DOSSIER:
BEKENDE GODSDIENSTWETENSCHAPPERS Inleiding Areopaag Er wordt wel eens gezegd dat theologische opleidingen breed vormen en vele beroepswegen openen. Dit nummer van de Areopaag maakt dit zeker duidelijk. Veel theologisch geschoolden hebben niet alleen hun weg gevonden buiten de traditionele paden van onderwijs, onderzoek en pastoraal, sommigen hebben in de domeinen waarin ze zijn binnengetreden een belangrijke plaats verworven of zijn zelfs Bekende Vlamingen geworden. Dat maakt ons natuurlijk nieuwsgierig. Hoe kijken deze Bekende Godsdienstwetenschappers terug naar hun opleiding? Hoe draagt hun vorming bij tot wat ze vandaag doen? Welke herinneringen hebben zij aan hun studietijd? Zouden ze vandaag een andere studiekeuze maken? We hebben een aantal van deze mensen aangeschreven, waarvan er verschillende met enthousiasme op onze vragen hebben geantwoord: hetzij mondeling in een interview, hetzij schriftelijk in een email. Walter Capiau en Willem Vermandere vooreerst hebben het katholieke Vlaanderen van de jaren ’50 nog van binnenuit gekend. Beiden startten een priesteropleiding, om enkele jaren later te ontdekken dat hun toekomst elders lag. Beiden ook volgden ze een opleiding aan de Reep in Gent, werden vervolgens godsdienstleraar en trokken daarna enigszins ontgoocheld de schoolpoort achter zich dicht. Willem Vermandere werd de kunstenaar en bard zoals we hem nu kennen, en de grote en kleine verhalen uit het christendom zijn weerspiegeld in liederen als “Litanie”, “Requiem”, “Psalm”, “De schepping”, “Arme Jezus”, en andere. Walter Capiau vond zijn weg als entertainer en beleefde intens persoonlijk de veranderingen die Vlaanderen de laatste halve eeuw heeft doorgemaakt: van een maatschappij waar de pastoor zijn kudde weidde, naar een samenleving waarin de media sterk het levensgevoel bepalen. In de stroom van het leven die soms heel snel kan gaan, heeft hij zich echter steeds in-gebed gevoeld. Twee mensen zijn op een heel eigen manier in de perswereld terechtgekomen. Pieter Knapen behoort tot een generatie die zich met volle overtuiging inzette voor maatschappelijke veranderingen. Politieke en sociale ethiek was zijn grote interessepunt, zowel tijdens zijn studie Godsdienstwetenschappen als zijn Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
1
vervolgstudie Politieke en Sociale Wetenschappen. Uiteindelijk kon hij zijn engagement waarmaken in de journalistiek. Persoonlijk is hij tot de conclusie gekomen dat een mens zelf zin geeft aan zijn leven en dat dit niet van een God of een geloofsovertuiging hoeft af te hangen. De naam Klaas Storme is voor de meesten onbekend; maar als Zaza is hij uitgegroeid tot één van de meest toonaangevende cartoonisten van Vlaanderen. Een interessant verschil tussen beide mensen in de perswereld betreft de vraag hoe het met de religieuze kennis in Vlaanderen gesteld is: terwijl Knapen meent dat de jongere generatie nog vrij goed weet waar de Kerk voor staat, stelt Zaza vast dat de religieuze kennis snel achteruit gaat. Van de jongere generatie hebben we tenslotte onze vragen voorgelegd aan Sven Ornelis, de man van Q-music, en Wannes Capelle, zanger en liedjesschrijver. Tijdens zijn studieperiode heeft Sven Ornelis het contrast ervaren tussen de twee werelden waarin hij zich bewoog: deze van radio en televisie en deze van de theologie. Tot op de dag van vandaag vindt hij dat een verrijkende confrontatie. Wannes Capelle verklaart dat hij zich niet meer voor de kar van één of andere ideologie wil laten spannen, maar alles vanuit verschillende standpunten wil bekijken. Anderzijds wil hij er zich toch voor hoeden alles zomaar te relativeren. Het minste wat je kan zeggen is dat de betrokkenheid op geloof en Kerk bij de geïnterviewde BV’s erg verschillend is, maar toch verklaren ze allemaal dat ze geen spijt hebben van hun vroegere opleiding aan de Faculteit Godgeleerdheid. In een meer algemene beschouwing reflecteert Eline De Bruyne over het BVschap. Zij stelt ondermeer dat mensen doorheen de geschiedenis altijd nood hebben gehad aan heldenverering. Onze tijd is hier extra gevoelig voor omwille van de alomtegenwoordige beeldcultuur die ons heel direct in de leefwereld van de BV’s binnenleidt. Tot slot vraagt Mark Van de Voorde zich af of BV’s ook Bekennende Bekende Vlamingen kunnen zijn. Mark Van de Voorde is zeker niet tegen BV’s, want zij kunnen geloof – het taboe van vandaag – op het publieke forum brengen, daar waar het maatschappelijke debat wordt gevoerd. Volgens hem heeft ook de kerk nood aan BV’s; voorwaarde is evenwel dat ze de schijnwerpers niet op zichzelf richten, maar op Diegene naar wie ze (door-)verwijzen. Niettemin hamert Vandevoorde erop dat we niet in de eerste plaats BV’s nodig hebben maar 2
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
heiligen, mensen die iedere dag de christelijke naastenliefde waarmaken. Deze heiligen “worden misschien BV’s, omdat de wereld dorst naar waarachtigheid.” Veel leesgenot, Ellen De Boeck Wim François
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
3
Over de stroom van het leven en de veilige bedding Interview met Walter Capiau Het weer zat mee die dag in de paasvakantie… Een paar uurtjes aan zee, te beginnen met een gesprek met Walter Capiau, was een meer dan aangenaam perspectief. Eerst was er het obligate gepruts met de recorder – onderzoekers die zich gewoonlijk met zestiende eeuwse stuff bezighouden, zijn dergelijke technische onhandigheid nu eenmaal aan zichzelf verplicht. Maar Walter viel al vlug in zijn rol als entertainer. Ronduit vertelde hij over zijn jaren in het seminarie, zijn carrière als godsdienstleraar en zijn loopbaan in de showbizz… en vooral over wie en wat al die jaren blijvend zin heeft gegeven aan zijn leven…
Van het leger naar het kleinseminarie Walter Capiau (°1937 Schendelbeke bij Geraardsbergen) groeide op in een typisch katholiek gezin in het naoorlogse Vlaanderen. Zijn vader stond in het onderwijs en was een man die graag onder de mensen kwam; hij organiseerde Vlaamse kermissen, schreef en regisseerde toneelstukken enzovoort. Zijn moeder typeert hij als een heilige vrouw die alle dagen naar de kerk ging en fundamenteel gericht was op het goede doen, voor om het even wie…’s Avonds werd 4
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
in het gezin ook steevast de rozenkrans gebeden. In 1947 verhuisden ze met zijn allen naar Gent. Walter, een van de zeven kinderen in het gezin, beschrijft hoe hij met zijn moeder mee ging naar de mis en misdienaar was bij de bruine paters. Verder was hij actief bij de scouts. Hij liep school in het SintLievenscollege. Onmiddellijk na zijn Grieks-Latijnse humaniora, in 1957, trok hij naar het leger om er een opleiding als reserveofficier te volgen. Hij hoopte daar op menselijk vlak iets te kunnen realiseren, zich voor anderen te kunnen inzetten. Blijkbaar hadden ze daar meteen door dat in hem een entertainer schuilt want hij werd er tot ‘opvoedings- en welfare officer’ gebombardeerd (om in de terminologie van het instituut te blijven). Hij werd er dus bevoegd voor de organisatie van alles wat onder de noemer ontspanning viel: film, bibliotheek, shows, muziek, de redactie van een tijdschriftje, enzovoort. De 21 maanden in het leger confronteerden hem echter ook met de hardheid van het instituut en brachten hem het besef bij dat je er op menselijk vlak niet zoveel kan realiseren… Tijdens zijn verblijf in het leger deed Walter al een aanvraag om een opleiding te starten aan het seminarie in Gent. Nog steeds was er die roepstem om iets te willen betekenen voor andere mensen en, geheel in de geest van de tijd, was er de fascinatie voor figuren als de pastoor van Ars… Na een soort ingangsexamen – de toenmalige bisschop Mgr. Calewaert beschouwde hem immers als een late roeping – stapte Walter in september 1959 door de poort het kleinseminarie van Drongen binnen. Met een kleine dertig waren ze toen in het eerste jaar, en een zelfde aantal studenten bevolkte het tweede jaar. Een directeur van rond de zeventig jaar leidde het jonge volk met strakke hand, de geestelijke begeleider was rond de zestig en daarnaast waren er nog verschillende andere professoren. De eerste week was er retraite, wat onder meer inhield dat de seminaristen niet mochten praten, laat staan zingen. De avond na het einde van de retraite, hing er een blije, uitbundige sfeer onder de seminaristen. Na het avondmaal, wanneer er de eerste keer terug recreatie was, zag Walter de kans schoon om plaats te nemen achter de piano en daar de schlager Geb'n se dem Mann am Klavier noch en Bier, noch en Bier (Paul Kuhn, voor de liefhebbers) ten gehore te geven. Toen hij bij de tweede Bier gekomen was, tikte er iemand op zijn schouder. Hij keek om en zag de rijzige gestalte van de directeur achter hem. Deze schoof zijn brilletje wat hoger op zijn neus, keek misprijzend naar beneden en zei: “Het is de eerste en de laatste keer dat zoiets gebeurt…” Walter voelde de grond onder zijn voeten wegzinken, en zijn levenslust en enthousiasme voor het eu-angelion, de ‘blijde’ boodschap, aan banden gelegd. Het piano-incident leidde tot de afspraak dat, als de seminaristen wilden zingen, ze dit vooraf moesten aanvragen! Voor de liederenkeuze zou geput worden uit de Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
5
roemruchte bundel Singhet ende weset vro … Kwam daar nog bij dat de ‘buitenwereld’ stilaan naar de sixties toeging en in een stroom van opwindende veranderingen werd meegezogen. De Sovjets lanceerden hun Spoetniks en begonnen zelfs tot in de ruimte hun boodschap te verkondigen. Op het seminarie daarentegen leek de tijd te blijven stilstaan en werd vastgehouden aan archaïsche principes die geen voeling meer hadden met de veranderende wereld. Vele seminaristen voelden wel dat er iets broeide en dat was bron van intensieve discussies. En hoewel de directeur van het kleinseminarie zonder twijfel de bewaker van het status quo was, realiseert Walter zich nu dat hij begiftigd was met een uitzonderlijk verstand. Hij herinnert zich hoe de man op het einde van de jaren vijftig al voorspelde dat ze ooit een kabel zouden trekken waarvan mensen allerlei informatie, van thuis, uit zouden kunnen “aftappen”: de bibliotheek, bankgegevens enzovoort. Niettemin: om priester te worden, moet je niet in de eerste plaats slim zijn, maar bereid zijn een boodschap uit te dragen… zo mijmert Walter als hij aan die periode terugdenkt… Walter stelt dat hij zich in die periode van zijn leven sterk begeesterd voelde door een goede vriend, Armand Janssens. Samen werkten ze mee aan de activiteiten van het sociale centrum dat pater Antonius had uitgebouwd in de SintAntoniuskring in Gent. Een van Walters inspirerende krachten was een eenvoudige franciscaan, broeder Emmanuel. Er werden broden, kleren en kolen bedeeld aan de armen uit de stad, en samen met zijn vriend Armand had Walter er een scoutsgroep opgericht. Armand studeerde geen Latijn, en toen hij na zijn technische opleiding naar het seminarie wilde gaan, gaf Walter die in poësis zat, hem bijles Latijn. Walter was hem een jaar later naar het seminarie gevolgd. Armand was een bijzonder begeesterende persoon en op het kleinseminarie een soort primus inter pares, zeg maar praeses van de studenten. Hij durfde al eens tegen de gang van zaken op het seminarie in te gaan. Zo herinnert Walter zich dat, toen op een bepaalde dag de directeur in de kapel nog maar eens de grote en kleine lettertjes van het reglement ten overstaan van die groep idealistische jongeren aan het uitleggen was, Armand bij wijze van protest opstond, knielde en de kapel verliet. Voor geestelijke begeleiding wendde hij zich niet tot de daartoe aangestelde priester, maar tot prof. Flor Hofmans, een schitterende priester die onder meer psychologie doceerde, van voetbal hield en er een enigszins andere mentaliteit op nahield. Ook daarvoor werd hij op vingers getikt. Net als Walter zocht Armand naar wegen om de blijde boodschap gestalte te geven in een veranderende wereld.
6
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Germaanse filologie in Leuven Terugkijkend op het eerste jaar van het kleinseminarie, zegt Walter Capiau dat hij ondanks de soms verwarrende geestelijke ervaringen en ontgoochelingen, zijn best had gedaan. Blijkbaar dachten zijn oversten er ook zo over, want hij werd bij de bisschop geroepen die hem vroeg om naar Leuven te gaan studeren. Bij het begin van het academiejaar in 1960 ging hij Germaanse filologie volgen en, als priesterstudent, in het Leo XIII-seminarie wonen. De sfeer was er veel opener dan in het kleinseminarie van Drongen. Er leefden zo’n 120 jonge mensen van overal uit de universele Kerk, Amerikanen, Nederlanders, Indiërs, Koreanen enzovoort, die allemaal aan de Universiteit studeerden en op zoek waren naar de realisatie van hun droom binnen de Kerk. Er was natuurlijk wel het reglement, maar verder werd iedereen verwacht de zelfdiscipline op te brengen om zijn studies tot een goed einde te brengen. Walter herinnert zich dat het eerste jaar aan de universiteit boeiend was maar hard… dat evenwel succesvol werd afgesloten. Vanzelfsprekend was er naast de studie ook nog de priesteropleiding en de persoonlijke spirituele zoektocht, die onlosmakelijk verbonden was met het streven naar een vernieuwde Kerk. Walter keek op naar de spirituele groten uit de kerkgeschiedenis, Paulus, Augustinus, Franciscus en zijn minderbroeders, de kleine Theresia en Charles de Foucauld. Gedurende de tweede kandidatuur had Walter een ontmoeting met een priester die tevens kleine broeder van Charles de Foucauld was. Het maakte in hem de vragen los: “Waar ben ik mee bezig? Met een diploma te halen, daarna les te gaan geven in een college en een comfortabel leven te leiden? Is het dat wat ik wil? Ik die zo graag tussen de mensen ben en de blijde boodschap wil uitdragen…” Hij bracht deze worsteling ter sprake bij confraters op het seminarie. Eigenaardig genoeg bleken andere priesterstudenten met gelijkaardige vragen te worstelen en er ontstond een wederzijdse beïnvloeding. Bij verschillende studenten groeide de overtuiging: “We zijn fout bezig, we moeten terug naar de bronnen, los van het instituut Kerk.” Na de paasvakantie in de tweede kandidatuur traden een tiental priesterstudenten uit. Walter heeft nog een poging gedaan om in Gent zijn studies Germaanse filologie af te maken, maar de studieprogramma’s waren er erg verschillend en ook de mentaliteit, het milieu paste niet bij wat hij tot nog toe in zijn leven belangrijk had gevonden.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
7
Godsdienstleraar in Sint-Amandsberg Walter Capiau stelt dat dit een echte crisisperiode was in zijn leven: het leger, het seminarie… het was geen van beide gelukt. De vraag rees: wie haalt mij hier uit? Thuis waren er zeker geen problemen; daar was hij opnieuw welkom, ook al betekende een zoon-priester voor zijn moeder ongeveer het hoogste wat er te bereiken viel. Bij de scouts nam hij opnieuw zijn engagement op. De reddende engel in die jaren was alweer Armand Janssens, die intussen al het derde jaar theologie aan het grootseminarie in Gent volgde. Hij ving Walter op in de zomervakantie. Hij stelde hem ook voor om godsdienstleraar te worden. Walter volgde de raad van zijn vriend Armand op en studeerde voor geaggregeerde in de godsdienstwetenschappen, in dezelfde gebouwen aan de Reep in Gent waarin ook het grootseminarie was gevestigd. Daar studeerde in die periode ook Willem Vermandere. Het was opnieuw hard werken maar het was boeiend en helemaal gericht op de praktijk, de inzet voor de vorming van jonge mensen. Hij ontmoette er ook heel wat interessante mensen, gemotiveerde christenen die hun engagement ook in de praktijk gestalte wilden geven. Onder hen noemt Walter in de eerste plaats dom Ambrosius Verheul, de liturgist: kruispuntmomenten in zijn leven heeft hij vaak met hem besproken. Verder was er professor Albert Bertrangs, een heel keurige, aristocratische priester en exegeet, en Jef Mertens die vergelijkende godsdienstwetenschappen doceerde. Heel vlug ook raakte Walter ingeschakeld in de concrete onderwijspraktijk. In het stadsonderwijs in Gent was er immers een grote nood aan godsdienstleerkrachten en Walter vervulde, naast zijn studies, heel regelmatig een interimopdracht. Uiteindelijk vond hij een vaste stek aan het Gemeentelijk Instituut voor Technisch Onderwijs, kortweg GITO, in Sint-Amandsberg. De school was nog door de CVPmeerderheid in Sint-Amandsberg opgericht als een tegengewicht voor de meer vrijzinnige rijksschool. Er hingen dan ook kruisbeelden in de klassen. Oorspronkelijk werd er trouwens ook geen zedenleer gegeven; en toen dit naderhand wel het geval was, streefde Walter naar een goede verstandhouding met deze collega en sommige activiteiten werden zelfs samen georganiseerd. Walter was ook monitor bij de CM, al in de periode toen hij op het seminarie verbleef. Ook dat bleef hij gewoon verder doen. Op CM-kamp in Zwitserland ontmoette hij verschillende mensen uit de mediawereld van die jaren, die daar ’s avonds de animatie kwamen verzorgen: Miel Cools, Jos Ghijsen, Aster Berkhof die de echtgenoot was van Nora Steyaert, een van de eerste omroepsters van de BRT. Zij had ook een televisieprogramma Tienerklanken en zocht een medepresentator. Zo is Walter de mediawereld ingerold. De leerlingen van het 8
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
GITO vonden dit bijzonder tof. Overdag was Walter hun leraar godsdienst, en ’s avonds was hij presentator in Tienerklanken. Walter zegt dat hij zijn leerlingen veel heeft kunnen bijbrengen en dat ze dit van hem ook accepteerden. Niet lang daarna begonnen echter de wrijvingen met de inspectie godsdienst en het bisdom. Walter was inmiddels getrouwd en had een dochtertje. Hij had evenwel problemen met de kinderdoop. Zijn respect voor het sacrament en de authentieke beleving ervan, hield voor hem in dat een mens zelf moest kunnen kiezen voor het doopsel, omdat de doopkandidaat overtuigd was van de waardevolheid ervan. Voor deze houding werd hij op het bisdom op het matje geroepen. Walter beklemtoont dat het een geluk was dat hij deze ideeën op een open wijze kon bespreken met Ambrosius Verheul (van wie hij uiteindelijk dat respect voor de sacramenten had meegekregen). Zijn dochter herinnert zich nog het moment van haar doopsel, zo stelt Walter. Op hetzelfde moment werd overigens ook zijn jongere zoon gedoopt. De vraag was inmiddels gerezen of het de wrijvingen allemaal wel waard was… Het hoeft geen verwondering te wekken dat het Armand Janssens was die de kinderen doopte… Armand doorliep eveneens een weinig voor de hand liggend parcours. Na zijn theologische studies werd zijn wijding een jaar uitgesteld omdat hij ‘ongehoorzaam’ was geweest. Maar Armand zette door. Hij studeerde aan het Latijns-Amerikaans College in Leuven en vertrok daarna naar Caracas in Venezuela. Daar heeft hij enorm vruchtbaar werk gedaan, zo beklemtoont Walter: hij heeft mensen geleerd om hun eigen problemen aan te pakken. Zijn vormingswerk heeft zich verspreid over het hele land. Zijn project werd van hier uit gesteund door bijvoorbeeld Broederlijk Delen. Zelf heeft Walter hem in Venezuela enkele keren bezocht en hij denkt met dankbaarheid terug aan die schitterende mens en priester (die nu ook met pensioen is). Walter ondervond ook dat de leerlingen uit het technisch onderwijs niet zozeer beïnvloed werden door hun thuismilieu, maar door hun school waar ze als vrienden en leeftijdsgenoten met elkaar omgingen. We moeten bedenken dat de media of het uitgaansleven nog niet de impact hadden die ze nu hebben. Vanuit deze overtuiging en in samenspraak met de directie van de school leek het logisch om een Paasviering op school te houden. Daarbij kon een beroep worden gedaan op een priester die eveneens aan het GITO les gaf. Voor dit initiatief moest echter de toelating gevraagd worden aan het bisdom in Gent… Walter herinnert zich nog levendig de ontmoeting met de hulpbisschop in Gent, die vol vuur vertelde over het Tweede Vaticaans Concilie (dat aan de gang was of pas achter de rug). Toen hij zelf eindelijk zijn vraag kon stellen, antwoordde hij dat de bisschop daarvoor de toelating moest geven. ’s Anderendaags kwam er een Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
9
telefoon op school dat deze laatste de toelating niet wenste te geven. Walter trok dus ontgoocheld terug naar het bisdom, beluisterde de argumenten die hem door de hulpbisschop werden overgemaakt en plaatste er zijn antwoord tegenover. Vooreerst betrof het geen gewijde ruimte, zo werd hem gezegd… Walter vroeg zich dan luidop af hoe het zat met de bierhallen in Wieze en de hangars in Zaventem waar toen ook al missen werden gecelebreerd… En hij voegde eraan toe dat sedert de komst van Christus op aarde de hele wereld geheiligd is. Het tweede argument was dat er geen precedent mocht worden geschapen: als dat in Sint-Amandsberg werd toegelaten, moest het overal worden toegelaten. Meer principieel antwoordde Walter dat als de Kerk doorging met zich zo op te stellen, ze uiteindelijk zou verschralen en verschrompelen en ooit nog met de stootkar zou moeten bedelen om de interesse voor Jezus terug te krijgen. Uiteindelijk kreeg hij van de hulpbisschop wel de toelating om op Witte Donderdag na de schooluren samen met de leerlingen een mis te vieren in de kerk van Sint-Amandsberg. Walter dus naar de pastoor-deken om daar afspraken te maken… Nadat hij had aangebeld, deed de pastoor-deken de deur open en zei meteen: “Ge moogt niet hé… die misviering op school doen…” Die was dus al getipt! De misviering in de dekanale kerk kon dus wel, maar Walter moest alsnog een geschreven toelating op het bisdom halen, anders kwam hij er niet in. Maar toen paste hij en hij wilde echt niet het briefje gaan halen waarop de bisschop verklaarde dat hij daar niet stond te liegen (wetend dat er vanuit het bisdom toch al contact was geweest). De viering is uiteindelijk doorgegaan in de kerk van het begijnhof van Sint-Amandsberg, die werd bediend door de paters dominicanen. De leerlingen van houtbewerking, elektriciteit, mechanica enz. allemaal hadden ze meegewerkt om er iets tofs en eigentijds van te maken. Walter vertelt deze anekdote uitgebreid om te illustreren hoe de vervreemding van het instituut ‘Kerk’ groeide… In die periode waren er nog meer wrijvingen met het bisdom. De ene keer was het omdat hij dom Helder Camara in de lessen had opgehemeld, de andere keer omdat hij syndicaal afgevaardigde op school was… Hij herinnert zich in dat verband een brief te hebben gekregen van de toenmalige inspecteur godsdienst, waarvan de teneur, scherp gesteld, was dat een godsdienstleraar zich niet moet bezighouden met de wantoestanden in de maatschappij, maar alleen de blijde boodschap moet verkondigen. Een andere keer werd hij door de vicaris gedwongen zijn woorden te herroepen. Dit wilde hij niet: aan de mensen zeggen dat hij had staan liegen… Uiteindelijk diende hij zijn ontslag in; hij was een twaalftal jaren godsdienstleraar geweest. Volgens Walter zat daar trouwens ook een duidelijke politiek achter: in de officiele scholen moesten de godsdienstleraars wat korter worden gehouden en ze10
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
ker niet te veel succes hebben met hun aanpak, want wat was dan nog het voordeel van de katholieke scholen? Walter geeft aan dat er in die jaren ook in zijn privé-leven een en ander was veranderd en dat hij in een echtscheidingsprocedure zat. Als godsdienstleraar moest je echter over het huwelijk praten. Ook op dat gebied wilde hij echter consequent zijn. Zingeving De vraag wordt dan gesteld wat er uiteindelijk is van overgebleven. Walter Capiau stelt dat vele mensen van zijn generatie hun beklag doen omdat ze “alle dagen naar de mis moesten gaan” of omdat “men hen vanalles heeft wijsgemaakt.” Zij hebben dan ook het geloof van hun jeugd verlaten en het kind met het badwater weggegooid. Walter vergelijkt dit echter met geld dat op de rekening wordt gezet en waarvan de ‘begunstigde’ zegt dat hij het niet moet hebben. Zelf begrijpt hij niet hoe mensen een zo kostbaar goed, zoals het geloof, over boord gooien. Wellicht hebben deze mensen het geloof nooit geïnterioriseerd, heeft het zich nooit in hun leven kunnen verankeren. Walter bekent dat hij zelf in de loop der jaren ook veel ‘badwater’ heeft weggegooid. Maar toch heeft hij steeds die sprong in vertrouwen willen maken, die elk geloof uiteindelijk is. De keuzen en engagementen die hij in het leven heeft moeten nemen, heeft hij toch steeds willen toetsen aan de kern van het geloof. Die zin voor diepgang in het leven heeft hij altijd bewonderd in zijn goede vriend-priester Armand Janssens. Wat Walter betreft, kan het niet over de bolster, de uiterlijke structuren en reglementen gaan maar over de innerlijke kern, de blijde boodschap. Het is een boodschap van liefde en bevrijding, van strijd tegen armoede, machtsmisbruik en corruptie, ook in een school en in de Kerk. Waar dat gebeurt, wil hij Christus herkennen en aan anderen tonen. Dit leven vanuit de kern heeft hij altijd gekoesterd. Bovendien zegt Walter van zichzelf dat hij een religieuze inborst heeft, die hij van zijn moeder heeft meegekregen. Hij gaat nog geregeld een kerk binnen, houdt van gewijde muziek, zoals het gregoriaans – hij was jarenlang lid van de schola cantorum in Gent – en van stiltemomenten. Hij zegt van niets spijt te hebben gehad in zijn leven. Ook de moeilijke momenten blijken achteraf gezien een geweldige verrijking te zijn geweest en mogelijkheden tot groei. Net zoals de wetenschap leert van elk ruimteveer dat crasht. Walter gebruikt graag het beeld van de stroom die in een veilige bedding wordt meegevoerd. Zo voelt hij zijn leven in-gebed in een stroom die hem altijd heeft meegevoerd. Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
11
Hij heeft zelfs een zeker medelijden met mensen die niet (meer) kunnen geloven, want ze blijven uiteindelijk met veel vraagtekens achter. Hij uit ook zijn bezorgdheid over de vele zelfmoorden onder jonge mensen en brengt dit in verband met een gebrek aan fundament en houvast in het leven. Hij ziet veel angst onder de mensen voor wat er aan het gebeuren is, voor de atoomdreiging, voor 11 september en de islam enzovoort. De vraag is hoe mensen uit deze angst kunnen gered worden. Hij vindt het jammer dat de leiders van de Kerk nog nauwelijks gehoord worden. Maar het is voor een groot deel hun eigen schuld: met hun strakke, vaak onrealistische standpunten – hij verwijst naar geboortebeperking en aids – zijn ze ongeloofwaardig geworden en ze hebben zichzelf buiten de zingevingsmarkt geplaatst. Volgens Walter zijn ze medeverantwoordelijk voor het feit dat veel mensen verweesd en zonder fundament zijn achtergebleven. Er is een vacuüm gecreëerd waarin niemand nog gids en leidsman kan zijn. Hij vindt het doodjammer dat er zoveel is teloorgegaan, dat er geen priesterroepingen meer zijn, maar voegt er meteen aan toe dat de Kerk op een bepaald moment de boot heeft gemist. Nieuwe vormen van ambt in de Kerk, zoals de priesterwijding voor vrouwen en zelfs een tijdelijk engagement als priester, moeten naar zijn gevoel overwogen worden. Als jonge seminaristen, inmiddels bijna een halve eeuw geleden, hadden ze het er al over. Media en vervlakking Gevraagd naar zijn reactie op het statement dat de programma’s op de radio en de tv de oppervlakkigheid in onze cultuur bevestigen en versterken, antwoordt Walter dat dit tot op zekere hoogte inderdaad zo is. Zelf heeft hij altijd gepoogd om puur recreatief en spelenderwijs ontspanning te geven aan de mensen. Spelletjes als Hoger Lager waren uiteraard niet bedoeld als uitingen van cultuur met een grote ‘C’ maar beoogden pretentieloze gezelligheid. Walter hoopt dat hij de mensen, de spelers en de kijkers, steeds met respect heeft behandeld. Hij toont zich echter vooral ontgoocheld over wat men vandaag allemaal bedenkt om de gunst van de kijker te winnen. Dit leidt tot situaties die hij ethisch niet meer verantwoord vindt. Hij verwijst daarbij in bedekte termen naar programma’s waarin wordt gepoogd koppels uit elkaar te trekken. In sommige gevallen moeten mensen werkelijk tegen zichzelf worden beschermd. De televisie, net zoals het internet, is een grote weldaad maar heeft anderzijds veel mensen ook ongelukkig gemaakt.
12
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Het leven van Walter Capiau heeft zich grotendeels op het publieke forum afgespeeld. Entertainers en kunstenaars hebben van oudsher meer verfijnde voelsprieten voor de veranderingen in de samenleving. Zij voelen ze als eerste aan, beleven ze intensiever en brengen ze op het publieke forum. Het verhaal van Walter Capiau is doortrokken van de mutaties van de laatste vijftig jaar: van het katholieke Vlaanderen waar de pastoor de boodschap verkondigde, zijn we geevolueerd naar een maatschappij waarin de media sterk ons levensgevoel bepalen. Walter heeft het allemaal erg intensief meegemaakt en is in zekere zin zelfs de personificatie van dergelijke veranderingen geweest. In die stroom van het leven die soms heel snel kan gaat, heeft hij zich echter steeds in-gebed gevoeld…
Interviewer: Wim FRANÇOIS Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
13
Willem Vermandere Ach zwijg mij van dat woord “Godgeleerdheid”. Kom vooruit, niet janken! Anno 1959 stapte ik, zoals zoveel frisse knapen van mijn leeftijd, na mijn rethorica in dat paterscollege van Waregem het Oblatenklooster binnen, daar op de berg in Korbeek-Lo. Een lang zwart kleed om de lendenen en voor een vol jaar weg van huis. We werden geïnitieerd in het geestelijk leven. We zouden het Rijk Gods gaan vestigen van de Noordpool tot Kaap de goede Hoop. Wat wisten we van de wereld en van onszelf? Studeren moesten we eigenlijk niet doen in dat “noviciaat”, wel veel bidden en mediteren, een dagelijkse geestelijke les aanhoren, eten in stilte en werken op de boerderij, in de tuin en in de keuken en heel veel zingen, gregoriaans uiteraard, maar ook al schuchtere eigen creaties! Een idyllisch jaar. Dan begon de filosofie, de kerkgeschiedenis, de bijbelexegese. Na twee jaar ook de theologie. Nu werd het bloedernstig. Aanvankelijk met goede moed, maar na anderhalf jaar heb ik de kloosterdeur achter mij dichtgetrokken. Verdomme, de talenten die ik in mij droeg mocht ik daar niet ontplooien. Ik mocht er niet worden wie ik moest worden. Maar tegelijk besefte ik dat ik zonder die vieren-half jaar klooster nooit zo in alle hevigheid de weg naar mezelf zou gevonden hebben. Dit was mijn zeer bewuste hergeboorte. Maar ge staat op straat. Wat les geven misschien voor den boterham… diploma halen… dus naar Gent. Gent was al ver genoeg. Daar waren weer enkele vertrouwde profs, de sublieme Robbrecht Boudens, kerkgeschiedenis, Dom Ambroos Verheul, liturgie, prof. Bertrangs voor exegese. Diploma gehaald met de hakken over de sloot, godsdienstleraar gebombardeerd in Nieuwpoort, een rijkslagere en rijksmiddelbare school. Een vreselijke tijd! Hoe hou je, in veertien verschillende klassen, telkens vijfentwintig lieve schurkjes, twee uur per week in bedwang met al uw godgeleerdheid. Dit is mijn theateropleiding geworden. Ik 14
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
heb er verteld, verteld en verteld, uren, dagen, drie jaar lang. Als ze braaf geweest waren zat ik op de gitaar te tokkelen in de klas en liedjes te zingen. Uitgeput heb ik na drie jaar-en-half de schoolpoort ook dichtgetrokken achter mij. Wat een bevrijding! Het blijft worstelen met die materie. Lied na lied schrijf ik het uit. Heel wat titels vertellen het al. “Litanie”, “Requiem”, “Psalm”, “De schepping”, “God & cie”, “Gebed”, “Arme Jezus”, “De Ark”, “Eigen God eerst”, “Mijne Jezus is ne Jood”, “Rijmelbijbel”, enzovoort. Ik durf mijn liedjes mijn eigen ‘heidense’ gebeden noemen. Natuurlijk laat het mij niet los. Wat zou het, ik ben er toch uit samengesteld, uit al die mythes en fabels, die sagen en stichtelijke legenden, die vrome overleveringen, die maagdelijke geboorte, die verrijzenis uit de dood, die ten hemelopneming met ziel en lichaam… alstublieft! Zoveel wonderen, zoveel poëzie, zoveel Romeinse en Byzantijnse schoonheid! Zo onnoemelijk veel verbeelding. Zeg maar, niets anders dan verbeelding! Voor een liedjeszanger-verteller is er wellicht geen betere opleiding mogelijk! Daarbij ga je als beeldhouwer op pelgrimage naar Vézélay. Je schrijft brieven en cursiefjes en in heel veel bladzijden loop je binnen in een van de vele Romaanse kerkjes in Frankrijk. Je mag zingen en musiceren in theaters en heel wat kerken. Ik schreef voor de passietijd mijn eigen “Zeven kruiswoorden”. Dit was de ideale kapstok om al mijn omzwervingen en oude kleren aan op te hangen, mijn misdienaarskleed, mijn kloosterkleed, mijn leraarspak. Het werd een synthese voor mezelf, van al wat me dwars zit in die Roomse wereld en al waar ik verrukt om ben. In’t klooster ben ik ooit beginnen componeren en beeldhouwen. Ik kreeg als enige commentaar: “Pas op dat ge uw studie nie verwaarloost”. In die dagen heb ik meer dan eens de parabel der talenten herlezen! Knap verzonnen van die timmermanszoon van Nazareth. En wat hij vertelde over die kostbare parel die elk mens moet vinden, om dan alles te verkopen, om die éne parel te verwerven. Ja in alle hevigheid ontdekken waarvoor dat ge geboren zijt. Hij noemde dat “Het rijk der hemelen binnengaan”. Ja zoiets in die aard…
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
15
Pieter Knapen Pieter Knapen studeerde van 1978 tot 1982 Godsdienstwetenschappen. Daarna volgde hij tot 1985 nog een studie Politieke en Sociale Wetenschappen. Hij was vooral geïnteresseerd in politieke en sociale filosofie.
Zijn keuze voor godsdienstwetenschappen was ingegeven, deels vanuit maatschappelijk engagement (hij was ook actief bij de KSA), deels vanuit overtuiging (niet dat hij geëngageerd was in de parochie). Hij blikt terug op de studie als “leuke jaren.” Hij beklemtoont wel dat hij heel vlug van zijn geloof is afgevallen en vrijzinnig is geworden. Mogelijks gebeurde dit zelfs onder invloed van zijn studie, door de vragen die tot op de bodem werden gesteld. Zijn ouders, broers en zussen zijn wel gelovig gebleven. Binnen de theologie vond Knapen het terrein van de ethiek het interessantst, en dan vooral de politieke en sociale ethiek. Ook zijn thesis situeerde zich op dit vlak: Ethische beschouwingen bij het grondbeleid in België, onder begeleiding en inspiratie van Bertrand Juliaan Declercq O.P. Deze interesse verklaart ook de overstap naar Politieke en Sociale Wetenschappen, waar hij ook een thesis maakte bij B.J. Declercq. Knapen stelde zichzelf de vraag of gelovig zijn of niet een verschil uitmaakt bij het omgaan met ethische vragen. Hij kwam tot de overtuiging dat dit voor “de politiek en het goede handelen” geen enkel verschil uitmaakt; ethische keuzen zijn het resultaat van een rationele discussie. Het verschil situeert zich vooral op het vlak van de motivatie van de gelovige: deze laatste is immers bezield met de hoop dat 16
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
het uiteindelijk allemaal goed zal aflopen. Knapen is daar dan verder over gaan nadenken en is voor zichzelf tot de conclusie gekomen dat de mens zelf zin geeft aan zijn leven, dat hij zelf verantwoordelijk is en dat dit niet van een god of een geloof hoeft af te hangen. Naast B.J. Declercq wijst Knapen Roger Burggraeve als een boeiende prof aan. Als favoriete theoloog noemt Knapen “Levinas” en hij zegt erbij: “professor Burggraeve legde dit goed uit”. Wat betreft Burggraeve herinnert Knapen zich ook “toffe examens”. Op de vraag of hij nu nog dezelfde studiekeuze zou maken, aarzelt Knapen. Hij denkt dat hij nu eerder rechtstreeks Politieke en Sociale Wetenschappen of Economie of Geschiedenis zou volgen. Na zijn studie Politieke en Sociale Wetenschappen voldeed Knapen twintig maanden burgerdienst bij Declercq (1986-1987), waarna hij bij dezelfde prof assistent werd (1987-1988). Door de interesse voor politiek en actualiteit groeide echter de belangstelling voor journalistiek. In 1988 startte Knapen, na het journalistenexamen, op de toenmalige BRT. Eerst werkte hij zestien jaar op de radionieuwsdienst en verzorgde mee het programma “Voor de Dag”, wat onder meer betekende dat hij iedere morgen om 3.00 uur moest opstaan. In 2000 werd Knapen eindredacteur van het ochtendnieuws. In 2004 werd hij hoofdredacteur voor de online nieuwsdienst (teletekst & website) en in 2007 startte hij als algemeen hoofdredacteur voor de gehele nieuwsdienst. Knapen stelt dat om journalist te worden je geen journalistiek aan een hogeschool gestudeerd moet hebben. Het best geniet je een brede vorming, en eigenlijk maakt het niet uit welke universitaire studierichting dat is. Je moet daarbij wel een passie hebben voor nieuws, alsook een brede kijk op de wereld. Analytisch denken is belangrijk, alsook synthetisch denken, het vermogen om de brokken terug bij elkaar te leggen en samen te vatten in 40 seconden uitlegtijd. Bovendien moet een journalist terug leren om op een simpele, doch betrokken wijze het nieuwsfeit uit te leggen voor een breed publiek. De journalistieke sector heeft vandaag ook nood aan wetenschappers (fysici, scheikundigen, biologen) of economisten en juristen, naast germanisten of andere taalwetenschappers, historici en communicatiewetenschappers die de traditionele rekruteringsgroep vormen. Knapen vindt de deontologie van de journalist erg belangrijk; zijn interesse voor ethiek zit daar ongetwijfeld voor iets tussen. Hij is dan ook lid van de Raad voor Journalistiek, waar mensen met een klacht over bijvoorbeeld een artikel in de krant of een reportage op radio of TV terecht kunnen. Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
17
Als journalist is Knapen nooit expliciet met religie bezig geweest. Men kan zich als journalist wel specialiseren in een bepaald terrein, maar aangezien Knapen vooral met het ochtendwerk bezig was, diende hij in te spelen op alles wat zich aandiende. Naar eigen zeggen, heeft zijn studie ook niet echt een invloed op de wijze waarop hij naar religie kijkt; wel was, gezien zijn studie, zijn kennisbagage een stuk groter. Knapen beklemtoont dat berichtgeving rond religieuze thematieken op dezelfde manier gebeurt als rond andere maatschappelijke fenomenen. Journalisten moeten zich wel bewust zijn van de bril die ze dragen: een westerse bril, middenklasse,… deze bril bepaalt hoe ze kijken naar Afrika, naar religie et cetera. De bril is dus niet specifiek voor religie. Knapen ontkent ook dat de media religie slecht gezind zijn, zoals sommige mensen in de Kerk beweren. De nieuwsmedia brengen weliswaar meestal geen verslag uit over wat stabiel is, maar ze berichten over dingen die plots voorvallen, of ze wijzen op tendensen die zich voltrekken. Vaak zijn dergelijke gebeurtenissen conflictueus van aard (hoewel er uiteraard ook veel goed nieuws is). Dit is bij religie niet anders. Religie verschijnt daarom eerder in zijn ambigue karakter. Denk aan de ethische standpunten van de Kerk: precies omdat ze vaak omstreden zijn, komen ze in het nieuws. De media-aandacht voor het christendom of het katholicisme in ons land is wel kleiner dan vroeger. Dat komt omdat de maatschappelijke impact van godsdienst bij ons veel verkleind is. Wereldwijd is er wel een grotere aandacht voor het fenomeen religie, of het nu het moslimfundamentalisme betreft, of de invloed van de evangelische christenen op de presidentsverkiezingen in de VS. Op het wereldforum lijkt religie terug te zijn… Knapen wijst erop dat kardinaal Danneels een zeer positieve rol speelt in het verkopen van religie. Knapen is dan ook van mening dat de Kerk nood heeft aan marketeers. Iedereen weet dat Danneels voor de Kerk staat, hij laat dit zien, maar hij kan ook zinvol over zoveel andere dingen praten. Hij heeft geen zieltjeswinnende houding, stelt zich zelden defensief op maar gaat open het maatschappelijke debat aan en gaat meestal geen vragen uit de weg, tenzij die al te politiek van aard zijn. Aan zo’n figuren heeft de Kerk nood … Geconfronteerd met de vraag of de doorsnee bevolking, en a priori de jeugd, nog weet waar Danneels inhoudelijk voor staat, of wat de christelijke feesten betekenen waarop de kardinaal bij voorkeur in beeld wordt gebracht, antwoordt Knapen dat hij denkt van wel. Hij meent dat ook de jongere generatie nog goed weet waar de kardinaal inhoudelijk voor staat... Interviewers: Ellen De Boeck, Wim FRANÇOIS 18
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Sven Ornelis 1. In welke jaren heb je aan de Faculteit gestudeerd? Weet je dat ik daarvoor altijd graven en flink terugtellen moet. Dat wil waarschijnlijk zeggen dat ik oud word (zucht). Hoe dan ook: ik heb eerst een jaartje rechten geprobeerd in Namen, en ben dan op m'n negentiende naar Leuven gekomen om godsdienstwetenschappen te studeren. Dus vanaf 92 tot pakweg 96 heb ik fijne en spannende jaren meegemaakt, aan de faculteit en de laatste jaren evengoed in het bruisende nachtleven van de stad... 2. Welke algemene herinneringen bewaar je aan die jaren? Voor mij was het in elk geval een vreemde periode, in die zin dat ik naast m'n studies al heel hard bezig was met radio en televisie. Het ene moment zat ik de Ultratop te presenteren op de radio, en de volgende dag volgde ik bij wijze van spreken "dogmatiek". Het was niet alleen voor mezelf een rare combinatie, ook voor beide werelden waarin ik vertoefde. Laat ons zeggen dat de mediawereld m'n studiekeuze behoorlijk vreemd vond, en sommige professoren moeten toch ook wel raar opgekeken hebben toen ze me het ene moment op Ketnet het Disneyfestival zagen aankondigen en later in de aula zagen zitten. Persoonlijk beschouw ik het wel als een erg verrijkende periode in m'n leven. Ik heb er erg veel levenslessen gekregen, nog meer dan dat ik er erg veel academische kennis heb verworven. Het is ook voor mij de periode geweest waarin ik definitief van m'n geloof ben afgeraakt. Dat klinkt voor buitenstaanders altijd vreemd (waarom studeer je dan zoiets verder?) maar mensen die zelf de studie hebben gedaan begrijpen me vast wel. Je leert kritisch nadenken over alles waar je mee bezig bent, en dan moet je uiteindelijk toch zelf je conclusies trekken. Dat ik na enige tijd agnosticus ben geworden met een best wel doordachte liefdeAreopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
19
haatverhouding met de kerk is in die zin toch één van de verdiensten van m'n profs van destijds, al zullen ze dat waarschijnlijk niet allemaal zo bedoeld hebben. 3. Had je een favoriete prof, een favoriete theoloog zelfs? Moeilijk te zeggen, er zijn nogal wat mensen blijven hangen. Maar ik kies er dan toch professor Roger Burggraeve uit. Z'n warme en toch wel open kijk op de ethiek heeft mij als jonge gast die de wereld en z'n eigen seksualiteit volop aan het ontdekken was zeker deugd gedaan. Het is academische kennis waar je later toch nog veel aan blijkt te hebben. 4. Doe je daar nu nog iets mee? Speelt dat nog een rol in je leven? Laat ons zeggen dat ik erg boeiende mensen heb leren kennen in die tijd. Zonder de mediawereld als een poel van verderf of zo te willen afschilderen: het gaat er toch een beetje anders aan toe dan in de wereld waar de meeste afgestudeerden nu zullen zitten. Dat ik met verschillende van m'n studiegenoten van destijds een goede band heb kunnen behouden geeft me af en toe toch de kans om de dingen eens vanuit een andere hoek te bekijken. En ik blijf natuurlijk een behoorlijke interesse houden in alles wat met geloof en kerk te maken heeft.
20
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Wannes Capelle 1. In welke jaren heb je aan de Faculteit gestudeerd? 1997-2001 2. Welke algemene herinneringen bewaar je aan die jaren? Ik herinner me vooral dat ik een tamelijk gemakzuchtige student was. Ik was toen nog heel jong en beschouwde studeren als een noodzakelijk kwaad. Elk jaar ging ik minder naar de les – als ik zag dat het met minder inspanningen ook lukte, dan deed ik dat ook. Dat zou ik nu helemaal anders doen. Met het ouder worden begin ik meer oprechte interesse te krijgen in vanalles. Nu zou ik én theologie én economie én geschiedenis én sinologie tegelijkertijd willen studeren. 3. Had je een favoriete prof, een favoriete theoloog zelfs? Zo ja, wie? Ik vond de lessen van Prof. Jacques Haers best interessant. Ook al was ik het niet altijd eens met wat hij vertelde, zijn bevlogen stijl van lesgeven kon me wel bekoren. In het eerste jaar was ik ook onder de indruk van Prof. Terrence Merrigan. Die man was heel erg overtuigd van wat hij stond te vertellen. In het eerste jaar schreef ik een scriptie over Jon Sobrino en Oscar Arnulfo Romero. Hun bevrijdingstheologie sprak me heel rechtstreeks aan. 4. Doe je daar nu nog iets mee? Speelt dat nog een rol in je leven? Intussen geloof ik niet meer in God, dus godsdienstleraar zal ik niet meer worden, vermoed ik. Maar de opleiding in Leuven heeft me vooral geleerd dat niemand de waarheid in pacht heeft. Terwijl ik vroeger nogal fanatiek was in mijn eigen bijeengesprokkelde geloof, ben ik nu veel moeilijker voor één gat te vangen. Ik zal niet snel meer op de barricade springen voor één of andere ideologie. Ik zie sneller de pro´s én de contra´s van een stelling of gedachtegoed.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
21
5. Heeft dit een invloed op de manier waarop je je job uitoefent? Ik denk dat het positieve van deze houding in mijn job als zanger-liedjesschrijver is dat ik me niet snel voor iemands kar zal laten spannen. Anderzijds houdt dit ook het gevaar van overrelativeren in. Als je alles doodrelativeert, dood je de passie en valt er eigenlijk niets meer te vertellen. In de teksten en liedjes die ik schrijf, probeer ik net iets te bekijken vanuit één bepaald standpunt. Eigenlijk probeer ik in mijn leven constant het evenwicht op te zoeken tussen passie en (zelf)relativering. FOTO DOOR JOHANNES VANDE VOORDE
22
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Meer dan vijftien minuten roem? BV-schap in beeld De BV… Een fenomeen dat te pas en te onpas in de media wordt opgevoerd; een status waarvan velen dromen, maar die niet voor iedereen is weggelegd, of toch? Televisiekijkers zijn getuige geweest van ontelbare kolderieke pogingen van de mindere goden om een plaatsje te verwerven in de bovenste schuif van BV-minnend Vlaanderen. Denken we hierbij maar aan zangwedstrijden als Idool, de beroerde pogingen van would-be BV’s om na hun optreden in uitlachtelevisie à la Temptation Island en Undercover Lover door te breken in de media, of de slaapverwekkende taferelen in het uitgemolken concept Big Brother (reeks 1, 2, 3, 4, 5, 6,…), waarbij de ex-deelnemers na hun opsluiting in ‘het huis’ meestal niet verder geraakt zijn dan een reportage in een blootblad of een zangcarrière als eendagsvlieg. Kortom, het is misschien wel eenvoudig om BV te worden, maar niet om het te blijven. Meer dan vijftien minuten roem (kunstenaar Andy Warhol zei ooit dat iedereen in de toekomst zijn ‘fifteen minutes of fame’ zou hebben) zijn slechts voor een minderheid weggelegd. Veel meer dan met de blijvende BV’s worden wij vandaag de dag misschien wel geconfronteerd met mediatieke eendagsvliegen. Voornamelijk de opkomst en het succes van de reality-tv en de talrijke talentenjachten hebben ervoor gezorgd dat velen hun kans wagen in medialand, hoewel slechts een minderheid over de nodige bekwaamheid beschikt. De sterrenstatus is dan ook steeds meer iets wat voor iedereen beschikbaar is of op zijn minst beschikbaar lijkt. Gezien nu iedereen potentieel zijn moment de gloire kan hebben, hetzij op televisie, hetzij kleinschaliger maar daarom niet minder doeltreffend via internetkanalen als YouTube, lijkt de idolenstatus voor iedereen bereikbaar. Indien men zelf een carrière ambieert als Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
23
BV, kan men er misschien het boek ‘Wereldberoemd in Vlaanderen’, van Bert Kruismans en co-auteur Peter Perceval1 eens op nalezen, waarin de auteur de lezers een aantal ludieke tips geeft om de BV-status te verwerven, maar dat terzijde. Heiligen van vroeger en nu
Hoewel het woord BV pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw werd uitgevonden, is de gedachte erachter allesbehalve recent. Blijkbaar heeft de mens altijd al nood gehad aan verering van de ‘groten der aarde’. Bert Kruismans maakt in ‘Wereldberoemd in Vlaanderen’ de – hilarische, maar veelbetekenende – vergelijking tussen de heiligenverering uit de katholieke geschiedenis en de aanbidding van hedendaagse idolen2. Hij constateert dat er grote overeenkomsten bestaan tussen de christelijke heiligen en de beroemdheden van vandaag. Zo is er het principe “eerst zien en dan geloven” dat op beide fenomenen toepasbaar is: zoals mensen een tastbaar, zichtbaar relikwie van de heiligen wilden hebben, zo verlangen fans vandaag ook naar hét hedendaagse relikwie bij uitstek, met name de foto met handtekening van de BV, een soort van actueel heiligenprentje. Zowel de hedendaagse als de vroegere reliekenjacht getuigen van een groot verlangen naar fysieke nabijheid bij ‘de heilige’. Ook kent het BV-schap zijn eigen bedevaartstochten en -oorden; denken we bijvoorbeeld maar aan de zeer populaire VTM-Kerstparade en de Tien Om Te Zien-tent in Blankenberge. Waar relieken traditioneel op plaatsen 1
P. PERCEVAL, B. KRUISMANS, Wereldberoemd in Vlaanderen, Leuven, Van Halewijck, 2007. P. PERCEVAL, B. KRUISMANS, Wereldberoemd in Vlaanderen, p. 21-55.
22
24
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
als kerken en kathedralen werden uitgestald, bestaan er vandaag oorden als het K3-museum waar jeugdige fans van de drie meisjes zich kunnen vergapen aan memorabilia uit de carrière van het hitfenomeen.
De stigmata, als extreem voorbeeld van de imitatio Christi, kennen niet echt hun gelijke in medialand. Toch gaan sommigen erg ver om zo sterk mogelijk op hun idool te lijken. Internationaal zijn de talrijke Michael Jackson wannabe’s daar het voorbeeld van. Meer gematigd zijn de pogingen om met behulp van make-up, kledij en een nieuw kapsel zo goed mogelijk de stijl van een idool naar keuze te imiteren. Van enkele heiligen is bekend dat ze na hun dood veel beter geconserveerd bleven dan de doorsnee mens. Een aantal heiligen van het kleine scherm probeert, door middel van plastische chirurgie en botoxinjecties, ook vóór de dood zo goed mogelijk bewaard te blijven. De hedendaagse heiligen blijven, bijvoorbeeld vereeuwigd als wassen beelden in een van de wassenbeeldenmusea, ook op andere manieren hun glorie houden. Zo uitgestald, en met een naamplaatje aan hun voeten, doen ze onwillekeurig denken aan de diverse levensgrote heiligenfiguren die in talrijke kerken een plaats hebben gekregen. Zoals de heilige in de katholieke traditie fungeerde als spiegel van deugdzaamheid en als inspiratiebron voor een hoogstaand leven, krijgen ook de BV’s van vandaag (vaak tegen wil en dank) een voorbeeldfunctie toebedeeld. Hun gedrag en uitspraken worden nauwgezet opgevolgd en beoordeeld vanuit deze Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
25
voorbeeldfunctie. Zo kunnen zij niet altijd zeggen wat zij willen of aanwezig zijn waar zij willen, zonder dat zij daarop aangesproken worden of dat er zelfs een relletje rond ontstaat. Die voorbeeldfunctie die BV’s hebben, kan door hen op een positieve manier ingevuld worden, in die zin dat zij vaak – vanwege hun status – de overredingskracht hebben die nodig is om mensen op te roepen tot bijvoorbeeld solidariteit. Denken we hierbij maar aan Chris Dusauchoit die na het bekijken van de schrijnende documentaire ‘Bulgaria’s Abandoned Children’ op televisie zijn verontwaardiging over de toestanden in de Bulgaarse weeshuizen publiek maakte en een oproep deed tot een solidariteitsactie. De oproep van Dusauchoit zorgde ervoor dat de documentaire en de wantoestanden die erin aangeklaagd werden, ineens op de Belgische (politieke) agenda stonden1. We kunnen met Kruismans concluderen dat de basisingrediënten van de roem al eeuwen bestaan. Uiteraard kan men hier net zo zeer een tiental verschillen opsommen tussen heiligen en BV’s en natuurlijk is voorgaande vergelijking ietwat kort door de bocht; het belangrijkste is echter dat men inziet dat de verering van bekende mensen geen puur hedendaags verschijnsel is, maar een universele en tijdloze bezigheid, al heeft de entree van televisie en multimedia in de huiskamers wel bijgedragen tot de proliferatie van deze vorm van verering. De sterren van onze tijd bevinden zich trouwens niet meer in religieuze hoek, maar wel in de regionen van de entertainmentindustrie. In deze context is het interessant om op te merken dat het magazine Dag Allemaal, hét BV-blad bij uitstek, de laatste jaren de rol van Kerk en Leven heeft overgenomen als meest gelezen blad in Vlaanderen2. Een inflatie van BV’s In het VT4-programma ‘Ook getest op dieren’ maakte komiek Gunther Lamoot onlangs een analyse van het BV-schap. Hij stelde dat Ambiorix de eerste BV (weliswaar avant la lettre) was en dat er vandaag de dag zo’n 3000 mensen BV zijn. Als deze tendens verder gaat, is er binnen honderd jaar maar één niet-BV meer, schertste Lamoot, en ook die zou, omdat hij een bijzondere status zou hebben als niet-BV, binnen de kortste keren BV worden. Hoewel deze redenering natuurlijk logisch gezien niet veel steek houdt, maakt ze toch duidelijk dat er steeds meer mensen (zij het dan vaak tijdelijk) BV genoemd worden. In dezelfde trant beweerde Guy van Gestel, journalist bij Dag Allemaal en mede-auteur J. DEBACKERE, De kracht van een BV, in De Standaard, 23 januari 2008, p. 12. M. VANDERSMISSEN, Waarom zijn er meer Bekende Vlamingen (BV'S) dan Wallons Connus (WC'S), in De Standaard, 29 oktober 2002. 1 2
26
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
van het boek ‘Vedettedom’, in De Standaard dat er nergens ter wereld meer beroemdheden per vierkante kilometer te vinden zijn dan in Vlaanderen1; hij sprak zelfs over een inflatie van BV’s.
Een groot segment binnen de media is gewijd aan het reilen en zeilen van Bekende Vlamingen. Verschillende televisieprogramma’s hebben deze thematiek als enige inhoud en er zijn diverse tijdschriften die zich louter focussen op het wedervaren van de binnen- en buitenlandse celebrities. Deze media zijn niet alleen welbekend, maar ook veelbekeken en vaak gelezen. Mensen hebben blijkbaar de aandrang om zoveel mogelijk te weten te komen over het persoonlijke en professionele leven van hun meer bekende medemensen. Als ze al niet zelf zulke magazines kopen, dan worden ze er wel mee geconfronteerd in de wachtzaal van de dokter of van de kapper. In deze magazines vinden we de meest uiteenlopende onderwerpen, die meestal met elkaar gemeen hebben dat ze ‘iets’ vertellen over een bekend persoon. Wat dat ‘iets’ is, kan zeer verschillende vormen aannemen. Zo kan men een artikel wijden aan de dood van het hondje van BV x, maar net zozeer aan de vermeende affaire van BV y, of de 1 M. VANDERSMISSEN, Waarom zijn er meer Bekende Vlamingen (BV'S) dan Wallons Connus (WC'S), in De Standaard, 29 oktober 2002.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
27
nieuwe look van BV z. Het is niet altijd even duidelijk wat echt is en wat verzonnen, en of de betreffende BV de gepresenteerde ‘feiten’ zou onderschrijven. Diverse rechtszaken tegen weekbladen tonen aan dat de grens tussen feit en fictie in vele gevallen flinterdun is. Wat dat ‘iets’ ook mag zijn wat over en/of door Bekende Vlamingen verteld wordt, de lezers/kijkers/luisteraars snoepen ervan. Hier dringt zich de vraag op welke elementen in onze cultuur en onze menselijke aard ervoor zorgen dat mensen interesse hebben in BV’s en dat BV’s in zo’n grote mate aandacht krijgen. Zonder exhaustief te willen zijn, geef ik u graag enkele invalshoeken mee. In beeld Ons concept van Bekende Vlaming is eigenlijk onlosmakelijk verbonden met de idee dat wij leven in een beeldcultuur, met name een samenleving waarbinnen het beeld een centrale plaats krijgt, ook in het dagelijkse leven. Wanneer wij niet in een door beelden gedomineerde cultuur zouden leven, zouden er nooit zoveel BV’s kunnen zijn. Het bestaan en voortbestaan van de BV draait immers rond zien en gezien worden. Het is het beeld (en meerbepaald het in beeld komen) dat de BV tot Bekende Vlaming maakt. Dat mensen op televisie – het beeldmedium bij uitstek – komen is vaak genoeg om, los van hun kwaliteiten, Bekende Vlaming te worden. Als men even nadenkt, kan men allicht zelf enkele voorbeelden bedenken van BV’s van wie (nog) niet bewezen is dat ze over uitzonderlijke kwaliteiten of talenten beschikken. Het is met andere woorden verkeerd om te denken dat de graad van BV-schap evenredig is aan de mate van talent waarover men beschikt. Het ene hoeft namelijk niet noodzakelijk samen te gaan met het andere. Een uiterst getalenteerde Vlaming is daarom nog geen Bekende Vlaming en andersom. Het is een feit dat de survival of the fittest in BV-land draait rond visualiteit. Het is pas wanneer men in de schijnwerpers staat, dat men een celebrity is. Zo zien we bijvoorbeeld dat politici dikwijls maar echt Bekende Vlamingen worden wanneer zij deelnemen aan televisieprogramma’s. Hetzelfde geldt voor enkele schrijvers, koks, artsen of zelfs personen die zich in de sfeer van kerk en theologie bevinden en die te pas en te onpas opgeroepen worden om als symbolische referentiefiguur voor hun beroepsgroep een functie te vervullen in een of ander programma. Doordat zij verschijnen, doordat zij gezien worden, krijgen zij een zekere autoriteit en geloofwaardigheid en worden zij gepropageerd tot BV. Ook is het bijvoorbeeld zo dat BV’s die een tijdje niet op televisie zijn geweest
28
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
hun status van BV gauw verliezen, al zijn ze dan nog steeds met dezelfde professionele activiteiten bezig. Exhibitionisme en voyeurisme Een typisch kenmerk van de postmoderne beeldcultuur is de directheid van het beeld. Waar de grote meesters van de iconenkunst in hun beelden de spanning opriepen tussen verhullen en onthullen, worden beelden vandaag de dag voornamelijk in hun onthullend karakter gepresenteerd. Getuige hiervan zijn de foto’s van beroemdheden in de roddelbladen, waarin deze personen bijvoorbeeld stiekem gefotografeerd worden in de privésfeer, of de docusoaps waarin we toeschouwer mogen zijn van het persoonlijke leven van een aantal bekende Vlaamse families, tot in de slaapkamer of op het toilet toe. Dit alles leidt ertoe dat televisie (en bij uitbreiding ook de portrettering van de Bekende Vlamingen die op televisie komen) steeds informeler en persoonlijker wordt. De nadruk komt te liggen op de intimiteit, op het persoonlijke. We kunnen spreken van een vorm van ‘first person tv’1, waarvan de Bekende Vlamingen de exponent zijn. Die klemtoon op ‘first person tv’ vinden we trouwens ook sterk terug in reality tv. Het is juist doordat ze kunnen binnenkijken in het privé-leven van een bekend persoon, dat mensen zoveel interesse tonen voor Bekende Vlamingen. We hebben hier te maken met een dynamiek van exhibitionisme (van de kant van de BV’s) en voyeurisme (van de kant van de niet-BV’s). Het exhibitionisme verwijst naar de gedachte dat de BV’s zich tonen aan ons in hun intimiteit. Pierre Bourdieu schrijft in zijn essay ‘Over televisie’ dat het beeldscherm een soort van spiegel van Narcissus geworden is, waar exhibitionistisch-narcistische behoeften bevredigd worden, vanuit de opvatting “zijn is waargenomen worden”2. Ik word bekeken, dus ik ben (BV). Het voyeurisme houdt in dat men kan kijken terwijl men zelf niet gezien wordt. Men heeft inzage in de persoonlijke sfeer van anderen, zonder dat die anderen kunnen binnenkijken in het eigen leven. Bovendien houden de Bekende Vlamingen ons willens nillens een spiegel voor. De voyeuristische blik is immers tegelijkertijd een spiegelblik. We kijken naar de BV’s en zien onszelf, omdat we in zekere zin net zijn zoals zij en dat is een troostgevende gedachte. Als ook zij met hun, vaak breed uitgesmeerde, ups en downs geconfronteerd worden en daar meestal bovenop komen, zal het met ons allicht ook wel goed komen. Maar soms houden ze ons een spiegel voor die 1 G. DE MEYER, Real Soap; http://soc.kuleuven.be/onderwijs/pop/documents/realsoap.pdf (toegang 13.03.2008). 2 P. BOURDIEU, Over televisie, Amsterdam, Boom, 1996.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
29
ons zelfbeeld vervormt, door de gedachte dat we succesvol, rijk en aantrekkelijk moeten zijn om een zinvol leven te leiden. Met name jonge meisjes laten zich vaak leiden door de gedachte dat ze er net zo moeten uitzien als de (internationale) celebrities om gelukkig te zijn, met alle (gezondheids)problemen van dien. De spiegelblik kan ons ook tot lachen aanzetten, omdat we zien dat we het nog zo slecht niet hebben, in vergelijking met sommige anderen, wiens miserie dan nog eens wereldkundig gemaakt wordt in de pers. Het valt trouwens op dat mensen er blijkbaar in zekere zin van genieten wanneer hun meer bekende medemensen in een lastig parket zitten (door een echtscheiding, een geflopt programma, een affaire, geldproblemen,...). Dat enigszins sadistische genot is een van dé redenen waarom mensen zo graag ‘de boekskes’ lezen. Niet voor niets zegt men wel eens dat het beste vermaak leedvermaak is... Net (niet) als wij In ieder geval heeft de nadruk op het privé-leven van de Belgische beroemdheden ervoor gezorgd dat de sterren een heel andere status krijgen dan vroeger. Waar in de beginjaren van de filmindustrie de sterren zo ongenaakbaar en onbereikbaar mogelijk werden voorgesteld, wat grotendeels hun populariteit uitmaakte, primeert vandaag de dag de bereikbaarheid van de beroemdheden (zeker in een regio als Vlaanderen). Ze worden voorgesteld als mensen zoals u en ik, maar ook weer net niet. We zien hen in huiselijke context maar net zo zeer op een glamoureuze VIP-party. Het devies dat geldt bij de portrettering van BV’s is dan ook: ze zijn net als de gewone mens en tegelijkertijd niet als de gewone mens. Het is ten dele díe spanning die mensen appelleert; ze willen een mix van herkenbaarheid én escape from reality, en die mix vinden ze terug in de BV’s van vandaag. De mens als verhalend wezen Een andere element dat ons aantrekt in de Bekende Vlamingen, heeft te maken met de gedachte dat de mens een narratief wezen is. Aan de ene kant houden mensen van verhalen, en dat hoeven niet altijd de ‘grote verhalen’ te zijn, maar net zozeer de ‘kleine verhalen’ van hun medemensen, in dit geval van de BV’s. Die verhalen geven structuur aan hun leven en kunnen hen helpen om bepaalde gebeurtenissen in het eigen leven te duiden (denken we maar aan bovengenoemde spiegelblik). Aan de andere kant blijken de verhalen over de Bekende Vlamingen een dankbaar en laagdrempelig gespreksonderwerp, waaruit dan weer nieuwe gesprekken ontstaan, vaak over essentiële thema’s in het leven, 30
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
zoals liefde, dood, geluk, trouw, vriendschap, eerlijkheid, eenzaamheid, ja zelfs geloof,... Sommigen, waaronder de Amerikaanse mediawatcher Dick Staub, gaan zover dat ze zeggen dat het leven van de celebrities een hedendaagse parabel wordt voor het leven van andere mensen. Zij zoeken niet langer in de bijbel of andere tradities naar richting en zin, maar vinden die in de levensverhalen van beroemdheden. In die zin vult het sterrendom een spirituele leegte die is ontstaan na de crisis van de grote verhalen. Conclusie Samengevat kunnen we stellen dat mensen altijd al nood hebben gehad aan heldenverering. Ons tijdperk, dat in sterke mate bepaald en gevormd wordt door een alomtegenwoordigheid van beelden, biedt echter een bijzonder vruchtbare voedingsbodem voor een ware wildgroei van BV’s. Hierbij valt op dat het niet zozeer vanuit hun intrinsieke kwaliteiten als zanger, acteur,... is dat mensen BV worden. BV worden ze in de eerste plaats omdat we hen in beeld zien (via eender welk medium, maar met name op televisie). Het beeld dicteert het BV-schap. Wie niet in beeld komt, is geen BV (meer), afgezien van enkele uitzonderingen. Onze beeldcultuur, waarin de directheid van het beeld en de klemtoon op het persoonlijke regeren, zorgt er voor dat het BV-schap ten volle kan floreren.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
31
Kunnen BV’s ook BBV’s zijn? Mark Van de Voorde Toeval wou – alsof toeval iets zou willen, toeval is het tegendeel van willen, toeval is louter gebeuren – zo geschiedde dus dat de vraag om een stuk te schrijven over de (eventuele) behoefte aan kerkelijke BV’s in mijn elektronische post viel op de dag dat in het Eén-programma Volt een debatje werd gevoerd over de rol van BV’s voor ngo’s van het goede doel. Elke ngo van enige omvang probeert, naar het voorbeeld van Unicef met zijn ambassadeurs, een bekend gezicht in te lijven om voor even ook haar gezicht te worden. Bekende ogen zouden dwingen. BV staat dus niet alleen voor Bekende Vlaming, maar ook voor Bron van Vertrouwen zijn. Als iemand met naam en faam zich achter een zaak zet, dan stijgt het bonafidegehalte. En dus rinkelt de kassa. De kassa rinkelt, omdat een BV in het kielzog van zijn of haar bekendheid een sloepje van betrouwbaarheid meesleept. De BV dankt die betrouwbaarheid niet alleen aan zijn of haar bekendheid, maar ook aan zijn of haar herkenbaarheid. Een BV is iemand van ons, maar dan in de overtreffende trap: BV’s zijn mensen als wij, gelijk, maar net dat beetje meer gelijk. Je kunt naar hen opkijken, omdat ze niet te hoog boven ons verheven zijn. Met een beetje geluk hadden ook wij een BV kunnen zijn (niet dat we dat hadden gewild). Kortom, BV’s zijn familie van ons. Zoals elke familie heeft de grootfamilie Vlaanderen haar geslaagde ooms en tantes: de BV’s. Als zij zeggen dat wij een vlekje op ons slecht geweten kunnen witwassen en een stuk van ons goed hart kunnen toevertrouwen aan een bepaalde zaak, dan trekt dat ons over de streep. Misschien.
32
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
Salonfähig Zou de ngo Kerk dan ook gediend zijn met BV’s of beter gezegd BBV’s, Bekennende Bekende Vlamingen? Indien het mij, zoals bij een televisiequiz, niet is toegelaten om langer dan drie seconden na te denken, dan antwoord ik meteen ja. Een bekend gezicht dat zich bekent tot het christelijke geloof, kan toch slechts een opsteker zijn voor de Kerk. Deze getuigenis maakt immers het geloof salonfähig, in de ruimste betekenis van het woord salon: daar waar de fauteuils rond de beeldbuis of het plasmascherm staan geschaard. Het geloof valt de huiskamer binnen uit de mond van een herkenbare en tegelijk verheven figuur. Zo zouden wij ook kunnen zijn. Misschien ook wat het geloof betreft. Edoch, ook al blijft het mooi, bewonderenswaardig en inspirerend als een BV in zijn of haar gelovig hart laat kijken, toch moet ik enkele kanttekeningen maken. Kanttekeningen maakten ook al de panelleden van Volt bij de betekenis van BV’s voor ngo’s van het goede doel. Het gekende gezicht van een Bekende Vlaming opent slechts het hart en de portemonnee van de kijker op voorwaarde dat de BV oprecht achter dat goede doel staat. Promotioneel veinzen helpt geen zier. Helaas, er is meer aan de hand. Het BV-schap helpt maar even. Omdat de ‘boekskes’ ook maar even geïnteresseerd zijn in de relatie BV-GD (Bekende Vlaming - Goed Doel), net zoals ze ook maar even geïnteresseerd zijn in die andere relaties van de BV’s. Kan het goede doel nog wel even van zo’n kortstondige aandacht profiteren, de blijde boodschap behoeft voorbeelden van langere duur. BV’s hebben ook de neiging om niet alleen achter zo’n goed doel te gaan staan, ze gaan er ook vaak voor staan. Dat is niet zozeer de fout van die BV’s, maar van diezelfde ‘boekskes’ en van het hele mediaspektakel om hen heen. De camera’s blijven de BV in beeld nemen, ook al vraagt die om de zaak in beeld te nemen. De focus ligt op de bekendheid en niet op de bekentenis. De boodschap is ondergeschikt aan de boodschapper. Doorverwijzer Bij een geloofsgetuigenis is dat een existentieel probleem. De geloofsgetuige mag nooit de aandacht op zich trekken. Hij is in wezen een doorverwijzer. Hij zegt niet: “Kijk eens wat een groot geloof ik heb!” Hij zegt met Johannes de Doper: “Niet ik maar Hij is het…” De geloofsgetuige trekt de camera niet naar Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
33
zich, BV, maar doet haar pivoteren naar Hem, JC. Dat wil de cameraman echter niet. Want het ‘verhaal’ dat de geloofsgetuige brengt, is geen succesverhaal, het is het verhaal van een ‘opgewekte mislukking’, het verhaal van de verrezen gekruisigde. Om Paulus te parafraseren, voor de aan glitter geïnteresseerde media een aanstoot, voor de zich aan succes vergapende kijkers een dwaasheid. De verlossingskracht van het christelijke geloof is de ogenschijnlijke nederlaag en daardoor de omkering van de wereldse waarden. De aantrekkingskracht van vedetten is hun succes en daardoor de bevestiging van de wereldse waarden. Precies vanwege die tegenspraak, die op zich niet de oprechtheid en het geloof van een bekennende BV in twijfel trekt of zou mogen trekken, heeft de vedette in zekere zin de perceptie tegen. Ook al kost zo’n getuigenis een BV veel moed, ze komt aanmatigend over. Je accapareert het geloof niet, het geloof accapareert jou. Dat geloof bovendien overgave is, bemoeilijkt de promotionele mogelijkheden van het BV-schap (men gaat snel twijfelen aan de oprechtheid). Ten slotte, in tegenstelling tot een BV die zich engageert voor het goede doel, moet een BV die zich wil engageren voor de promotie van het geloof, niet zozeer appelleren aan het slechte geweten van de kijker maar aan diens goede overtuiging. Om dat te bereiken moet hij of zij dieper kunnen tasten dan de bodem van de geldbeugel van de kijkers. Hij of zij moet binnen geraken in hun waarden en levensvisie. De weerstand is ook vaak groter. Maatschappelijk taboe Zijn BV’s dan nutteloos om het bevrijdende verhaal van het evangelie onder de mensen te brengen? Natuurlijk niet, want elke getuigenis, van bekende zowel als van een onbekende Vlamingen, is een moment van bezinning, want een moment van respect voor iemands overtuiging die mijn overtuiging aftast. Bovendien, zijn BV’s meer dan welkom om op het publieke forum van de media hun getuigenis te brengen. Zoals voor andere maatschappelijke thema’s zorgen zij ervoor dat het onderwerp ‘geloof’ bespreekbaar wordt en deel gaat uitmaken van het discours en het debat. BV’s hebben eigenlijk toch iets van Johannes de Doper: zij bereiden de weg. Vaak zijn het bekende gezichten geweest die heikele punten maatschappelijk bespreekbaar hebben gemaakt. Zo wist zanger Will Ferdy in het begin van de jaren 1970 door zijn televisiegetuigenis over zijn seksuele geaardheid het debat 34
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers
over homofilie op het publieke forum te brengen. Zo haalde omroepster Paula Semer het onderwerp borstkanker uit de taboesfeer. Op dezelfde wijze kunnen BV’s hét maatschappelijke taboe van vandaag, het geloof, op de agenda plaatsen. Maar zoals ook in al die andere gevallen voeren niet zij het uiteindelijke debat. Zij geven het debat door aan specialisten en ervaringsdeskundigen. Het debat creëert op zijn beurt zijn eigen BV’s. Iemand wordt een publieke figuur, wanneer hij of zij kennis en inzicht weet te ‘bemiddelen’ door geloofwaardige welsprekendheid en of welsprekende geloofwaardigheid. En misschien nog meer door wat in de showbizz de X-factor wordt genoemd. De X-factor Niemand is vanzelf BV, hij of zij wordt het eventueel. Ook dat heeft hij of zij niet helemaal in de hand. Het BV-schap is een combinatie van opmerkelijk zijn, in aanmerking komen en opgemerkt worden. Het BV-schap is het resultaat van het samenvloeien van de interesses van de persoon zelf, de media en de kijkers. Niet omdat iemand bisschop is bijvoorbeeld, is hij ook een BV, in de betekenis van een mediafiguur. Sommige bisschoppen zijn het meteen, andere zullen het nooit worden. Dat bereikt ook niet de beste mediatraining. Dat hoeft helemaal niet, maar we moeten dan ook beseffen: kerkgezag leidt niet vanzelf tot mediaontzag. Ook dat bereiken de bisschoppelijke woordvoerder niet automatisch. Woordvoerders kunnen uiteraard mediafiguren worden. Maar om het ‘mediaontzag’ van de BV te hebben, moeten ze bij hun optreden het vertegenwoordigende karakter van hun rol kunnen doen vergeten. Dat is weinigen weggelegd. Ook dat hoeft helemaal niet, maar we moeten dan wel beseffen: de kijker percipieert de BV als een onafhankelijke geest en het is aan die perceptie van onafhankelijkheid dat de ‘geloofwaardigheid’ ontspringt. Kan de Kerk dan geen BV’s ‘maken’. Ja en neen. De media maken iemand tot BV, en dan nog op voorwaarde dat het publiek ze zo aanneemt. De Kerk kan er wel voor zorgen dat er mensen zijn die ‘in aanmerking komen’ voor dat BVschap. Niet door mensen hiervoor voor te bereiden, maar door enerzijds mensen te laten deelnemen aan de debatten van deze tijd en door anderzijds het goede te doen. De toekomst het geloof wordt gemaakt aan de bovenkant en aan de onderkant van de samenleving.
Areopaag Achtste jaargang (2008) nr. 1
35
Heiligen gevraagd Bovenaan. De evangelist Lucas vertelt in het begin van zijn evangelie over de bar mitswa van Jezus. Daarvoor was de hele familie naar Jeruzalem getrokken. Maar toen het gezelschap uit Jeruzalem huiswaarts keerde naar Nazareth, bleek Jezus niet mee te zijn. Na zoeken bij familie en vrienden, kwamen Jozef en Maria op hun stappen terug. Aangekomen in Jeruzalem vonden ze Jezus in de tempel “te midden van de geleerden naar wie Hij luisterde en aan wie Hij vragen stelde”. Dat betekent voor de Kerk dat ze het gesprek moet aangaan met de denkers van vandaag over de grote vragen van leven en samenleven. Dan kan in deze tijd van zoeken en tasten over de Kerk gezegd worden, wat Lucas over Jezus noteerde: “Allen die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn begrip en zijn antwoorden.” Onderaan, maar wel daar waar de creatieve klasse actief is: in de stad. Dit was de marketingstrategie van Paulus: hij stichtte kleine gemeenten die werk maakten van de christelijke naastenliefde op de markt van het leven. Zo werd de kerk een uitnodigende gemeenschap. Of om het te zeggen met de woorden van de vroegere redacteur Religie van de Britse openbare omroep BBC, Gerald Priestland: “Als je het Koninkrijk Gods zoekt, kijk om je heen, niet naar de beelden van het tv-scherm maar naar je parochie. Want dat de Kerk dé Kerk is, komt omdat er heiligen om de hoek wonen.” Maar geen BV’s, heiligen hebben we nodig. En die worden misschien BV’s, omdat de wereld dorst naar waarachtigheid. Dat zou wel eens iets anders kunnen zijn dan geloofwaardigheid. Mark Van de Voorde
Mark Van de Voorde is publicist en raadgever Communicatie en Maatschappelijke Tendensen bij premier Yves Leterme. Voorheen was hij hoofdredacteur van Kerk+Leven
36
Dossier: Bekende Godsdienstwetenschappers