BEELDSPRAAK
2
Module L-AVV audiovisuele vorming Peter Heijens
Beeldspraak 2 Handleiding
INHOUDSOPGAVE Modulehandleiding Inleiding, Doelen, Organisatie, Middelen, Beginvereisten, Beoordeling, Herkansingen Werkmap Animatiefilm Massacommunicatie Draaiboek (modellen) Eindopdracht videofilm Stage-opdracht Literatuur Aftekenkaart
1
3 4 5 10 13 15 16 17
Aankomst van een trein in La Ciotat, van de broers Lumière, uit 1895. Dit was het allereerste filmpje dat ooit voor een publiek vertoond werd. De toeschouwers in het cafézaaltje vonden de beelden zó levensecht, dat ze terugdeinsden in hun stoelen.
MODULEHANDLEIDING 1. INLEIDING
Waar bezorgde opvoeders dertig jaar geleden al bang voor waren, is uitgekomen: kinderen hangen dagelijks uren voor de televisie. En jammer genoeg hebben ze niet alleen belangstelling voor leerzame en opvoedkundig verantwoorde programma’s: ze lusten alles. Om te voorkomen dat er alleen maar passief gekeken wordt, doen veel basisscholen tegenwoordig aan Audiovisuele Vorming. De onderwijsleerkracht legt uit hoe radio- en televisieprogramma’s tot stand komen, de leerlingen gaan in de slag met fototoestel en cassetterecorder. Zo leren ze spelenderwijs de taal van beeld en geluid te hanteren, leren ze hoe je met beeld en geluid informatie, ideeën, meningen en gevoelens aan anderen over kan dragen. Daardoor krijgen ze ook meer inzicht in de manier waarop de massamedia hun boodschap over proberen te brengen. Ze leren daardoor ook beter te beoordelen wanneer de makers van die programma’s de kijker probeert te misleiden, door bv. maar een deel van de werkelijkheid te laten zien. In de module Beeldspraak 1 lag de nadruk op het (technische) gebruik van audiovisuele middelen. In deze module komt vooral aan bod hoe je die audiovisuele middelen in een onderwijsleerproces kunt inzetten. En terwijl in de module Beeldspraak 1 alleen het stilstaande beeld 3e druk, juni 2002
aan de orde kwam, vindt nu een uitbreiding plaats naar het bewegende beeld. Je bent in deze module heel praktisch bezig met het maken van (oefen)werkstukken: leren door te doen! Voor de huiswerkopdrachten en andere studietaken in deze module kun je altijd terecht bij de docent. Bovendien beschikt de Hogeschool van Utrecht over een goed geoutilleerde audiovisuele afdeling, het Audiovisueel Centrum in 1.075. Je kunt daar een deel van je opdrachten uitwerken, en ook alle apparatuur lenen die je nodig hebt.
2. DOELEN
• Je neemt kennis van de geschiedenis van het bewegende beeld, en leert zelf ‘filmboekjes’ te maken • Je leert de basisprincipes van de communicatieve aspecten van beeld en geluid. • Je leert enkele praktische audiovisuele werkvormen binnen het basisonderwijs, en je voert die uit op je stageschool. • Je neemt kennis van de manier waarop de massamedia informatie overdragen, en je leert die audiovisuele ‘boodschappen’te analyseren. • Je leert hoe je zelf een boodschap kunt overbrengen op een kijkerspubliek door het videofilmpje dat je gaat maken. 1
Beeldspraak 2 Handleiding
3. ORGANISATIE
L-AVV is een les-module, bestaande uit vier lessen. De studiebelasting is 40 uur. Tentamen In de toetsweek vindt een intervisietentamen plaats. Je laat dan aan elkaar je (video)eindwerkstuk zien, waarop de niet-makers hun reakties geven.
4. MIDDELEN
• Apparatuur te gebruiken/lenen in het Audiovisueel Centrum, 1.079. Overige apparatuur/middelen vragen aan docent. • Reader: Je leest nu in Beeldspraak 2, waarin alle opdrachten en achtergrondinformatie.
5. BEGINVEREISTEN
• Module AVM1. • Motivatie om audiovisuele middelen binnen onderwijsleersituatie te gaan gebruiken. • Bereidheid en inzet om naar andermans audiovisuele produkten te kijken en te luisteren.
6. TENTAMEN/BEOORDELING
De module wordt afgesloten, indien de student: • de complete werkmap met produkten en bijbehorende werkverslagen heeft ingeleverd, en deze als voldoende is beoordeeld door de docent • 75% van de lessen heeft gevolgd. • aanwezig is geweest bij het intervisietentamen • tijdens dit intervisietentamen de eindopdracht heeft gepresenteerd, en een voldoendebeoordeling daarvoor heeft gekregen.
7. HERKANSING
Een eindprodukt dat onvoldoende is beoordeeld kan worden herkanst bij de volgende toetsgelegenheid. •
2
LESPROGRAMMA EN opdrachten LES 1:
• Korte inleiding: waarom audiovisuele media in het basisonderwijs? • Geschiedenis van het bewegende beeld, en de ontwikkeling van beeldtaal, aan de hand van filmfragmenten. • Het maken van een flipboekje en een thaumatrope. Huiswerkopdrachten voor les 2: • Reader lezen, pag. 3 t/m pag. 6 • Het aanleggen van een L-AVV-werkmap (opdracht 1) • Flipboekjes/ thaumatropes (opdracht 2) afmaken.
LES 2:
• Bekijken van elkaars flipboekjes en thaumatropes. • Hoe wordt een verhaal in beeld en geluid omgezet? Welke camerainstellingen worden gebruikt om de beelden meer overtuigingskracht te geven? Videovoorbeelden. • Korte uitleg videocamera’s. Praktische oefenopdracht. Terugkijken en nabespreken. Huiswerkopdrachten voor les 3: • Reader lezen, pag. 7 t/m pag. 9 (massamedia) • Reader lezen, pag. 13 t/m pag. 14 (video-opdr.) • Voorbereiding eindopdracht videofilm (bedenken onderwerp; eerste aanzet draaiboek)
LES 3:
• Uitleg over de stageopdracht. • Korte inventarisatie voorbereidingen videofilm. • Massamedia: radio en televisie. Voorbeelden van praktische werkvormen in het onderwijs. • Analyse van een korte televisiefilm. Huiswerkopdrachten voor les 4: • Opzet stageopdracht (opdracht 4) maken
LES 4:
• Bekijken werkmappen. • Over het video-draaiboek. Voorbeelden en uitleg. • Voorbereiden eindopdracht. • Praktische oefeningen met de videocamera. Nog af te maken/ in te leveren opdrachten: • Stageopdracht (opdracht 4) • Videofilm (tentamenopdracht)
OPDRACHT WERKMAP
opdracht Werkmap
Hou gedurende deze module een werkmap bij. Hierin kun je al je werk overzichtelijk bij elkaar houden. Je hebt dan zelf een beeld van wát en hóe je alles gedaan hebt. Bovendien kan de map nog dienen als inspiratiebron voor je latere onderwijspraktijk. De mooiste mappen kunnen een plaats krijgen in de OWP, zodat ook andere studenten er ideeën uit kunnen opdoen.
CRITERIA • • • • • • •
•
gebruik een 23-rings multoband of stevige klapper waarin alles gebundeld is. voorkom dat er iets uit de map kan vallen. Gebruik je creativiteit. teken en plak op blanco tekenpapier. maak een titelblad waaruit blijkt dat het om AudioVisueel gaat. maak een inhoudsopgave (bladzijden nummeren). besteed aandacht aan de tekst, illustraties en lay-out. Een goedverzorgde map maakt een positieve indruk. doe in je werkmap ook de draaiboeken en het verslag die gevraagd worden bij de eindopdracht. Dat eindprodukt mag je met anderen maken, evenals het verslag. Het eindprodukt zelf neem je mee tijdens de tentamenbijeen komst. De verslagen komen dus in elke individuele map. maak een verslag van de stage-opdracht met eventueel commentaar van je stagebegeleider.
3
opdracht Animatie
WAT IS ANIMATIEFILM?
Animatie betekent letterlijk: tot leven brengen. In een animatiefilm komen ‘dode dingen’ tot leven: een serie tekenfiguurtjes, voorwerpen van klei, enz. Bij een animatiefilm zien we feitelijk een serie beeldjes achter elkaar. Doordat er 24 beeldjes per seconde getoond worden, en omdat we door de traagheid van onze waarneming niet in staat zijn om ieder afzonderlijk beeldje te beschouwen, lijkt het alsof er beweging ontstaat. Het maken van een animatiefilm lijkt een beetje op het maken van een serie foto’s. Van iedere houding van het tekenfiguurtje wordt een aparte opname gemaakt. Bij projectie van de film worden er 24 ‘foto’s’ per seconde getoond; een bioscoop-animatiefilm van 90 min. bestaat dus uit zo’n 130.000 beeldjes! Maar ook zonder ingewikkelde apparatuur en zonder járen werk is het mogelijk om een animatiefilmpje te maken: met papier, potlood, schaar en lijm.
OPDRACHT: •
Maak een filmboekje en een thaumatroop, waarmee je de elementaire animatietechnieken uitprobeert en demonstreert. In plaats van die twee werkstukjes mag je ook een phenakistoskoop maken.
CRITERIA: • • •
Het filmboekje bestaat uit minimaal 20 bladzijden. De thaumatrope veroorzaakt een overtuigende illusie, en is kind- en vandaalvriendelijk gemaakt. Voeg bij deze opdracht ook alle experimenten en vooronderzoek.
FILMBOEKJE Een filmboekje —ook wel flipboekje of duimboekje genoemd— is een korte film op papier. Om het te bekijken hou je het in één hand, en laat je de bladzijden langs de duim van je andere hand glijden, alsof je snel door een boek bladert. Wat je ziet is een tekening die beweegt.
1
4 4
Werkwijze • Maak een klein boekje met een stevige papiersoort, of gebruik een kant-en-klaar boekje/notitieblokje • Zorg dat de bladzijden aan de rugkant stevig vastzitten, en dat de ‘duim’kant recht afgesneden is. Dat bladert soepel, wat de illusie versterkt. • Maak geen tekeningen op de linkerhelft van de bladzijden. Bij het ‘duimen’ is dat gedeelte niet zichtbaar 2 3 • Hiernaast een tip om een figuurtje snel te reproduceren. Knip daarvoor je tekenfiguur los — in de animatiefilm heet dat een cel. 5 6
KNIPPEN EN FLIPPEN:
opdracht Animatie
Er landt een vlieg op zijn neus
THAUMATROOP Een thaumatroop is een klein schijfje waaraan twee touwtjes of elastiekjes zitten. Op voor- en achterkant staan twee verschillende afbeeldingen. Dr. John Ayrton Paris vond het uit in 1825. Het woord thaumatroop betekent wentelend wonder. Als je dit wonderwiel laat ronddraaien, zie je heel snel de ene en de andere afbeelding. De traagheid van het oog veroorzaakt dat we één afbeelding waarnemen.
Werkwijze • Maak van stevig karton een rond schijfje van ±5 cm. • Bevestig aan weerszijden twee stukjes touw, of maak twee gaatjes waardoor je twee stevige elastieken haalt. Zorg ervoor dat de touwtjes ook bij minder voorzichtig gebruik blijven zitten. • Teken direkt aan weerszijden van de schijf. • Of maak losse tekeningen op tekenpapier, die even groot zijn als de kartonnen schijf. Met behulp van stukjes opgerold afplakband kunnen de tekeningen op de schijf geplakt worden. Zo kan dezelfde schijf gebruikt worden voor verschillende ‘filmpjes’. 5
opdracht Animatie
PHENAKISTOSCOOP Deze filmmachine werd in 1832 uitgevonden door Joseph Plateau. Hij noemde zijn uitvinding phenakistoscoop: een instrument om illusie en bedrog te kunnen waarnemen. Hij wilde er mee aantonen hoe onze ogen beelden kunnen laten samenvloeien. Voor het bekijken van de phenakistoscoop-film ga je voor een spiegel staan. Kijk door de sleuven en houd beide ogen open.
Als je zelf een phenakistoscoop wil gaan maken, gebruik dan dit voorbeeld als mal. Neem er stevig karton voor, en teken er daarna je eigen filmbeelden op.
6
Gebruik voor de draaiconstructie een potlood met gum. Prik de schijf met een drukpunaise op het gummetje, en draaien maar!
MASSACOMMUNICATIE EN MASSAMEDIA COMMUNICATIE Als mensen met elkaar praten (of op een andere manier iets aan elkaar te vertellen hebben) dan noemen we dat: communicatie. Dat gebeurde bij de primitieve mensen die nog in stamwerband leefden bv. door in een kring te gaan zitten en aan elkaar te vertellen wat er gebeurd was of wat er gedaan moest worden.
MASSACOMMUNICATIE De manier waarop mensen in onze moderne wereld via krant, radio, televisie en film iets aan andere mensen vertellen noemen we massacommunicatie. Dat gebeurt bv doordat een man in de tv-studio voor de camera een bericht voorleest dat op datzelfde moment door miljoenen mensen in hun eigen huiskamer op hun eigen scherm te zien en te horen is. Van massacommunicatie en massamedia kun je een paar dingen zeggen: • Het is een soort eenrichtingsverkeer. In een gesprek met iemand kun je meteen antwoorden; bij krant, radio, tv en film niet. • Er zijn veel meer mensen die de berichten ontvangen dan mensen die de berichten zenden. • Het gebeurt massaal. De berichten, de informatie die kranten, radio, televisie en films brengen worden door een heleboel mensen tegelijkertijd gelezen, gezien en gehoord • Het gebeurt vaak heel snel. Nog dezelfde dag of vaak op vrijwel hetzelfde moment wordt het bericht ontvangen. • Het gebeurt vaak over grote afstanden: via satellieten kunnen berichten op grote afstand doorgegeven worden.
theorie Massamedia
• Het kost een heleboel geld. Je moet er voor betalen: voor de aanschaf van apparaten, voor kijk- en luistergeld, abonnementsgeld. • Kranten, radio- en tv-programma's, films worden op industriële wijze gemaakt: d.w.z. aan de lopende band als een massaprodukt in een soort 'fabrieken’ vol dure apparatuur. Dat kost geld en dat geld kun je alleen terug verdienen als je je produkten aan een zo groot mogelijk publiek kunt verkopen.
NIEUWS EN ACTUALITEITEN A!s je op de televisie de nieuws- en actualiteiten-programma’s met elkaar vergelijkt, dan zie je dat er niet alleen verschillen zijn in wát er getoond wordt, maar ook in de manier hóe de informatie in beeld gebracht wordt. Die manier is heel bepalend voor hoe wij —de kijkers— die informatie tot ons nemen, en interpreteren. De media kunnen op minstens 4 manieren informatie geven: • Zakelijk; een zo getrouw mogelijke weergave van de feiten: wat gebeurde er, wie waren er, wat deden ze, wat zeiden ze, enz. • Inzichtgevend; het laten zien van achtergronden, samenhangen en verbanden. hoe is het zo gekomen, wie zijn er of waren er bij betrokken en waarom hebben ze er iets mee te maken, welke problemen waren er en waar kwamen die vandaan? • Opiniërend; het geven van een visie op het gebeuren, en het ontwikkelen van een mening bij de kijker. Hoe worden de gebeurtenissen voorgesteld, welke meningen zijn er over, wat is de mening van de redaktie, enz. • Dramatiserend; de weergave van de gebeurtenissen als een opzienbarend of spannend kijkspel. 7
theorie Massamedia
Op de stoel van de programmamaker Als een film- of televisiemaker over een bepaald onderwerp of een gebeurtenis een film of een programma wil maken, wordt er met de cameran vaak veel meer film opgenomen dan gebruikt kan worden —ook al is van tevoren afgesproken wat er opgenomen zal worden. De regisseu(r/se) beslist uiteindelijk welke stukken film gebruikt zullen worden, en in welke volgorde ze aan elkaar gezet moeten worden. Montage heet dat. Dat aan elkaar zetten gebeurt op een zogenaamde montagetafel, een appaaat dat voorzien is van een klein scherm waarop de opgenomen stukken film kunnen worden bekeken en waarmee ook het opgenomen geluid kan worden afgeluisterd. De regisseur weet heel goed dat hij/zij door de keuze van de stukken film en de volgorde van die stukken, het ‘verhaal’ op een bepaalde manier kann vertellen. Hij beslist niet alleen wat de kijkers te zien krijgen, maar ook hóe. Als hij in een film over het verkeer een opname laat zien van een autosnelweg en hij zet daar een opname achteraan van een auto-ongeluk, dan kijken we heel anders naar die autosnelweg dan wanneer er een opname van een straat vol auto's achteraan zou zitten. In het eerste geval denken we: zo'n autosnelweg is ook maar gevaarlijk! In het tweede geval denken we: het is maar goed dat er autosnelwegen zijn als je wilt opschieten. Maar niet alleen door een bepaalde volgorde te kiezen beïnvloedt de filmmaker de manier waarop we iets te zien krijgen. Ook door het daarbij gesproken kommentaar gebeurt dat.
DE OMROEP EN HET NIEUWS Bijna elke televisiezender heeft een eigen journaal en actualiteitenrubriek. Vaak is die actualiteitenrubriek een soort visitekaartje van die omroep. Als je er goed naar kijkt kun je zien wat de mensen die daar werken belangrijk vinden, welke keuzen zij maken, wat ze het publiek willen laten zien. De keuze die ze maken kan niet alleen iets zeggen over hoe zij denken over wat er in de wereld gebeurt, maar vooral ook hoe ze over het televisiepubliek denken. 8
Nemen ze hun publiek serieus, willen ze de mensen echt informeren; achtergrondinformatie geven, laten zien dat er verband bestaat tussen de gebeurtenissen in de wereld en hun eigen leven. Of zien ze hun publiek als een verzameling mensen die alleen maar aangenaam, spannend en vrijblijvend bezig gehouden wil worden? Daarom is niet alleen van belang om je bij het kijken naar een actualiteitenrubriek af te vragen wat er aan nieuws en informatie gebracht wordt, maar vooral ook hoe dat gebeurt. Bijna alle nieuwsuitzendingen en actualiteitenrubrieken op de televisie maken gebruik van dezelfde middelen om hun informatie in de huiskamer te krijgen. De een zal ze echter heel anders gebruiken dan de ander. Daarvoor gebruiken ze de volgende middelen: De presentator/presentatrice Een man of vrouw die meestal vanuit de studio (maar soms ook vanaf een plaats daarbuiten, rechtstreeks of op film opgenomen) de onderwerpen bij de kijkers inen uitleidt, er informatie over geeft en/of er kommentaar op geeft. De interviewer Een man of vrouw die in de studio of daarbuiten mensen vragen stelt om zo informatie over een bepaald onderwerp te krijgen. De verslaggever Een man of vrouw die op de plaats van een gebeurtenis aanwezig is en in of buiten beeld een verslag geeft. Heel vaak zijn presentator, interviewer, verslaggever, dezelfde persoon en treden ze in hetzelfde programma nu eens in de ene rol op en dan weer in de andere. De manier waarop ze eruit zien (jong, oud, nette kleding of spijkerpak, lange of korte haren) de manier waarop ze kijken en zich bewegen; de manier waarop ze spreken, zijn van invioed op de manier waarop wij als kijker het gesprokene ervaren. Het decor en de omgeving De presentatiestudio is aangekleed. Er is altijd wel een bepaald decor gebruikt. Er staan voorwerpen. Mensen worden
gefilmd in een bepaalde omgeving. Wat vertellen ons die voorwerpen, die omgeving, dat decor? Is het trendy, of zakelijk ingericht, enz. Geschreven tekst Titelkaarten worden gebruikt om in het programma teksten in te voegen: bij de aankondiging, als tussentitel, ondertitel, bij de aftiteling aan het eind van het programma. Die teksten hebben een funktie bv als verklaring en toelichting, overzicht, soms ook kommentaar. Gesproken tekst Gesproken tekst wordt gebruikt bij de presentatie vanuit de studio, in interviews, maar ook heel vaak in de vorm van een buiten het beeld gesproken kommentaar. Dat laatste gebeurt rechtstreeks vanuit de studio of is van te voren opgenomen (bv vaak bij film). Film- en video-opnamen Filmopnamen kunnen op zich gebruikt worden, door middel van een verslag dat helemaal op film of video is opgenomen. Maar de opnamen kunnen ook als illustratie op bepaalde momenten in het programma worden ingevoegd. Van belang bij filmfragmenten is de manier waarop de camera gebruikt is (wat en hoe laat de camera iets zien), de keuze van de fragmenten en de wijze waarop die aan elkaar gezet zijn (de montage). Foto’s Foto's worden soms op zich gebruikt om iets weer te geven, maar meestal als illustratie bij een studiopresentatie. Ook hier geldt: wat en hoe laat de foto iets zien. Een veel gebruikte vorm is de projektie van een dia op de achtergrond van een presentator.
tekenfilm) van bewegende elementen worden voorzien.
theorie Massamedia
Muziek Muziek wordt bijna in elk programma gebruikt. Meestal bij begin of eind van het programma in de vorm van een tune, soms als afscheiding tussen twee programma-onderdelen. Verder vaak illustratief of als sfeer bij filmfragmenten. Camera en montage Het in beeld brengen en de beeldopeenvolging. De televisiecamera en de filmcamera kunnen iets op verschillende wijzen in beeld-brengen. Van belang zijn: • het standpunt van de camera: dichtbij (close), iets verder af (half totaal) of veraf (totaal) • hoog of lage camera-stand • de beweging van de camera: omhoog of omiaag (tilt), rijdend, om zijn as draaiend (pan). • het gebruik van de lens: een lens die veel of weinig laat zien van veraf of dichtbij (wijdhoek of telelens), een zoomlens (een lens die iets dichterbij kan halen of laten verdwijnen). Ook kunnen de verschillende opnamen op een verschillende manier aan elkaar worden gezet (door overgang van de ene camera naar de andere of door het monteren van de film- of video-opnames). Het is vanzelfsprekend erg belangrijk of iets lang of kort te zien is, of er veel of weinig van camerastandpunt gewisseld wordt, of de camera erg bewegelijk is.
Illustraties Soms wordt gebruik gemaakt van tekeningen, modellen en andere voorwerpen, meestal om iets te verduidelijken. Schema's en kaartjes kunnen ook (bv via de animatietechniek van de 9
Videodraaiboek
WERKTITEL: NAMEN:
PAG.
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte: Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: 10
opn. nr.
Videodraaiboek
WERKTITEL: NAMEN:
PAG.
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: 11
Videodraaiboek
WERKTITEL: NAMEN:
PAG.
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte:
opn. nr.
Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname:
Beeldgrootte: Camerahoogte: Camerabeweging: Handeling: Geluid: Lokatie/requisieten: Wie maakt de opname: 12
opn. nr.
Eindopdracht Videofilm
EINDPDRACHT VIDEO:
Het maken van een korte videofilm. Dat mag een educatief filmpje worden waarmee een onderwijsleeractiviteit ondersteund wordt, óf een documentair programmaatje, óf een speelfilmpje.
CRITERIA:
• Tijdsduur: Maximaal 5 minuten. • Beoogd kijkerspubliek (doelgroep): kinderen. • Een thema, dat afgestemd is op de belevingswereld van kinderen. • Een uitwerking van het thema, waarin iedere opname een duidelijke funktie heeft binnen het geheel. • Een funktioneel toegepaste afwisseling van camerahoogtes (van kikvors- tot vogelperspectief) en beeldgroottes (van totaal naar close-up). • Een funktioneel gebruik van camerabewegingen (meelopen en -rijden met de camera, en het gebruik van de zoom). • Duidelijke, d.w.z. scherpe en heldere beelden, en goed verstaanbaar geluid. • Een aan- en/of aftiteling, met titel van de film, evt. de namen van de makers. • De film begint en eindigt met een ‘zwart-opname’. • Een werkverslag.
WERKWIJZE EN MIDDELEN Bedenken en uitwerken van het idee: Bedenk eerst een thema: waar moet het filmpje over gaan? Bepaal vervolgens voor welke doelgroep het filmpje bedoeld is (leeftijd, soort school, etc.). Maak op basis van die bedenksels een ‘verhaal’ met een begin en een eind. Ga nog niet teveel in op detailbeelden, maar richt je op ‘de rode draad’ die het filmpje boeiend, spannend, informatief kan maken. Probeer een voorstelling te maken van wat het filmpje laat zien, en hoe de kijkers erop zullen reageren. Let op: Video-opnames maken is een tijdrovende bezigheid! • Beperk je in je wat je wil laten zien van je thema. Probeer niet de allesomvattende film te maken die alles uit kan leggen over bv. het thema ‘Spelen in de grote stad’. Beter een klein onderdeel daarvan op effectieve wijze uitgewerkt, dan goedbedoelde pogingen om álles te willen behandelen. Hou het dus klein! • Beperk je ook in het aantal lokaties, en neem bij voorkeur binnenshuis op (in verband met accu-problemen). Draaiboek Maak een draaiboek, waarin je een logische opeenvolging van videoopnames uittekent. Gebruik daarvoor het model uit deze syllabus, en kopieer zelf het gewenst aantal exemplaren. Beoordeel je draaiboek: is het een logisch verhaal, en vraag je bij iedere nieuwe opname af: “In
hoeverre voegt deze iets toe aan wat al eerder te zien is geweest?” N.B. het is mogelijk dat je tijdens de opnames gedwongen wordt om je draaiboek aan te passen. Noteer deze bijstellingen, en voeg ze bij het verslag van je film. Organisatie en uitwerking: Er wordt gewerkt in groepjes van max. 4 personen. Maak een planning: • Thema bedenken, maken van draaiboek.( ± 3 uur) • Maken van opnames ( ± 6 uur). • Afwerken en verslag (± 3 uur) Opnames maken: Reserveer vooraf een videocamera —met statief— bij het Audiovisueel Centrum of OWP. Maak een proefopname voordat je met de geleende camera de deur uitgaat! Zorg ook dat je alle andere benodigdheden meeneemt: videoband, losse (‘externe’) microfoon, verlengsnoer, enz. Het is belangrijk om vóóraf te kiezen voor een montagemethode. Bij deze opdracht wordt ervan uitgegaan dat je in de camera monteert. Dat wil zeggen dat je alle opnames maakt in de volgorde zoals ze straks in het eindprodukt vertoond worden. De camera is in staat om die achtereenvolgende opnames naadloos aan elkaar te verbinden; te monteren. Dat veronderstelt echter dat de opnames ook in chronologische volgorde gemaakt worden. Daarom is deze in-de-
13
Eindopdracht Videofilm
camera-montage bepaald ongeschikt als het filmverhaal zich zowel in Utrecht als Leeuwarden afspeelt… Wil je tóch achteraf gaan monteren, dan biedt het Audiovisueel Centrum of de OWP daarvoor de (digitale) montagefaciliteiten. Bedenk echter dat het aanleren en uitvoeren van die montage extra tijd gaat kosten. Zwart aan begin en einde van de film • Zorg dat de band die je leent helemaal terugespoeld is. • Maak een zwart-opname van ± 20 seconden: door je hand op de lensdop te houden. Zorg ervoor dat er geen (omgevings)geluid wordt opgenomen. • Begin daarna aan je geplande opnames. • Sluit na alle opnames eveneens af met 20 sec. zwartbeeld. Titels Die kunnen eenvoudig gemaakt worden door een opname te maken van geschreven of (computer)gedrukte tekst(en). Hou er opnieuw rekening mee dat er tijdens die opnames geen omgevingsgeluid mag zijn. Afwerking Het is mogelijk om achteraf geheel nieuw geluid (bv. muziek en/of commentaarstem) toe te voegen. Het oorspronkelijke geluid wordt daarbij gewist. Dat kan met de camera gedaan wordenmet behulp van de audio-dub-instelling. Een microfoon, CD-speler of cassetterecorder dient dan als nieuwe geluidsbron. Wees spaarzaam met het toevoegen van nieuwe geluiden; één muziekje is vaak al heel doeltreffend. Gebruik bij voorkeur ook instrumentale muziek, tenzij de beelden van het filmpje naadloos de gezongen tekst volgen. Het eindwerkstuk Dat bestaat uit de volgende onderdelen: • de VHS-videoband met het videoprogrammaatje. Als je eindprodukt op digitaal formaat is, leen dan een laptop bij het Audiovisueel Centrum. • het oorspronkelijke, c.q. bijgestelde draaiboek
14
• een kort werkverslag, max. 2 getypte A-viertjes. Verslag In het verslag wordt vermeld: 1. Titel van het programma, met de namen van de makers. 2. De beoogde doelgroep (leeftijdscategorie, evt. andere kenmerken). 3. Het beoogde doel van het filmpje. Hoe zal de reactie van de kijkertjes zijn, wat moeten ze geleerd hebben na het zien van het filmpje? 4. De werkwijze/organisatie, waarin je ook de bestede tijd verantwoordt, en een evt. taakverdeling omschrijft. 5. De problemen die je tegenkwam, èn hoe je die oploste. Dat kunnen bv. technische en organisatorische problemen zijn. 6. Je eigen oordeel en conclusies m.b.t. je videoprodukt. De presentatie • Het produkt wordt op de tentamenbijeenkomst gepresenteerd door de makers, die zo nodig een korte inleiding geven. • Het begeleidende verslag en draaiboek dient minstens 5 dagen voor de presentatie ingeleverd te worden (postvak Peter Heijens of FCC). Zonder verslag vindt uitstel van beoordeling plaats. Beoordeling Bij de beoordeling wordt vooral gelet op de effectiviteit waarmee de '’boodschap' van het filmpje op de doelgroep wordt overgedragen. Met andere woorden: komt de film over? De manier waarop het filmpje wordt vormgegeven is onontbeerlijk voor die overdracht. Onstabiel cameragebruik, onnodig in- en uitzoomen, slecht verstaanbaar geluid zijn dus funest voor een duidelijke overdracht. Met andere woorden: het verwachte niveau moet dat van een video-thuisfilmpje overstijgen! De uitslag wordt als volgt meegedeeld: • onvoldoende: produkt moet worden overgemaakt of bijgesteld. Herkansen in de volgende periode. • voldoende: cursusonderdeel kan worden afgetekend.
STAGE-OPDRACHT AVV2: 1.
VAK/VORMINGSGEBIED: Audiovisuele Vorming
2.
STAGESEMESTER: zie rooster
3.
OMSCHRIJVING OPDRACHT:
opdracht Stage
Organiseer, en voer een Audiovisuele aktiviteit uit, waarin een van de aspecten van het leergebied Audiovisuele Vorming duidelijk uitgewerkt worden. Die aspecten zijn: de taal van beeld en geluid; audiovisuele expressie, massa media-analyse.
4.
TOELICHTING EN WERKWIJZE:
4.1
Zoek in de AVM-literatuur, beschikbaar in de OWP een audiovisuele werk vorm, die: • je zinvol lijkt, • die geschikt is om uit te voeren op de stageschool, • die je leuk zou vinden om uit te voeren. In de literatuurlijst vind je de boeken waarin veel A.V.-werkvormen beschreven staan. Kopieer de passage uit het boek waarin deze werkvorm beschreven staat. 4.2 Formuleer wat de kinderen na afloop moeten kennen en kunnen. 4.3 Beschrijf hoe je de A.V. aktiviteit wil gaan organiseren: 4.3.1 Welke lesmaterialen heb je nodig? 4.3.2 Welke apparatuur heb je nodig? Op de stageschool aanwezig of van de school (Audiovisueel Centrum) lenen? 4.3.3 Welke voorzieningen zijn er nodig op de stageschool? (verduistering, bv.?) 4.4 Maak een globale tijdsplanning: • introductie aktiviteit, • uitleg apparatuur en materiaalgebruik (voordoen?), • praktische werkopdracht(en) geven, • uitwerking opdracht, • nabespreken. 4.5 Bedenk een organisatievorm: • wordt er in groepjes gewerkt? • krijgen de groepjes verschillende opdrachten? • hoe ga je je aandacht over die groepjes verdelen? • hoe bespreek je de werkstukken na? • wat gebeurt er met de werkstukken?
5.
WIJZE VAN VOORBEREIDING OP DE PABO: • Werk de punten onder 4. schriftelijk uit vóór les 4. Je lesopzet wordt dan besproken. • Overweeg hoe je de opdrachten die je tijdens de lessen AVM uitvoert, in zou kunnen passen in je stage-aktiviteit.
6.
WIJZE VAN VERWERKING:
6.1.
Lever de uitwerking van je stage-opdracht in. Gebruik daarvoor het standaard-stageformulier. Voeg daarbij eventueel voorbeelden van resultaten van je leerlingen. Doe er ook de oorspronkelijke opzet bij (de punten onder 4.)
6.2 6.3
15
Literatuur
LITERATUURLIJST
Hieronder een aantal boeken die in de OWP aanwezig zijn. Kijk onder de rubrieken Kinderboeken (J 760) en onder 750-766. Ook de mediatheek op de eerste verdieping heeft veel fotografie-kijkboeken, en boeken over foto-techniek. • • • • • • • • •
16
Een foto maken van jezelf (uit de reeks ‘Kleintje Kunst); M. Middelkoop. Louter Audio, idem Fotokunst — Polaroid (DaDa, kunsttijdschrift voor kinderen). Klik, ik heb je —maak van je fototoestel een schatkamer; M. van der Hoeven. ‘s Nachts op het dak; K. Schippers. Fotografie als Kunst: Kunst als fotografie; F.M. Neususs. Film (Ooggetuigen); R. Platt. Televisiewerk en andere grafische ontwerpen; Jaap Drupsteen. Tekenvaardig, foto-grafiek; P. Koppers.
AFTEKENKAART BEELDSPRAAK 2 NAAM: STUDENTNUMMER: ONDERDEEL
KLAS: KORTE OMSCHRIJVING ONDERWERP
UITSLAG
PRESENTIE 80% 1. Werkmap 2. Flipboek en Thaumatroop 3. Stageopdracht
stageschool groep: lesonderwerp: gebruikt AV-medium:
4 Videofilm
(samen met:)
Module L-AVM
tentamendatum:
wordt afgetekend door stagebegeleider
17