Feedbackvragen Timemanagement
Vraag 1 Lees de Leerdoelen die bij deze casus horen en beantwoord daarna de vraag. Geef per doel aan of je dit al beheerst, waarbij N = nee, O = om verder te ontwikkelen en J = ja. Vul achter de nummers van de doelen in: N, O of J. Typ het antwoord in in het antwoordformulier.
Vraag 2 In deze vraag gaat over je eigen ervaring en je mening daarover. Op het antwoord krijg je dan ook geen feedback. Verwerk het antwoord op de volgende vragen in een kort verslagje. a. Geef een voorbeeld van een situatie waarin je alles onder controle had en je gemakkelijk de gestelde deadline haalde. Wat was hiervan de oorzaak? b. Geef een voorbeeld van een situatie waarin je veel werkdruk had en stress ervoer. Wat ging er niet goed in deze situatie? c. Hoe zorg jij ervoor dat je zaken op tijd afkrijgt, denk je?
Vraag 3 Lees de tekst Timemanagement in maten en soorten. Beantwoord daarna de vraag. Welke van de personen in de casus vertoont het meest effectieve timemanagement? a. Karin b. Margot c. Britta d. Wessel
Vraag 4 Lees de tekst Timemanagement in maten en soorten. Beantwoord daarna de vraag. Voor een correct antwoord is meer dan één keuze mogelijk. In het fragment met Karin lijkt het mis te gaan door de schuld van een collega. Stel, er zouden geen dubbele afspraken in haar agenda hebben gestaan en het resultaat zou positief zijn geweest. Welke van de onderstaande effectieve gedragingen past Karin nadrukkelijk toe? Geef alle juiste alternatieven aan.* a. Delegeren b. Prioriteiten instellen c. Hulp vragen d. Improviseren e. Goed plannen
Vraag 5 Lees de tekst Timemanagement in maten en soorten. Beantwoord daarna de vraag. Margot gaat heel relaxt door haar dag. Alles lijkt goed te gaan; ze heeft zelfs nog tijd voor een wandeling. Wat kan de risico zijn van zo'n ontspannen houding? a. Te weinig delegeren b. Te weinig aandacht voor details c. Te weinig afmaken
Pagina 1 van 5
Vraag 6 Lees de tekst Timemanagement in maten en soorten. Beantwoord daarna de vraag. Wessel stelt zich assertief op en bewaakt zijn tijd goed. Hij beslist snel en stelt prioriteiten. In welke valkuil kunnen mensen zoals Wessel nadrukkelijk stappen? a. Te weinig delegeren. b. Belangrijke details over het hoofd zien. c. Zaken te strak plannen.
Vraag 7 Lees in het Basisboek Werken in een organisatie in het hoofdstuk Efficiency: beheersing van tijd en werk de paragraaf De factor tijd bij efficiency en effectiviteit. Beantwoord daarna de vraag. Welke van de personen in de casus is het minst efficiënt? a. Karin b. Margot c. Britta d. Wessel
Vraag 8 Welke twee van de vier personen hebben het meeste last van stress? a. Karin en Wessel b. Britta en Wessel c. Britta en Karin
Vraag 9 Lees de tekst Herkennen van stress. Beantwoord daarna de vraag. Voor een correct antwoord is meer dan één keuze mogelijk. In de casus zijn twee mensen zeer gestrest. Welke van onderstaande gedragingen zijn bij een van beide mensen zichtbaar? a. Moeite met timemanagement b. Irritatie c. Veel fouten maken d. Ongeconcentreerd, warrig e. Zich terugtrekken f. Spottend
Vraag 10 Lees in het Basisboek Werken in een organisatie in het hoofdstuk Efficiency: beheersing van tijd en werk de paragraaf De planning en organisatie van werk. Beantwoord daarna de vraag. Stel, een student wil zowel plezier hebben als alle tentamens halen. Op welk niveau, volgens de indeling van Peter Vos, liggen deze zaken? a. Op het niveau van de doelen b. Op het niveau van de taken c. Op het niveau van de resultaatgebieden
Pagina 2 van 5
Vraag 11 Lees in het Basisboek Werken in een organisatie in het hoofdstuk Efficiency: beheersing van tijd en werk de paragraaf De planning en organisatie van werk. Beantwoord daarna de vraag. Welke van onderstaande stellingen is/zijn juist? Het formuleren van resultaatgebieden helpt bij het stellen van de juiste prioriteiten. Met het ondernemen van taken die buiten je resultaatgebied liggen draag je niet bij aan het bereiken van je doelen. a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist. 1. 2.
Vraag 12 Lees in het Basisboek Werken in een organisatie in het hoofdstuk Efficiency: beheersing van tijd en werk de subparagraaf over werkstromen. Ga daarna door naar de vraag. Stel, iemand krijgt in februari een bericht van de Belastingdienst dat van hem verwacht wordt dat hij voor 1 april aangifte doet voor de inkomstenbelasting. Wat zou deze persoon moeten doen in het licht van de theorie van David Allen? a. Vul het formulier direct in; dan is deze zaak vast afgehandeld. b. Zet de taak 'aangifte inkomstenbelasting' op een actielijst. c. Doe het bericht van de Belastingdienst in het mapje 'nog afhandelen'.
Vraag 13 Lees in het Basisboek Werken in een organisatie in het hoofdstuk Efficiency: beheersing van tijd en werk de subparagraaf over werkstromen. Beantwoord daarna de vraag. Stel, je bent druk aan het studeren en dan belt je beste vriend om te vragen of je koffie bij hem komt drinken. Hij heeft net jouw lievelingsspel gekocht en dat kun je dan meteen met hem uitproberen. Hoe noem je deze activiteit? a. Urgent en belangrijk b. Urgent en onbelangrijk c. Niet urgent en belangrijk d. Niet urgent en onbelangrijk
Vraag 14 Wat doe je met taken die niet essentieel en niet urgent zijn? a. Lekker niets mee doen b. Op een actielijst zetten c. Delegeren d. Uitspreiden over de tijd
Vraag 15, slotvraag Welke van de onderstaande beweringen is/zijn juist? Denk- en doeactiviteiten kunnen het best worden geclusterd. Koffie drinken, een wandeling buiten maken of een rookpauze houden is ineffectief timemanagementgedrag. a. Alleen stelling 1 is juist. b. Alleen stelling 2 is juist. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist. 1. 2.
Pagina 3 van 5
Antwoorden 3. Antwoord d is juist. Wessel stelt vragen over deadlines en stelt aan de hand van de antwoorden de juiste prioriteiten. Over antwoord a: Karin gaat niet flexibel om met zaken, dit levert haar veel stress op. Over antwoord b: Margot heeft alles ruim gepland en is gerelaxt, maar haar planning is te globaal. De kans is daarmee aanwezig dat ze te gemakkelijk met haar tijd omgaat en alsnog tijd tekort zal komen. Over antwoord c: Britta stelt niet de juiste prioriteiten en haar manier van omgaan met druk kost veel energie. 4. a, b en e zijn juist. Ze heeft het plannen van afspraken gedelegeerd, ze stelt prioriteiten (cliëntgesprek boven vergadering) en ze heeft zaken zelf goed gepland (planning wordt door een collega in de war geschopt). C en d zijn onjuist: Wat Karin doet is geen improviseren, maar prioriteiten stellen (het een wel doen en het ander niet). Ze roept niet de hulp in van een collega: misschien is er wel iemand die in haar plaats naar de vergadering kan? Misschien kan ze ook aan iemand vragen de vergadering te verzetten? 5. b. Ze heeft slechts een globale planning. De kans dat ze zich misrekent en dat zaken meer tijd kosten dan gedacht, is aanwezig. Over antwoord b: Met zo’n ontspannen houding kun je juist de tijd nemen om zaken aan anderen te delegeren. Over antwoord c: Als de planning ruim genoeg is, is er voldoende tijd om zaken af te maken. 6. a. Door zijn snelheid van handelen en beslissen neemt hij weinig tijd voor reflectie. Dit kan ertoe leiden dat hij een tunnelvisie krijgt en andere mogelijkheden, zoals delegeren, onbenut laat. Over antwoord b: Hij plant nauwkeurig, dus de kans dat hij details over het hoofd ziet, is relatief klein. Over antwoord c: Hij plant strak, maar is bewust bezig met de tijd dat die klussen kosten. Te strak plannen is dus niet direct aan de orde. 7. Antwoord c is juist. Britta laat zich erg afleiden door wat er op haar pad komt, waardoor ze inefficiënt werkt. Over antwoord a: Karin is niet het meest efficiënt, maar ook niet het minst. Ze had nog meer gebruik kunnen maken van hulp van collega's. Over antwoord b: Margot is juist efficiënt, omdat ze zich niet gek laat maken. Werk kost haar zo weinig energie. Over antwoord d: Wessel stelt de juiste vragen, waardoor hij duidelijkheid en rust krijgt. 8. c 9. A, b, d en f zijn juist. a: Karin heeft zelf geen moeite met timemanagement, wel met het accepteren van de gevolgen van een planningsfout. Britta heeft wel moeite met timemanagement. b: Karin is geïrriteerd. d: Britta is warrig. f: Karin is cynisch over haar collega die de fout heeft gemaakt. C en e zijn onjuist. Over antwoord c: We kunnen geen conclusies trekken over het aantal fouten dat doorgaans gemaakt wordt. Je kunt je wel voorstellen dat het aantal fouten dat Britta maakt, zo groot is, maar dat hoeft niet zo te zijn. Ook chaotische mensen kunnen zaken op hun eigen manier tot een goed einde brengen. 10. a 11. c. Stelling 1 en 2 zijn beide juist. Door te focussen op de gebieden waarvoor je verantwoordelijk bent, weet je ook welke zaken het belangrijkst zijn en welke niet. Het vaststellen van taakgebieden dient ertoe om je doelen te bereiken. Alles wat je daarbuiten oppakt, draagt niet bij aan je doelen. 12. Antwoord b is juist. Zo word de taak niet vergeten. Over antwoord a: Dit kan een verstoring van de andere werkzaamheden betekenen. Over antwoord c: Dit kan nuttig zijn, maar dan moet je deze taak ook op een actielijst zetten, anders wordt deze misschien vergeten. 13. c. Deze activiteit is niet urgent; er zijn in de nabije toekomst nog meer momenten waarop het spel kan worden gedaan en je vriend kan worden bezocht. Deze activiteit is echter wel belangrijk; sociale activiteiten zijn meestal een doel op zich. 14. Antwoord a is juist. Je hoeft er niets mee te doen. Dat is de beste houding. Over antwoorden b, c en d: Zo geef je er te veel gewicht aan en verspil je je tijd.
Pagina 4 van 5
15. a. Stelling 1 is juist. Je kunt je dan beter concentreren dan wanneer je verschillende activiteiten door elkaar heen doet. Activiteiten zoals pauze houden en een wandeling maken zijn manieren om jezelf op te laden en kunnen daarmee worden gezien als effectief timemanagementgedrag.
Pagina 5 van 5