Beleid
ten
aanzien
van
studeren
met
een
functiebeperking
januari
2013
1
Beleid
ten
aanzien
van
studeren
met
een
functiebeperking
1. Algemeen
kader.
Sinds
1
december
2003
is
de
“Wet
Gelijke
behandeling
op
grond
van
handicap
of
chronische
ziekte”
van
toepassing
in
het
beroepsonderwijs:
MBO,
HBO,
universiteit
en
praktijkonderwijs.
Doel
van
deze
wet
is
er
voor
te
zorgen
dat
studenten
met
een
functiebeperking
ook
deel
kunnen
nemen
aan
beroepsopleidingen.
Scholen
dienen
zich
er
voor
in
te
spannen
om
dit
ook
daadwerkelijk
mogelijk
te
maken;
ook
als
dit
extra
inspanning
zou
vergen.
In
de
wet
wordt
niet
aangegeven
wat
er
onder
handicap
of
chronische
ziekte
valt.
Het
gaat
om
een
aandoening
die
in
principe
onomkeerbaar
of
langdurig
van
aard
is.
Alle
langdurige,
verstandelijke
en
psychische
beperkingen
vallen
er
dus
onder.
Deze
groep
wordt
verder
aangeduid
als
studenten
met
een
functiebeperking.
De
omvang
van
deze
groep
in
het
HO
wordt
geschat
op
8
%,
oftewel
ca
47.000
studenten.
Ook
de
student
met
een
functiebeperking
heeft
het
recht
om
toegelaten
te
worden
tot
een
beroepsopleiding
als
hij
de
benodigde
kwalificaties
heeft.
De
student
kan
echter
wel
voor
een
bepaalde
beroepsopleiding
geweigerd
worden,
indien
het
voor
de
student
door
zijn
functiebeperking
niet
mogelijk
is
om
het
beroep
uit
te
oefenen,
of
als
de
beroepsuitoefening
als
gevolg
van
zijn
functiebeperking
gevaar
voor
hemzelf
of
anderen
oplevert.
De
school
moet
in
principe
voor
de
nodige
aanpassingen
zorgen
om
de
student
in
staat
te
stellen
de
opleiding
te
volgen.
Dit
kunnen
fysieke
aanpassingen
zijn
(bv.
een
gebouw
rolstoeltoegankelijk
maken),
maar
ook
niet‐fysieke,
bijvoorbeeld
door
het
lesprogramma
anders
in
te
richten
(door
meer
tijd
toe
te
bedelen
aan
studenten
met
dyslexie
of
voor
groepen
met
een
student
in
een
rolstoel
zoveel
mogelijk
lessen
op
de
begane
grond
te
plannen).
Alleen
indien
de
aanpassingen
een
onevenredig
zware
belasting
zouden
betekenen
voor
de
instelling
kan
deze
die
–
beargumenteerd
–
weigeren.
Uiteraard
is
het
mogelijk
dat
naar
het
oordeel
van
de
student
met
een
functiebeperking
de
instelling
niet
voldoende
voor
hem
doet
of
wil
doen,
waardoor
hij
niet
of
slechts
gedeeltelijk
aan
het
onderwijs
kan
deelnemen.
In
die
situatie
kan
de
student
zich
wenden
tot
de
Commissie
Gelijke
Behandeling
(CGB)
om
te
laten
beoordelen
of
de
school
inderdaad
in
gebreke
is
gebleven.
De
Commissie
onderzoekt
de
klacht
en
spreekt
een
oordeel
uit.
Daarnaast
is
voor
de
instelling
van
belang
dat
de
NVAO
(Nederlands‐Vlaamse
Accreditatie
Organisatie)
bij
de
instellingtoets
en/of
opleidingsaccreditatie
toetst
in
hoeverre
de
instelling
of
opleiding
voldoet
aan
de
eis
van
het
leveren
van
een
inspanning
ten
aanzien
van
het
bieden
van
doeltreffende
aanpassingen
ten
behoeve
van
studenten
met
een
functiebeperking.
De
NVAO
zal
daarbij
kijken
naar
“voorzieningen
die
de
toegankelijkheid
en
studeerbaarheid
voor
studenten
met
een
functiebeperking
bevorderen”.
Bij
de
toetsing
van
het
beleidsplan
zijn
de
volgende
aspecten
van
belang:
2
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Informatievoorziening
en
voorlichting
Fysieke
toegankelijkheid
Begeleiding
Deskundigheid
Leerroutes
Toetsing
en
examinering
Waarborgen
voor
kwaliteit
en
continuïteit.
2. Beleid
Hogeschool
der
Kunsten
Den
Haag
De
Hogeschool
der
Kunsten
Den
Haag
(HdK),
bestaande
uit
de
Koninklijke
Academie
van
Beeldende
Kunsten
en
het
Koninklijk
Conservatorium,
heeft
als
uitgangspunt
dat
iedere
student,
met
of
zonder
functiebeperking,
bij
gebleken
geschiktheid
(=
het
slagen
voor
de
toelating)
deel
moet
kunnen
nemen
aan
de
opleidingen
die
de
Hogeschool
verzorgt.
Van
groot
belang
is
dat
indien
een
student
met
een
functiebeperking
een
opleiding
wil
gaan
volgen
bij
onze
Hogeschool,
hij
bij
de
studentendecaan
of
de
opleidingscoördinator
meldt
dat
hij
een
functiebeperking
heeft.
Indien
een
student
zich
meldt
bij
de
opleidingscoördinator
zal
die
dat
op
zijn
beurt
weer
melden
bij
de
studentendecaan,
omdat
die
de
regie
heeft
ten
aanzien
van
de
begeleiding
van
studenten
met
een
functiebeperking.
Overigens
blijkt
uit
de
praktijk
(HBO‐breed)
dat
slechts
1/3
van
de
studenten
met
een
functiebeperking
vóór
de
aanvang
van
de
studie
contact
hierover
opneemt
met
de
instelling.
Bij
de
Hogeschool
geldt
dat
elke
student
individueel
wordt
toegelaten
en
een
toelatingsgesprek
heeft,
zodat
hij
in
elk
geval
volop
de
ruimte
krijgt
om
een
eventuele
functiebeperking
aan
te
kaarten.
De
studentendecaan
zal
zich
met
de
student
buigen
over
wat
zijn
beperking
voor
problemen
met
zich
mee
zal
brengen.
Indien
mogelijk
dient
de
student
–
bijvoorbeeld
in
de
vorm
van
een
medische
verklaring
–
aan
te
tonen
dat
er
sprake
is
van
een
functiebeperking.
Vervolgens
biedt
de
decaan
ondersteuning
bij
de
stappen
die
de
student
binnen
de
HdK
wil
zetten
met
betrekking
tot
zijn
functiebeperking.
In
overleg
met
de
opleidingscoördinator
wordt
vastgesteld
of
de
beperking
een
beroepsuitoefening
onmogelijk
maakt
vanwege
fysieke
beperkingen
of
vanwege
veiligheidsrisico’s.
Mocht
dit
het
geval
zijn,
dan
zal
het
volgen
van
de
opleiding
verder
niet
aan
de
orde
kunnen
zijn.
Is
dit
niet
het
geval,
dan
zal
bekeken
worden
waar
in
het
onderwijs
zich
welke
problemen
zullen
of
kunnen
voordoen.
Daarbij
wordt
onderscheid
gemaakt
tussen
zaken
die
door
de
instelling
opgelost
moeten
worden,
en
welke
problemen
bij
de
student
thuishoren.
Tot
de
laatste
categorie
hoort
persoonlijke
verzorging,
bijvoorbeeld
hulp
bij
eten
en
drinken
of
bij
toiletbezoek.
Uit
de
gesprekken
moet
helder
worden
welke
aanpassingen
er
nodig
zijn
om
de
student
in
staat
te
stellen
de
opleiding
te
volgen.
Dit
kunnen
materiële,
fysieke
maatregelen
zijn
(toegankelijk
maken
van
een
gebouw
voor
rolstoelen,
specifieke
ICT‐voorzieningen)
en
immateriële,
organisatorische
maatregelen
(meer
tijd
voor
het
maken
van
een
toets,
flexibiliteit
ten
aanzien
van
afwezigheid).
De
HdK
is
verplicht
de
benodigde
aanpassingen
te
realiseren,
tenzij
deze
onevenredig
veel
geld
en/of
tijd
zouden
kosten.
Uiteraard
zal
de
HdK
alleen
op
goede
en
zwaarwegende
gronden
ertoe
besluiten
om
de
aanpassingen
niet
aan
te
brengen.
3
Het
is
lastig
om
bovenstaande
algemene
uitgangspunten
te
vatten
in
specifieke
richtlijnen.
Wel
wil
de
HdK
uitgaan
van
de
mogelijkheden
van
de
student
om
daarmee
te
proberen
de
onmogelijkheden
te
omzeilen.
Voor
iedere
student
met
een
functiebeperking
moet
maatwerk
geleverd
worden.
De
HdK
zal
zich
inspannen
om
een
goede
analyse
te
maken
van
zijn
situatie
en
daar
in
samenspraak
met
de
student
bijbehorend
maatwerk
op
leveren.
Dat
vereist
gezond
verstand
en
een
creatieve
manier
van
denken
om
eventueel
onorthodoxe
oplossingen
te
vinden.
Daarbij
is
er
sprake
van
een
relatief
gunstige
situatie
omdat
het
kunstvakonderwijs
sterk
individueel
gericht
is,
en
de
mogelijkheden
voor
passend
maatwerk
daarom
groot
zijn.
Aan
de
hand
van
de
criteria
zoals
onderscheiden
door
de
NVAO
wordt
inzichtelijk
gemaakt
wat
de
HdK
doet.
1. Informatievoorziening
en
voorlichting
Op
de
website
is
een
apart
kopje
voor
studenten
met
een
functiebeperking.
Hier
wordt
algemene
informatie
verstrekt
(o.a.
relevante
links
naar
andere
organisaties
en
regelingen),
het
beleid
toegelicht,
en
de
namen
vermeld
tot
wie
studenten
zich
kunnen
wenden
voor
informatie.
Op
open
dagen,
en
in
het
voorlichtingsmateriaal
wordt
specifiek
aandacht
besteed
aan
deze
groep.
Indien
er
sprake
is
van
een
(mogelijke)
functiebeperking
kan
dit
aan
de
orde
worden
gesteld
in
het
toelatingsgesprek.
Bij
of
vóór
de
daadwerkelijke
start
van
de
opleiding
zou
er
al
een
gesprek
moeten
plaatsvinden
met
de
studiecoördinator
en/of
de
studentendecaan.
2. Fysieke
toegankelijkheid
Voor
het
KC
geldt
dat
de
toegankelijkheid
redelijk
is.
Het
gebouw
kent
wel
veel
kleine
trapjes
(split‐level),
maar
vrijwel
overal
zijn
er
rollerbanen
aangelegd,
waarover
rolstoelen
kunnen
rijden,
eventueel
daarbij
geholpen
door
medestudenten.
Er
is
een
lift,
er
zijn
meestal
geen
drempels,
redelijk
brede
deuren
en
er
is
een
invalidentoilet.
De
KA
is
als
gevolg
van
de
inrichting
van
het
gebouw
(uit
1938)
moeilijk
toegankelijk.
De
begane
grond
is
ongeveer
1
meter
boven
het
maaiveld.
Bij
de
hoofdingang
is
een
bordes,
dat
via
een
rollerbaan
voor
rolstoelen
toegankelijk
is.
In
het
gebouw
zijn
veel
relatief
hoge
trappen,
die
voor
een
rolstoel
niet
en
voor
studenten
die
slecht
ter
been
zijn
moeilijk
te
nemen
zijn.
Een
rollerbaan
is
hier
niet
mogelijk.
In
het
hoofdgebouw
is
alleen
een
goederenlift.
In
het
aangrenzende
gebouw
(ook
ca
1
meter
boven
het
maaiveld)
is
wel
een
personenlift,
maar
dat
gebouw
is
vanuit
het
hoofdgebouw
lastig
bereikbaar.
Het
gebouw
beschikt
over
een
drietal
invalidentoiletten.
3. Begeleiding
De
decaan
heeft
de
regie
ten
aanzien
van
de
begeleiding
van
studenten
met
een
functiebeperking.
De
daadwerkelijke
begeleiding
vindt
plaats
binnen
de
studierichting
door
een
mentor
(of
tutor).
Dit
betreft
zowel
de
fysieke,
psychosociale
als
organisatorische
begeleiding.
Dit
vooronderstelt
enige
kennis
van
de
mentor
omtrent
de
functiebeperking,
die
hij
zich
eigen
zal
moeten
maken.
Daarnaast
is
de
ondersteuning
van
de
diverse
geledingen
van
belang:
studiecoördinator,
facilitaire
dienst,
systeembeheer,
OER.
Om
te
voorkomen
dat
de
student
regelmatig
steeds
opnieuw
moet
uitleggen
wat
zijn
beperking
inhoudt
en
wat
dat
dan
betekent,
is
het
van
belang
dat
die
kennis
bij
de
organisatie
aanwezig
is.
4
4.
5.
6.
7.
Begeleiding
is
erg
belangrijk
omdat
de
kansen
op
voortijdige
uitval
en
studievertraging
bij
studenten
met
een
functiebeperking
relatief
groot
zijn.
Ook
daarom
wordt
er
van
de
begeleiders
een
positieve
grondhouding
verwacht
door
de
student
aan
te
spreken
op
zijn
talenten
en
mogelijkheden.
Deskundigheid
In
de
hogeschool
wordt
deskundigheid
opgebouwd
rondom
studeren
met
een
functiebeperking.
Dit
gebeurt
door
meer
kennis
te
vergaren
over
de
aard
van
de
diverse
functiebeperkingen,
en
over
de
mogelijkheden
om
de
daaruit
voortvloeiende
consequenties
adequaat
het
hoofd
te
bieden.
Er
wordt
actief
kennis
genomen
van
best
practices
bij
andere
(hoge‐)scholen
en
opleidingen.
Ook
het
expertise
centrum
studie
+
handicap
speelt
daar
een
belangrijke
rol
in,
en
wordt
hierbij
betrokken.
Het
eerste
aanspreekpunt
ten
aanzien
van
de
deskundigheid
op
dit
gebied
is
de
decaan.
Leerroutes
De
leerroutes
zijn
zodanig
flexibel
gemaakt
dat
ingespeeld
kan
worden
op
de
behoeften
die
voorvloeien
uit
het
maatwerk
voor
studenten
met
een
functiebeperking.
Dit
geldt
voor
het
gehele
curriculum:
de
(inrichting
van
de)
lessen,
het
praktijkwerk,
en
tentamens
en
examens.
In
voorkomende
gevallen
zal
het
nodig
zijn
om
alternatieve
opdrachten
te
verstrekken.
Van
belang
daarbij
is
dat
de
gemaakte
afspraken
helder
zijn
en
op
papier
komen
te
staan,
zodat
daar
op
teruggegrepen
kan
worden
bij
eventuele
haperingen
in
het
proces.
Toetsing
en
examinering
In
de
OER
is
geregeld:
“de
wijze
waarop
lichamelijk
of
zintuiglijk
gehandicapte
studententen
redelijkerwijs
in
de
gelegenheid
worden
gesteld
de
tentamens
af
te
leggen”.
(WHW‐art.7.13
lid
m).
Dit
betekent
dat
afhankelijk
van
de
aard
van
de
functiebeperking
er
specifieke
voorzieningen
getroffen
worden,
bijvoorbeeld
tentamens
afgedrukt
in
een
grote
letter,
meer
examentijd
bij
dyslexie,
en
dergelijke.
Daarbij
is
vooral
van
belang
dat
dergelijke
maatregelen
tijdig
en
dus
ruim
voorafgaand
aan
het
tentamen/examen
bedacht
en
genomen
zijn.
In
de
praktijk
komt
het
nogal
eens
voor
dat
een
en
ander
ter
plekke
geregeld
moet
worden
met
alle
nadelen
van
dien
voor
de
student.
Feitelijk
zal
door
de
mentor
in
de
begeleiding
al
snel
bepaald
worden
welk
voorzieningen
noodzakelijk
zijn
voor
de
diverse
tentamens/examens,
en
dient
hij
er
voor
te
zorgen
dat
deze
ingepland
worden
bij
de
betrokken
afdelingen
of
functionarissen.
Waarborgen
voor
kwaliteit
en
continuïteit
Van
groot
belang
is
dat
er
regelmatig
geëvalueerd
wordt
wat
de
ervaringen
zijn
(geweest)
met
de
aanwezigheid
van
studenten
met
een
functiebeperking
binnen
de
instelling.
Op
die
wijze
ontstaat
er
steeds
meer
deskundigheid
over
aanpak
en
mogelijke
aanpassingen
ten
behoeve
van
deze
groep.
Ook
dient
de
evaluatie
relatief
breed
plaats
te
vinden
zodat
de
kennis
niet
alleen
verdiept
maar
ook
verbreed
wordt.
Op
die
manier
groeit
de
kwaliteit
al
doende,
en
vanwege
de
breedte
wordt
de
continuïteit
ook
meer
gewaarborgd.
De
belangrijkste
rol
in
deze
is
belegd
bij
de
decaan,
die
immers
de
regie
heeft.
5
Om
de
kwaliteit
en
de
kennis
te
verbeteren
worden
er
studiedagen
georganiseerd.
Bijkomend
voordeel
is
dat
ook
de
bewustwording
ten
aanzien
van
het
beleid
toeneemt
en
er
daardoor
ook
meer
mogelijk
wordt
omdat
men
er
meer
open
voor
zal
staan.
Kort
samengevat:
uitgangspunt
is
dat
studeren
met
een
functiebeperking
aan
de
HdK
mogelijk
is,
en
dat
vanuit
de
hogeschool
de
student
daarbij
zo
goed
mogelijk
ondersteund
wordt.
Het
gaat
om
maatwerk
en
het
is
daarbij
van
groot
belang
dat
de
student
–
liefst
voor
aanvang
van
de
studie
–
met
de
mentor
en/of
de
studentendecaan
overleg
heeft
over
de
aanpak,
zodat
zowel
voor
de
student
als
voor
de
opleiding
duidelijk
is
wat
nodig
is
om
de
student
succesvol
zijn
studie
te
kunnen
laten
volgen.
Voor
nadere
informatie
over
studeren
met
een
functiebeperking:
‐ ‐ ‐
Expertisecentrum
handicap+studie:
Commissie
Gelijke
Behandeling:
Jopla,
platform
voor
jongeren
met
een
handicap:
www.handicap‐studie.nl
www.cgb.nl
www.jopla.nl
Aldus
door
het
College
van
Bestuur
vastgesteld
op
24
januari
2013
6