Feedbackvragen Overtuigen en presenteren
Vraag 1 Bekijk de Leerdoelen die bij deze casus horen. Beantwoord daarna de vraag. Geef per doel aan of je die al beheerst, waarbij N = nee, O = om verder te ontwikkelen en J = ja. Vul achter de nummers van de doelen in: N, O of J. Typ het antwoord in in het antwoordformulier.
Vraag 2 Deze vraag gaat over je mening over presentaties. Op de vraag krijg je geen feedback. a. Wat zijn volgens jou kenmerken van een slechte presentatie? Denk hierbij aan school, vrije tijd, televisie, enzovoort. Licht je antwoord toe. b. Wat zijn volgens jou kenmerken van een goede presentatie? Typ het antwoord in in het antwoordformulier.
Vraag 3 Bekijk de scène nogmaals. Bij de fragmenten uit deze leercasus gaat het er niet om of je het met een spreker eens bent of niet. Let alleen op de manier waarop ze hun standpunt naar voren brengen. Wie van de sprekers is het meest overtuigend? a. Ton, want hij brengt zijn verhaal enthousiast en met een logische onderbouwing. b. Felice, want zij heeft het best onderbouwde standpunt. c. Veronique, want zij spreekt de luisteraar direct aan en heeft goede argumenten.
Vraag 4 Presenteren en overtuigen kan altijd beter: Ton, Felice en Veronique kunnen alle drie een tip gebruiken. Welke tip past bij welke van de drie sprekers? Maak een juiste combinatie. A. Steekhoudende argumenten noemen B. Korter presenteren C. Uit eigen ervaring vertellen 1. Ton 2. Felice 3. Veronique
Vraag 5 Bekijk de informatie op de site www.lichaamstaal.nl. Beantwoord daarna de vraag. Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist? 1. De inhoud van wat iemand zegt is meer bepalend dan de manier waarop iemand iets zegt. 2. Iemands gezichtsuitdrukking is meer bepalend dan de toon waarop de boodschap wordt gebracht. a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
Pagina 1 van 5
Vraag 6 Lees de tekst Het beoordelen van argumenten en beantwoord daarna de vraag. Hoe zou je de argumenten van Felice noemen? a. Oneigenlijk en emotioneel b. Realistisch en normatief c. Normatief en moreel d. Empirisch en moreel
Vraag 7 De argumenten van Veronique zijn zo sterk, omdat ze ..... zijn. a. Realistisch en empirisch b. Moreel en emotioneel c. Normatief en moreel d. Emotioneel en empirisch
Vraag 8 Lees de tekst Het beoordelen van argumenten en beantwoord daarna de vraag. Aan politieke en economische vluchtelingen moet Nederland asiel verlenen, want het is vanuit humaan standpunt niet goed wanneer deze mensen weer terug naar hun land zouden moeten. Welk type argument is dit? a. Emotioneel b. Moreel c. Normatief d. Realistisch
Vraag 9 Lees de tekst Voorbereiding en structuur van een presentatie en beantwoord daarna de vraag. Welk van de personen in de casus heeft zijn of haar verhaal het best opgebouwd? a. Ton b. Felice c. Veronique
Vraag 10 Lees de tekst Anders dan anders overtuigen en beantwoord daarna de vraag. Welke persoon reageert het meest intuïtief en welke is het meest rationeel ingesteld? a. Ton het meest intuïtief en Felice het meest rationeel. b. Veronique het meest intuïtief en Felice het meest rationeel. c. Ton het meest intuïtief en Veronique het meest rationeel.
Pagina 2 van 5
Vraag 11 Lees de tekst Anders dan anders overtuigen en beantwoord de vraag. Stel, een stagiaire is in dienst gekomen tijdens het ziekteverlof van een collega. Deze collega kan voor korte tijd niet op haar eigen plek zitten. Zij is boos en vindt deze gang van zaken oneerlijk. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat je zomaar je werkplek kwijtraakt, uitgerekend terwijl je ziek bent! Welke van onderstaande uitspraken zou deze collega het meest motiveren? a. Het is maar van korte tijd, hooguit twee weken. b. Ik begrijp dat het een foutje van de leidinggevende is, hij zal er geen rekening mee hebben gehouden dat de stagiaire er al is. c. Ik zou ook boos zijn, heel vervelend, maar je kunt er niets aan doen, behalve klagen bij de leidinggevende.
Vraag 12 Stel, je staat met twee andere collega´s bij het koffieapparaat en er ontstaat een heftige discussie over het stagebeleid. Jij als stagiaire hebt daar een duidelijke mening over en komt daar voor uit. Collega Mark geeft met een tegenargument aan dat hij het er niet mee eens is. Jij wilt gelijk krijgen, maar hebt niet meteen een nieuw argument. Wat kun je het best doen? a. Over een ander onderwerp beginnen b. Een kritische tegenvraag stellen c. Een nieuw tegenargument verzinnen
Vraag 13 Stel, je geeft een presentatie, je bent twintig minuten bezig en de luisteraars zitten onderuit en reageren niet. Wat kun je het best doen? a. Vragen waarom ze zo stil zijn b. Sneller door de stof heen gaan c. Harder praten d. Een grapje maken
Vraag 14 Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist? 1. Als je zenuwachtig bent voor een presentatie, kun je het best je hele presentatie vooraf uitschrijven. 2. Bij het presenteren voor onwillige luisteraars werkt staan beter dan zitten. a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
Vraag 15 Stel, je geeft een presentatie voor een groep mensen. Welke van de onderstaande tips is/zijn juist?
1. 2.
Beweeg voor een grote groep meer dan voor een kleine groep. Kijk de meest fanatieke toehoorders het vaakst aan.
a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
Pagina 3 van 5
Vraag 16 Een presentatie wordt beter door …
a. oogcontact met de kijker te zoeken b. een juiste mate van beweging c. de kijker direct met 'je' aan te spreken d. een voorbeeld te gebruiken e. in details te treden f. een goede opbouw te hanteren g. een retorische vraag te stellen h. terug te komen op het begin van de presentatie (meer dan een antwoord mogelijk)
Vraag 17, slotvraag Lees in het Basisboek Werken in een organisatie het hoofdstuk Vergaderen en overleg en beantwoord daarna de vraag. Welke van onderstaande stellingen is/zijn juist? 1. Een goede presentatie op het werk is alleen belangrijk in vergaderingen. 2. Door een goede presentatie in vergaderingen kom je geloofwaardig over. a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist.
Pagina 4 van 5
Antwoorden 3. c. Ze heeft goede en niet te extreme argumenten en geeft een directe tip. Over antwoord a: Ton brengt zijn verhaal met flair, maar noemt maar één goed argument. Over antwoord b: Felice brengt haar verhaal droog en saai, wat niet overtuigend is. Wel heeft ze inhoudelijk goede argumenten. 4. A1; C2; B3 5. a. Alleen stelling 1 is juist. Wat iemand zegt is ondergeschikt aan gezichtsuitdrukking of andere non-verbale communicatie, zoals intonatie. Daarbij geeft de gezichtsuitdrukking of andere lichaamstaal meer informatie dan de toon waarop de boodschap wordt gebracht. 6. c. Deze gaan over wat goed en wat slecht is en over de regels die gelden. 7. d 8. b 9. c 10. a 11. c. Hiermee speel je in op het gevoel van de boze collega. Antwoorden a en b zijn niet juist. Deze argumenten zijn te rationeel en hiermee ga je voorbij aan het gevoel van de boze collega. 12. b. Zijn antwoord kan je weer op nieuwe ideeën brengen. Je kunt ook vragen om een toelichting. Ook dat geeft meer informatie en kan je op nieuwe argumenten brengen. Over antwoord a: Je redt je uit de situatie, maar hier bereik je je doel 'gelijk krijgen' niet mee. Over antwoord c: Dit kan effectief zijn, maar hiermee onderbreek je wel je eigen verhaal. 13. b. Stil zijn kan wijzen op verveling. Als je wat sneller gaat, trek je meer aandacht. 14. b. Alleen stelling 2 is juist. Schrijf nooit je hele presentatie uit, dan loop je het risico dat je bij de presentatie te veel woord voor woord probeert te herhalen wat je hebt bedacht. Dit komt onnatuurlijk over en de kans is groot dat je de draad kwijtraakt. Over het algemeen is staan bij het presenteren beter dan zitten. Je krijgt er meer overwicht door en je laat de presentatie er dynamischer uitzien. 15. a. Alleen stelling 1 is juist. Inderdaad is het goed om voor een grote groep meer te bewegen dan voor een kleine. Je trekt dan voldoende aandacht, maar niet snel te veel. Dit laatste kan wel het geval zijn in een kleine groep. Het is niet de bedoeling dat je de meest enthousiaste luisteraars het meest aankijkt. Daarmee negeer je een groep die toch al minder meedoet. 16. a, b, c, d, f, g en h
17. b. Alleen stelling 2 is juist. Ook bij andere overlegvormen, zoals werkoverleg en functioneringsgesprek, is een goede presentatie van belang. In allerlei overlegsituaties, dus ook in vergaderingen, zorg je met een goede presentatie ervoor dat je woorden impact hebben.
Pagina 5 van 5