent dat in 2007 de uitvoering wordt uitgevoerd overeenkomstig de bestaande AWBZ-praktijk. Het Centrum Indicatiestelling Zorg zal daarbij de indicering verzorgen, terwijl het Zorgkantoor afspraken maakt met thuiszorgorganisaties die de huishoudelijke hulp leveren. De uitvoering zal plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de gemeente.
1.2 Inhoud, doel en visie wet De Wet maatschappelijke ondersteuning wil iedereen in staat stellen mee te doen in de samenleving: jong en oud, ongeacht maatschappelijke of economische positie, ongeacht beperkingen. Voor veel mensen is deelnemen aan de samenleving en zich inzetten voor anderen een vanzelfsprekendheid. Soms lukt het meedoen echter niet op eigen kracht. Dat kan zijn omdat burgers de weg niet weten, de regie kwijt zijn, problemen hebben met het opgroeien of opvoeden van hun kinderen. Soms gaat het om mensen die zelf de hulpverlening niet weten te vinden: ouderen in isolement, mensen die zich schamen zorg te vragen of mensen die geen zorg willen vragen, terwijl ze dat eigenlijk wel nodig hebben. Anderen hebben enige mate van ondersteuning nodig, omdat ze sommige dingen vanwege een beperking niet zelf kunnen. Het gaat in de wet om het ondersteunen van mensen in hun bijdrage aan de samenleving, het herstellen van de zelfredzaamheid en het toerusten van mensen om maatschappelijk deel te nemen. Het kabinet wil het 'meedoen' bereiken door de zorg en ondersteuning aan burgers op een meer decentrale wijze te regelen. Hiervoor is op gemeentelijk niveau een krachtige, sociale structuur nodig, waar zelforganisatie, maatschappelijke binding en eigen verantwoordelijkheid een belangrijke plaats innemen. De wet stelt de gemeente verantwoordelijk om ondersteuning te bieden aan mensen die zelf geen ondersteuning kunnen regelen. Het gaat daarbij zowel om individuele als om collectieve voorzieningen. De gemeente kan hierin keuzes maken. De wet wil de sociale samenhang in de samenleving versterken, zodat mensen ook een beroep op elkaar kunnen doen voor hulp of ondersteuning. Het gaat om mantelzorg, vrijwilligerswerk, buurthuizen, sportcentra, leefbaarheid in wijken. De wet stimuleert de samenwerking tussen de verschillende ondersteunings- en welzijnspartijen in de gemeente, bijvoorbeeld door het opzetten van woonzorgservicecentra in de wijk. Doordat mensen in een eerder stadium ondersteuning krijgen en hun sociaal vangnet groter wordt, is de verwachting dat zij minder snel zware AWBZ-zorg nodig hebben. In die zin zal de Wet maatschappelijke ondersteuning een preventieve werking moeten hebben.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
4/31
Mensen die langdurige en intensieve zorg nodig hebben, zoals chronisch zieken en zwaar gehandicapten, blijven - net als nu - hun zorg en ondersteuning ontvangen uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
1.3 Landelijke ontwikkelingen Op 14 februari jongstleden heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen. In het daaraan voorafgaande wetgevingsoverleg zijn ruim vijftig amendementen aan de orde geweest. Een aantal belangrijke veranderingen in het wetsvoorstel: a. De invoeringsdatum is verschoven van 1 juli 2006 naar 1 januari 2007. b. Het compensatiebeginsel verplicht de gemeente om voorzieningen te treffen voor mensen die zich door hun beperkingen niet zelf kunnen redden of die moeite hebben met het meedoen aan de maatschappij. Het compensatiebeginsel vervangt de (tijdelijke) zorgplicht in het oorspronkelijke wetsvoorstel (voor scootmobielen, rolstoelen en huishoudelijke verzorging). Door de aanname van het amendement over het compensatiebeginsel, strekt de verplichting om een persoonsgebonden budget aan te bieden zich nu uit tot alle individuele voorzieningen binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het compensatiebeginsel wordt ondergebracht in een verordening. Het beginsel houdt in dat de gemeente de plicht heeft om oplossingen te bieden aan burgers met beperkingen via het treffen van voorzieningen die hem in staat stellen: - een huishouden te voeren - zich te verplaatsen in en om de woning - zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel - medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan De gemeente heeft beleidsruimte in de wijze waarop zij invulling geeft aan deze verplichting. Hierbij kan zij bijvoorbeeld een afweging maken tussen individuele voorzieningen en collectieve voorzieningen, of tussen diensten en materiële voorzieningen. Bij het bepalen van deze voorzieningen houdt de gemeente rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de formulering in de Wet voorzieningen gehandicapten over verantwoorde voorzieningen (doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht). c. De gemeente is verplicht om burgers de keuze te bieden tussen een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. Dit geldt voor alle individuele voorzieningen. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was de gemeente alleen verplicht om een persoonsgebonden budget aan te bieden voor de voorzieningen waarvoor de zorgplicht gold (scootmobielen, rolstoelen en huishoudelijke verzorging). Het persoonsgebonden budget heeft zijn waarde in de AWBZ bewezen voor een groep cliënten die zelf vorm en inhoud wil geven aan hun leven. Ook in de Wet maatschappelijke ondersteuning doet het persoonsgebonden budget zijn intrede. In de wet staat dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze bieden tussen het ontvangen van die voorziening in natura of als een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Als de individuele voorziening een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte betreft, dan wordt een persoonsgebonden budget hiervoor aan de eigenaar van de woonruimte verleend.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
5/31
Gemeenten kunnen dus straks alle individuele voorzieningen waar burgers aanspraak op hebben zowel in natura als in de vorm van een persoonsgebonden budget aanbieden. Voor burgers is er dan veel meer te kiezen, dat wordt alom als een groot voordeel gezien. d. De gehele huishoudelijke verzorging wordt overgeheveld van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de Wet maatschappelijke ondersteuning, onder de nieuwe naam Hulp bij het huishouden. e. De gemeente moet in een verordening vastleggen hoe ze individuele voorzieningen gaat verstrekken. In de verordening moet ook vastgelegd worden dat cliënten maar één intake krijgen aan het loket. Mensen mogen niets merken van het onderscheid tussen de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. f. De Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen geldt ook voor de maatschappelijke ondersteuning en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector is met ingang van de wet van toepassing op iedere aanbieder van maatschappelijke ondersteuning. Vanaf 2007 moet de gemeente jaarlijks een tevredenheidsonderzoek uitvoeren onder gebruikers van maatschappelijke ondersteuning. De resultaten van dit onderzoek zijn openbaar. g. In de wet is geregeld dat mantelzorgers en vrijwilligers ondersteuning krijgen als ze tijdelijk niet in staat zijn om te zorgen. Mantelzorgers kunnen bij de gemeente terecht voor begeleiding bij het vinden van een tijdelijke oplossing. Daarbij is het vooral belangrijk dat respijtzorg snel beschikbaar is en flexibel ingezet kan worden. h. De keuzevrijheid voor cliënten die voor ondersteuning in natura kiezen, is beter verankerd. Het oorspronkelijke wetsvoorstel liet ruimte voor verwijzing naar slechts één aanbieder. i. De gemeente was al verplicht om een toe- of afwijzing van een Wmo-voorziening te motiveren. Deze motiveringsplicht is verder aangescherpt, in die zin dat de gemeente besluiten meer moet motiveren dan waar ze op grond van de Algemene wet bestuursrecht al toe verplicht is. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen op 27 juni jongstleden.
1.4 Het gemeentelijke traject Documenten Vorig jaar is een drietal documenten opgesteld en behandeld: een eerste verkenning, een startnotitie en een themanotitie. De eerste verkenning is in mei 2005 besproken in de commissie Samenleving en tijdens een informele bijeenkomst met belangenorganisaties en welzijnsinstellingen. Het karakter van het document was met name informatief: de aanleiding voor het kabinet om te komen tot een nieuw stelsel voor langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning, de hoofdlijnen en gevolgen van de wet en een eerste opzet voor de gemeentelijke aanpak. De startnotitie is behandeld in de commissie Samenleving van juni en vastgesteld door de raad in juli 2005. Hierin is aandacht besteed aan de inhoud en betekenis van de wet, alsmede de aanpak en vervolgstappen. De raad heeft daarbij ingestemd met twee concrete zaken: een gefaseerde, brede aanpak en de ontwikkeling van een lokaal loket. De startnotitie is vóór vaststelling besproken met de cliëntenraad en heeft geleid tot een schriftelijke reactie.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
6/31
Op initiatief van de commissie Samenleving is er in november 2005 een bijeenkomst georganiseerd om met gebruikers van voorzieningen en diensten op het terrein van welzijn en zorg te discussiëren over een viertal thema's: loket, huishoudelijke verzorging, indicatiestelling (toegang tot de zorg) en vrijwilligers en mantelzorgers. Voor de beeldvorming en gedachtewisseling is hiervoor een notitie opgesteld. Op 23 mei jongstleden is er, eveneens op initiatief van de commissie Samenleving, een bijeenkomst georganiseerd met aanbieders op het terrein van zorg en welzijn. Het thema daarbij was het wmo-loket.
1.5 Cliëntenparticipatie In de artikelen 11 en 12 van het wetsvoorstel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de burgerparticipatie. In artikel 11 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen betrekt bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning. In artikel 12 is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders, alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, over het ontwerpplan advies vraagt aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. De cliëntenraad fungeert als formele gesprekspartner van de gemeente en wordt als zodanig betrokken bij de voorbereiding van het beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. De tot nu toe verschenen documenten zijn besproken met de cliëntenraad en hebben tot een schriftelijke reactie geleid. De stand van zaken met betrekking tot de wet en het gemeentelijke traject is een vast agendapunt in de reguliere vergaderingen van de cliëntenraad. Vanwege het belang om ook andere belangenorganisaties bij het traject van de Wet maatschappelijke ondersteuning te betrekken, is er in 2005 een klankbordgroep samengesteld. Deze klankbordgroep adviseert de cliëntenraad. De eerste bijeenkomst van de klankbordgroep heeft plaatsgevonden in november 2005, ter voorbereiding op de discussie met de raadscommissie over de stellingen in de themanotitie. Deze notitie is voor een reactie voorgelegd aan zowel de klankbordgroep wmo als de cliëntenraad. De Wet maatschappelijke ondersteuning vormt een aanleiding om de huidige samenstelling van de cliëntenraad nader te bezien. Naar verwachting zal deze begin 2007 aangepast worden, evenals de verordening cliëntenparticipatie.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
7/31
2 Prestatievelden en nieuwe taken gemeente 2.1. Algemeen De Wet maatschappelijke ondersteuning definieert maatschappelijke ondersteuning in negen prestatievelden: 1. het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen, wijken en buurten 2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met het opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden 3. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning 4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem 6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer 7. maatschappelijke opvang, advies en steunpunten huiselijk geweld 8. openbare geestelijke gezondheidszorg 9. ambulante verslavingszorg Prestatieveld 1 Het prestatieveld 'bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten' is ruim en breed geformuleerd. De gemeente heeft een grote vrijheid om hieraan lokaal invulling te geven en prioriteiten te stellen. De verschillen in behoeften variëren tussen gemeenten, onder meer vanwege bevolkingssamenstelling en lokale tradities. Bovendien zijn er vele manieren waarop gemeenten de sociale samenhang kunnen bevorderen. Een voorbeeld is het zorgen voor aantrekkelijke plekken waar burgers elkaar kunnen ontmoeten. Een wijkcentrum waar diverse zorg- en welzijnsfuncties worden gecombineerd, maakt het mogelijk dat verschillende groepen elkaar regelmatig tegenkomen. Ook sport kan een belangrijke rol spelen bij het bereiken van de doelstellingen op dit beleidsterrein en door de gemeente bevorderd en ondersteund worden. Het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid raakt ook andere sectoren als wonen, ruimtelijke ordening, integratiebeleid, veiligheid en economie. Het bevorderen van de sociale samenhang en de leefbaarheid ontstaat niet alleen door de inzet van de door de gemeente gefinancierde professionele organisaties. Ook en met name gaat het om de inzet van de bewoners zelf. Een leefbare woonomgeving wordt door de bewoners zelf bepaald. De gemeente zal aansluiten bij initiatieven van de bewoners, of dergelijke initiatieven stimuleren, om ervoor te zorgen dat de voorzieningen in de wijk optimaal aansluiten bij de wensen en behoeften van de bewoners. Wijkbeheer vervult hierbij een rol. Prestatieveld 2 Het prestatieveld 'op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden' heeft betrekking op de in de gemeente wonende jeugdigen en hun ouders, bij wie sprake is van een verhoogd risico als het gaat om ontwikkelingsachterstand, schooluitval of criminaliteit, maar voor wie zorg op grond van de Wet op de jeugdzorg niet nodig is dan wel voorkomen kan worden. Dit beleidsterrein geldt als aanvulling op in andere wetgeving vastgelegde taken, zoals de Wet collectieve preventie volksgezondheid (jeugdgezondheidszorg) en de Leerplichtwet.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
8/31
De ontwikkeling van instrumenten voor dit prestatieveld vindt niet plaats binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning, maar binnen lopende trajecten op het gebied van het jeugdbeleid. Prestatieveld 3 Dit prestatieveld, het geven van informatie en advies en cliëntondersteuning, kan zowel een collectieve als een individuele component hebben. Met 'geven van informatie en advies' wordt gedoeld op activiteiten die de burger de weg wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Het kan hierbij zowel gaan om algemene voorzieningen zoals informatiepunten, als om meer specifieke voorzieningen zoals een individueel advies, of hulp bij de verheldering van een ondersteuningsvraag. Het is wenselijk dat de gemeente zich daarbij laat leiden door de 'één loket gedachte': een burger hoeft zich in principe niet vaker dan één maal tot de gemeente te wenden om over het gehele scala van voorzieningen de nodige informatie te verkrijgen. Daarbij dient de gemeente zich niet te beperken tot die voorzieningen waar zij zelf over gaat, maar ook informatie te geven over relevante aanpalende terreinen, zoals wonen en zorg. Onder 'cliëntondersteuning' wordt verstaan de ondersteuning van een cliënt bij het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Cliëntondersteuning heeft de regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) tot doel, om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te bevorderen. Het kan informatie en advies, maar vooral ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende ondersteuning bij keuzes op diverse terreinen omvatten. Cliëntondersteuning gaat een stap verder dan informatie en advies en richt zich op mensen die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de betreffende persoon het zelf en met zijn omgeving niet op kan lossen. Een voorbeeld van cliëntondersteuning is de schuldhulpverlening. Prestatieveld 4 Mantelzorg betreft langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. De vrijwillige inzet van burgers vormt een onmisbaar deel van de 'civil society'. Met zijn vrijwillige inzet geeft de burger niet alleen zijn eigen 'meedoen' vorm, maar draagt ook bij aan het 'meedoen' van kwetsbare groepen. Mantelzorgers en vrijwilligers vormen een belangrijke, zo niet centrale plaats in onze samenleving. Het is daarom van belang het vrijwilligerswerk, de vrijwilligers en hun organisaties alsmede de mantelzorgers goed te ondersteunen. Hierdoor kunnen zij een bijdrage blijven leveren aan een samenleving, waarin zoveel mogelijk burgers zolang mogelijk zelfstandig kunnen blijven meedoen. Prestatieveld 5 In dit prestatieveld wordt gedoeld op algemene maatregelen die, zonder dat men zich tot de gemeente behoeft te wenden, ten goede kunnen komen aan een ieder die daaraan behoefte heeft. De maatregel hoeft dus niet bij uitsluiting gericht te zijn op mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, zolang zij er in ieder geval maar baat bij hebben. Het gaat hier om een breed scala van mogelijke maatregelen. Wat betreft de deelname aan het maatschappelijk verkeer kan gedacht worden aan de toegankelijkheid van de woonomgeving en openbare ruimten zoals leeszalen en het gemeentehuis. De deelname van mensen met een beperking aan het maatschappelijk verkeer zal bevorderd worden als zij zich met hun rolstoel, of met welk hulpmiddel dan ook, gemakkelijk kunnen bewegen in hun woonomgeving, en toegang hebben tot alle openbare faciliteiten.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
9/31
Maar ook het organiseren van activiteiten met een sociaal-recreatief of sportief karakter voor specifieke doelgroepen is een voorbeeld. Het woord 'bevorderen' geeft de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid. Zij kan daardoor invulling aan dit beleidsterrein geven met behulp van de bestuurlijke mogelijkheden waarover zij zelf beschikt, maar ze kan evenzeer, als 'pleitbezorger' van de mensen om wie het gaat, veranderingen proberen aan te brengen op terreinen waar zij geen directe bevoegdheid heeft. Te denken valt aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer of aanpasbare woningbouw. Bij participatie in de samenleving gaat het om de mogelijkheden tot deelname aan alle aspecten van de samenleving. Deze participatie zal gelden voor alle mensen, inclusief de doelgroep: mensen met lichamelijke beperkingen, lichte verstandelijke beperkingen en gedragsproblemen (ouderen, gehandicapten, chronisch zieken, (ex)psychiatrische patiënten). Prestatieveld 6 Dit prestatieveld beschrijft het onderdeel van maatschappelijke ondersteuning dat zich richt op individuele mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Het gaat hier om individueel te verlenen voorzieningen, die aan de behoefte van het individu zijn aangepast. Dat individuele gebruikskarakter van de voorziening betekent niet dat de gemeente het verlenen van die voorziening niet op collectieve wijze kan vorm geven. Te denken valt aan het vervoer van gehandicapten door middel van taxibusjes waarop men een individueel beroep kan doen. Of men toegang heeft tot een dergelijke voorziening hangt echter altijd af van de individuele kenmerken van de persoon met een beperking. Prestatievelden 7, 8 en 9 Maatschappelijke opvang omvat activiteiten bestaande uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meerdere problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Onder vrouwenopvang wordt begrepen het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld. Onder het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg wordt verstaan het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Ambulante verslavingszorg doelt op activiteiten bestaande uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, en preventie van verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van bestrijding van overlast door verslaving. Opgemerkt wordt dat de gemeente Arnhem voor deze prestatievelden is aangewezen als de centrumgemeente voor de regio (KAN-noord).
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
10/31
2.2. Gefaseerde aanpak Bij de behandeling van de startnotitie medio 2005 is besloten de Wet maatschappelijke ondersteuning gefaseerd breed op te pakken. Dit betekent dat het beleid voor de korte termijn zich met name richt op de nieuwe taken en verplichtingen per 1 januari 2007. Parallel hieraan kan een start gemaakt worden met het beleid voor de langere termijn. Voor het beleid op korte termijn kan rekening gehouden worden met een overgangsperiode en kan er gefaseerd worden toegewerkt naar de uiteindelijk gewenste situatie voor de langere periode. Met deze notitie wordt nadere invulling gegeven aan de gefaseerde aanpak. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan het lokale loket. Dit heeft betrekking op prestatieveld 3: het geven van informatie en advies en cliëntondersteuning. In hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers. Dit heeft betrekking op prestatieveld 4. In hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de hulp bij het huishouden en de toegang tot deze voorziening. Deze voorziening valt onder prestatieveld 6. Hoofdstuk 6 gaat over de AWBZ-subsidieregelingen die worden overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning. Deze regelingen maken onderdeel uit van de prestatievelden 4, 5 en 8. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan het belang om een visie te ontwikkelen voor een integraal, gemeentelijk beleid op het terrein van wonen, welzijn en zorg. Dit maakt onderdeel uit van diverse prestatievelden, maar met name 1, 5 en 6. In het beleidsplan 2008-2011 wordt aandacht besteed aan alle prestatievelden. Binnen de planperiode zullen - naar verwachting - gefaseerd speerpunten en prioriteiten opgepakt worden.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
11/31
3. Lokaal loket De Wet maatschappelijke ondersteuning verlangt van gemeenten de daadwerkelijke invulling van een geïntegreerd loket. Aan het loket kunnen mensen terecht voor voorzieningen uit de huidige Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten en de Hulp bij het huishouden. De gemeente dient in een verordening vast te leggen hoe ze individuele voorzieningen gaat verstrekken. In deze verordening moet ook worden vastgelegd dat cliënten maar één intake krijgen aan het ene loket. Uitgangspunt is dat klanten die aan het loket komen niets mogen merken van het onderscheid tussen Wmo en AWBZ. De mensen achter het loket bepalen dan of iemand ondersteuning nodig heeft van wmo-voorzieningen, zorg uit de AWBZ of beide. De vorm en inhoud van het loket zijn vanuit de wet nog weinig scherp omlijnd en zullen vooral in de praktijk uitgekristalliseerd worden. Binnen een aantal randvoorwaarden zijn gemeenten vrij om het loket vorm te geven, waarbij de keuze tussen regionale dan wel lokale invulling nog open ligt. Tot nu toe is door de ambtelijke projectorganisatie, en ook naar aanleiding van de discussie met de commissie Samenleving en de cliëntenraad, een aantal uitgangspunten geformuleerd die leidend zijn voor de realisatie van het lokale wmo-loket: • •
• •
• • • • •
Er komt een lokaal centraal loket. De bereikbaarheid van het lokale loket moet vormgegeven worden vanuit een drietal gezichtspunten: - fysieke bereikbaarheid; - telefonische bereikbaarheid; - digitale bereikbaarheid. De (wmo)producten waarvoor de gemeente verantwoordelijk is, kunnen in principe alleen via het centrale loket geleverd worden. Het centrale loket wordt in onmiddellijke nabijheid dan wel in het gemeentehuis gesitueerd. Dit om gebruik te kunnen maken van raadpleegfuncties GBA en mogelijkheden om bestaande client-volg- of registratiesystemen te benutten. Situering kan in de toekomst ook op andere plaatsen indien deze mogelijkheden ook daar aanwezig zijn. Bestaande loketten bij andere instellingen kunnen gehandhaafd blijven, maar krijgen voor wmo-producten alleen een informatie- en adviesfunctie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de informatie die via een webapplicatie ontsloten kan worden. In decentrale loketten kan een klant zelf of met hulp een voorziening aanvragen via digitale formulieren uit de webapplicatie. Verwerking van de aanvragen van alle (wmo)producten waarvoor de gemeente verantwoordelijk is, vindt zo veel mogelijk plaats in (de backoffice van) het centrale loket. In de decentrale loketten kunnen naast de informatie- en adviesfunctie voor wmo-producten ook de “eigen” producten van de betreffende organisatie worden aangeboden. Het streven is erop gericht dat alle informatie over voorzieningen die aan een klant zijn toegekend in een digitaal dossier beschikbaar is.
Welke stappen zijn tot nu toe gezet? Gezien de huidige situatie met betrekking tot de beschikbare en geschikte ruimte in het gemeentehuis op dit moment is een mogelijke conclusie dat voor de vestiging van het loket gekeken moet worden naar een te huren pand in de direkte nabijheid van het gemeentehuis. Randvoorwaarde daarbij is naast een uitstekende fysieke toegankelijkheid ook de mogelijkheid om (bij voorkeur via glasvezel) aan te kunnen sluiten op het gemeentelijk intranet. Bij de verdere planvorming rondom de huisvesting van de ambtelijke organisatie van de gemeente Zevenaar zal de plaats van het lokale loket nadrukkelijk betrokken worden.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
12/31
In de discussie over de totstandkoming van het lokale loket werd steeds meer duidelijk dat bij de vormgeving de keuzes op het gebied van de informatie en communicatietechnologie (ICT) van doorslaggevend belang zullen zijn. Met name het digitaal aanbieden van wmo-producten in combinatie met achterliggende werkprocessen is een belangrijk aandachtspunt. Daarnaast moeten er op korte termijn knopen doorgehakt worden over de items “breedte” en “diepte” van het loket. Bij de “breedte” van het loket gaat het om de hoeveelheid producten die in het loket aangeboden worden. Daarbij moeten keuzes gemaakt worden over het aanbieden van alleen gemeentelijke wmo-producten of het ook opnemen van producten die nu door andere organisaties aangeboden worden. Duidelijk mag zijn dat op dit onderdeel overleg met de betrokken organisaties in en buiten Zevenaar noodzakelijk is. Bij de “diepte” van het loket gaat het om de vraag welk niveau van dienstverlening in het loket geboden wordt. Wordt er bijvoorbeeld alleen informatie gegeven over een (wmo-)product of kan het product direct aan het loket verkregen worden. Elk proces van dienstverlening bestaat uit een aantal stappen. Deze stappen zijn: • Informatie De cliënt weet dat het wmo-loket hem verder kan helpen en kan informatie achterhalen over mogelijke producten en diensten die voor hem van belang zijn. • Advies De cliënt wordt ontvangen en er wordt integraal bekeken waar hij behoefte aan heeft (de vraag achter de vraag). • Intake/indicatie De aanvraag van de cliënt wordt in ontvangst genomen, eventueel wordt een formulier ingevuld en doorgestuurd naar de betreffende organisatie. Zo nodig vindt indicatie plaats. • Levering Er vindt een toekenning van een voorziening plaats en/of het product wordt geleverd. • Nazorg De cliënt wordt benaderd om te bezien of hij in zijn (vernieuwde) situatie nadere hulp behoeft. In de praktijk wordt het dienstverleningsproces vaak in twee stukken geknipt: het deel dat in het loket wordt afgehandeld (frontoffice) en het deel dat door de achterliggende organisatie gedaan wordt (backoffice). Die achterliggende organisatie hoeft niet per sé de backoffice van het loket te zijn, maar kan ook de organisatie zijn die tot nu toe het betreffende product leverde (de oorspronkelijke eigenaar van het product). Uitgangspunt is dat voor elk product minimaal de informatie- en adviesfase en cliëntondersteuning vertegenwoordigd moet zijn in het loket. Op onderdelen (bijvoorbeeld indicatie Wmo-AWBZ) heeft de wetgever verdergaande eisen geformuleerd die meegenomen moeten worden. Verder kan er zelfs per product een verschillende keuze worden gemaakt hoe ver die dienstverlening gaat. Zo kan de keuze worden gemaakt om, bijvoorbeeld ten aanzien van eenvoudige gemeentelijke producten, meteen ook het indiceren en leveren aan het loket plaats te laten vinden. Denkt u bijvoorbeeld aan een gehandicaptenparkeerkaart. Aan de hand van onderstaande matrix wordt de diepgang van de levering van het product bepaald. Producten: Diepte diensten:
Product 1
Product 2
Product 3
Product 4
Product 5
Product n
Informatie Advies Intake/indicatie Levering Nazorg
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
13/31
De volgende criteria worden gehanteerd voor het bepalen van de knip tussen front- en backoffice. • •
•
De benodigde afhandeltijd (geen lange wachttijden aan het loket) De mate van standaardisatie (Het loket is gericht op standaardproducten, dus voor producten die weinig voorkomen, een speciale deskundigheid vereisen of een hoog afbreukrisico kennen, zal de backoffice worden ingeschakeld. Dit houdt in dat de frontoffice met name door medewerkers met een brede kennis worden bezet.) De benodigde externe controle (afhandeling in het loket in principe door één persoon, waardoor controle door middel van functiescheiding beperkt is)
Elk criterium heeft een bepaalde wegingsfactor die de positie van ‘de knip’ objectief bepaalt. Objectief, want uiteraard dient de voorgestelde ‘knip’ te passen bij de ambities van de gemeente. Belangrijk op te merken is dat breedte en diepte geen vaststaande elementen zijn maar in de loop van de tijd aangepast kunnen worden. In de discussies in de projectgroep wmo en de werkgroep loket werd al snel duidelijk dat het een langdurig en lastig proces zou worden als met behulp van de deskundigheid m.b.t. “loketbouw” uit de eigen organisatie er met ingang van 1 januari 2007 een wmo-loket zou moeten staan. Daarnaast werd ook de hiervoor al genoemde inbedding van ICT-instrumenten als een heikel punt gezien. De conclusie is getrokken dat externe ondersteuning bij deze processen noodzakelijk is. Overigens is het implementatiebudget dat Zevenaar voor invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgt bedoeld voor deze soort ondersteuning. De externe ondersteuning is gevonden in het buro 3WZ, een buro dat naast proces- en inhoudelijke begeleiding tevens ICT-instrumenten kan aanreiken die inpasbaar zijn in de applicaties die momenteel ook gebruikt worden bij de website van de gemeente Zevenaar en de productencatalogus die daarop te vinden is. De opdracht aan 3WZ bevat de volgende fasen: 1. Inventarisatie van de randvoorwaarden, eisen en wensen. Dit leidt tot een globaal schetsontwerp en een invlechting in de reeds opgezette projectorganisatie 2. Het bepalen van de breedte en de diepte van het loket. 3. Samenstellen digitale productencatalogus (inclusief baliemodule) met beschrijvingen en werkprocessen met bijbehorende beheersorganisatie. 4. Het opleveren van een implementatieplan, waarin aspecten als formatie, huisvesting, communicatie, financiën en ICT-ondersteuning worden beschreven. Het streven blijft erop gericht om uiterlijk op 1 januari 2007 een lokaal loket te realiseren waar alle burgers met al hun vragen op het gebied van zorg zowel fysiek als telefonisch als digitaal terecht kunnen.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
14/31
4. Ondersteunen mantelzorgers en vrijwilligers Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning is de gemeente verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. Dit is opgenomen in prestatieveld 4.
4.1. Mantelzorg Het begrip mantelzorg of informele hulp is qua inhoud niet voor iedereen helder. Over het algemeen kan gesteld worden dat de meeste mensen wel eens een bijdrage leveren aan de dagelijkse, huishoudelijke activiteiten binnen het gezin. Ook zullen de meeste mensen wel eens zijn ingesprongen wanneer er zich in het eigen huishouden of in dat van iemand anders een geval van (kortdurende) ziekte voordoet. Verwacht mag worden dat het huishouden in staat is zelf dit soort situaties het hoofd te bieden. Hoewel dit niet altijd eenvoudig behoeft te zijn is er nog geen sprake van mantelzorg. Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om het bieden van iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de geschetste “normale gang van zaken” overstijgt. Vaak is er - in tegenstelling tot “normale” situaties in het huishouden – sprake van een situatie die wordt gekenmerkt door het in de knel komen van maatschappelijke verplichtingen en persoonlijke voorkeuren. Tegen deze achtergrond zijn het zorgen voor een gezond kind en het zo nu en dan schoon maken voor een zieke dan ook geen voorbeelden van mantelzorg, terwijl de zorg voor chronisch zieken, voor mensen met een ernstige lichamelijke of geestelijke handicap dat wel zijn. Mantelzorg wordt wel gezien als een vorm van vrijwilligerswerk en er wordt wel verondersteld dat de voorwaarden waaronder vrijwilligerswerk wordt verricht dezelfde zijn als voor een mantelzorger. Kenmerkend voor mantelzorg is dat er sprake is van een bestaande sociale relatie tussen zorgvrager en zorgverlener. Het is juist deze relatie die het voor de mantelzorger haast onvermijdelijk maakt om als zorgverlener op te gaan treden. Het is voor hem of haar ook niet zo eenvoudig om met dit werk te stoppen. De sociale relatie kan velerlei zijn. Het gaat dus niet alleen om zorg die gezinsleden en huisgenoten voor elkaar hebben en ook niet alleen om zorg tussen familieleden. Ook zorg voor vrienden, buren en bekenden kan de vorm van mantelzorg aannemen. Kenmerkend voor de mantelzorg is verder dat deze, in tegenstelling tot vrijwilligerswerk, niet in georganiseerd verband wordt verricht. Er is daarmee niet als vanzelf sprake van een goede begeleiding van zijn of haar activiteiten; de mantelzorger zal er voor moeten zorgen dat dit geregeld wordt als hij of zij daar behoefte aan heeft. Wat zijn de motieven van mantelzorgers Uit onderzoek is gebleken dat mantelzorg zeven motieven kent. Te weten: • Plichtsbesef; • Affectie en kwaliteit van de relatie (liefde, genegenheid, medelijden); • Voorgeschiedenis van degenen die in een relatie staan tot elkaar; • De persoonlijkheid van de mantelzorger (bijvoorbeeld een zorgzaam type); • De praktische mogelijkheid om mantelzorg te bieden; • Aan de maatschappelijke positie gekoppelde opvattingen (je hebt geen kinderen of geen gezin, je hebt dus tijd genoeg om zorg te bieden); • Tegemoetkomen aan schuldgevoelens; • De hoop om door het bieden van zorg de bestaande relatie te verbeteren.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
15/31
Financieringsstructuur Mantelzorgondersteuning wordt momenteel gefinancierd met de CVTM-gelden (subsidieregeling Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg). Met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning worden deze middelen naar de gemeenten overgeheveld. Op grond van de huidige subsidieregeling CVTM wordt de ondersteuning van de coördinatie gefinancierd van: • de steunpunten mantelzorg; • de vrijwillige thuiszorg; • de vrijwillige terminale zorg, waaronder zelfstandige hospices en bijna-thuis-huizen; • de netwerken palliatieve zorg. Momenteel wordt het budget voor de mantelzorgondersteuning regionaal ingezet. De uitvoering van de mantelzorgondersteuning vindt plaats bij het Servicecentrum Mantelzorg steunpunt Midden Gelderland, een onderdeel van de Vrijwilligerscentrale Arnhem. Het regionale steunpunt heeft een coördinerende taak en stimuleert dat er lokaal ondersteuning wordt geboden. Zij vervult een rol bij het opbouwen van een regionale infrastructuur en het waarborgen van kwaliteit en continuïteit bij nieuwe ontwikkelingen. Het voorstel voor de inzet van het budget voor mantelzorg en vrijwillige thuiszorg is opgenomen in hoofdstuk 6, ad 4, omdat het onderdeel uitmaakt van de subsidieregelingen die vanuit de AWBZ worden overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onderzoek Mantelzorg In opdracht van Netwerk Wonen Zorg Welzijn en Dienstverlening De Liemers (hieraan nemen woningcorporaties, zorginstellingen, welzijnsinstellingen, consumentenorganisaties en gemeenten deel) is in 2005 een onderzoek onder mantelzorgers in de Liemers gedaan. In het onderzoek zijn de landelijke cijfers toegepast op de Liemerse gemeenten en zijn 1000 Liemerse mantelzorgers geënquêteerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gepresenteerd in het rapport “onderzoek onder mantelzorgers in de Liemers”. Landelijk wordt er vanuit gegaan dat tussen de 8 en 11% van de bevolking mantelzorger is. Dit blijkt uit rapporten van het Sociaal Cultureel Planbureau. Eenderde daarvan wordt gezien als langdurig mantelzorger met een zekere overbelasting. Voor de gemeente Zevenaar is bij het onderzoek uitgegaan van een inwoneraantal van 26.000. Hieruit kan worden geconcludeerd dat, uitgaande van de landelijke percentages, de gemeente Zevenaar tussen de 2080 en 2860 mantelzorgers kent, waarvan tussen de 693 en 953 mantelzorgers naar verwachting overbelast zijn. In het onderzoek worden op Liemers niveau een aantal aanbevelingen gedaan, te weten: • • • • • • • • •
Het beter organiseren van respijtzorg, zorgen voor differentiatie in het aanbod. Het verbeteren van de informatie over de verschillende vormen van respijtzorg Meer samenwerking tussen vrijwilligers en professionals als het gaat om respijtzorg Discussie voeren over “gebruikelijke zorg” en de indicatiestelling De samenwerking bevorderen tussen thuiszorg en vrijwillige thuiszorg In het kader van de WMO werken aan één aanspreekpunt voor mantelzorgers Blijven inzetten op samenwerking en netwerkvorming De samenwerking tussen de SWOZ en thuiszorg STMG bevorderen waar het gaat om de zwaarst belaste mantelzorgers in de thuissituatie Het verbeteren van informatie over financiën: vergoedingen regelingen, PGB etc.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
16/31
• •
Doorlichten van de informatievoorziening van iedere organisatie en deze meer richten op mantelzorgers Uitbrengen van een gezamenlijk mantelzorggids voor mantelzorgers.
Het lokale loket is er niet alleen voor de zorgvrager zelf. Ook de mantelzorger wordt met dit loket in staat gesteld om informatie en advies in te winnen en producten aan te vragen voor de mantelzorger zelf of voor de cliënt die hij of zij verzorgt. De uitkomsten van het onderzoek worden gebruikt voor de verdere beleidsontwikkeling ten aanzien van mantelzorgondersteuning binnen de gemeente Zevenaar. Dit zal worden opgenomen in het beleidsplan 2008-2011.
4.2. Vrijwilligers Nederland behoort in de statistieken tot de hoogst scorende landen als het gaat om vrijwillige inzet. Vrijwilligers zetten zich in om anderen te helpen, om met anderen samen te werken bij het uitvoeren van activiteiten en het bereiken van maatschappelijke doelen. Burgers zijn daarin bijzonder creatief. De vele activiteiten vormen samen een substantieel deel van de sociale infrastructuur in Nederland. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de deelname aan vrijwilligerswerk redelijk stabiel is gebleven. Ook de bereidheid om vrijwilligerswerk te doen lijkt niet af te nemen. Wel wordt geconstateerd dat de hoeveelheid vrijwilligerswerk toeneemt en dat er gemiddeld minder tijd wordt besteed aan vrijwilligerswerk. Ook de beeldvorming over vrijwillige inzet verandert. Flexibilisering van werkzaamheden, inzet door ongebonden vrijwilligers zijn enkele voorbeelden om aan te geven hoe de werkzaamheden op minder traditionele wijze kunnen worden uitgevoerd. Vrijwilligerswerk kent ook steeds meer toepassingen. Allerlei nieuwe spelers zien we het domein betreden. Zo zien we het bedrijfsleven in toenemende mate actief worden vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid, maar ook scholen die scholieren maatschappelijke stages laten lopen en niet in de laatste plaats de reïntegratiebedrijven. Het is een kans om in deze sterk veranderende omgeving het vrijwilligerswerk uitnodigend en toegankelijk te maken voor grote groepen burgers, ook de sociaal zwakkeren, mensen met een beperking en de ‘anders’ denkenden. Wat is vrijwilligerswerk Het werk van de vrijwilligers, in welke vorm dan ook, kent vier essentiële kenmerken: het is onverplicht, onbetaald, georganiseerd en ten behoeve van anderen en/of in de samenleving. Dit in tegenstelling tot de mantelzorg. Dit is een vorm van informele hulp. De hulp komt tot stand zonder tussenkomst van organisaties. Bij deze vorm wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds informele hulp aan personen buiten de eigen familiekring en anderzijds informele hulp aan verwanten. In beide gevallen spreken we over vrijwillige inzet en vormt dit een speerpunt bij de implementatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Vrijwilligerswerk binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning De vrijwillige inzet van burgers, zowel informeel en georganiseerd (kleinschalig burgerinitiatief, vrijwilligersorganisaties en bijvoorbeeld sport), vormt een onmisbaar deel van de ‘civil society’. Vrijwilligerswerk is ook bij uitstek het voertuig voor burgers om verantwoordelijkheid te nemen en niet alles van een ander of de overheid te verwachten.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
17/31
Met zijn vrijwillige inzet is de burger niet slechts consument van publieke diensten, maar levert hij actief een bijdrage. Hij geeft niet alleen zijn eigen ‘meedoen’ vorm, maar draagt ook bij aan het ‘meedoen’ van kwetsbare groepen. Belangenorganisaties van vrijwilligers wezen erop dat de formulering van dit prestatieveld de indruk wekt dat het vooral zou gaan om vrijwillige inzet in de zorg. Dit is echter niet de bedoeling. De doelstelling van de Wet maatschappelijke ondersteuning is ‘meedoen’ in de brede zin van het woord en het vereist dat vrijwillige inzet op alle terreinen van de samenleving ondersteund kan worden. Financiële middelen Binnen de gemeente Zevenaar kan een tweesplitsing worden gemaakt met betrekking tot de beschikbare middelen voor vrijwilligersbeleid, te weten: • Budget vrijwilligerscentrale Jaarlijks wordt een specifiek subsidie verstrekt aan de Stichting Vrijwilligerscentrale Zevenaar. Voor 2006 is dit een bedrag ad € 19.105,= zijnde reguliere subsidie voor de exploitatie van de vrijwilligerscentrale en een bedrag ad € 30.000,= zijnde de loonkosten voor de coördinator Vrijwilligerscentrale. Dit laatste bedrag is in de kadernota 2006 voor de periode 2006 – 2008 opgenomen. • Budget vrijwilligersbeleid Jaarlijks is er een budget voor vrijwilligersbeleid beschikbaar in de gemeentebegroting. Voor 2006 gaat het om een bedrag van € 10.015,00. Dit bedrag kan worden toegepast voor het faciliteren van de bestaande vrijwilligersorganisaties. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan deskundigheidsbevordering en promotionele acties voor bijvoorbeeld werving van vrijwilligers. Gemeentelijke rol binnen het vrijwilligersbeleid Zoals reeds in het vorige onderdeel vermeld is de faciliterende rol de meest gangbare rol voor gemeenten. Omdat vrijwilligerswerk te allen tijde burgerinitiatief betreft, dient te worden gesteld dat het de taak van de gemeente is om goed contact te houden met het vrijwilligersveld en hierdoor problemen te signaleren en waar nodig te faciliteren. Het lokale loket is er niet alleen voor de zorgvrager zelf. Ook de vrijwilliger wordt met dit loket in staat gesteld om informatie en advies in te winnen en producten aan te vragen voor de vrijwilliger zelf of voor de cliënt die hij of zij verzorgt. In de komende periode zal nadere invulling worden gegeven aan het vrijwilligersbeleid. Voor wat betreft de ondersteuning van vrijwilligers, maakt dit onderdeel uit van het beleidsplan 2008-2011.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
18/31
5. Hulp bij het huishouden en de toegang tot de zorg 5.1. Hulp bij het huishouden Met het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgen gemeenten ruimere verantwoordelijkheden voor het beleid voor mensen met beperkingen of problemen. De gemeenten moeten zorgen voor het versterken van de sociale samenhang, het voorkomen van problemen en het bevorderen van deelname aan de maatschappij. Een van die nieuwe taken die bij de gemeenten komt te liggen is het organiseren van de hulp bij het huishouden. Het is een onderdeel van het zesde prestatieveld van de wet: “ Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer”. Binnen deze algemene formulering moeten gemeenten beleid ontwikkelen. Beleid dat erop is gericht mensen voorzieningen te bieden zodat zij zelfstandig kunnen functioneren en kunnen participeren in de maatschappij. Veel voorzieningen binnen dit prestatieveld worden reeds door de gemeente verstrekt: rolstoelen, scootmobielen, vervoersvoorzieningen en woningaanpassingen. Nieuw is dat ook de hulp bij het huishouden onder het takenpakket van gemeenten komt. Aanvankelijk was het de bedoeling dat alleen de enkelvoudige huishoudelijke verzorging naar de gemeenten zou worden overgeheveld. In het wetgevingsoverleg is echter naar voren gekomen dat een meerderheid van de Tweede Kamer voor het overhevelen van de gehele huishoudelijke verzorging naar gemeenten is. Een uitzondering hierop wordt gevormd voor mensen die 24-uurs zorg krijgen, in een beschermde woonomgeving. Deze groep mensen met een verblijfsindicatie krijgen een zogenaamd “full-package” inclusief huishoudelijke verzorging via de AWBZ. Daarnaast is inmiddels bekend geworden dat kortdurende huishoudelijke verzorging na een ziekenhuisopname eveneens onder de Wmo gaat vallen. Met de totale overheveling worden gemeenten per 1 januari 2007 verantwoordelijk voor voorzieningen met betrekking tot het voeren van het huishouden. De wet biedt gemeenten de vrijheid huishoudelijke verzorging op een geheel nieuwe manier in te richten. Gemeenten krijgen hierbij veel vrijheid. Hierdoor kunnen zij zorgen voor lokaal maatwerk en samenhangend beleid. De overheveling van de totale huishoudelijke verzorging, de inbedding hiervan in de gemeentelijke organisatie, alsmede het - in samenspraak met diverse partijen - ontwikkelen van een visie op dit terrein (inclusief het organiseren van de toegang tot de zorg) is een complex en veelomvattend proces. In het belang van de cliënt wordt voorgesteld het jaar 2007 aan te merken als overgangsjaar, zodat er meer tijd ontstaat om op een zorgvuldige en verantwoorde manier deze nieuwe taak te kunnen uitvoeren. Door de late landelijke besluitvorming rondom de wet, waarbij voor de gemeente belangrijke zaken op inhoudelijk en financieel gebied nog steeds niet volledig bekend zijn, wordt het niet verantwoord geacht om in het korte tijdsbestek tot 1 januari 2007 zelf beleid op dit onderdeel te gaan ontwikkelen. Het bovenstaande heeft tot gevolg dat gedurende het overgangsjaar 2007 het begrip Hulp bij het huishouden overeenkomstig de definitie zoals verwoord in het besluit zorgaanspraken AWBZ zal worden gehanteerd. Deze definitie luidt als volgt:
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
19/31
“Huishoudelijke verzorging omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling. Concreet betekent dit dat de functie Hulp bij het huishouden gericht is op: 1) Activiteiten om het huishouden en het gezin “draaiende” te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen van taken of het begeleiden ervan. 2) De organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen. 3) Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg. Gedurende het overgangsjaar 2007 zal de hulp bij het huishouden overeenkomstig de bestaande Awbz-praktijk worden uitgevoerd. Het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) zal de indicering verzorgen terwijl het Zorgkantoor afspraken maakt met thuiszorgorganisaties die de huishoudelijke hulp leveren. De uitvoering zal plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Zowel met het CIZ als het Zorgkantoor zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt. Belangrijk verschil is echter dat de burger van Zevenaar vanaf 1 januari 2007 voor een aanvraag Hulp bij het huishouden terecht kan bij het gemeentelijk wmo-loket. Aan dit loket zullen mensen niets merken van het onderscheid tussen de Wmo en de AWBZ. De mensen achter dit loket bepalen dan of iemand ondersteuning nodig heeft van de Wmo, zorg uit de AWBZ of beide. Deze verplichting is naar aanleiding van de behandeling in de Tweede Kamer tot stand gekomen. Het betreft hier amendement 54: overzichtelijkheid over bevordering van toegang tot samenhangende voorzieningen. Artikel 5 van de wet legt gemeenten de verplichting op om de verstrekking van individuele voorzieningen in een verordening vast te leggen. Daarnaast dient de toevoeging van het tweede lid onder 1 van artikel 5 er toe dat de gemeente bepaalt hoe achter het ene loket de samenhang van toegang tot de voorzieningen uit de Wmo met de toegang tot zorgvoorzieningen uit de AWBZ en/of de toegang tot voorzieningen voor het gebied van wonen zijn geregeld. In het debat is het heel expliciet gegaan over het ene loket. Op dit punt is gezegd, dat het CIZ wettelijk verantwoordelijk is en blijft voor de toegangsbepaling tot de AWBZ en de gemeente voor de toegang tot Wmo voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat je het niet zo kunt organiseren, dat klanten geen last hebben van het feit dat het om twee gescheiden verantwoordelijkheden gaat. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen wat er aan de voorkant (frontoffice) en aan de achterkant (de backoffice) gebeurt. Heel concreet, een klant die met een hulpvraag komt moet niet bij het loket al zijn gegevens moeten invullen om vervolgens te horen te krijgen dat hij toch bij een ander loket moet zijn en dat het proces dan weer opnieuw begint. De “intake” moet eenmalig zijn. En op basis van die analyse aan de voorkant, moet bepaald worden of het CIZ, of de gemeente, of beiden voor een benoemd onderdeel aan zet zijn om (zo nodig in overleg) de precieze maatvoering van de verstrekking te bepalen. Zo voorkom je dus ook dat mensen tussen de wal en het schip vallen. Het is vooral een kwestie van afspraken maken met elkaar.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
20/31
5.2. Toegang tot de zorg De beschikbaarheid van (individuele) voorzieningen onder de wet kan afhankelijk worden gemaakt van te bepalen kenmerken van de burgers die daar een beroep op doen. De gemeente heeft binnen de grenzen van de wet ruimte om hiervoor zelf de voorwaarden en criteria te formuleren (wie komt wanneer waarvoor in aanmerking). Wanneer bij een burger die een beroep doet op een bepaalde voorziening wordt beoordeeld of deze voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking komt, is sprake van toegangsbewaking. Het bewaken van de toegang tot de Wmo-voorzieningen dient om er voor te zorgen dat deze alleen worden gebruikt door die burgers waarvoor de voorzieningen zijn bedoeld. Toegangsbewaking vindt plaats in combinatie met algemene voorlichting over deze voorzieningen en gerichte individuele informatievoorziening en advisering (bijvoorbeeld in een lokaal loket). Indicatiestelling maakt onderdeel uit van toegangsbewaking. Bij de indicatiestelling gaat het om een besluitvormingsproces waarbij, binnen de kaders van de wet, wordt onderzocht of een individuele cliënt voldoet aan de criteria om voor een bepaalde (gevraagde) voorziening in aanmerking te komen. Toegangsbewaking en indicatiestellingen zijn overigens niet nieuw voor gemeenten. Bij de uitvoering van de Wet voorzieningen gehandicapten, waarvoor gemeenten al jaren verantwoordelijk zijn, wordt de toegang bewaakt. Ook het beoordelen van een aanvraag in het kader van de Wet werk en bijstand kan worden geduid als een vorm van toegangsbewaking. Indicatiecriteria voor de hulp bij het huishouden: In het gemeentelijk beleid zal de gemeente moeten bepalen wie, waarvoor, in welke mate, in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden in aanmerking komt. Zodra een gemeente individuele voorzieningen toekent, zal zij criteria moeten formuleren waaraan iemand moet voldoen om voor de desbetreffende voorziening in aanmerking te komen. Deze criteria zijn de indicatiecriteria. Het maakt daarvoor niet uit of de gemeente zelf nagaat of iemand aan die indicatiecriteria voldoet of dat de gemeente daarvoor een andere instelling (bijv. het CIZ) inschakelt of dat de gemeente een aanbieder mandateert. Door het jaar 2007 als overgangsjaar aan te merken zal de indicering door het Centrum indicatiestelling zorg uitgevoerd worden volgens de huidige AWBZ-protocollen.
5.3. De eigen bijdragesystematiek De Wet maatschappelijke ondersteuning biedt gemeenten de mogelijkheid eigen bijdragen te vragen. Met de overheveling van de huishoudelijke verzorging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar gemeenten is er vanuit gegaan dat gemeenten eigen bijdragen zullen heffen. Hierbij geldt een aantal uitgangspunten: •
Er wordt aangesloten bij de bestaande AWBZ eigen bijdrage systematiek;
•
De grenzen voor de eigenbijdrageregeling voor de Wmo worden geënt op de extramurale AWBZ eigenbijdrageregeling;
•
De eigen bijdrage mag de kostprijs niet overschrijden;
•
Als de nieuwe eigenbijdrageregeling meer opbrengt dan nu, blijven de meeropbrengsten voor de gemeente beschikbaar;
•
Een vermogenstoets is niet mogelijk.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
21/31
Gemeenten stellen zelf een eigen bijdrageregeling Wmo op. Dit moet binnen de kaders van een Algemene maatregel van bestuur (AMvB). Vervolgens sturen gemeenten hun eigenbijdrageregeling naar het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK-BZ). Genoemd kantoor voert hierna centraal de vaststelling en inning van de eigen bijdragen Wmo en AWBZ uit.
5.4. de Wmo-verordening In een gemeentelijke verordening moet worden vastgelegd welke voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning beschikbaar worden gesteld voor de burgers van de betreffende gemeente. Dit kunnen algemene collectieve voorzieningen zijn, maar ook voorzieningen gericht op individuele burgers. Het op 27 mei 2005 ingediende wetsvoorstel 30131 “Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning”, de Wet maatschappelijke ondersteuning, is op 14 februari 2006 in de Tweede Kamer aangenomen. Aan de bijna unanieme stemming is een behandeling voorafgegaan die de wet een ander aanzicht heeft gegeven. De consequenties hiervan zijn niet direct te overzien: de Wet maatschappelijke ondersteuning is een wet die verdere invulling behoeft en uiteindelijk door jurisprudentie een duidelijke vorm zal krijgen. Het kernbegrip van de wet, het zogenaamde compensatiebeginsel, is bij amendement aan de wet toegevoegd, waardoor een begripsomschrijving van dit cruciale begrip ontbreekt, met het gevolg dat de toelichting op het amendement uitgangspunt is voor de vormgeving van dit compensatiebeginsel. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2007 geeft invulling aan de in de wet gegeven opdracht regels te stellen bij verordening. In de verordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Er is met name uitwerking gegeven aan de artikelen 4, 5, 6, 15, 19 en 26 Wet maatschappelijke ondersteuning. In de Wet maatschappelijke ondersteuning komen voorzieningen uit de Welzijnswet, de AWBZ en de Wvg bij elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vallen en na die datum onder de Wmo, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en worden daarom niet in deze verordening opgenomen. De in deze verordening opgenomen algemene voorzieningen zijn in principe ook als voorliggende voorzieningen te beschouwen, maar omdat algemene voorzieningen voor het eerst een plaats vinden in deze verordening, zijn zij nog wel benoemd en van een primaat voorzien. Een voorziening zal pas als voorliggende algemene voorziening worden aangemerkt, als het college van burgemeester en wethouders hiertoe heeft besloten. Het is niet ondenkbaar dat algemene voorzieningen op termijn terug te vinden zullen zijn bij de onbenoemde voorliggende voorzieningen zoals maaltijdvoorziening en personenalarmering. Deze verordening bepaalt de kaders van het beleid voor de individuele Wmo-voorzieningen. Een verdere uitwerking vindt in het najaar 2006 plaats in het Besluit maatschappelijk ondersteuning Zevenaar. Hoewel de vaststelling van dit Besluit tot de bevoegdheid van het college behoort, zal de gemeenteraad voor de besluitvorming actief worden geïnformeerd. Ook de Cliëntenraad zal geraadpleegd worden.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
22/31
6. Subsidieregelingen van AWBZ naar WMO Met het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning gaat een aantal subsidieregelingen over van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten naar de gemeente. Reden hiervoor is dat de ermee gesubsidieerde activiteiten passen binnen de negen prestatievelden van de nieuwe wet. De overheveling van de middelen betekent niet dat er een verplichting voor de gemeente bestaat om bepaalde taken uit te voeren of om bepaalde ten tijde van de subsidieregelingen aangegane verplichtingen over te nemen of te continueren. De gemeente zal nadere invulling moeten geven aan de uitvoering van deze regelingen. Concreet gaat het om: 1. diensten bij wonen met zorg 2. initiatieven openbare geestelijke gezondheidszorg 3. zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg 4. coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg In de startnotitie waren nog twee subsidieregelingen opgenomen, die met het van kracht worden van de Wet maatschappelijke ondersteuning zouden worden overgeheveld vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het betreft de subsidieregeling aanpassing bestaande ADLclusterwoningen (ADL = algemene dagelijkse levensverrichtingen) en doventolken. De laatste regeling wordt niet opgenomen in de nieuwe wet. Met betrekking tot de ADL-clusters wordt het volgende opgemerkt. In een aantal gemeenten in Nederland zijn projecten opgezet waar mensen met een lichamelijke handicap zelfstandig kunnen wonen, maar hulp krijgen waar zij dat nodig hebben. Dit wordt "wonen met ADL-assistentie" genoemd. Naast de standaard aanpassingen hebben veel cliënten extra voorzieningen nodig. Het kan daarbij gaan om deurmotoren, plafondlift e.d. Deze extra voorzieningen worden ondergebracht in de Wet maatschappelijke ondersteuning. De gevolgen van deze nieuwe taak zijn echter nog niet in beeld. De voorlopig beschikbare middelen zijn in de meicirculaire Gemeentefonds bekendgemaakt en worden verwerkt in de gemeentebegroting 2007. De laatste in de startnotitie opgenomen subsidieregeling betrof de MEE-organisaties en integrale vroeghulp. Deze regeling gaat volgens de oorspronkelijke planning per 2008 over naar de Wet maatschappelijke ondersteuning. Definitieve besluitvorming hieromtrent moet nog plaatsvinden.
Ad 1 diensten bij wonen met zorg Deze subsidieregeling heeft tot doel een dienstenstructuur te bevorderen, waardoor bestaande of geplande intramurale plaatsen kunnen worden omgezet naar zelfstandig wonen met zorg en dienstverlening. De regeling heeft ook tot doel het mogelijk maken dat personen met een indicatie voor verblijf met zorg, ondanks relatief ernstige beperkingen, in staat zijn langer zelfstandig te blijven wonen. Binnen deze subsidieregeling worden diensten gefinancierd voor mensen met een verblijfsindicatie voor de AWBZ die toch zelfstandig wonen. Het gaat om diensten die ondersteunen in het zelfstandig blijven wonen of het opnieuw zelfstandig gaan wonen. Zorginstellingen, woningcorporaties, welzijnsinstellingen, gemeenten e.a. kunnen hiertoe projecten opzetten. Per 2005 zijn de projecten ook toegankelijk gemaakt voor mensen die begeleid wonen, bijvoorbeeld in een instelling voor maatschappelijke opvang.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
23/31
De doelgroep wordt gevormd door ouderen, gehandicapten en andere mensen met functionele beperkingen, die beschikken over een verblijfsindicatie voor de AWBZ maar zelfstandig of begeleid wonen (in de maatschappelijke opvang). Zij hebben echter wel ondersteunende diensten nodig om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Tot nu toe blijken de meeste projecten zich te richten op ouderen en met name op het langer zelfstandig kunnen laten wonen van ouderen. De overheveling van middelen vindt niet op begrotings-, maar op realisatiebasis plaats. Omdat 2005 als peiljaar geldt en er in de afgelopen jaren geen projectsubsidie beschikbaar is gesteld voor Zevenaar, wordt er per 1 januari 2007 geen budget overgeheveld (meicirculaire 2006). Voor wat betreft het budget voor deze en de hierna volgende regelingen wordt opgemerkt dat in de meicirculaire een voorlopig Wmo-budget is opgenomen. Het definitief over te hevelen budget voor 2007 wordt bepaald op basis van de gerealiseerde uitgaven 2005. Omdat deze realisatie nog niet volledig bekend is, kunnen in de septembercirculaire 2006 nog enkele bijstellingen volgen. Accentverschuiving regeling Met het overhevelen van de middelen krijgen gemeenten in algemene zin de mogelijkheid om nader invulling te geven aan de verschillende prestatievelden (met name 5 en 6), die moeten stimuleren dat mensen langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Onder de AWBZ-subsidieregeling zijn instellingen gesubsidieerd met projecten om de extramuralisering te stimuleren. Nu de verantwoordelijkheid bij de gemeente komt te liggen, kan zij de keuze maken om op deze manier te blijven werken en instellingen te subsidiëren, maar kan er ook op andere wijze invulling gegeven worden aan de prestatievelden. De AWBZ-subsidieregeling is gericht op het zelfstandig wonen van mensen met een verblijfsindicatie. Het gemeentelijk beleid kan zich meer gaan richten op het langer zelfstandig laten wonen van mensen en het voorkomen van de verblijfsindicatie. Voorstel Voorgesteld wordt het beleid hieromtrent op te nemen in het beleidsplan.
Ad 2 initiatieven openbare geestelijke gezondheidszorg Deze subsidieregeling heeft tot doel het ondersteunen en bevorderen van de ontwikkeling van initiatieven en de samenwerking tussen lokale partijen op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ). De subsidieregeling heeft het karakter van een start- en stimuleringsregeling. Op basis van de Wet collectieve preventie volksgezondheid speelt de gemeente een rol in het bevorderen van de OGGZ. De gemeente heeft tot taak om risicofactoren op het gebied van de OGGZ te signaleren en te bestrijden, om kwetsbare personen en risicogroepen te bereiken en te begeleiden, om als meldpunt te functioneren voor signalen van een (dreigende) crisis bij deze doelgroep en om afspraken tussen de betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGZ tot stand te brengen. Voor de OGGZ ontvangt een aantal centrumgemeenten, waaronder Arnhem, een doeluitkering van het rijk voor de terreinen maatschappelijke opvang, ambulante verslavingszorg en vrouwenopvang. Zij regisseren hiermee de voorzieningen die zich binnen hun werkgebied bevinden en stemmen in overleg met de regiogemeenten de preventie en het maatschappelijke herstel op genoemde gebieden af. Bij initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg is altijd sprake van het actief zoeken naar personen uit de risicogroep (individuen of groepen met een dreigende psychische stoornis of een verhoogd risico daarop, die zelf niet om hulp kunnen of willen vragen) of het bieden van bemoeizorg (zorg waar de persoon zelf niet om heeft gevraagd) aan personen uit de doelgroep.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
24/31
Deze doelgroep bestaat voornamelijk uit dak- en thuislozen, mensen met een (chronische) psychiatrische aandoening, verslaafden, (alleenstaande) ouderen, mensen met een verstandelijke handicap, slachtoffers van huiselijk geweld en jongeren uit de jeugdhulpverlening. Het gaat hierbij niet alleen om mensen die zorg mijden, maar ook om mensen die geen passende zorg kunnen krijgen. Over het algemeen is er sprake van een situatie van overlast en/of een zorgwekkende situatie van verwaarlozing. De rijksoverheid heeft middelen toegevoegd aan gemeenten waar een subsidieontvangende instelling is gevestigd. Omdat er in de afgelopen jaren geen initiatieven in onze gemeente zijn gesubsidieerd, is in de meicirculaire 2006 geen budget opgenomen. Accentverschuiving regeling Door opname van de openbare geestelijke gezondheidszorg in de Wet maatschappelijke ondersteuning kan een beleid gevoerd worden dat meer cliëntgericht is in plaats van overlastgericht. De gemeente krijgt meer mogelijkheden om zorg in te kopen bij instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en met hen (prestatie)afspraken te maken. Voorstel Voorgesteld wordt het beleid hieromtrent op te nemen in het beleidsplan.
Ad 3 zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg Deze subsidieregeling heeft tot doel cliënteninitiatieven voor zorgvernieuwing in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te stimuleren. Het gaat om initiatieven die bestaan uit psychiatrische zorgonderdelen, zoals onderzoek, advisering, voorlichting, behandeling, begeleiding, verzorging, lotgenotencontact, vriendendiensten, inloophuizen, informatiewinkels e.d. Bij deze initiatieven verlenen (ex-)GGZ-cliënten hulp aan personen met een GGZ-indicatie. Deze regeling wordt samengevoegd met voorgaande regeling, onder de naam "zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg".
Ad 4 coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg Deze subsidieregeling heeft tot doel het ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers op regionaal niveau door middel van het opzetten van goede uitvoeringsorganisaties op het gebied van de mantelzorg en vrijwillige thuiszorg. De subsidieregeling draagt bij aan de ondersteuning van de coördinatie van de steunpunten mantelzorg, de vrijwillige thuishulp, de vrijwillige terminale zorg, de netwerken palliatieve zorg, buddyzorg en vriendenprojecten. Tot de doelgroep behoren mantelzorgers en vrijwilligers die vrijwillige hulp verlenen aan hulpvragers, zoals chronisch zieken, gehandicapten en terminale patiënten, en hun directe omgeving. In 2006 wordt een bedrag van 4 miljoen euro toegevoegd aan het budget van de subsidieregeling. In latere jaren is een structurele verhoging met nog eens 6 miljoen euro voorzien. Deze extra middelen komen voort uit een notitie van het kabinet, 'de mantelzorger in beeld'. Hierin worden voorstellen gedaan voor versterking van de mantelzorgondersteuning.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
25/31
Accentverschuiving regeling Door de overheveling van de middelen naar de Wet maatschappelijke ondersteuning verschuift de verantwoordelijkheid voor de verdeling van de middelen van het zorgkantoor naar de gemeente. De gemeente krijgt hiermee de beleidsvrijheid voor de invulling van de ondersteuning van de mantelzorg en vrijwillige thuiszorg (prestatieveld 4). De gemeente kan de bestaande steunpunten mantelzorg, coördinatiepunten vrijwillige thuiszorg e.d. blijven steunen, maar het is ook mogelijk de bestaande infrastructuur voor mantelzorgondersteuning aan de lokale situatie aan te passen. De financiering van de coördinatie van de vrijwillige terminale zorg en de palliatieve zorg vindt niet vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning plaats. Dit wordt nog nader onderzocht. Voorstel Het budget wordt momenteel regionaal ingezet ten behoeve van het steunpunt mantelzorg in de regio Arnhem. Voorgesteld wordt dit in ieder geval voor het jaar 2007 te handhaven en te onderzoeken of dit voor de periode daarna gecontinueerd of aangepast moet worden aan de lokale situatie. In het beleidsplan wordt opgenomen hoe het budget vanaf 2008 wordt ingezet.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
26/31
7. ICT en communicatie ICT De gegevensuitwisseling in de ketendienstverlening is een belangrijk onderdeel bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het gaat om gegevensuitwisseling binnen de gemeente (GBA, WWB, Wvg, sociale kaart enz.), eigen bijdrage en indicatiestelling (CAK en CIZ), tussen gemeente en aanbieders, tussen gemeente en burgers en ten behoeve van de verantwoording. ICT biedt mogelijkheden deze gegevensuitwisseling te stroomlijnen. Hiervoor is een sluitende uitwisseling tussen het loket, ketenpartners en burgers noodzakelijk. Vrijwel alle partijen in de keten kennen een zekere mate van automatisering. De systemen en de wijze waarop met gegevens en berichten wordt omgegaan, zijn echter zeer verschillend. Voor het loket in de fysieke, telefonische en digitale vorm, moet optimaal gebruik gemaakt kunnen worden van de beschikbare ICT middelen. Dit geldt uiteraard ook voor de back-office. De gemeentelijke website vervult hierbij in toenemende mate een rol en functie. In hoofdstuk 3 is hierover een en ander opgenomen. Om binnen de gemeente op goede wijze invulling te kunnen geven aan de producten en voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning, alsmede om de gegevensuitwisseling te stroomlijnen, wordt er gewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak. Communicatie Om een goede invulling te geven aan de communicatie voor de korte en lange termijn, zowel intern als extern, is een communicatieplan noodzakelijk. Daarbij vindt afstemming plaats met de landelijke campagne, die naar verwachting rond de zomer van 2006 start. De communicatie voor de korte termijn zal zich met name richten op de start van het loket en de nieuwe taak van huishoudelijke verzorging per 1 januari 2007. De communicatie voor de langere termijn heeft betrekking op de voorbereidingen om te komen tot een beleidsplan voor de periode 2008-2011.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
27/31
8. Financiën De financiële consequenties die gepaard gaan met de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn op dit moment nog onvoldoende bekend voor gemeenten. Op 1 maart 2006 heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten overleg gevoerd met het kabinet over het financiële kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de gevolgen van de amendementen. Onderstaand treft u hiervan de belangrijkste uitkomsten aan: Het ijkjaar voor het bepalen van het budget Hulp bij het huishouden is definitief bepaald op 2005. In verband met het opschuiven van de invoeringsdatum naar 1 januari 2007 krijgen gemeenten in 2006 éénmalig € 30 miljoen extra voor de invoeringskosten. Deze € 30 miljoen komt bovenop de reeds beschikbaar gestelde € 45 miljoen. Om de toereikendheid van het budget in de toekomst te waarborgen is eerder afgesproken dat een "onafhankelijke derde" het budget voor de Hulp bij het huishouden jaarlijks gaat volgen. Deze "derde" krijgt een ruimere opdracht dan uitsluitend het meten van de uitgaven. De derde moet ook beoordelen of de realisatiecijfers een goede basis vormen voor een advies over het toekomstige budget. In die beoordeling kan bijvoorbeeld aandacht worden geschonken aan eventuele tijdelijke onderbesteding in de eerste jaren (niet onwaarschijnlijk gezien de Wvg-ervaring), de vraag of de afgesproken indexering (nu alleen 75+ thuiswonend) nog wel adequaat is, en de vraag hoe het compensatiebeginsel en de jurisprudentie zich ontwikkelen. Het advies van deze onafhankelijke instantie wordt jaarlijks voor de zomer in een bestuurlijk overleg gewogen, waarna vaststelling van het budget huishoudelijke verzorging voor het volgende jaar plaatsvindt. Budgettaire stabiliteit gedurende de eerste vier jaar was voor het kabinet niet bespreekbaar. Het budget staat wel voor 2007 en 2008 vast. Voor beide jaren is dit gebaseerd op het ijkjaar 2005, plus indexering. In het voorjaar 2008 kijkt de instantie naar de realisatie 2007 en geeft advies voor het budget 2009. Het landelijk budget Wet voorzieningen gehandicapten wordt onverkort in het budget Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen. De rijksuitgaven voor woningaanpassingen boven € 20.420,00, voor aanpassingen ADL-clusters en de regeling voor sociaal vervoer aan bewoners in AWBZ-instellingen worden via een verdeelsleutel in het budget voor de Wet maatschappelijke ondersteuning verwerkt. Over de gevolgen van de amendementen zijn de volgende afspraken gemaakt: • • •
• • • •
Gemeenten ondervinden geen meerkosten door de samenloop van de AWBZ-instroom en het Wmo-loket. VWS heeft toegezegd het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hiertoe voldoende te faciliteren. Voor het verplichte jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek krijgen gemeenten een bedrag van € 7 miljoen structureel. Over meerkosten als gevolg van de motiveringsplicht is men het niet eens geworden. Volgens het kabinet betreft het een eenvoudige administratieve handeling die goeddeels overeenkomt met de gebruikelijke motivering in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Meerkosten door het op alle Wmo-uitvoerders van toepassing verklaren van de Wet Klachtrecht en de Wet Medezeggenschap worden meegenomen in de reeds afgesproken Monitor uitvoeringslasten. VWS gaat na of het PGB-artikel het (voort)bestaan van collectief Wvg-vervoer belemmert. Mocht dit het geval zijn, dan wordt bekeken hoe dit kan worden voorkomen. Meerkosten van het PGB-artikel (zoals verlies van schaalvoordelen bij inkoop en problemen bij woningaanpassingen) worden meegenomen in de Monitor meerkosten PGB. Over de mogelijke meerkosten van het compensatiebeginsel ontstaat pas na ontwikkeling van jurisprudentie meer duidelijkheid.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
28/31
•
Afgesproken is om de effecten van het compensatiebeginsel en de jurisprudentie toe te voegen aan de opdracht aan de onafhankelijke derde. Deze krijgt daarmee een ruimere opdracht dan alleen de uitgaven aan huishoudelijke zorg te volgen. Het kabinet onderschrijft het grote belang van een aanpak van huiselijk geweld in alle gemeenten, niet alleen centrumgemeenten. Met Zalm en Ross is afgesproken om over dit punt opnieuw bestuurlijk overleg te voeren, waarbij extra financiering aan de orde komt voor deze nieuwe taak.
De onderhandelingsdelegatie van de VNG beoordeelt de uitkomsten van het overleg als een voldoende basis voor de start van de uitvoering van de WMO. De financiële randvoorwaarden zijn nu goeddeels ingevuld, zodat gemeenten met hun begroting aan de slag kunnen. De afspraken over het ijkjaar betekenen dat gemeenten in 2007 én 2008 voorzien zijn van een adequaat en stabiel macrobudget voor de huishoudelijke verzorging. De beleidsrijkere invulling van de onafhankelijke derde geeft voldoende perspectief op blijvende budgettaire toereikendheid. Op het punt van de meerkosten tengevolge van de amendementen was een grotere financiële tegemoetkoming verwacht. De financiële risico's voor gemeenten worden echter ook met de procedurele toezeggingen redelijk afgedekt. Meting van de feitelijke meerkosten op een groot aantal punten moet uiteindelijk leiden tot een reële financiering.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
29/31
9. Wonen, welzijn en zorg Meer en meer wordt het belang van integraal, gemeentelijk beleid op het terrein van wonen, welzijn en zorg ingezien. Burgers moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen, met welzijns- en zorgdiensten in de directe nabijheid. Het is van belang een visie te ontwikkelen, waardoor initiatieven op het terrein van wonen, welzijn en zorg in samenhang beoordeeld kunnen worden. De uitkomst van het woonbehoefteonderzoek speelt hierbij ook een rol. De visieontwikkeling past in het traject om te komen tot een meerjarig beleidsplan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Dit traject start in 2007. Landelijke ontwikkelingen De ministeries van VWS en VROM maken gezamenlijk beleid om de woon- en zorgsituatie toe te rusten op mensen die langer zelfstandig blijven wonen. Ouderen, gehandicapten en mensen met een psychische handicap kiezen steeds meer voor privacy en zelfstandigheid. De zorg voor deze groepen verschuift van een verblijf in een instelling naar buiten, de wijk in. Er zijn verschillende aanpassingen nodig om het voor mensen met een beperking mogelijk te maken om zelfstandig te wonen. Zo moeten woningen aangepast worden, moet de woonomgeving veilig zijn en in de buurt moeten genoeg zorg (zoals verpleging) en diensten (zoals maaltijden en alarmering) te krijgen zijn. Beide ministeries stimuleren de bouw en verbouw van woningen, het aanpassen van de woonomgeving en dat er in wijken en buurten zorg en ondersteuning beschikbaar zijn. Maatregelen zijn: - Er komen meer woningen die geschikt zijn voor mensen met lichamelijke beperkingen. In de periode tot 2015 moeten er 395.000 aangepaste woningen bijkomen. Woningcorporaties passen de woningvoorraad aan de vergrijzende bevolking aan. Ze moeten daarbij samenwerken met zorg- en welzijnsinstellingen en instanties die zich bezighouden met ruimtelijke ordening en veiligheid. Er is een goed systeem van woningtoewijzing nodig om aangepaste woningen te reserveren voor kwetsbare groepen. - De woonomgeving wordt, net als het aangepaste huis, drempelloos. Bij de bouw van een wijk of buurt moet de architect al rekening houden met bewoners met een beperking. In bestaande wijken worden afstapjes van stoep of straat geëffend. Verder moeten mensen die kwetsbaar zijn door ouderdom of handicap zich veilig kunnen voelen in hun eigen huis. - Corporaties en zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van domoticavoorzieningen (woontechnologie) - Er moeten meer zorgsteunpunten in de wijk komen die zorg op afroep (24-uurs zorg) leveren. Het ministerie van VWS stimuleert verblijfsinstellingen om hun zorg en diensten ook te leveren aan mensen die thuis wonen. - De Wet maatschappelijke ondersteuning maakt het straks mogelijk om zorg en ondersteuning dichter bij de mensen te regelen. De wet stimuleert mantelzorg, vrijwilligerswerk en buurtactiviteiten. Dit zijn factoren waarmee mensen zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Ouderen en gehandicapten met een laag inkomen komen in aanmerking voor woonzorgcombinaties via de woningcorporatie. Zij kunnen via huursubsidie wellicht een deel van de huur terugkrijgen. De zorg waarvoor ze een AWBZ-indicatie hebben, krijgen ze vergoed.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
30/31
Ondersteuning, zoals hulp in de huishouding, kunnen ze na invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning bij de gemeente aanvragen. Draagkrachtige ouderen moeten hun woon-zorgwensen straks deels met eigen geld verwezenlijken. De zorg waarvoor ze een AWBZ-indicatie hebben, krijgen ze - afhankelijk van het inkomen - vergoed. De ondersteuning, zoals huishoudelijke verzorging, moeten ze zelf betalen. Ook mensen met een indicatie voor verblijf in een AWBZ-instelling kunnen er voor kiezen thuis te blijven wonen. Om het zelfstandig wonen met zorg voor hen betaalbaar te houden komt er een nieuwe financieringsregeling. Deze regeling moet het mensen met een indicatie voor verblijf financieel aantrekkelijk maken om thuis te blijven wonen. Ze krijgen alle zorg thuis die ze normaal gesproken in een instelling zouden krijgen. In het zogenaamde "full package" zitten de kosten voor zorg en ondersteuning, de huur of de hypotheek van de woning moet zelf betaald worden. De financieringsregeling is nog in ontwikkeling, maar het is de bedoeling om dit per 1 januari 2007 in te voeren. Woon-welzijn-zorg-zone Landelijk is de 'woon-welzijn-zorg-zone' inmiddels een bekend concept. Binnen dit concept worden diensten aangeboden aan diverse hulpvragers, zodat zowel ernstig zorgbehoevenden kunnen worden bediend als ook relatief simpele vormen van dienstverlening aanwezig zijn binnen een kern of wijk. Centraal in een zone bevindt zich een soort servicepunt. Vanuit dit punt wordt zorg en hulp naar mensen toegebracht en kunnen mensen diensten halen (bijvoorbeeld sociaalculturele activiteiten). Rondom het servicepunt wonen mensen in verschillende, geschikte woonvormen. Direct bij of binnen dit servicepunt wordt intensieve 24-uurs zorg geleverd. Alle woningen in het gebied zijn in principe aanpasbaar gebouwd en er is een infrastructuur op het gebied van informatie- en communicatietechnologie (ICT) aanwezig. Ook de woonomgeving is geschikt voor mensen met een hulpvraag. In de Liemers is een netwerk actief, waaraan woningcorporaties, zorginstellingen, welzijnsinstellingen, consumentenorganisaties en gemeenten deelnemen. Dit heeft o.a. geresulteerd in een Masterplan Verpleging en Verzorging, waarin door drie zorgaanbieders een visie is ontwikkeld op de vraag in welke omvang en waar tot aan 2015 in de Liemers woonzorgvoorzieningen gerealiseerd zouden moeten worden. Omdat het Masterplan oorspronkelijk gericht was op met name de sector verzorging en verpleging, is het plan onlangs verdiept naar de beleidsterreinen wonen en welzijn & dienstverlening en verbreed naar wonen, welzijn en ondersteuning van mensen met fysieke, verstandelijke en psychische beperkingen. Er heeft een inventarisatie plaatsgevonden met betrekking tot lopende activiteiten en nieuwe initiatieven op het terrein van welzijn en dienstverlening en met betrekking tot woningbouwplannen. Ook is gewerkt aan een plan voor domotica en ICT-voorzieningen. Situatieschets Zevenaar Ter voorbereiding op het beleidsplan zal per kern of wijk in beeld gebracht moeten worden hoe de situatie in onze gemeente is met betrekking tot wonen, welzijn en zorg. Demografische gegevens, aantallen van en diversiteit in woonvormen (reguliere huur- en koopwoningen, zorgwoningen, clusterwoningen, woonzorgvriendelijke woningen e.a.), de toegankelijkheid van openbare ruimten, aanwezige zorg en welzijnsdiensten vormen een soort "sociale kaart" van de gemeente. Ook veren nieuwbouwplannen worden in beeld gebracht en er wordt een relatie gelegd met de uitkomst van het woonbehoefteonderzoek. Gestreefd wordt om de situatieschets op te nemen in de beleidsnotitie, die in oktober van dit jaar wordt vastgesteld. De situatieschets maakt inzichtelijk wat de aandachtspunten zijn en waar deze zich voordoen. De aanpak van deze punten wordt opgenomen in het beleidsplan.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006
31/31
10.
Overzicht voorstellen
De in de notitie gedane voorstellen zijn hieronder op een rij gezet. 1. Voor de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers wordt voorgesteld het beleid in dit kader op te nemen in het meerjarig beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2008-2011. De voorbereiding hiervoor start in 2007. 2. Voor de hulp bij het huishouden wordt voorgesteld 2007 als overgangsjaar aan te merken. Gedurende dit overgangsjaar zal de huidige definitie in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van toepassing blijven en zal de hulp bij het huishouden overeenkomstig de bestaande AWBZ-praktijk worden uitgevoerd, onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Het Centrum Indicatiestelling Zorg zal de indicering verzorgen, met het Zorgkantoor worden afspraken gemaakt voor de overgangsperiode. 3. Voor het ontwikkelen van het beleid met betrekking tot de subsidieregelingen, die vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten worden overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning, wordt voorgesteld dit op te nemen in het meerjarig beleidsplan 2008-2011. De voorbereiding hiervoor start in 2007. 4. Voor het ontwikkelen van het beleid op het terrein van wonen, welzijn en zorg wordt voorgesteld dit op te nemen in het meerjarig beleidsplan 2008-2011. De voorbereiding hiervoor start in 2007.
Beleidsnotitie WMO Zevenaar juli 2006