Begeleidershandleiding serie 2014
Colofon Dit is een uitgave van Stichting Consortium Beroepsonderwijs Manager Zorg & Welzijn Irma Rabelink Ontwikkelteamleiders Roel van der Hoek Annemieke Liem Anja Mulder Marga Weltevrede Redactie A. Brink M. Brok
© 2014
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, namelijk elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande toestemming van Stichting Consortium Beroepsonderwijs. Verantwoording Stichting Consortium Beroepsonderwijs heeft van alle haar bekende rechthebbenden op de in deze publicatie opgenomen teksten en afbeeldingen toestemming gekregen om deze te gebruiken. www.consortiumbo.nl
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
2
INHOUDSOPGAVE Algemeen Inleiding
4
1
De Opleiding
5
2
Leerprestaties
6
3
Beroepsprestaties
7
4
Begeleiding
9
5
POP en PAP
11
6
De Wegwijzer
12
7
Taal, rekenen en loopbaan en burgerschap
14
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
3
Inleiding Deze Begeleidershandleiding is bedoeld voor een ieder die te maken heeft met het begeleiden van studenten in het MBO Zorg & Welzijn. Op school zijn dit docenten die vanuit verschillende rollen de student begeleiden. Denk hierbij aan: de studieloopbaanbegeleider (slb’er), mentor, vakdocent, praktijkdocent, BPVdocent. Vanuit de praktijkinstelling kunnen dit zijn: de praktijkbegeleider, werkbegeleider, praktijkopleider, of de BPV-begeleider. In deze handleiding houden we de termen slb’er en praktijkbegeleider aan. Deze handleiding is gericht op het werken met de faseboeken van het Consortium Zorg & Welzijn serie 2014. Bij het begeleiden staat zowel de persoonlijke als de beroepsmatige ontwikkeling van de student centraal. In deze handleiding staan de keuzes die wij als consortium hierin maken beschreven. Dit is voor het ontwikkelgerichte deel van de opleiding, niet voorschrijvend, slechts adviserend. Voor het onderdeel examineren is een aparte instructie geschreven. Wij wensen u veel succes met het begeleiden van uw studenten. Ontwikkelteam Zorg & Welzijn Juli 2014
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
4
1
DE OPLEIDING
Wat de student tijdens haar1 opleiding tot beginnend beroepsbeoefenaar in zorg en welzijn moet leren, is vastgelegd in het kwalificatiedossier2. In het kwalificatiedossier staat beschreven welke kerntaken en werkprocessen zij in haar toekomstige beroep gaat uitvoeren. Om deze kerntaken en werkprocessen goed uit te kunnen voeren, ontwikkelt de student competenties. Een competentie ontwikkelen betekent het ontwikkelen van kennis, inzicht, vaardigheden gecombineerd met de juiste (beroeps)houding. In de faseboeken van het consortium is de integratie van kennis, houding en vaardigheden het uitgangspunt. Het ontwikkelen van competenties gebeurt op heel veel verschillende manieren. De manier van beoordelen is hierop aangepast. Een vaardigheid moet de student bijvoorbeeld laten zien in de praktijk, terwijl de verantwoording van haar handelen in een verslag komt te staan. Per werkproces is dan ook gekozen voor een passende manier van beoordelen, de methodemix. Wanneer de student haar competenties ontwikkelt, kan ze op de juiste manier de kerntaken en werkprocessen uitvoeren. Doet ze dat op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar, dan kan ze aan haar examen beginnen. Tijdens de opleiding is er een duidelijk onderscheid tussen leren en kwalificeren. Leren vindt plaats je aan de hand van de leer- en beroepsprestaties (vastgelegd in de faseboeken), in de lessen en trainingen op school en in het werken in de BPV. Kwalificeren (examineren) vindt plaats met behulp van de examens. De eisen die aan een student gesteld worden om de overgang van leren naar examineren te mogen maken zijn door de opleiding vastgelegd in de examenregeling. Fasen Een opleiding bestaat uit een of meer fasen. De duur van een fase wordt bepaald door de opleiding. De fasen zijn opgebouwd volgens de principes van afnemende sturing en toenemende complexiteit. De fase-indeling van elke opleiding vind je in het kompas van de opleiding. De opleiding bepaalt welke onderdelen door de student moeten worden gedaan. Het volledige opleidingstraject dekt het volledige kwalificatiedossier.
1
Waar zij staat wordt ook hij bedoeld en omgekeerd Te vinden op www.calibris.nl Begeleidershandleiding serie 2014 Consortium Beroepsonderwijs
2
Zorg & Welzijn
5
2
LEERPRESTATIES
De opleiding start met het werken aan de leerprestaties. Hiermee kun je de studenten voorbereiden op het werken aan de beroepsprestaties. De leerprestaties bestaan uit: • Typering • Opdrachten • Resultaat • Bewijsstukken • Voortgangsbeoordelingslijst Met behulp van de leerprestaties brengt de student haar persoonlijke leerdoelen in beeld en leert ze hoe ze hieraan kan werken. Studenten maken kennis met hulpmiddelen zoals het POP en PAP3 en het reflectieverslag. Bovendien wennen ze vast aan de manier waarop de voortgang tijdens de opleiding wordt beoordeeld.
zie bijlage POP en PAP in het Kompas Begeleidershandleiding serie 2014
3
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
6
3
BEROEPSPRESTATIES
Wanneer de leerprestaties zijn afgerond, gaan studenten aan de slag met de beroepsprestaties. Een beroepsprestatie bestaat uit: • Typering • De moeilijkheidsgraad • Het gewenste resultaat • Opdrachten • Bewijsstukken • Voortgangsbeoordelingslijst Een beroepsprestatie is een integrale beroepsopdracht. Integraal omdat kennis, vaardigheden en beroepshouding gezamenlijk moeten worden ingezet om het gewenste resultaat te kunnen bereiken. Door de beroepsprestaties uit te voeren ontwikkelt de student de competenties die ze nodig heeft om een beginnend beroepsbeoefenaar te worden. Bij elke beroepsprestatie staat aangegeven welke kerntaken, werkprocessen en competenties centraal staan. In de competentiewijzer van de opleiding vind je hiervan een specificatie De competentiewijzer is goed te gebruiken is om inhoud te geven aan ondersteunende lessen en trainingen. Daarnaast geeft het input voor de formulering van de leerdoelen van de student. Bespreek samen met de student of zij de beroepsprestaties op school of in de praktijk gaat uitvoeren. In voorgaande series was er verschil in ontwikkelgerichte en kwalificerende beroepsprestaties. In de serie 2014 zijn alle beroepsprestaties ontwikkelgericht. De kwalificering vindt plaats door de inzet van examens. Hiervoor is een aparte instructie geschreven: instructie examinator.
De Wegwijzer is een hulpmiddel om een beroepsprestatie methodisch uit te voeren en bestaat uit vijf stappen: 1 Oriënteren 2 Plannen 3 Uitvoeren 4 Controleren 5 Reflecteren4 3.1 Typering Hier staat een korte beschrijving van een praktijksituatie uit het toekomstige beroep van de student. Deze beschrijving is vooral handig wanneer de student op school met een beroepsprestatie aan de slag gaat. Ook helpt deze beschrijving de student bij het kiezen van een geschikte situatie in de BPV om de beroepsprestatie uit te voeren.
4
zie bijlage De Wegwijzer in het Kompas
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
7
3.2 De moeilijkheidsgraad De mate van complexiteit van de beroepssituatie gesloten context open context complexe context
De mate van zelfsturin geleid g
De mate van verantwoordelijkheid voor uitvoeren van het eigen takenpakket
begeleid
jouw samenwerking met collega’s
zelfstandig
de hele zorg- en begeleidingscyclus aansturen van collega’s op hetzelfde of lager niveau
In dit schema is door het inkleuren van de bolletjes aangegeven hoe moeilijk of makkelijk de praktijksituatie moet zijn. In het begin van de opleiding geef je nog veel begeleiding aan de student, de opdrachten zijn klein en de situaties eenvoudig. Naarmate de opleiding vordert, worden de opdrachten groter, de situaties complexer en gaat de student steeds meer zelfstandig handelen.5 Uiteindelijk staat in de examens exact omschreven aan welke eisen de omstandigheden moeten voldoen, voor een beginnend beroepsbeoefenaar. 3.3 Het gewenste resultaat Hier staat beschreven wat de student aan het eind van de beroepsprestatie moet hebben gerealiseerd. De student moet dit resultaat hebben bereikt, wil ze de beroepsprestatie met een voldoende kunnen afronden. 3.4 Opdrachten Hier staat beschreven wat de student moet gaan doen. Afhankelijk van de inhoud van het werkproces en de manier waarop een student kan bewijzen hierin competent te zijn, is gekozen voor verschillende soorten opdrachten. De daadwerkelijke uitvoering in de praktijk (af te ronden met een gedragsbeoordeling), verantwoordingsverslagen, het maken van authentieke beroepsproducten (zoals bijvoorbeeld een plan van aanpak) en een voortgangsgesprek. Bij elke opdracht staat welke competenties (binnen het werkproces) in de opdracht centraal staan 3.5 Bewijsstukken Per opdracht staat aangegeven welke bewijsstukken de student moet inleveren. Spreek met studenten af wanneer ze de bewijsstukken moeten inleveren en op welke manier. Het bewaren van bewijsstukken kan bijvoorbeeld in een portfolio. Maak ook hier afspraken over met de studenten. Het kan voorkomen dat een student een opdracht niet in de praktijk kan uitvoeren omdat bijvoorbeeld de doelgroep zich er niet voor leent. In overleg met de begeleider van de opleiding en de praktijkbegeleider kan een vervangende, aangepaste opdracht bedacht en uitgevoerd worden. De resultaten en bewijzen van deze opdracht dienen te voldoen aan de criteria in de voortgangsbeoordelingslijst. 3.6 Voortgangsbeoordelingslijst Vul op deze lijst in of de student voldoet aan de criteria voor deze beroepsprestatie. Wanneer er meerdere begeleiders zijn, vullen zij beide hun deel van de lijst in. Je beoordeelt de student per criterium met Goed – Voldoende – Onvoldoende.6 Je geeft feedback aan de hand van de criteria. Deze feedback verwerkt de student in het POP. De beroepsprestatie wordt afgerond met een eindbeoordeling met Goed – Voldoende – Onvoldoende.
5
zie bijlage Moeilijkheidsgraad in het Kompas Zie verantwoordingsdocument 2014 Begeleidershandleiding serie 2014 Consortium Beroepsonderwijs
6
Zorg & Welzijn
8
4
BEGELEIDING
Als begeleider stuur je het leerproces van de student door persoonlijke begeleidingsgesprekken te voeren, adviezen te geven en resultaten te volgen. Het werken in peergroepen kan hierop een zinvolle aanvulling zijn. De kracht van samenwerken en samen leren komt voort uit het ’sociaal constructivisme’. Uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkeling van persoonlijke bekwaamheden het resultaat is van integratieprocessen, tot stand gekomen door interactie met anderen. Deze opvatting past goed bij beroepen in het domein Zorg & Welzijn, omdat het sociale beroepen zijn die niet geleerd kunnen worden zonder interactie met anderen. Dit pleit ervoor om het leren in en door de groep een belangrijke plaats in uw didactische concept te geven. Hoewel studenten graag in vaste leergroepen werken, verhoogt het regelmatig wisselen van (sub)groepssamenstelling het leereffect. De uitvoering van beroepsprestaties in de beroepspraktijk gebeurt in de regel individueel, hoewel er prestaties zijn waar gezamenlijke uitvoering mogelijk of wenselijk is. Bij het begeleiden van (sub)groepen, spoor je de individuele student aan om opgedane ervaringen te delen met andere studenten van de groep. Deze terugkoppeling is een reflectie op het eigen leerproces van de student, maar leidt ook tot een hoger leerrendement, doordat opgedane kennis, inzichten en ervaringen overgedragen worden aan anderen. Tevens is het een situatie waar andere studenten van leren en door geïnspireerd kunnen worden. De begeleider vanuit school De begeleiding van de student op school is in veel gevallen belegd bij de studieloopbaanbegeleider (slb’er). De slb’er ondersteunt de student op school bij het werken aan de beroepsprestaties. Zij richt zich tevens op de persoonlijke ontwikkeling van de student: het leren, de loopbaan en de studievoortgang. De slb’er begeleidt de student bij: • het onderzoeken van de opdracht en de te behalen resultaten • het formuleren van leervragen • het maken van een POP/PAP • het kiezen en formuleren van leeractiviteiten • het reflecteren op leerervaringen op school en in de praktijk • het vastleggen van leerresultaten en verzamelen van bewijsstukken. De slb’er voert regelmatig gesprekken met de student zowel individueel als in een groep. Zij beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra voldoet aan de afspraken. De begeleider vanuit de praktijk De begeleiding van de student in de BPV is in veel gevallen belegd bij de praktijkbegeleider. Mogelijk is er in de beroepspraktijk onderscheid in diverse rollen, zoals praktijkopleider, praktijkbegeleider en werkbegeleider. Conform die rollen zijn er afspraken over de begeleiding van de studenten. Wij hanteren hier de term praktijkbegeleider De • • • • • • •
• •
praktijkbegeleider: bespreekt met de student de beroepsprestatie waar zij aan gaat werken neemt het activiteitenplan dat de student heeft voorbereid met haar door beoordeelt het POP/PAP en geeft een ‘GO’ zodra dit voldoet aan de afspraken begeleidt de student in de praktijk bij het uitvoeren van leeractiviteiten vraagt tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten door naar onderliggende kennis geeft de student feedback tijdens/na het uitvoeren van leeractiviteiten zet een handtekening op de specifieke bewijsstukken van beroepsprestaties om aan te geven dat het bewijsstuk betrekking heeft op een waargebeurde situatie en door de student zelf is gemaakt (authenticiteit) geeft de student feedback bij het reflecteren op leer- en praktijkervaringen neemt contact op met de begeleidende docent van school bij onduidelijkheden en/of vragen.
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn
9
Hulpmiddelen Onderstaande hulpmiddelen zijn in te zetten bij het begeleiden van studenten in de opleiding, zowel op school als in de praktijk.
•
Het Kompas Hierin wordt de student uitgelegd hoe zij te werk moet gaan in haar opleiding met het sturingsmateriaal, ontwikkeld door het Consortium Beroepsonderwijs. Per opleiding is er een kompas, met hierin opgenomen een omschrijving van het beroep, de fase-indeling v en het overzicht van de examens. Het Kompas bevat de volgende bijlagen: o Bijlage 1 POP en PAP (extra toelichting in H5 van de begeleidershandleiding) o Bijlage 2 De Wegwijzer (extra toelichting in H6 van de begeleidershandleiding) o Bijlage 3 Toelichting moeilijkheidsgraad o Bijlage 4 STARRT methode
•
De Competentiewijzer Hierin staan bij iedere competentie de werkprocessen genoemd waarin deze competentie voorkomt met daarbij de vereiste kennis, vaardigheden en houdingsaspecten. Het is een hulpmiddel voor de student bij het uitwerken van het POP/PAP. Het document is een richtlijn voor de invulling van het onderwijs.
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn 10
5
POP/PAP
Het persoonlijk ontwikkelingsplan, het POP, en het persoonlijk activiteitenplan, het PAP, zijn onderdelen van stap 1 en 2 van de Wegwijzer (Oriënteren en Plannen) geven sturing aan het leerproces. Het POP kan betrekking hebben op zowel persoonlijke leervragen als beroepsinhoudelijke leervragen van de student. Het PAP is afgeleid van het POP en kan dus ook betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten en op vakinhoudelijke leeractiviteiten. Een POP/PAP is een planning vergelijkbaar met een agenda of een rooster, het is een ‘middel’ en geen ‘doel’ op zich. Agenda’s en roosters worden gewijzigd als het nodig is, dat kan met een POP/PAP dus ook. Als begeleider heb je een belangrijke rol in het ondersteunen van de student bij het formuleren van en het werken met het POP/PAP. Je geeft sturing op eventuele tussentijdse bijstellingen. Ben je tevreden met het POP/PAP van de student, dan krijgt de student een GO om met de uitvoering van de beroepsprestatie aan de slag te gaan.
Het maken van een POP/PAP In het POP/PAP schrijft de student wat zij wil leren tijdens het werken aan een beroepsprestatie. Wanneer zij een opdracht combineert met taal, rekenen of loopbaan en burgerschap neemt zij dit ook op in het POP/PAP. De volgorde en keuze van beroepsprestaties gebeurt in overleg met de begeleider op school en in de praktijk, dit is afhankelijk van: • het startniveau van de student • de moeilijkheidsgraad van de beroepsprestatie • de beroepssituatie in de BPV • de interne organisatie van de opleiding • de leerstijl van de student De student maakt voor elke beroepsprestatie een POP/PAP. Dit zorgt ervoor dat de student voldoende diepgang in haar leren brengt en zij zich het methodisch werken eigen maakt. In het POP schrijft de student haar leerdoelen op. Leerdoelen kunnen betrekking hebben op: • verdiepende kennis die de student wil opdoen over onderwerpen waar zij nog niet voldoende van weet (kennis) • taken die de student wil doen, maar nog niet kan (vaardigheden) • de manier waarop de student met mensen omgaat en om wil gaan (houding). Voor het formuleren van de leerdoelen kan de student gebruik maken van de Competentiewijzer. De student formuleert een leerdoel zo concreet mogelijk en maakt hierbij gebruik van SMART: Specifiek Meetbaar Acceptabel Realistisch Tijdsgebonden
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn 11
6
DE WEGWIJZER
Als begeleider stuur je het gedrag van de student(en) in de gewenste richting, namelijk die van een beginnend beroepsbeoefenaar. Een hulpmiddel hierbij is de Wegwijzer. De student doorloopt bij elke beroepsprestatie steeds weer de methodische stappen binnen de leercyclus volgens de Wegwijzer. Deze stappen komen veelal overeen met de methodische stappen die ook in de praktijk gebruikelijk zijn. Hierdoor krijgt de student geleidelijk het methodisch werken onder de knie zodat zij bij examenopdrachten deze stappen zelfstandig kan uitvoeren. De vijf stappen zijn: 1 Oriënteren Je stelt de student de volgende vragen: • Waar gaat deze fase over? Welke beroepsprestaties en werkprocessen komen in deze fase aan bod? • Wat zijn de afspraken die hierover gemaakt zijn op school en in de praktijk? • Combineer je de beroepsprestatie met een taalprestatie of loopbaanprestatie? • In welke beroepscontext voer je de beroepsprestatie uit? • Wat wordt er van je gevraagd in de beroepsprestatie? • Welke bewijsstukken moet je opleveren en aan welke criteria moeten die voldoen? • Welke kennis, vaardigheden en houding heb je nodig om de beroepsprestatie uit te voeren? (Raadpleeg de competentiewijzer) De student formuleert persoonlijke en beroepsinhoudelijke leervragen en leerdoelen. Ze legt die vast in haar persoonlijke opleidingsplan (POP). De begeleiders bespreken dit POP met hun studenten 2
Plannen De student maakt een plan van aanpak voor de opdrachten in de beroepsprestatie. Zij verwerkt de vijf W’s in dit plan. § Wie? § Wat? § Waar? § Wanneer? § Welke? Ze geeft in haar PAP aan hoe ze tijdens de uitvoering van de beroepsprestatie werkt aan haar leerdoelen. • De student schrijft een persoonlijk activiteitenplan (PAP). Hierin neemt ze op hoe ze aan haar leerdoelen gaat werken in de uitvoering van de opdrachten van de beroepsprestatie. Het PAP kan zowel betrekking hebben op persoonsgerichte leeractiviteiten als op beroepsinhoudelijke leeractiviteiten. • De begeleider op school bekijkt het POP/PAP op helderheid, niveau en aansluiting op het persoonlijk leerproces. De begeleider in de praktijk bekijkt het POP/PAP op praktische toepasbaarheid in die specifieke praktijk/context. Wanneer de stappen Oriënteren en Plannen goed zijn doorlopen, geeft zowel de begeleider op school als in de praktijk een ‘GO’. De student gaat door naar stap 3 ‘Uitvoeren’.
3
Uitvoeren De student: • Werkt aan de beroepsprestatie volgens plan. • Controleert regelmatig of ze nog volgens plan werkt. • Vraagt regelmatig feedback aan haar begeleider(s) en medestudenten. • Stelt zo nodig het plan en de uitvoering bij. De begeleiders van school en in de praktijk geven gedurende de uitvoering steeds goed onderbouwde feedback en advies.
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn 12
4
Controleren De student gaat voor haarzelf na: • Heb ik het resultaat bereikt? • Heb ik volgens plan gewerkt? • Heb ik de verkregen feedback verwerkt? Zij controleert of de bewijsstukken aan de beoordelingscriteria voldoen en of ze de verkregen feedback van haar begeleiders heeft verwerkt.
5
Evalueren en Reflecteren In de evaluatie kijkt de student terug op de manier waarop ze de opdrachten heeft uitgevoerd. De begeleider van school of de begeleider in de praktijk beoordeelt de uitvoering van de opdrachten. Wie wat beoordeelt is vooraf afgesproken en gedeeld met de student en de andere begeleiders. De regie ligt bij de school In de reflectie overdenkt de student haar handelen bij de uitvoering van de beroepsprestatie. De feedbackfunctie van de begeleider is van grote waarde bij het werken aan de beroepsprestaties. Door gerichte reflectievragen aan de student te stellen, wordt de student uitgedaagd om te reflecteren op de werkzaamheden krijgt ze inzicht in haar eigen handelen en op haar leerproces. Evalueren De begeleider beoordeelt de voortgang bij de uitvoering van de opdrachten. Deze beoordeling wordt vastgelegd in de voortgangsbeoordelingslijst bij iedere beroepsprestatie, met goed, voldoende of onvoldoende7 De student: • Evalueert met de begeleiders en medestudenten/collega’s. • Blikt terug op de uitvoering van de opdrachten. • Gaat na of ze de gestelde doelen heeft bereikt. • Gebruikt de feedback in de beoordelingslijst om te bepalen wat ze de volgende keer anders zou aanpakken Reflecteren Reflectie is onder te verdelen in: • Reflectie op persoonlijk functioneren. Bij deze vorm van reflecteren kijkt de student vooral terug op wie zij is, welke motivatie zij heeft en welke doelen zij stelt. Dit kan helpen bij de persoonlijkheidsontwikkeling van de student. • Reflectie op beroepsmatig handelen. De student kijkt terug op haar methodisch handelen. Zij onderzoekt wat het effect is van haar handelen in de praktijk en de methoden die zij inzet. • Reflectie op het handelen als burger in de maatschappij. Hier gaat het om de invloed van de maatschappij op het handelen en omgekeerd. Deze vormen van reflectie zijn niet altijd duidelijk van elkaar te onderscheiden; de ene vorm hangt nauw samen met de andere. Het draait bij reflectie in ieder geval altijd om de student. Reflecteren vindt bewust en onbewust plaats, op verschillende momenten. Even tussendoor op het werk, op school of op weg naar huis. De student is er bewust mee bezig in een reflectiegesprek met de begeleider, een studiegenoot of collega. Reflectie helpt bij het maken van het persoonlijk ontwikkelingsplan (POP). Schriftelijk reflecteren helpt om met enige afstand op het handelen terug te kijken. Door een logboek bij te houden en een reflectieverslag te schrijven, vertraagt als het ware het denkproces: de student neemt de tijd om rustig terug te kijken en na te denken over haar handelen. De student: • overdenkt hoe en waarom ze heeft gehandeld zoals ze heeft gehandeld • overdenkt de keuzes die ze heeft gemaakt en waarom juist die keuzes • reflecteert op wie zij is als professional: o Welke sterke kanten (kwaliteiten) heeft zij in het werk als professional? o Wat heeft ze geleerd? o Welke leerdoelen heeft ze bereikt? Bij het reflecteren kun je gebruik maken van de STARRT-methode8
zie toelichting goed-voldoende-onvoldoende in het verantwoordingsdocumetn 2014 Zie bijlage STARRT-methode in het Kompas Begeleidershandleiding serie 2014 Consortium Beroepsonderwijs
7 8
Zorg & Welzijn 13
7
Taal, rekenen en loopbaan en burgerschap
De wet eist dat er binnen de beroepsopleiding gericht aandacht is voor de taal- en rekenvaardigheden van de student en voor loopbaan en burgerschapsontwikkeling. Taal en rekenen De student heeft voor het uitvoeren van de kerntaken en werkprocessen ‘taal en rekenen op niveau’ nodig om aan de beroepseisen te voldoen. Beheersing van rekenen en taal is cruciaal, niet alleen voor het beroep, maar ook voor de loopbaan- en burgerschapsontwikkeling (LB) van de student. In de wettelijke regelgeving is er m.b.t. taal en rekenen onderscheid in generieke eisen en beroepsspecifieke eisen, uitgedrukt in F-niveaus (Meijerink). Bij het vaststellen van de F-niveaus is vooral gekeken naar wat iemand nodig heeft in het algemeen (maatschappelijk) functioneren én specifiek voor het beroep en eventuele vervolgopleiding. De generieke eisen voor Nederlands en rekenen zijn vastgelegd in het referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen en uitgedrukt in functionele (F) eindniveaus: 1F eindniveau primair onderwijs PO 2F eindniveau VMBO en MBO2-3 3F MBO4 en HAVO 4F VWO en wetenschappelijk onderwijs. Voor studenten die op of na 1 augustus 2012 aan een MBO4 zijn begonnen, is ook Engels verplicht. De beheersing van Engels is nodig om door te stromen naar het HBO. De eisen voor Engels zijn opgenomen in het Europees referentiekader. Voor de meeste niveau 4 opleidingen zijn de generieke eindniveaus vastgesteld op: B1 (lezen en luisteren) en A2 (schrijven, gesprekken voeren en spreken). Ook t.a.v. Engels geldt dat het generieke eindniveau bepalend is voor het eindniveau van de beroepsopleiding, tenzij het kwalificatiedossier andere eisen stelt. De specifieke eisen betreffen de eisen voor het beroep die aan elk kwalificatiedossier zijn toegevoegd. Uit de kwalificatiedossiers van Zorg & Welzijn zijn betrekkelijk eenvoudig taal- en rekenvaardigheden te selecteren. Bijvoorbeeld een plan van aanpak schrijven, berekeningen maken, een cliëntgesprek voeren, het lezen van protocollen, het luisteren naar instructies, een presentatie geven over een actueel thema binnen het beroep. In deel B van het kwalificatiedossier staan het generieke niveaus voor taal en rekenen vermeld. De generieke eisen leggen een stevige basis om aan de beroepsgerichte eisen te voldoen. Het taal- en rekenniveau van een beroep kan echter hoger of lager zijn dan het generieke niveau. Ook is het mogelijk dat voor een beroep niet alle taal- en rekenvaardigheden even belangrijk zijn. In deel C zijn de specifieke taal- en rekenvaardigheden beschreven die nodig zijn voor het beroep. Afhankelijk van het belang staan taal- en rekenvaardigheden op verschillende plekken in deel C: in de omschrijving en/of het gewenste eindresultaat van een werkproces en in de kolom vakkennis en vaardigheden. Dit verschilt per dossier en hangt samen met de functionaliteit van taal en rekenen binnen het betreffende beroep. Het zijn de noodzakelijke beroepsspecifieke inkleuringen van taal en rekenen die wezenlijk zijn voor de beroepsuitoefening. Bijvoorbeeld: het voeren van adviesgesprekken, het rapporteren van observaties, het lezen van (Engelse) instructies, het berekenen van medicinale vloeistoffen, het budgetteren etc. Wanneer taal en rekenen in de kolom vakkennis en vaardigheden zijn opgenomen, dan zijn deze voorwaardelijk voor de prestatie-indicatoren en legt het generieke F-niveau voldoende basis voor het aantonen daarvan. In dat geval is het niet noodzakelijk om de betreffende taal- of rekenvaardigheid expliciet in het beroepsspecifieke examen op te nemen. Wanneer echter in de omschrijving en/of het gewenste eindresultaat van een werkproces een taalof rekenvaardigheid specifiek vermeld is, dan is beheersing van de betreffende een taal- of rekenvaardigheid cruciaal voor de uitvoering van het werkproces. In dat geval kan een werkproces, alsmede een kerntaak, pas met een voldoende worden afgesloten als de vereiste taal- en rekenvaardigheid meegenomen is in de examinering van het betreffende werkproces/de kerntaak. In deel D is toegelicht op welk niveau indicatief de specifieke beroepsgerichte taal- en rekenvaardigheden zich bevinden. De informatie in deel D is bedoeld als verantwoording en toelichting ten behoeve van het onderwijs en de examinering. De opleiding kan er voor kiezen om taal en rekenen afzonderlijk te examineren of te integreren binnen de beroepsspecifieke examens. Ongeacht de vorm van examineren is het van belang dat gelet wordt op de toepassing van de wettelijke eisen voor taal- en rekenvaardigheden in bij voorkeur de beroepscontext.
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn 14
Integratie Het koppelen van taal- en rekenvaardigheden aan beroepsprestaties en LB-prestaties levert veel voordelen op: • Door taal- en rekentaken geïntegreerd aan te bieden ziet de student het belang daarvan in voor de persoonlijke en de beroepsontwikkeling. Hierdoor neemt de motivatie voor het werken aan de vereiste taal- en rekenvaardigheden toe. • Door de toepassing van taal en rekenen in de beroepspraktijk neemt ook het leerrendement toe. • Door taal- en rekendoelen te verbinden aan beroepsprestaties en LB-prestaties worden lesuren effectiever benut. • Door toepassing van de Nederlandse en Engelse taal en rekenen, en de regels in de praktijk, lopen studenten tijdig tegen taal- en/of rekenproblemen aan en kan specifieke begeleiding ingezet worden. Het werken aan de taal- en rekenontwikkeling is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de student zelf. Het beste resultaat wordt echter bereikt als ook de begeleider zich hierbij betrokken voelt. De begeleider signaleert of de student over de vereiste beroepstaal en rekenvaardigheden beschikt en kan de student hierin sturen en verwijzen naar de taal- en/of rekendocent. De opleiding kan ervoor kiezen om de taalprestaties in te zetten als examinering. Hiervoor is een aparte instructie geschreven, zowel voor de examinator als de examenkandidaat. Loopbaan en burgerschap Loopbaanoriëntatie is een verplicht onderdeel binnen iedere opleiding. De student is verplicht om op dit gebied ontwikkeling aan te tonen. Loopbaanoriëntatie draagt bij aan de persoonlijkheidsontwikkeling en carrièreplanning. Het gaat hierbij om het recht van ieder mens op betekenisvol werk en op vervolgonderwijs dat aansluit op eigen kwaliteiten, mogelijkheden, waarden en motieven. Tijdens de beroepsopleiding onderzoekt de student het toekomstige werk en de eigen kracht en talenten. Burgerschap is gericht op onderwerpen die verband houden met de student als verantwoordelijk burger in de samenleving. Onderscheidend zijn vier dimensies: • politiek en juridisch en betreft de bereidheid van de student om deel te nemen aan politieke besluitvorming • economisch met vraagstukken zoals duurzaamheid, kostenbewust handelen, de rechten en plichten van de werknemer • sociaal-maatschappelijk met een actieve bijdrage van de student op de leefbaarheid binnen de eigen woonomgeving en school • vitaal burgerschap met de bereidheid van de student om te reflecteren op de persoonlijke leefstijl en zorg te dragen voor de eigen vitaliteit als burger, maar ook als werknemer. Loopbaan en burgerschap kan, evenals taal en rekenen, goed gecombineerd worden met de integrale opdrachten binnen de beroepsprestaties. Bijvoorbeeld de begeleider kan, in samenspraak met de student, het verband leggen tussen de rechten en plichten als werknemer en de competentie T Instructies en procedures opvolgen, of het kostenbewust omgaan met middelen en materialen (competentie L). Uiteraard geldt ook hier dat een competentie altijd in verband staat met een werkproces
Begeleidershandleiding serie 2014
Consortium Beroepsonderwijs
Zorg & Welzijn 15