Begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg in Gelderland Basiskader
Concept 18 oktober 2010
Provincie Gelderland
BMC september 2010 dr.ir. J.A.H. Baecke MPM drs. M.M. Loeffen Projectnummer: 042245 Correspondentienummer: ZO-1810-43498
Inhoudsopgave 1. Inleiding
2. Begripsverkenning en huidige situatie
3. Het basiskader 3.1. Doelgroep en terminologie 3.2. Uitgangspunten 3.3. Actoren en overlegplatforms 3.4. Proces en rolverdeling 3.5. Monitoring Bijlage 1 Afkortingen Bijlage 2 Praktijkcasus Rolf (14 jaar) Bijlage 3 Praktijkcasus Annet (17 jaar)
BMC concept 18-10-2010
2
1 Inleiding Nazorg na jeugdzorg is een van de prioriteiten in het Uitvoeringsprogramma Jeugd 2010 van provincie Gelderland. Provincie Gelderland wil randvoorwaarden creëren om de overdracht vanuit de geïndiceerde jeugdzorg naar het lokale domein goed te laten verlopen. Jeugdigen en opvoeders mogen niet geconfronteerd worden met partijen die niet precies weten wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is. Tijdens de op 19 november 2009 in Gelderland gehouden werkconferentie ‘Pak ’t samen op!’ hebben vertegenwoordigers van gemeenten, Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de Gelderse zorgaanbieders een duidelijke behoefte aan een provinciaal nazorgkader geuit. Bedoeld wordt een basiskader met daarin afspraken rondom warme overdracht en bijbehorende informatiestromen voor het opstellen van een nazorgplan voor jeugdigen die uitstromen uit de geïndiceerde jeugdzorg en daarna nog behoefte hebben aan nazorg. In zo’n basiskader worden afspraken gemaakt over: • het melden van beëindigen van zorg; • het op te stellen nazorgplan; • hoe melding en plan moeten worden opgepakt. Een dergelijk basiskader dient in samenspraak met uitvoerende partijen, gemeenten en provincie tot stand te komen. Het basiskader dient te harmoniëren met lopende werkprocessen/werkafspraken en moet aansluiten bij ontwikkelingen rondom de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG’s). In dit rapport wordt een dergelijk basiskader gepresenteerd, met dien verstande dat de term ‘nazorg’ is vervangen door ‘begeleiding en ondersteuning na geïndiceerde jeugdzorg’. De redenering achter deze verschuiving wordt uiteengezet in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het basiskader begeleiding en ondersteuning na geïndiceerde jeugdzorg verder uitgewerkt. Bijlage 1 bevat een lijst met in dit rapport gebruikte afkortingen. Het basiskader is tot stand gekomen op basis van literatuuronderzoek, groepsinterviews en een internetenquête. De groepsinterviews vonden plaats met jeugdigen, ouders en vertegenwoordigers van lokaal werkende instellingen, provinciale jeugdzorgaanbieders, gemeenten en provincie. Per Gelderse deelregio (te weten Arnhem e.o., Rivierenland, de Vallei, Nijmegen e.o.), De Achterhoek, Oost-Veluwe/Midden-IJssel en Noord-Veluwe) werden groepsinterviews gehouden. Vertegenwoordigers van BJZ zijn aangeschoven bij deze deelregionale groepsinterviews. Aan de groepsinterviews werd deelgenomen door in totaal 61 personen. Op basis van de interviews werd een aantal voorlopige uitgangspunten geformuleerd die vervolgens werden getoetst met behulp van een internetenquête onder de betrokken partijen. Aan deze internetenquête namen 85 personen deel.
BMC concept 18-10-2010
3
2 Begripsverkenning en huidige situatie Bij een project in de gemeente Eindhoven (2009) is nazorg als volgt gedefinieerd: ... vervolghulp en zorg aan jongeren die uitstromen uit geïndiceerde jeugdzorg. Het gaat om zorg en ondersteuning gericht op maatschappelijke en economische zelfstandigheid. Door de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijk Zorg in Noord-Brabant werd in 2007 een rapport geschreven over meerderjarigheid en jeugdzorg. Nazorg wordt opgevat als iets dat in het lokale domein plaatsvindt en volgt op geïndiceerde jeugdzorg. Uit de interviews die in Gelderland zijn gehouden bleek niet zozeer de term ‘nazorg’ problematisch te zijn maar vooral de connotatie daarvan. Juist het feit dat nazorg iets zou zijn dat ergens achteraan komt, maakt dat de term niet goed correspondeert met het principe van integrale cliënttrajecten. De term ‘nazorg’ zou ons op een dwaalspoor zetten, omdat in integrale cliënttrajecten geen nazorg te onderscheiden is, zo geven verschillende geïnterviewden aan. Vanaf dag 1 van de hulpverlening zou geanticipeerd moeten worden op wat in de toekomst nodig zal zijn om jeugdigen met problemen mee te laten doen in de maatschappij. Daarbij is heel goed denkbaar dat lokaal aanbod niet na geïndiceerde jeugdzorg aanbod plaatsvindt, maar aanvullend is tijdens geïndiceerde jeugdzorg. Denk aan een kind dat speltherapie in de jeugdzorg krijgt, terwijl de moeder contact heeft met een maatschappelijk werker om het verleden met een gewelddadige partner een plek te geven. Deze moeder kan daarmee beter met haar kind praten over wat het in de speltherapie beleeft. Met het oog op een geleidelijke afbouw van de speltherapie is dit nuttig. Het in de toekomst wegvallen van de speltherapie zal gecompenseerd worden door de toegenomen vaardigheden van deze moeder. Een ander voorbeeld betreft een jeugdige die in een residentiële instelling woont en tegelijkertijd van een leer-woon-werk-zorgtraject van een woningbouwcorporatie gebruikmaakt. Het langzamerhand uitbouwen van een leer-woonwerk-zorgtraject zal resulteren in een zelfstandige woning, op voorwaarde dat de hulp tijdens het zelfstandig wonen in de beginfase kan worden gecontinueerd. In beide gevallen gaat het om combinaties van geïndiceerde jeugdzorg en vormen van begeleiding en ondersteuning in het lokale domein.
Op de vraag aan geïnterviewden welke associaties de term ‘nazorg’ oproept, volgden verschillende soorten antwoorden. De associaties zijn onder te verdelen in de volgende rubrieken: • initiatieven en methodieken; • het speelveld in Gelderland; • suggesties voor verbetering. Deze rubrieken worden hieronder nader toegelicht.
BMC concept 18-10-2010
4
Initiatieven en methodieken De term ‘nazorg’ roept associaties op met pilots die recent plaatsvonden, zoals op het gebied van de aanpak van zwerfjongeren en thuisloze jeugdigen in Apeldoorn. Ook actuele initiatieven voor de regio’s Oost-Veluwe en Nijmegen e.o. worden genoemd. Verschillende vertegenwoordigers van veiligheidshuizen noemden de goede ervaringen die worden opgedaan met de netwerk- en trajectberaden die vanaf september 2008 landelijk zijn ingevoerd met het oog op nazorg voor jeugdigen die uit detentie komen. In het ‘netwerkberaad’ bespreken de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichting (JJI) en de jeugdreclassering alle (nieuw) ingestroomde jongeren. Het doel van dit overleg is om zo snel mogelijk alle relevante informatie over een jongere te verzamelen, partijen bij elkaar te brengen en afspraken te maken over wie wat doet. In de regio waar de jongere is geplaatst, is het netwerkberaad een belangrijke schakel tussen de JJI, de Raad en de jeugdreclassering. Naast dit netwerkberaad wordt het zogenoemde ‘trajectberaad’ ingezet. Dit beraad vindt plaats in de (regio van de) gemeente waar de jongere woont. Deelnemers van het trajectberaad zijn de Raad, de jeugdreclassering, de JJI en een contactpersoon van de betreffende gemeente. Tijdens dit beraad vindt inhoudelijke afstemming plaats en worden afspraken gemaakt over de doelen van het trajectplan na terugkeer uit de JJI en over de begeleiding van de jongere en zijn ouders. De gemeente adviseert in dit overleg de netwerkpartners over de inzet van gemeentelijke voorzieningen. Vertegenwoordigers van betrokken partijen zijn enthousiast over deze opgezette overlegvormen, omdat ze de aansluiting bevorderen tussen enerzijds het lokale en provinciale jeugdbeleid en anderzijds de Raad en de JJI’s. Ook worden verschillende methodieken genoemd waarmee goede ervaringen zijn opgedaan in het kader van nazorg. Onder de noemer investeren in perspectief realiseert een samenwerkingsverband van negen woningbouwcorporaties (vanaf 2007 als kr8 actief) een intensief begeleide start in wonen, leren en welzijn voor jongeren met psychosociale en/of educatieve problemen. Het aanbod wordt in samenwerking met Pactum en Entréa gerealiseerd. Andere methodieken die bij wijze van nazorg bruikbaar zijn volgens geïnterviewden zijn Kamers met Kansen, Big Brothers, Big Sisters, Vertrektraining en Home-Start. Steeds wordt door de geïnterviewden gewezen op nut en noodzaak van het leren van ervaringen en op het gebruikmaken van bestaande good practises. Het speelveld in Gelderland Er bestaan verschillen in het beeld dat jeugdigen, ouders, vertegenwoordigers van lokaal en provinciaal werkende partijen en onderwijs hebben over de stand van zaken met betrekking tot het organiseren van nazorg in Gelderland. Voor jeugdigen en ouders roept de term vooral vragen op: waar zijn we aan toe, waar gaat het naartoe, is er wel aanbod en wie regelt dat dan?
BMC concept 18-10-2010
5
Andere jeugdigen geven aan dat ze gedurende een residentieel jeugdzorgtraject vervreemd raken van de maatschappij. De overgang naar gewoon meedoen als jeugdzorg ophoudt wordt dan als een probleem ervaren. Een sociaal netwerk ontbreekt vaak en de aansluiting bij leeftijdgenoten met een onbekommerde jeugd gaat niet vanzelf. Overigens zijn deze ervaringen niet exclusief voor Gelderse jeugdigen. Jeugdigen elders in het land noemen soortgelijke zaken (Blom e.a., 2009). Ook blijkt dat lokaal werkzame instellingen van zorg die gewend zijn om te werken met volwassenen niet altijd weten aan te sluiten bij de belevingswereld van jeugdigen tussen de 18 en 23 jaar met een jeugdzorgverleden (Cliëntenraad Jeugdzorg Noord-Brabant, 2007). Ouders geven aan dat ze bij het aflopen van de indicatie vaak niet weten wat hun te wachten staat, waar ze nog hulp kunnen ontvangen en wat er moet gebeuren als er een terugval plaatsvindt. Verschillende ouders die recent van jeugdzorg gebruikmaakten hebben nog nooit van de term ‘CJG’ gehoord. Een moeder van een 18-jarige zoon verwoordde het zo: ‘Het gaat niet goed met mijn zoon. Hij is nu een jaar terug thuis vanuit een leefgroep waar hij drie jaar was. Toen hij 18 werd is gezegd dat hij nergens meer recht op had en is de hulp gestopt. Niemand heeft me ooit verteld dat ik bijvoorbeeld naar een CJG toe zou kunnen gaan. Ik weet ook niet wat het is. Ik heb alleen gehoord dat met 18 jaar alles ophoudt. Een verlengde indicatie, ook daar heb ik nog nooit van gehoord. Het zou me niet verbazen als mijn zoon over vijf jaar op straat zwerft.
Vertegenwoordigers van lokaal werkzame instellingen van zorg die zich bezighouden met (dreigend) dak- en thuisloze jeugdigen ervaren dat jeugdigen na geïndiceerde jeugdzorg regelmatig zonder warme overdracht in het lokale veld terechtkomen. De vraag hoe je op zorgvuldige wijze uitstroom realiseert, lijkt volgens deze geïnterviewden niet voldoende in beeld bij de hulpverleners die hun voorgingen. Met name de groep die 18 jaar is geworden lijkt een groot probleem: ‘Tot 18 jaar worden jeugdigen gestut en gesteund en vervolgens vervalt dit allemaal. Voor jeugdigen van 18 tot 23 is er een groot gat in het aanbod’. Vertegenwoordigers van provinciale jeugdzorgaanbieders ervaren geen verbinding met CJG’s. Sommige geïnterviewde zorgaanbieders vinden dit geen gemis, omdat ze het CJG als een consultatiebureau-plus beschouwen, waar met name de gezondheid van jongere jeugd centraal staat. Andere zorgaanbieders zien het ontbreken van een verbinding met CJG’s juist als een gemiste kans en vinden dat provinciale jeugdzorg en het CJG elkaar hard nodig hebben om jeugdigen met problemen mee te laten doen in de maatschappij. Regelmatig geven vertegenwoordigers van gemeenten aan dat ze worstelen met de vraag hoe het CJG vorm en inhoud te geven. Daarbij hebben ze soms het gevoel dat ze ieder voor zich het wiel aan het uitvinden zijn. Vertegenwoordigers van scholen en lokaal werkzame instellingen van zorg die in meerdere gemeenten of regio’s actief zijn ervaren hinder van verschillende structuren en werkwijzen tussen gemeenten.
BMC concept 18-10-2010
6
Ze vinden het inefficiënt om van elke jeugdige met problemen eerst de woonplaats van herkomst te moeten achterhalen om zich vervolgens in de werkwijze van het betreffende CJG te verdiepen. Vertegenwoordigers van het onderwijs ervaren in hun werk vooral knelpunten doordat er geen of nauwelijks informatieoverdracht plaatsvindt van de jeugdzorg naar het onderwijs. Ook partijen onderling zoeken elkaar in de beleving van vertegenwoordigers van het onderwijs niet op. De school ziet per zorgleerling achter elkaar meerdere zorgaanbieders voorbijkomen die steeds opnieuw het probleem op denken te gaan lossen zonder gebruik te maken van de ervaringen van hun voorgangers. Steeds opnieuw moet zo’n leerling zijn verhaal doen. Suggesties voor verbetering De term ‘nazorg’ nodigt veel partijen uit tot het doen van suggesties voor verbetering. Sommige suggesties worden door (bijna) alle partijen gedeeld, andere suggesties zijn controversieel. De meest gehoorde suggestie is dat nazorg geen geïsoleerd aanbod mag zijn, maar integraal onderdeel moet zijn van een totaalpakket aan hulp voor het gehele gezin. Tegelijkertijd aandacht voor wonen, zorg, onderwijs, vrije tijd, werk en inkomen en het sociale netwerk is daarbij geboden, zo geven verschillende geïnterviewden aan. Verschillende partijen onderstrepen het belang van een goede werkrelatie tussen de jeugdige en zijn hulpverlener. Steeds zou in deze werkrelatie de vraag centraal moeten staan: ‘Hoe ga je het straks zonder hulp rooien?’ Andere suggesties voor verbetering die zijn genoemd: • De klant is altijd op het juiste adres. • We pakken het met elkaar op. • Je stopt niet voordat de doelen zijn bereikt. • Elk hulpaanbod dient te anticiperen op het beoogde eindperspectief. • Je laat een jeugdige pas los als je degene aan wie je het overdraagt persoonlijk hebt gesproken en bijgepraat. Een suggestie waar de meningen over verschillen betreft de rolverdeling tussen partijen. Enkele vertegenwoordigers van provinciale jeugdzorgaanbieders geven aan dat zij idealiter een totaaltraject kunnen bieden in één pakket, met waar nodig lokaal werkzame instellingen van zorg in een onderaannemersrol. Op deze wijze zou de noodzaak tot het overdragen van dossiers naar lokaal werkzame instellingen van zorg niet plaats hoeven te vinden. Bezwaar daarvan kan zijn dat bij begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg onvoldoende gebruikgemaakt wordt van bestaande lokale routines voor begeleiding en ondersteuning voor die situaties waarbij geïndiceerde jeugdzorg niet aan de orde is.
BMC concept 18-10-2010
7
Uit bovenstaande analyse van de huidige situatie in Gelderland kan worden geconcludeerd dat er nog geen heldere aanpak bestaat voor de aansluiting van begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg. In nog geen enkele regio is er sprake van een systematische aanpak. De verschillende partijen zijn het erover eens dat verbetering in de aansluiting noodzakelijk is. De wijze waarop dit provinciebreed gestalte kan krijgen aan de hand van een basiskader wordt in het volgende hoofdstuk uiteengezet.
BMC concept 18-10-2010
8
3 Het basiskader In dit hoofdstuk wordt het basiskader om te komen tot een betere aansluiting van begeleiding en ondersteuning in het lokale domein op provinciale jeugdzorg verder uitgewerkt.
3.1. Doelgroep en terminologie Het basiskader begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg is gericht op jeugdigen van 0 tot 23 jaar bij wie bij aanvang of gedurende een geïndiceerd jeugdzorgtraject een behoefte aan begeleiding en/of ondersteuning na provinciale jeugdzorg is vastgesteld. Uit pragmatische overwegingen zijn de LVG, de GGZ en de JJI’s in dit basiskader buiten beschouwing gelaten. Het is wel de bedoeling dat uiteindelijk ook andere partijen, zoals zorgaanbieders LVG, de GGZ en JJI’s, op dit basiskader aansluiten. Het gepresenteerde basiskader moet worden opgevat als een groeimodel. Met begeleiding en ondersteuning wordt hulp bedoeld die in het kader van de Wmo prestatieveld 2 onder verantwoordelijkheid van gemeenten wordt geboden aan jeugdigen. Deze hulp kan tijdens of na provinciale jeugdzorg worden ingezet om wat tijdens de geïndiceerde jeugdzorg is bereikt te completeren en te bestendigen. De term integraal wil zeggen dat er in het basiskader in samenhang aandacht is voor alle relevante leefdomeinen. Dat wil zeggen: samenhang in de domeinen wonen, zorg, onderwijs, vrije tijd, werk en inkomen en sociaal netwerk. Onder cliënttraject wordt verstaan het proces van hulpvraag tot zelfredzaamheid voor jeugdigen, hun ouders/verzorgers en hun sociale netwerk.
3.2. Uitgangspunten 1. Het basiskader begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg bevat uitgangspunten en afspraken op hoofdlijnen en biedt ruimte voor een couleur locale. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij bestaande werkwijzen en overlegstructuren en bij de CJG-ontwikkeling in Gelderland. 2. Het basiskader begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg faciliteert een efficiënte samenwerking tussen provinciaal en lokaal werkzame instellingen en tussen lokaal werkzame instellingen onderling, zodanig dat jeugdigen niet tussen wal en schip raken wanneer een geïndiceerd jeugdzorgtraject eindigt. Het basiskader draagt hiermee bij aan een soepelere uitstroom uit en minder terugval in de geïndiceerde jeugdzorg.
BMC concept 18-10-2010
9
3. Begeleiding en ondersteuning in het lokale domein kan betrekking hebben op alle relevante leefdomeinen, te weten: wonen, zorg, onderwijs, vrije tijd, werk en inkomen en sociaal netwerk. 4. Conform de huidige wetgeving is de provincie verantwoordelijk voor regie over en financiering van de provinciale jeugdzorg. De gemeente financiert en voert regie over lokaal werkzame instellingen. Gemeenten en provincie hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een adequate aansluiting tussen provinciale jeugdzorg en lokale begeleiding en ondersteuning. 5. CJG en BJZ zijn verantwoordelijk voor de periodieke informatievoorziening met betrekking tot cliëntstromen, op basis waarvan gemeenten en provincie hun regierol mede kunnen vervullen. CJG’s leveren informatie over de lokale begeleiding en ondersteuning en BJZ over geïndiceerde jeugdzorg. 6. Veel uitvoerders van begeleiding en ondersteuning in het lokale domein zijn werkzaam in regionaal verband. Voor een efficiënte werkwijze is een bepaalde schaalgrootte gewenst. Het heeft de voorkeur dat gemeenten voor het organiseren van begeleiding en ondersteuning waar mogelijk en nuttig samenwerken in regionaal verband.
3.3. Actoren en overlegplatforms Tot de actoren en (bestaande) overlegplatforms die van belang zijn bij de aansluiting van begeleiding en ondersteuning in het lokale domein op provinciale jeugdzorg behoren: 1. Netwerk van de cliënt Relevante personen uit het (sociale) netwerk van de cliënt zijn bijvoorbeeld de mentor op school, de voetbaltrainer, de buurvrouw of familieleden. 2. Provinciale jeugdzorgaanbieders Provinciale jeugdzorgaanbieders zijn de uitvoerders van geïndiceerde jeugdzorg en kunnen daarnaast gemeenten naar behoefte bepaalde vormen van begeleiding en ondersteuning leveren. 3. Bureau Jeugdzorg BJZ is verantwoordelijk voor de indicatiestelling jeugdzorg, casemanagement in het vrijwillig kader en jeugdbescherming in het gedwongen kader. 4. Centra voor Jeugd en Gezin CJG’s zijn samenwerkingsverbanden van instellingen op gemeentelijk niveau die verantwoordelijk zijn voor op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen en ouders rond opgroeien en opvoeden. In dit kader worden de Wmo-functies informatie en advies, vroegsignalering, coördinatie van zorg en lichte hulp uitgevoerd.
BMC concept 18-10-2010
10
Ook dienen CJG’s zorg te dragen voor een goede aansluiting met BJZ en zorgadviesteams (ZAT’s). Kernpartners in het CJG zijn jeugdgezondheidszorg en maatschappelijk werk. Daarnaast participeren veelal MEE en BJZ. CJG’s zijn in veel gemeenten nog in oprichting. Begin 2010 was er in circa 140 gemeenten in Nederland een CJG operationeel. Voor het geval er in Gelderse gemeenten nog geen CJG is, wordt in dit basiskader gesproken over de ‘CJG-vertegenwoordiger’ als voorlopig aanspreekpunt op gemeentelijk niveau. Gemeenten wordt in die situatie verzocht zo’n functionaris (voorlopig) aan te wijzen. 5. Veiligheidshuis In het veiligheidshuis werken organisaties samen die zich bezighouden met opsporing, vervolging, berechting en hulpverlening. Het veiligheidshuis volgt jeugdigen die in een JJI verbleven of een taakstraf kregen. Drie weken na instroom in een JJI wordt een jeugdige in een (eerste) trajectberaad besproken in het veiligheidshuis in de regio van herkomst van de jeugdige. Bij dit trajectberaad is naast de justitiële partners de gemeente aanwezig. Het doel van het trajectberaad is inhoudelijke afstemming over de te volgen koers, (procedurele) afspraken maken over het trajectplan en advies van de gemeentelijke vertegenwoordiger over de inzet van gemeentelijke voorzieningen. Samenwerking en afstemming met CJG’s zijn hierbij gewenst. 6. Zorgadviesteams Het organiseren van ZAT’s behoort tot de verantwoordelijkheid van de scholen. ZAT’s zijn overlegplatforms waarin zorgleerlingen van de betrokken school of scholen worden besproken. Zeker zorgleerlingen waarvoor buitenschoolse hulp nodig is worden in het casusoverleg van het ZAT besproken. Tot de externe participanten kunnen bijvoorbeeld behoren jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk, leerplicht/RMC, MEE, GGZ en/of BJZ. Een nauwe samenwerking en rolverdeling tussen ZAT en CJG is van belang. Deze rolverdeling kan lokaal of regionaal enigszins verschillen. 7. Lokaal werkzame instellingen Uitvoerders van begeleiding en ondersteuning zijn lokaal werkzame instellingen. De belangrijkste instellingen op dit gebied zijn maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg en MEE, maar ook instanties uit andere domeinen kunnen hier een rol in spelen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om onderwijs, woningcorporaties, sociale dienst, jongerenwerk en politie. Gemeenten kunnen naargelang het lokaal benodigde aanbod voor begeleiding en ondersteuning ook inkopen bij provinciale jeugdzorgaanbieders.
BMC concept 18-10-2010
11
3.4. Proces en rolverdeling Het cliënttraject met het oog op uitstroom uit provinciale jeugdzorg bestaat uit de volgende processtappen: • anticiperen op beëindiging provinciale jeugdzorg; • opstellen advies begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg; • maken werkafspraken; • vaststellen werkafspraken; • uitvoeren plan; • melden beëindiging provinciale en lokale deeltraject. Deze stappen worden hieronder verder toegelicht. Anticiperen op beëindiging geïndiceerde jeugdzorg De provinciale jeugdzorgaanbieder heeft de verantwoordelijkheid om te anticiperen op beëindiging van geïndiceerde jeugdzorg door ten minste twaalf weken voor dit moment vast te stellen of er behoefte is aan begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg. Wanneer er geen behoefte is aan begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg meldt de provinciale jeugdzorgaanbieder beëindiging zorg aan BJZ conform de reguliere afspraken. BJZ meldt vervolgens bij het CJG/de CJG-vertegenwoordiger dat het betreffende dossier gesloten wordt. Deze laatste melding van BJZ aan het CJG is alleen aan de orde indien er met het betreffende CJG ook is afgesproken dat zij systematisch een melding krijgen als individuele cliënten uit hun gemeente instromen in de geïndiceerde jeugdzorg. Wanneer er wel behoefte is aan begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg wordt dit door de provinciale jeugdzorgaanbieder gemeld aan het CJG/de CJG-vertegenwoordiger. Indien hierbij sprake is van een gedwongen kader, wordt dit ook gemeld aan BJZ om de betrokken jeugdbeschermer te informeren. Richting CJG/CJGvertegenwoordiger is dit om te komen tot afspraken over de voor de betreffende cliënt gewenste begeleiding en ondersteuning. Het CJG/de CJG-vertegenwoordiger wijst een ‘CJG-regisseur’ aan, die namens het CJG voor de betreffende cliënt relevante partijen bij elkaar brengt en toezicht houdt op de voortgang van het verdere cliënttraject. De CJG-regisseur is bij voorkeur een voor de cliënt logische persoon. Per casus kan de regisseur dus verschillen. Het is efficiënt wanneer de regisseur tevens als hulpverlener bij de casus is betrokken. Opstellen advies begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg De provinciale jeugdzorgaanbieder is verantwoordelijk voor een zorgvuldige afronding en overdracht van het eigen (geïndiceerde) jeugdzorgtraject.
BMC concept 18-10-2010
12
De zorgaanbieder stelt een advies op voor de gewenste begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg. De zorgaanbieder is het best geïnformeerd over de cliëntsituatie en is vertrouwd met het beoogde perspectief voor de cliënt. Het advies wordt opgesteld in samenspraak met de cliënt (jeugdige en/of ouders en eventuele relevante personen uit het sociale netwerk) en besproken met de CJG-regisseur. Het advies is gebaseerd op de jeugdzorg die heeft plaatsgevonden en de hiermee behaalde resultaten. In het advies komen alle leefdomeinen (wonen, zorg, onderwijs, vrije tijd, werk/inkomen en sociaal netwerk) aan de orde voor zover relevant voor een voor de betreffende cliënt passende deelname aan de maatschappij. Indien er voor het betreffende gezin andere relevante interventies (bijvoorbeeld GGZ voor ouders) plaatsvinden of plannen hiertoe bestaan, wordt hierop door de jeugdzorgaanbieder en CJG-regisseur geanticipeerd. Maken werkafspraken Op basis van de inhoud van het opgestelde advies worden werkafspraken gemaakt. Het gaat hierbij om beantwoording van de vraag ‘wie doet wat waar en wanneer?’. De mogelijkheden van leden van het sociale netwerk van de jeugdige worden uitdrukkelijk bij het maken van deze werkafspraken betrokken. De CJG-regisseur is verantwoordelijk voor het maken van de werkafspraken en doet dit in overleg met de provinciale jeugdzorgaanbieder en de beoogde uitvoerder(s) van begeleiding en ondersteuning in de relevante leefdomeinen. Vaststellen werkafspraken Wanneer de beoogde begeleiding en ondersteuning na provinciale jeugdzorg ten aanzien van voor de cliënt relevante leefdomeinen met de betreffende uitvoerder(s) is doorgesproken, worden de werkafspraken vastgesteld. De CJG-regisseur is hiervoor verantwoordelijk. Hij stelt de werkafspraken (het plan) vast in samenspraak met de cliënt, de provinciale jeugdzorgaanbieder en de overige betrokken uitvoerder(s). Het CJG wordt geïnformeerd over het vastgestelde plan. BJZ wordt geïnformeerd ingeval er sprake is van een gedwongen kader, zodat de betrokken jeugdbeschermer het verloop van het traject kan volgen en er zo nodig invloed op kan uitoefenen. Uitvoering plan Met de vaststelling van het plan ontstaat, ingeval er meerdere lokale uitvoerders bij betrokken zijn, een (virtueel) zorgteam. De taken van het zorgteam worden uitgevoerd in samenhang met de CJG-regisseur als verbindende schakel en toezichthouder. Het afgesproken plan met afspraken vormt hierbij de leidraad. Soms is het wenselijk dat de begeleiding en ondersteuning geheel of gedeeltelijk parallel loopt met (de laatste fase van) de provinciale jeugdzorg. Dit heeft geen invloed op de onderscheiden processtappen.
BMC concept 18-10-2010
13
Alleen zal de provinciale jeugdzorgaanbieder in zo’n geval in een eerder stadium contact zoeken met het CJG/de CJG-vertegenwoordiger. Melden beëindiging provinciaal en lokaal deeltraject Op het moment dat geïndiceerde jeugdzorg wordt beëindigd, wordt hiervan door de provinciale jeugdzorgaanbieder melding gedaan bij BJZ. Deze beëindiging van geïndiceerde zorg kan betrekking hebben op situaties met of zonder lokale begeleiding en ondersteuning. Wanneer het eindperspectief dat met het plan werd beoogd in het lokale domein is gerealiseerd, wordt ook dit lokale traject afgesloten. Wanneer het eindperspectief dat met het plan werd beoogd nog niet is bereikt en de betreffende cliënt de leeftijd van 23 jaar bereikt, zorgt de CJG-regisseur voor verwijzing naar de volwassenenzorg. De CJG-regisseur besluit over beëindiging van een lokaal traject of verwijzing naar de volwassenenzorg in samenspraak met de cliënt en de betrokken uitvoerders van begeleiding en ondersteuning. De CJG-regisseur maakt melding van beëindiging of verwijzing bij het CJG/de CJG-vertegenwoordiger. In navolgend schema worden bovenstaande processtappen samengevat en in bijlage 2 en 3 worden de processtappen toegelicht aan de hand van een tweetal praktijkcasussen.
BMC concept 18-10-2010
14
Schema: primair proces na provinciale jeugdzorg
BMC concept 18-10-2010
15
3.5. Monitoring BJZ en CJG zijn verantwoordelijk voor monitoring van de cliëntenstromen en voor het aanleveren van informatie aan de provincie en gemeenten, die mede op basis van die informatie invulling kunnen geven aan hun regierol. Bij de processtappen in de vorige paragraaf is aangeven waarover de provinciale zorgaanbieders en de lokale regisseur BJZ en/of het CJG moeten informeren. Op basis van deze gegevens kunnen BJZ en CJG in samenhang op gemeenteniveau informatie presenteren over de cliëntenstroom met betrekking tot zowel het provinciale als het lokale deeltraject. Beleidsmatig is het voor monitoring daarnaast wenselijk dat er inzicht ontstaat in de lokale stroom van cliënten zonder provinciale jeugdzorg. Bij deze groep kan worden volstaan met lokale begeleiding en ondersteuning, is geen geïndiceerde jeugdzorg nodig of kon geïndiceerde jeugdzorg worden voorkomen. Voor regie is inzicht in de aard en omvang van deze groep van belang. Voor een compleet beeld is het voor provinciale en gemeentelijke regie dus wenselijk om tot op gemeenteniveau inzicht te hebben in: • aantal cliënten in provinciale jeugdzorg zonder lokale begeleiding en ondersteuning per leeftijdsklasse; • aantal cliënten met provinciale jeugdzorg én met lokale begeleiding en ondersteuning per leeftijdsklasse; • aantal cliënten zonder provinciale jeugdzorg maar met lokale begeleiding en ondersteuning per leeftijdsklasse. De te onderscheiden leeftijdsklassen zijn: 0 tot en met 5 jaar, 6 tot en met 11 jaar, 12 tot en met 14 jaar, 15 tot en met 17 jaar en 18 jaar en ouder. Indien partijen zich houden aan de hiervoor beschreven processtappen zijn deze gegevens door BJZ en CJG/de CJG-vertegenwoordiger te leveren. De melding beëindiging zorg aan BJZ door provinciale jeugdzorgaanbieders is hierbij wel een belangrijk aandachtspunt, omdat deze melding momenteel nog niet systematisch plaatsvindt. Voor de CJG’s zal de gevraagde gegevenslevering in de meeste gevallen nog niet (volledig) mogelijk zijn, omdat zij nog in ontwikkeling zijn of omdat aan deze gegevensregistratie (nog) geen prioriteit wordt gegeven. Voorgesteld wordt om 2011 te beschouwen als een overgangsjaar waarin de afspraken worden geïmplementeerd. Voor de gegevenslevering in deze overgangssituatie kan de CJG-vertegenwoordiger mogelijk zorg dragen. Een optie voor verdere uitbreiding van de monitor betreft: • aard van de problematiek; • aard van de geboden hulp; • behaalde resultaten (op basis van prestatie-indicatoren).
BMC concept 18-10-2010
16
De aard van de problematiek en de aard van de geboden hulp zijn af te leiden uit de indicatiestelling en de begeleiding en ondersteuning uit het opgestelde plan. Bij het typeren van de aard van de geboden hulp is het van belang tevens te vermelden of het hulp na ‘terugval’ betreft. Hiermee kan het rendement van het voorgestelde basiskader beter worden gemeten. De provincie streeft één jaar na de implementatie van het basiskader naar een reductie van de terugval in de geïndiceerde jeugdzorg van 15%. Voor de provinciale jeugdzorg worden vanaf 2011 volgens de reguliere procedures ook prestatie-indicatoren geregistreerd om beter zicht te krijgen op de behaalde resultaten. Vooralsnog zijn dergelijke afspraken over prestatie-indicatoren met lokaal werkzame instellingen nog niet gemaakt. Om de uitvoering van het basiskader en de monitor in het bijzonder niet extra te belasten, wordt aanbevolen om met betrekking tot gegevens over de aard van de problematiek, de aard van de geboden hulp en de prestatie-indicatoren dit: • vooralsnog niet verplicht te stellen voor begeleiding en ondersteuning in het lokale domein; • vanaf 2011 wel verplicht te stellen voor de geïndiceerde jeugdzorg.
BMC concept 18-10-2010
17
Bijlage 1 Afkortingen BJZ CJG GGZ JJI LVG MEE RMC Wmo ZAT
Bureau Jeugdzorg Centrum voor Jeugd en Gezin Geestelijke Gezondheidszorg Justitiële Jeugdinrichting Zorg voor Licht Verstandelijk Gehandicapten Ondersteuningsorganisatie voor mensen met een beperking Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (voor voortijdige schoolverlaters) Wet maatschappelijke ondersteuning Zorgadviesteam
BMC concept 18-10-2010
18
Bijlage 2 Praktijkcasus Rolf (14 jaar) Rolf is 14 jaar en woont bij zijn moeder. Zijn vader is overleden. Rolf had een sterke band met zijn vader. Van zijn moeder accepteert hij geen gezag. Hij gaat al maanden niet naar school. Zijn moeder heeft al eens een boete van de leerplicht moeten betalen en zij zit met de handen in het haar. Zij heeft zelf bij BJZ om een ondertoezichtstelling (OTS) verzocht en die is door de rechter toegewezen. De gezinsvoogdijwerker heeft een indicatie voor Intensieve Pedagogische Thuishulp (IPT) geschreven om moeder te ondersteunen bij het invullen van haar ouderrol in afwezigheid van haar man. Rolf en zijn moeder hebben inmiddels negen maanden lang met gezinsmedewerker Marjan (verbonden aan een provinciale jeugdzorgaanbieder) gewerkt aan het aangeven dan wel accepteren van grenzen en aan het vinden van een passende school en een zinvolle vrijetijdsbesteding. Deze doelen zijn bereikt, wat maakt dat de indicatie IPT, die een jaar geldig was, niet verlengd hoeft te worden. Wel zal er ondersteuning nodig blijven om wat bereikt is te laten beklijven. Marjan meldt daarom bij het CJG dat de IPT over drie maanden wordt afgerond, maar dat er begeleiding en ondersteuning na de geïndiceerde IPT noodzakelijk is. Omdat er sprake is van een OTS, meldt Marjan dit ook aan de gezinsvoogdijwerker van BJZ. Het CJG wijst Willem aan als CJG-regisseur. Willem is de jongerenwerker die Rolf al jaren kent uit het buurthuis. Marjan vraagt aan Rolf en zijn moeder wie hen kan helpen nadat de IPT stopt. Rolf en zijn moeder kiezen voor Willem, Koos de buurman en de ouders van zijn overleden vader. Deze mensen komen onder voorzitterschap van Marjan bij elkaar om een advies op te stellen. In het advies staat dat de moeder van Rolf maandelijks een time-out nodig heeft om de opvoeding van haar zoon vol te houden, dat Rolf een bijbaantje moet krijgen om luxeartikelen te kunnen kopen en dat na het vertrek van Marjan er iemand moet zijn die Rolf helpt met zijn huiswerk. Willem stelt op basis van het advies de volgende werkafspraken vast: 1. Rolf komt twee middagen in de week met Willem huiswerk maken in het buurthuis. Dit wordt betaald uit de Wmo. 2. Buurman Koos biedt hem in de schoolvakanties een baantje aan in zijn tuindersbedrijf. 3. Opa en oma van vaderszijde vangen Rolf eens in de maand een weekend op. Rolf kan dan, als hij dat wil, praten of dingen vragen over zijn overleden vader en zijn moeder heeft eens in de maand een weekend de tijd voor zichzelf. Er wordt afgesproken dat dit plan jaarlijks en zo nodig vaker wordt bijgesteld en het plan geldt tot uiterlijk het moment dat Rolf 23 jaar wordt. Willem zet de werkafspraken op een rij en mailt ze aan Marjan, Rolf, zijn moeder, buurman Koos, opa en oma van vaderszijde, CJG en BJZ. Als de indicatie daadwerkelijk afloopt, doet Marjan hier melding van bij BJZ. Drie jaar later (Rolf is dan 17), heeft hij een vriendin waar hij regelmatig logeert, is hij bezig met een vervolgopleiding en heeft hij regelmatig contact met zijn opa en oma. Zowel Rolf als zijn moeder hebben niet langer behoefte aan Willem als regisseur. Willem meldt bij het CJG dat Rolf niet langer begeleid hoeft te worden.
BMC concept 18-10-2010
19
Bijlage 3 Praktijkcasus Annet (17 jaar) Annet heeft veel meegemaakt. Toen ze 7 was scheidden haar ouders. Annet bleef bij haar moeder wonen. Beide ouders zijn alcoholverslaafd. Met haar vader heeft Annet geen contact meer. Met de moeder van Annet ging het langzaam bergafwaarts. Annet heeft voor haar moeder gezorgd tot ze 15 was. Toen kreeg haar moeder Korsakov en werd ze opgenomen in een verpleeghuis. Annet is toen naar een residentiële instelling gegaan. Een jaar later, toen ze 16 werd, ging ze naar een kamertrainingscentrum (KTC). Weer een jaar later kon ze met een indicatie van BJZ naar begeleid wonen. Ze zit in 5 havo, doet dit jaar eindexamen en wil verpleegkundige worden. Haar ouders zijn niet in staat om haar financieel te ondersteunen en zelf heeft ze een schuld opgebouwd bij de provider van haar mobiele telefoon. Bert is haar mentor bij het begeleid wonen. Hij bespreekt met Annet dat ze over drie maanden 18 wordt en dat hij geen verlengde indicatie bij BJZ zal aanvragen, omdat Annet, mede door haar jeugd, een zeer zelfstandige dame is. Samen komen ze tot de conclusie dat er nog wel ondersteuning nodig is. Bert meldt als vertegenwoordiger van de instelling die begeleid wonen verzorgt bij het CJG dat Annets indicatie over drie maanden afloopt, maar dat er nog wel behoefte is aan ondersteuning en dat Annet de voorkeur geeft aan Willemijn als CJG-regisseur. Willemijn is verbonden aan een instelling voor verslavingszorg en heeft, in alle jaren dat Annet voor haar moeder zorgde, Annet ondersteund. Het CJG benadert Willemijn. Willemijn stemt na overleg met haar werkgever in met het uitvoeren van de taken die bij een CJG-regisseur horen. Bert verkent ondertussen met Annet wie haar nog meer kunnen helpen. Samen komen ze op tante Miep, een zus van de moeder die vaak voor Annet en haar moeder heeft gekookt, een goede vriendin van Annet, van wie de vader werkt bij een woningbouwcorporatie, en een inkomensbeheerder. De belangrijkste elementen uit het advies dat Bert in overleg met Annet en Willemijn opstelt zijn: regelen studentenkamer, oplossen schuldenprobleem en zorgen voor basisinkomen. Ondertussen is aandacht nodig voor het verwerken van de nare ervaringen van vroeger. Willemijn stelt op basis van het advies in overleg met Bert, Annet en de beoogde uitvoerders de volgende werkafspraken vast: 1. De inkomensbeheerder bedenkt met Annet een realistische manier om van de schulden af te komen. Hij stelt verder een weekbegroting op voor bij het zelfstandig wonen en regelt de studiefinanciering. 2. Annet kan gebruikmaken van een woon/zorgarrangement van de woningbouwcorporatie waar de vader van haar vriendin werkzaam is. Eens in de week komt er een woonconsulent bij Annet langs om te zien hoe het gaat met het zelfstandig wonen en of ze aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. Leidraad is de weekbegroting. 3. Tante Miep kookt eens in de week bij haar thuis voor Annet en Annet kookt eens in de week in haar nieuwe woning voor tante Miep. 4. Annet blijft eens in de twee weken in gesprek met Willemijn om over haar jeugdervaringen te praten en Willemijn blijft als regisseur optreden zo lang als Annet dat wenselijk vindt, maar maximaal tot Annet 23 jaar is. De werkafspraken worden door Willemijn op papier gezet en aan alle betrokkenen gemaild, inclusief het CJG. Als de indicatie voor het begeleid wonen afloopt, meldt Bert dit aan BJZ.
BMC concept 18-10-2010
20