BEGELEIDINGSPLANNEN UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN
De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, ingesteld bij wet van 15 mei 1997 (de W e t op de Onderwijsraad). De Raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. De Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal kunnen de Raad ook om advies vragen. Gemeenten kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een beroep doen op de Onderwijsraad. De Raad bestaat uit negentien leden die op persoonlijke titel zijn benoemd. Advies Begeleidingsplannen universitaire lerarenopleidingen, uitgebracht aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Adviesnr. 20000195/491, 29 maart 2 0 0 0 Advies niet-ambtelijke commissie W O B
Onderwijs iraad Nassaulaan 6 2514 JS Den Haag Telefoon (070) 310 00 00
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen drs. L.M.L.HA. Hermans Postbus 2 5 0 0 0 2 7 0 0 LZ Zoetermeer
Fax (070) 356 14 74 E-mail
[email protected] www.onderwijsraad.nl
Ons kenmerk
Uw kenmerk
Den Haag,
20000195/491
WO/B-1999/39724 d.d. 21 oktober 1999
29 maart 2 0 0 0
Contactpersoon/doorkiesnummer
Onderwerp
Beoordeling begeleidingsplannen universitaire lerarenopleidingen
Bij bovenvermelde brief hebt u de Onderwijsraad verzocht om, in het verlengde van de beoordeling van de vernieuwingsplannen universitaire lerarenopleidingen, de advisering op zich te nemen over de plannen die de universiteiten vóór 1 februari 2000 zouden indienen in het leader van de Regeling begeleiding ulo-studenten 2000-2003. U verzocht de Raad daarbij tevens bedoeld advies uiterlijk op 1 april 2 0 0 0 aan u te doen toekomen. De Raad biedt u hierbij zijn advies aan. Hij beveelt u aan de subsidie-aanvragen te honoreren. Wel vraagt de Raad uw aandacht voor de kanttekeningen die hij bij de afzonderlijke beoordelingen heeft geplaatst.
Namens de Onderwijsraad,
r. J.M.G. Leune irzitter
drs. A. van der Rest algemeen secretaris
BEGELEIDINGSPLANNEN UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING
1
2
BEOORDELINGSKADER
3
3
BEOORDELING AFZONDERLIJKE BEGELEIDINGSPLANNEN 1. Rijksuniversiteit Groningen 2. Universiteit van Amsterdam 3. Universiteit Leiden 4. Katholiek Universiteit Nijmegen 5. Universiteit Utrecht 6. Vrije Universiteit 7. Technische Universiteit Delft, Technische Universiteit Eindhoven en Universiteit Twente
BIJLAGE I:
Adviesaanvraag
BIJLAGE 2:
Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000 - 2003
5 5 6 7 8 10 11 12
Ondenvijsraad, 20000195/491,
1
29 maart 2000
INLEIDING
Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid van de Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003 van 19 oktober 1999', hierna de Regeling, heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de Onderwijsraad gevraagd hem van advies te dienen over de bij hem in het kader van genoemde regeling ingediende subsidie-aanvragen. 2 Deze subsidie-aanvragen hebben betrekking op door de universiteiten opgezette projecten voor het verbeteren van de begeleiding van studenten van de universitaire lerarenopleidingen (ulo) op scholen voor voortgezet onderwijs. De directe aanleiding voor het bovenstaande is het op 1 mei 1998 door de minister en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten gesloten 'Convenant lerarenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs'. Dit zogenaamde 'ulo-convenant' heeft tot doel een grotere instroom van universitair geschoolde docenten in het voortgezet onderwijs te realiseren door studenten meer keuzemogelijkheden te bieden om de opleiding tot leraar aan de universiteit te volgen. Gelijktijdig is door genoemde partijen een zogenaamd 'bèta-convenant' gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt om te komen tot integratie van de voorbereiding op het leraarsberoep in de vernieuwde bèta-opleidingen met een studielast van 210 studiepunten. De technische universiteiten sloten zich bij deze afspraak aan. Centrale doelstelling van deze convenanten is het vormgeven van nieuwe en flexibele leerroutes naar het leraarsberoep. De nieuwe leerwegen die door de universiteiten worden gecreëerd zijn beschreven in vernieuwingsplannen die begin 1999 door hen zijn opgesteld. In februari 1999 zijn deze vernieuwingsplannen van de universiteiten in verband met een daaraan te verlenen subsidie ter advisering aan de Onderwijsraad voorgelegd. De Raad heeft zijn advies op 1 april 1999 uitgebracht. 3 Inmiddels zijn de universiteiten gestart met de uitvoering van deze plannen. De in het 'ulo-convenant' opgenomen doelstelling om in de periode 1999-2005 te komen tot een toename van het aantal universitair geschoolde docenten zal volgens de gemaakte afspraken worden verwezenlijkt door de studenten meer keuzemogelijkheden te bieden om de opleiding tot leraar te volgen. Door invoering van de nieuwe ulo-leerwegen krijgen de scholen voor voortgezet onderwijs te maken met meer typen studenten. Naast de traditionele ulo-student krijgen zij te maken met zogenaamde duale studenten en zij-instromers. Met duale studenten wordt gedoeld op studenten die hebben gekozen voor een op het leraarsberoep gerichte afstudeerrichting waarbij zij tevens werkzaam zijn in een school voor voortgezet onderwijs; zij-instromers zijn personen die niet in het onderwijs werkzaam zijn, maar ondanks het ontberen van een bevoegdheid wel geschikt bevonden worden voor een tijdelijke benoeming als leraar op voorwaarde van het volgen een opleiding op maat. Om deze nieuwe typen ulo-studenten een adequate praktijkopleiding te kunnen
Kenmerk WO/B-1999/107, gepubliceerd in Uitleg, Gele katern 1999, nr. 25 van 3 november 1999. Zie bijlage 2. Zie bijlage 1. Advies van 1 april 1999, OR 990206/135.
1
I. Inleiding
bieden, zal op de scholen voor voortgezet onderwijs de bestaande begeleiding van studenten moeten worden aangepast. Hoewel de inzet van de aangevraagde subsidie grotendeels geschiedt in het voortgezet onderwijs, wordt de subsidie door de universiteiten aangevraagd en aan hen verstrekt. De reden daarvoor is dat laatstgenoemde instellingen verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van hun opleiding, inclusief de praktijkvoorbereiding.
2
Onderwijsraad, 20000195/491,
2
29 maart 2000
BEOORDELINGSKADER
De door de Raad gehanteerde beoordelingscriteria zijn in de eerste plaats die welke genoemd zijn in artikel 10, tweede lid van de Regeling, te weten -
-
of de voorgenomen activiteiten op scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn op het verbeteren van de begeleiding van studenten van de lerarenopleiding; of deze activiteiten aansluiten bij de nieuwe leerroutes die worden ontwikkeld op grond van de vernieuwingsplannen als bedoeld in artikel 6 van de Regeling vernieuwingsplannen universitaire lerarenopleidingen 1999-2001 en of de samenwerking tussen de universiteit en de scholen voor voortgezet onderwijs een goede basis vormt voor de uitvoering van het activiteitenplan.
Tevens is nagegaan of het ingediende plan binnen de maximaal daarvoor beschikbaar gestelde bedragen is gebleven en of de aangevraagde subsidie daadwerkelijk bestemd wordt voor de begeleiding van de studenten op de scholen voor voortgezet onderwijs.4 Gelet op de eisen die aan een goede uitvoering van het plan moeten worden gesteld heeft de Raad dit daarnaast getoetst aan de vraag of het: zowel inhoudelijk als gerelateerd aan een of meer begrotingsposten duidelijkheid biedt over de wijze waarop tussentijdse resultaatgerichte evaluaties en de eindevaluatie worden uitgevoerd; duidelijkheid biedt over de concreet met de plannen beoogde resultaten; duidelijkheid biedt over de wijze waarop de samenwerking met de scholen voor voortgezet onderwijs wordt ingericht.
In dit verband merkt de Raad op de toelichting op artikel 10, tweede lid, onder c van de Regeling enigszins verwarrend te vinden. Daarin staat immers te lezen dat de subsidie via de universiteiten aan scholen voor voortgezet onderwijs wordt toegekend. Zowel artikel 2 als artikel 3 van de Regeling als ook de Inleiding van de toelichting op de Regeling spreken echter van subsidieverstrekking aan de universiteiten, die de subsidie ook aanvragen. De Raad gaat ervan uit dat deze lezing de juiste is (zie ook hiervoor onder 'Inleiding').
3
4
Ondenvijsraad, 20000195/491,
3
BEOORDELING AFZONDERLIJKJE BEGELEIDINGSPLANNEN
1.
Rijksuniversiteit Groningen
29 maart 2000
In de 'Subsidieaanvraag Begeleiding Studenten Universitaire Lerarenopleidingen 2000-2003' geeft de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) de kern weer van het reeds eerder ingediende en door de minister goedgekeurde vernieuwingsplan. De subsidieaanvraag wordt in samenhang daarmee bezien. Het daarin beschreven opleidingstraject voor de ulo brengt met zich mee dat veranderingen optreden in de begeleiding van de leraren in opleiding in de scholen. Het in verband daarmee ingediende plan geeft een beeld van de verandering in de begeleidingssystematiek en van de rol en professionalisering van de coach daarbinnen. Daarbij worden twee begeleidingscontexten onderscheiden, te weten de voorbereiding op betaald werken/leren en het betaald werken/leren traject zelf. Ten behoeve van beide contexten zijn begeleidingstrajecten ontwikkeld. De voorbereiding op betaald werken/leren is binnen het nieuwe opleidingsprogramma een cruciaal onderdeel. De studenten worden immers geacht na dit onderdeel het traject betaald werken/leren te volgen met alle verantwoordelijkheden van een beginnend leraar. De coaches spelen in de opleiding een belangrijke rol. Omdat het begeleiden van aanstaande leraren in deze nieuwe situatie een aantal nieuwe aspecten bevat, ligt op het ontwikkelen van de begeleidingssystematiek een duidelijk accent. Ook het tweede traject bevat een aantal nieuwe elementen, hetgeen vraagt om een aantal maatregelen die in dit project worden uitgewerkt. Deze maatregelen omvatten het opzetten van een goed professionaliseringstraject voor vak- en clustercoaches en het mogelijk maken dat begeleiding plaatsvindt door ervaren coaches uit een vakkencluster waartoe de betreffende sectie behoort. Bij de vormgeving van het betaald werkenAeren traject werkt de RuG intensief samen met de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL). Deze samenwerking vloeit voort uit het feit dat op veel scholen in het Noorden studenten van beide instellingen komen. De beschrijving van de beide begeleidingstrajecten geeft naar de mening van de Raad een voldoende inzicht in de wijze waarop de voorgenomen activiteiten op de scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn op het verbeteren van de begeleiding van studenten van de lerarenopleiding. Uit de aanvraag valt op te maken dat de RuG in verschillende fasen van uitvoering samenwerkt met de NHL. Op de vraag of, en zo ja in hoeverre, gebruik wordt gemaakt van de activiteiten van de NHL in het kader van de bij de minister ingediende innovatieplannen in het kader van het project 'Educatief partnerschap' wordt niet ingegaan. De activiteiten sluiten volgens de Raad aan bij de nieuwe leerroutes die worden ontwikkeld op grond van het vernieuwingsplan van de RuG dat eerder is goedgekeurd. In de nieuwe opzet wordt het predoctorale deel uitgebreider en anders van karakter in het licht van de inrichting van het postdoctorale deel in de vorm van een betaald werken/leren traject. De Raad heeft, gezien de centrale rol van de (medewerkers van de) scholen in de trajecten, de indruk dat er een goede basis is voor de samenwerking tussen de RuG en de scholen voor voortgezet onderwijs voor de uitvoering van het activiteitenplan. Inzicht in een verdere concretisering van
5
3. Beoordeling afzonderlijke begeleidingsplannen
deze samenwerking, bij voorbeeld in de vorm van een overeenkomst, biedt de aanvraag overigens niet. Het activiteitenplan geeft een duidelijk beeld van de resultaten die men concreet denkt te behalen. Verder heeft de Raad uit desgevraagd verstrekte nadere informatie opgemaakt dat evaluatie een integraal onderdeel uitmaakt van het totale vernieuwingsproject universitaire lerarenopleiding. Ten aanzien van de begroting geldt hetzelfde. Uit deze informatie blijkt niet dat sprake zal zijn van voor een complex project als dit noodzakelijke tussentijdse evaluatie(s). Hoewel de Raad ervan uitgaat dat dit wel het geval zal zijn, is bijzondere aandacht hiervoor gedurende het project noodzakelijk. W a t betreft de door de RuG ingediende begroting stelt de Raad vast dat het daarin genoemde bedrag nagenoeg overeenkomt met het in de regeling opgenomen bedrag. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat de subsidieaanvraag van de Rijksuniversiteit Groningen voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag. De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 2.
Universiteit van Amsterdam
In de subsidieaanvraag 'Naar praktijkbegeleiding op maat' geeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) aan dat deze aanvraag is ingebed in het eerder ingediende en door de minister goedgekeurde 'Vernieuwingsplan Lerarenopleiding UvA: meer UvA-studenten in het voortgezet onderwijs'. De aanvraag bevat een korte beschrijving van de vernieuwingen die in het lopende studiejaar zijn ingevoerd, waaronder die betreffende de praktijkcomponent. Leraren in opleiding volgen een deel van de lerarenopleiding als een in-service-traject of met een leerwerkplaats op een opleidingsschool. Volgens de UvA vraagt de toename van het aantal trajecten en van de verschillen in achtergronden en omstandigheden steeds meer begeleiding op maat. Uitgangspunt van het Amsterdamse model is de gedeelde verantwoordelijkheid voor de eerstegraads lerarenopleiding. De betrokken scholen, waarvan een opsomming in de aanvraag is opgenomen, hebben zich ontwikkeld tot opleidingsscholen vanuit de gedachte dat de kwaliteit van de begeleiding binnen de school en de afstemming tussen deze begeleiding en de begeleiding op en vanuit het instituut voor een belangrijk deel de kwaliteit en het rendement van de gehele opleiding bepalen. Bij de aanvraag is een model-samenwerkingsovereenkomst gevoegd. Daarnaast brengt de aard van de instroom van lio's in de scholen met zich mee dat veel lio's het praktijkdeel van de opleiding doorbrengen op een niet-opleidingsschool, in de aanvraag in-service-school genoemd. De extra inspanningen met betrekking tot de praktijkbegeleiding zijn neergelegd in een activiteitenplan dat drie vernieuwingsprojecten omvat. Het gaat om verbetering van de Iio-begeleiding op de opleidingsscholen respectievelijk op in-service-scholen en een monitorproject waarin de vernieuwingen en ontwikkelingen actief worden gevolgd en geëvalueerd.
6
Onderwijsraad, 20000195/491,
29 maart 2000
De beschrijving van de drie praktijkgerichte vernieuwingsprojecten geeft naar de mening van de Raad een voldoende inzicht in de wijze waarop de voorgenomen activiteiten op de scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn op het verbeteren van de begeleiding van studenten van de lerarenopleiding. De activiteiten sluiten volgens hem aan bij de nieuwe leerroutes die worden ontwikkeld op grond van het vernieuwingsplan dat de UvA dat eerder is goedgekeurd. In de nieuwe opzet zijn trajecten geprogrammeerd die een nieuwe aanpak van de begeleiding noodzakelijk maken. De Raad heeft, gelet op het uitgangspunt van de gedeelde verantwoordelijkheid van scholen en opleiding voor de lerarenopleiding en hetgeen overigens over de samenwerking met de scholen wordt vermeld, de indruk dat er een goede basis is voor bedoelde samenwerking bij de uitvoering van het activiteitenplan. De bijgevoegde model-samenwerkingsovereenkomst geeft een goed inzicht in de wijze waarop die samenwerking wordt aangepakt. Het activiteitenplan geeft een duidelijk beeld van de resultaten die men per project concreet denkt te behalen. Verder kan worden geconstateerd dat er voldoende aandacht is voor evaluatie en de effecten daarvan op de begroting. W a t betreft de door de UvA ingediende begroting stelt de Raad vast dat het daarin genoemde bedrag overeenkomt met het in de regeling opgenomen bedrag. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat de subsidieaanvraag van de Universiteit van Amsterdam voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag. De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 3.
Universiteit Leiden
Het thans voorliggende plan van de Universiteit Leiden (UL) betreft de begeleiding van scholen door de UL. Deze plannen zijn tot stand gekomen in overleg met de universitaire lerarenopleiding, onder gebracht in het Interfacultair Centrum Onderwijsontwikkeling en nascholing (ICLON). Verder heeft overleg plaatsgevonden met de betrokken faculteiten van de Universiteit Leiden en met de economische faculteit van de EUR. Ten slotte werkt het ICLON voor de uitvoering van de eerstegraads lerarenopleidingen samen met de Hogeschool Rotterdam. Het plan kent een groot aantal projecten, zoals projecten om de instroom te vergroten, om flexibele leerwegen te creëren, om de relatie met de praktijk te realiseren en projecten om duale leerwegen in te richten. In de laatste drie categorieën ligt het accent op het verbeteren van de begeleiding van aankomende docenten. Deze projecten zijn onderverdeeld naar subcategorieën, waarbij er aandacht is voor de aansluiting bij de nieuw te ontwikkelen duale en flexibele leerroutes. Uit het plan valt af te leiden dat de activiteiten op de scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn op het verbeteren van de begeleiding van studenten van de lerarenopleiding. In de onderscheiden projecten wordt hieraan - zij het impliciet - aandacht geschonken. Bij de begeleiding van de beginnende zelfstandige beroepsuitoefening (onderdeel van het project 'relatie met de praktijk') wordt
7
3. Beoordeling afzonderlijke begeleidingsplannen
onder meer beoogd een begeleidingsprogramma voor en door schoolpracticumdocenten te ontwikkelen, alsmede een scholingsprogramma voor schoolpracticumdocenten. In dit verband wordt in het plan het belang onderstreept van de spd als medeopleider en van een kwalitatief hoogwaardige begeleiding. Verder stelt de Raad vast dat in de voorgestelde projecten per onderdeel het te bereiken resultaat is weergeven. Ten aanzien van de aansluiting van deze activiteiten bij de nieuwe leerroutes die worden ontwikkeld op grond van het eerdergenoemde vernieuwingsplan merkt de Raad op dat deze aansluiting in de verschillende projecten een plaats heeft gekregen, met name bij de duale trajecten en bij de trajecten voor de zij-instromers. In het bijzonder wordt in het plan gewezen de groeiende diversiteit van de studenteninstroom. Er is dan ook aandacht voor diversificatie van de opleidingstrajecten, voor een sterkere individualisering en voor de ontwikkeling van een aangepaste begeleidingssystematiek. In dit verband wordt ook ingegaan op telematisch onderwijsaanbod en andere ICT-toepassingen. De telematica wordt in het plan gezien als een belangrijk hulpmiddel bij het onderwijs en de stage. De Raad vindt in het plan beschreven projecten voldoende aanknopingspunten om ervan uit te mogen gaan dat uitvoering van het activiteitenplan in goede samenwerking tussen de Universiteit Leiden en de betrokken scholen voor voortgezet onderwijs plaats zal vinden. Verder merkt de Raad op dat het plan voldoende inzicht geeft in de wijze waarop de projecten zijn georganiseerd. Bij elk van de (deel)projecten wordt de projectleider, de looptijd en de voor het project bestemde middelen vermeld. Ook is aandacht geschonken aan de (tussentijdse) evaluatie van de projecten. De voorzitter van de ingestelde Werkgroep Vernieuwing heeft - blijkens het plan - regelmatig overleg met alle projectleiders en draagt zorg voor de evaluatie van alle vernieuwingsplannen. W a t betreft de door de Universiteit Leiden ingediende begroting stelt de Raad vast dat het daarin genoemde bedrag het in de regeling genoemde bedrag te boven gaat. Hij gaat er vanuit dat bij toekenning van het subsidiebedrag overeenkomstig de regeling het daardoor voor de instelling ontstane tekort niet ten laste gaat van de begeleiding op de scholen. Op grond van het bovenstaande in samenhang bezien komt de Raad tot een positief oordeel over het het begeleidingsplan van de Universiteit van Leiden. Hij geeft u dan ook in overweging de subsidie-aanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 4.
Katholiek Universiteit Nijmegen
De Katholiek Universiteit Nijmegen (KUN) heeft het plan 'Het optimale samenspel: de begeleiding-op-de-werkplek van beginnende leraren' ingediend. Het is opgesteld door het Instituut voor Leraar en School van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de KUN, in nauw overleg
8
Onderwijsraad, 20000195/491, 29 maart 2000
met de Arbeidsvoorziening Gelderland en een viertal scholen voor voortgezet onderwijs uit de regio Arnhem-Nijmegen. Het plan bevat een aantal projectvoorstellen die mede gericht zijn op de tweedegraads lerarenopleidingen verbonden aan genoemde hogeschool. Allereerst omvat het plan een project, in de vorm van een pilot, gericht op een verkenning van de begeleiding op de werkplek van beginnende, zelfstandige leraren. Het tweede project "Stagebureau" heeft te maken met de problematiek van de scholen en de coaches, alsmede de plaatsing van beginnende docenten. Voort bevat het plan projecten gericht op assessmentprocedures, op scholing en ondersteuning van coaches op scholen en op de nieuwe relatie en taakverdeling tussen coaches en instituutsopleiders. De Raad is van mening dat de onderscheiden projecten een voldoende inzicht geven in de wijze waarop de verbetering van de begeleiding van studenten van de lerarenopleidingen op de scholen voor voortgezet onderwijs plaats zal vinden. Hij acht de samenwerking met de tweedegraads lerarenopleidingen verbonden aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) daarbij van groot belang. Op de vraag of, en zo ja in hoeverre, gebruik wordt gemaakt van de activiteiten van de HAN in het kader van de bij de minister ingediende innovatieplannen in het kader van het project' Educatief partnerschap' wordt niet ingegaan. In een aantal projectplannen wordt aandacht geschonken aan de relatie tussen begeleiding en nieuwe leerroutes. De raad noemt hierbij met name het project gericht de ontwikkeling van assessmentprocedures. Hierin is nadrukkelijk aandacht voor de zij-instromers. In de onderscheiden projecten wordt naar het oordeel van Raad voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de projecten zijn georganiseerd. Niet alleen wordt aangegeven welke de looptijd en de fasering van het project is, maar ook worden de doelstellingen en de beoogde projectresultaten weergeven. Ook wordt aangegeven welke personen en functionarissen betrokken zullen worden bij de uitvoering van de projecten. De Raad stelt vast dat de betrokken scholen voor voortgezet onderwijs op een adequate wijze bij de verschillende projecten worden ingeschakeld. Hij heeft er dan ook vertrouwen in dat deze samenwerking een goede basis vormt voor de uitvoering van de activiteiten. Deze opvatting wordt versterkt door de bij het plan gevoegde raamovereenkomst. Verder is in verschillende projecten aandacht geschonken aan de evaluatie. W a t betreft het projectplan 'scholing coaches en schoolontwikkeling' is sprake van zowel een formatieve als een summatieve evaluatie op grond waarvan de effectiviteit van het begeleidingstraject wordt vastgesteld. W a t betreft de door de KUN ingediende begroting stelt de Raad vast dat het daarin genoemde bedrag het in de regeling opgenomen bedrag ver te boven gaat. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat de subsidieaanvraag van de Katholieke Universiteit Nijmegen voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag.
9
3. Beoordeling afzonderlijke begeleidingsplannen
De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 5.
Universiteit Utrecht
Het door de Universiteit Utrecht (UU) ingediende plan betreft het optimaliseren van de begeleiding van studenten vanuit de scholen en vanuit de lerarenopleiding van de universiteit. Overwegingen voor de verbetering i.c. een andere aanpak van de begeleiding is de door de vernieuwing van de universitaire lerarenopleiding (te verwachten) grotere diversiteit aan studenten van de opleiding. De veranderende omstandigheden maken dat de huidige begeleidingsaanpak niet meer voldoet. Uitgangspunt van het projectplan is dat de scholen de begeleiding professioneel vormgeven door per school specifieke functionarissen daarvoor vrij te stellen: twee algemeen praktijkbegeleiders per school. Bij de algemene praktijkbegeleiders gaat het om alle aspecten van het functioneren van de student op school, behalve de specifiek met het schoolvak samenhangende zaken. Voor dit laatste is de schoolvakpraktijkbegeleider aansprakelijk. Verder zullen ten behoeve van studenten in een duaal traject of in een afstudeertraject modellen voor leer-arbeidsovereenkomsten en procedures voor het verkrijgen van plaatsen voor leer-werkplekken worden ontwikkeld. Een en ander in samenwerking met de scholen. Uit het plan valt op te maken dat de daarin beschreven activiteiten op de scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn het verbeteren van de begeleiding van studenten in de praktijk. De activiteiten omvatten onder meer het ontwerpen van opleidingstrajecten ten behoeve van de begeleiding voor de daartoe gedeeltelijk vrijgestelde algemeen praktijkbegeleiders. Het voornemen is hiertoe in eerste aanleg met tien scholen een contract af te sluiten. In een later stadium zullen met nog een tien scholen contracten worden afgesloten. Zoals hiervoor vermeld sluiten de activiteiten aan bij de ontwikkeling van nieuwe leerroutes. In het plan worden drie verschillende opleidingsvarianten onderscheiden, waaronder duale opleidingen. Tevens worden er in het plan verschillende varianten in de stage c.q. werkperiode onderscheiden, die ieder voor zich een andere begeleidingsaanpak vergen. Verder wordt in het plan wat betreft de beoogde activiteiten aandacht geschonken aan de samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs in de regio Midden Nederland. Deze scholen zijn via een veldadviesgroep betrokken bij het opstellen van het onderhavige vernieuwingsproject. Deze scholen hebben de bereidheid uitgesproken om met de universiteit contracten te sluiten om te garanderen dat de opleiding van de algemene praktijkbegeleiders ook ten goede blijft komen aan de begeleiding van studenten. Uit het vorenstaande valt af te leiden dat er een goede basis voor de uitvoering van de activiteiten. Voorts wordt in het plan aandacht besteedt aan de organisatie van de activiteiten en aan de werkwijze. Naast een stuurgroep is een projectteam en een veldadviesgroep ingesteld. Deze laatste adviseert gevraagd en ongevraagd aan de stuurgroep en aan de projectmanager. Uit het plan valt
10
Onderwijsraad, 20000195/491.
29 maart 2000
tevens af te leiden dat er sprake is van tussentijds evaluatie van het project. Op verschillende momenten wordt het opleidingstraject en het begeleidingsmodel bijgesteld op grond van ervaringen. Hierbij is ook voor de veldadviesgroep volgens het plan een taak weggelegd. W a t betreft de begroting stelt de Raad vast dat de daarin begrote kosten het in de regeling ter beschikking gestelde bedrag te boven gaat. Wel valt uit de begroting op te maken dat een substantieel deel ten goede komt aan de betrokken scholen voor voortgezet onderwijs. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat de subsidieaanvraag van de Universiteit Utrecht voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag. De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 6.
Vrije Universiteit
Het projectplan van de Vrije Universiteit (VU) neemt als vertrekpunt de variëteit van de opleidingstrajecten die ontstaan door de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en door de verschillende vernieuwingsprojecten. De verwachting is dat deze verschillende trajecten zorgen voor een gevarieerde instroom in de lerarenopleidingen en dus ook in de scholen voor voortgezet onderwijs. Dit betekent dat aankomende leraren met verschillende ervaring en motivatie op verschillende wijze begeleid moeten worden in de opleiding en in de praktijkschool. Het doel van het project is dan ook verbetering van de scholing en de begeleiding van de leraren in opleiding. De schoolpracticumdocent is hierbij van cruciaal belang. Hierop zijn de verschillende activiteiten in de vorm van verbetertrajecten op gericht. O p verzoek van de Raad heeft de VU op 6 maart 2000 desgevraagd nog een schriftelijke nadere toelichting op de plannen gegeven. De Raad stelt vast dat de voorgenomen activiteiten- zoals hiervoor reeds aangegeven - voornamelijk betrekking hebben op de verbetering van de begeleiding van de verschillende groepen dio's en lio's. Naast het faciliteren en opleiden van schoolpracticumdocenten die functioneren als mede-opleiders op de scholen, zijn de activiteiten ook gericht op het verbeteren van de inhoud en samenhang in de begeleiding door instituutsopleiders en de schoolpracticumdocenten via een gezamenlijke ontwikkeling van de praktijkcomponent van de opleiding. De partnerscholen zijn bij deze activiteiten nadrukkelijk betrokken. In het aanvullende plan zijn de beoogde resultaten helder omschreven. W a t betreft de aansluiting van de voorgenomen activiteiten bij de nieuw te ontwikkelen leerroutes kan worden opgemerkt dat in het plan het duale karakter van de opleiding een belangrijk punt van aandacht is. Juist dit karakter noodzaakt tot een professionele begeleiding van de kant van de schoolpracticumdocent.
11
3. Beoordeling afzonderlijke begeleidingsplannen
In dit kader is ook aandacht voor de ICT in het onderwijs, zowel in de zin van aanleren van vaardigheden als het inrichten van een intranet als een elektronische begeleidingsomgeving. Verder wordt in het plan melding gemaakt van partnerscholen, waarmee de lerarenopleiding een nauwe samenwerkingsrelatie heeft opgebouwd. De docenten van deze scholen hebben ook zitting in de verschillende projectgroepen. Het aantal partnerscholen zal blijkens de toelichting in de komende periode nog met 2 a 3 scholen worden uitgebreid. Daarnaast zijn er relaties met een groot aantal zogenoemde contractscholen, waarmee stagecontracten worden afgesloten. In het plan worden de activiteiten binnen deze samenwerkingsrelaties helder uiteengezet. De Raad is van mening dat de samenwerking met deze scholen voor voortgezet onderwijs in de regio een voldoende basis vormt voor de uitvoering van de beoogde activiteiten. Verder heeft de Raad uit desgevraagd verstrekte nadere informatie opgemaakt dat de evaluatie van het deelproject 'begeleiding studenten ulo' aansluit bij het kwaliteitszorgsysteem dat in het algemeen door de VU wordt gehanteerd. Bedoelde informatie geeft evenwel weinig zicht op een structurele aanpak die vereist is bij een complex project als waarvan hier sprake is. Met name ten aanzien van de tussentijdse voortgangsevaluatie(s) wordt onvoldoende helderheid geboden. Hoewel de Raad ervan uitgaat dat daarvan sprake zal zijn, is bijzondere aandacht hiervoor gedurende het project noodzakelijk. W a t betreft de begroting stelt de Raad vast dat de daarin begrote kosten het in de regeling ter beschikking gestelde bedrag zowel jaarlijks als totaal te boven gaat. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat de subsidieaanvraag van de Vrije Universiteit voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag. De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003. 7.
Technische Universiteit Delft, Technische Universiteit E i n d h o v e n en Universiteit Twente
De drie technische universiteiten hebben voor de technische universitaire lerarenopleiding (TULO) een subsidie-aanvraag ingediend. De aanvraag bevat een korte weergave van dé"veranderingen die plaatsvinden ter uitvoering van het eerder ingediende en door de minister goedgekeurde vernieuwingsplan. De subsidie-aanvraag wordt in samenhang daarmee bezien. De genoemde veranderingen alsmede de vernieuwingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs brengen met zich mee dat ook veranderingen optreden in de begeleiding van docenten in opleiding (dio's) in de scholen. Als uitgangspunt geldt volgens de aanvraag dat de TULO en de scholen voor voortgezet onderwijs gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het schoolpracticum en voor de verdere verbetering van de begeleiding-op-maat van dio's. Het begeleidingsproject zal nauw aansluiten bij het eerder in het kader van eerder genoemd vernieuwingsplan ingediende deelproject 'Regionale educatieve samenwerking'. Het is de bedoeling dat competentie-ontwikkeling van dio's en kwaliteitsverbetering van
12
Onderwijsraad, 20000195/491,
29 maart 2000
de betrokken scholen alsmede van de TULO geïntegreerd plaatsvinden. In de aanvraag wordt deze aanpak benoemd als 'collectieve competentie-ontwikkeling'. De aanvraag geeft een beeld van de (planning van de) fasering van het project en van de producten die de onderscheiden fasen moeten opleveren. Daarbij valt op dat intensief gebruik gemaakt wordt van moderne communicatiemiddelen die het mogelijk moeten maken een elektronische of virtuele leeromgeving respectievelijk leergemeenschap te creëren. De desgevraagd door de TULO verstrekte nadere informatie geeft een gedetailleerder beeld van de middelen en methoden die daarbij zullen worden gebruikt. Verder wordt vermeld dat voor het beheer van de desbetreffende leeromgevingen (Teletop en Blackboard) per locatie een functionaris wordt vrijgemaakt voor een halve dag per week. W a t de betrokkenheid van de scholen betreft vermeldt de aanvraag dat per instelling met drie scholen voor voortgezet onderwijs samenwerkingsverbanden zullen worden aangegaan. Deze scholen, ontwikkelscholen genaamd, zullen worden geselecteerd uit scholen waarmee reeds wordt samengewerkt, die een specifieke aandacht hebben voor bèta en techniek en die het belang inzien van het concept 'de ingenieur voor de klas'. Gelet op de innovatieve aanpak van het begeleidingsproject door de TULO hecht de Raad (nog) meer dan bij de andere aanvraagn aan instemming, betrokkenheid en medewerking van de scholen. In verband daarmee heeft hij de TULO verzocht aan te geven om welke scholen het gaat. Uit de verstrekte informatie blijkt dat met in totaal zes 'ontwikkelscholen' (twee per instelling) begeleidingscontracten zullen worden afgesloten. De Raad heeft er nota van genomen dat de verstrekte namen onder het grootste voorbehoud zijn verstrekt. Met deze scholen is overleg gepleegd en zijn afspraken gemaakt. Er zijn echter vooralsnog geen contracten met deze scholen gesloten. Dat zal pas gebeuren als de subsidie is toegekend. Eveneens gelet op de grote nadruk op de virtuele aspecten van de begeleiding heeft de Raad om nadere informatie gevraagd over de wijze waarop de evaluatie plaatsvindt. Door de TULO is aangegeven dat zowel formatieve (tijdens de uitvoering van het project) als summatieve (aan het eind van het project) evaluatie van het projectdoel plaatsvinden. Componenten daarvan zijn onder andere specifieke evaluatie met betrekking tot de implementatie en de didactische aspecten van het telematische begeleidingssysteem en met betrekking tot het aspect van schoolontwikkeling. In de begroting is een en ander niet gespecificeerd. De Raad is in het algemeen van mening dat door de krachtige toepassing van informatie- en communicatietechnologie sprake is van een interessante en originele aanpak van de begeleiding binnen de TULO. Dat betekent naar zijn oordeel echter wel dat enkele aspecten bijzondere aandacht verdienen. Hij doelt hierbij met name op het commitment van de scholen voor voortgezet onderwijs, de beheersaspecten van de virtuele leeromgeving en de evaluatie van dit project. W a t de betrokkenheid van de scholen betreft leidt de Raad enerzijds uit de informatie af dat de genoemde scholen bereid zijn aan de uitvoering van het TULO-plan mee te werken. Anderzijds vraagt hij zich af waarop het hierboven gememoreerde 'grootste voorbehoud' is gebaseerd en waarom niet reeds geclausuleerde contracten zouden kunnen worden afgesloten. Uit deze situatie kan overigens geen aarzeling bij de scholen ten aanzien van met name het ict-concept worden afgeleid. Liever had de Raad een expliciete instemming van de scholen met de voorgenomen aanpak
13
3. Beoordeling afzonderlijke begeleidingsplannen
in het dossier aangetroffen. Hij beschouwt zijn zorg over dit aspect als een belangrijk aandachtspunt in de loop van het traject. Ten aanzien van het inhoudelijke sturing van de virtuele leeromgeving heeft de Raad de indruk dat deze door de TULO enigszins te licht wordt opgevat. Het gaat immers niet alleen om technisch beheer, maar ook de inhoudelijke kant die, gelet op het vernieuwende karakter binnen de context van de opzet van de lerarenopleiding, naar zijn oordeel een zwaardere aansturing en bewaking vergt. Ook de betrokkenheid van drie instellingen is een complicerende factor. Ten slotte meent de Raad dat juist bij een project van deze aard een zwaar accent op de evaluatie moet liggen. Uit de informatie komt niet een beeld van een gestructureerde aanpak naar voren. Afrondend concludeert de Raad dat er ruimte moet zijn voor deze vernieuwende aanpak, maar dat gedegen en gestructureerde formatieve en summatieve evaluatie noodzakelijk is, waarbij de betrokkenheid van de scholen en sturing en beheer van de virtuele leeromgeving als hiervoor omschreven belangrijke toetsingselementen zijn. Op grond van het bovenstaande, in samenhang bezien, meent de Raad dat het hier beoordeelde project op grond van het vernieuwende karakter positief tegemoet moet worden getreden. Gelet op de hierboven gemaakte aanmerkingen is het evenwel gewenst dat aan eventuele subsidiëring de voorwaarde wordt verbonden dat de samenwerking met de scholen, de aansturing en de evaluatie adequaat worden geregeld. Met inachtneming hiervan komt de Raad tot de conclusie dat de subsidieaanvraag van de Technische Universiteit Delft, de Technische Universiteit Eindhoven en de Universiteit Twente voldoet aan de toetsingscriteria en een kwalitatief voldoende uitvoering aannemelijk maakt. Hij komt dan ook tot een positief oordeel over de subsidieaanvraag. De Raad geeft u in overweging de subsidieaanvraag te honoreren overeenkomstig het bedrag genoemd in de regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000-2003.
14
BIJLAGE 1
ADVIESAANVRAAG
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Europaweg 4 Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer Telefoon (079)323 23 23 Telefax (079) 323 23 20
Onderwijsraad t.a.v. prof.dr. J.M.G. Leune Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage
Uw brief van
Ons kenmerk
WO/B-1999/39724 Onderwerp
beoordeling ulo-plannen
Contactpersoon
van der Noordt
Zoetermeer
21 oktober 1999
Doorkiesnummer
3497
Geachte heer Leune, Aanpassing van begeleidingstrajecten in het voortgezet onderwijs is nodig voor studenten aan de nieuwe varianten van de universitaire lerarenopleidingen. Deze varianten worden nu door de universiteiten ontwikkeld op grond van de Regeling vernieuwingsplannen universitaire lerarenopleidingen 1999-2001. De vernieuwingsplannen van de universiteiten zijn dit voorjaar beoordeeld door de commissie Ginjaar-Maas van de Onderwijsraad. In het verlengde hiervan verzoek ik uw Raad ook de advisering op zich te nemen over de plannen die de universiteiten vóór 1 februari 2000 zullen indienen in het kader van de Regeling begeleiding ulo-studenten 2000-2003. Deze regeling is recentelijk verschenen en voorziet in de financiële ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe begeleidingstrajecten voor ulo-studenten. Eventuele extra kosten die door uw raad worden gemaakt bij de advisering kunnen door OCenW worden vergoed.
Graag ontvang ik
OCenW
Blad 2
Graag ontvang ik uw advies uiterlijk op 1 april 2000, zodat ik binnen 13 weken na indiening van de plannen mijn besluit aan de universiteiten bekend kan worden gemaakt. Hoogachtend, De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
drs. L.M.L.H.A. Hermans)
BIJLAGE 2
REGELING BEGELEIDING STUDENTEN UNIVERSITAIRE LERARENOPLEIDINGEN 2000 - 2003
onderwijs onderzoek en wetenschapsbeleid Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000 - 2003 Bestemd voor:
WHW:
• universiteiten met een universitaire lerarenopleiding.
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
Algemeen verbindend voorschrift
lerarenopleiding: een universitaire eerstegraads lerarenopleiding als
D a t u m : 19 oktober 1999
bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, van de WHW;
K e n m e r k : WO/B-1999/16107
universiteit:
D a t u m inwerkingtreding: zie artikel 19
één van de openbare universiteiten te Amsterdam,
G e l d i g h e i d s d u u r beleidsregel: n.v.t.
Delft, Eindhoven, Enschede, Groningen, Leiden en
J u r i d i s c h e g r o n d s l a g : artikel 4 van de Wet overige
Utrecht, de bijzondere universiteit te Amsterdam of
OCenW-subsidies
de bijzondere universiteit te Nijmegen waaraan een
R e l a t i e t o t eerdere m e d e d e l i n g e n : hangt samen
lerarenopleiding verbonden is.
met OCenW-Regeling WO/B-1999/107 van 18 januari 1999 (Gele katern 1999, 2 en 3)
Informatie verkrijgbaar bij:
• Artikel 2.
CF1/ICO/BVH, tel. 0 7 9 - 3 2 3 2 . 6 6 6
Doel De minister verstrekt aan een universiteit een projectsubsidie voor het verbeteren van de begeleiding van stu-
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
denten van de lerarenopleiding op scholen voor voortge-
Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;
goedgekeurd activiteitenplan en bijbehorende begroting.
zet onderwijs op grond van een door de minister
Besluit:
• Artikel 3. Subsidieaanvrager Subsidie wordt verleend aan een universiteit.
§ 1 . Inleidende bepalingen • Artikel 4. Vaststelling subsidieplafond Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is voor • Artikel 1.
het studiejaar 2000 - 2001 een bedrag van ƒ 900.000,-,
Begripsbepalingen
voor het studiejaar 2001 - 2002 ƒ 1.800.000,- en voor het
a.
studiejaar 2002-2003 ƒ 2400.000,- beschikbaar.
minister: de minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen:
• Artikel 5. Subsidiebedrag per subsidieonrvanger
oleg H o g e r o n d e r w i j s , o n d c n o e k en w e t e n s c h a p s b e l e i d
N U M M E R 25 •
Gis fcsisa. 4 5 • 3 november
1999
Voor iedere universiteit kan voor elk van de studiejaren 2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003 een subsidie worden
Regeling begeleiding studenten universitaire lerarenopleidingen 2000 2003
openbare universiteit te Amsterdam openbare universiteit te Delft openbare universiteit te Eindhoven openbare universiteit te Enschede openbare universiteit te Groningen openbare universiteit te Leiden openbare universiteit te Utrecht bijzondere universiteit te Amsterdam bijzondere universiteit te Nijmegen
verleend tot ten hoogste:
Totaal
2000 - 2001
2001-2002
2002 - 2003
925.363
163.000
326.000 (€ 147.932)
436.363 (€198.013)
154.477
27.250
54.500 (€ 24.731)
72.727 (€ 33.002)
154.477
27.250
54.500 (€24.731)
72.727 (€ 33.002)
154.477
27.250
54.500 (€24.731)
72.727 (€ 33.002)
617.909
109.000
218.000 (€ 98.924)
290.909 (€ 132.009)
925.363
163.000
326.000 (€ 147.932)
436.363 (€198.013)
925.363
163.000
326.000 (€ 147.932)
436.363 (€193.013)
617.909
109.000
218.000 (€ 98.924)
290.909 (€132.009)
617.909
109.000
218.000 (€98.924)
290.909 (€ 132.009)
§ 2. Subsidieaanvraag
• Artikel 6. Subsidieaanvraag Subsidie wordt op aanvraag verleend.
• Artikel 7.
Vereisten De subsidieaanvraag omvat: a. een activiteitenplan, en b. een begroting.
2. De subsidieaanvraag voor het totale subsidiebedrag voor de studiejaren 2001 - 2002 en 2002 - 2003, genoemd in artikel 5, wordt ingediend voor 1 februari 2001. 3. De aanvraag wordt in tweevoud ingediend en gericht aan: De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen. ter attentie van de directie Wetenschappelijk Onderwijs Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer.
§ 3. Subsidieverlening • Artikel 8.
Activiteitenplan Het activiteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten en vermeldt de daarmee beoogde doelstellingen.
• Artikel 9. Termijn indiening ï. De subsidieaanvraag voor het totale subsidiebedrag voor de studiejaren 2000 -2001. 2001 -2002 en 20022003, genoemd in artikel 5, wordt ingediend voor 1 februari 2000.
N U M M E R 2 5 • 46-
3 n o v e m b e r 1999
• Artikel 10.
Advies voorafgaand aan subsidieverlening 1. De minister beslist over de subsidieverlening mede op basis van het advies van externe deskundigen. 2. Onverminderd het bepaalde in deze regeling beoordelen de externe deskundigen de kwaliteit van de aanvragen en letten daarbij in het bijzonder op: a. of de voorgenomen activiteiten op scholen voor voortgezet onderwijs gericht zijn op het verbeteren van de begeleiding van studenten van de lerarenopleiding:
Hoger onderwijs, onderzoek en w e t e n s c h a p s b e l e i d
b.
of deze activiteiten aansluiten bij de nieuwe leer-
• Artikel 16.
routes die worden ontwikkeld op grond van de
Verslag van activiteiten
vernieuwingsplannen als bedoeld in artikel 6 van
1.
de Regeling vernieuwingsplannen universitaire
de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en
lerarenopleidingen 1999-2001, en c.
of de samenwerking tussen de universiteit en de
van de daarmee bereikte resultaten. 2.
scholen voor voortgezet onderwijs een goede basis vormt voor de uitvoering van het activiteitenplan.
Het verslag van activiteiten bevat een overzicht van
De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan.
3.
Het verslag bevat, voorzover van toepassing, een ana-
Regeling begeleiding
lyse van verschillen tussen de voorgenomen activitei-
studenten universitaire
ten en beoogde resultaten, vermeld in het
lerarenopleidingen 2000
activiteitenplan, en de feitelijke realisatie.
2003
I Artikel 11. Tijdvak subsidieverlening Subsidie wordt verleend voor de studiejaren 2000 - 2001
§ 5. Betaling
tot en met 2002 - 2003 dan wel voor de studiejaren 2001 - 2002 en 2002 - 2003. • Artikel 17. I Artikel 12.
Voorschotten
Niet vervullen begrotingsvoprwaarde
De minister verleent de subsidieontvanger in het eerste
In geval van het niet vervullen van de voorwaarde,
kwartaal van 2001, het eerste kwartaal van 2002 en het
bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet
eerste kwartaal van 2003 een voorschot van 100% op het
bestuursrecht, worden de op grond van artikel 5 ver-
voor dat jaar verleende subsidiebedrag.
leende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal
§ 6. Slotbepalingen
subsidieaanvragen aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen. • Artikel 18.
§ 4 . Verplichtingen subsidie-ontvanger
Bekendmaking Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OCenWRegelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
I Art tol 13. Informatieplicht De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de
• Artikel 19.
minister ingestelde onderzoekingen die erop gericht zijn
Inwerkingtreding
de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van
Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde
de ontwikkeling van beleid.
dag na de datum van uitgifte van Uitleg OCenWRegelingen waarin deze regeling wordt geplaatst.
I Artikel 14. Egalisatiereserve
• Artikel 20.
De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve als
Citeertitel
bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuurs-
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling begeleiding
recht.
studenten universitaire lerarenopleidingen 2000 - 2003.
• Artikel 15. Accountantsverklaring
De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen,
Het financieel verslag gaat vergezeld van een verklaring
drs. LM.LHA Hermans
omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
GSISISS H o g e r o n d e r w i j s , o n d e r z o e k en w e t e n s c h a p s b e l e i d
NUMMER 25
. 47 •
3 n o v e m b e r 199S
Toelichting
1.
Inleiding
De doelstelling van het op 1 mei 1998 afgesloten uloconvenant is een grotere instroom van universitair geschoolde docenten in het voortgezet ondenvijs te realiseren door studenten meer keuzemogelijkheden te bieden om de opleiding tot leraar aan de universiteit te volgen. Daarnaast zijn er in het bèta-convenaht van 1 mei 1998 afspraken opgenomen om te komen tot integratie van de voorbereiding op het leraarsberoep in de vernieuwde bèta-opleidingen met een studielast van 210 studiepunten. Deze benadering geldt op overeenkomstige wijze voor de technische opleidingen.
Regeling begeleiding studenten univcrsüaire lerarenopleidingen 2000 2003
Centrale doelstelling van de convenanten is het vormgeven van nieuwe enflexibeleleerroutes naar het leraarsberoep. De nieuwe leerwegen die door de universiteiten worden gecreëerd zijn beschreven in vernieuwingsplannen die begin 1999 zijn opgesteld; in mei 1999 zijn deze vernieuwingsplannen van de universiteiten beoordeeld voor subsidieverlening. De universiteiten zijn inmiddels gestart met de uitvoering van deze plannen. Tevens is in het ulo-convenant de doelstelling opgenomen in de periode 1999-2005 te komen tot een toename van het aantal universitair geschoolde leraren door studenten meer keuzemogelijkheden te bieden om de opleiding tot leraar te volgen. Door invoering van de nieuwe uloleerwegen krijgen de scholen voor voortgezet onderwijs te maken met meerdere typen studenten. Naast de traditionele ulo-student komen er ook duale studenten, studenten die hebben gekozen voor een op het leraarsberoep gerichte afstudeerrichting en zij-instromers die een traject op maat volgen. Om deze nieuwe typen ulostudenten een adequate praktijkvoorbereiding te kunnen bieden, zullen de scholen voor voortgezet onderwijs de bestaande begeleiding van studenten moeten aanpassen. Het opzetten van nieuwe begeleiding gebeurt door de scholen voor voortgezet onderwijs, in overleg met de universiteiten waaraan de lerarenopleidingen zijn verbonden. Hoewel de inzet van de toegekende subsidie grotendeels geschiedt in het voortgezet onderwijs, wordt de subsidie op grond van deze regeling aan de universiteiten verstrekt omdat deze verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van hun opleiding, inclusief de praktijkvoorbereiding.
2.
Artikelsgewijze toelichting
Op de subsidieverstrekkingen op grond van deze regeling zijn naast de algemene artikelen van de Wet overige OCenW-subsidies de artikelen van hoofdstuk 3 'ProjectI subsidies* van deze wet direct van toepassing. De betrefi fende artikelen worden in de regeling dan ook niet her! haald. Wel zijn de artikelen aangevuld voor zover dat : voor de subsidieverlening wenselijk wordt geacht.
i Artikel 2 I De subsidieverlening heeft als doel om op scholen voor I voortgezet onderwijs de praktijkbegeleiding van studenten van universiteiten die een op het beroep van leraar gerichte opleiding volgen te verbeteren. De begeleiding die tot nu toe plaatsvond was met name gericht op de student van de traditionele universitaire lerarenopleiding. De praktijkbegeleiding moet echter ook aansluiten op de opleiding van de duale studenten en de zijinstromers.
Artikel 5 Omdat de nieuwe begeleidingsvormen voortvloeien uit de vernieuwingsplannen, is bij de verdeling van het budget over de instellingen dezelfde systematiek gehanteerd als bij de verdeling voor de ulovernieuwingsplannen (Zie toelichting op artikel 3 van de Regeling vernieuwingsplannen universitaire lerarenopleidingen 1999 - 2001. Uitleg Gele Katern 27 januari 1999). Door deze verdeling wordt zowel rekening gehouden met het aantal opleidingen als met het aantal studenten.
Artikel 7 De subsidieaanvraag omvat in elk geval: a. een korte omschrijving van de activiteiten en de daarmee beoogde doelstelling; b. een overzicht van de aan de activiteiten verbonden begrote inkomsten en uitgaven van de aanvrager over de periode 2000 - 2003.
Artikel 9 De subsidieaanvragen voor een plan met betrekking tot de studiejaren 2000-2001. 2001-2002 en 2002-2003 kunnen worden ingediend tot 1 februari 2000. Aanvragen die na 31 januari 2000 worden ingediend, worden niet in behan-
UMeg G5» ESOEIl NUMMER 25 • 4 8
• 3 n o v e m b e r 1999
H o g e r o n d e r w i j s , o n d e r z o e k en w e t e n s c h a p s b e l e i d
Subsidieaanvragen voor een plan met betrekking tot de
ten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met over-
studiejaren 2001-2002 en 2002-2003 kunnen worden inge-
schotten in het andere jaar. De verplichting tot het
diend tot 1 februari 2001. Aanvragen die na 31 januari
vormen van een egalisatiereserve heeft een doelmatige
2001 binnenkomen, worden niet in behandeling geno-
besteding en doelmatig beheer van de subsidiegelden als
men.
doel.
Indien de subsidieaanvraag voor drie studiejaren wordt afgewezen, mag de subsidieaanvrager een nieuwe aanvraag indienen voor een plan dat de studiejaren 2001-
A r t i k e l en 15 en 16
Regeling bes e leiding
2002 en 2002-2003 betreft. (Op grond van deze regeling
studenten universitaire
kan slechts eenmaal een subsidieverlening plaatsvinden).
De universiteit verantwoordt de besteding van de subsi-
lerarenopleidingen 200
Het subsidiebedrag bedraagt dan echter maximaal het
die in de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. De
2003
bedrag dat bij bedoelde studiejaren in artikel 5 is aange-
subsidievaststelling is in meer algemene zin geregeld in
geven.
de Algemene wet bestuursrecht en de Wet overige OCenW-subsidies. en nader geconcretiseerd in deze regeling. In artikel 18, eerste lid van de Wet overige OCenW-
Artikel 10, tweede l i d , onder c
subsidies is bepaald dat de subsidieontvanger binnen
De subsidie wordt, via de universiteiten, toegekend aan
die is verleend een verslag moet indienen, dat wil zeggen
13 weken na afloop van de activiteiten waarvoor de subsischolen voor voortgezet onderwijs voor het opzetten van
13 weken na 1 september 2001.
nieuwe vormen van begeleiding van ulo-studenten. voort-
Voor een omschrijving van de activiteiten voor het opzet-
vloeiend uit de vernieuwingen van de lerarenopleidingen
ten van nieuwe begeleidingsvormen zal overleg moeten
op grond van de eerdergenoemde Regeling vernieuwings-
plaatsvinden tussen universiteiten en scholen voor voort-
plannen universitaire lerarenopleidingen 1999 - 2001. Het
gezet onderwijs. Deze omschrijving dient deel uit te
ligt voor de hand dat de universiteiten hiervoor de scho-
maken van het verslag dat ter verantwoording van de
len benaderen waarmee reeds overleg heeft plaatsgevon-
besteding van de subsidie wordt opgesteld. Dit verslag
den in het kader van de vernieuwingsplannen. Dat is
bevat verder de financiële verantwoording, een beschrij-
echter niet noodzakelijk. De universiteiten bepalen zelf
ving van de aard en omvang van de activiteiten waarvoor
hoe zij de samenwerking met de scholen voor voortgezet
subsidie is verleend en de behaalde resultaten en gaac
onderwijs vormgeven, binnen het in deze regeling aange-
vergezeld van een accountantsverklaring.
geven doel. omdat zij het beste zicht hebben op de aanwezige kwaliteiten en mogelijkheden bij de scholen in de omgeving. Afspraken tussen de universiteiten en de scho-
Artikel 17
len voor voortgezet onderwijs kunnen bijvoorbeeld in contracten worden vastgelegd.
De subsidie wordt bij wijze van voorschot verleend omdat de betaling plaatsvindt voordat de vaststelling heeft plaatsgevonden. De bedragen die op voorschot
Artikel 11
worden verleend bij een goedgekeurde subsidieaanvraag staan vermeld in artikel 9 en zullen in het eerste kwar-
De maximale termijn waarvoor subsidie kan worden aan-
taal van 2001. respectievelijk eerste kwartaal 2002 en
gevraagd is driejaar. Indien de subsidieaanvraag niet ofte
eerste kwartaal 2003 worden betaald.
laat wordt ingediend of niet wordt goedgekeurd is er de
Bij de vaststelling van de subsidie kan het subsidiebedrag
mogelijkheid een aanvraag voor een termijn van twee
lager worden vastgesteld indien de uitgevoerde activitei-
studiejaren in te dienen voor januari 2001. Het voor de
ten niet overeenkomen met de plannen waarop het ver-
universiteit beschikbare bedrag voor het studiejaar 2000-
leende subsidiebedrag is bepaald.
2001 komt daarmee echter te vervallen.
Artikel 14
! De minister van onderwijs, cultuur en wetenschappen, \ drs. UI.LH.A. Hermans
De egalisatiereserve werkt als een buffer, waarmee tekor-
UMleg H o g e r o n d e r w i j s , o n d e r z o e k en w e t e n s c h a p s b e l e i d
NUMMER25 •
3 november 1 9